Armoedemonitor 2014

Transcription

Armoedemonitor 2014
rV
nito
mo 201
ed e
a
rmo
Vla
se A
to r
am
on i
Vla
r
em
nito ed
itor emo Armo
oed mse
a
Vla
r
e
s
o
t
i
m
n
a
o
a
l
V dem
e
o
m
r
A
4
1
20
VLAAMSE ARMOEDEMONITOR
Studiedienst van de Vlaamse Regering
Juni 2014
Samenstelling
Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid
Studiedienst van de Vlaamse Regering
Jo Noppe
Verantwoordelijke uitgever
Josée Lemaître
Administrateur-generaal
Boudewijnlaan 30 bus 23
1000 Brussel
Depotnummer
D/2014/3241/137
http://www.vlaanderen.be/svr
VOORWOORD
Beste lezer,
Ook dit jaar presenteren we trots onze Vlaamse Armoedemonitor. Trots, niet omwille van de
cijfers, maar omdat we met deze gedetailleerde gegevens ons armoedebeleid beter kunnen
afstemmen op de noden van onze samenleving en van mensen in armoede in het bijzonder.
In
de
nieuwe
Armoedemonitor
lezen
we
dat
680.000
Vlamingen
onder
de
armoederisicodrempel leven. Dat brengt ons op een percentage van 10,9% van de bevolking
waarmee we weer op het niveau van 2007 belanden. De helft van deze mensen is langdurig
arm (minimum drie jaar in de vier meest recente jaren). Het armoedecijfer blijft de laatste
jaren vrij constant. Opvallend is wel dat zonder sociale zekerheid de armoede in Vlaanderen
38% zou bedragen. Een sterke sociale zekerheid vormt dus een duidelijke buffer tegen
armoede.
Vlaanderen heeft de crisis relatief goed overleefd en behoort in de Europese Unie nog steeds
bij de beste leerlingen van de klas: op dit moment doen enkel Tsjechië en Nederland beter.
Hiermee behalen we nu al de doelstelling van het Pact 2020 dat het aandeel inwoners dat in
Vlaanderen in armoede leeft in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende
EU-landen. Ter vergelijking: Duitsland klokt af op 16% mensen in armoede.
Een andere doelstelling van het Pact 2020 is dat de inkomensongelijkheid tegen 2020
merkbaar moet dalen. In Europees perspectief halen we de top 5 van de best presterende EUlanden, zowel op basis van de inkomenskwintielverhouding (vergelijking tussen het inkomen
van de 20% rijksten en de 20% armsten), als op basis van de Gini-coëfficiënt (maat die
aangeeft hoe het inkomen verdeeld is over alle inkomensgroepen).
Om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken, zette de Vlaamse Regering de afgelopen
jaren sterk in op kinderarmoede. Kinderarmoedebestrijding bestrijkt alle mogelijke domeinen
van huisvesting, gezondheid, onderwijs, vrijetijdsparticipatie, tot werk en scholing van de
ouders, gezinsondersteuning enz. Op al deze domeinen moeten we overkoepelend blijven
inzetten zodat toekomstige ouders en toekomstige kinderen uit de armoede geraken en vooral
blijven.
Het percentage kinderen onder de armoederisicodrempel schommelde de voorbije jaren tussen
10 en 11%. We hebben nog een heel eind af te leggen willen we tegen 2020 ons engagement
voor de Europa 2020-strategie en het Vlaams Hervormingsprogramma halen. De Vlaamse
Regering heeft zich er immers toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een
inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen.
1
De nieuwe cijfers tonen aan dat 140.000 kinderen in armoede leven. Tegen 2020 mogen dat er
nog 60.000 zijn. De problematiek mag dus niet geminimaliseerd worden, het is een schande
dat 280.000 kinderen in Vlaanderen zich geen week vakantie kunnen veroorloven en dat 1
kind op 5 in een gezin waar weinig of niet wordt gewerkt gezondheidszorg moet uitstellen om
financiële redenen. De cijfers die nu voorliggen zijn gebaseerd op EU-SILC-enquête van 2012
(inkomens 2011). De impact van het Vlaamse kinderarmoedebeleid zou in de volgende jaren
meer zichtbaar moeten worden.
Naast deze doelgroep, zijn er nog andere groepen die we niet uit het oog mogen verliezen.
Kijken we naar welke groepen het grootste risico lopen op om in armoede terecht te komen,
dan komen we terecht bij gezinnen waar weinig of niet gewerkt wordt (bijna de helft heeft nu
al een armoederisico), laaggeschoolden (armoederisico drie keer hoger dan hooggeschoolden),
huurders (drie keer hoger dan eigenaars, 1/3 van de gezinnen in het laagste kwintiel besteedt
meer dan 40% van hun inkomen aan woonkosten) en personen geboren buiten de EU (vier
keer hoger dan personen geboren in de EU). Ook eenoudergezinnen, oudere koppels en
personen geboren buiten de EU hebben het extra moeilijk. Zo leeft 40% van de personen in
een eenoudergezin in een huis met structurele problemen. 130.000 65-plussers kampen met
een te zware woonkost en 6% van hen leeft sociaal geïsoleerd. 100.000 mensen geboren
buiten de EU (of 35% van deze groep) leven onder de armoedegrens.
De schulden van de Vlaming blijven stijgen: 6% van de Vlamingen leeft in een gezin met
minstens één achterstallige betaling in het afgelopen jaar voor huur of hypotheek, elektriciteit,
water, gas of een andere lening. Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen.
Daar waar de afsluitingen voor gas en elektriciteit min of meer stabiel blijven, blijven die voor
water stijgen. In 2012 werden meer dan 5.000 mensen afgesloten van water, nochtans een
basisbehoefte.
De Armoedemonitor is hard en legt de armoedeproblematiek onomwonden bloot. Een
maatschappij die zichzelf respecteert, moet met deze kostbare gegevens aan de slag. Hopelijk
geeft de Armoedemonitor moed en ‘incentives’ om de armoedeproblematiek nog efficiënter aan
te pakken, met een extra focus op kinderarmoede. Want de kinderen van vandaag zijn de
ouders van morgen.
Ingrid Lieten
Viceminister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Innovatie,
Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding
2
Inleiding
Dit is de vierde editie van de Vlaamse Armoedemonitor. Deze monitor wordt jaarlijks
opgemaakt ter ondersteuning van het Vlaamse armoedebeleid en wil op een bevattelijke en
overzichtelijke manier de armoedesituatie en –evolutie in Vlaanderen in kaart brengen en
opvolgen. Waar mogelijk wordt de Vlaamse armoedesituatie vergeleken met de situatie in de
28 lidstaten van de Europese Unie.
De Vlaamse Armoedemonitor is een omgevingsmonitor. Dat betekent dat niet de maatregelen
van het armoedebeleid zelf in beeld worden gebracht, maar wel de bestaande armoedesituatie
waaraan dat beleid iets wil veranderen.
Op inhoudelijk vlak wordt uitgegaan van de multi-aspectualiteit van de armoedeproblematiek.
Armoede is meer dan een tekort aan inkomen. Het verwijst naar een geheel van onderling
verbonden vormen van uitsluiting op verschillende domeinen van het individuele en sociale
leven. Financiële moeilijkheden zijn tegelijk vaak oorzaak en gevolg van achterstelling op het
vlak van tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, gezondheid en maatschappelijke participatie.
Voor elk van deze levensdomeinen zijn indicatoren opgenomen. Aangezien de strijd tegen
armoede bij kinderen een belangrijke prioriteit vormt van het Vlaamse armoedebeleid, bevat
deze monitor ook een aantal indicatoren die specifiek focussen op de armoedesituatie van deze
groep.
De Vlaamse Armoedemonitor brengt verschillende armoede-indicatoren samen die gebruikt
worden in Europese, federale of andere Vlaamse monitorrapporten. Het gaat onder meer om
indicatoren uit het Pact 2020, de EU2020-strategie, de Interfederale Armoedebarometer en de
Armoedebarometer van Decenniumdoelen 2017. Deze worden aangevuld met eigen accenten
en aandachtspunten gebaseerd op de prioriteiten van het Vlaamse armoedebeleid. Dat uit zich
onder meer in de visualisering en bespreking van de verschillende armoededoelstellingen die
door de Vlaamse Regering in het kader van het Pact 2020 en het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie werden geformuleerd.
De indicatoren in de Vlaamse Armoedemonitor zijn deels gebaseerd op gegevens uit
administratieve databanken. Het gaat om gegevens van de VREG over energiearmoede, van
de Nationale Bank van België over betalingsachterstand, van de FOD Sociale Zekerheid en POD
Maatschappelijke Integratie over sociale bijstandsuitkeringen, van de VDAB over nietwerkende werkzoekenden, van het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen over ongekwalificeerde uitstroom en van Kind en Gezin over geboorten in kansarme gezinnen.
De meeste indicatoren zijn echter gebaseerd op de resultaten van enquêtes. Het gaat ten
eerste om de ‘European Union Statistics on Income and Living Conditions’ (EU-SILC). De EUSILC is een door Eurostat gecoördineerde jaarlijkse enquête die sinds 2004 in alle lidstaten van
de Europese Unie de inkomenssituatie en levensomstandigheden in kaart brengt. De EU-SILC
3
wordt voor België uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek (ADSEI) van de FOD
Economie.
Voor de indicatoren over tewerkstelling en onderwijs wordt daarnaast gebruik gemaakt van de
‘Enquête naar de Arbeidskrachten – Labour Force Survey’ (EAK-LFS), het ‘Programme for the
International Assessment of Adult Competencies’ (PIAAC) en het ‘Programme for International
Student Assessment’ (PISA). Net als de EU-SILC is de EAK een door Eurostat gecoördineerde
en voor België door ADSEI uitgevoerde enquête die erop gericht is om op Europees vlak
vergelijkbare indicatoren te generen. PIAAC en PISA zijn door de OESO opgezette
internationaal
gestandaardiseerde
beoordelingen
van
de
cognitieve
vaardigheden
van
respectievelijk de totale volwassen bevolking en de 15-jarigen.
Voor de indicatoren rond maatschappelijke participatie wordt ten slotte gebruik gemaakt van
de resultaten van de ‘Survey Sociaal-Culturele Verschuivingen in Vlaanderen’ (SCV-survey)
van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Deze survey wordt jaarlijks afgenomen bij een
representatief staal van de meerderjarige Nederlandstalige inwoners van het Vlaamse en
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Wij willen hierbij SVR-collega Guy Pauwels bedanken voor
de berekening van de indicatoren gebaseerd op de SCV-survey.
In deze editie van de Vlaamse Armoedemonitor wordt bij de presentatie van de EU-SILC-cijfers
geen opdeling gemaakt naar huidige nationaliteit zoals in de vorige edities, maar naar
geboorteland. Door enkel te kijken naar de huidige nationaliteit, blijft namelijk een behoorlijk
grote groep buiten beeld: de vreemdelingen die in de loop der jaren de Belgische nationaliteit
hebben verworven. De cijfers in deze editie van de Armoedemonitor naar geboorteland en die
uit de vorige edities naar nationaliteit zijn daardoor niet vergelijkbaar.
Ten slotte dient opgemerkt te worden dat in surveyonderzoek bepaalde kwetsbare bevolkingsgroepen (zoals personen in collectieve huishoudens, personen zonder wettige verblijfsvergunning of dak- en thuislozen) niet of nauwelijks vertegenwoordigd zijn. Daarmee moet
rekening gehouden worden bij de interpretatie van de armoedecijfers in deze monitor.
De surveyresultaten zijn eveneens onderhevig aan de gebruikelijke statistische foutenmarge.
Deze foutenmarge is groter naarmate de steekproef waarop de cijfers berekend worden,
kleiner is. Daarom worden in deze Vlaamse Armoedemonitor enkel de gegevens voor de gehele
Vlaamse
bevolking
tot
op
1
cijfer
na
de
komma
weergegeven.
De
gegevens
per
bevolkingsgroep worden afgerond tot op het procentpunt. Wanneer de percentages worden
geëxtrapoleerd naar bevolkingsaantallen wordt om dezelfde reden afgerond op het niveau van
10.000 eenheden. Voor de belangrijkste armoede-indicatoren en voor de meest recente jaren
worden ten slotte ook de bijhorende betrouwbaarheidsintervallen gevisualiseerd.
Alle opmerkingen en suggesties over deze monitor kan u kwijt via [email protected].
4
Vlaamse armoedesituatie en -evolutie
De Vlaamse Regering heeft van de strijd tegen armoede een topprioriteit gemaakt. Zij wil de
inkomenssituatie van de armste gezinnen verbeteren en ervoor zorgen dat alle Vlamingen
volwaardig aan alle domeinen van de samenleving kunnen participeren. Er wordt in deze
Vlaamse Armoedemonitor achtereenvolgens aandacht besteed aan de inkomensarmoede, de
materiële deprivatie en inkomensverdeling, de betalingsachterstand en de sociale bijstand.
Daarna komt de sociale uitsluiting aan bod op het vlak van tewerkstelling, huisvesting,
onderwijs, gezondheid en maatschappelijke participatie. Tot slot wordt ingezoomd op de
armoede bij kinderen.
1.
Financiële armoede en inkomensverdeling
1.1. Bevolking onder de armoederisicodrempel
Om zicht te krijgen op de armoedesituatie van een land of regio wordt traditioneel aangegeven
hoeveel mensen moeten rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Deze
drempel is bepaald op 60 procent van het mediaan netto beschikbare gestandaardiseerde
huishoudinkomen in het land. Er wordt vanuit gegaan dat personen die leven in een
huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder de armoederisicodrempel een
verhoogd risico op armoede lopen. Door het huishoudinkomen te standaardiseren wordt
rekening gehouden met de grootte en samenstelling van het huishouden.
De Belgische armoederisicodrempel lag volgens de EU-SILC-survey van 2012 voor een
alleenstaande op 12.025 euro per jaar of 1.002 euro per maand. Omgerekend is dat voor een
gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen 2.104 euro per maand. Iets meer dan 1 op de 10
Vlamingen (11%) moest in 2012 zien rond te komen met een inkomen onder deze
armoederisicodrempel (zie indicator I1). Dat komt overeen met ongeveer 680.000 personen.
Het armoederisicopercentage (= het aandeel personen onder de armoederisicodrempel) is de
afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er na een beperkte daling tussen 2010 en 2011
weer sprake van een stijging tussen 2011 en 2012. Deze schommelingen zijn echter statistisch
niet significant. Een vergelijking met de periode vóór 2004 is moeilijk wegens een wijziging in
de databron. Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht daalde,
waarna het tussen 1997 en 2001 stabiel bleef.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering
zich
ertoe
verbonden
om
het
aantal
personen
met
een
inkomen
onder
de
armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in
2020 het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald
moet zijn tot maximaal 430.000 personen.
5
Het verschil in armoederisico tussen vrouwen en mannen blijft beperkt (zie indicator I2).
Naar leeftijd scoren de leeftijdsgroepen tussen 18 en 64 jaar het best. Vooral personen ouder
dan 65 jaar scoren opvallend minder goed. De minder goede positie van de Vlaamse ouderen
blijkt tegelijk uit het feit dat bijna 1 op de 3 van het totale aantal personen onder de
armoederisicodrempel 65 jaar of ouder is. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat het
armoederisicopercentage enkel rekening houdt met het ontvangen huishoudinkomen uit
arbeid, vermogen, eigendom en sociale transfers, niet met de volledige waarde van eventueel
beschikbare
spaartegoeden
of
eigendommen
of
met
de
eventuele
afwezigheid
van
woonuitgaven doordat de eigen woning al is afbetaald. Maar ook in Europees opzicht scoren de
Vlaamse ouderen niet goed. Terwijl Vlaanderen bij de leeftijdsgroepen tot 50 jaar telkens de
top haalt van de Europese rangschikking, zakt ze bij de personen van 65 jaar en ouder naar
een 19de plaats in de ranglijst (zie indicator I5).
Personen in eenoudergezinnen en oudere koppels lopen een hoger risico op armoede dan
gemiddeld (zie indicator I2). Bij beide groepen moet ongeveer een vijfde zien rond te komen
met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Naar aantal vormen de oudere koppels de
grootste
groep
bij
de
personen
onder
de
armoederisicodrempel,
gevolgd
door
de
alleenstaanden.
Werk vormt een belangrijke buffer tegen armoede. Het armoederisicopercentage ligt bij
werkenden een pak lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet-actieven (zie
indicator I2). Naar aantal vormen de niet-actieven de grootste groep onder de armoederisicodrempel,
kort
gevolgd
door
de
gepensioneerden.
Als
gekeken
wordt
naar
de
werkintensiteit op gezinsniveau blijkt het risico op armoede het hoogst te liggen bij leden van
gezinnen waar niet of slechts zeer beperkt wordt gewerkt (werkintensiteit < 0,2). Bijna de
helft van de personen in deze gezinnen loopt een verhoogd risico op armoede.
Een job vormt echter geen sluitende bescherming tegen armoede. Dat blijkt uit het feit dat
90.000 Vlamingen die werken toch moeten rondkomen met een huishoudinkomen onder de
armoederisicodrempel.
Naast
tewerkstelling
beperkt
ook
scholing
het
armoederisico
(zie indicator
I2).
Het
armoederisicopercentage van personen met een diploma hoger onderwijs ligt bijna 3 keer
lager dan dat van personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
Het armoederisicopercentage ligt bij huurders goed 3 keer hoger dan bij eigenaars.
Ten slotte ligt het armoederisico bij personen geboren buiten de EU 4 keer hoger dan bij
personen geboren in de EU (inclusief België).
Het Vlaamse armoederisicopercentage (11%) lag in 2012 duidelijk lager dan het EU28gemiddelde (17%) (zie indicator I4). Vlaanderen haalt daarmee een derde plaats in de EUrangschikking na Tsjechië en Nederland. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als
doelstelling gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag
6
moet liggen in vergelijking met de best presterende EU-landen. Die doelstelling is vandaag al
gehaald.
Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije,
Slovenië en Hongarije) niet beduidend slechter scoren dan de West- en Noord-Europese
landen, terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft te
maken met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van
het mediaaninkomen in elk land afzonderlijk. Dat gebeurt vanuit de redenering dat een
minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is
van de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie.
Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico
lopen op armoede vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 28 EU-lidstaten,
dan blijkt een diffuus beeld (zie indicator I5). Bij de meeste groepen haalt Vlaanderen een
plaats binnen de top 5 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers
en leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar) zakt Vlaanderen met
een score onder het EU-gemiddelde weg naar de (lagere) middenmoot. Ook bij de personen
geboren buiten de EU valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking.
Bij de berekening van het armoederisicopercentage wordt traditioneel gebruik gemaakt van
een armoederisicodrempel van 60% van het mediaan gestandaardiseerde netto beschikbare
huishoudinkomen. Dat is een arbitraire keuze. Wie net boven deze 60%-drempel zit, komt
hierdoor niet in beeld. Tegelijk is het zo dat wie beschikt over een inkomen dat maar net onder
de armoederisicodrempel ligt, zich in een andere positie bevindt dan zij die moeten rondkomen
met een inkomen dat een pak lager ligt dan de 60%-drempel.
Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel kan men
daarom de hoogte van de drempel laten variëren. In 2012 bleek 19% van de Vlamingen te
beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 6% over een
inkomen lager dan 50% van het mediaaninkomen en 3% over een inkomen lager dan 40%
van het mediaaninkomen (zie indicator I6). Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel. In
Europees opzicht scoort Vlaanderen in de 3 gevallen telkens op het niveau van de best
presterende lidstaten (zie indicator I7).
Doordat de EU-SILC-survey werkt met een roterend panel – gezinnen worden verschillende
jaren na elkaar bevraagd –, is het mogelijk om de inkomenssituatie van gezinnen over een
aantal jaren heen te volgen. In 2011 (cijfers voor 2012 zijn nog niet beschikbaar) leefde 5%
van de Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel en in
minstens 2 van de 3 voorgaande jaren (zie indicator I8). Dat komt overeen met ongeveer
310.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de
armoederisicodrempel
in
2011
dan
blijkt
dat
de
helft
van
de
personen
onder
armoederisicodrempel in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede bevindt.
7
de
Net als bij het totale aandeel personen onder de armoederisicodrempel haalt Vlaanderen ook
bij het aandeel personen in langdurige armoede een 3de plaats in de EU-rangschikking (zie
indicator I9). Het procentueel aandeel van de langdurige armoede in de totale armoede ligt in
Vlaanderen wel iets hoger dan in de andere landen met een relatief lage score op het aandeel
personen in langdurige armoede.
1.2. Subjectieve armoede
In bovenstaande cijfers wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover
mensen
beschikken
al
dan
niet
boven
een
bepaalde
drempel
ligt.
Maar
de
inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De
objectieve vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt
daarom best aangevuld met een subjectieve inschatting van het inkomen door de betrokkenen
zelf.
In 2012 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond
te komen met het beschikbare inkomen (zie indicator I10). Dat komt overeen met ongeveer
960.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 20062007. De evolutie op het vlak van subjectieve armoede wijkt dus enigszins af van de evolutie
van het percentage personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel.
In tegenstelling tot de objectieve armoederisicopercentages zijn de verschillen tussen de
leeftijdsgroepen bij deze indicator niet zo groot (zie indicator I11). En terwijl het bij de
armoederisicopercentages vooral de ouderen zijn die minder goed scoren, zijn het hier eerder
de jongere leeftijdsgroepen. Ook alleenstaanden en zeker leden van eenoudergezinnen geven
vaker dan andere huishoudtypes aan (zeer) moeilijk rond te komen.
Wat socio-economische positie, opleiding en geboorteland betreft, lopen de resultaten van
deze indicator grotendeels gelijk met de resultaten van de objectieve armoederisicopercentages. Personen die niet werken (zonder gepensioneerden) en leden van gezinnen waar
niet of beperkt wordt gewerkt, hebben het moeilijker om rond te komen, net als
laagopgeleiden, huurders en personen geboren buiten de EU.
Het is ten slotte weinig verwonderlijk dat het aandeel personen in subjectieve armoede
afneemt naarmate het inkomensniveau stijgt. Tegelijk geven de scores per inkomenskwintiel
aan
dat
subjectieve
armoede
niet
beperkt
blijft
tot
de
personen
onder
de
armoederisicodrempel (die allen in het laagste inkomenskwintiel zitten). Ook in het 2de
kwintiel geeft een relatief grote groep aan (zeer) moeilijk rond te komen.
Er zijn in Vlaanderen relatief gezien minder personen die hun inkomenssituatie negatief
beoordelen dan in de meeste EU-landen (zie indicator I13). Het Vlaamse Gewest haalt in de
Europese rangschikking een 8ste plaats na de Scandinavische landen, Duitsland, Luxemburg,
8
Nederland en Oostenrijk. De verschillen tussen de lidstaten zijn opvallend groter dan bij de
objectieve armoederisicopercentages. In Zweden en Finland leeft maar 7% van de inwoners in
een huishouden dat moeite heeft om financieel rond te komen. In Griekenland en Bulgarije
loopt dat op tot meer dan 65%. De Zuid-, Centraal- en Oost-Europese landen scoren op deze
indicator, in tegenstelling tot bij de objectieve armoederisicopercentages, wel duidelijk minder
goed dan de West- en Noord-Europese landen.
1.3. Ernstige materiële deprivatie
Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet
zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het feit of men mede dankzij dit inkomen kan
genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit
een lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens
wordt per land of regio het percentage individuen berekend dat leeft in een gezin dat niet
beschikt over minstens 4 van deze 9 items.
Volgens de EU-SILC van 2012 leefde 4% van de Vlamingen in een ernstig materieel
gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisitems om financiële redenen) (zie indicator
I14). Dat komt overeen met ongeveer 240.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden
is tegenover 2010 duidelijk gestegen.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering
zich ertoe verbonden om het aantal personen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin
tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen
dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000
personen.
Als wordt gekeken naar de afzonderlijke items van de deprivatiemaat dan blijkt dat de items
‘een week vakantie per jaar kunnen betalen’ en ‘een onverwachte uitgave aankunnen,’ voor de
meeste problemen zorgen (zie indicator I18).
Groepen die minder goed scoren bij de objectieve armoederisicopercentages en de subjectieve
armoede, doen dat ook op vlak van ernstige materiële deprivatie (zie indicator I15). Het gaat
om leden van eenoudergezinnen, werklozen, gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt
gewerkt, huurders, de laagste inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU.
In Europees opzicht scoort Vlaanderen op het vlak van ernstige materiële deprivatie behoorlijk
goed (zie indicator I17). Het haalt een 6de plaats na Luxemburg, Nederland en de
Scandinavische landen. De hoogste deprivatiescores worden opgetekend in de EU-lidstaten uit
Centraal- en Oost-Europa.
9
1.4. Armoede volgens de EU2020-definitie
In 2010 werd door de Europese Unie een plan opgesteld om van de Unie tegen 2020 een
slimme, duurzame en inclusieve economie te maken: de zogenaamde EU2020-strategie.
Daarbij werden 5 centrale doelstellingen naar voor geschoven op 5 verschillende domeinen.
Eén van die doelstellingen heeft betrekking op armoede en sociale inclusie. De bedoeling is om
tegen 2020 het aantal armen of sociaal uitgeslotenen in de hele Unie met 20 miljoen te
verminderen. Daarvoor werd ook een nieuwe armoede-indicator uitgewerkt. Deze indicator
beschouwt iemand als arm of sociaal uitgesloten als hij voldoet aan minstens 1 van volgende
voorwaarden:
1. hij of zij leeft in een gezin met een inkomen onder de nationale armoederisicodrempel;
2. hij of zij leeft in een gezin met ernstige materiële deprivatie (het gezin mist minstens 4
items uit een lijst van 9 basisitems omwille van financiële redenen);
3. hij of zij is jonger dan 60 jaar en leeft in een gezin met een zeer lage werkintensiteit.
Gemeten aan de hand van deze samengestelde EU2020-indicator leefde in 2012 16% van de
Vlaamse bevolking in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19). Dat komt neer op
ongeveer 1 miljoen personen. Daarmee haalt Vlaanderen een 3de plaats in de Europese
rangschikking (zie indicator I22).
Een deel van de personen in armoede of sociale uitsluiting voldoet tegelijk aan 2 of 3 van de
genoemde voorwaarden. Goed 1% van de Vlamingen (80.000 personen) scoort negatief op
alle 3 de criteria (zie indicator I23). Dat wil zeggen dat ze leven in een huishouden met een
inkomen onder de armoededrempel, dat ernstig materieel gedepriveerd is en waar sprake is
van een zeer lage werkintensiteit.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering
zich ertoe verbonden om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de
EU2020-definitie tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het
aantal personen in armoede of sociale uitsluiting in Vlaanderen moet gedaald zijn tot maximaal
650.000 personen. Tegelijk gaat de Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op
de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een 30%-reductie
van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie
indicator I1), een 30%-reductie van het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie
indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met zeer lage
werkintensiteit (zie indicator A9).
1.5. Inkomensverdeling
Bovenstaande gegevens hebben vooral betrekking op de situatie van de minst gegoede
groepen maar zeggen weinig over de wijze waarop het beschikbare inkomen verdeeld is over
de gehele bevolking. Een vaak gebruikte maat om de inkomensverdeling in een land of regio in
10
kaart te brengen, is de inkomenskwintielverhouding die het aandeel van het inkomen van de
20% rijksten in het totale inkomen vergelijkt met dat van de 20% armsten. Deze verhouding
lag in Vlaanderen in 2012 op 3,6 (zie indicator I24). Dat betekent dat het totale inkomen van
de 20% rijksten 3,6 keer hoger ligt dan het totale inkomen van de 20% armsten.
Een andere maat voor de inkomensongelijkheid is de gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt kijkt niet
enkel naar de inkomens van de 20% rijksten en armsten, maar brengt de inkomens van de
gehele bevolking in rekening. De maat geeft een waarde tussen 0 en 100 waarbij 0 staat voor
een samenleving waar iedereen een gelijk inkomen heeft en 100 voor een samenleving waar al
het inkomen toekomt aan 1 persoon. Vlaanderen haalde in 2012 een waarde van 24,9 (zie
indicator I26).
In het Pact
2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat de
inkomensongelijkheid
tegen
2020
merkbaar
moet
dalen.
Sinds
2004
is
noch
de
inkomenskwintielverhouding, noch de gini-coëfficiënt significant gestegen of gedaald.
In Europees perspectief blijft de Vlaamse inkomensongelijkheid beperkt. Vlaanderen haalt
zowel op basis van de inkomenskwintielverhouding als op basis van de gini-coëfficiënt een
plaats in de top 5 van best presterende EU-landen (zie indicatoren I25 en I27).
1.6. Betalingsproblemen en schulden
Betalingsproblemen en schuldoverlast vormen vaak een belangrijk probleem voor mensen met
een laag inkomen. Eind 2013 stonden 130.848 Vlamingen met afbetalingsmoeilijkheden
geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van
België (zie indicator S1). Deze Centrale registreert alle kredieten die door natuurlijke personen
worden afgesloten en de eventuele wanbetalingen met betrekking tot deze kredieten. Het
aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk
toegenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt
gehouden met kredieten (voor consumptie of hypotheek), maar niet met andere schulden
zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale
schulden.
In de EU-SILC-survey wordt jaarlijks gevraagd naar achterstallige betalingen voor huur of
hypotheek, elektriciteit, water of gas of aankopen op afbetaling of een andere lening. In 2012
leefde 6% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het
afgelopen jaar (zie indicator S2). Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen. In
tegenstelling tot de bovenstaande cijfers van de Nationale Bank wordt hier niet alleen rekening
gehouden met kredieten maar ook met andere mogelijke schulden. Het percentage personen
in een huishouden met achterstallen gaat de laatste jaren in stijgende lijn.
11
Het aandeel personen met achterstallige betalingen verschilt beperkt naar geslacht (zie
indicator S3). Betreffende leeftijd is er een opvallende afname naarmate de leeftijd stijgt.
Grote
gezinnen
hebben
vaker
achterstallige
betalingen
dan
personen
uit
andere
huishoudgroepen. Werklozen en niet-actieven (exclusief gepensioneerden) hebben vaker
achterstallen dan gepensioneerden. Personen in gezinnen waar niet of beperkt wordt gewerkt,
hebben vaker achterstallen dan personen in andere gezinnen, laagopgeleiden vaker dan
hoogopgeleiden, huurders vaker dan eigenaars, de lagere inkomensgroepen vaker dan de
hogere inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU vaker dan personen geboren
binnen de EU.
In
vergelijking
met
de
andere
Europese
landen
blijft
het
aandeel
personen
met
betalingsproblemen in Vlaanderen eerder beperkt (zie indicator S4). Luxemburg, het Verenigd
Koninkrijk, Duitsland en Nederland scoren nog iets beter dan Vlaanderen.
Sinds 1999 bestaat de juridische procedure van collectieve schuldenregeling. Deze procedure
werd in het leven geroepen om mensen die hun schulden niet meer de baas kunnen, de kans
te geven om in de mate van het mogelijke hun schulden te betalen en tegelijk een
menswaardig leven te leiden. Eind 2013 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke
arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde) in totaal 62.434 berichten van 'toelaatbaarheid van
collectieve schuldenregeling' uit (zie indicator S1). Dat aantal is de voorbije jaren telkens met
ongeveer 3.000 tot 5.000 eenheden toegenomen. De cijfers kunnen gezien worden als een
aanwijzing van de meest extreme vorm van overmatige schuldenlast.
1.7. Sociale uitkeringen
Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zonder sociale
uitkeringen zou 38% van de Vlaamse bevolking onder de armoederisicodrempel terecht komen
(zie indicator U1). Als de pensioenen gezien worden als primaire inkomens en niet als
transfers, gaat het nog steeds om 22% van de bevolking. Die aandelen blijven de laatste jaren
min of meer stabiel.
De sociale zekerheid zorgt onder meer voor een vervangingsinkomen bij loonverlies door
pensionering, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Begin 2013 ontvingen goed 1,1 miljoen
Vlamingen een pensioenuitkering (zie indicator U3). Het is gezien de vergrijzing van de
bevolking weinig verwonderlijk dat dit aantal jaarlijks gestaag toeneemt. Het aantal door de
RVA vergoede werklozen ligt sinds 2011 net onder de 300.000 personen. In 2009 en 2010 lag
dat aantal iets boven die grens. Begin 2012 ontvingen bijna 110.000 Vlamingen een uitkering
voor arbeidsongeschiktheid (incl. arbeidsongevallen en beroepsziekten). Dat aantal neemt de
afgelopen jaren gestaag toe.
12
Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en kinderbijslag), probeert de overheid via de
sociale bijstandsuitkeringen de inkomenssituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren.
Het gaat in eerste instantie om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op
Maatschappelijke Integratie (RMI) en het equivalent leefloon in het kader van het Recht op
Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aanmerking komen voor
het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden betreffende leeftijd, nationaliteit en
arbeidsbereidheid. In de praktijk gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen
met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het bevolkingsregister.
In 2012 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 23.230 personen een leefloon (zie
indicator U4). Dat aantal is na een duidelijke stijging in 2009 en 2010 sinds 2011 weer iets
gedaald. Nog eens gemiddeld 8.897 personen per maand ontvingen in 2012 een equivalent
leefloon.
Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een
tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst van het OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen tot gemiddeld 5.593 per maand in 2012.
Het aantal leefloontrekkers ligt bij vrouwen duidelijk hoger dan bij mannen (zie indicator U5).
Het aantal 18-24-jarigen met een leefloon ligt niet veel lager dan het aantal leefloontrekkers
bij de 45- tot 64-jarigen, ondanks het grote verschil in omvang van de 2 leeftijdsgroepen. Naar
huishoudtype valt het grote aantal alleenstaande leefloontrekkers op. Dat is ook het geval bij
het equivalent leefloontrekkers. De cijfers bevestigen ten slotte dat het equivalent leefloon
vooral toegekend wordt aan niet-EU-burgers.
Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen
kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen
wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om een toeslag
bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon.
Het wordt toegekend aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar
die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Begin
2013 ging het samen om 58.906 ouderen (zie indicator U6).
Personen met een handicap kunnen een beroep doen op een Inkomensvervangende
Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunnen verrichten en/of een Integratietegemoetkoming
(IT) indien
zij
bijkomende kosten
te dragen
hebben
vanwege
een
vermindering van hun zelfredzaamheid. Begin 2013 werd in Vlaanderen aan 79.102 personen
een IVT en/of een IT uitgekeerd (zie indicator U6). Het aantal personen met een IVT en/of IT
neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de
vergrijzing van de bevolking, een betere bekendheid van het stelsel en een snellere
behandeling van de aanvragen.
13
De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun
beroepsactiviteit geen enkel recht kunnen doen gelden op kinderbijslag of slechts een recht
genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Begin 2013 ging het
om 4.838 rechtgevende kinderen (zie indicator U6).
2.
Sociale uitsluiting
Armoede uit zich niet alleen op financieel vlak maar gaat veelal gepaard met uitsluiting en
achterstelling op heel wat andere domeinen. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op de
bestaande achterstelling op het vlak van tewerkstelling, huisvesting, gezondheid, onderwijs en
maatschappelijke participatie.
2.1. Achterstelling op de arbeidsmarkt
Werk vormt ontegensprekelijk een belangrijke buffer tegen armoede. Het risico om in armoede
terecht te komen, ligt bij personen met een job beduidend lager. Dat bleek al uit de
armoederisicopercentages van werkenden en niet-werkenden (zie indicator I2).
De Vlaamse werkzaamheidsgraad schommelt sinds 2007 rond 72% (zie indicator A1).
Bepaalde groepen – vooral ouderen, personen met een handicap, personen geboren buiten de
EU en laaggeschoolden – blijven echter moeilijk toegang vinden tot de arbeidsmarkt. De lage
werkzaamheidsgraad bij ouderen blijft een probleem. De Vlaamse arbeidsmarkt wordt
gekenmerkt
door
een
specifiek
leeftijdsgebonden
arbeidspatroon.
Een
erg
hoge
arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in combinatie met een beperkte deelname bij
jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55tot 64-jarigen is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu 4 op de 10 personen in
deze groep aan het werk is. Bij de laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU is er de
laatste jaren eerder sprake van een afname van de arbeidsdeelname. Bij de personen met een
handicap gaat de arbeidsdeelname sinds 2010 weer vooruit.
Uit de Europese vergelijking blijkt duidelijk dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen en
personen geboren buiten de EU de voornaamste pijnpunten blijven op de Vlaamse
arbeidsmarkt (zie indicator A2).
De afgelopen jaren kende de ILO-werkloosheidsgraad in Vlaanderen een fluctuerend verloop
(zie indicator A3). De werkloosheidsgraad lag het hoogst in de periode 2004-2005. Het laagste
niveau werd bereikt in 2008. In 2009 en 2010 steeg de werkloosheidsgraad sterk ten opzichte
van 2008. In 2011 daalde de werkloosheidsgraad weer waarna hij in 2012 opnieuw licht steeg.
De beperkte arbeidsdeelname van bovengenoemde kansengroepen vertaalt zich niet alleen in
een lagere werkzaamheidsgraad, maar veelal ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad (zie
indicator A4). Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is sinds 2009
14
nagenoeg volledig verdwenen. Bij de laaggeschoolden is er wel nog steeds sprake van een
behoorlijk verschil. Maar het grootste verschil is te vinden bij de personen geboren buiten de
EU. De werkloosheidsgraad lag in 2012 bij deze laatste groep bijna 4 keer hoger dan de totale
werkloosheidsgraad.
De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is sinds 2011 na een sterke stijging
in 2009 en 2010 weer gedaald. Ook de werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag
(28% in 2012), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopbaan van de
jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat
wel. Gebrek aan werkervaring speelt de jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker
aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld weer in de
werkloosheid terechtkomen.
De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de
werkloosheid. Daardoor ligt de werkloosheidsgraad bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun
beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad.
Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen ligt ook de werkloosheidsgraad
van de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal ver onder het EUgemiddelde (zie indicator A5). De enige uitzondering hierop is de werkloosheidsgraad van
personen geboren buiten de EU. Daar ligt de werkloosheidsgraad ongeveer op hetzelfde niveau
als het EU-gemiddelde.
Wat
de
langdurige
werkloosheidsgraad
betreft,
scoort
Vlaanderen
zeer
behoorlijk
in
vergelijking met de EU-lidstaten. Het haalt samen met Oostenrijk de eerste plaats in de EUrangschikking (zie indicator A6).
De administratieve gegevens van de VDAB over het aantal niet-werkende werkzoekenden
(NWWZ) bevestigen grotendeels bovenstaande bevindingen (zie indicatoren A7 en A8). Onder
invloed van de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op. In
2011 daalde het aantal NWWZ waarna dat aantal in 2012 weer licht steeg. De meest recente
cijfers tonen aan dat die stijging zich in 2013 heeft doorgezet.
In 2012 leefde 9% van de Vlamingen tot 60 jaar in een gezin met een zeer lage werkintensiteit
(zie indicator A9). Dat komt overeen met ongeveer 450.000 personen. Dat aandeel lijkt tussen
2004 en 2008 gedaald maar tussen 2010 en 2012 weer iets gestegen. Deze schommelingen
zijn echter statistisch niet significant.
Net bij de gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, worden de hoogste
armoederisicopercentages gemeten. In 2012 beschikte 48% van de leden van gezinnen met
een zeer lage werkintensiteit over een inkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator
I2).
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering
zich ertoe verbonden om het aantal personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen
15
2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal gedaald moet
zijn tot maximaal 250.000 personen.
Bij het percentage personen in gezinnen met een zeer lage werkintensiteit bezet Vlaanderen in
de Europese rangschikking een plaats in de betere middenmoot (zie indicator A11).
Tewerkstelling mag dan wel een belangrijke buffer vormen tegen armoede, toch is het geen
sluitende bescherming. Dat blijkt uit het feit dat 3% van de werkende Vlamingen (ongeveer
90.000
personen)
in
2012
moest
rondkomen
met
een
huishoudinkomen
onder
de
armoederisicodrempel (zie indicator A12). Dat aandeel ligt in Europees opzicht wel laag (zie
indicator A14). Het armoederisicopercentage ligt duidelijk hoger bij laaggeschoolde werkenden,
bij deeltijds werkenden (minder dan 30 uur per week), bij zelfstandigen en bij werkenden met
een tijdelijk contract (zie indicator A13).
2.2. Huisvestingsproblemen
Door Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare
huishoudinkomen. In 2012 leefde 8% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware
woonkost (zie indicator H1). Dat komt overeen met ongeveer 510.000 personen. Het aandeel
en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2010 jaarlijks licht gestegen.
Te zware woonkosten komen relatief vaker voor bij ouderen, alleenstaanden en leden van
eenoudergezinnen, werklozen, gepensioneerden en andere niet-actieven, leden van gezinnen
met lage werkintensiteit, laaggeschoolden, huurders, de laagste inkomensgroep en personen
geboren buiten de EU (zie indicator H2).
In Europees perspectief haalt Vlaanderen voor het probleem van te zware woonkosten een
plaats in de betere middenmoot (zie indicator H3).
Dat de woonkost behoorlijk kan doorwegen op het gezinsbudget blijkt ook uit het feit dat een
aanzienlijke groep gezinnen problemen heeft met het betalen van de elektriciteits- of
gasfactuur (zie indicator H4). Een klant die zijn energiekosten niet tijdig betaalt, krijgt een
herinneringsbrief in de bus. Wie daarop binnen een bepaalde termijn niet reageert, krijgt een
aangetekende ingebrekestelling. Reageert de klant ook hier niet op of komt hij de in een
afbetalingsplan gemaakte afspraken niet na, dan mag de commerciële leverancier het contract
met zijn klant opzeggen. Als de klant geen nieuwe commerciële leverancier vindt, dan neemt
de netbeheerder in zijn rol van sociale leverancier de levering van elektriciteit en/of gas over.
Eind 2013 ging het om 80.295 huishoudens voor elektriciteit en 58.421 voor gas. Het aantal
door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het
eerst in lange tijd weer af.
Bij wanbetaling bij de sociale leverancier plaatst de netbeheerder een budgetmeter die de
klant verplicht om vooraf te betalen voor de levering van elektriciteit en/of gas. Indien de klant
niet vooraf betaalt, valt de stroomlevering terug op een minimale levering van 10 ampère. Het
16
wordt dan moeilijk om meerdere toestellen tegelijk te gebruiken. Bij gas wordt in het geval
van
niet-betaling
via
de
budgetmeter
de
levering
helemaal
afgesloten.
Het
aantal
budgetmeters voor elektriciteit lag in 2013 iets lager dan in 2012. Eind 2013 verbruikte bijna
43.000 huishoudens stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste
budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 2013 ging het om 27.554 huishoudens.
Dat aantal lag ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012.
Bij blijvende wanbetaling kan een vraag tot volledige afsluiting voorgelegd worden aan de
Lokale Adviescommissie (LAC) van de gemeente. In de wintermaanden worden in dergelijke
situatie elektriciteit en gas niet afgesloten. In de loop van 2012 werden na LAC-advies 1.150
afnemers volledig afgesloten van de elektriciteitsvoorzieningen en 1.809 gezinnen van
aardgastoevoer. Het aantal afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas lag in 2013
respectievelijk beperkt hoger en ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012.
Het aantal gezinnen waarvan de watertoevoer is afgesloten (met en zonder LAC-advies), is in
de meest recente jaren wel sterk gestegen. In 2012 ging het in totaal om 5.074 gezinnen. Bij
4.202 gezinnen gebeurde de waterafsluiting na LAC-advies.
Bijna een vijfde van de Vlaamse bevolking leefde in 2012 in een huis met structurele gebreken
aan het dak, de ramen, deuren en muren, zonder adequate verwarming, met een gebrek aan
elementair comfort of met een gebrek aan ruimte (zie indicator H5). Dat komt overeen met
goed 1,2 miljoen personen. Dat aandeel is na een stijging in 2010 en 2011, in 2012 weer iets
gedaald.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen dat
woont in een huis met een gebrekkige kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te
verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen gedaald
moet zijn tot maximaal 690.000 personen.
Het aandeel personen met huisvestingsproblemen neemt af met de leeftijd (zie indicator H6).
Daarnaast zijn er meer problemen bij groepen die ook minder goed scoren op de andere
indicatoren: de eenoudergezinnen, grote gezinnen en alleenstaanden, de werklozen en nietactieven (exclusief de gepensioneerden), de gezinnen waar slechts beperkt wordt gewerkt, de
laaggeschoolden, de huurders, de laagste inkomensgroepen en de personen geboren buiten de
EU.
2.3. Onderwijs
Opleiding speelt een belangrijke rol in de strijd tegen armoede. Dat bleek al herhaaldelijk uit
de uiteenlopende scores van hoog- en laagopgeleiden op de verschillende armoedeindicatoren.
17
Uit de resultaten van het grootschalige PISA-onderzoek van de OESO blijkt vooreerst dat
Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort als het gaat om
leesvaardigheid en wiskundige prestaties van 15-jarigen. Wel nam het aantal laaggeletterde
leerlingen tussen 2000 en 2012 licht toe (zie indicator O2). Bovendien valt een groot verschil
op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdheid
draait de verhouding tussen jongens en meisjes om. Hier scoren jongens net iets beter dan
meisjes. Ook het percentage laagpresteerders inzake wiskundige geletterdheid is de voorbije
jaren toegenomen.
Sinds kort volgt de OESO niet alleen de lees- en cijfervaardigheid van 15-jarigen maar ook de
lees- en cijfervaardigheid van de volledige bevolking van 16 tot 65 jaar. Dat gebeurt via de
PIAAC-survey. Ook Vlaanderen nam aan deze survey deel. Uit de eerste resultaten blijkt dat in
2012 15% van de Vlamingen van 16 tot 65 jaar beschouwd kunnen worden als laaggeletterd
(zie indicator O1). Een gelijkaardig aandeel Vlamingen (14%) kan beschouwd worden als
‘laaggecijferd’. Als vergeleken wordt met het IALS-onderzoek uit 1996 blijkt dat de
laaggeletterdheid in Vlaanderen sindsdien nagenoeg stabiel gebleven is.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om de laaggeletterdheid in
Vlaanderen tegen 2020 te doen dalen tot 3% van de bevolking.
Het totale aandeel schoolverlaters zonder diploma in Vlaanderen
daalde volgens de
administratieve SSL-gegevens de afgelopen jaren gestaag. De gegevens van de EAK-enquête
tonen een iets ander beeld (zie indicator O3). Beide bronnen maken wel duidelijk dat mannen
beduidend minder goed scoren dan vrouwen als het gaat om het vroegtijdig verlaten van de
schoolbanken.
In Europees opzicht haalt Vlaanderen een 9de plaats in de EU-rangschikking (zie indicator O4).
2.4. Gezondheid en zorg
Het aandeel Vlamingen van 16 jaar en ouder dat zijn gezondheid als (zeer) slecht omschrijft,
ligt de laatste jaren iets hoger dan in de periode 2006-2008 (zie indicator G1). In 2012 ging
het om 7% van de Vlaamse bevolking. Bepaalde groepen zijn duidelijk minder tevreden over
de eigen gezondheid (zie indicator G2). Dat de gezondheidssituatie verslechtert met de leeftijd
lijkt voor de hand te liggen. Daaruit volgt ook een mindere score bij oudere koppels en
gepensioneerden. De slechtere situatie van alleenstaanden houdt ten dele verband met leeftijd
aangezien er in deze groep relatief veel ouderen zitten. Andere groepen die de eigen
gezondheid vaker als (zeer) slecht omschrijven, zijn niet-actieven, leden van gezinnen met een
zeer
lage
werkintensiteit,
laaggeschoolden,
huurders,
personen
uit
de
laagste
inkomensgroepen en personen geboren buiten de EU. Het geeft aan dat de gezondheidssituatie
van een individu samenhangt met diens sociaaleconomische situatie. In de Europese
rangschikking scoort Vlaanderen met een 5de plaats relatief goed (zie indicator G3).
18
Er bestaat voor een beperkt deel van de bevolking nog steeds een probleem van toegang tot
de gezondheidszorg. In 2012 leefde 3% van de Vlamingen in een gezin dat in het voorbije jaar
minstens 1 keer een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uitstellen omwille van
financiële redenen. Dat komt overeen met ongeveer 190.000 personen (zie indicator G4). Dat
aandeel is tegenover 2011 weer licht gedaald. Ook hier scoren enkele groepen opvallend
minder goed: leden van eenoudergezinnen, werklozen, leden van gezinnen met lage
werkintensiteit, huurders, personen uit de laagste inkomensgroep en personen geboren buiten
de EU (zie indicator G5).
2.5. Maatschappelijke participatie
Armoede en bestaansonzekerheid gaan ten slotte ook gepaard met achterstelling op het vlak
van maatschappelijke integratie en participatie. Zo participeren de meest kwetsbare groepen
minder aan cultuur, aan sport en aan het verenigingsleven.
In 2013 nam bijna een kwart van de volwassen Vlamingen niet deel aan culturele activiteiten
(zie indicator M1). Dat komt overeen met goed 1,1 miljoen Vlamingen. Het aandeel nietparticipanten ligt in 2013 op hetzelfde niveau als in 2011 en 2012, maar is sinds 2006 wel
gestegen.
De
niet-participatie
aan
cultuur
ligt
beduidend
hoger
bij
ouderen
en
gepensioneerden, alleenstaanden, samenwonenden zonder kinderen, laaggeschoolden en
personen uit de laagste inkomensgroepen (zie indicator M2).
Een gelijkaardige situatie doet zich voor op het vlak van sportparticipatie. Ook daar zijn het
vooral
de
ouderen
en
gepensioneerden,
alleenstaanden
en
alleenstaande
ouders,
laaggeschoolden en personen uit de laagste inkomensgroepen die minder participeren (zie
indicator M4). Nochtans wordt sport hier ruim opgevat en omvat het ook activiteiten zoals
wandelen en fietsen. Het totale aandeel Vlamingen dat niet sport, lag in 2013 op 43% van de
volwassen bevolking (zie indicator M3). Het gaat om ongeveer 2,2 miljoen Vlamingen. Het
aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging in de jaren daarvoor sinds 2012 weer
afgenomen.
Op het vlak van actieve deelname aan het verenigingsleven zien we min of meer hetzelfde
beeld: werklozen, laagopgeleiden, huurders en personen uit de laagste inkomensgroepen zijn
minder actief (zie indicator M6). In totaal blijkt iets minder dan de helft van de volwassen
Vlamingen geen actief lid van 1 of meer verenigingen (zie indicator M5). Dat komt overeen
met 2,4 miljoen personen. Het aandeel niet-participanten lag de voorbije jaren steeds net
onder de helft van de Vlamingen, uitgezonderd in 2009 en 2011.
De verschillen tussen groepen zijn minder uitgesproken - of lopen in een aantal gevallen zelfs
in de andere richting - bij de intensiteit van sociale contacten met buren, familie en vrienden of
kennissen (zie indicator M8). Het zijn niet de 65-plussers die het hoogste risico lopen op
sociale isolatie, wel de 25- tot 49-jarigen. Er blijkt ook geen duidelijk verschil te zijn naar
opleidings- en inkomensniveau. Werklozen scoren wel opvallend slechter dan de andere
19
groepen. Bijna 9% van de volwassen Vlamingen had in 2013 minder dan wekelijks contact met
buren, familie, vrienden of kennissen (zie indicator M7). Het gaat om ongeveer 420.000
personen. Het aandeel Vlamingen dat risico loopt op sociale isolatie is na een opvallende
stijging tussen 2010 en 2012, in 2013 weer gedaald.
Het aandeel Vlamingen dat geen of zeer zelden gebruik maakt van internet daalt de laatste
jaren behoorlijk snel, al lijkt de intensiteit van die daling in de meest recente jaren af te
zwakken. Maar in 2013 maakt toch nog steeds een kwart van de volwassen Vlamingen niet
regelmatig gebruik van internet (zie indicator M9). Dat komt overeen met ongeveer 1,2
miljoen personen. Het verschil naar leeftijd is zeer groot (zie indicator M10). Bij de jongste
groep gaat het om een te verwaarlozen aandeel, bij de oudste groep om 70%. Daarmee
verbonden is ook de hoge score van gepensioneerden en alleenstaanden. Er zijn daarnaast
duidelijke verschillen naar geslacht, opleiding en inkomensniveau: de niet-participatie ligt bij
mannen lager dan bij vrouwen, bij hoogopgeleiden lager dan bij laagopgeleiden en bij de
hogere inkomensgroepen lager dan bij de lagere inkomensgroepen.
3.
Kinderarmoede
Aangezien kinderen een belangrijke aandachtsgroep vormen voor het Vlaamse armoedebeleid,
zijn in de Vlaamse Armoedemonitor een aantal indicatoren opgenomen die specifiek focussen
op de situatie van deze groep.
Als het huishoudinkomen afgezet wordt ten opzichte van de Belgische armoederisicodrempel,
blijkt de situatie van de Vlaamse kinderen niet opvallend af te wijken van de situatie van de
totale bevolking (zie indicator K1). In 2012 woonde 11% van de Vlamingen van 0 tot 17 jaar in
een huishouden met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Dat komt overeen met
ongeveer 140.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. In
Europees opzicht scoort Vlaanderen op dit vlak zeer goed (zie indicator K3).
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering
er zich toe verbonden om het aantal kinderen in een gezin met een inkomen onder de
armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in
2020 het aantal kinderen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal
60.000 kinderen.
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd,
huishoudsamenstelling,
werkintensiteit
van
het
huishouden
en
geboorteland
en
opleidingsniveau van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste
recente edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012)
werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen opgenomen in de steekproef en
vergroot de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
20
Uit deze oefening blijkt er op vlak van armoederisicopercentages bij de Vlaamse kinderen geen
verschil naar geslacht en leeftijd (zie indicator K2). Naar huishoudtype zijn vooral de kinderen
in eenoudergezinnen er minder goed aan toe. Dat geldt zeker ook voor kinderen in gezinnen
waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt. Ook kinderen die leven in een gezin waar geen van
de volwassenen minstens een diploma hoger secundair onderwijs heeft, kinderen in een gezin
dat de eigen woning huurt en kinderen in een gezin waarvan minstens 1 volwassene geboren
is buiten de EU, scoren duidelijk minder goed.
Het aandeel kinderen in een gezin dat zelf aangeeft moeilijk rond te komen, ligt beperkt hoger
dan bij de totale bevolking (zie indicator K4). Het zijn dezelfde groepen kinderen als bij de
objectieve armoederisicopercentages die minder goed scoren: kinderen in eenoudergezinnen,
kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen in laagopgeleide
gezinnen, kinderen in gezinnen die huren en kinderen in niet-EU-gezinnen.
Ook bij de cijfers over ernstige materiële deprivatie gaat het om dezelfde groepen kinderen die
zich in een mindere positie bevinden (zie indicator K5). Het aandeel Vlaamse kinderen dat leeft
in een gezin in ernstige materiële deprivatie blijft beperkt. Het gaat om 4% van de Vlaamse
kinderen. Dat komt overeen met ongeveer
50.000 kinderen. De totaalscore op de
samengestelde ernstige materiële deprivatiemaat mag dan wel relatief laag liggen, toch leven
280.000 Vlaamse kinderen in een gezin dat zich geen week vakantie buitenshuis kan
veroorloven of dat een onverwachte uitgave van 900 euro niet aankan (zie indicator K6).
Bij de woonsituatie valt vooral op dat kinderen vaker in huizen wonen van mindere kwaliteit
dan de totale bevolking (zie indicator K8). Op het vlak van woonkosten blijft het verschil met
de totale bevolking beperkt (zie indicator K7). Betreffende woonkosten en kwaliteit van de
huisvesting zijn het weer dezelfde groepen kinderen die minder goed scoren: kinderen in
eenoudergezinnen, kinderen in gezinnen waar niet of slechts beperkt wordt gewerkt, kinderen
in laagopgeleide gezinnen, kinderen in gezinnen die huren en kinderen in niet-EU-gezinnen.
Ten slotte blijkt er weinig verschil tussen het aandeel kinderen en het aandeel in de totale
bevolking dat leeft in een gezin dat medische zorg moet uitstellen omwille van financiële
redenen (zie indicator K9). Ook hier duiken weer dezelfde groepen kinderen op die zich in een
mindere positie bevinden.
Een alternatieve indicator die verschillende van de hierboven behandelde aspecten van de
armoedesituatie bij kinderen tegelijk in rekening tracht te brengen, werd begin jaren 1990
ontwikkeld door Kind en Gezin (zie indicator K10).
Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de
ouders, de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het
gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen geboren worden in een kansarm gezin. Een gezin
21
wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak
scoort. Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het
jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt voor robuustere resultaten. Om de verandering in de
berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede-index. In 2013
haalde de index een score van 11,2. Dat betekent dat 11,2% van de geboorten in de periode
2011-2013 in het Vlaamse Gewest plaatsvond in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande
jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de
kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat
geboren wordt in armoede tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in
2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot maximaal 4%.
22
INDICATOREN
23
24
INDICATORENSET VLAAMSE ARMOEDEMONITOR
Inkomensarmoede en inkomensverdeling
I 1-5
Bevolking onder de armoederisicodrempel
I 6-7
Diepte van de inkomensarmoede
I 8-9
Bevolking in langdurige armoede
I 10-13
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie
I 14-18
Ernstige materiële deprivatie
I 19-23
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie
I 24-25
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20)
I 26-27
Gini-coëfficiënt
Schulden en betalingsachterstand
S1
Betalingsachterstand en collectieve schuldenregeling
S 2-4
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen
Uitkeringen sociale zekerheid en bijstand
U 1-2
Impact sociale transfers op armoederisicopercentage
U3
Sociale zekerheid: vervangingsinkomens
U 4-6
Sociale bijstand
Arbeid
A 1-2
A 3-5
A6
A 7-8
A 9-11
A 12-14
Werkzaamheidsgraad
Werkloosheidsgraad (ILO)
Langdurige werkloosheidsgraad (ILO)
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB)
Zeer lage werkintensiteit
Arme werkenden
Huisvesting
H 1-3
Te zware woonkost
H4
Energiearmoede: klanten sociale leveranciers, budgetmeters en afsluitingen
H 5-6
Kwaliteit van de huisvesting
Onderwijs
O1
Laaggeletterdheid bij de totale bevolking
O2
Laaggeletterdheid en zwakke wiskundige prestaties bij jongeren
O 3-4
Ongekwalificeerde uitstroom
Gezondheid en zorg
G 1-3
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie
G 4-5
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen
Maatschappelijke participatie
M 1-2
Niet-participatie aan cultuur
M 3-4
Niet-participatie aan sport
M 5-6
Niet-participatie aan verenigingen
M 7-8
Risico op sociale isolatie
M 9-10
Geen internetgebruik
Kinderarmoede
K 1-3
Kinderen onder de armoederisicodrempel
K4
Kinderen in subjectieve armoede
K 5-6
Kinderen in ernstige materiële deprivatie
K7
Kinderen in een gezin met te zware woonkost
K8
Kinderen met slechte woningkwaliteit
K9
Kinderen in gezin dat gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen
K 10
Kansarmoede-index van Kind en Gezin
25
26
Indicator I1
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen
onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
1.600.000
18
15
1.200.000
12
1.000.000
800.000
9
600.000
6
400.000
% personen onder armoederisicodrempel
Aantal personen onder armoederisicodrempel
1.400.000
3
200.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 640.000 670.000 690.000 660.000 610.000 620.000 650.000 610.000 680.000
% personen
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
10,9
2020
0
430.000
Toelichting
De Belgische armoederisicodrempel (= 60% van het mediaan gestandaardiseerde huishoudinkomen) lag volgens de EU -SILC-survey van
2012 voor een alleenstaande op 12.025 euro per jaar of 1.002 euro per maand. Voor elke bijkomende volwassene in het huishoude n wordt
dat bedrag verhoogd met een factor 0,5, voor elk kind met een factor 0,3. Voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen (1 + 0,5 + 0,3 +
0,3) ligt de armoederisicodrempel zo op 2.104 euro per maand (= 1.002 euro x 2,1). Er wordt vanuit gegaan dat personen die le ven in een
huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder die drempel, een verhoogd risico lopen op armoede.
Iets meer dan 1 op de 10 personen (11%) moest volgens de cijfers van de EU-SILC-survey van 2012 in Vlaanderen zien rond te komen met
een inkomen onder deze armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 680.000 personen. Deze indicator wordt berekend op
basis van het beschikbare huishoudinkomen in het jaar vóór de survey. De cijfers van de survey van 2012 hebben dus eigenlijk betrekking
op het huishoudinkomen van 2011.
Het armoederisicopercentage is de afgelopen jaren vrij stabiel gebleven, al lijkt er na een beperkte daling tussen 2010 en 20 11 weer sprake
van een stijging tussen 2011 en 2012. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant (zie de betrouwbaarheidsint ervallen
aangegeven in de figuur). De vergelijking maken met de periode v óór 2004 is moeilijk wegens een breuk in de tijdreeks (overgang van de
ECHP-survey naar de EU-SILC-survey). Wel is het zo dat tussen 1994 en 1997 het armoederisicopercentage licht is gedaald waarna h et
tussen 1997 en 2001 min of meer stabiel is gebleven.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal
personen met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 h et
aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 430.000 personen.
27
Indicator I2
Bevolking onder de armoederisicodrempel: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype,
activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel en
geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel
0
10
Totaal
11
Man
10
Vrouw
12
0-17 jaar
11
18-24 jaar
9
25-49 jaar
9
50-64 jaar
9
65 jaar en ouder
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw., jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
22
11
Werkend
3
Werkloos
27
Gepensioneerd
15
Anders niet-actief
19
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
48
met lage werkintensiteit
30
14
met hoge werkintensiteit
2
met zeer hoge werkintensiteit
2
19
Middengeschoold
9
Hooggeschoold
6
Lid van gezin dat huis bezit
7
Lid van gezin dat huis huurt
24
Geboren in EU
60
20
6
Geboren buiten EU
50
13
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Laaggeschoold
40
8
8
met middelmatige werkintensiteit
30
17
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
20
9
35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
28
Aantal personen met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
Aantal personen onder armoederisicodrempel x 1.000
0
100
Man
320
Vrouw
360
0-17 jaar
140
18-24 jaar
50
25-49 jaar
190
50-64 jaar
120
65 jaar en ouder
190
Alleenstaande
110
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
70
50
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
60
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
80
Werkend
90
500
90
Gepensioneerd
170
Anders niet-actief
200
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit *
220
met lage werkintensiteit
80
met middelmatige werkintensiteit
70
met hoge werkintensiteit
20
50
Laaggeschoold
280
Middengeschoold
160
Hooggeschoold
400
70
Lid van eenoudergezin
met zeer hoge werkintensiteit
300
150
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Werkloos
200
90
Lid van gezin dat huis bezit
350
Lid van gezin dat huis huurt
330
Geboren in EU
430
Geboren buiten EU
100
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
29
Indicator I3
Bevolking onder de armoederisicodrempel: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische
armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage in 2012
minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2008-2012
% personen onder armoederisicodrempel
0
10
20
30
40
50
10
Totaal
11
2008
2009
19
65 jaar en ouder
2010
17
2011
2012
19
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
20
29
Lid van eenoudergezin
22
20
Werkloos
27
16
Anders niet-actief
19
37
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit
48
17
Laaggeschoold
19
20
Lid van gezin dat huis huurt
24
25
Geboren buiten EU
35
30
60
Indicator I4
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
nationale armoederisicodrempel na sociale transfers en hoogte van de nationale armoederisicodrempel voor
een alleenstaande in euro (bedrag per jaar)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
21 21
20
15
10
13 13 13
10 10
14 14 14 14 14
15 15 15 15 15
16 16
17 17
18 18
22
23 23
19 19 19
50.000
40.000
30.000
11
20.000
Griekenland
Spanje
Roemenië
Bulgarije
Italië
Kroatië
Letland
Portugal
Litouwen
Polen
Estland
VK
EU28
Ierland*
% personen onder armoederisicodrempel (linkse as)
Duitsland
Malta
Luxemburg
België
Cyprus
Zweden
Oostenrijk
Frankrijk
Hongarije
Finland
Slovenië
Slovakije
Denemarken
0
Vlaams Gewest
0
Tsjechië
10.000
Nederland
5
Hoogte van de armoederisicodrempel in euro
% personen onder armoederisicodrempel
25
Hoogte van de armoederisicodrempel in euro (rechtse as)
* Cijfer voor 2011.
Toelichting
Het Vlaamse armoederisicopercentage (11%) lag in 2012 duidelijk lager dan het EU28-gemiddelde (17%). Vlaanderen haalde daarmee in
2012 een derde plaats in de EU-rangschikking, na Tsjechië en Nederland. In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling
gesteld dat het aandeel inwoners in Vlaanderen dat leeft in armoede in 2020 laag moet liggen in vergelijking met de best presterende EUlanden. Die doelstelling is vandaag al gehaald.
Het is opvallend dat verschillende Oost- en Centraal-Europese landen (Tsjechië, Slovakije, Slovenië en Hongarije) niet beduidend slechter
scoren dan de West- en Noord-Europese landen, terwijl de levensstandaard in die eerste groep landen toch lager ligt. Dat heeft t e maken
met het feit dat het hier gaat om een relatieve armoedemaat, berekend op basis van het mediaaninkomen in elk land afzonderlij k. Dat
gebeurt vanuit de redenering dat een minimaal aanvaardbare levensstandaard - en dus ook de armoederisicodrempel - afhankelijk is van
de specifieke sociaaleconomische situatie van het land in kwestie. In de grafiek is op de rechteras de hoogte van de armoederisicodrempel
in elk land af te lezen. Daaruit blijkt dat de armoederisicodrempel sterk verschilt van land tot land. Daarmee moet bij de i nterpretatie van
de armoederisicopercentages zeker rekening gehouden worden.
31
Indicator I5
Bevolking onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale
armoederisicodrempel na sociale transfers, bij die groepen waarvan het armoederisicopercentage in het
Vlaamse Gewest in 2012 minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene armoederisicopercentage
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
65-plussers
Leden van gezin met 2 volw., minstens 1 > 65 jaar
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
LU
HU
NL
SK
SE
FI
FR
LT
EE
IE*
RO
DK
PL
SI
AT
EU28
DE
IT
LV
UK
GR
ES
PT
BE
VL
BG
MT
HR
CY
NL
CZ
HU
LU
SK
FR
IE*
LV
PL
DK
EU28
ES
DE
AT
RO
UK
IT
EE
GR
VL
MT
PT
SE
BE
FI
LT
SI
HR
BG
CY
80
Werklozen
Leden van een eenoudergezin
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
DK
VL
CY
IE*
BE
NL
FR
PT
SE
PL
HR
IT
SK
AT
FI
GR
ES
CZ
SI
EU28
MT
BG
HU
LU
LV
RO
UK
LT
EE
DE
CY
DK
VL
FI
SI
PL
SK
NL
AT
HU
UK
PT
CZ
IE*
EE
BE
SE
EU28
FR
ES
DE
LT
RO
HR
IT
LV
BG
LU
MT
GR
80
Leden van gezin met zeer lage werkintensiteit
Niet-actieven excl. werklozen/gepensioneerden
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
CZ
SI
CY
SK
VL
LU
NL
MT
HU
IE*
AT
DE
LT
FI
BE
PL
BG
IT
EU28
ES
LV
FR
PT
UK
HR
DK
EE
SE
GR
RO
NL
DK
IE*
LU
CY
UK
RO
VL
AT
PT
CZ
SI
IT
GR
FR
EU28
BE
PL
FI
HU
HR
MT
ES
LT
DE
SK
LV
BG
SE
EE
80
* Cijfer voor 2011.
BG
IT
EU28
ES
LV
32
Laaggeschoolden
Leden van gezin dat huis huurt
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
PL
CZ
NL
DK
SK
AT
VL
UK
HR
EE
RO
MT
FR
DE
HU
EU28
FI
IE*
CY
PT
LT
GR
SE
BG
LU
LV
IT
SI
BE
ES
NL
MT
CZ
FR
IE*
PT
VL
LU
DK
AT
FI
SK
UK
BE
IT
EU28
SE
DE
ES
HU
EE
CY
SI
PL
LV
GR
LT
RO
HR
BG
80
Personen geboren buiten de EU
80
70
60
50
40
30
20
10
SK*
IE*
PL
HU
MT
LV
PT
LT
BG
DE
NL
CZ
EE
SI
UK
AT
FR
HR
EU28
SE
IT
DK
CY
VL
LU
FI
BE
ES
GR
0
* Cijfer voor 2011.
Toelichting
Als de inkomenssituatie van de bevolkingsgroepen die in het Vlaamse Gewest een hoger risico lopen op armoede (minstens 1,5 keer het
gemiddelde armoederisico) vergeleken wordt met de situatie van deze groepen in de 28 EU-lidstaten, dan blijkt een diffuus beeld. Bij de
meeste groepen haalt Vlaanderen een plaats binnen de top 10 van de EU-rangschikking. Bij de oudere bevolkingsgroepen (65-plussers en
leden van koppels waarvan minstens 1 partner ouder is dan 65 jaar) zakt Vlaanderen met een score onder het EU -gemiddelde weg naar de
(lagere) middenmoot. Ook bij de personen geboren buiten de EU valt Vlaanderen ver terug in de Europese rangschikking.
33
FR
PT
UK
HR
DK
EE
SE
GR
RO
PL
CZ
NL
DK
SK
AT
VL
UK
HR
EE
RO
MT
FR
DE
HU
EU28
Indicator I6
Diepte van de inkomensarmoede: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%,
50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2006-2012
25
% personen onder drempel
20
15
10
5
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Onder 70%-drempel
18,9
17,8
17,9
18,2
18,4
18,5
18,8
Onder 50%-drempel
5,9
5,3
4,9
4,8
4,9
5,0
5,7
Onder 40%-drempel
2,3
2,6
2,0
2,5
2,6
1,8
2,9
Toelichting
Om zicht te krijgen op de spreiding van de inkomens rond de armoederisicodrempel en dus de diepte van de inkomensarmoede kan men
de hoogte van de armoederisicodrempel (normaal 60% van het nationaal mediaaninkomen) laten variëren. In 2012 bleek 19% van de
Vlamingen te beschikken over een inkomen lager dan 70% van het nationaal mediaaninkomen, 6% over een inkomen lager dan 50% va n
het mediaaninkomen en 3% lager dan 40% van het mediaaninkomen. Die aandelen bleven de laatste jaren vrij stabiel.
Net als bij de klassieke armoededrempel (60% van het nationaal mediaanikomen) scoort Vlaanderen ook bij de 40% -, bij de 50%- en bij de
70%-drempel op hetzelfde niveau als de best presterende EU-landen (zie indicator I7).
34
Indicator I7
Diepte van de inkomensarmoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder 40%,
50% en 70% van het nationaal mediaan gestandaardiseerd huishoudinkomen na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
30
5
5
5
6
6
8
IT
5
7
EE
4
LT
4
7
PT
FR
4
PL
CY
4
7
EU28
FI
4
AT
MT
3
SE
3
SK
3
DE
3
HU
3
SI
3
BE
3
CZ
3
LU
2
VL
10
IE*
20
NL
% personen onder 40%
40
8
9
10 11 11
8
9
SK
BE
CY
HU
AT
UK
DE
ES
8
GR
8
BG
8
LV
8
HR
DK
UK
8
12 12
10 10 11 11 11
IE*
0
30
7
7
7
8
8
DK
SE
FI
7
SI
6
MT
6
FR
5
LU
5
VL
10
CZ
20
NL
% personen onder 50%
40
16
14 14 15 15
ES
GR
BG
HR
LV
IT
PT
LT
EE
PL
EU28
0
% personen onder 70%
40
30
20
24 24 24 25 25 25 25 25 25
22 22 22 22 22 23
21
21
19 20
17 18
29 30
27 27 27 27 28 28
10
* Cijfer voor 2011.
35
RO
ES
BG
LV
HR
LT
IT
EE
PL
PT
LU
UK
MT
EU28
CY
BE
DE
SE
IE*
FI
FR
AT
HU
SI
DK
SK
VL
CZ
NL
0
Indicator I8
Bevolking in langdurige armoede: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen
onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3
voorgaande jaren
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2007-2011
600.000
8
Aantal personen in langdurige armoede
7
500.000
400.000
5
300.000
4
3
200.000
% personen in langdurige armoede
6
2
100.000
1
0
Aantal personen
% personen
2007
2008
2009
2010
2011
300.000
290.000
360.000
420.000
310.000
5,0
4,7
5,9
6,7
4,9
0
Toelichting
Doordat de EU-SILC-survey een panelsurvey is – gezinnen worden verschillende jaren na elkaar bevraagd – is het mogelijk om de
inkomenssituatie van gezinnen over een aantal jaren heen te volgen. In 2011 (cijfers voor 2012 zijn nog niet beschikbaar) leefde 5% van de
Vlamingen in een gezin met een inkomen onder de armoededrempel in 2011 en in minstens 2 van de 3 voorgaande jaren. Dat komt
overeen met ongeveer 310.000 personen. Als dat vergeleken wordt met het totale aandeel personen onder de armoededrempel in 20 11
dan blijkt de helft van het totaal aantal personen in armoede in Vlaanderen zich in een positie van langdurige armoede te bev inden.
36
Indicator I9
Bevolking in langdurige armoede: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
nationale armoederisicodrempel na sociale transfers tijdens jaar x en tijdens minstens 2 van de 3 voorgaande
jaren en procentueel aandeel van de langdurige armoede in het totaal aantal personen onder de
armoederisicodrempel in jaar x
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie (geen cijfers beschikbaar voor
Frankrijk, Ierland en Kroatië)
2011
Tijd
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
BRON
Voor meer informatie
20
80
15
60
14
12
50
11 11 11 11 11
10 10 10
10
9
8
7
6
5
8
8
8
8
40
9
8
7
30
6
5
4
70
20
4
Procentueel aandeel in totale armoede
% personen in langdurige armoede
17 17
10
% personen in langdurige armoede (linkse as)
Bulgarije
Roemenië
Italië
Portugal
Malta
Spanje
Cyprus
Griekenland
Estland
Polen
Duitsland
EU28
Letland
België
Hongarije
Slovakije
Finland
Nederland
Slovenië
Litouwen
VK
Luxemburg
Denemarken
Oostenrijk
Vlaams Gewest
Zweden
0
Tsjechië
0
Procentueel aandeel in totale armoede (rechtse as)
Toelichting
Net als bij aandeel personen onder de armoededrempel (zie indicator I4) haalt Vlaanderen ook bij het aandeel personen in lang durige
armoede een derde plaats in de EU28-rangschikking. Het procentueel aandeel van de langdurige armoede in de totale armoede ligt in
Vlaanderen wel iets hoger dan in de andere landen met een relatief lage score op het aandeel personen in langdurige armoede.
37
Indicator I10
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon
(zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
1.400.000
18
16
14
1.000.000
12
800.000
10
600.000
8
6
400.000
4
200.000
0
Aantal personen
% personen
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
Aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
1.200.000
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
790.000
750.000
710.000
580.000
900.000
930.000
870.000
930.000
960.000
13,1
12,5
11,7
9,6
14,9
15,2
14,1
15,0
15,3
0
Toelichting
Bij de indicatoren I1 tot I9 wordt op een objectieve manier nagegaan of het inkomen waarover mensen beschikken al dan niet on der een
bepaalde drempel ligt. Maar de inkomensgerelateerde verwachtingen en behoeften verschillen van mens tot mens. De objectieve
vergelijking van het beschikbare inkomen met de armoederisicodrempel wordt daarom best aangevuld met een subjectieve inschatt ing van
het inkomen door de betrokkenen zelf.
In 2012 leefde 15% van de Vlamingen in een huishouden dat zelf aangeeft (zeer) moeilijk rond te komen met het beschikbare ink omen. Dat
komt overeen met ongeveer 960.000 personen. Deze cijfers liggen de laatste jaren duidelijk hoger dan in de periode 2006 -2007.
In tegenstelling tot het percentage personen onder de armoederisicodrempel dat berekend wordt op basis van het totale huishou dinkomen
in het jaar voorafgaand aan de survey (bij de EU-SILC-survey van 2012 gaat het dus om het inkomen uit 2011), heeft de subjectieve
armoedemaat betrekking op de situatie op het moment waarop de survey wordt afgenomen (de EU-SILC-survey van 2012 werd afgenomen
medio 2012).
38
Indicator I11
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer)
moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus
(16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en
geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
0
10
Totaal
15
Man
Vrouw
15
16
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
18
15
16
13
13
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
21
9
12
38
16
8
18
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
10
33
13
22
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
48
35
21
14
8
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
21
15
8
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
10
34
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
36
22
11
7
2
Geboren in EU
Geboren buiten EU
13
38
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
39
Aantal personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
Aantal personen dat (zeer) moeillijk rondkomt x 1.000
0
100
Man
Vrouw
460
500
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
230
80
340
160
150
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
180
80
90
120
100
90
130
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
260
100
150
230
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
210
90
110
140
200
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
300
270
130
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
490
470
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
Geboren in EU
Geboren buiten EU
200
300
400
500
600
700
450
270
140
80
20
600
110
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
40
Indicator I12
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer) moeilijk
rondkomt met het beschikbare inkomen, bij die groepen waarvan het subjectieve armoedepercentage
minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene subjectieve armoedepercentage
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest
2008-2012
% personen dat (zeer) moeilijk rondkomt
0
10
20
30
40
50
15
Totaal
15
2008
2009
2010
40
2011
Lid van eenoudergezin
38
2012
22
Werkloos
33
23
Anders niet-actief
22
35
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit
48
27
Lid van gezin dat huis huurt
34
37
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel
36
19
Lid van gezin in 2de inkomenskwintiel
22
41
Geboren buiten EU
38
41
60
Indicator I13
Subjectieve beoordeling van de inkomenssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de referentiepersoon (zeer)
moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/245.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
73
70
66
60
50 50
50
40
28 29
30
20 20
7
7
9
Luxemburg
10
10 11
Duitsland
20
22
31 32
34 34 35
38
52
55
58
42
40 41
24
15
13 14
42
Bulgarije
Griekenland
Kroatië
Hongarije
Letland
Roemenië
Malta
Cyprus
Portugal
Italië
Litouwen
Polen
Spanje
Slovakije
Tsjechië
Ierland*
EU28
Slovenië
België
Estland
VK
Frankrijk
Vlaams Gewest
Oostenrijk
Nederland
Denemarken
Finland
0
Zweden
% personen in huishouden dat (zeer) moeilijk rondkomt
80
Indicator I14
Ernstige materiële deprivatie: evolutie samengestelde maat
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9
items mist omwille van financiële redenen: 1 week vakantie buitenshuis per jaar, een maaltijd met vis, vlees,
kip of vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon/GSM, een auto,
de rekeningen voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis
degelijk kunnen verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (900 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen600.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
6
500.000
5
400.000
4
300.000
3
200.000
2
100.000
1
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 130.000 160.000 180.000 130.000 170.000 130.000 100.000 180.000 240.000
% personen
2,2
2,6
2,9
2,0
2,7
2,1
1,6
2,9
3,8
2020
% personen in ernstige materiële deprivatie
Aantal personen in ernstige materiële deprivatie
% personen
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
0
120.000
Toelichting
Op Europees niveau werd enkele jaren geleden een armoede-indicator ontwikkeld die niet zozeer focust op het inkomen zelf, maar op het
feit of men mede dankzij dit inkomen kan genieten van een minimale levensstandaard. Dat gebeurt door na te gaan hoeveel items uit een
lijst van 9 basisitems elk gezin moet missen omwille van financiële redenen. Vervolgens wordt per land of regio het percentag e individuen
berekend dat leeft in een gezin dat niet beschikt over minstens 4 van de 9 items.
Volgens de EU-SILC van 2012 leefde 4% van de Vlamingen in een ernstig materieel gedepriveerd gezin (mist minstens 4 van 9 basisi tems om
financiële redenen). Dat komt overeen met ongeveer 240.000 personen. Het aandeel ernstig gedepriveerden is tegenover 2010 dui delijk
gestegen.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal personen
in een ernstige materieel gedepriveerd gezin tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal personen
dat leeft in een ernstig materieel gedepriveerd gezin moet dalen tot maximaal 120.000 personen.
43
Indicator I15
Ernstige materiële deprivatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items mist omwille van financiële
redenen (zie indicator I14), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit
van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie
% personen in ernstige materiële deprivatie
0
5
Totaal
4
Man
Vrouw
4
4
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
5
5
5
3
2
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
6
1
1
9
2
3
6
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
2
11
1
7
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
23
11
5
3
1
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
10
15
20
25
7
2
1
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
1
14
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
12
5
1
1
<1
Geboren in EU
Geboren buiten EU
2
20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
44
Aantal personen in huishouden in ernstige materiële deprivatie
Aantal personen in ernstige materiële deprivatie x 1.000
0
50
Man
Vrouw
120
110
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
70
20
100
30
20
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
50
10
10
30
10
30
40
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
50
40
10
70
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
100
30
30
30
40
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
100
40
20
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
50
190
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
150
60
10
10
< 10
Geboren in EU
Geboren buiten EU
110
60
100
150
200
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
45
Indicator I16
Ernstige materiële deprivatie: evolutie situatie risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items mist omwille van financiële
redenen (zie indicator I14) bij die groepen waarvan het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het
algemene percentage
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2008-2012
% personen in ernstige materiële deprivatie
0
5
10
15
20
25
3
Totaal
4
2008
2009
4
2010
Alleenstaande
6
2011
11
2012
Lid van eenoudergezin
9
5
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
6
4
Werkloos
11
6
Anders niet-actief
7
10
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit
23
7
Lid van gezin dat huis huurt
14
9
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel
12
21
Geboren buiten EU
20
46
Indicator I17
Ernstige materiële deprivatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van volgende 9 items mist
omwille van financiële redenen: 1 week vakantie buitenshuis per jaar, een maaltijd met vis, vlees, kip of
vegetarisch alternatief om de 2 dagen, een wasmachine, een kleuren-tv, een telefoon, een auto, de rekeningen
voor huur, hypotheek, nutsvoorzieningen of andere aankopen kunnen betalen, het huis degelijk kunnen
verwarmen, beperkte onverwachte financiële uitgave (900 euro) kunnen doen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
50
40
30
30
26 26
20 20
20
7
9
9
9
Malta
7
8
Estland
7
8
Portugal
Frankrijk
6
Tsjechië
5
Slovenië
5
Duitsland
3
4
Oostenrijk
3
4
Vlaams Gewest
2
Finland
1
Denemarken
1
Zweden
10
België
14
Luxemburg
% personen in ernstige materiële deprivatie
44
10
15 15 15
11
* Cijfer voor 2011.
47
Bulgarije
Hongarije
Roemenië
Letland
Litouwen
Griekenland
Cyprus
Kroatië
Italië
Polen
EU28
Slovakije
VK
Ierland*
Spanje
Nederland
0
Indicator I18
Ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden:
1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven
2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen
3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen
4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen
5. dat niet beschikt over een telefoon of GSM omwille van financiële redenen
6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen
7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur,
nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen)
8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen
9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (900 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen
% personen
0
Geen week vakantie per jaar
5
10
15
20
19
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
3
Geen wasmachine
1
Geen TV
<1
Geen telefoon of GSM
<1
Geen auto
4
Achterstallige betalingen
6
Geen degelijke verwarming
4
Geen onverwachte uitgave aankunnen
15
Aantal personen
Aantal personen x 1.000
0
Geen week vakantie per jaar
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
Geen wasmachine
200
1.200
170
70
Geen TV
20
Geen telefoon of GSM
< 10
Geen auto
280
Achterstallige betalingen
380
Geen degelijke verwarming
230
Geen onverwachte uitgave aankunnen
970
48
400
600
800
1.000
1.200
1.400
Indicator I19
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat voldoet aan minstens 1 van 3 onderstaande
voorwaarden:
1. leeft in een gezin met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale
armoederisicodrempel na sociale transfers (zie indicator I1)
2. leeft in een gezin dat ernstig materieel gedepriveerd is (= mist minstens 4 van 9 items omwille van
financiële redenen) (zie indicator I14)
3. is niet ouder dan 59 jaar en leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager ligt dan 0,20 (zie
indicator A9)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
20
18
1.400
16
1.200
14
1.000
12
800
10
8
600
6
400
4
200
0
% personen in armoede of sociale uitsluiting
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting x 1.000
1.600
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Aantal personen x 1.000 1.000
% personen
16,6
1.010
990
970
930
900
17,0
16,5
15,9
15,2
14,6
2010
2011
2012
2020
910
940
1.020
650
14,8
15,0
16,3
0
Toelichting
De Europese Unie stelt zich in haar EU2020-strategie tot doel om het aantal personen in armoede of sociale uitsluiting tegen 2020 met 20
miljoen te verminderen. Het gaat om personen die leven in een huishouden met een gestandaardiseerd inkomen onder de nationale
armoederisicodrempel en/of leven in een huishouden dat ernstig materieel gedepriveerd is en/of jonger zijn dan 60 jaar en lev en in een
huishouden met een zeer lage werkintensiteit.
In 2012 ging het om 16% van de Vlamingen. Dat komt overeen met goed 1 miljoen personen. Tussen 2005 en 2009 is het aantal per sonen in
armoede of sociale uitsluiting licht gedaald. Tot 2011 is dat aantal min of meer constant gebleven. Tussen 2011 en 2012 lijkt er weer sprake
van een stijging. Deze schommelingen zijn echter statistisch niet significant.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal
personen in armoede of sociale uitsluiting tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 in Vlaanderen het aantal
personen in armoede of sociale uitsluiting volgens de EU2020-definitie gedaald moet zijn tot maximaal 650.000 personen. Tegelijk gaat de
Vlaamse Regering voor een 30%-reductie tegen 2020 op de 3 subindicatoren van de EU2020-indicator afzonderlijk. Dat betekent dus een
30%-reductie van het aantal personen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel (zie indicator I1), een 30% -reductie van
het aantal personen in ernstige materiële deprivatie (zie indicator I14) en een 30%-reductie van het aantal personen in een huishouden met
zeer lage werkintensiteit (zie indicator A9).
49
Indicator I20
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: situatie per
bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19), naar geslacht, leeftijd,
huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+),
bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie
% personen in armoede of sociale uitsluiting
0
20
Totaal
16
Man
Vrouw
16
17
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
16
13
14
19
18
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
23
15
21
36
11
7
16
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
5
51
17
33
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
28
14
9
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
11
36
Geboren in EU
Geboren buiten EU
60
80
100
100
36
17
4
4
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
40
63
10
5
3
1
14
46
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
50
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie
Aantal personen in armoede of sociale uitsluiting x 1.000
0
100
Man
Vrouw
490
540
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
210
70
300
250
200
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
190
140
150
110
70
80
120
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
130
160
190
340
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
450
90
90
40
90
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
410
250
150
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
520
500
200
300
400
500
600
700
800
900
Lid v
Werk
Werk
Gepen
Ander
Lid va
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
Geboren in EU
Geboren buiten EU
met la
met m
met h
790
120
60
30
10
670
130
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
Gebo
51
Indicator I21
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: evolutie situatie
risicogroepen
Omschrijving
Percentage personen in armoede of sociale uitsluiting (zie definitie indicator I19) bij die groepen waarvan
het percentage minstens 1,5 keer hoger ligt dan het algemene percentage (personen in een gezin met zeer
lage werkintensiteit halen per definitie een score van 100% op deze indicator)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2008-2012
% personen in armoede of sociale uitsluiting
0
20
40
60
80
15
Totaal
16
2008
2009
39
2010
Lid van eenoudergezin
2011
36
2012
41
Werkloos
51
31
Anders niet-actief
33
24
Laaggeschoold
28
27
Lid van gezin dat huis huurt
36
59
Lid van gezin in laagste inkomenskwintiel
63
46
Geboren buiten EU
46
52
100
Indicator I22
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
49
50
% personen in armoede of sociale uitsluiting
42
40
35
32 32
30
27 27
20
15 15
16 16
17
18
19 19 19
20 20
21
22
23 23
24
28
29
36
33
30
25 25
10
* Cijfer voor 2011.
53
Bulgarije
Letland
Roemenië
Litouwen
Griekenland
Kroatië
Hongarije
Italië
Ierland*
Spanje
Cyprus
Polen
EU28
Portugal
VK
Estland
Malta
België
Slovenië
Slovakije
Frankrijk
Duitsland
Oostenrijk
Denemarken
Finland
Luxemburg
Zweden
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
0
Indicator I23
Bevolking in armoede of sociale uitsluiting volgens EU2020-definitie: diagram
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat voldoet aan slechts 1 of tegelijk aan 2 of 3 van de
voorwaarden om te behoren tot de groep personen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator I19)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Armoederisico
Ernstige materiële deprivatie
7,0%
440.000
0,4%
30.000
2,1%
130.000
1,3%
80.000
1,7%
110.000
0,3%
20.000
3,4%
210.000
Zeer lage werkintensiteit
Toelichting
In het Vlaamse Gewest leefden in 2012 volgens de EU2020-definitie 16% van de Vlamingen in armoede of sociale uitsluiting (zie indicator
I19). Dat komt overeen met goed 1 miljoen personen. Het gaat om de personen die leven in een huishouden met een gestandaardis eerd
inkomen onder de nationale armoederisicodrempel en/of leven in een huishouden dat ernstig materieel gedepriveerd is en/of jon ger zijn
dan 60 jaar en leven in een huishouden met een zeer lage werkintensiteit.
Een deel van deze personen voldoen tegelijk aan 2 of 3 van de genoemde criteria. Goed 1% van de Vlamingen (80.000 personen) s coort
negatief op alle 3 de criteria. Dat wil zeggen dat ze leven in een huishouden met een inkomen onder de armoededrempel, dat er nstig
materieel gedepriveerd is en waar sprake is van een zeer lage werkintensiteit.
54
Indicator I24
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): evolutie
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste
inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20%
van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
6
Inkomenskwintielverhouding
5
4
3
2
1
0
S80/S20
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
3,6
3,5
3,7
3,5
3,6
3,5
3,6
3,5
3,6
Toelichting
Er bestaan verschillende maten om de inkomensverdeling in een land of regio in kaart te brengen. Een in de Europese armoedepl annen
vaak gebruikte maat is de inkomenskwintielverhouding (S80/S20) die het totale inkomen van de 20% rijksten vergelijkt met dat van de 20%
armsten. Deze verhouding lag in Vlaanderen in 2012 op 3,6. Dat betekent dat het inkomen van de 20% rijksten 3,6 keer hoger li gt dan het
inkomen van de 20% armsten. Dat cijfer blijft de voorbije jaren nagenoeg stabiel.
55
Indicator I25
Inkomenskwintielverhouding (S80/S20): Europese vergelijking
Omschrijving
Verhouding van het aandeel van het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het hoogste
inkomen (hoogste kwintiel) in het totale inkomen tot het aandeel van het inkomen ontvangen door de
20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste kwintiel) in het totale inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/240.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
10
Inkomenskwintielverhouding
8
7,2
6
4
3,6 3,6 3,7 3,7 3,7
3,4 3,5
4,3
4,1 4,2
3,9 3,9 4,0
4,7
4,5 4,5 4,6
4,9
5,1
5,5
5,3 5,4 5,4 5,4
5,8
6,1
6,3
6,5 6,6
2
* Cijfer voor 2011.
56
Spanje
Letland
Griekenland
Roemenië
Portugal
Bulgarije
VK
Italië
Kroatië
Estland
EU28
Litouwen
Polen
Cyprus
Ierland*
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Oostenrijk
Luxemburg
Malta
Hongarije
België
Finland
Zweden
Slovakije
Vlaams Gewest
Tsjechië
Nederland
Slovenië
0
Indicator I26
Gini-coëfficiënt: evolutie
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door de
cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige
inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
40
35
30
Gini-coëfficient
25
20
15
10
5
0
Gini-coëfficiënt
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
24,9
24,5
24,9
23,9
25,3
24,4
24,9
24,5
24,9
Toelichting
De gini-coëfficiënt is een maat die inzicht geeft in de wijze waarop het inkomen verdeeld is tussen de inwoners van een land of regio. Deze
maat varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid). De gini-coëfficiënt is de voorbije jaren niet significant
gestegen of gedaald in Vlaanderen.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich als doelstelling gesteld dat de inkomensongelijkheid en dus de gini -coëfficiënt tegen 2020
merkbaar zou dalen. Voorlopig is er in de cijfers geen sprake van een duidelijke daling.
57
Indicator I27
Gini-coëfficiënt: Europese vergelijking
Omschrijving
Synthetische maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen dat opgenomen wordt door
de cumulatieve percentages van het aantal individuen. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0
(volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige ongelijkheid).
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/239.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
50
Gini-coëfficient
40
30
30
24
25 25 25 25 25
26
27 27 27
31 31 31 31 31
32 32
33 33 33
34 34
35 35
36
28 28 28 28
20
10
58
Letland
Spanje
Portugal
Griekenland
Bulgarije
Roemenië
VK
Estland
Italië
Litouwen
Polen
Cyprus
EU28
Kroatië
Ierland*
* Cijfer voor 2011.
Frankrijk
Duitsland
Denemarken
Oostenrijk
Luxemburg
Malta
België
Hongarije
Finland
Nederland
Tsjechië
Slovakije
Zweden
Vlaams Gewest
Slovenië
0
Indicator S1
Betalingsachterstand en collectieve schuldenregeling: evolutie
Omschrijving
Aantal geregistreerde personen met betalingsachterstand en aantal uitstaande berichten van toelaatbaarheid
van collectieve schuldenregeling, telkens op 31 december
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Nationale Bank van België
www.nbb.be
Vlaams Gewest
2007-2013
150.000
125.000
100.000
75.000
50.000
25.000
0
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Personen met betalingsachterstand
107.421
110.258
116.284
119.619
124.066
127.732
130.848
Berichten collectieve schuldenregeling*
38.315
41.197
45.595
50.909
55.425
59.096
62.434
* Cijfers inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.
Toelichting
Schuldoverlast is vaak een belangrijk probleem voor mensen in armoede. Eind 2013 stonden 130.848 Vlamingen met
afbetalingsmoeilijkheden geregistreerd bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren van de Nationale Bank van België. Dez e Centrale
registreert alle kredieten die door natuurlijke personen (voor privé doeleinden) worden afgesloten evenals de eventuele wanbe talingen
met betrekking tot deze kredieten. Kredietgevers zijn verplicht de centrale te raadplegen vooraleer ze een krediet toekennen. Het aantal
geregistreerde personen met betalingsachterstand is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat in deze cijfers enkel rekening wordt gehouden met kredieten (voor consumptie of hypothe ek), maar
niet met andere schulden zoals schulden voor huur, energiefacturen, gezondheidskosten, telefoon/internet of fiscale schulden.
Wie geconfronteerd wordt met overmatige schuldenlast of ernstige financiële moeilijkheden kan een beroep doen op de procedure van
collectieve schuldenregeling. Eind 2013 stonden er in Vlaanderen (inclusief het gerechtelijke arrondissement Brussel -Halle-Vilvoorde) in
totaal 62.434 berichten van 'toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling' uit. Dit cijfer kan gezien worden als een aanw ijzing voor de
meest extreme vorm van overmatige schuldenlast.
59
Indicator S2
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige
betaling inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op
afbetaling of andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
600.000
8
7
500.000
400.000
5
300.000
4
3
200.000
% personen met achterstallen
Aantal personen met achterstallen
6
2
100.000
1
0
Aantal personen
% personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
290.000
270.000
290.000
250.000
290.000
270.000
290.000
320.000
380.000
4,8
4,5
4,7
4,1
4,8
4,5
4,7
5,2
6,0
0
Toelichting
In 2012 leefde 6% van de Vlamingen in een gezin met minstens 1 achterstallige betaling in het afgelopen jaar voor huur of hyp otheek,
elekticiteit, water of gas of een andere lening. Dat komt overeen met ongeveer 380.000 personen. In tegenstelling tot de cijf ers van de
Centrale voor Krediet aan Particulieren van de Nationale Bank over het aantal geregistreerde personen met betalingsachterstan d (zie
indicator S1) wordt hier niet alleen rekening gehouden met kredieten maar ook met andere mogelijke schulden (huur,
nutsvoorzieningen...).
60
Indicator S3
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: situatie per
bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling (zie indicator S1),
naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59),
opleiding (18+), bewonerstitel, huishoudinkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen met achterstallen
% personen met achterstallen
0
5
Totaal
6
Man
Vrouw
7
5
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
10
9
7
3
2
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
5
3
2
6
4
4
17
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
4
13
1
10
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
18
25
10
7
4
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
10
15
20
25
30
7
5
3
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
3
16
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
13
10
5
1
1
Geboren in EU
Geboren buiten EU
4
26
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
61
Aantal personen met achterstallen
Aantal personen met achterstallen x 1.000
0
50
Man
Vrouw
210
170
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
120
50
160
30
20
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
200
250
10
20
30
40
120
110
40
10
100
80
60
50
70
90
110
90
50
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
160
220
Geboren in EU
Geboren buiten EU
150
40
30
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
100
160
130
60
20
10
170
70
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
62
Indicator S4
Achterstallige betalingen voor wonen, nutsvoorzieningen en leningen: Europese
vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden met minstens 1 achterstallige betaling
inzake hypotheek/huur, nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of
andere leningen) tijdens het afgelopen jaar
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
45
39
35
30
30
31
32 32
26
24
25
20
20
6
7
7
8
8
Slovakije
VK
6
Zweden
4
5
Nederland
4
5
Duitsland
5
Luxemburg
10
Denemarken
15
Oostenrijk
% personen met achterstallen
40
9
10 10
11 11 11
12
13 13
14
21
15
* Cijfer voor 2010.
* Cijfer voor 2011.
63
Cyprus
Griekenland
Bulgarije
Roemenië
Kroatië
Hongarije
Letland
Slovenië
Polen
Ierland*
Italië
Litouwen
EU28
Estland
Malta
Spanje
Finland
Portugal
Frankrijk
België
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator U1
Impact sociale transfers op armoederisicopercentage: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
Belgische armoederisicodrempel voor alle sociale transfers, na pensioenen en voor andere sociale transfers,
na alle sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
50
% personen onder armoederisicodrempel
40
30
20
10
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Voor alle sociale transfers
37,5
37,7
36,7
36,0
36,9
36,5
36,9
37,7
38,2
Na pensioenen, voor andere transfers
22,6
23,1
21,7
21,2
21,0
21,2
20,8
21,9
22,2
Na alle sociale transfers
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
10,9
Toelichting
Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zonder sociale uitkeringen zou 38% van de Vlaams e bevolking
onder de armoederisicodrempel terecht komen. Als de pensioenen gezien worden als primaire inkomens en niet als transfers, gaa t het nog
steeds om 22% van de bevolking. Die aandelen blijven de laatste jaren min of meer stabiel.
64
Indicator U2
Impact sociale transfers op armoederisicopercentage: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
nationale armoederisicodrempel voor alle sociale transfers, na pensioenen en voor andere sociale transfers,
na alle sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
% personen onder armoederisicodrempel
60
50 50 50 51
50
37 38 38 38 38
40
45 45 45 45 45 46 46 46
43 43 44 44 44
42
42
42
42
40 41 41
34
30
20
10
IE*
RO
HU
LU
GR
HR
ES
PT
UK
LT
LV
IT
FR
AT
PL
Voor alle sociale transfers
EU28
DE
SI
SE
BG
FI
BE
EE
DK
SK
CZ
MT
VL
CY
NL
0
Na alle sociale transfers
% personen onder armoederisicodrempel
60
50
40
40
30
20
18
30 30
28 28 28 28 29
26 26 26 26 27 27 27 27
25
25
25
24 24 24 24 24
22 23
20 21
32
10
Na pensioenen, voor andere transfers
* Cijfer voor 2011.
65
IE*
UK
HR
ES
LU
RO
LT
BE
Na alle sociale transfers
DK
FI
SE
HU
AT
GR
LV
BG
EU28
SI
PT
EE
CY
MT
IT
FR
DE
PL
VL
NL
SK
CZ
0
Indicator U3
Sociale zekerheid: vervangingsinkomens
Omschrijving
Aantal personen met een pensioenuitkering (inclusief IGO/GIB), aantal door de RVA vergoede werklozen en
aantal begunstigden van een uitkering voor arbeidsongeschiktheid, telkens bij het begin van het jaar
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ)
http://www.rva.be
https://www.ksz-bcss.fgov.be/
Vlaams Gewest
2005-2013
1.200.000
1.100.000
1.000.000
Aantal begunstigden
900.000
800.000
700.000
600.000
500.000
400.000
300.000
200.000
100.000
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
1.054.628
1.056.208
1.067.617
1.084.082
1.088.736
1.104.440
1.124.973
1.147.780
Door RVA vergoede werklozen
334.604
311.011
293.241
312.307
312.942
298.202
290.910
295.545
Arbeidsongeschiktheid
86.209
88.582
92.928
95.907
99.199
104.251
107.723
Pensioentrekkenden
Toelichting
Sociale transfers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van armoede. Zo zorgt de sociale zekerheid voor een vervangin gsinkomen bij
loonverlies door pensionering, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
Begin 2013 ontvingen goed 1,1 miljoen Vlamingen een pensioenuitkering. Het is gezien de vergrijzing van de bevolking weinig v erwonderlijk
dat dit aantal jaarlijks gestaag toeneemt.
Het aantal door de RVA vergoede werklozen ligt sinds 2011 net onder de 300.000 personen. In 2009 en 2010 lag dat aantal iets boven die
grens. Naast de vergoede werklozen keert de RVA ook nog uitkeringen uit voor de ondersteuning van werknemers bij tijdelijke
werkloosheid, opleiding of deeltijdse tewerkstelling met behoud van rechten en uitkeringen voor werknemers die met de steun v an de RVA
de werktijd aanpassen via loopbaanonderbreking of tijdskrediet (in de figuur zijn enkel de door de RVA vergoede werklozen opg enomen).
Begin 2012 ontvingen bijna 110.000 Vlamingen een uitkering voor arbeidsongeschiktheid (incl. arbeidsongevallen en beroepsziek ten). Dat
aantal neemt de afgelopen jaren gestaag toe.
66
Indicator U4
Sociale bijstand: Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp - evolutie
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon en van tewerkstellingsmaatregelen
in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp
(RMH)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest
2005-2012
30.000
25.000
Aantal begunstigden
20.000
15.000
10.000
5.000
0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Leefloon
21.891
22.232
21.863
22.349
24.933
25.859
24.167
23.230
Equivalent leefloon
16.516
13.955
11.411
7.707
7.479
9.396
9.960
8.897
Tewerkstelling
4.014
4.312
4.395
4.217
4.458
5.078
5.480
5.593
Toelichting
Naast de klassieke sociale uitkeringen (pensioenen, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen
en kinderbijslag), probeert de overheid via de sociale bijstand de armoedesituatie van de minst gegoede groepen te verbeteren .
Het gaat vooreerst om het leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Integratie (RMI) en het eq uivalent
leefloon dat men ontvangt in het kader van het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH). Het RMH is er voor mensen die niet in aa nmerking
komen voor het RMI omdat ze niet voldoen aan bepaalde voorwaarden inzake leeftijd, nationaliteit en arbeidsbereidheid. In de praktijk
gaat het vooral om kandidaat-vluchtelingen en vreemdelingen met een verblijfsvergunning die niet ingeschreven zijn in het
bevolkingregister.
In 2012 ontvingen in Vlaanderen per maand gemiddeld 23.230 personen een leefloon. Dat aantal is na een duidelijke stijging tu ssen 2008 en
2010 in de meest recente jaren weer iets gedaald. Nog eens gemiddeld 8.897 personen per maand ontvingen in 2012 een equivalen t
leefloon, een lichte daling tegenover 2011.
Het gaat hier niet om het aantal personen dat recht heeft op het (equivalent) leefloon maar om het aantal personen dat het (e quivalent)
leefloon effectief ontvangt. Om uiteenlopende redenen maakt een bepaald deel van de personen die recht hebben op het (equival ent)
leefloon in de praktijk geen gebruik van dat recht. Hoe groot dat aandeel is, is echter moeilijk te schatten.
Naast het (equivalent) leefloon kan het RMI en het RMH ook ingevuld worden via een tewerkstellingsmaatregel met tussenkomst v an het
OCMW. Het aantal tewerkstellingsmaatregelen is de voorbije jaren gestaag gestegen.
67
Indicator U5
Sociale bijstand: Recht op Maatschappelijke Integratie en Maatschappelijke Hulp - situatie
per bevolkingsgroep
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal begunstigden van het (equivalent) leefloon in het kader van het Recht op
Maatschappelijke Integratie (RMI) en het Recht op Maatschappelijke Hulp (RMH), naar geslacht, leeftijd,
huishoudtype en nationaliteit
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
POD Maatschappelijke Integratie
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2685.htm
Vlaams Gewest
2012
Aantal uitkeringstrekkers
0
Man
Vrouw
0-17 jaar
5.000
10.000
15.000
9.961
5.315
13.269
3.583
90
121
18-24 jaar
6.364
1.871
25-44 jaar
9.064
4.515
Leefloon
45-64 jaar
6.851
1.942
Equivalent leefloon
65 jaar en ouder
Alleenstaande
880
448
10.138
4.082
Samenwonende
6.609
2.193
Persoon met gezin ten laste
6.484
2.555
Belg
16.204
37
EU-burger (excl. Belg)
1.729
92
Niet-EU-burger
5.281
8.798
68
20.000
Indicator U6
Sociale bijstand: uitkeringen voor ouderen, personen met een handicap en kinderen
Omschrijving
Aantal begunstigden van de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) of het Gewaarborgd Inkomen voor
Bejaarden (GIB), de Inkomensvervangende Tegemoetkoming aan Personen met een Handicap (IVT) en/of de
Integratietegemoetkoming voor Personen met een Handicap (IT) en het aantal op de gewaarborgde
gezinsbijslag rechtgevende kinderen (tot 24 jaar), telkens bij het begin van het jaar
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Rijksdienst voor Pensioenen, FOD Sociale Zekerheid Directie-generaal Personen met een Handicap, Rijksdienst
voor Kinderbijslag voor Werknemers
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/254.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/256.htm
Voor meer informatie
Vlaams Gewest
2006-2013
100.000
Aantal begunstigden
80.000
60.000
40.000
20.000
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
IGO-GIB
50.936
50.228
53.187
55.407
55.078
56.231
56.902
58.096
IVT-IT
62.848
64.369
66.188
68.534
73.280
76.229
77.158
79.102
Gezinsbijslag
4.387
4.469
4.087
3.673
3.973
4.914
4.971
4.838
Toelichting
Slechts een beperkt aantal 65-plussers ontvangt een leefloon omdat zij aparte regelingen kennen: het Gewaarborgd Inkomen voor
Bejaarden (GIB) dat sinds 2002 geleidelijk vervangen wordt door de Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO). Meestal gaat het om e en
toeslag bovenop het pensioen, zodat men een bedrag bekomt dat vergelijkbaar is met het leefloon. Het wordt toegekend aan pers onen die
de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt maar die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen
opbouwen. Op 1 januari 2013 ging het samen om 58.096 ouderen. Het aantal uitgekeerde GIB’s gaat sinds 2002 elk jaar achteruit . Het
aantal IGO’s schommelde tot 2007 rond 40.000, maar gaat sinds 2008 in stijgende lijn.
Personen met een handicap kunnen een beroep doen op een Inkomensvervangende Tegemoetkoming (IVT) indien zij geen arbeid kunne n
verrichten en/of een Integratietegemoetkoming (IT) indien zij bijkomende kosten te dragen hebben vanwege een vermindering van hun
zelfredzaamheid. Begin 2013 werd in Vlaanderen aan 79.102 personen een IVT en/of een IT uitgekeerd. Het aantal personen met e en IVT
en/of IT neemt de laatste jaren opvallend toe. Factoren die hierin mogelijk een rol spelen zijn de vergrijzing van de bevolki ng, een betere
bekendheid van het stelsel en een snellere behandeling van de aanvragen.
De gewaarborgde gezinsbijslag ten slotte is bedoeld voor gezinnen die op basis van hun beroepsactiviteit geen enkel recht kun nen doen
gelden op kinderbijslag, of slechts een recht genieten op een bedrag dat lager ligt dan de gewaarborgde gezinsbijslag. Begin 2013 ging het
om 4.838 rechtgevende kinderen.
69
Indicator A1
Werkzaamheidsgraad: evolutie en situatie van bevolkingsgroepen met lagere
arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben
verricht) in de totale bevolking van 20 tot 64 jaar en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere
arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
80
70
60
% werkenden
50
40
30
20
10
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
69,7
70,4
70,6
71,9
72,3
71,5
72,1
71,8
71,5
Vrouwen
61,5
62,8
63,4
64,9
66,1
65,7
66,7
66,4
66,2
55 tot 64 jaar
29,5
30,7
31,4
34,2
34,3
35,8
38,2
38,9
40,5
Laaggeschoolden*
52,4
52,3
52,2
54,2
53,3
52,5
53,3
52,0
51,7
49,2
51,2
51,4
56,3
53,4
53,4
53,0
51,8
37,5
33,5
38,6
38,7
Geboren buiten EU**
Personen met handicap***
42,7
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs bij 25-64 jarigen.
** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
*** Personen die hinder ondervinden in dagelijkse bezigheden door handicap, langdurige ziekte of aandoening. In 2007 cijfers voor 2de kwartaal, vanaf 2009 jaarcijfers.
Toelichting
Sinds 2007 schommelt de totale werkzaamheidsgraad in Vlaanderen rond 72%. Een aantal groepen blijft echter ondervertegenwoord igd op
de Vlaamse arbeidsmarkt: ouderen, personen met een handicap, personen geboren buiten de EU, laaggeschoolden en vrouwen.
De lage werkzaamheidsgraad bij ouderen vormt een van de voornaamste pijnpunten op de arbeidsmarkt. De Vlaamse arbeidsmarkt wo rdt
gekenmerkt door een specifiek leeftijdsgebonden arbeidspatroon. Een erg hoge arbeidsdeelname tussen 25 en 49 jaar zorgt in co mbinatie
met een beperkte deelname bij jongeren en ouderen voor sterk samengedrukte loopbanen. De arbeidsdeelname van de 55 - tot 64-jarigen
is de voorbije jaren wel duidelijk gestegen, waardoor nu 4 op de 10 personen in deze groep aan het werk is. Ook de arbeidsdee lname van
vrouwen gaat er gestaag op vooruit. Bij de laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU is er eerder sprake van een afnam e. Bij de
personen met een handicap gaat de arbeidsdeelname sinds 2010 weer vooruit.
70
Indicator A2
Werkzaamheidsgraad: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werkenden (= personen die in de referentieweek van de bevraging minstens 1 uur arbeid hebben
verricht) in de bevolking van 20 tot 64 jaar naar verschillende bevolkingsgroepen met een lagere
arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3456.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/3461.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië)
2012
Vrouwen
55- tot 64-jarigen
85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25
SE
DE
DK
EE
NL
FI
VK
LV
LT
CY
CZ
IE
EU27
PT
BG
FR
ES
AT
SK
RO
LU
VL
IT
BE
PL
HU
GR
MT
SI
SE
FI
DK
NL
DE
AT
EE
VK
LT
LV
VL
FR
CY
SI
LU
PT
CZ
EU27
BE
BG
IE
PL
SK
HU
RO
ES
IT
MT
GR
85
Geboren buiten de EU**
Laaggeschoolden*
85
75
75
65
65
55
55
45
45
35
35
25
25
CZ
CY
HU
PT
EE
MT
LT
VK
AT
SI
LU
PL
IT
LV
SK
NL
SE
EU27
FI
DK
IE
FR
ES
VL
GR
BE
SE
PT
LU
NL
DK
CY
DE
VK
AT
FR
FI
RO
EU27
LV
VL
IT
EE
MT
ES
GR
BE
SI
IE
CZ
PL
HU
BG
LT
SK
85
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs van 25 tot 64 jaar.
** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting
Bij de vrouwen ligt de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen hoger dan het EU-gemiddelde en bij de laaggeschoolden op nagenoeg hetzelfde
niveau als het EU-gemiddelde waardoor Vlaanderen voor deze groepen een plaats in de middenmoot van de EU-lidstaten inneemt.
Bij de andere groepen blijkt een ander beeld. Dat de lage werkzaamheidsgraad bij ouderen een van de voornaamste pijnpunten is op de
Vlaamse arbeidsmarkt is, blijkt duidelijk uit de vergelijking met de scores van de EU-lidstaten. Vlaanderen scoort met een
werkzaamheidsgraad van 41% heel wat minder dan de meeste EU-lidstaten en het EU-gemiddelde. Hetzelfde geldt voor de situatie van de
personen geboren buiten de Europese Unie. Ook bij deze groep scoort Vlaanderen niet goed in vergelijking met het gros van de EUlidstaten.
71
Indicator A3
Werkloosheidsgraad (ILO): evolutie van totale en (zeer) langdurige werkloosheid
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten
volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken
specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor
werk), percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking, percentage zeer
langdurige werklozen (langer dan 2 jaar) in de beroepsbevolking
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/394.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
7
6
ILO-werkloosheidsgraad
5
4
3
2
1
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5,2
4,3
4,6
Langdurig
2,2
2,3
2,1
1,6
1,4
1,5
1,9
1,6
1,5
Zeer langdurig
1,4
1,5
1,5
1,1
1,0
1,3
1,1
0,9
0,9
Toelichting
De afgelopen jaren kende de ILO-werkloosheidsgraad in Vlaanderen een fluctuerend verloop. De werkloosheidsgraad lag het hoogst i n de
periode 2004-2005. Het laagste niveau werd bereikt in 2008. In 2009 en 2010 steeg de werkloosheidsgraad sterk ten opzichte van 2 008. In
2011 daalde de werkloosheidsgraad weer waarna hij in 2012 opnieuw licht steeg.
De langdurige werkloosheidsgraad volgt met enige vertraging grotendeels hetzelfde patroon als de totale werkloosheidsgraad en lag het
hoogst in 2005. In 2012 ging het om 1,5% van de Vlaamse beroepsbevolking. De zeer langdurige werkloosheidsgraad ligt sinds 20 11 onder
1% van de beroepsbevolking.
72
Indicator A4
Werkloosheidsgraad (ILO): situatie van bevolkingsgroepen met lagere arbeidsdeelname
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten
volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken
specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor
werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EAK, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
25
% werklozen
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Totaal
5,4
5,5
5,0
4,4
3,9
5,0
5,2
4,3
4,6
Vrouwen
6,6
6,3
5,8
5,1
4,2
5,0
5,1
4,4
4,5
15 tot 24 jaar
13,6
14,2
12,5
11,7
10,5
15,7
15,6
12,7
12,8
55 tot 64 jaar
3,5
3,8
4,6
3,5
3,6
4,3
4,0
3,4
3,0
Laaggeschoolden*
7,6
8,6
8,1
6,7
6,6
7,7
9,0
8,0
7,9
19,7
19,4
15,7
14,8
16,9
17,7
15,0
17,4
Geboren buiten EU**
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting
De mindere arbeidsdeelname van vrouwen, laaggeschoolden en personen geboren buiten de EU vertaalt zich niet alleen in een lag ere
werkzaamheidsgraad (zie indicator A1), maar ook in een hogere ILO-werkloosheidsgraad.
Het verschil tussen de vrouwelijke en de totale werkloosheidsgraad is sinds 2009 nagenoeg volledig verdwenen. Bij de laaggesc hoolden is
er wel nog steeds sprake van een behoorlijk verschil. Het grootste verschil is echter te vinden bij de personen geboren buite n de EU. De
werkloosheidsgraad lag in 2012 bij deze laatste groep bijna 4 keer hoger dan de totale werkloosheidsgraad.
De werkloosheidsgraad van jongeren tussen 15 en 24 jaar is sinds 2011 na een sterke stijging in 2009 en 2010 weer gedaald. Oo k de
werkzaamheidsgraad van deze groep is relatief laag (28% in 2012), maar dat hangt voornamelijk samen met de lange schoolloopba an van
de jonge Vlamingen en is dus niet echt problematisch. De werkloosheidsgraad van jongeren is dat wel. Gebrek aan werkervaring speelt de
jongeren parten. Daarenboven worden ze vaker aangeworven met een tijdelijk contract of als uitzendkracht zodat ze geregeld we er in de
werkloosheid terechtkomen.
De ouderen die niet werken, zitten voornamelijk in de inactiviteit en dus minder in de werkloosheid. Daardoor ligt de werkloo sheidsgraad
bij de 55- tot 64-jarigen - ondanks hun beperkte arbeidsdeelname - niet hoger dan de totale werkloosheidsgraad.
73
Indicator A5
Werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage werklozen in de beroepsbevolking (= werkenden en werklozen) van 15 tot 64 jaar gemeten
volgens de criteria van de International Labour Organization (ILO) (geen werk hebben, de afgelopen 4 weken
specifieke stappen hebben ondernomen om werk te vinden en binnen de 2 weken beschikbaar zijn voor
werk) en in verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/395.htm
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië)
2012
Totaal
Vrouwen
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
AT
VL
NL
DE
LU
RO
FI
MT
BE
UK
DK
SE
CZ
EE
SI
FR
EU27
HU
BG
PL
IE
CY
LT
IT
LV
SK
PT
ES
GR
60
50
AT
VL
LU
NL
DE
MT
CZ
RO
BE
DK
FI
UK
SE
SI
FR
PL
EE
EU27
IT
HU
CY
BG
LT
SK
IE
LV
PT
GR
ES
60
55- tot 64-jarigen
15- tot 24-jarigen
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
DE
AT
NL
VL
DK
MT
LU
FI
CZ
BE
SI
EE
UK
RO
EU27
SE
FR
LT
PL
CY
BG
HU
LV
IE
SK
IT
PT
ES
GR
AT
VL
RO
BE
NL
UK
SE
IT
DK
CZ
DE
FI
EE
FR
EU27
PL
HU
CY
BG
IE
SK
LT
PT
GR
LV
ES
60
Geboren buiten de EU**
Laaggeschoolden*
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
NL
RO
LU
VL
MT
AT
DK
UK
FI
IT
DE
CY
BE
SE
FR
SI
PT
EU27
PL
EE
HU
LV
IE
GR
CZ
BG
ES
LT
SK
CZ
AT
UK
SI
NL
LU
CY
EE
IT
LT
IE
DK
VL
FR
LV
FI
SE
EU27
PT
BE
GR
ES
60
* Personen tussen 20 en 64 jaar met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
** In 2005 en 2006 gaat het om EU25, vanaf 2007 EU27.
Toelichting
Door de relatief lage totale werkloosheidsgraad in Vlaanderen in vergelijking met de lidstaten van de EU ligt ook de werkloos heidsgraad van
de verschillende groepen met een lagere arbeidsdeelname veelal (ver) onder het EU-gemiddelde. De enige uitzondering hierop is de
werkloosheidsgraad van personen geboren buiten de Europese Unie. Daar ligt de werkloosheidsgraad ongeveer op hetzelfde niveau als het
EU-gemiddelde.
74
Indicator A6
Langdurige werkloosheidsgraad (ILO): Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage langdurige werklozen (langer dan 1 jaar) in de beroepsbevolking van 15 tot 64 jaar
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië)
2012
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
20
15
9
9
Slovakije
Bulgarije
8
Letland
7
8
Portugal
7
Litouwen
6
Italië
5
6
Estland
5
Hongarije
België
4
EU27
3
4
Slovenië
3
4
Polen
3
4
Frankrijk
3
Roemenië
Denemarken
3
Malta
Finland
3
Tsjechië
2
VK
2
Duitsland
2
Nederland
2
Zweden
1
2
Luxemburg
1
Oostenrijk
5
Cyprus
10
Ierland
11
Vlaams Gewest
75
Griekenland
0
Spanje
% langdurig werklozen
15
Indicator A7
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): evolutie van totale en (zeer) langdurige
werkloosheid
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van 18 tot
65 jaar, aantal langdurige NWWZ (langer dan 1 jaar) en aantal zeer langdurige NWWZ (langer dan 2 jaar)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
VDAB
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2171.htm
Vlaams Gewest
2004-2013
250.000
Aantal NWWZ
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
NWWZ
225.633
235.344
216.762
180.396
168.890
202.808
208.242
195.008
204.437
221.901
Langdurige NWWZ
92.761
101.318
104.049
84.121
71.683
79.003
89.734
85.534
86.207
92.619
Zeer langdurige NWWZ
48.840
57.851
62.207
57.663
48.536
47.618
51.300
52.536
52.641
54.198
Toelichting
Net als de ILO-werkloosheidsgraad (zie indicator A3) kende ook het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) ingeschreven bij de
VDAB de laatste 10 jaar een fluctuerend verloop. Het totale aantal NWWZ lag het hoogst in 2005 en het laagst in 2008. Onder i nvloed van
de economische crisis liep het aantal NWWZ in 2009 en 2010 aanzienlijk op en bleef tot 2012 min of meer constant. In 2013 is het aantal
NWWZ nog verder gestegen.
Het aantal langdurige en zeer langdurige NWWZ lag in 2013 nagenoeg even hoog als in de periode 2010 -2012.
76
Indicator A8
Niet-werkende werkzoekenden (VDAB): situatie van bevolkingsgroepen met lagere
arbeidsdeelname
Omschrijving
Gemiddeld maandelijks aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) van
verschillende bevolkingsgroepen met een lagere arbeidsdeelname
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
VDAB - Arvastat
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/433.htm
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/421.htm
Vlaams Gewest
2004-2013
150.000
125.000
Aantal NWWZ
100.000
75.000
50.000
25.000
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Vrouwen
120.211
126.563
116.008
96.402
88.144
97.257
100.086
95.129
96.702
102.655
Jonger dan 25 jaar
57.971
56.373
47.335
36.842
34.868
45.344
45.349
41.090
44.940
49.140
Ouder dan 50 jaar
27.435
39.988
45.962
45.592
45.315
49.323
52.439
51.788
50.919
52.910
Laaggeschoolden*
115.064
120.789
111.563
93.531
88.903
103.651
105.131
97.693
100.098
104.483
Allochtonen**
36.372
38.310
36.004
35.447
34.926
43.768
47.514
47.405
52.287
56.767
Arbeidsgehandicapten
24.172
27.788
28.022
27.520
28.488
30.788
29.880
27.858
26.623
29.220
* Personen met hoogstens een diploma lager secundair onderwijs.
** Vóór 2007 gebaseerd op nationaliteit, vrijwillige registratie en een door de VDAB ontwikkeld naamherkenningsprogramma; na 2007 gaat het om personen met een
huidige of vorige nationaliteit van buiten de EU27.
Toelichting
Na een daling tussen 2005 en 2008 is het aantal NWWZ bij alle groepen gestegen tussen 2008 en 2009. Deze groepen volgen daarm ee de
daling van het totaal aantal NWWZ in dezelfde periode (zie indicator A7). In 2010 lag het aantal NWWZ bij alle groepen nageno eg op
hetzelfde niveau als in 2009. In 2011 nam het aantal NWWZ bij alle groepen af, al is die daling niet bij alle groepen even gr oot. Vooral bij de
vrouwen, jongeren en laaggeschoolden nam het aantal NWWZ duidelijk af. Bij de ouderen en de allochtonen gaat het slechts om e en (zeer)
beperkte daling. In 2012 en 2013 is er bij de meeste groepen weer sprake van een stijging, behalve bij de ouderen en bij de p ersonen met
een arbeidshandicap.
77
Indicator A9
Zeer lage werkintensiteit: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager
ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen
leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het
huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Aantal personen800.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
12
10
600.000
8
400.000
6
4
200.000
2
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Aantal personen 500.000 470.000 460.000 470.000 360.000 380.000 370.000 410.000 450.000
% personen
10,4
10,0
9,7
9,9
7,7
8,0
7,7
8,5
2020
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
% personen
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
0
250.000
9,3
Toelichting
In 2012 leefde 9% van de Vlamingen tot 60 jaar - goed voor ongeveer 450.000 personen - in een gezin met een zeer lage werkintensiteit.
Dat aandeel lijkt tussen 2004 en 2008 gedaald maar tussen 2010 en 2012 weer gestegen. Deze schommelingen zijn echter statisti sch niet
significant.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal
personen in een gezin met zeer lage werkintensiteit tussen 2008 en 2020 met 30% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 dat aantal
personen gedaald moet zijn tot maximaal 250.000 personen.
78
Indicator A10
Zeer lage werkintensiteit: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit
lager ligt dan 0,20 (zie indicator A9), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), opleiding
(18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
0
10
Totaal
9
Man
8
Vrouw
10
0-17 jaar
8
18-24 jaar
5
25-49 jaar
7
50-59 jaar
19
Alleenstaande
22
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
13
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
26
5
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
2
5
Werkend
<1
Werkloos
57
Anders niet-actief
26
Laaggeschoold
23
Middengeschoold
7
Hooggeschoold
6
Lid van gezin dat huis bezit
6
Lid van gezin dat huis huurt
21
Lid van gezin in laagste kwintiel*
41
2de kwintiel
9
3de kwintiel
5
4de kwintiel
hoogste kwintiel
Geboren in EU
Geboren buiten EU
20
2
1
9
22
* Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
79
30
40
50
60
70
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
Aantal personen in gezin met zeer lage werkintensiteit x 1.000
0
100
Man
200
Vrouw
240
0-17 jaar
100
18-24 jaar
30
25-49 jaar
160
50-59 jaar
170
Alleenstaande
90
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
90
Lid van eenoudergezin
80
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
30
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
30
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
30
Werkend
< 10
Werkloos
120
Anders niet-actief
220
Laaggeschoold
160
Middengeschoold
110
Hooggeschoold
80
Lid van gezin dat huis bezit
220
Lid van gezin dat huis huurt
230
Lid van gezin in laagste kwintiel*
300
2de kwintiel
70
3de kwintiel
50
4de kwintiel
20
hoogste kwintiel
10
Geboren in EU
280
Geboren buiten EU
60
* Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
80
200
300
400
Indicator A11
Zeer lage werkintensiteit: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 59 jaar dat leeft in een gezin waarvan de totale werkintensiteit lager
ligt dan 0,20. De werkintensiteit is de verhouding van het aantal gewerkte maanden door alle volwassen
leden van het huishouden van 18 tot 59 jaar tot het aantal maanden dat alle volwassen leden van het
huishouden van 18 tot 59 jaar zouden kunnen werken.
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
24
25
20
16
Roemenië
8
8
9
Finland
Polen
Slovakije
8
9
Estland
7
9
Malta
7
9
Nederland
7
9
Vlaams Gewest
7
Slovenië
7
Cyprus
6
Tsjechië
6
Zweden
10
Oostenrijk
15
Luxemburg
% personen in gezin met zeer lage werkintensiteit
30
10 10 10 10
11 11
12
13 13 13
14 14 14
5
* Cijfer voor 2011.
81
Ierland*
Spanje
Kroatië
België
Griekenland
VK
Bulgarije
Letland
Hongarije
Litouwen
Denemarken
Italië
EU28
Portugal
Duitsland
Frankrijk
0
Indicator A12
Arme werkenden: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een
gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale
transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
5
125.000
4
100.000
3
75.000
2
50.000
1
25.000
0
Aantal werkenden
% werkenden
% werkenden onder armoederisicodrempel
Aantal werkenden onder armoederisicodrempel
150.000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
80.000
70.000
90.000
80.000
100.000
80.000
90.000
80.000
90.000
3,3
3,0
3,8
3,1
3,9
3,2
3,5
3,1
3,4
0
Toelichting
Uit de armoederisicopercentages bleek al dat werk een belangrijke buffer vormt tegen armoede (zie indicator I2). Het risico o p armoede ligt
bij personen met een job beduidend lager dan bij werklozen, gepensioneerden en andere niet -actieven.
Maar al lijkt het hier te gaan om een laag percentage (3% in 2012), dit komt overeen met een behoorlijk grote groep: ongeveer 90.000
Vlamingen moeten ondanks het feit dat ze aan het werk zijn toch zien rond te komen met een huishoudinkomen onder de
armoederisicodrempel. Omgekeerd betekent dit dat een vrij grote groep van de personen onder de armoederisicodrempel al aan he t werk
is.
82
Indicator A13
Arme werkenden: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd
beschikbaar huishoudinkomen onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar
geslacht, leeftijd, opleiding, aantal werkuren per week, statuut en type contract
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
% werkenden onder de armoederisicodrempel
0
2
Totaal
3
Man
Vrouw
4
3
16-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
1
4
3
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
9
3
2
Werkweek van 30 uur of meer
Werkweek van minder dan 30 uur
3
6
Werknemer
Zelfstandige
4
6
8
10
12
14
2
13
Vast arbeidscontract
Tijdelijk arbeidscontract
2
8
Aantal werkenden met huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel
Aantal werkenden onder de armoederisicodrempel x 1.000
0
Man
Vrouw
16-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
20
40
50
40
< 10
70
20
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
30
30
20
Werkweek van 30 uur of meer
Werkweek van minder dan 30 uur
60
20
Werknemer
Zelfstandige
50
30
Vast arbeidscontract
Tijdelijk arbeidscontract
40
10
83
60
80
Indicator A14
Arme werkenden: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat als werkend wordt beschouwd met een gestandaardiseerd
beschikbaar huishoudinkomen onder de nationale armoederisodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
20
19
15
15
12
11
8
Estland
9
EU28
8
9
VK
8
Oostenrijk
Litouwen
8
Cyprus
8
Frankrijk
8
Duitsland
6
Zweden
6
7
Bulgarije
6
7
Slovenië
Malta
Hongarije
6
Slovakije
5
Kroatië
5
Ierland*
5
Denemarken
5
België
5
5
7
9
Letland
10 10 10
10
Nederland
% werkenden onder armoederisicodrempel
25
4
3
* Cijfer voor 2011.
84
Roemenië
Griekenland
Italië
Spanje
Polen
Luxemburg
Portugal
Finland
Tsjechië
Vlaams Gewest
0
Indicator H1
Te zware woonkost: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur
of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt
van het beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
1.000.000
12
10
Aantal personen met te zware woonkosten
8
600.000
6
400.000
4
200.000
0
Aantal personen
% personen
% personen met te zware woonkosten
800.000
2
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
570.000
370.000
420.000
420.000
580.000
360.000
400.000
440.000
510.000
9,9
6,6
7,5
7,3
9,5
5,9
6,5
7,1
8,2
0
Toelichting
Door het Europese statistiekbureau Eurostat wordt de grens voor een te zware woonkost gelegd op 40% van het beschikbare
huishoudinkomen. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met de 'naakte' woonkosten (betalingen voor de lening en huur) m aar ook
met uitgaven voor verzekeringen, verplichte lasten, regulier onderhoud en herstellingen, belastingen en betalingen voor
nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, gas en verwarming).
In 2012 leefde 8% van de Vlamingen in een huishouden met een te zware woonkost. Dat komt overeen met ongeveer 510.000 persone n.
Het aandeel en aantal personen met te zware woonkosten is sinds 2009 weer licht gestegen.
85
Indicator H2
Te zware woonkost: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing van
de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het
beschikbare huishoudinkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+),
werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+), bewonerstitel en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen met te zware woonkosten
% personen met te zware woonkosten
0
10
Totaal
8
Man
Vrouw
8
9
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
6
7
8
8
12
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
23
6
9
20
6
3
4
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
5
18
12
11
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
27
16
5
3
4
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
11
9
6
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
3
26
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
Geboren in EU
Geboren buiten EU
20
30
40
30
8
3
1
<1
8
14
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
86
Aantal personen met te zware woonkosten
Aantal personen met te zware woonkosten x 1.000
0
100
Man
Vrouw
240
270
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
80
40
170
100
130
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
190
50
70
60
30
30
30
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
130
50
140
110
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
120
40
30
30
110
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
170
170
100
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
160
350
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
370
100
30
10
< 10
Geboren in EU
Geboren buiten EU
390
40
200
300
400
500
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
87
Indicator H3
Te zware woonkost: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost (huur of aflossing
van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40% bedraagt van het
beschikbare huishoudinkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
33
30
25
20
17 17
14 14 14
8
8
8
8
Estland
Italië
Slovenië
7
Zweden
5
7
VK
5
7
Oostenrijk
5
6
Kroatië
5
Frankrijk
3
Finland
3
Luxemburg
5
Malta
10
Vlaams Gewest
15
Cyprus
% personen in huishouden met te zware woonkosten
35
8
8
9
10
18
15
11 11 11 11
* Cijfer voor 2011.
88
Griekenland
Duitsland
Denemarken
Bulgarije
Roemenië
Spanje
Nederland
Letland
Hongarije
EU28
België
Polen
Tsjechië
Slovakije
Litouwen
Portugal
Ierland*
0
Indicator H4
Energiearmoede - klanten sociale leveranciers, budgetmeters en afsluitingen: evolutie
Omschrijving
Het aantal huishoudelijke afnemers van elektriciteit en gas dat wordt beleverd door de netbeheerders in hun
rol van sociale leverancier, het aantal ingeschakelde budgetmeters en stroombegrenzers, telkens op 31
december en het aantal van de elektriciteit-, gas- en watertoevoer afgesloten huishoudelijke afnemers in de
loop van het jaar (bij gas en elektriciteit na LAC-advies, bij water met en zonder LAC-advies)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
VREG en VMM
www.vreg.be
Vlaams Gewest
2008-2013
www.vmm.be
Elektriciteit
Gas
100.000
80.000
60.000
40.000
20.000
0
Klanten sociale
leverancier
Budgetmeters
Stroombegrenzers
Klanten sociale
leverancier
2008
60.026
36.059
2.728
41.521
2009
72.978
40.341
2.509
50.721
4.488
2010
76.575
41.200
2.790
54.680
18.190
2011
82.287
43.999
1.661
59.069
24.220
2012
80.571
44.039
2.081
58.028
27.232
2013
80.295
42.891
2.175
58.421
27.554
Budgetmeters
Afgesloten huishoudelijke afnemers*
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
Elektriciteit
Gas
Water
2008
1.429
3.387
381
2009
923
3.122
791
2010
1.857
2.836
2.362
2011
1.169
1.865
4.888
2012
981
1.809
5.074
2013
1.150
1.695
* Bij gas en elektriciteit enkel afsluitingen na LAC-advies, bij water afsluitingen met en zonder LAC-advies.
89
Toelichting
Het aantal door de netbeheerders van elektriciteit en gas voorziene huishoudens nam in 2012 voor het eerst in lange tijd weer af. Het gaat
enkel om klanten van wie het leveringscontract werd opgezegd door de commerciële leverancier omwille van wanbetaling die geen nieuwe
commerciële leverancier hebben gevonden en die zoals wettelijk bepaald verder worden beleverd door de netbeheerders in hun ro l van
sociale leverancier. Eind 2013 ging het om 80.295 huishoudens voor elektriciteit en 58.421 voor gas. Dat komt overeen met res pectievelijk
3,0% en 3,4% van het totaal aantal huishoudelijke afnemers.
Bij de meeste van de door de netbeheerder van elektriciteit voorziene huishoudens werd een budgetmeter geplaatst. Tot en met 2006
vereiste de regelgeving dat bij klanten van de netbeheerder dadelijk een budgetmeter geïnstalleerd werd. Begin 2007 werd de w etgeving
aangepast waardoor enkel nog een budgetmeter geplaatst wordt bij afnemers die hun facturen ook bij de netbeheerders niet corr ect
betalen. Het aantal budgetmeters voor elektriciteit lag in 2013 iets lager dan in 2012. Eind 2013 verbruikte bijna 43.000 hui shoudens
stroom via een budgetmeter. In de loop van 2009 werden ook de eerste budgetmeters geplaatst voor de levering van gas. Eind 20 13 ging
het om 27.554 huishoudens. Dat aantal lag ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Eind 2013 verbruikten nog 2.175 Vlaamse g ezinnen
elektriciteit via een stroombegrenzer. Hun verbruik werd daardoor begrensd tot een vermogen van 10 ampère.
Bij wanbetaling bij de netbeheerder dient een vraag tot afsluiting van een klant voorgelegd te worden aan de Lokale Adviescom missie van
de gemeente (LAC). Het aantal na LAC-advies afgesloten afnemers voor elektriciteit en gas lag in 2013 respectievelijk beperkt ho ger en
ongeveer op hetzelfde niveau als in 2012. Het aantal van de watertoevoer afgesloten gezinnen daarentegen is in de meest recen te jaren wel
sterk gestegen. Bij de waterafsluitingen gaat het om cijfers over afsluitingen met en zonder LAC-advies. In 2012 gebeurde 4.202 van de
5.074 waterafsluitingen na LAC-advies. Cijfers over waterafsluitingen na LAC-advies voor de voorgaande jaren zijn niet beschikbaar.
90
Indicator H5
Kwaliteit van de huisvesting: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huis met één of meerdere van volgende problemen:
gebrek aan elementair comfort (bad of douche, warm stromend water, een toilet met waterspoeling in de
woning zelf), gebrek aan ruimte (minder dan 1 kamer per lid van het gezin), minstens 1 van 4 mogelijke
structurele problemen (lekkend dak, geen adequate verwarming, schimmel en vocht, rottende ramen en
deuren)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
28
24
1.500
20
16
1.000
12
8
500
% personen met huisvestingsproblemen
Aantal personen met huisvestingsproblemen x 1.000
2.000
4
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2020
Aantal personen x 1.000
1.130
1.320
1.370
1.460
1.310
1.100
1.410
1.480
1.260
690
% personen
18,8
22,0
22,9
24,7
21,4
19,5
22,9
23,8
20,1
0
Toelichting
Bijna een vijfde van de bevolking in het Vlaamse Gewest (19%) leefde in 2012 in een huis met structurele problemen, een gebre k aan
basiscomfort en/of een gebrek aan ruimte. Dat aandeel is na een stijging in 2010 en 2011, in 2012 weer iets gedaald.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal personen dat woont in een huis met een gebrekk ige
kwaliteit tussen 2006 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het aantal bewoners van dergelijke huizen geda ald moet
zijn tot maximaal 690.000 personen.
91
Indicator H6
Kwaliteit van de huisvesting: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huis met gebrekkige kwaliteit (zie indicator H5), naar geslacht,
leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+),
bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen met huisvestingsproblemen
% personen
0
10
Totaal
20
Man
Vrouw
20
20
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
26
22
21
16
15
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
26
12
13
40
15
18
25
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
17
27
16
24
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
37
41
26
22
15
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
24
18
14
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
15
37
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
34
27
19
12
9
Geboren in EU
Geboren buiten EU
17
39
20
30
40
50
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
92
Aantal personen met huisvestingsproblemen
Aantal personen x 1.000
0
200
Man
Vrouw
620
640
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
320
120
450
200
170
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
210
110
90
130
90
200
180
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
440
90
190
250
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
170
110
140
220
380
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
350
330
230
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
750
510
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
420
340
230
150
110
Geboren in EU
Geboren buiten EU
800
110
400
600
800
1.000
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
93
Indicator O1
Laaggeletterdheid bij de totale bevolking: evolutie
Omschrijving
Percentage personen van 16 tot 65 jaar die onder niveau 2 scoren op de geletterdheidsschaal van de
International Adult Literacy Survey (IALS 1996) en het Programme for the International Assessment of Adult
Competencies (PIAAC 2012)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
IALS & PIAAC, OESO
http://www.piaac.ugent.be/over-piaac
Vlaams Gewest
1996-2012, doelstelling 2020
20
% laaggeletterden
15
15,0
14,8
10
5
3,0
0
IALS 1996
PIAAC 2012
2020
Toelichting
In 2012 is in Vlaanderen 15% van de volwassenen tussen 16 en 65 jaar laaggeletterd. Het gaat om personen die scoren onder niv eau 2 op de
PIAAC-geletterdheidsschaal. Dat niveau wordt beschouwd als de drempel voor functionele geletterdheid. Volwassenen die onder dit niveau
presteren, beschikken niet over de vaardigheden om volwaardig deel te nemen aan de moderne maatschappij.
Het opnemen van vragen uit eerdere geletterdheidsonderzoeken in de PIAAC-testen maakt het mogelijk om de Vlaamse PIAAC-resultaten
van 2012 te vergelijken met die van IALS uit 1996. De verdeling van de Vlaamse bevolking overheen de leesvaardigheidsniveaus veranderde
niet tussen beide onderzoeken: zowel in 1996 als in 2012 bereikt 15% van de ondervraagden de benchmark van niveau 2 niet en k an dus
beschouwd worden als laaggeletterd.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om de laaggeletterdheid in Vlaanderen tegen 2020 te doen dal en tot 3%
van de bevolking.
94
Indicator O2
Laaggeletterdheid en zwakke wiskundige prestaties bij jongeren: evolutie
Omschrijving
Percentage leerlingen van 15 jaar die onder niveau 2 scoren op de gecombineerde leesvaardigheidschaal en
de gecombineerde wiskundige geletterdheidschaal van het Programme for International Student Assessment
(PISA)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
PISA, OESO
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/992.htm
Vlaams Gewest
2000-2012
% leerlingen onder niveau 2
Leesvaardigheid
20
15
10
5
0
2000
2003
2006
2009
2012
Totaal
11,6
12,4
14,1
13,4
13,7
Meisjes
8,0
9,8
9,8
9,7
9,9
Jongens
14,8
14,8
18,0
16,9
17,4
Wiskundige geletterdheid*
% leerlingen onder niveau 2
20
15
10
5
0
2003
2006
2009
2012
Totaal
11,4
11,9
13,5
15,4
Meisjes
11,8
12,5
15,3
15,9
Jongens
11,1
11,4
11,9
14,8
* Geen cijfers voor 2000 beschikbaar.
Toelichting
Hoewel Vlaanderen in vergelijking met andere Europese landen behoorlijk scoort qua geletterdheid van 15 -jarigen, nam het aantal
laaggeletterde leerlingen (leerlingen onder niveau 2 op de gecombineerde leesvaardigheidsschaal) tussen 2000 en 2012 licht to e.
Bovendien valt het grote verschil op tussen meisjes en jongens: meisjes scoren beter dan jongens. Bij wiskundige geletterdhei d draait de
verhouding tussen jongens en meisjes om. Hier scoren jongens het best. Ook het percentage laagpresteerders inzake wiskundige
geletterdheid is de voorbije jaren toegenomen.
95
Indicator O3
Ongekwalificeerde uitstroom: evolutie
Omschrijving
Percentage jongeren van 18 tot 24 jaar met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder
onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding (EAK-gegevens)
en percentage 22-jarigen dat niet beschikt over een kwalificatie van het niveau secundair onderwijs en zich
niet meer in het leerplichtonderwijs bevindt (SSL-gegevens)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
EAK, Algemene Directie Statistiek
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
http://www.steunpuntloopbanen.be
Voor meer informatie
Vlaams Gewest
2004-2012
EAK-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Totaal
11,0
10,7
10,0
9,3
8,6
8,6
9,6
9,6
2012
8,7
Mannen
13,3
13,2
11,9
10,9
9,6
9,9
11,4
12,1
10,5
Vrouwen
8,7
8,0
8,1
7,6
7,5
7,2
7,7
7,0
6,8
2011*
2012*
SSL-gegevens
% jongeren
20
15
10
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
13,6
13,6
14,1
14,4
14,1
13,4
12,7
Mannen
16,9
16,7
17,6
17,9
17,6
16,4
15,5
Vrouwen
10,2
10,3
10,5
10,6
10,4
10,2
9,9
* Nog geen cijfers beschikbaar voor 2011 en 2012.
Toelichting
Het aandeel vroegtijdige schoolverlaters kan worden gemonitord op basis van surveygegevens (EAK -gegevens) of administratieve gegevens
(SSL-gegevens). De EAK-gegevens geven aan dat het aandeel schoolverlaters zonder diploma in Vlaanderen in 2012 iets lager ligt d an in
2010 en 2011. Het gaat om 9% van de 18- tot 24-jarigen. Vrouwen scoren duidelijk beter dan mannen.
De administratieve gegevens verzameld door het Steunpunt Studie en Schoolloopbanen (SSL) geven hogere cijfers. Dat is mogelij k een
gevolg van het feit dat bij de SSL-gegevens geen rekening wordt gehouden met opleidingen buiten het leerplichtonderwijs en dat er in
tegenstelling tot bij de EAK-gegevens niet gewerkt wordt met een bevraging van de betrokkene zelf maar met gegevens gebaseerd op
administratieve databanken. Volgens de SSL-gegevens is er in 2010 sprake van 13% vroegtijdige schoolverlaters in Vlaanderen. Dat aandeel
neemt de laatste jaren beperkt af. Net als bij de EAK-gegevens valt ook hier het grote verschil op tussen vrouwen en mannen.
96
Indicator O4
Ongekwalificeerde uitstroom: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage jongeren (18-24 jaar) met maximaal een diploma lager secundair onderwijs dat geen verder
onderwijs volgt en tijdens de afgelopen 4 weken niet deelgenomen heeft aan een opleiding
DIMENSIES
Ruimte
Vlaams Gewest en 27 lidstaten van de Europese Unie (zonder Kroatië)
Tijd
2012
BRON
Voor meer informatie
EAK - LFS, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2290.htm
Totaal
40
21
23
25
17 18
8
9
9
9
6
8
9
6
8
5
7
4
Slovenië
Tsjechië
Polen
Litouwen
Zweden
Oostenrijk
Luxemburg
Vlaams Gewest
Nederland
Finland
Denemarken
20
Slovakije
% jongeren
30
10
14
12 12 12 13 13
10 11 11 11 11 11
Malta
18
Malta
Spanje
Portugal
17
Roemenië
Italië
Roemenië
VK
Bulgarije
EU27
België
Frankrijk
Hongarije
Cyprus
Letland
Griekenland
Estland
Duitsland
Ierland
0
Vrouwen
40
21
Zweden
Vlaams Gewest
Cyprus
Estland
Nederland
9
Italië
Letland
8
Portugal
Luxemburg
8
Bulgarije
Tsjechië
7
VK
Slovakije
7
Hongarije
7
EU27
7
Frankrijk
7
15
11
12
14
10
11
13
10
Duitsland
6
België
6
Griekenland
6
Ierland
5
10
Finland
5
7
4
Polen
10
Oostenrijk
20
Denemarken
% jongeren
30
Spanje
0
Mannen
40
29
27 28
21
8
8
8
9
Litouwen
Zweden
6
Oostenrijk
6
Polen
5
Tsjechië
10
Slovakije
20
Slovenië
14 14 14 15 15 15
12 12 13
10 10 11 11 11 11 11
17 18
Spanje
Malta
Portugal
Italië
Roemenië
VK
Cyprus
Letland
EU27
België
Estland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
97
Bulgarije
Duitsland
Denemarken
Luxemburg
Vlaams Gewest
Finland
0
Nederland
% jongeren
30
Indicator G1
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer
slecht omschrijft
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
600.000
8
6
400.000
300.000
4
200.000
2
% personen met (zeer) slechte gezondheid
Aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
500.000
100.000
0
Aantal personen
% personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
320.000
280.000
270.000
270.000
280.000
330.000
310.000
340.000
330.000
6,6
5,7
5,4
5,4
5,5
6,5
6,2
6,7
6,5
0
Toelichting
In 2012 omschreven bijna 7% van de Vlamingen van 16 jaar en ouder hun gezondheidstoestand als slecht of zeer slecht. Dat komt overeen
met ongeveer 330.000 personen. Dat aandeel ligt in de periode 2009-2011 iets hoger dan in de periode 2006-2008.
98
Indicator G2
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht
omschrijft, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden
(0-59), opleiding (18+), bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen met (zeer) slechte gezondheid
% personen met (zeer) slechte gezondheid
0
5
Totaal
7
Man
Vrouw
6
8
16-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
1
3
9
13
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
11
6
10
6
3
2
1
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
1
8
12
12
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
21
12
4
2
1
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
12
6
3
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
5
12
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
13
10
5
3
2
Geboren in EU
Geboren buiten EU
6
12
10
15
20
25
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
99
Aantal personen met (zeer) slechte gezondheid
Aantal personen x 1.000
0
100
Man
Vrouw
140
190
16-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
< 10
70
110
140
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
90
50
80
10
10
10
< 10
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
40
20
140
120
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
80
30
10
20
20
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
170
100
50
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
190
140
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
130
100
50
30
20
Geboren in EU
Geboren buiten EU
300
30
200
300
400
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
100
Indicator G3
Subjectieve beoordeling van de gezondheidssituatie: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 16 jaar en ouder dat zijn of haar gezondheidstoestand als slecht tot zeer slecht
omschrijft
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
30
25
21
20
18
15 15
15
9
9
9
9
9
Frankrijk
België
Oostenrijk
Griekenland
8
Duitsland
8
VK
7
8
Spanje
7
Finland
3
7
Luxemburg
3
7
Cyprus
5
Malta
6
Vlaams Gewest
10
Denemarken
12 12 12
Ierland*
% personen met (zeer) slechte gezondheid
26
16 16
13 13
10 10
4
* Cijfer voor 2011.
101
Kroatië
Litouwen
Estland
Portugal
Letland
Hongarije
Polen
Tsjechië
Slovakije
Italië
Slovenië
EU28
Bulgarije
Roemenië
Zweden
Nederland
0
Indicator G4
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 99 jaar dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in het
voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2004-2012
6
400.000
4
300.000
200.000
2
100.000
0
Aantal personen
% personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
150.000
90.000
80.000
70.000
110.000
110.000
120.000
250.000
190.000
2,5
1,5
1,3
1,2
1,8
1,7
1,9
4,0
3,0
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
Aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
500.000
0
Toelichting
In 2012 leven 3% van de Vlamingen (ongeveer 190.000 personen) in een huishouden dat gezondheidszorgen heeft moeten uitstellen om
financiële redenen. Dat aandeel is tegenover 2011 weer licht gedaald.
102
Indicator G5
Uitstel gezondheidszorg om financiële redenen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen dat leeft in een huishouden waar één van de leden in het voorbije jaar een bezoek
aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen, naar geslacht, leeftijd,
huishoudtype, activiteitenstatus (16+), werkintensiteit van het huishouden (0-59), opleiding (18+),
bewonerstitel, inkomen en geboorteland (18+)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
0
5
Totaal
3
Man
Vrouw
3
3
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
4
4
4
2
1
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
4
2
1
6
3
3
4
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
2
10
1
5
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
16
13
4
2
1
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
6
3
1
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
1
9
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
Geboren in EU
Geboren buiten EU
10
15
20
8
5
2
1
<1
2
7
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
103
Aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
aantal personen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen x 1.000
0
Man
Vrouw
20
40
60
80
100
120
140
100
90
0-17 jaar
18-24 jaar
25-49 jaar
50-64 jaar
65 jaar en ouder
50
20
70
30
10
Alleenstaande
Lid van gezin met 2 volw. jonger dan 65 jaar
Lid van gezin met 2 volw., minstens 1 ouder dan 65 jaar
Lid van eenoudergezin
Lid van gezin met 2 volw. en 1 kind
Lid van gezin met 2 volw. en 2 kinderen
Lid van gezin met 2 volw. en 3 of meer kinderen
30
20
10
20
20
30
30
Werkend
Werkloos
Gepensioneerd
Anders niet-actief
50
30
10
50
Lid van gezin met zeer lage werkintensiteit*
met lage werkintensiteit
met middelmatige werkintensiteit
met hoge werkintensiteit
met zeer hoge werkintensiteit
70
30
20
20
30
Laaggeschoold
Middengeschoold
Hooggeschoold
80
50
20
Lid van gezin dat huis bezit
Lid van gezin dat huis huurt
60
130
Lid van gezin in laagste kwintiel**
2de kwintiel
3de kwintiel
4de kwintiel
hoogste kwintiel
90
60
30
10
< 10
Geboren in EU
Geboren buiten EU
110
20
* * Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens
het referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Laagste kwintiel: 20% armste Vlaamse gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste Vlaamse gezinnen.
104
Indicator M1
Niet-participatie aan cultuur: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 jaar tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur. Het gaat om personen
die niet minstens 1 keer per jaar 1 van volgende cultuuractiviteiten ondernemen: het bijwonen van een opera
of klassiek concert, een pop- of rockconcert, een jazz- of bluesconcert, een folkoptreden of traditioneel
concert, een dans- of balletvoorstelling, een theatervoorstelling, museumbezoek, bibliotheekbezoek en
bioscoopbezoek.
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap
2004-2013
2.000
30
1.500
20
1.000
15
10
500
5
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
920
930
850
910
950
1.040
1.010
1.130
1.130
1.130
% personen
19,4
19,7
17,8
19,0
19,6
21,4
20,6
22,9
22,7
22,7
Toelichting
In 2013 namen 23% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 1,1 miljoen personen) niet deel aan culturele activiteiten.
Het aandeel niet-participanten ligt in 2013 op hetzelfde niveau als in 2011 en 2012, maar is sinds 2006 wel duidelijk gestegen.
105
0
% niet-cultuurparticipanten
Aantal niet-cultuurparticipanten x 1.000
25
Indicator M2
Niet-participatie aan cultuur: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet participeert aan cultuur (zie indicator M1), naar
geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/629.htm
Vlaamse Gemeenschap
2013
% niet-cultuurparticipanten
0
10
Totaal
23
Man
22
Vrouw
23
18-24 jaar
<1
25-49 jaar
10
50-64 jaar
26
65 jaar en ouder
46
Alleenstaand
33
Met partner zonder kinderen
31
Alleenstaande ouder
26
Met partner en kinderen
14
Inwonend bij ouders
3
Werkend
10
Werkloos
26
Gepensioneerd
43
Anders niet-actief
21
Laaggeschoold
47
Middengeschoold
17
Hooggeschoold
4
Eigenaar
22
Huurder
27
Lid van gezin in laagste kwintiel*
37
2de kwintiel
34
3de kwitiel
22
4de kwintiel
14
hoogste kwintiel
20
9
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
106
30
40
50
Indicator M3
Niet-participatie aan sport: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (inclusief fietsen en wandelen)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap
2004-2013
3.500
60
50
2.500
40
2.000
30
1.500
20
% personen dat niet sport
Aantal personen dat niet sport x 1.000
3.000
1.000
10
500
0
2004
2005
2006
Aantal personen x 1.000
1.810
2.000
% personen
38,3
42,1
2007*
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2.010
2.050
2.340
2.310
2.470
2.230
2.150
42,1
42,4
48,2
47,3
50,0
44,9
43,1
0
* Niet bevraagd in 2007.
Toelichting
In 2013 deed 43% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 2,2 miljoen personen) niet aan sport. Sport wordt hierbij ruim opgevat:
ook wandelen en fietsen wordt als sportbeoefening beschouwd. Het aandeel niet-sporters is na een duidelijke stijging tot 2011 in 2012 en
2013 weer afgenomen.
107
Indicator M4
Niet-participatie aan sport: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat niet aan sport doet (inclusief fietsen en wandelen), naar
geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2515.htm
Vlaamse Gemeenschap
2013
% personen dat niet sport
0
10
Totaal
43
Man
38
Vrouw
48
18-24 jaar
27
25-49 jaar
37
50-64 jaar
40
65-85 jaar
61
Alleenstaand
53
Met partner zonder kinderen
45
Alleenstaande ouder
53
Met partner en kinderen
42
Inwonend bij ouders
28
Werkend
36
Werkloos
46
Gepensioneerd
55
Anders niet-actief
38
Laaggeschoold
59
Middengeschoold
41
Hooggeschoold
29
Eigenaar
41
Huurder
51
Lid van gezin in laagste kwintiel*
57
2de kwintiel
53
3de kwitiel
44
4de kwintiel
33
hoogste kwintiel
29
20
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
108
30
40
50
60
70
Indicator M5
Niet-participatie aan verenigingen: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap
2004-2013
60
3.000
50
2.500
40
2.000
30
1.500
20
1.000
10
500
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
2.230
2.340
2.240
2.390
2.290
2.450
2.260
2.640
2.370
2.430
% personen
47,2
49,4
46,9
49,8
47,4
50,5
46,1
53,6
47,7
48,8
% personen dat van geen enkele verenigng actief lid is
Aantal personen dat van geen enkele vereniging actief lid is x 1.000
3.500
0
Toelichting
In 2013 was 49% van de Vlamingen van 18 jaar tot 85 jaar (ongeveer 2,4 miljoen personen) van geen enkele vereniging actief li d of
bestuurslid. Het aandeel Vlamingen dat niet participeert aan verenigingen lag de voorbije jaren steeds net onder de helft, ui tgezonderd in
2009 en 2011.
109
Indicator M6
Niet-participatie aan verenigingen: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat van geen enkele vereniging actief lid is, naar geslacht, leeftijd,
huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/634.htm
Vlaamse Gemeenschap
2013
% personen dat van geen enkele vereniging actief lid is
0
10
Totaal
49
Man
45
Vrouw
53
18-24 jaar
43
25-49 jaar
50
50-64 jaar
44
65-85 jaar
54
Alleenstaand
56
Met partner zonder kinderen
48
Alleenstaande ouder
56
Met partner en kinderen
45
Inwonend bij ouders
46
Werkend
45
Werkloos
68
Gepensioneerd
53
Anders niet-actief
45
Laaggeschoold
56
Middengeschoold
51
Hooggeschoold
39
Eigenaar
46
Huurder
61
Lid van gezin in laagste kwintiel*
59
2de kwintiel
52
3de kwitiel
51
4de kwintiel
44
hoogste kwintiel
39
20
30
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
110
40
50
60
70
80
Indicator M7
Risico op sociale isolatie: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap
2004-2013
12
10
600.000
8
400.000
6
4
200.000
% personen met risico op sociale isolatie
Aantal personen met risico op sociale isolatie
800.000
2
0
Aantal personen
% personen
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
370.000
390.000
320.000
310.000
370.000
340.000
440.000
540.000
420.000
7,9
8,2
6,7
6,5
7,7
6,9
8,9
10,8
8,5
0
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting
In 2013 had 9% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar (ongeveer 420.000 personen) minder dan wekelijks contact met zijn of haar buren,
niet-inwonende familie en/of vrienden of kennissen. Deze groep loopt een verhoogd risico op sociale isolatie. Het aandeel Vlamin gen dat
risico loopt op sociale isolatie is na een opvallende stijging tussen 2010 en 2012, in 2013 weer gedaald.
111
Indicator M8
Risico op sociale isolatie: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat minder dan wekelijks contact heeft met buren, met nietinwonende familie of met vrienden/kennissen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus,
opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1069.htm
Vlaamse Gemeenschap
2013
% personen met risico op sociale isolatie
0
3
Totaal
9
Man
8
Vrouw
9
18-24 jaar
9
25-49 jaar
11
50-64 jaar
7
65-85 jaar
6
Alleenstaand
Met partner zonder kinderen
Alleenstaande ouder
Met partner en kinderen
Inwonend bij ouders
6
9
10
7
14
9
10
Werkend
9
Werkloos
19
Gepensioneerd
6
Anders niet-actief
9
Laaggeschoold
7
Middengeschoold
9
Hooggeschoold
9
Eigenaar
7
Huurder
14
Lid van gezin in laagste kwintiel*
10
2de kwintiel
6
3de kwitiel
8
4de kwintiel
9
hoogste kwintiel
8
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
112
12
15
18
21
Indicator M9
Geen internetgebruik: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft
gebruikt
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap
2004-2013
50
2.500
40
2.000
30
1.500
20
1.000
10
500
0
% personen dat geen internet gebruikt
Aantal personen dat geen internet gebruikt x 1.000
3.000
2004*
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Aantal personen x 1.000
1.850
1.900
1.660
1.610
1.380
1.340
1.300
1.230
1.220
% personen
39,1
39,9
34,7
33,3
28,5
27,4
26,3
24,7
24,5
0
* Niet bevraagd in 2004.
Toelichting
In 2013 had 25% van de Vlamingen van 18 tot 85 jaar en ouder (ongeveer 1,2 miljoen personen) in de laatste 3 maanden voor de bevraging
geen gebruik gemaakt van het internet. Het aandeel niet-internetgebruikers neemt de voorbije jaren duidelijk af.
113
Indicator M10
Geen internetgebruik: situatie per bevolkingsgroep
Omschrijving
Percentage personen van 18 tot 85 jaar dat tijdens de laatste 3 maanden geen internet heeft gebruikt, naar
geslacht, leeftijd, huishoudtype, activiteitenstatus, opleiding, bewonerstitel en inkomen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
SCV-survey, Studiedienst van de Vlaamse Regering
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/2915.htm
Vlaamse Gemeenschap
2013
% personen dat geen internet gebruikt
0
10
Totaal
25
Man
20
Vrouw
29
18-24 jaar
4
50-64 jaar
18
65-85 jaar
70
Alleenstaand
47
Met partner zonder kinderen
36
Alleenstaande ouder
21
Met partner en kinderen
6
Inwonend bij ouders
3
Werkend
5
Werkloos
19
Gepensioneerd
61
Anders niet-actief
19
Laaggeschoold
54
Middengeschoold
15
4
Eigenaar
24
Huurder
27
Lid van gezin in laagste kwintiel*
46
2de kwintiel
42
3de kwitiel
23
4de kwintiel
11
hoogste kwintiel
30
1
25-49 jaar
Hooggeschoold
20
5
* Laagste kwintiel: 20% armste gezinnen; hoogste kwintiel: 20% rijkste gezinnen.
114
40
50
60
70
80
Indicator K1
Kinderen onder de armoederisicodrempel: evolutie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen
onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
300.000
Aantal personen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
758.000
822.000
813.000
807.000
777.000
725.000
12,6
13,7
13,6
13,4
12,8
11,8
16
250.000
12
200.000
150.000
8
100.000
4
%kinderen onder armoederisicodrempel
Aantal kinderen onder armoederisicodrempel
% personen
Vlaams Gewest
2004-2012, doelstelling 2020
50.000
0
Aantal kinderen
% kinderen
% totale bevolking
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
130.000 140.000 120.000 140.000 120.000 120.000 140.000 130.000 140.000
10
12
10
11
10
10
11
10
11
10,8
11,3
11,4
10,9
10,0
10,1
10,4
9,8
10,9
2020
0
60.000
Toelichting
In 2012 leefde 11% van de Vlaamse kinderen van 0 tot 17 jaar in een gezin met een huishoudinkomen onder de armoederisicodremp el. Dat
komt overeen met ongeveer 140.000 kinderen. Dat aandeel schommelt de voorbije jaren tussen 10% en 11%. Deze schommelingen zij n
statistisch niet significant.
In het Vlaamse Hervormingsprogramma voor de EU2020-strategie heeft de Vlaamse Regering er zich toe verbonden om het aantal
kinderen in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel tussen 2008 en 2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat
in 2020 het aantal kinderen met een huishoudinkomen onder de armoederisicodrempel gedaald moet zijn tot maximaal 60.000 kinde ren.
115
Indicator K2
Kinderen onder de armoederisicodrempel: situatie per groep
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen
onder de Belgische armoederisicodrempel na sociale transfers, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype,
werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen onder de armoederisicodrempel
% personen onder armoederisicodrempel
0
10
0-99 jaar
10
0-17 jaar
11
Jongens
11
Meisjes
11
0-2 jaar
12
3-5 jaar
13
6-11 jaar
10
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
24
Kind bij koppel met 1 kind
7
Kind bij koppel met 2 kinderen
5
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
12
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
66
met lage werkintensiteit
33
met middelmatige werkintensiteit
22
met hoge werkintensiteit
30
40
50
60
70
6
met zeer hoge werkintensiteit
Kind in laagopgeleid gezin**
20
2
40
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
8
Kind in gezin dat woning bezit
5
Kind in gezin dat woning huurt
31
Kind in EU-gezin***
7
Kind in niet-EU-gezin
35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
116
Aantal kinderen onder de armoederisicodrempel
Aantal kinderen onder armoederisicodrempel x 1.000
0
20
0-17 jaar
140
Jongens
70
Meisjes
70
0-2 jaar
30
3-5 jaar
30
6-11 jaar
40
12-17 jaar
40
Kind in eenoudergezin
40
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
20
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
50
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
50
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
40
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
20
Kind in laagopgeleid gezin**
50
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
80
Kind in gezin dat woning bezit
50
Kind in gezin dat woning huurt
90
Kind in EU-gezin***
80
Kind in niet-EU-gezin
60
40
60
80
100
120
140
160
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
117
Indicator K3
Kinderen onder de armoederisicodrempel: Europese vergelijking
Omschrijving
Percentage personen van 0 tot 17 jaar met een gestandaardiseerd beschikbaar huishoudinkomen onder de
nationale armoederisicodrempel na sociale transfers
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Eurostat en Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest en 28 lidstaten van de Europese Unie
2012
40
% kinderen onder armoederisicodrempel
35
30
30
26
21 21
20
17 17 17
13
10
10
14 14 14
18
22 22 22 22
23 23 23
27
28
24
19 19
15 15
11 11
* Cijfer voor 2011.
118
Roemenië
Spanje
Bulgarije
Griekenland
Italië
Malta
Letland
Hongarije
Luxemburg
Kroatië
Portugal
Slovakije
Polen
EU28
Litouwen
VK
Frankrijk
Oostenrijk
Estland
Ierland*
België
Zweden
Duitsland
Cyprus
Tsjechië
Slovenië
Finland
Nederland
Denemarken
Vlaams Gewest
0
Indicator K4
Kinderen in subjectieve armoede
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden dat volgens de
referentiepersoon (zeer) moeilijk rondkomt met het beschikbare inkomen, naar geslacht, leeftijd,
huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van
de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen in subjectieve armoede
% personen in subjectieve armoede
0
10
0-99 jaar
15
0-17 jaar
17
Jongens
17
Meisjes
17
0-2 jaar
17
3-5 jaar
16
6-11 jaar
17
12-17 jaar
17
Kind in eenoudergezin
43
Kind bij koppel met 1 kind
14
Kind bij koppel met 2 kinderen
30
40
50
60
7
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
17
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
55
met lage werkintensiteit
44
met middelmatige werkintensiteit
25
met hoge werkintensiteit
20
met zeer hoge werkintensiteit
20
8
Kind in laagopgeleid gezin**
46
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
13
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
43
Kind in EU-gezin***
14
Kind in niet-EU-gezin
35
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
119
Aantal kinderen in subjectieve armoede
Aantal kinderen in subjectieve armoede x 1.000
0
50
0-17 jaar
210
Jongens
100
Meisjes
110
0-2 jaar
40
3-5 jaar
30
6-11 jaar
60
12-17 jaar
70
Kind in eenoudergezin
60
Kind bij koppel met 1 kind
20
Kind bij koppel met 2 kinderen
30
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
60
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
40
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
40
met hoge werkintensiteit
40
met zeer hoge werkintensiteit
60
Kind in laagopgeleid gezin**
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
100
150
200
250
60
150
Kind in gezin dat woning bezit
90
Kind in gezin dat woning huurt
120
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden in een jaar door de volwassen leden van het huishouden ten opzichte
Kind in EU-gezin*** 150
van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken.
** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van
hebben EU-nationaliteit;
kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene heeft
Kindhet
in gezin
niet-EU-gezin
60
nationaliteit van buiten de EU.
*** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
120
Indicator K5
Kinderen in ernstige materiële deprivatie
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden dat minstens 4 van 9 items
mist omwille van financiële redenen (zie indicator I14), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit
van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen in ernstige materiële deprivatie
% personen in ernstige materiële deprivatie
0
5
0-99 jaar
3
0-17 jaar
4
Jongens
4
Meisjes
4
0-2 jaar
3
3-5 jaar
4
6-11 jaar
4
12-17 jaar
4
Kind in eenoudergezin
9
Kind bij koppel met 1 kind
1
Kind bij koppel met 2 kinderen
1
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
6
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
19
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
6
met hoge werkintensiteit
5
met zeer hoge werkintensiteit
1
Kind in laagopgeleid gezin**
10
15
20
13
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
3
Kind in gezin dat woning bezit
1
Kind in gezin dat woning huurt
15
Kind in EU-gezin***
3
Kind in niet-EU-gezin
10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
121
Aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie
Aantal kinderen in ernstige materiële deprivatie x 1.000
0
10
0-17 jaar
50
Jongens
30
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
10
12-17 jaar
20
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
20
30
40
50
60
< 10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
20
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
met lage werkintensiteit
10
* Werkintensiteit (W): het aantal
gewerkte
maanden in een
met werkelijk
middelmatige
werkintensiteit
10 jaar door de volwassen leden van het huishouden ten
opzichte van het aantal maanden dat de volwassen leden zouden kunnen werken.
met
hoge
werkintensiteit
10
** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin hebben EU-nationaliteit;
kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene
heeft nationaliteit van buiten de EU.
met zeer hoge werkintensiteit 10
*** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
Kind in laagopgeleid gezin**
20
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
30
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin***
30
Kind in niet-EU-gezin
20
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
122
Indicator K6
Kinderen in ernstige materiële deprivatie: score op afzonderlijke items
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden:
1. dat zich per jaar geen week vakantie buitenshuis kan veroorloven
2. dat zich geen maaltijd met vlees, kip, vis of vegetarisch alternatief kan veroorloven om de 2 dagen
3. dat niet beschikt over een wasmachine omwille van financiële redenen
4. dat niet beschikt over een kleuren-tv omwille van financiële redenen
5. dat niet beschikt over een telefoon of GSM omwille van financiële redenen
6. dat niet beschikt over een auto omwille van financiële redenen
7. dat tijdens het afgelopen jaar minstens 1 achterstallige betaling had inzake hypotheek/huur,
nutsvoorzieningen (gas, elektriciteit, water) en leningen (aankopen op afbetaling of andere leningen)
8. dat het huis niet degelijk kan verwarmen omwille van financiële redenen
9. dat een onverwachte noodzakelijke uitgave (900 euro) niet uit eigen middelen kan betalen
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
EU-SILC, Algemene Directie Statistiek
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2012
Percentage kinderen
% personen
0
5
10
15
22
19
4
3
2
1
<1
<1
<1
<1
4
4
10
6
5
4
22
15
Geen week vakantie per jaar
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
Geen wasmachine
Geen TV
Geen telefoon of GSM
Geen auto
Achterstallige betalingen
Geen degelijke verwarming
Geen onverwachte uitgave aankunnen
20
25
Kinderen
Totale bevolking
Aantal kinderen
Aantal kinderen x 1.000
0
Geen week vakantie per jaar
Geen vis, vlees, kip of vegetarisch om de 2 dagen
100
280
50
Geen wasmachine
20
Geen TV
< 10
Geen telefoon
< 10
Geen auto
Achterstallige betalingen
Geen degelijke verwarming
Geen onverwachte uitgave aankunnen
50
120
60
280
123
200
300
400
Indicator K7
Kinderen in een gezin met te zware woonkost
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden waar de totale woonkost
(huur of aflossing van de lening, verzekering, taksen, onderhoud en nutsvoorzieningen) meer dan 40%
bedraagt van het beschikbare huishoudinkomen, naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van
het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen met te zware woonkost
% personen met te zware woonkost
0
10
0-99 jaar
7
0-17 jaar
6
Jongens
5
Meisjes
6
0-2 jaar
7
3-5 jaar
8
6-11 jaar
7
12-17 jaar
3
Kind in eenoudergezin
Kind bij koppel met 1 kind
5
3
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
4
met lage werkintensiteit
40
31
12
met middelmatige werkintensiteit
4
met hoge werkintensiteit
4
met zeer hoge werkintensiteit
3
Kind in laagopgeleid gezin**
30
19
Kind bij koppel met 2 kinderen
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
14
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
5
Kind in gezin dat woning bezit
2
Kind in gezin dat woning huurt
18
Kind in EU-gezin***
5
Kind in niet-EU-gezin
12
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
124
Aantal kinderen met te zware woonkost
Aantal kinderen met te zware woonkost x 1.000
0
20
0-17 jaar
70
Jongens
30
Meisjes
40
0-2 jaar
20
3-5 jaar
20
6-11 jaar
20
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
30
Kind bij koppel met 1 kind
10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
10
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
20
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
10
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
20
Kind in laagopgeleid gezin**
20
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
50
Kind in gezin dat woning bezit
20
Kind in gezin dat woning huurt
50
Kind in EU-gezin***
50
Kind in niet-EU-gezin
20
40
60
80
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recente
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
125
Indicator K8
Kinderen met slechte woningkwaliteit
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huis met een gebrekkige kwaliteit (zie
indicator H5), naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel,
opleidingsniveau en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen met huisvestingsproblemen
% personen met huisvestingsproblemen
0
10
0-99 jaar
21
0-17 jaar
28
Jongens
26
Meisjes
29
0-2 jaar
30
3-5 jaar
27
6-11 jaar
29
12-17 jaar
26
Kind in eenoudergezin
42
Kind bij koppel met 1 kind
18
Kind bij koppel met 2 kinderen
15
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
32
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
49
met lage werkintensiteit
53
met middelmatige werkintensiteit
41
met hoge werkintensiteit
31
met zeer hoge werkintensiteit
18
Kind in laagopgeleid gezin**
54
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
25
Kind in gezin dat woning bezit
21
Kind in gezin dat woning huurt
52
Kind in EU-gezin***
24
Kind in niet-EU-gezin
52
20
30
40
50
60
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
126
Aantal kinderen met huisvestingsproblemen
Aantal kinderen met huisvestingsproblemen x 1.000
0
100
0-17 jaar
350
Jongens
170
Meisjes
180
0-2 jaar
70
3-5 jaar
60
6-11 jaar
110
12-17 jaar
110
Kind in eenoudergezin
60
Kind bij koppel met 1 kind
30
Kind bij koppel met 2 kinderen
70
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
40
met lage werkintensiteit
40
met middelmatige werkintensiteit
70
met hoge werkintensiteit
60
Kind in laagopgeleid gezin**
300
400
120
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
met zeer hoge werkintensiteit
200
130
70
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
280
Kind in gezin dat woning bezit
200
Kind in gezin dat woning huurt
140
Kind in EU-gezin***
260
Kind in niet-EU-gezin
90
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
127
Indicator K9
Kinderen in gezin dat gezondheidszorg moet uitstellen om financiële redenen
Omschrijving
Percentage en aantal personen van 0 tot 17 jaar dat leeft in een huishouden waarvan één van de leden in
het voorbije jaar een bezoek aan de arts of tandarts heeft moeten uit- of afstellen om financiële redenen,
naar geslacht, leeftijd, huishoudtype, werkintensiteit van het huishouden, bewonerstitel, opleidingsniveau
en geboorteland van de ouders
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Gepoolde dataset EU-SILC 2010-2012, Algemene Directie Statistiek (berekeningen SVR)
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1319.htm
Vlaams Gewest
2010-2012
% kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
% personen
0
5
0-99 jaar
3
0-17 jaar
4
Jongens
4
Meisjes
4
0-2 jaar
4
3-5 jaar
6
6-11 jaar
4
12-17 jaar
3
Kind in eenoudergezin
6
Kind bij koppel met 1 kind
2
Kind bij koppel met 2 kinderen
2
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
5
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
21
met lage werkintensiteit
20
met middelmatige werkintensiteit
6
met hoge werkintensiteit
3
met zeer hoge werkintensiteit
1
Kind in laagopgeleid gezin**
10
15
20
25
30
11
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
3
Kind in gezin dat woning bezit
2
Kind in gezin dat woning huurt
14
Kind in EU-gezin***
3
Kind in niet-EU-gezin
9
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
128
Aantal kinderen in gezin dat zorg heeft moeten uitstellen
Aantal kinderen x 1.000
0
10
0-17 jaar
50
Jongens
30
Meisjes
20
0-2 jaar
10
3-5 jaar
10
6-11 jaar
20
12-17 jaar
10
Kind in eenoudergezin
10
Kind bij koppel met 1 kind
20
30
40
50
60
< 10
Kind bij koppel met 2 kinderen
10
Kind bij koppel met 3 of meer kinderen
20
Kind in gezin met zeer lage werkintensiteit*
10
met lage werkintensiteit
10
met middelmatige werkintensiteit
10
met hoge werkintensiteit
10
met zeer hoge werkintensiteit
10
Kind in laagopgeleid gezin**
10
Kind in midden- of hoogopgeleid gezin
40
Kind in gezin dat woning bezit
10
Kind in gezin dat woning huurt
40
Kind in EU-gezin***
40
Kind in niet-EU-gezin
10
* Werkintensiteit (W): het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het
referentiejaar (gehanteerde categorieën: W<0,2/W tussen 0,2 en 0,45/W tussen 0,45 en 0,55/W tussen 0,55 en 0,85/W>0,85).
** Kind in laagopgeleid gezin: geen van de volwassen leden van het gezin heeft een diploma hoger secundair onderwijs.
*** Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU; kind in niet-EU-gezin: minstens 1 volwassene is geboren buiten de EU.
Toelichting
Om een opdeling te kunnen maken binnen de groep kinderen naar onder meer leeftijd, huishoudsamenstelling, werkintensiteit van het
huishouden en opleidingsniveau en geboorteland van de ouders, wordt gebruik gemaakt van een dataset waarin de 3 meeste recent e
edities van de EU-SILC-survey (EU-SILC 2010, EU-SILC 2011 en EU-SILC 2012) werden samengevoegd. Dat verhoogt het aantal kinderen
opgenomen in de steekproef en vergroot zo de betrouwbaarheid van de resultaten voor kleinere subgroepen.
129
Indicator K10
Kansarmoede-index van Kind en Gezin: evolutie
Omschrijving
Aantal kinderen geboren in een kansarm gezin volgens de criteria van Kind en Gezin in jaar X en de jaren X-1
en X-2 en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X gedeeld door het totaal aantal
kinderen geboren in die 3 jaar en die wonen in het Vlaams Gewest op 31 december van jaar X (in
percentages)
DIMENSIES
Ruimte
Tijd
BRON
Voor meer informatie
Kind en Gezin
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/259.htm
Vlaams Gewest
2001-2013, doelstelling 2020
12
11,2
10,5
9,8
10
Kansarmoede-index
8,6
7,9
8
8,2
7,4
6,9
6,0
6,3
6,4
6,4
6,5
6
4,0
4
2
0
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2020
Toelichting
Kind en Gezin ontwikkelde begin jaren 1990 een indicator die verschillende aspecten van de sociaaleconomische situatie van pa sgeborenen
tegelijk in rekening tracht te brengen. Aan de hand van het maandinkomen van het gezin, de opleiding en de arbeidssituatie van de ouders,
de ontwikkeling van de kinderen, de huisvesting en de gezondheidssituatie van het gezin, wordt nagegaan hoeveel kinderen gebo ren
worden in een kansarm gezin. Een gezin wordt als kansarm beschouwd als het op minstens 3 van de voorgenoemde criteria zwak sc oort.
Sinds 2010 wordt niet meer gewerkt met jaarcijfers maar met het gemiddelde van het jaar en de 2 voorgaande jaren. Dat zorgt v oor
robuustere resultaten. Om de verandering in de berekening te accentueren, spreekt Kind en Gezin nu van een kansarmoede -index. In 2013
haalde de index een score van 11,2. Dat betekent dat 11,2% van de geboorten in de periode 2011 -2013 in het Vlaamse Gewest plaatsvond
in een kansarm gezin. Ook voor de voorgaande jaren werd een indexscore berekend volgens de nieuwe formule. Daaruit blijkt dat de
kansarmoede-index sinds 2005 behoorlijk sterk is toegenomen.
In het Pact 2020 heeft de Vlaamse Regering zich ertoe verbonden om het aantal kinderen dat geboren wordt in armoede tussen 20 08 en
2020 met 50% te verminderen. Dat betekent dat in 2020 het percentage geboorten in kansarme gezinnen gedaald moet zijn tot max imaal
4%.
130
rV
nito
mo 201
ed e
a
rmo
Vla
se A
to r
am
on i
Vla
r
em
nito ed
itor emo Armo
oed mse
a
Vla
r
e
s
o
t
i
m
n
a
o
a
l
V dem
e
o
m
r
A
4
1
20