Toyota AYGO instructieboekje
Transcription
Toyota AYGO instructieboekje
index ,QKRXGVRSJDYH ,167580(17(1 (1 %(',(1,1*625*$1(1 EODG]LMGH 2YHU]LFKW YDQ LQVWUXPHQWHQ HQ EHGLHQLQJVRUJDQHQ 6OHXWHOV HQ SRUWLHUHQ 6WRHOHQ YHLOLJKHLGVJRUGHOV VWXXUZLHO HQ VSLHJHOV 9HUOLFKWLQJ UXLWHQZLVVHUV DFKWHUUXLW HQ VSLHJHOYHUZDUPLQJ 0HWHUV WHOOHUV HQ ZDDUVFKXZLQJVODPSMHV &RQWDFW HQ VWXXUVORW WUDQVPLVVLH HQ SDUNHHUUHP $XGLRV\VWHHP 9HQWLODWLHYHUZDUPLQJDLUFRQGLWLRQLQJ 2YHULJH XLWUXVWLQJ $$1:,-=,1*(1 9225'$7 8 *$$7 5,-'(1 0(7 8: 72<27$ 67$57(1 (1 5,-'(1 :$7 7( '2(1 %,- 3(&+ %(6&+(50,1* (1 9(5=25*,1* 9$1 '( &$55266(5,( 21'(5+28' (1 5(3$5$7,( =(/) 8,7 7( 92(5(1 21'(5+28' (1 &21752/(6 ,QOHLGLQJ 0RWRU HQ FKDVVLV (OHNWULVFKH RQGHUGHOHQ 63(&,),&$7,(6 75():225'(1/,-67 Y 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Hoofdstuk 1--1 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Overzicht van instrumenten en bedieningsorganen D Overzicht van dashboard en bedieningsorganen . . . . . . . . . . . 2 D Overzicht van instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 D Waarschuwings-- en controlelampjes op instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 1 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 2 OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Overzicht van dashboard en bedieningsorganen MS11001b 1. Zijventilatieroosters 5. Bedieningshendels buitenspiegels 2. Toerenteller 6. Schakelaars ruitbediening 3. Instrumentenpaneel 7. Parkeerremhendel 4. Centrale ventilatieroosters 8. Versnellingspook handgeschakelde transmissie of selectiehendel multi--mode transmissie 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN MS11002a 1. Lichtschakelaar, richtingaanwijzerschakelaar en schakelaar mistachterlicht 8. Elektrische aansluiting 9. Contactslot 2. Schakelaar ruitenwisser en --sproeier 10. Ontgrendelingshendel stuurkolom 3. Schakelaar achterruitverwarming 11. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag 4. Audiosysteem 12. Ontgrendelingshendel motorkap 5. Schakelaar alarmknipperlichten 13. Schakelaar koplampverstelling 6. Schakelaar airconditioning 7. Bedieningspaneel ventilatie/verwarming/airconditioning 3 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 4 OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Overzicht van instrumentenpaneel MS11008 1. Snelheidsmeter 4. Kilometerteller en dagteller 2. Brandstofmeter 5. Waarschuwings-- en controlelampjes 3. Weergave geselecteerde versnelling (multi--mode transmissie) 6. Terugstelknop dagteller 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Waarschuwings-- en controlelampjes op instrumentenpaneel Waarschuwingslampje remsysteem∗ Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder∗ Waarschuwingslampje laadsysteem∗ Waarschuwingslampje lage oliedruk∗ Waarschuwingslampje STOP∗ Waarschuwingslampje elektrisch systeem motor∗ Waarschuwingslampje laag brandstofniveau∗ Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur∗ Waarschuwingslampje ABS∗ Waarschuwingslampje brandstoffilter∗ Waarschuwingslampje airbagsysteem∗ 5 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 6 OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Waarschuwingslampje multi--mode transmissie∗ Controlelampje voorgloeien Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging∗ Controlelampjes richtingaanwijzers Controlelampje grootlicht Controlelampje dimlicht Controlelampje mistachterlicht ∗: Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5 voor meer informatie. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN Hoofdstuk 1--2 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Sleutels en portieren D Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 D Startblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 D Afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 D Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 D Elektrisch bedienbare ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 D Achterruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 D Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 D Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 D Tankdop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 7 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 8 SLEUTELS EN PORTIEREN Sleutels Aangezien alle portieren en de achterklep zonder sleutel afgesloten kunnen worden, raden wij u aan altijd een reservesleutel mee te nemen voor het geval u uw sleutels in de auto laat liggen. MS12023 Zonder draadloze afstandsbediening MS12024 Met draadloze afstandsbediening Deze sleutels werken bij ieder slot. Uw Toyota-dealer of erkende reparateur heeft een van de sleutels nodig om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken. De sleutels zijn uitgerust met een transponder die zich in de sleutelkop bevindt. Deze transponder is essentieel voor de werking van de startblokkering, dus zorg ervoor dat u de sleutels niet verliest. Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de startblokkering niet worden opgeheven en kan de motor niet worden gestart. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN MS12025 OPMERKING Let bij het gebruik van een sleutel met een transponder op de volgende voorzorgsmaatregelen: z Zorg ervoor dat, als de sleutel in het contactslot zit, de sleutelring niet op de sleutelkop ligt en druk de ring niet tegen de sleutelkop. Anders kan het gebeuren dat de auto niet start of afslaat vlak na het starten. 9 MS12026 z Zorg ervoor dat, als de sleutel in het contactslot zit, er geen andere sleutel met een transponder (ook niet van een andere auto) tegen de sleutel aankomt en druk niet met een andere sleutel tegen de sleutel. Anders kan het gebeuren dat de auto niet start of afslaat vlak na het starten. Als dit gebeurt, verwijder dan de sleutel uit het contactslot, verwijder de andere sleutels uit de buurt of scherm deze af met de hand en start vervolgens de motor opnieuw. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 10 SLEUTELS EN PORTIEREN MS12027 z Verbuig de sleutelkop niet. z Bedek de sleutel niet met iets dat geen elektromagnetische golven doorlaat. MS12028a PLAATJE MET SLEUTELNUMMER Het sleutelnummer is in het plaatje ingeslagen. z Voorkom hardhandige aanrakingen van de sleutel met andere voorwerpen. Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats buiten de auto. z Stel de sleutel niet langdurig bloot aan hoge temperaturen en direct zonlicht. Als u uw sleutels kwijtraakt of sleutels bij wilt laten maken, kunt u daarvoor met het sleutelnummer terecht bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. z Voorkom dat de sleutel in water terechtkomt en maak de sleutel niet schoon in een ultrasoon reinigingsbad. z Houd de sleutel uit de buurt van elektromagnetische voorwerpen. Het is aan te raden het sleutelnummer te noteren en op een veilige plaats te bewaren. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 11 Startblokkering OPMERKING MS12029 De startblokkering is een antidiefstalsysteem. Zodra de sleutel in het contactslot wordt geplaatst, stuurt de transponder in de sleutelkop een elektronische code naar de auto. Als deze code overeenkomt met de geprogrammeerde identificatiecode (IDcode) van de auto kan de motor worden gestart. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld in één van de volgende situaties: D Als het contact vanuit stand ACC in stand UIT wordt gezet. D 20 seconden nadat het contact vanuit stand AAN in stand ACC is gezet. Als na het openen van het bestuurdersportier de gecodeerde sleutel in het contactslot wordt gestoken en het contact in stand ACC wordt gezet, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, zodat de motor gestart kan worden. Uw Toyota--dealer of een erkende reparateur heeft het sleutelnummer en een sleutel nodig om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken. Het aantal sleutels dat u kunt laten bijmaken is echter gelimiteerd. Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de startblokkering niet worden opgeheven en kan de motor niet worden gestart. Breng geen wijzigingen aan de startblokkering aan en probeer deze niet te verwijderen of te demonteren. Anders kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 12 SLEUTELS EN PORTIEREN B0CE0523I 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN B0IM 13 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 14 SLEUTELS EN PORTIEREN B0C0immobi01Bulgaria 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN B0C0immobi02Bulgaria 15 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 16 SLEUTELS EN PORTIEREN Afstandsbediening— Als de portieren niet of niet binnen een normale afstand met de zender kunnen worden bediend. D Controleer of er geen andere zender (bij- MS12001 voorbeeld van een radiostation of een vliegveld) in de buurt is die op de zender van de afstandsbediening kan storen. D De batterij kan leeg zijn. Controleer de batterij in de sleutel. Zie voor het vervangen van de batterij “Batterij vervangen” op bladzijde 18. 1. “ (vergrendelen) 2. “ (ontgrendelen) Met de afstandsbediening kunt u alle portieren en de achterklep binnen ongeveer 1 meter van de auto ver- of ontgrendelen. Druk de toetsen langzaam en goed in. De zender van de afstandsbediening is een elektronisch onderdeel. Houd u aan de volgende aanwijzingen om schade aan de zender en storingen te voorkomen. D Leg de afstandsbediening niet op plaatsen waar de temperatuur hoog kan oplopen zoals op het dashboard. D Probeer niet de afstandsbediening te demonteren. D Voorkom hardhandige aanraking met andere voorwerpen. D Voorkom dat de zender in het water terechtkomt. U kunt maximaal 4 zenders gebruiken bij uw auto. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als u uw sleutel bent verloren, neem dan zo snel mogelijk contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur om diefstal en/of misbruik te voorkomen. (Zie “Als u uw sleutels verliest” op bladzijde 230 in hoofdstuk 4.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 17 —Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren De portieren zullen niet herhaaldelijk worden ver-- of ontgrendeld als de toetsen ingedrukt worden gehouden. Laat de toets los en druk deze opnieuw in om de functie te herhalen. MS12002a Als zich het volgende voordoet, kan de batterij in de sleutel leeg zijn. Als dit het geval is, moet de batterij vervangen worden. Zie “Batterij vervangen” op bladzijde 18. D De zender werkt niet. D Het bereik van de zender wordt merkbaar kleiner. Vergrendelen MS12003a Ontgrendelen Druk op de schakelaar om alle portiersloten en het slot van de achterklep tegelijk te verof ontgrendelen. Vergrendelen: Druk op de vergrendeltoets. Alle portieren en de achterklep worden gelijktijdig vergrendeld. Op dat moment zullen de richtingaanwijzers één keer knipperen. Controleer of de portieren ook daadwerkelijk op slot zijn. Ontgrendelen: Druk op de ontgrendeltoets. Alle portieren en de achterklep worden gelijktijdig ontgrendeld. Op dat moment zullen de richtingaanwijzers twee keer knipperen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 18 SLEUTELS EN PORTIEREN —Batterij vervangen Gebruik voor het vervangen een CR2016 lithium of gelijkwaardige batterij. WAARSCHUWING D Let erop dat kleine kinderen de batterij of andere onderdelen niet in de mond doen. D Als de batterij door een onjuist type batte- MS12018b rij wordt vervangen, kan een explosie optreden. D Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. OPMERKING z Let er bij het vervangen van de batterij op de onderdelen niet kwijt te raken. z Vervang de batterij alleen met het door een Toyota- dealer of erkende reparateur aanbevolen type. z Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. Vervang de batterij op de volgende manier: 1. Verwijder het schroefje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN MS12019c 2. Open de afstandsbediening met een muntstuk o.i.d. MS12020a 3. Verwijder de lege batterij. 19 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 20 SLEUTELS EN PORTIEREN MS12021b 4. Plaats een nieuwe batterij met de positieve (+) zijde naar boven gericht. Sluit het afdekkapje goed. OPMERKING z Verzeker u ervan dat de batterij goed (met de positieve zijde naar boven gericht) in de module ligt. z Raak de batterij niet aan met natte handen. Door vocht kan roest ontstaan. z Raak de onderdelen in de afstandsbediening niet aan en breng er geen wijzigingen in aan. Anders kan het gebeuren dat de afstandsbediening niet goed werkt. z Let er bij het plaatsen van de batterij op dat de contacten niet verbuigen en dat er geen stof of vloeistoffen in de afstandsbediening terechtkomen. z Let erop dat u het schroefje niet kwijtraakt. z Sluit het afdekkapje goed. Controleer na het vervangen van de batterij of de sleutel goed werkt. Raadpleeg een Toyota-dealer of erkende reparateur als de sleutel nog steeds niet goed werkt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN B0CEWR 21 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 22 SLEUTELS EN PORTIEREN B0CEW 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN B0WCzech 23 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 24 SLEUTELS EN PORTIEREN B0C0W01 Bulgaria 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN B0C0W02 Bulgaria 25 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 26 SLEUTELS EN PORTIEREN Portieren MS12004a MS12005 VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN MET DE SLEUTEL AFSLUITEN VAN BINNENUIT Plaats de sleutel in het slot en draai de sleutel in de gewenste richting. Vergrendelen: Druk het knopje in. Ontgrendelen: Trek het knopje omhoog. Vergrendelen: Draai de sleutel naar de voorzijde van de auto. Ontgrendelen: Draai de sleutel naar de achterzijde van de auto. Auto’s met centrale portiervergrendeling: Als het bestuurdersportier wordt vergrendeld of ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld en ontgrendeld. Auto’s met centrale portiervergrendeling: Als het bestuurdersportier wordt vergrendeld of ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld en ontgrendeld. Beweeg het vergrendelknopje. Druk het knopje naar voren voordat u het portier sluit, als u een portier van buitenaf zonder sleutel wilt vergrendelen. Houd bij het sluiten van een voorportier de handgreep omhoog. Let goed op dat u de portieren nooit vergrendelt, terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 27 Elektrisch bedienbare ruiten MS12006a KINDERSLOTEN (alleen 5- deurs) Zet het hendeltje in stand LOCK. Als het kinderslot is ingeschakeld, kunt u het achterportier niet van binnenuit openen met de portierhandgreep. Wij adviseren u deze mogelijkheid te gebruiken als er kleine kinderen in de auto zitten. WAARSCHUWING D Controleer vóór het rijden of de portieren zijn gesloten. D Gebruik de kindersloten als er kleine kinderen meerijden op de achterbank, om te voorkomen dat de achterportieren van binnenuit geopend kunnen worden. D Als de portieren tijdens het rijden ontgrendeld blijven, kunnen ze na een ongeval worden geopend vanaf de buitenzijde. MS12016a Met de op elk portier aanwezige schakelaar kan de desbetreffende ruit worden geopend en gesloten. Het contact moet in stand AAN staan. RUITBEDIENING Gebruik de schakelaars op het portier van de bestuurder en van de voorpassagier. De ruit beweegt omlaag of omhoog zolang de schakelaar wordt bediend. Openen: Druk de schakelaar in. Sluiten: Trek de schakelaar omhoog. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 28 SLEUTELS EN PORTIEREN Achterruiten (alleen 5-- deurs) WAARSCHUWING Houd u aan het volgende om letsel te voorkomen: D Let bij het sluiten van de elektrisch bedienbare ruiten altijd op dat er niemand in de buurt is. Verzeker u er bovendien van dat er zich geen lichaamsdelen in de ruitopening bevinden. Het bekneld raken van een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de ruiten op een verantwoorde manier worden bediend. D Zorg ervoor dat kleine kinderen niet met de schakelaars spelen. D Zet het contact in stand UIT en verwijder de sleutel wanneer u de auto verlaat. D Laat kinderen nooit alleen in de auto achter, terwijl de sleutel nog in het contactslot zit. Als een kind dan met de schakelaars voor de ruitbediening gaat spelen, kan het gemakkelijk bekneld raken. Vooral kleine kinderen kunnen hierdoor ernstig letsel oplopen. MS12022b Trek de hendel naar voren en druk deze vervolgens naar buiten om de achterruit te openen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN MS12034 Druk op de aangegeven manier tegen de hendel om deze te vergrendelen. WAARSCHUWING Houd tijdens het rijden de handen of andere lichaamsdelen niet in de ruitopening. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan bij een aanrijding of als er plotseling moet worden geremd. 29 MS12031a Sluit de achterruit zoals aangegeven in de afbeelding. Controleer na het sluiten of de ruit weer goed vergrendeld is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 30 SLEUTELS EN PORTIEREN Achterklep MS12032a MS12007b Zonder centrale portiervergrendeling WAARSCHUWING Let tijdens het sluiten van de achterruiten op dat er geen handen of vingers bekneld raken tussen de hendel. Anders kan er ernstig letsel ontstaan. MS12008 Met centrale portiervergrendeling Zonder centrale portiervergrendeling: Plaats de sleutel in het slot en draai de sleutel rechtsom om de achterklep te openen. Met centrale portiervergrendeling: Druk op de ontgrendelhendel om de achterklep te openen. Met het bedienen van de centrale portiervergrendeling wordt de achterklep tegelijkertijd ver-- of ontgrendeld (zie “Portieren” op bladzijde 26 en “Afstandsbediening” op bladzijde 16). Controleer na het sluiten van de achterklep of deze goed is gesloten. Zie “Maatregelen bij bagage inladen” op bladzijde 188 in hoofdstuk 2 voor het inladen van bagage. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 31 Motorkap WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is tijdens het rijden. Hierdoor wordt niet alleen voorkomen dat bagage uit de bagageruimte kan vallen, maar ook dat uitlaatgassen het interieur binnendringen. MS12010a OPMERKING Om schade aan de achterklepdempers te voorkomen, mag de achterklep niet krachtig worden gesloten. De dempers mogen niet worden geverfd en ook mag er niets worden opgeplakt. Open de motorkap als volgt: 1. Trek de ontgrendelingshendel naar u toe. De motorkap zal iets omhoog springen. WAARSCHUWING Controleer, voordat u weer gaat rijden, of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Anders kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 32 SLEUTELS EN PORTIEREN MS12011a MS12030c Bescherming 2. Ga naar de voorkant van de auto, trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. Verwijderen van de steun Pak de steun vast bij de bescherming en neem de steun los uit de clip zoals aangegeven in de afbeelding. WAARSCHUWING De metalen delen van de steun kunnen erg heet zijn. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 33 MS12033a MS12012d Beweeg de steun in de aangegeven richting. 3. De motorkap kan worden opengehouden door de steun in de opening van de kap te zetten. WAARSCHUWING Let bij het losnemen van de steun uit de clip op dat de handen of armen niet doorschieten tegen de motorkap. Anders kan er letsel ontstaan. Plaats het uiteinde van de steun in de daarvoor bestemde opening, zoals aangegeven in de afbeelding. Als de steun naar buiten wordt gedrukt, kan deze onbedoeld losraken. Controleer voor het sluiten van de motorkap of er geen gereedschap, doeken en dergelijke in de motorruimte zijn achtergebleven en druk de steun in het klemmetje om rammelen te voorkomen. Laat dan de kap zakken en in het slot vallen. Druk de kap, indien nodig, aan de voorzijde in het midden met de vlakke hand aan tot deze in het slot valt. WAARSCHUWING Controleer of de steun goed in de uitsparing zit als de motorkap openstaat. OPMERKING Let erop de steun in het klemmetje te drukken alvorens de motorkap te sluiten. Anders kunnen de motorkap en de steun beschadigd raken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 34 SLEUTELS EN PORTIEREN Tankdop MS12009a Dit geeft aan dat het tankdopklepje zich aan de linkerzijde van de auto bevindt. MS12036 1. Tankdopklepje openen. Zet de motor uit als u brandstof tankt. WAARSCHUWING Niet roken en geen open vuur bij het tanken. De dampen zijn licht ontvlambaar. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SLEUTELS EN PORTIEREN 35 MS12014d MS12035b 2. Plaats om de tankdop te verwijderen de sleutel in de tankdop. Draai de sleutel eerst 45 graden linksom (tot punt 1) en vervolgens 45 graden rechtsom (tot punt 2). Verwijder de sleutel. 3. Draai de tankdop langzaam linksom los; wacht even voordat u de dop eraf haalt. Plaats daarna de dop in de houder op het tankdopklepje. Herhaal de bovenstaande procedure als de tankdop niet kan worden verwijderd. Het is niet ongewoon als u bij het verwijderen van de tankdop even een licht sissend geluid hoort. Draai de tankdop rechtsom vast tot u een klikgeluid hoort. (Hiervoor is de sleutel niet nodig.) WAARSCHUWING D Controleer of de dop goed vastzit, zodat er bij een ongeval geen brandstof uit de vulpijp kan stromen. D Omdat de dop ook de druk in de brandstoftank regelt, raadt Toyota aan om alleen een originele Toyota-- tankdop te gebruiken. Er kan ook een andere tankdop van dezelfde kwaliteit worden gebruikt. D Verwijder de tankdop niet direct na het opendraaien. Bij warm weer e.d. kan de brandstof onder druk staan en dan uit de vulpijp spuiten. Dit kan letsel veroorzaken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Hoofdstuk 1--3 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Stoelen, veiligheidsgordels, stuurwiel en spiegels D Zitplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 D Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 D Neerklapbare achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 D Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 D Veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 D Airbagsysteem voor bestuurder en voorpassagier . . . . . . . . . . . . 51 D Side airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 D Side airbags en curtain airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67 D Handmatig uitschakelsysteem airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 D Baby-- en kinderzitjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 D Verstelbaar stuurwiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 D Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 D Binnenspiegel met antiverblindingsstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102 D Make--upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 37 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 38 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Voorstoelen— —Voorzorgsmaatregelen Zitplaatsen Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden rechtop en goed tegen de rugleuning te zitten en de gordel op de juiste manier te dragen. WAARSCHUWING D Rijd niet met de auto als de inzittenden niet goed op hun zitplaats zitten. Sta niet toe dat er personen meerijden die op een neergeklapte leuning of in de bagageruimte zitten. Personen die niet op de juiste manier op een zitplaats zitten en/of de gordels niet (goed) dragen, kunnen bij hard remmen of bij een ongeval niet worden beschermd door de veiligheidsgordels en hierdoor ernstig letsel oplopen. D Sta tijdens het rijden niet toe dat passagiers van hun plaats opstaan of van plaats verwisselen. Hierdoor kan de auto uit balans raken en kan men bij hard remmen of bij een ongeval ernstig letsel oplopen. Bestuurdersstoel WAARSCHUWING De airbag van de bestuurder wordt met een aanzienlijke kracht opgeblazen. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan, zeker als de bestuurder zich erg dicht bij de airbag bevindt. Het gevaarlijkste gebied bevindt zich op 50 75 mm afstand van de airbag. Daarom is het raadzaam om minimaal 250 mm afstand te houden. (Afstand tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen.) Als de afstand minder dan 250 mm is, kunt u deze op de volgende manieren groter maken: D Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren in een stand waarbij de pedalen nog gemakkelijk kunnen worden bediend. D Zet de rugleuning iets verder achterover. Op deze manier is het vrijwel altijd mogelijk een afstand van 250 mm in te stellen, zelfs als de stoel helemaal naar voren is geschoven. Als hierdoor het zicht op de weg afneemt, zet dan indien mogelijk de zitting omhoog of gebruik een stevig zitkussen dat niet weg kan glijden. D Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan omlaag. Hierdoor wordt de airbag meer op de borst gericht in plaats van op het hoofd en de nek. Zorg er voor dat de pedalen en het stuurwiel gemakkelijk bediend kunnen worden en dat het zicht op de weg en op het instrumentenpaneel goed is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Stoel voorpassagier WAARSCHUWING De airbag van de voorpassagier wordt met een aanzienlijke kracht opgeblazen. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan, zeker als de voorpassagier zich erg dicht bij de airbag bevindt. Zet de stoel van de voorpassagier altijd zo ver mogelijk naar achteren met de rugleuning rechtop. 39 Voorstoelen (met side airbags) WAARSCHUWING De side airbags zijn gemonteerd in de voorstoelen. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: D Ga tijdens het rijden niet tegen het voorportier hangen. Als de side airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. D Als de stoelen zijn uitgerust met side airbags, mogen de stoelen en de stoelbekleding niet worden vervangen en mogen er geen wijzigingen aan worden aangebracht. Dergelijke wijzigingen kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. D Gebruik geen accessoires als stoelhoezen die het gedeelte van de stoel bedekken waaronder de side airbag zich bevindt. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op letsel groter wordt. Stel de bestuurdersstoel zo in dat de pedalen, het stuurwiel en de bedieningsorganen gemakkelijk te bedienen zijn. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 40 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Voorzorgsmaatregelen bij het afstellen van de stoel —Verstellen van de voorstoelen WAARSCHUWING D Verstel de stoel niet tijdens het rijden, aangezien de stoel dan onverwachts kan bewegen. Daardoor kan de bestuurder de controle over de auto verliezen. D Let er bij het verstellen op dat met de stoel niet tegen een passagier, tegen bagage of tegen de achterbank wordt gestoten. D Laat na het verstellen van de stoel de hendel los en controleer of de stoel goed is vergrendeld door te proberen de stoel te verschuiven. D Controleer na het verstellen van de rugleuning of deze goed is vergrendeld door met het lichaam tegen de leuning te drukken. MS13008 D Berg geen voorwerpen op onder de voorstoelen. Deze kunnen het vergrendelmechanisme hinderen en de hendel voor de stoelverstelling omhoog drukken, waardoor de stoel onverwachts kan bewegen en de bestuurder de controle over de auto kan verliezen. D Houd bij het verstellen van de stoel uw handen en vingers weg van de schuivende delen. U kunt anders klem komen te zitten en letsel oplopen aan uw handen of vingers. 1. HENDEL VOOR VERSTELLING VAN DE STOEL Trek de hendel omhoog. Schuif de stoel in de gewenste stand en laat de hendel los. 2. HENDEL VOOR VERSTELLING VAN DE RUGLEUNING Trek de hendel naar achteren. Leun vervolgens achterover tot de gewenste stand bereikt is en laat de hendel los. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 41 —Toegang tot de achterbank (3-- deurs) WAARSCHUWING D Voer geen afstellingen uit tijdens het rijden. D Zet de rugleuning niet verder achterover dan noodzakelijk. De veiligheidsgordels geven de bestuurder en de voorpassagier alleen maximale bescherming wanneer zij geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als de rugleuning achterover gezet is, kan het heupgedeelte van de veiligheidsgordel voorbij uw heupen schuiven en direct druk uitoefenen op uw onderbuik of kan het schoudergedeelte van de gordel tegen uw nek komen te liggen. De kans op letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning verder achterover wordt gezet. D Controleer na het verstellen van de rugleuning of deze goed is vergrendeld door met het lichaam tegen de leuning te drukken. MS13010a Voor gemakkelijke toegang tot de achterbank: 1. Trek aan de hendel van de rugleuningverstelling. 2. Druk tegen de rugleuning om de stoel zo ver mogelijk naar voren te schuiven. Zet na het in-- of uitstappen de leuning weer rechtop en druk de stoel naar achteren tot deze vergrendelt. WAARSCHUWING D Controleer, nadat de stoel in de uitgangspositie is teruggezet, of de stoel goed is vergrendeld door te proberen deze vooruit en achteruit te duwen. D Zorg ervoor dat de hendel van de rugleuningverstelling tijdens het rijden niet bediend wordt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 42 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Neerklapbare achterbank WAARSCHUWING De veiligheidsgordel moet uit de geleider of de opening worden genomen als de gordel wordt gebruikt. MS13085a 3-- deurs MS13011a 5-- deurs VOOR HET NEERKLAPPEN VAN DE ACHTERBANK Plaats de gesp van de veiligheidsgordel in de opening zoals aangegeven in de afbeelding. Hierdoor wordt voorkomen dat de gordel beschadigd kan raken. Let erop dat de gordel niet achter de leuning blijft haken bij het in de uitgangspositie zetten van de leuning. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 43 WAARSCHUWING D Sta niet toe dat er personen meerijden die op een neergeklapte leuning of in de bagageruimte zitten. MS13012a D Controleer na het terugklappen of de stoel goed is vergrendeld door te proberen de rugleuning aan de bovenkant naar voren en naar achteren te duwen. Als dit niet wordt gecontroleerd, kan het gebeuren dat de gordel zijn functie niet goed kan uitoefenen. D Controleer of de gordels niet gedraaid zijn Type A of vastzitten achter de rugleuning of onder de zitting en of ze zich in de juiste positie bevinden. MS13013 Type B NEERKLAPPEN VAN DE ACHTERBANK 1. Met hoofdsteunen: Schuif de hoofdsteunen zo ver mogelijk omlaag. 2. Type A: Trek aan de lus om de rugleuning te ontgrendelen en klap hem naar voren. De delen van de rugleuning kunnen afzonderlijk worden neergeklapt. Type B: Trek aan de lussen om de rugleuning te ontgrendelen en klap hem naar voren. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 44 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Hoofdsteunen MS13014 Achterbank Stel vóór het rijden de hoofdsteunen goed in. Hoger stellen: Trek de hoofdsteun omhoog. Lager stellen: Druk de ontgrendelknop in en druk de hoofdsteun omlaag. Hoofdsteunen achter— Trek de hoofdsteunen omhoog tot de vergrendeling als er iemand op de achterbank plaatsneemt. Een hoofdsteun is het meest effectief als deze zich vlak bij het hoofd bevindt. Een kussentje in de rug is daarom af te raden. WAARSCHUWING D De hoofdsteun is goed afgesteld als de bovenzijde hiervan gelijkligt met de bovenzijde van de oren. D Controleer na het verstellen of de hoofdsteun goed in de nieuwe stand is vergrendeld. D Rijd nooit zonder hoofdsteunen. Veiligheidsgordels— —Voorzorgsmaatregelen Toyota adviseert de bestuurder en de passagiers van de auto de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier te dragen. Als de gordels niet worden gedragen, wordt de kans op letsel bij een ongeluk groter en kan het letsel ernstiger zijn dan wanneer de gordels wel worden gedragen. De veiligheidsgordels in de auto zijn ontworpen voor volwassenen. Kinderen. Gebruik een passend baby-- of kinderzitje of zitkussen totdat het kind groot genoeg is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Toyota raadt aan om een zitje te kiezen met het keurmerk “ECE nr. 44”. Zie voor meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op bladzijde 78. Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. Als een kind op de voorstoel moet zitten, let er dan op dat de gordel goed wordt omgedaan. Als de gordel niet goed is omgedaan, kan het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel oplopen. Laat kinderen niet staan of op hun knieën zitten op de zitting van de voorstoel of de achterbank. Als een kind geen gordel draagt, kan het bij hard remmen of een ongeval ernstig letsel oplopen. Neem kinderen ook nooit mee op uw schoot. Wanneer u een kind in uw armen vasthoudt, biedt dat niet voldoende bescherming. Zwangere vrouwen. Toyota adviseert het gebruik van een veiligheidsgordel. Overleg eventueel met uw huisarts. De heupgordel hoort strak en zo laag mogelijk over het bekken gedragen te worden, nooit over buik of middel. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Gehandicapten. Toyota adviseert het gebruik van een veiligheidsgordel. Maar raadpleeg, afhankelijk van de handicap, eerst uw arts. Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem dan contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels. WAARSCHUWING Alle inzittenden dienen tijdens het rijden een gordel te dragen zoals op de volgende bladzijden wordt getoond. Anders neemt de kans op letsel bij hard remmen en bij een ongeval sterk toe. Houd u bij het dragen van de veiligheidsgordels aan het volgende: D Iedere veiligheidsgordel mag slechts door één persoon tegelijk worden gedragen. Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor twee of meer personen, zelfs niet voor twee kinderen. D Zet de rugleuning niet verder achterover dan noodzakelijk. De veiligheidsgordels geven de bestuurder en de voorpassagier alleen maximale bescherming wanneer zij geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als de rugleuning achterover gezet is, kan het heupgedeelte van de veiligheidsgordel voorbij uw heupen schuiven en direct druk uitoefenen op uw onderbuik of kan het schoudergedeelte van de gordel tegen uw nek komen te liggen. De kans op letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning verder achterover wordt gezet. D Zorg ervoor dat geen enkel onderdeel van de veiligheidsgordels beschadigd raakt. Voorkom dat de gordels tussen de stoelen of portieren klem komen te zitten. 45 D Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals scheuren en rafels en op losse onderdelen. Beschadigde onderdelen moeten worden vervangen. Demonteer of wijzig het systeem niet. D Houd de gordels schoon en droog. Gebruik lauw water en eventueel milde zeep wanneer ze moeten worden gereinigd. Zorg dat er geen bleekmiddel, verf of schuurmiddelen op de gordels komen. Deze middelen kunnen de sterkte van de gordels ernstig verminderen. Zie hiervoor “Schoonmaken van het interieur” op bladzijde 235 in hoofdstuk 5. D Het is absoluut noodzakelijk om de veiligheidsgordels compleet (inclusief bevestigingsbouten) te vervangen als deze tijdens een ernstig ongeval zijn gedragen. Ook al lijkt de gordel op het eerste gezicht hiervan niet geleden te hebben, hij moet toch compleet worden vervangen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 46 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Veiligheidsgordels D Laat de auto zo snel mogelijk nakijken MS13015a Stel de voorstoel in en ga goed rechtop en achter in de stoel zitten. Trek de gordel uit de blokkeerautomaat en maak deze vast door de gesp in de sluiting te steken. U hoort een “klik” als de gesp in de sluiting wordt vergrendeld. De veiligheidsgordels passen zich automatisch aan uw postuur en de stand van uw stoel aan. De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. Het kan echter ook gebeuren dat de gordel wordt geblokkeerd als u snel vooroverbuigt. Bij rustige bewegingen verleent de gordel u daarentegen volledige bewegingsvrijheid. Trek, als de gordel niet verder kan worden uitgetrokken, stevig aan de gordel en laat deze dan los. Het moet nu mogelijk zijn om de gordel soepel uit de automaat te trekken. WAARSCHUWING D Controleer na het omdoen van de gordel of de gesp goed is vergrendeld in de gordelsluiting en of de gordel niet gedraaid zit. D Probeer nooit muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. door een Toyota-- dealer of erkende reparateur als de veiligheidsgordel niet goed werkt. Gebruik tot die tijd de betreffende zitplaats niet. De veiligheid van de desbetreffende inzittende kan niet worden gewaarborgd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 47 Trek gordel strak Te hoog MS13044 MS13016a Zo laag mogelijk over bekken Breng de schouder- en heupgordel in de juiste positie om het lichaam. De heupgordel moet zo laag mogelijk om uw bekken worden gedragen. Draag de gordel in geen geval om uw middel. Trek de heupgordel strak door het schouderdeel omhoog te trekken. WAARSCHUWING D Zowel door een hoogliggende heupgordel alsook door een te losse schoudergordel kan een inzittende eerder onder de gordel doorschuiven. Dit kan de kans op letsel vergroten. Draag een heupgordel zo laag mogelijk. D Draag het schouderdeel van uw gordel nooit onder uw arm. Door op de rode ontgrendelknop van de sluiting te drukken kan de gordel worden losgemaakt; laat de gordel oprollen. Trek de gordel uit en controleer, als hij niet volledig oprolt, of hij dubbel zit of gedraaid is. Let er dan op dat de gordel tijdens het oprollen niet verdraait. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 48 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Gordelspanners vóór MS13017a De gordelspanners voor de bestuurder en de voorpassagier zijn ontwikkeld om geactiveerd te worden bij een ernstige frontale aanrijding. Als de airbagsensor een ernstige frontale aanrijding registreert, worden de gordels snel strakker getrokken, zodat de bestuurder en de voorpassagier minder ver naar voren kunnen bewegen. Beide gordelspanners zullen tegelijk in werking treden, ook als er niemand op de passagiersstoel zit. Bij aanrijdingen met een bepaalde snelheid en hoek, is het mogelijk dat de gordelspanners en de airbags niet beide worden geactiveerd. MS13089 Dit controlelampje zal gaan branden zodra het contact in stand AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat de werking van de gordelspanners in orde is. Het systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de airbagsensoren, de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5 voor meer informatie.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 49 WAARSCHUWING MS13018a De belangrijkste onderdelen van de gordelspanners zijn aangegeven in de bovenstaande afbeelding en zijn: 1. Waarschuwingslampje airbagsysteem 2. Airbag--ECU 3. Gordelspanners De gordelspanners worden aangestuurd door de airbagmodule. De airbag--ECU omvat een vertragingsschakelaar en een airbagsensor. Als de gordelspanners worden geactiveerd, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook zichtbaar worden. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting en is onschadelijk voor de gezondheid. Als de gordelspanners zijn geactiveerd, zullen de gordels geblokkeerd blijven. Breng geen wijzigingen aan in onderdelen van het systeem van de gordelspanners, de airbagsensor, de omgeving van de onderdelen en de bedrading en voorkom harde aanrakingen met en bij deze onderdelen. Verwijder en/of open ze ook niet. Het niet opvolgen van deze instructies kan ertoe leiden dat de gordelspanner niet op de juiste wijze worden geactiveerd, plotseling worden geactiveerd, of helemaal niet worden geactiveerd. Dit kan ernstig letsel tot gevolg hebben. Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van de gordelspanners in sommige gevallen hinderen. z Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler z Reparaties aan of in de buurt van de blokkeerautomaten z Wijzigen van de wielophanging z Wijzigen van de structuur aan de voorzijde van de auto z Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto z Reparaties aan of in de buurt van de spatborden, de voorzijde van de auto of de middenconsole 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 50 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. MS13089 Het systeem van de gordelspanners is voorzien van een waarschuwingslampje, dat gaat branden als er zich een storing voordoet in het systeem. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in het airbagsysteem of in het systeem van de gordelspanners. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. D Als een veiligheidsgordel niet oprolt of niet kan worden uitgetrokken door een storing of door het activeren van de gordelspanner. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 51 Airbagsysteem voor bestuurder en voorpassagier MS13001 MS13024a Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Het SRS (Supplemental Restraint System, aanvullend veiligheidssysteem) airbagsysteem is zo ontworpen dat het de bestuurder en de voorpassagier, in combinatie met het gebruik van de veiligheidsgordels, nog meer veiligheid verschaft bij een ernstige aanrijding. D Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de gordelspanners werden geactiveerd. D Krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de gordelspanner of directe omgeving. Bij een ernstige frontale aanrijding worden de airbags vóór snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels, de kans op letsel te verkleinen. De airbags vóór helpen de bestuurder en de voorpassagier hoofdzakelijk om het risico op letsel aan het hoofd of de borstkas te verminderen wanneer deze het stuurwiel of het dashboard dreigen te raken. De airbag van de voorpassagier kan ook in werking treden als er niemand op de rechter voorstoel zit. Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel goed dragen. WAARSCHUWING Als de bestuurder te dicht op het stuurwiel of een voorpassagier te dicht op het dashboard zit bij het in werking treden van het airbagsysteem vóór, kan dit resulteren in ernstig letsel. Toyota beveelt u het volgende aan: D De bestuurdersstoel moet zo ver mogelijk naar achteren staan, weg van het stuurwiel, maar zodanig dat de auto toch goed kan worden bediend. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 52 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS D De stoel van de voorpassagier moet zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, weg van het dashboard. D Alle inzittenden moeten hun gordel op de juiste manier omdoen. MS13089 Dit controlelampje zal gaan branden zodra het contact in stand AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Het systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de side--airbagsensoren, de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5 voor meer informatie.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13002 Aanrijding van achteren MS13003 Aanrijding van opzij Het airbagsysteem vóór is ontwikkeld om geactiveerd te worden bij een ernstige aanrijding in het in de afbeelding grijze gebied (tussen de pijlen). De airbags vóór worden pas geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Deze drempelwaarde is te vergelijken met een frontale aanrijding met een snelheid van 25 km/h tegen een voorwerp dat niet kan bewegen of vervormen. Het airbagsysteem zal dus niet in werking treden als aan eerdergenoemde voorwaarden niet wordt voldaan. De drempelsnelheid kan echter veel hoger liggen als iets dat kan bewegen en/of vervormen (geparkeerde auto, lantaarnpaal enz.) wordt geraakt of als u betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de auto onder een vrachtwagen terechtkomt. Als de kracht van de aanrijding marginaal hoger is dan de drempelwaarde, is het mogelijk dat de airbags en de gordelspanners niet gezamenlijk worden geactiveerd. Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen. 53 Over de kop slaan Het airbagsysteem vóór is niet ontworpen om in werking te treden bij aanrijdingen van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale aanrijding op lage snelheid. Als bij een dergelijke aanrijding de botskracht in lengterichting echter groot genoeg is, zullen ook de airbags vóór worden geactiveerd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 54 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Raken van een stoeprand of een ander hard voorwerp In of over een diepe kuil rijden MS13004 MS13033c Hard neerkomen De airbags kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden. De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem vóór zijn aangegeven in de bovenstaande afbeelding en zijn: 1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag 2. Waarschuwingslampje airbagsysteem 3. Airbag voorpassagier (airbag en opblaasmechanisme) 4. Airbag--ECU 5. Airbag bestuurder (airbag en opblaasmechanisme) De airbag--ECU bestaat uit een vertragingsschakelaar en een airbagsensor. Bij een ernstige frontale aanrijding zullen de sensoren de sterke deceleratie registreren, waardoor de airbag--ECU de opblaasmechanismen van de airbags vóór aanstuurt. Op dat moment worden de airbags door een chemische reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor de voorwaartse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt. Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Omdat het opblazen van de airbags in een fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het opblazen van de airbag kleine brandwondjes, schaafplekken en zwellingen ontstaan. Gedurende enkele minuten na het activeren van het airbagsysteem kunnen de onderdelen van de airbags (stuurwielnaaf, dashboard) nog heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik. Als de kracht van een ongeval groot genoeg is om het airbagsysteem te activeren, kan de voorruit tijdens de aanrijding scheuren. Bij auto’s met een airbag voor de voorpassagier kan de voorruit beschadigd raken bij het opnemen van de kracht van de in werking tredende airbag. WAARSCHUWING Als de bestuurder te dicht op het stuurwiel of een voorpassagier te dicht op het dashboard zit bij het in werking treden van het airbagsysteem, kan dit resulteren in ernstig letsel. Toyota beveelt u het volgende aan: D De bestuurdersstoel moet zo ver mogelijk naar achteren staan, weg van het stuurwiel, maar zodanig dat de auto toch goed kan worden bediend. D De stoel van de voorpassagier moet zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, weg van het dashboard. D Alle inzittenden moeten hun gordel op de juiste manier omdoen. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de zitpositie de “Voorzorgsmaatregelen” op bladzijde 38 in dit hoofdstuk. 55 D Het airbagsysteem is niet ontworpen ter vervanging van de veiligheidsgordel van de bestuurder en de voorpassagier, maar als aanvulling hierop. Als de bestuurder en de voorpassagier hun gordel niet goed dragen, kunnen zij ernstig letsel oplopen als het airbagsysteem in werking treedt. Tijdens hard remmen net voor een ongeval kunnen de bestuurder en de voorpassagier, als zij hun gordel niet dragen, naar voren bewegen en tegen of dicht bij de airbag komen, die tijdens het ongeval kan worden opgeblazen. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 in dit hoofdstuk. D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door in werking tredende airbags. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby’s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 56 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13072b D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind naar achteren kijkt. MS13026 Uw auto is uitgerust met een schakelaar waarmee de airbag handmatig kan worden uitgeschakeld. Als de schakelaar in stand ON staat, kunnen de airbag aan passagierszijde en de side airbag worden geactiveerd. Door de schakelaar in stand OFF te zetten, voorkomt u dat ze kunnen worden geactiveerd. Het controlelampje zal gaan branden om u te informeren dat de airbags zijn uitgeschakeld. Zie “Handmatig uitschakelen airbag” op bladzijde 77 in dit hoofdstuk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS WAARSCHUWING D De airbag en de side airbag aan de passagierszijde moeten worden uitgeschakeld als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting in zit. D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/ uit-- schakelaar van de airbags in stand ON staat. Anders kan het kind letsel oplopen in geval van een aanrijding door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. D Als er geen baby-- of kinderzitje is gemonteerd op de passagiersstoel, moet de aan/ uit-- schakelaar van de airbags in stand ON staan om letsel voor de voorpassagier te voorkomen. Controleer of het waarschuwingslampje van het airbagsysteem uit is. 57 D Het uitschakelen van de airbags beperkt de effectiviteit van het airbagsysteem en vergroot de kans op letsel voor de voorpassagier. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 58 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13048 MS13028 Helemaal naar achteren D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel helemaal naar achteren, omdat het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan oplopen. D Laat het kind bij auto’s met side airbags en curtain airbags tijdens het rijden niet uit of tegen het voorportier hangen, ook niet als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt opgeblazen. D Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. D Ga tijdens het rijden niet op de rand van de stoel zitten en leun niet over het dashboard. Als de airbags in werking treden, gebeurt dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Ga altijd rechtop achter in de stoel zitten en gebruik de veiligheidsgordels. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13029 D Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. D Laat een kind niet staan of knielen op de passagiersstoel. Als de airbag in werking treedt, gebeurt dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. D Houd een kind nooit bij u in de gordel of in uw armen. Gebruik een baby-- of kinderzitje op de achterbank als u een kind meeneemt in de auto. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. 59 MS13030 D Plaats geen voorwerpen of lichaamsdelen op of voor de ruimtes waarin zich een airbag bevindt. Dit kan het opblazen van de airbags belemmeren en letsel veroorzaken. Bovendien mogen de bestuurder en de voorpassagier geen voorwerpen in hun handen of op hun knieën meenemen. D Breng geen wijzigingen aan in de bedrading en verwijder de bedrading niet. Breng geen wijzigingen aan in onderdelen van het SRS, zoals de airbag voor de bestuurder, het stuurwiel, de stuurkolomkap, de afdekplaat van de passagiersairbag, de airbag voor de voorpassagier en de airbag-- ECU. Verwijder en/of open ze ook niet. Dit kan het opblazen van de airbags vóór belemmeren of juist veroorzaken, waardoor letsel kan ontstaan. Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 60 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van het airbagsysteem in sommige gevallen hinderen. z Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler MS13089 z Wijzigen van de wielophanging z Wijzigen van de structuur aan de voorzijde van de auto z Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto z Reparaties aan of in de buurt van de spatborden, de voorzijde van de auto, de middenconsole, de stuurkolom, het stuurwiel of het dashboard bij de airbag voor de voorpassagier Het airbagsysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, dat gaat branden als er zich een storing voordoet in het systeem. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in het airbagsysteem. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 61 Side airbags MS13031 MS13032c Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Het SRS (Supplemental Restraint System, aanvullend veiligheidssysteem) side airbagsysteem is zo ontworpen dat het de bestuurder en de voorpassagier, in combinatie met het gebruik van de veiligheidsgordels, nog meer veiligheid verschaft bij een ernstige aanrijding. D Na het opblazen van de airbags. D Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags vóór werden opgeblazen. D Krassen, scheuren of andere beschadigingen in het middelste deel van het stuurwiel of het dashboard voor de voorpassagier (donker gedeelte in de afbeelding). OPMERKING Neem de accukabels niet los zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Bij een ernstige zijdelingse aanrijding worden de side airbags snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels, het risico op letsel aan met name de borstkas, te verminderen. Beide side airbags zullen tegelijk in werking treden, ook al zit er niemand op de passagiersstoel. Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel goed dragen. WAARSCHUWING De side airbags treden met een aanzienlijke kracht in werking. Om (ernstig) letsel bij het activeren te voorkomen moeten de bestuurder en de voorpassagier: D Hun gordels goed dragen. D Altijd rechtop, achter in de stoel tegen de rugleuning zitten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 62 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13089 Dit controlelampje zal gaan branden zodra het contact in stand AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Het systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de side--airbagsensoren, de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5 voor meer informatie.) MS13006 De side airbags zijn niet ontworpen om in werking te treden bij aanrijdingen van opzij onder een hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt, zoals aangegeven in de afbeelding. De side airbags zijn ontworpen om in werking te treden bij ernstige aanrijdingen van opzij. Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Aanrijding van achteren MS13007 63 MS13080a Aanrijding van voren Over de kop slaan De side airbags zijn in principe niet ontworpen om in werking te treden bij een aanrijding van voren of van achteren, bij over de kop slaan of bij een aanrijding van opzij met lage snelheid. Het side--airbagsysteem bestaat hoofdzakelijk uit de volgende onderdelen. Zie de afbeelding voor de plaats waar ze zich bevinden. 1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag 2. Waarschuwingslampje airbagsysteem 3. Airbag--ECU 4. Side airbags (airbag en opblaasmechanisme) 5. Side--airbagsensoren (alleen 5--deurs) 6. Side--airbagsensoren (alleen 3--deurs) De side airbags worden aangestuurd door de airbag--ECU. De side airbagmodule bestaat uit een vertragingsschakelaar en een airbagsensor. Bij een ernstige aanrijding van opzij zullen de airbagsensoren de opblaasmechanismen van de side airbags aansturen. Op dat moment worden de airbags door een chemische reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor de zijdelingse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt. Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 64 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Omdat het opblazen van de airbags in een fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het opblazen van de airbag kleine brandwondjes, schaafplekken en zwellingen ontstaan. Gedurende enkele minuten na het activeren van de side airbags kunnen de voorstoelen nog heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik. WAARSCHUWING D Het airbagsysteem is niet ontworpen ter vervanging van de veiligheidsgordel van de bestuurder en de voorpassagier, maar als aanvulling hierop. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 in dit hoofdstuk. D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door in werking tredende airbags. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby’s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. D Laat niemand met het hoofd of andere lichaamsdelen tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl, de middenstijl, de achterstijl en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het een kind betreft dat in een baby-- of kinderzitje zit. Anders bestaat de kans op ernstig letsel als bij een aanrijding de side airbag wordt opgeblazen. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13034 D Laat tijdens het rijden niemand tegen het voorportier hangen. Als de side airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. D Ga rechtop achter in de stoel zitten en verdeel uw gewicht gelijkmatig over de stoel. Oefen geen grote kracht uit op de buitenzijde van een stoel met side airbags. 65 MS13035 D Hang geen bekerhouder of iets dergelijks aan het portier. Als de side airbag wordt geactiveerd, kan de bekerhouder met grote kracht worden weggeslingerd of kan de airbag de bestuurder en/of de voorpassagier onvoldoende bescherming bieden. Bovendien mogen de bestuurder en de voorpassagier geen voorwerpen in hun handen of op hun knieën meenemen. D Gebruik geen accessoires voor de stoelen die de plaatsen bedekken waarachter de side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op letsel groter wordt. D De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen geen wijzigingen worden aangebracht. Wijzigingen kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 66 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van het side- airbagsysteem in sommige gevallen hinderen. z Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler MS13089 z Wijzigen van de wielophanging z Wijzigen van de structuur aan de zijkant van het passagierscompartiment z Reparaties aan of in de buurt van de middenconsole of de voorstoelen Het airbagsysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, dat gaat branden als er zich een storing voordoet in het systeem. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in het airbagsysteem. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 67 Side airbags en curtain airbags MS13036a Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. D Na het opblazen van de side airbags. D Schade aan de zijkant van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de SRS side airbags werden opgeblazen. D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van een voorstoel met een side airbag (donker gedeelte in de afbeelding). OPMERKING Neem de accukabels niet los zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. MS13037 De side airbags en curtain airbags van het SRS (aanvullend veiligheidssysteem) zijn zo ontworpen dat deze de bestuurder, de voorpassagier en de inzittenden op de achterbank, in combinatie met het gebruik van de veiligheidsgordels, nog meer bescherming bieden bij een ernstige aanrijding. Bij een ernstige aanrijding van opzij worden de side airbags en curtain airbags snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels, letsel te verminderen. De side airbags helpen voornamelijk borstletsel van de bestuurder en de passagier te verminderen terwijl de curtain airbags als functie hebben om voornamelijk hoofdletsel te verminderen bij de voorpassagiers en de inzittenden op de achterbank. De side airbag en curtain airbag aan de passagierszijde worden ook opgeblazen zonder dat de passagiersstoel en/of achterbank bezet is. Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel goed dragen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 68 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS WAARSCHUWING De side airbags en curtain airbags worden met een aanzienlijke kracht opgeblazen. Om (ernstig) letsel bij het activeren te voorkomen moeten de bestuurder, de voorpassagier en de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen: MS13089 D Hun gordels goed dragen. D Altijd rechtop, achter in de stoel tegen de rugleuning zitten. Dit controlelampje zal gaan branden zodra het contact in stand AAN wordt gezet. Na ongeveer 6 seconden zal het lampje weer uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Het systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de airbagsensoren, de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5 voor meer informatie.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 69 Aanrijding van achteren MS13006 MS13007 Aanrijding van voren Over de kop slaan Het is mogelijk dat de side airbags en curtain airbags niet opgeblazen worden als de auto onder een bepaalde hoek van opzij wordt aangereden of wordt aangereden op een deel van de carrosserie anders dan het gedeelte voor de inzittenden zoals aangegeven in de afbeelding. De side airbags en curtain airbags zijn ontworpen om opgeblazen te worden bij ernstige aanrijdingen van opzij. Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen. Het side airbag- en curtain airbag- systeem is niet ontworpen om in werking te treden bij aanrijdingen van voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 70 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13081b De belangrijkste onderdelen van het side airbag-- en curtain airbag--systeem zijn aangegeven in bovenstaande afbeelding en zijn: 1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag 2. Waarschuwingslampje airbagsysteem 3. Airbag--ECU 4. Curtain airbag (airbag en opblaasmechanisme) 5. Side--airbag-- en curtain--airbagsensoren (alleen 5--deurs) 6. Side airbags (airbag en opblaasmechanisme) 7. Side--airbag-- en curtain--airbagsensoren (alleen 3--deurs) De side airbags en curtain airbags worden aangestuurd door de airbag--ECU. De airbag--ECU omvat een vertragingsschakelaar en een airbagsensor. Bij een ernstige aanrijding van opzij zal de airbagsensor de opblaasmechanismen van de side airbags en van de curtain airbags aansturen. Op dat moment worden de airbags door een chemische reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor de zijdelingse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt. Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen met een gevoelige huid irritatie veroorzaken. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen. Omdat het opblazen van de airbags in een fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het opblazen van de airbag kleine brandwondjes, schaafplekken en zwellingen ontstaan. Gedurende enkele minuten na het activeren kunnen zowel de voorstoelen als ook delen van de voor--, midden en achterstijlen en het dak nog heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS WAARSCHUWING D Het side airbag-- en curtain airbag-systeem is niet ontworpen ter vervanging van de veiligheidsgordel van de bestuurder, de voorpassagier en de inzittenden op de achterbank, maar als aanvulling hierop. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 in dit hoofdstuk. D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende airbag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby’s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. 71 D Laat niemand tegen de delen van het portier, de voorstoel, de voorstijl, de middenstijl, de achterstijl en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het een kind betreft dat in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag of de curtain airbag wordt opgeblazen. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 72 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13034 D Laat tijdens het rijden niemand tegen het portier hangen. Als de side airbag en de curtain airbag in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. D Ga rechtop achter in de stoel zitten en verdeel uw gewicht gelijkmatig over de stoel. Oefen geen grote kracht uit op de buitenzijde van een stoel met side airbags, op de voorstijlen, de achterstijlen en het deel van het dak met de curtain airbag. MS13039a D Zorg ervoor dat niemand zijn/haar hoofd te dicht in de omgeving houdt van de plaats waar de side airbag en de curtain airbag geactiveerd worden. Als deze airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 73 MS13040 MS13086 D Laat niemand knielen op de passagiers- D Laat niemand zijn/haar hoofd of handen stoel met het gezicht naar het portier. Als de side airbag en de curtain airbag in werking treden, gebeurt dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. uit de ruitopening steken. Als de side airbag en de curtain airbag in werking treden, gebeurt dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 74 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13035 D Hang geen bekerhouder of iets dergelijks aan het portier. Als de side airbag wordt geactiveerd, kan de bekerhouder met grote kracht worden weggeslingerd of kan de airbag de bestuurder en/of de voorpassagier onvoldoende bescherming bieden. Bovendien mogen de bestuurder en de voorpassagier geen voorwerpen in hun handen of op hun knieën meenemen. MS13087 D Plaats geen microfoon of iets dergelijks in het gedeelte waar de curtain airbag opgeblazen wordt zoals op de voorruit, de portierruit, de voor-- , midden-- en achterstijl of het dak. Als de curtain airbag wordt opgeblazen, kan de microfoon of iets dergelijks met grote kracht worden weggeslingerd of kan de curtain airbag door een onvolledige werking de bestuurder en/of de voorpassagier niet voldoende bescherming bieden. D Gebruik geen accessoires voor de stoelen die de plaatsen bedekken waarachter de side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op letsel groter wordt. D De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen geen wijzigingen aan worden aangebracht. Wijzigingen kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 75 D Haal de voor-- , midden-- en achterstijlen en de gedeeltes van het dak waarin de curtain airbags zich bevinden niet uit elkaar en probeer ze niet te repareren. Door dergelijke veranderingen kunnen de curtain airbags per ongeluk buiten of in werking treden en letsel veroorzaken. MS13089 Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel. Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende reparateur voor reparaties of aanpassingen. OPMERKING Voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de correcte werking van de side airbags en de curtain airbags in sommige gevallen hinderen. z Plaatsen van elektronische onderdelen zoals een radio, cassettespeler, CD- speler z Wijzigen van de wielophanging z Wijzigen van de structuur aan de zijkant van het passagierscompartiment z Reparaties aan of in de buurt van de middenconsole Het side airbag-- en curtain airbag--systeem is voorzien van een waarschuwingslampje, dat gaat branden als er zich een storing voordoet in het systeem. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in het airbagsysteem. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 76 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen in het deel van de voor--, de midden-- en de achterstijl en het dak met de curtain airbags (donker gedeelte in de afbeelding). OPMERKING Neem de accukabels niet los zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. MS13042a Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. D Na het opblazen van een van de side of curtain airbags. D Schade aan de portieren (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de side airbags en curtain airbags werden geactiveerd. D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van een voorstoel met een side airbag (donker gedeelte in de afbeelding). 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 77 Handmatig uitschakelsysteem airbag (voor voorpassagier) MS13026 Het uitschakelsysteem bestaat uit een aan/ uit- schakelaar en een waarschuwingslampje. Met de schakelaar kunnen alleen de airbag en de side airbag voor de voorpassagier worden uitgeschakeld. Als de airbags zijn uitgeschakeld gaat het waarschuwingslampje van het airbagsysteem branden. Schakel de airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel is gemonteerd waarin het kind naar achteren kijkt. De schakelaar voor het handmatig uitschakelen van de airbag bevindt zich aan de bestuurderszijde van het dashboard en het waarschuwingslampje is ondergebracht in het instrumentenpaneel. Zet de auto stil en het contact in stand UIT voordat u de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag bedient. Plaats de sleutel in het slot en draai de sleutel in de gewenste richting. Zet de sleutel in de stand OFF om de airbags uit te schakelen. Als de motor wordt aangezet, gaat het waarschuwingslampje van het airbagsysteem branden om aan te geven dat de airbags uitgeschakeld zijn. (Zie onderstaande beschrijving voor meer details over het controlelampje.) Verwijder de sleutel uit de slotcilinder. Auto’s met curtain airbags: Het uitschakelsysteem schakelt de curtain airbags niet uit. MS13043 Waarschuwingslampje airbagsysteem Dit lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Het lampje gaat na ongeveer 6 seconden uit, tenzij de aan/uit-schakelaar van de passagiersairbag in stand OFF staat. Dit betekent dat de werking van het handmatig uitschakelsysteem voor de airbag in orde is. Raadpleeg een Toyota--dealer of erkende reparateur als zich een van de volgende situaties voordoet. D De slotcilinder kan niet worden verdraaid. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 78 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Veiligheidssysteem voor kinderen— —Voorzorgsmaatregelen bij veiligheidssysteem voor kinderen D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. WAARSCHUWING D De airbag en de side airbag aan de passagierszijde moeten worden uitgeschakeld als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting in zit. D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/ uit-- schakelaar van de airbags in stand ON staat. Anders kan het kind letsel oplopen in geval van een aanrijding door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. D Als er geen baby-- of kinderzitje is gemonteerd op de passagiersstoel, moet de aan/ uit-- schakelaar van de airbags in stand ON staan om letsel voor de voorpassagier te voorkomen. Controleer of het waarschuwingslampje van het airbagsysteem uit is. D Het uitschakelen van de airbags beperkt de effectiviteit van het airbagsysteem en vergroot de kans op letsel voor de voorpassagier. Zie voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde 51 in dit hoofdstuk. Toyota raadt aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes zolang een kind te klein is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Zie “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 voor meer informatie. WAARSCHUWING D De meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of bij hard remmen, is het gebruik van een veiligheidssysteem dat is afgestemd op de grootte en het gewicht van het kind. Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een veiligheidssysteem. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of (als u geen veiligheidsgordel om hebt) klem komen te zitten tussen uzelf en het dashboard. D Toyota beveelt het gebruik van een zitje aan dat op de lengte en het gewicht van het kind is afgestemd en dat op de achterbank wordt geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/ uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 79 —Veiligheidssysteem voor kinderen D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel helemaal naar achteren, omdat het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan oplopen. D Laat bij auto’s met side airbags en curtain airbags een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt opgeblazen. D Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant en controleer na het plaatsen van het zitje of het stevig is bevestigd. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind bij hard remmen of een ongeval letsel oplopen. Een baby- of kinderzitje moet met de heupgordel of het heupdeel van de gordel op de zitting vastgezet te worden. Volg hierbij nauwgezet de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Gebruik een zitje dat is afgestemd op de lengte en het gewicht van het kind. Toyota raadt aan om een zitje te kiezen met het keurmerk “ECE nr. 44”. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Houd hierbij de volgende richtlijnen aan. Het is veiliger voor het kind om het zitje op de achterbank te plaatsen. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 80 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS WAARSCHUWING D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/ uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel helemaal naar achteren, omdat het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan oplopen. D Laat bij auto’s met side airbags en curtain airbags een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl en het dak leunen waar de airbags opgeblazen worden, ook niet als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt opgeblazen. D Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant en controleer na het plaatsen van het zitje of het stevig is bevestigd. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind bij hard remmen of een ongeval letsel oplopen. Als er geen kind meerijdt, zet dan het zitje toch vast met een veiligheidsgordel of berg het buiten het passagierscompartiment op. Dit voorkomt dat inzittenden bij een ongeval of bij hard remmen hierdoor verwond worden. Type veiligheidsgordel Veiligheidsgordel zonder vergrendelmogelijkheid: De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als deze snel uit de automaat wordt getrokken. Dit type gordel heeft echter niet een vergrendelmogelijkheid wanneer de gordel volledig is uitgetrokken. Voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje is een speciale blokkeerclip nodig. Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. Blokkeerclip voor baby-- of kinderzitje (onderdeelnr. 73119--22010) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Baby-- en kinderzitjes Het keurmerk “ECE nr. 44” maakt onderscheid tussen 5 groepen baby-- en kinderzitjes. Groep 0: Maximaal 10 kg (0 -- 9 maanden) Groep 0+: Maximaal 13 kg (0 -- 2 jaar) Groep I: 9 -- 18 kg (9 maanden -- 4 jaar) Groep II: 15 -- 25 kg (4 -- 7 jaar) Groep III: 22 -- 36 kg (6 -- 12 jaar) In dit instructieboekje wordt het plaatsen van de volgende 3 zitjes nader uitgelegd: MS13045 (A) Babyzitje (A) Babyzitje . . . . . . Komt overeen met groep 0 en 0+ van ECE nr. 44 (B) Kinderzitje . . . . . Komt overeen met groep 0+, I en II van ECE nr. 44 (C) Zitkussen . . . . . . Komt overeen met groep III van ECE nr. 44 Let er bij de aanschaf van een zitje op dat het zitje geschikt is voor uw kind en dat het in uw auto past. MS13046 Kies uit de volgende tabel het zitje dat het best geschikt is voor de door u gewenste zitpositie van uw kind. Er mag ook een ISOfix--baby-- of kinderzitje worden gebruikt. Zie “Plaatsen met ISOfix--bevestigingspunt” op bladzijde 98 in dit hoofdstuk. (B) Kinderzitje Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. MS13047 (C) Zitkussen 81 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 82 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Geschiktheid baby-- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst. Zitpositie Stoel voorpassagier Achterbank Aan/uit--schakelaar passagiersairbag Buitenzijde Gewichtsgroep ON OFF 0 Minder dan 10 kg (0 -- 9 maanden) X Niet toegestaan L1 U 0+ Maximaal 13 kg (0 -- 2 jaar) X Niet toegestaan L1 U L2 U I 9 -- 18 kg (9 maanden -- 4 jaar) II, III 15 -- 36 kg (4 -- 12 jaar) Tegen de rijrichting in X Niet toegestaan In de rijrichting L2 L3 U Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L1: Geschikt voor een TOYOTA BABY SAFE--zitje (0 -- 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L2: Geschikt voor een TOYOTA DUO+--zitje (zonder ISOfix, 9 -- 18 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L3: Geschikt voor een TOYOTA KID--zitje (15 -- 36 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep. [Vervolg op de volgende bladzijde] 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 83 De baby-- of kinderzitjes in de tabel zijn mogelijk niet leverbaar buiten de EU. Controleer bij kinderzitjes die niet worden genoemd in de tabel of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of de leverancier van het kinderzitje. WAARSCHUWING MS13072b Het gebruik van een kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto kan ernstig letsel tot gevolg hebben. Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst MS13048 Helemaal naar achteren Baby-- en kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst TOELICHTING: D Schuif de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren als u een kinderzitje in de rijrichting op de voorstoel zet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 84 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS WAARSCHUWING D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/ uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel altijd zo ver mogelijk naar achteren, aangezien de passagiersairbag met aanzienlijke kracht en snelheid wordt opgeblazen. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 85 —Geschiktheid baby-- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-- bevestigingssysteem) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst. Plaats ISOfix--bevestigingspunt Gewichtsgroep Maatgroep Bevestiging F ISO/L1 X G ISO/L2 X (1) X ISO/R1 X (1) X E ISO/R1 X D ISO/R2 X C ISO/R3 X (1) X D ISO/R2 X C ISO/R3 X B ISO/F2 IUF B1 ISO/F2X IUF A ISO/F3 IUF (1) X Groep II 15 -- 25 kg (1) X Groep III 22 -- 36 kg (1) X Reiswieg Groep 0 Minder dan 10 kg Groep 0+ Maximaal 13 kg Groep I 9 -- 18 kg E Buitenste zitplaatsen achter (1) Voor kinderzitjes die niet zijn voorzien van een ISO/XX maataanduiding (A -- G), bepaalt de fabrikant van de auto welke plaatsen geschikt zijn voor welke gewichtsklasse. Verklaring van lettercodes in de tabel: IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix--zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. X: Bevestigingspunt niet geschikt voor ISOfix--baby-- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of deze maatgroep. Zie “Plaatsen met veiligheidsgordel” op bladzijde 86 en “Plaatsen met ISOfix--bevestigingspunt” op bladzijde 98 in dit hoofdstuk voor meer informatie. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 86 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Plaatsen met veiligheidsgordel MS13051a (A) PLAATSEN VAN BABYZITJE Een babyzitje wordt uitsluitend tegen de rijrichting in geplaatst. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Afhankelijk van het type baby-- of kinderzitje dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u een blokkeerclip gebruikt. Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie voor meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op bladzijde 79.) MS13052a WAARSCHUWING D Gebruik geen zitje op de achterbank als dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de voorpassagier en/of het kind bij plotseling hard remmen of een ongeval letsel oplopen. D Plaats het kinderzitje rechts achterin wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13072b WAARSCHUWING D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind naar achteren kijkt. 87 MS13026 D U moet de airbag en de side airbag aan de passagierszijde uitschakelen als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting in zit. Controleer of de aan/uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand OFF staat en het controlelampje brandt. (Zie voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde 51 in dit hoofdstuk.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 88 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13053a 1. Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel zoals wordt aangegeven door de fabrikant van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel strak. Plaats vervolgens de blokkeerclip. WAARSCHUWING D Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. D Probeer nooit muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. D De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de betreffende zitplaats niet. SH13054 WAARSCHUWING Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13055 2. Het zitje kan worden verwijderd door de blokkeerclip (indien van toepassing) te verwijderen en op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld en de gordel kan nu weer op de normale wijze gebruikt worden. 89 MS13056a (B) PLAATSEN VAN KINDERZITJE Een kinderzitje kan zowel met de rijrichting mee als tegen de rijrichting in worden geplaatst, afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje voor wat betreft het gewicht en de lengte van het kind, alsook de plaatsing van het baby- of kinderzitje. Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. Afhankelijk van het type baby-- of kinderzitje dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u een blokkeerclip gebruikt. Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie voor meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op bladzijde 79.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 90 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13057a WAARSCHUWING D Gebruik geen zitje op de achterbank als dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de voorpassagier en/of het kind bij plotseling hard remmen of een ongeval letsel oplopen. D Plaats het kinderzitje rechts achterin wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft. MS13072b WAARSCHUWING D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen zitje waarbij het kind naar achteren kijkt op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand ON staat. Bij een ongeval kan het kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind naar achteren kijkt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13026 91 MS13048 Helemaal naar achteren D U moet de airbag en de side airbag aan de D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het passagierszijde uitschakelen als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting in zit. Controleer of de aan/uit-- schakelaar van de passagiersairbag in stand OFF staat en het controlelampje brandt. (Zie voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde 51 in dit hoofdstuk.) kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel helemaal naar achteren, omdat het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan oplopen. D Laat het kind bij auto’s met side airbags en curtain airbags tijdens het rijden niet uit of tegen het voorportier hangen, ook niet als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag en/of de curtain airbag wordt opgeblazen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 92 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13058a 1. Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel zoals wordt aangegeven door de fabrikant van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel strak. Plaats vervolgens de blokkeerclip. WAARSCHUWING D Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. D Probeer nooit muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. D De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de desbetreffende zitplaats niet. MS13059 WAARSCHUWING Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13060 2. Het zitje kan worden verwijderd door de blokkeerclip (indien van toepassing) te verwijderen en op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld en de gordel kan nu weer op de normale wijze gebruikt worden. 93 MS13061a (C) PLAATSEN VAN ZITKUSSEN Een zitkussen wordt altijd met de rijrichting mee geplaatst. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 94 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13074 MS13062a Helemaal naar achteren WAARSCHUWING D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel helemaal naar achteren, omdat het kind bij een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan oplopen. D Laat het kind bij auto’s met side airbags en curtain airbags tijdens het rijden niet uit of tegen het voorportier hangen, ook niet als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbag wordt opgeblazen. 1. Laat het kind op het zitkussen plaatsnemen. Bevestig de veiligheidsgordel zoals wordt aangegeven door de fabrikant van het kussen. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Verzeker u ervan dat het schouderdeel van de gordel over de schouder van het kind loopt en dat het heupdeel zo laag mogelijk over de heupen van het kind loopt. Zie “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 voor meer informatie. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 95 WAARSCHUWING D Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder van het kind ligt. De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van de schouder afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij een ongeluk minder en de kans op ernstig letsel groter. MS13063 D Zowel door een hoogliggende heupgordel alsook door een te losse schoudergordel kan een inzittende eerder onder de gordel doorschuiven. Dit kan de kans op letsel vergroten. Zorg ervoor dat de heupgordel zo laag mogelijk loopt. D Het schouderdeel van de gordel mag uit veiligheidsoverwegingen nooit onder de arm van het kind worden gedragen. D Controleer na het plaatsen van de gesp in de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel van de gordel niet gedraaid zitten. D Probeer geen muntstukken, paperclips o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te voorkomen dat de gesp niet in de sluiting kan worden vergrendeld. D De gordel kan uw kind niet beschermen als deze niet op een normale manier is te gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de desbetreffende zitplaats niet. 2. Het zitkussen kan worden verwijderd door op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel oprollen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 96 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Vastmaken aan de bovenzijde MS13066c MS13073b Bevestigingspunten Volg onderstaande procedure voor het bevestigen van een kinderzitje dat aan de bovenzijde moet worden vastgemaakt. Gebruik de bevestigingspunten achter de achterbank om de gordel te bevestigen. Beide zitplaatsen van de achterbank zijn voorzien van bevestigingspunten. Dit symbool geeft de plaats van het bevestigingspunt aan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS MS13067a VOLG ONDERSTAANDE PROCEDURE VOOR HET GEBRUIK VAN HET BEVESTIGINGSPUNT: 1. Trek de hoofdsteun omhoog. 97 MS13068d 2. Zet het kinderzitje vast met de veiligheidsgordel. Maak de haak vast aan het bevestigingspunt en maak de bovenste riem vast. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Baby-- en kinderzitjes” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk. WAARSCHUWING D Zorg ervoor dat het zitje goed aan de bovenzijde is vastgemaakt en controleer of het kinderzitje goed vastzit door het in verschillende richtingen proberen te bewegen. D Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 98 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Plaatsen met ISOfix-- bevestigingspunt (voor ISOfix baby-- of kinderzitje) MS13069a 3. Schuif de hoofdsteun omlaag. MS13070 De achterbank is voorzien van een bevestigingssysteem voor een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ISO- specificatie. De stangen bevinden zich in de opening tussen de zitting en de rugleuning van de beide zitplaatsen van de achterbank. Baby-- of kinderzitjes die zijn voorzien van een zogenaamde ISO--specificatie kunnen aan deze speciaal hiervoor bestemde stangen worden bevestigd. In dat geval is het niet nodig om het baby-- of kinderzitje met de gordel te bevestigen. OPMERKING Vraag de fabrikant van het baby- of kinderzitje of het in dit model mag worden gebruikt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS 99 WAARSCHUWING D Als de stang voor een baby-- of kinderzitje wordt gebruikt, controleer dan of er niets om de stang zit gewikkeld en of de gordel niet klem zit. D Controleer of het zitje goed is bevestigd door te proberen het zitje in alle richtingen te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje. D Gebruik geen zitje op de achterbank als MS13071b PLAATSEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM VOOR KINDEREN 1. Maak de ruimte tussen de zitting en de rugleuning wat groter zodat u de stang kunt zien. 2. Bevestig de sluitingen aan de bevestigingsstang. Schuif de voorstoelen indien nodig naar voren. Zie de handleiding van het zitje voor meer informatie over het plaatsen. dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de voorpassagier en/of het kind bij plotseling hard remmen of een ongeval letsel oplopen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 100 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Verstelbaar stuurwiel MS13019 Pak het stuurwiel beet, druk de ontgrendelingshendel naar beneden, zet het stuurwiel in de gewenste stand. Zet de ontgrendelingshendel in de uitgangspositie. WAARSCHUWING D Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. D Controleer na het verstellen van het stuurwiel of het goed is vergrendeld door te proberen het omhoog en omlaag te bewegen. INFORMATIE Uitvoeringen met elektrische stuurbekrachtiging: Als aan het stuur wordt gedraaid, is mogelijk het geluid van een elektromotor hoorbaar. Dit geluid is afkomstig van de motor van de stuurbekrachtiging. Het duidt niet op een storing. Buitenspiegels— MS13020 Stel de buitenspiegels zodanig af dat de zijkant van uw auto nog net in de spiegel is te zien. WAARSCHUWING Verstel de spiegel niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS —Handmatig verstelbare buitenspiegels MS13021 Zet met het hendeltje de spiegel in de juiste positie. OPMERKING Als het stelmechanisme vastzit als gevolg van bevriezing, mag de spiegel niet worden versteld. Bespuit de spiegel met ruitontdooier om deze weer beweegbaar te maken. 101 —Wegklapbare buitenspiegels MS13088 Het wegklappen van de buitenspiegels kan nuttig zijn voor het parkeren in smalle ruimtes. Trek de spiegel naar achteren totdat u een klik hoort. WAARSCHUWING Rijd niet met de auto als de spiegels zijn weggeklapt. Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld voordat met de auto wordt gereden. OPMERKING Trek de spiegel niet verder dan het punt waarop u de klik hoort. Anders kan schade aan het portier en de spiegel het gevolg zijn. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 102 STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Binnenspiegel met antiverblindingsstand Antiverblindingsstand: Hendeltje in stand 2 Houd er rekening mee dat uw zicht via de spiegel enigszins afneemt, als u de antiverblindingsstand gebruikt. MS13083 Stel de spiegel zodanig af dat de achterkant van uw auto nog net in de spiegel is te zien. Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan voorkomen worden door het hendeltje aan de spiegel als volgt te bedienen. Normale stand: Hendeltje in stand 1 Stel de spiegel af met het hendeltje in deze stand. In deze stand is het zicht in de binnenspiegel maximaal. WAARSCHUWING Verstel de spiegel niet tijdens het rijden. Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in ernstig letsel. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS Make-- upspiegels MS13023 Klap de zonneklep naar beneden en open het klepje om de make- upspiegel te gebruiken. 103 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING Hoofdstuk 1--4 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Verlichting, ruitenwissers, achterruit-en spiegelverwarming D Verlichting en richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106 D Koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107 D Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 D Mistachterlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 D Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 D Ruitenwissers en --sproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 D Achterruitenwisser en --sproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 D Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 105 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 106 VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING Verlichting en richtingaanwijzers MS14001b LICHTSCHAKELAAR Om de volgende verlichting in te schakelen: Draai aan het uiteinde van de schakelaar. Stand 1: Alleen de parkeerlichten, achterlichten, kentekenplaat-- en dashboardverlichting branden. Stand 2: Bovengenoemde verlichting brandt nu in combinatie met de koplampen. Bij sommige uitvoeringen gaat de bovengenoemde verlichting ook branden als de motor gestart is, terwijl de schakelaar nog uit staat. Een groen lampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat het dimlicht brandt. Stel de stand van de koplampen in voordat u de verlichting inschakelt. (Zie “Koplampverstelling” op bladzijde 107.) Zoemer verlichting Een zoemer helpt u herinneren de lichten uit te doen, als het bestuurdersportier wordt geopend en het contact in stand UIT is gezet, terwijl de lichten zijn ingeschakeld. OPMERKING Laat de lichten niet aan gedurende een langere periode, terwijl de motor niet draait. Dit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. MS14002b Grootlicht/dimlicht: Zet de lichtschakelaar in stand 2 en druk de hendel van u af voor grootlicht (stand 1 van de bovenstaande afbeelding). Wanneer u de hendel weer naar u toe trekt (stand 2), brandt het dimlicht. Een groen lampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat het dimlicht brandt. Een blauw lampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat het grootlicht brandt. Lichtsignaal (stand 3): Trek de hendel naar u toe. Het grootlicht blijft branden zolang u de hendel naar u toe trekt. Het lichtsignaal werkt ook als de verlichting is uitgeschakeld. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING 107 Koplampverstelling MS14003b RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR Door de lichtschakelaar op de gebruikelijke manier naar boven of naar beneden te bewegen, kunt u de richtingaanwijzers inschakelen (stand 1). Het contact moet in stand AAN staan. De schakelaar keert in de ruststand terug na een bocht, maar na bijvoorbeeld een rijbaanwisseling kan de schakelaar aan blijven staan en moet u de richtingaanwijzers zelf uitschakelen. Een rijbaanwisseling kunt u aangeven door de schakelaar licht omhoog of omlaag te drukken (stand 2) en even vast te houden. Wanneer het controlelampje sneller knippert dan normaal, is een richtingaanwijzerlampje defect. MS14004a Draai aan de schakelaar om de stand van de koplampen in te stellen. In de tabel hierna wordt een aantal voorbeelden van schakelaarinstellingen gegeven. Voor andere beladingstoestanden moet de schakelaar in een zodanige stand worden gezet dat de lichtbundels even ver reiken als wanneer de bestuurder alleen in de auto zit. Hoe hoger het nummer op de schakelaar, des te lager is de lichtbundel afgesteld. Zorg ervoor dat de koplampen altijd juist zijn afgesteld, anders kunnen tegenliggers door uw koplampen worden verblind. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 108 VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING Alarmknipperlichten Beladingstoestand Schakelaarstand Alleen bestuurder of bestuurder en voorpassagier. 0 Maximaal aantal passagiers. 1 Maximaal aantal personen en maximale belading in de bagageruimte. 2 Bestuurder alleen en maximale belading in bagageruimte. 3 MS14005a Druk op de schakelaar om de alarmknipperlichten in werking te stellen. Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet. Schakel ze uit door nogmaals op de schakelaar te drukken. Schakel de alarmknipperlichten in om andere bestuurders te waarschuwen als uw auto tot stilstand moet worden gebracht op een plaats waar dit gevaar oplevert voor het overige verkeer. Zet de auto altijd zo ver mogelijk naast de weg. U kunt de richtingaanwijzers niet gelijktijdig met de alarmknipperlichten gebruiken. OPMERKING Wanneer de motor niet draait, laat dan de alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld dan nodig is, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING Mistachterlicht 109 Interieurverlichting MS14006a MS14007 Draai de ring van de licht- en richtingaanwijzerhendel in de stand voor de mistachterlichten om het mistachterlicht in te schakelen. Het mistachterlicht zal gaan branden als het dimlicht is ingeschakeld. Zet de schakelaar in de gewenste stand om de interieurverlichting in of uit te schakelen. Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat het mistachterlicht brandt. Als de verlichting wordt uitgeschakeld, wordt het mistachterlicht ook automatisch uitgeschakeld. Als de verlichting werd uitgeschakeld, terwijl het mistachterlicht was ingeschakeld, zal het mistachterlicht niet gaan branden als de verlichting opnieuw wordt ingeschakeld. Draai dan nogmaals de ring van de licht-- en richtingaanwijzerhendel, rekening houdend met de hiervoor vermelde omstandigheden, om het mistachterlicht in te schakelen. De schakelaar voor de interieurverlichting heeft de volgende standen: “ : De verlichting wordt ingeschakeld. “ : De verlichting wordt uitgeschakeld. “ : De verlichting gaat branden als een por- tier wordt geopend. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 110 VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING Ruitenwissers en - sproeier MS14008a Druk de hendel omlaag om de ruitenwisser in te schakelen. Het contact moet in stand AAN staan. Schakelaar-stand Snelheid Stand 1 Interval Stand 2 Normaal Stand 3 Snel Door de hendel omhoog te bewegen in de stand MIST en weer los te laten zal de wisser één slag maken. De ruitensproeiers werken zolang u de schakelaar naar u toe trekt. Zie bladzijde 270 in hoofdstuk 7--3 voor het bijvullen van het ruitensproeierreservoir. Verwarm de voorruit in de winter door de verwarming in de stand VOORRUIT te zetten voordat u de ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvorming waardoor uw zicht beperkt kan worden. OPMERKING Schakel de wisser niet in als de ruit droog is. Anders kunnen er krassen ontstaan. Achterruitenwisser en - sproeier MS14009a Draai het uiteinde van de hendel rechtsom om de achterruitenwisser in te schakelen. (Stand 1) Het contact moet in stand AAN staan. De ruitensproeier werkt in de twee uiterste posities van de draaischakelaar (stand 2 en 3) en stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Hierna keert de schakelaar terug in de vorige stand. Zie bladzijde 270 in hoofdstuk 7--3 voor het bijvullen van het ruitensproeierreservoir. OPMERKING Schakel de wisser niet in als de ruit droog is. Anders kunnen er krassen ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING 111 Achterruitverwarming OPMERKING z Gebruik de verwarming alleen als de motor draait, om te voorkomen dat de accu wordt ontladen. MS14010a De achterruitverwarming wordt ingeschakeld door op de schakelaar te drukken. Het contact moet in stand AAN staan. Door de dunne verwarmingsdraden op de achterruit zal de ruit snel ontwasemen. Een controlelampje gaat branden om aan te geven dat de verwarming is ingeschakeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen. Schakel de verwarming uit, zodra het zicht door de achterruit (en in de buitenspiegels) helder is. Langdurig gebruik van de verwarming put de accu uit, vooral bij het rijden van overwegend korte ritten. De verwarming is niet bedoeld om regenwater te laten drogen of om sneeuw te laten smelten. z Maak de binnenzijde van de achterruit voorzichtig schoon zonder de verwarmingsdraden of de aansluitingen te beschadigen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Hoofdstuk 1--5 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Meters, tellers en waarschuwingslampjes D Brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 D Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur . . . . . . . . . . . . 115 D Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 D Kilometerteller en dagteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 D Waarschuwingslampjes en --zoemers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 113 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 114 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Brandstofmeter MS15001 De meter geeft wanneer het contact in stand AAN staat aan hoeveel brandstof er nog ongeveer in de tank over is. Bijna vol: Wijzer op 1/1 Bijna leeg: Wijzer op R Wij adviseren u de tank minstens voor 1/3 gevuld te houden. MS15002 Vul de tank zo snel mogelijk als het waarschuwingslampje voor een laag brandstofniveau gaat branden en de waarschuwingszoemer klinkt. Wanneer de tank verder leeggereden wordt, gaat het lampje sneller knipperen. Door de beweging van de brandstof in de tank kunnen het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer op hellingen en in bochten wat eerder dan normaal in werking treden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 115 Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur OPMERKING MS15003 z Verwijder nooit de thermostaat uit het koelsysteem, want dan zou de motor oververhit kunnen raken. De thermostaat regelt de doorstroming van de koelvloeistof en zorgt ervoor dat de motortemperatuur binnen bepaalde waarden blijft. z Rijd nooit door als de motortemperatuur te hoog is. Zie bladzijde 211 in hoofdstuk 4 voor nadere informatie. Het waarschuwingslampje geeft de koelvloeistoftemperatuur aan als het contact in stand AAN staat. De motortemperatuur varieert met de weersomstandigheden en motorbelasting. Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur gaat branden als het contact in stand AAN wordt gezet. Na een paar seconden gaat het weer uit. Bij hoge koelvloeistoftemperatuur... Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt, gaat het waarschuwingslampje knipperen. Als de temperatuur nog verder stijgt, blijft het waarschuwingslampje permanent branden en gaat het waarschuwingslampje STOP knipperen. In dat geval is de motor oververhit. Als de motor oververhit raakt, stop dan de auto en laat de motor afkoelen. De temperatuur kan te hoog oplopen tengevolge van extreme omstandigheden zoals: D Een steile helling oprijden op een warme dag. D Afremmen of stoppen na een snelle rit. D Langdurig filerijden met de airconditioning aan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 116 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Toerenteller MS15004 De toerenteller geeft het toerental van de motor aan in omwentelingen per minuut (schaalaanduiding x 1.000). Let tijdens het rijden op de toerenteller om de juiste schakelmomenten te kiezen en voorkom zo dat de motor met een te hoog of te laag toerental draait. Het rijden met een te hoog toerental heeft abnormale motorslijtage en een te hoog brandstofverbruik tot gevolg. Bedenk dat in de meeste gevallen geldt: hoe lager het motortoerental, des te lager het brandstofverbruik. OPMERKING Laat het toerental nooit in het rode gebied komen. U riskeert dan ernstige motorschade. Kilometerteller en dagteller MS15006 Het display kan de kilometerteller of de dagteller weergeven. 1. Kilometerteller: Registreert de totale afstand die de auto heeft afgelegd. 2. Dagteller: Registreert de afstand die de auto heeft afgelegd sinds de laatste keer dat de terugstelknop werd ingedrukt. Als de accukabel wordt losgemaakt, wordt het geheugen van de dagteller niet gewist. Daardoor wordt de opgeslagen afstand weergegeven zodra de accu weer wordt aangesloten. Alleen als de afstand minder dan 1 km is, wordt deze terug op nul gezet. 3. Terugstelknop dagteller: Hiermee kan de dagteller weer op nul worden gezet en wordt de weergave op het display gekozen. Druk kort op de knop om de weergave van het display te veranderen. Druk op de knop om de weergave te wijzigen van kilometerteller naar dagteller en druk dan nogmaals op de knop om de kilometerteller weer op het display weer te geven. Zet de dagteller op nul door de weergave van het display op de dagteller te zetten en dan de terugstelknop in te drukken totdat de dagteller op nul staat. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 117 Waarschuwingslampjes en - zoemers Als lampje gaat branden of zoemer is te horen... Doe dan dit. Als de parkeerrem niet werkt, laat de auto dan zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. (a) (b) Bestuurder moet veiligheidsgordel omdoen. (waarschuwingslampje en --zoemer) (c) Stoppen en controleren. (d) Stoppen en controleren. (e) Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. (f) Stoppen en controleren. (g) Vul brandstoftank. (waarschuwingslampje en --zoemer) (h) Stoppen en controleren. (i) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Neem contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur als de auto niet rijdt. (j) Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als het waarschuwingslampje remsysteem ook brandt, stop dan onmiddellijk en neem contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 118 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Als lampje gaat branden of zoemer is te horen... Doe dan dit. (k) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. (l) Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. (m) Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. (n) (o) Zoemer verlichting Waarschuwingsfunctie multi--mode transmissie Schakel verlichting uit. Zie “Multi--mode transmissie” op bladzijde 127 in hoofdstuk 1--6. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (a) Waarschuwingslampje remsysteem Dit lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden als het contact in stand AAN gezet wordt: D Als de parkeerrem is vastgezet... Ook als de parkeerrem vrij staat, zal dit lampje een paar seconden gaan branden nadat het contact in stand AAN is gezet. D Als het remvloeistofniveau te laag is... WAARSCHUWING Gewoon doorrijden, terwijl het niveau van de remvloeistof te laag is, is gevaarlijk. D Als het vacuüm te laag is (uitvoeringen met dieselmotor)... Laat uw auto in de volgende gevallen nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. D Het lampje gaat ook niet branden als de parkeerrem wordt geactiveerd, terwijl het contact in stand AAN staat. D Dit lampje gaat ook niet branden als het contact in stand AAN wordt gezet, terwijl de parkeerrem vrij staat. Als het lampje tijdens het rijden even gaat branden, duidt dit niet op een storing. 119 WAARSCHUWING Stop de auto onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als een van de volgende omstandigheden zich voordoet. D Het lampje gaat zelfs niet uit als bij draaiende motor de parkeerrem wordt gedeactiveerd. In dit geval kan het zijn dat de remmen niet goed werken, waardoor de remweg langer wordt. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand door het rempedaal stevig in te trappen. D Het waarschuwingslampje remsysteem blijft samen met het waarschuwingslampje ABS branden. In dat geval kan het moeilijker zijn de auto onder controle te houden tijdens hard remmen en bij het remmen op een gladde ondergrond. (b) Waarschuwingslampje en - zoemer veiligheidsgordel bestuurder Het lampje en de zoemer herinneren de bestuurder eraan de gordel om te doen. Dit lampje zal gaan branden als het contact in stand AAN of START staat en de bestuurder de gordel nog niet heeft vastgemaakt. Het lampje blijft branden totdat de gordel is vastgemaakt. Als de rijsnelheid boven de 15 km/h komt en de veiligheidsgordel nog steeds niet vastgemaakt is, klinkt de zoemer gedurende 30 seconden. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen. Ook als de rijsnelheid weer onder de 15 km/h komt, blijft de zoemer geluid maken. Om de zoemer te laten ophouden, moet de veiligheidsgordel vastgemaakt worden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 120 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (c) Waarschuwingslampje laadsysteem Dit waarschuwingslampje gaat branden als het contact in stand AAN wordt gezet en zal na het starten van de motor weer uitgaan. Dit lampje gaat branden als de motor draait en er een storing is in het laadsysteem. OPMERKING Als het waarschuwingslampje van het laadsysteem gaat branden terwijl de motor draait is mogelijk de aandrijfriem van de dynamo gebroken. Stop de auto dan onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact op met een Toyota- dealer of erkende reparateur. (d) Waarschuwingslampje lage oliedruk Dit lampje gaat branden als de oliedruk te laag is. Als het waarschuwingslampje voor lage oliedruk gaat branden, stop dan op een veilige plaats en zet de motor onmiddellijk af. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. Het waarschuwingslampje STOP gaat tegelijkertijd branden. Het lampje mag een enkele keer tijdens stationair draaien of na zeer krachtig remmen oplichten. Als het lampje uitgaat zodra een beetje gas wordt gegeven, is er niets aan de hand. Het lampje kan oplichten wanneer het motoroliepeil extreem laag is. Het lampje is niet ontworpen om een laag motoroliepeil aan te geven, maar geeft alleen een te lage oliedruk aan. Het oliepeil moet regelmatig worden gecontroleerd met de peilstok. OPMERKING Rijd niet door als het waarschuwingslampje brandt, zelfs geen 50 meter. Dit kan ernstige motorschade tot gevolg hebben. (e) Waarschuwingslampje elektrisch systeem motor Dit lampje geeft aan dat er een storing is opgetreden in het elektrische systeem van de motor. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, laat de auto dan zo snel mogelijk door een Toyota--dealer of erkende reparateur nakijken. Alleen multi--mode transmissie— Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt, kan er een storing in de elektronische smoorklepaansturing zijn opgetreden. Dit kan gepaard gaan met trillingen. Als u het gaspedaal echter steviger en langzamer intrapt, kunt u met uw auto langzamer gaan rijden. Laat uw Toyota zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Ook al wordt de storing van het elektronisch gaspedaal bij lage snelheid gecorrigeerd, het gaspedaal kan pas herstellen als de motor is afgezet en het contact in stand ACC of UIT staat. WAARSCHUWING Let er vooral op dat het pedaal niet onjuist wordt gebruikt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (f) Waarschuwingslampje STOP Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden gaat het lampje knipperen. Het lampje gaat uit zodra de motor is gestart. Dit betekent dat alle gecontroleerde systemen in orde zijn. D Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden gaat het weer uit. D Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt, gaat het waarschuwingslampje knipperen. Als de temperatuur nog verder stijgt, blijft het waarschuwingslampje permanent branden en gaat het waarschuwingslampje STOP knipperen. Zet in dat geval de auto op een veilige plaats aan de kant en controleer de motor. Zie “Als de motor oververhit raakt” op bladzijde 211 in hoofdstuk 4 voor meer informatie. Dit lampje gaat in de volgende gevallen knipperen. D Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt, gaat het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur knipperen. Als de motortemperatuur nog verder stijgt, blijft het waarschuwingslampje permanent branden en gaat het waarschuwingslampje STOP knipperen. In dat geval is de motor oververhit. Als de motor oververhit raakt, stop dan de auto en laat de motor afkoelen. D Als de oliedruk te laag is, gaat het waarschuwingslampje voor lage oliedruk branden en gaat tegelijkertijd het waarschuwingslampje STOP knipperen. Zet in dat geval de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats aan de kant en zet de motor onmiddellijk uit. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. (g) Waarschuwingslampje laag brandstofniveau en zoemer Het waarschuwingslampje gaat knipperen en de waarschuwingszoemer klinkt wanneer de tank bijna leeg is. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid. Door de beweging van de brandstof in de tank kunnen op hellingen en in bochten het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer wat eerder dan normaal in werking treden. (h) Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur Het lampje gaat branden of knipperen onder de volgende omstandigheden: 121 OPMERKING Als u blijft rijden terwijl het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur knippert of brandt en het waarschuwingslampje STOP knippert tegelijkertijd, kan de motor oververhit raken. (i) Waarschuwingslampje multi- mode transmissie (alleen bij auto’s met multimode transmissie Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden gaat het weer uit. Dit betekent dat de werking van de multi--mode transmissie in orde is. OPMERKING In het geval dat het waarschuwingslampje multi- mode transmissie gaat branden, zoek dan een veilige plaats langs de kant van de weg om de auto tot stilstand te brengen en neem contact op met een Toyota- dealer of erkende reparateur. Anders kan de auto gaan schokken tijdens het schakelen of kan de koppeling niet goed aangrijpen. In sommige gevallen kan het schakelmechanisme zijn uitgeschakeld, zodat de transmissie is vergrendeld. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 122 (j) METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampje ABS Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Als het antiblokkeersysteem goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden. Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en het waarschuwingslampje van het remsysteem brandt niet), werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem, dus zonder de antiblokkeerfunctie. Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en het waarschuwingslampje van het remsysteem brandt niet), kunnen de wielen dus blokkeren als hard wordt geremd en bij het remmen op een gladde ondergrond. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat branden tijdens het rijden. Als het lampje tijdens het rijden even gaat branden, duidt dit niet op een storing. WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje ABS en het waarschuwingslampje remsysteem gelijktijdig blijven branden, stop de auto dan onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact op met een Toyota-- dealer of erkende reparateur. In dat geval kan het moeilijker zijn de auto onder controle te houden tijdens hard remmen en bij het remmen op een gladde ondergrond. (k) Waarschuwingslampje airbagsysteem Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Het lampje gaat na ongeveer 6 seconden uit, tenzij de aan/uitschakelaar van de passagiersairbag in stand OFF staat. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is. Dit systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de airbagsensoren, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. D De slotcilinder kan niet worden verdraaid. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand ON: D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden branden en gaat vervolgens knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat niet branden of knippert als het contact in stand AAN wordt gezet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand OFF: D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens het rijden. (l) Waarschuwingslampje brandstoffilter (dieselmotor) Het lampje waarschuwt ervoor dat er te veel water verzameld is in het brandstoffilter. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur als het lampje gaat branden. OPMERKING Rijd niet als het waarschuwingslampje brandt. Rijden met te veel water in het brandstoffilter kan de brandstofpomp beschadigen. (m) Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden. 123 De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft branden tijdens het rijden. Als het waarschuwingslampje brandt, terwijl de motor langdurig met een hoog toerental draait, geeft dit geen storing aan. Start de motor opnieuw en rijd weg om het lampje uit te schakelen. WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging tijdens het rijden gaat branden, laat de auto dan zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Er is hierbij meer kracht nodig dan normaal om het stuurwiel te verdraaien. Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het draaien van het stuurwiel veel kracht vereist. (n) Zoemer verlichting Als het contact in stand UIT staat en het bestuurdersportier wordt geopend, treedt een zoemer in werking als de verlichting nog brandt. De zoemer stopt niet als de sleutel uit het contactslot wordt genomen en de verlichting nog is ingeschakeld. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 124 METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (o) Waarschuwingsfunctie multi- mode transmissie (alleen multi- mode transmissie) CONTROLE VAN WAARSCHUWINGSLAMPJES (behalve dat voor een laag brandstofniveau) Wanneer tijdens het rijden het systeem onjuist wordt bediend waardoor schade kan ontstaan of wanneer niet de door de bestuurder geselecteerde versnelling wordt ingeschakeld, zal de waarschuwingszoemer klinken en de weergave geselecteerde versnelling zal in sommige gevallen knipperen om de bestuurder te waarschuwen. Zie “Waarschuwingsfuncties” op bladzijde 142 in hoofdstuk 1--6 voor meer informatie. 1. Zet de parkeerrem vast. Als de selectiehendel in stand R wordt gezet, piept de waarschuwingszoemer achteruitrijden een keer. Dit geeft de stand van de selectiehendel aan en duidt niet op een storing. Zie “Achteruitrijden” op blz. 131 of 139 in hoofdstuk 1--6 voor meer informatie. 2. Zet het contact in stand AAN, maar start de motor niet. Alle waarschuwingslampjes moeten nu gaan branden. De waarschuwingslampjes ABS en STOP en die van de koelvloeistoftemperatuur, de multi--mode transmissie en de elektrische stuurbekrachtiging doven na enkele seconden. Het waarschuwingslampje van het waarschuwingslampje airbagsysteem gaat na ongeveer 6 seconden uit. Als een van de lampjes of zoemers niet op de hierboven beschreven manier werkt, laat de auto dan nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM Hoofdstuk 1--6 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Contact-- en stuurslot, transmissie en parkeerrem D Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 D Multi--mode transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127 D Handgeschakelde transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144 D Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145 125 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 126 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM Contactslot Als het voorgloeilampje gaat branden, wacht dan met het starten van de motor tot het lampje uit is. Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het rijden. ACC: Accessoires zoals de radio kunnen werken, maar de motor draait niet. UIT: De motor is uit en het stuurwiel is geblokkeerd. Alleen in deze stand kan de sleutel uit het slot worden genomen. MS16003c De startblokkering wordt automatisch ingeschakeld als het contact vanuit stand ACC in stand UIT wordt gezet of 20 seconden nadat het contact vanuit stand AAN in stand ACC is gezet. (Zie “Startblokkering” op bladzijde 11 in hoofdstuk 1--2.) Soms kan de sleutel voor het starten moeilijk uit stand UIT worden gedraaid. Controleer dan eerst of de sleutel helemaal in het contactslot is geplaatst en beweeg dan het stuurwiel licht heen en weer, terwijl u de sleutel voorzichtig verdraait. Er is geen sprake van een defect als de naalden van de meters en tellers een beetje bewegen als het contact in stand ACC, AAN of START wordt gezet. WAARSCHUWING START: De startmotor draait. Laat de contactsleutel los zodra de motor aanslaat. De sleutel keert vanzelf terug in stand ON (AAN). Zie bladzijde 193 in hoofdstuk 3 voor tips bij het starten. ON (AAN) (benzinemotor) Contact aan en alle accessoires kunnen werken. Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het rijden. ON (AAN) (dieselmotor) Contact aan en alle accessoires kunnen werken. Als de motor nog warm is, gaat het voorgloeilampje niet branden en kunt u meteen starten. Haal de sleutel nooit uit het contactslot als de auto rijdt. De auto wordt dan onbestuurbaar! OPMERKING Laat het contact nooit in stand AAN staan als de motor niet draait. Dit put de accu uit en kan het ontstekingssysteem beschadigen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 127 Multi-- mode transmissie— De multi--mode transmissie is een vijfversnellingsbak, waarbij door naar achteren of naar voren bewegen van de selectiehendel wordt op-- of teruggeschakeld. De multi--mode transmissie heeft de basiskenmerken van een conventionele handgeschakelde transmissie, met dien verstande dat de koppeling en het schakelmechanisme elektronisch bediend worden. Het systeem heeft de volgende kenmerken: D Er kan zowel in de automatische stand (E) als in de handbediende stand (M) worden gereden. In beide standen wordt de koppeling automatisch bediend, dus is er geen koppelingspedaal aanwezig. D In de automatische stand (E) wordt automatisch de meest geschikte versnelling ingeschakeld aan de hand van de stand van het gaspedaal en de rijsnelheid. Zie “Automatische stand (E)” op bladzijde 129. D In de handgeschakelde stand (M) worden de koppeling en het schakelmechanisme elektronisch bediend, dus hoeft alleen de versnelling te worden geselecteerd met de selectiehendel. Zie “Handgeschakelde stand (M)” op bladzijde 135. D Zet voor het starten van de motor de selectiehendel altijd in stand N en houd het rempedaal stevig ingetrapt. De motor kan niet worden gestart wanneer de selectiehendel in een andere stand dan stand N staat en het rempedaal niet is ingetrapt. D Deze auto is voorzien van een starthulp die ervoor zorgt dat de auto schokvrij begint te rijden door de koppeling soepel te laten aangrijpen. Als de selectiehendel in stand M, E of R staat, komt de auto voorzichtig in beweging zonder dat het gaspedaal wordt ingetrapt. De starthulp wordt uitgeschakeld als het rempedaal of de parkeerrem wordt bediend. D Als de auto tot stilstand wordt gebracht, schakelt de transmissie terug naar de 1e versnelling als de rijsnelheid tot onder een bepaalde snelheid gedaald is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 128 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM MS16005a MS16004b De multi--mode transmissie heeft een schakelblokkeersysteem. Dit systeem blokkeert de selectiehendel om de transmissie en de selectiehendel in dezelfde stand te houden wanneer het contact in stand ACC of UIT is gezet. Als het schakelblokkeersysteem is ingeschakeld, is het echter nog wel mogelijk om de selectiehendel vanuit stand E naar stand M (en andersom) te schakelen. Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt. 1. Schakelstandindicator 2. Selectiehendel Deblokkeer de selectiehendel voordat u het rempedaal weer intrapt. Als de schakelblokkering is uitgeschakeld, kan met de selectiehendel weer normaal geschakeld worden. Selectiehendel R: Achteruitrijden N: Neutraalstand en starten van de motor E: Automatische stand M: Handgeschakelde stand 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 129 —Automatische stand (E) “+”: Opschakelen Trek de selectiehendel naar de + en laat hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie 1 stap opgeschakeld in de volgorde 1e → 2e → 3e → 4e → 5e versnelling. “- ”: Terugschakelen Duw de selectiehendel naar de -- en laat hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie 1 stap teruggeschakeld in de volgorde 5e → 4e → 3e → 2e → 1e versnelling. De geselecteerde versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. De weergave geselecteerde versnelling geeft de versnelling aan waarin de transmissie is geschakeld. Gebruik de weergave geselecteerde versnelling om voor het wegrijden te controleren of de eerste versnelling of de achteruit is ingeschakeld en trap vervolgens het gaspedaal in. OPMERKING Bedien de selectiehendel niet als deze geblokkeerd is. Anders kan het systeem beschadigd raken. Controleer voordat u de selectiehendel bedient of deze niet geblokkeerd is. MS16006a Als de automatische stand (E) is ingeschakeld, wordt automatisch de meest geschikte versnelling ingeschakeld aan de hand van de stand van het gaspedaal en de rijsnelheid. (a) Normaal rijden 1. Start de motor volgens de aanwijzingen in “Starten van de motor” op bladzijde 194 in hoofdstuk 3. 2. Zet de selectiehendel op de juiste manier in stand E, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Wanneer de selectiehendel in stand E staat, wordt de transmissie in de 1e versnelling geschakeld. Wanneer de transmissie niet in de 1e versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand E is gezet, knippert het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Het systeem zal dan opnieuw proberen de 1e versnelling in te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N en vervolgens weer in stand E zetten. D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en --schokken waargenomen kunnen worden. Dit wijst echter niet op een storing. 3. Zet de parkeerrem vrij en laat het rempedaal los. 4. Trap voorzichtig het gaspedaal in. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 130 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM Wanneer de transmissie niet in een bepaalde versnelling kan worden geschakeld wegens een technische storing, zal de transmissie niet schakelen en in de neutraalstand blijven staan. Als de bestuurder de selectiehendel in stand N zet, zal de N op de schakelstandindicator knipperen en is er een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) hoorbaar. Zolang de bovenstaande conditie blijft bestaan (mechanische storing) zal de transmissie in de neutraalstand blijven staan, ook al is er door de selectiehendel in stand E of M te zetten geprobeerd te schakelen. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als de transmissie tijdens het rijden uit de versnelling schiet, wordt automatisch de juiste versnelling weer ingeschakeld. WAARSCHUWING D Zet tijdens het rijden de selectiehendel niet in stand N. Indien dit wel gebeurt kan er niet worden afgeremd op de motor, waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer u de selectiehendel tijdens het rijden per ongeluk in stand N zet en deze weer terugzet in stand E, wordt automatisch de voor de op dat moment gereden snelheid meest geschikte versnelling ingeschakeld. D Gebruik de parkeerrem niet tijdens het rijden. Indien dit wel gebeurt kan de auto in een slip raken, waardoor een ongeval kan ontstaan. D Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en de motor draait. Hierdoor wordt voorkomen dat de auto begint te rijden door het onbedoeld activeren van de starthulp. OPMERKING z Wanneer de transmissie niet in de 1e versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand E is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en zet deze vervolgens na een paar seconden in stand E. Gebruik het systeem niet op de volgende manieren. Dit kan ten koste van de levensduur van de koppeling gaan. Wanneer u een van deze handelingen uitvoert, zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn. z De auto wordt op een helling staande gehouden met het gaspedaal, terwijl de selectiehendel in stand M of E staat. z De selectiehendel wordt in stand E, M of R gezet, terwijl de motor met een hoog toerental draait. z Er wordt met een lage snelheid gereden, terwijl een hoge versnelling van de transmissie is ingeschakeld. z De auto wordt op een helling staande gehouden met de hulpstart. (b) Wegrijden op een helling —Opwaarts 1. Zet de parkeerrem stevig vast, zodat de auto niet achteruit rolt. 2. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand E. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt. 3. Laat het rempedaal los en trap geleidelijk het gaspedaal verder in. Ontgrendel de parkeerrem op het moment dat de auto in beweging komt en trap het gaspedaal verder in om weg te rijden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 131 —Neerwaarts 1. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand E. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt. 2. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal langzaam in. Zelfs als het gaspedaal niet is ingetrapt zal als de rijsnelheid toeneemt de koppeling in aangrijping blijven. MS16007a OPMERKING Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. (c) Remwerking van de motor Het is raadzaam bij het afdalen van een helling terug te schakelen, zodat op de motor wordt afgeremd. Door de selectiehendel in stand M te plaatsen, kan er handmatig worden teruggeschakeld. Wanneer de buitentemperatuur extreem laag is, kan het voorkomen dat er niet naar de eerste versnelling wordt teruggeschakeld voordat de auto stilstaat. Zie voor meer informatie over het terugschakelen “Op-- en terugschakelen” op bladzijde 135. (d) Achteruitrijden Zet de auto volledig stil, trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R. Op dat moment zal kort de waarschuwingszoemer achteruitrijden hoorbaar zijn. Trap het gaspedaal langzaam in, net als bij het wegrijden in de 1e versnelling. Verzeker u er voor het wegrijden van dat in het instrumentenpaneel aangegeven wordt dat de achteruitversnelling ingeschakeld is. Wanneer de transmissie niet in de versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, knippert het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Het systeem zal dan opnieuw proberen de achteruitversnelling in te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N en vervolgens weer in stand R zetten. D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en --schokken waargenomen kunnen worden. Dit wijst echter niet op een storing. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 132 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM OPMERKING z Het is niet mogelijk de selectiehendel in stand R te zetten wanneer de snelheid van 6 km/h wordt overschreden. Indien dit geprobeerd wordt, zal op het instrumentenpaneel het controlelampje N knipperen. Wanneer de rijsnelheid echter onder 6 km/h komt, wordt de achteruit ingeschakeld. Verzeker u ervan dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat de selectiehendel in stand R wordt gezet. z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. z Wanneer de transmissie niet in de achteruitversnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en zet deze vervolgens na een paar seconden in stand R. (e) Stoppen Er kan met de auto worden gestopt door het rempedaal in te trappen, onafhankelijk van de geselecteerde versnelling. Dit is mogelijk, omdat er bij het afremmen automatisch wordt ontkoppeld om afslaan van de motor te voorkomen. Wanneer de selectiehendel in stand E staat, wordt automatisch de 1e versnelling ingeschakeld als de auto tot stilstand is gekomen. Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand E, M of R zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt, is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt. Het schakelblokkeersysteem is bedoeld om te voorkomen dat de auto begint te rijden als de starthulp per ongeluk wordt ingeschakeld. De schakelblokkering kan worden ontgrendeld door het rempedaal in te trappen zonder de selectiehendel vast te houden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM OPMERKING WAARSCHUWING D Trap bij stilstand, bijvoorbeeld als u wacht voor een verkeerslicht, het rempedaal stevig in. Trek uit veiligheidsoverwegingen bovendien de handrem aan bij het stoppen op een helling. D Verzeker u er met behulp van de weergave geselecteerde versnelling van dat bij een hoog motortoerental de transmissie in stand N is geschakeld. Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt als de transmissie in een andere versnelling staat, zal de auto zich in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. D Laat uw auto niet onbeheerd achter met draaiende motor. D Zet bij het verlaten van de auto de motor stil en parkeer de auto met ingeschakelde versnelling. Trek wanneer het noodzakelijk is de auto bij draaiende motor te verlaten de parkeerrem stevig aan en zet de selectiehendel in stand N. Wanneer bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand E, is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Wanneer dit op een helling gebeurt, kan de auto zich bij het wegrijden onverwacht in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. 133 z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. z Wanneer de selectiehendel vaker wordt bediend dan nodig is, zal gedurende een bepaalde periode de selectiehendel niet te bedienen zijn, waardoor het kan voorkomen dat de juiste versnelling niet kan worden ingeschakeld. Bedien de selectiehendel daarom niet wanneer dit niet nodig is. (f) Parkeren In tegenstelling tot een automatische transmissie heeft de multi--mode transmissie geen parkeerstand. De auto kan geparkeerd worden met de selectiehendel in een willekeurige stand. 1. Zet de parkeerrem stevig vast. 2. Trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R als de auto met de voorzijde omlaag op een helling wordt geparkeerd en in stand E 1 als de auto met de voorzijde omhoog wordt geparkeerd en controleer de ingeschakelde versnelling aan de hand van de schakelstandindicator. 3. Zet de motor af. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 134 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM (g) Parkeerstand uitschakelen Trap het rempedaal in en zet het contact in stand AAN. De selectiehendel wordt ontgrendeld. MS16008 1: Opwaarts 2: Vlak of neerwaarts Uitzetten van de motor: Controleer op het instrumentenpaneel welke versnelling is geselecteerd en zet het contact in stand UIT om de motor uit te zetten. Laat na een paar seconden het rempedaal los. De selectiehendel wordt vergrendeld in de stand die werd geselecteerd voordat het contact in stand UIT werd gezet. Binnen 5 seconden nadat het contact in stand UIT is gezet kunt u op het instrumentenpaneel controleren welke versnelling is ingeschakeld. WAARSCHUWING D Als het contact uit wordt gezet terwijl de versnelling nog niet (volledig) is ingeschakeld, is er mogelijk geen parkeerwerking van de transmissie. Controleer voordat u het contact uit zet altijd of de juiste versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. D Zet de auto in de achteruit op een vlakke ondergrond of op een neerwaartse helling en in de eerste versnelling op een opwaartse helling. Gebeurt dit niet, dan kan de auto zich in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer de selectiehendel in stand N is blijven staan, kan niet met ingeschakelde versnelling worden geparkeerd. Schakel vervolgens de selectiehendel in stand N. De transmissie wordt in de neutraalstand geschakeld. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 135 —Handgeschakelde stand (M) MS16009a Er wordt niet automatisch tussen de versnellingen geschakeld. Om te schakelen dient de bestuurder de selectiehendel te bedienen in de richting van de + of de --. Laat, zoals bij een conventionele handgeschakelde transmissie, het gaspedaal bij het schakelen iets los om dit soepel te laten verlopen. MS16010a (a) Opschakelen en terugschakelen Opschakelen Trek de selectiehendel naar de + en laat hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie 1 stap opgeschakeld in de volgorde 1e → 2e → 3e → 4e → 5e versnelling. Terugschakelen Duw de selectiehendel naar de -- en laat hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie 1 stap teruggeschakeld in de volgorde 5e → 4e → 3e → 2e → 1e versnelling. D Om het terugschakelen soepel te laten verlopen zal de motor soms met een verhoogd toerental draaien. Dit wordt door het systeem geregeld en wijst niet op een storing. D Schakel terug en rem af op de motor naar behoefte tijdens het afrijden van een helling. Wanneer dit nodig is kan ononderbroken worden teruggeschakeld. Wanneer echter meer dan 3 stappen ononderbroken wordt teruggeschakeld, zal het terugschakelen langer duren. D Wanneer de buitentemperatuur extreem laag is, kan het voorkomen dat er niet naar de eerste versnelling wordt teruggeschakeld voordat de auto stilstaat. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 136 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM D Als de transmissie schakelt, kan er wat geluid hoorbaar zijn. Dit wijst niet op een storing. D Wanneer de transmissie niet in een bepaalde versnelling kan worden geschakeld wegens een technische storing, zal de transmissie niet schakelen en in de neutraalstand blijven staan. Als de bestuurder de selectiehendel in stand N zet, zal de N op de schakelstandindicator knipperen en is er een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) hoorbaar. Zolang de bovenstaande conditie blijft bestaan (mechanische storing) zal de transmissie in de neutraalstand blijven staan, ook al is er door de selectiehendel in stand M of E te zetten geprobeerd te schakelen. Laat in dergelijke gevallen uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. D Als de transmissie tijdens het rijden uit de versnelling schiet, wordt automatisch de juiste versnelling weer ingeschakeld. OPMERKING In de handgeschakelde stand (M) wordt niet automatisch opgeschakeld, ook niet als het maximale motortoerental wordt bereikt. Maximaal toegestane snelheden Voor het invoegen op een snelweg of voor het inhalen van langzamer verkeer kan het noodzakelijk zijn om maximaal te accelereren. Zorg er dan echter voor dat daarbij de onderstaande snelheden niet worden overschreden in de diverse versnellingen: Versnelling 1 2 3 km/h 51 95 139 WAARSCHUWING D Wees voorzichtig bij accelereren, op-- en terugschakelen en remmen op gladde wegen. Door het plotseling wijzigen van het motortoerental, zoals bij acceleratie en afremmen op de motor kunnen de banden hun grip verliezen en kan de auto in een slip geraken. D Schakel terug en matig uw snelheid, wanneer u aan een lange of steile afdaling begint. Door aanhoudend gebruik van de remmen kunnen deze oververhit raken en kan de remwerking achteruitgaan. D Zet tijdens het rijden de selectiehendel niet in stand N. Indien dit wel gebeurt kan er niet worden afgeremd op de motor, waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer u de selectiehendel tijdens het rijden per ongeluk in stand N zet en deze weer terugzet in stand M, wordt automatisch de voor de op dat moment gereden snelheid meest geschikte versnelling ingeschakeld. D Gebruik de parkeerrem niet tijdens het rijden. Indien dit wel gebeurt kan de auto in een slip raken, waardoor een ongeval kan ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM OPMERKING z Het is niet mogelijk om op- of terug te schakelen wanneer het motortoerental hierdoor te laag of te hoog kan worden. Als u dat wel doet, zal de waarschuwingszoemer hoorbaar zijn (korte geluidssignalen). z Door veelvuldig terugschakelen (meer dan 3 stappen ononderbroken) zal vroegtijdige slijtage van de transmissie optreden. (b) Wegrijden 1. Start de motor volgens de aanwijzingen in “Starten van de motor” op bladzijde 194 in hoofdstuk 3. 2. Zet de selectiehendel op de juiste manier in stand M, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Wanneer de selectiehendel in stand M staat, wordt de transmissie in de 1e versnelling geschakeld. Het is mogelijk om op een glad wegdek in de 2e versnelling weg te rijden. Zet om weg te rijden in de 2e versnelling de selectiehendel vanuit stand N in stand M en beweeg deze vervolgens in de richting van de +. De transmissie wordt in de 2e versnelling geschakeld. Gebruik de weergave geselecteerde versnelling om voor het wegrijden te controleren of de versnelling correct is ingeschakeld en trap vervolgens het gaspedaal in. Wanneer de transmissie niet in de 1e of 2e versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand M is gezet, knippert het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Op de volgende manieren kan het systeem opnieuw proberen te schakelen of door de bestuurder via de selectiehendel bediend worden om te schakelen. 137 D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en --schokken waargenomen kunnen worden. Dit wijst echter niet op een storing. D De bestuurder kan de selectiehendel in stand N en vervolgens weer in stand M zetten. 3. Zet de parkeerrem vrij en laat het rempedaal los. Trap het gaspedaal langzaam in om soepel weg te rijden. WAARSCHUWING Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de auto stilstaat en de motor draait. Hierdoor wordt voorkomen dat de auto begint te rijden door het onbedoeld activeren van de starthulp. OPMERKING z Op een glad wegdek kan worden weggereden in de 2e versnelling, maar probeer altijd in de 1e versnelling weg te rijden om de koppeling te sparen. z Wanneer de transmissie niet in de 1e of 2e versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand M is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en zet deze vervolgens na een paar seconden in stand M. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 138 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM Gebruik het systeem niet op de volgende manieren. Dit kan ten koste van de levensduur van de koppeling gaan. Wanneer u een van deze handelingen uitvoert, zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn. z De auto wordt op een helling staande gehouden met het gaspedaal, terwijl de selectiehendel in stand M of E staat. z De selectiehendel wordt in stand M, E of R gezet, terwijl de motor met een hoog toerental draait. z Er wordt met een lage snelheid gereden, terwijl een hoge versnelling van de transmissie is ingeschakeld. z De auto wordt op een helling staande gehouden met de hulpstart. (c) Wegrijden op een helling —Opwaarts 1. Zet de parkeerrem stevig vast, zodat de auto niet achteruit rolt. 2. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand M. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt. 3. Laat het rempedaal los en trap geleidelijk het gaspedaal verder in. Ontgrendel de parkeerrem op het moment dat de auto in beweging komt en trap het gaspedaal verder in om weg te rijden. —Neerwaarts 1. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand M. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt. 2. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal langzaam in. Zelfs als het gaspedaal niet is ingetrapt zal als de rijsnelheid toeneemt de koppeling in aangrijping blijven. OPMERKING Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 139 OPMERKING MS16007a (d) Achteruitrijden Zet de auto volledig stil, trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R. Op dat moment zal kort de waarschuwingszoemer achteruitrijden hoorbaar zijn. Trap het gaspedaal langzaam in, net als bij het wegrijden in de 1e versnelling. Verzeker u er voor het wegrijden van dat in het instrumentenpaneel aangegeven wordt dat de achteruitversnelling ingeschakeld is. Wanneer de transmissie niet in de versnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, knippert het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Het systeem zal dan opnieuw proberen de achteruitversnelling in te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N en vervolgens weer in stand R zetten. D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en --schokken waargenomen kunnen worden. Dit wijst echter niet op een storing. z Het is niet mogelijk de selectiehendel in stand R te zetten wanneer de snelheid van 6 km/h wordt overschreden. Indien dit geprobeerd wordt, zal op het instrumentenpaneel het controlelampje N knipperen. Wanneer de rijsnelheid echter onder 6 km/h komt, wordt de achteruit ingeschakeld. Verzeker u ervan dat de auto volledig tot stilstand is gekomen voordat de selectiehendel in stand R wordt gezet. z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. z Wanneer de transmissie niet in de achteruitversnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en zet deze vervolgens na een paar seconden in stand R. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 140 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM (e) Stoppen Er kan met de auto worden gestopt door het rempedaal in te trappen, onafhankelijk van de geselecteerde versnelling. Dit is mogelijk, omdat er bij het afremmen automatisch wordt ontkoppeld om afslaan van de motor te voorkomen. Wanneer de selectiehendel in stand M staat, wordt automatisch de 1e versnelling ingeschakeld als de auto tot stilstand is gekomen. Wanneer echter niet harder gereden wordt dan 40 km/h of wanneer een andere versnelling wordt ingeschakeld na het wegrijden in de 2e versnelling, zal de eerstvolgende keer dat wordt gestopt de transmissie in plaats van in de 1e in de 2e versnelling worden geschakeld. Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand M, E of R zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt, is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt. Het schakelblokkeersysteem is bedoeld om te voorkomen dat de auto begint te rijden als de starthulp per ongeluk wordt ingeschakeld. De schakelblokkering kan worden ontgrendeld door het rempedaal in te trappen zonder de selectiehendel vast te houden. WAARSCHUWING D Trap bij stilstand, bijvoorbeeld als u wacht voor een verkeerslicht, het rempedaal stevig in. Trek uit veiligheidsoverwegingen bovendien de handrem aan bij het stoppen op een helling. D Verzeker u er met behulp van de weergave geselecteerde versnelling van dat bij een hoog motortoerental de transmissie in stand N is geschakeld. Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt als de transmissie in een andere versnelling staat, zal de auto zich in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. D Laat uw auto niet onbeheerd achter met draaiende motor. D Zet bij het verlaten van de auto de motor stil en parkeer de auto met ingeschakelde versnelling. Trek wanneer het noodzakelijk is de auto bij draaiende motor te verlaten de parkeerrem stevig aan en zet de selectiehendel in stand N. Wanneer bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand M, is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Wanneer dit op een helling gebeurt, kan de auto zich bij het wegrijden onverwacht in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 141 OPMERKING z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. z Wanneer de selectiehendel vaker wordt bediend dan nodig is, zal gedurende een bepaalde periode de selectiehendel niet te bedienen zijn, waardoor het kan voorkomen dat de juiste versnelling niet kan worden ingeschakeld. Bedien de selectiehendel daarom niet wanneer dit niet nodig is. (f) Parkeren In tegenstelling tot een automatische transmissie heeft de multi--mode transmissie geen parkeerstand. De auto kan geparkeerd worden met de selectiehendel in een willekeurige stand. 1. Zet de parkeerrem stevig vast. 2. Trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R als de auto met de voorzijde omlaag op een helling wordt geparkeerd en in stand M 1 als de auto met de voorzijde omhoog wordt geparkeerd en controleer de ingeschakelde versnelling aan de hand van de schakelstandindicator. 3. Zet de motor af. MS16008 1: Opwaarts 2: Vlak of neerwaarts Uitzetten van de motor: Controleer op het instrumentenpaneel welke versnelling is geselecteerd en zet het contact in stand UIT om de motor uit te zetten. Laat na een paar seconden het rempedaal los. De selectiehendel wordt vergrendeld in de stand die werd geselecteerd voordat het contact in stand UIT werd gezet. Binnen 5 seconden nadat het contact in stand UIT is gezet kunt u op het instrumentenpaneel controleren welke versnelling is ingeschakeld. WAARSCHUWING D Als het contact uit wordt gezet terwijl de versnelling nog niet (volledig) is ingeschakeld, is er mogelijk geen parkeerwerking van de transmissie. Controleer voordat u het contact uit zet altijd of de juiste versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. D Zet de auto in de achteruit op een vlakke ondergrond of op een neerwaartse helling en in de eerste versnelling op een opwaartse helling. Gebeurt dit niet, dan kan de auto zich in beweging zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer de selectiehendel in stand N is blijven staan, kan niet met ingeschakelde versnelling worden geparkeerd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 142 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM (g) Parkeerstand uitschakelen Trap het rempedaal in en zet het contact in stand AAN. De selectiehendel wordt ontgrendeld. Schakel vervolgens de selectiehendel in stand N. De transmissie wordt in de neutraalstand geschakeld. (h) Waarschuwingsfuncties Onder de volgende voorwaarden zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn of een controlelampje knipperen: Waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) D De waarschuwingszoemer is hoorbaar als de starthulp gedurende langere tijd is ingeschakeld. D Het contact wordt in stand UIT gezet met de transmissie in de 2e, 3e, 4e of 5e versnelling. Zet in dit geval het contact in stand AAN en zet de selectiehendel in stand N. Schakel vervolgens naar stand E, M of R en zet het contact weer in stand UIT. D Wanneer tijdens stilstaan bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand R, E en M. Waarschuwingszoemer (continu korte geluidssignaal) Wanneer tijdens stilstaan bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand R, E en M. Waarschuwingszoemer (geluidssignalen) Wanneer de koppeling heet wordt door overmatig zware belasting. OPMERKING Zet in dat geval de auto aan de kant van de weg en zet de selectiehendel in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling af te laten koelen en rijd dan pas verder. Anders kan de koppeling beschadigd raken. Waarschuwingszoemer (korte geluidssignalen) D De transmissie wordt teruggeschakeld bij een te hoog motortoerental. D Als de selectiehendel in stand R wordt gezet, piept de waarschuwingszoemer een keer. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM MS16011 Knipperen van de N op het instrumentenpaneel Probeer de volgende oplossingen als het controlelampje N knippert: D Zet de selectiehendel in stand N, wacht een aantal seconden en zet de selectiehendel weer in stand E, M of R. D Zet de selectiehendel terug in stand N en start de motor nogmaals. Zet vervolgens de selectiehendel in stand E, M of R. D Zet het contact in stand AAN voordat u de selectiehendel bedient. Zet de selectiehendel eerst in stand N en vervolgens terug in stand E, M of R. Knipperen van de N op het instrumentenpaneel en piepen van de waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen). Als dit gedurende langere tijd het geval is, controleer dan of het contact in stand AAN staat en zet de selectiehendel in stand N. Zet vervolgens de selectiehendel in stand E, M of R. 143 MS16012 Controlelampje 1e versnelling knippert Zet in dat geval de selectiehendel één keer in stand E of M en zet de selectiehendel weer in stand N. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 144 CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM Handgeschakelde transmissie MS16013 Knipperen van de “R” op het instrumentenpaneel Zet in dat geval de selectiehendel in stand R en zet de selectiehendel weer in stand N. MS16001a Het schakelpatroon is zoals hierboven is aangegeven. Trap het koppelingspedaal bij het schakelen helemaal in en laat het langzaam opkomen. Laat uw voet onder het rijden niet op het koppelingspedaal rusten omdat een dergelijke gewoonte onnodige slijtage van de koppeling tot gevolg heeft. Gebruik de koppeling niet om de auto op een helling stil te laten staan. Gebruik in zo’n geval de parkeerrem. Als u te vroeg in een hogere versnelling schakelt of te laat terugschakelt, gaat de motor bokken en mogelijk pingelen. Regelmatig in elke versnelling tot het maximum toerental doortrekken alvorens over te schakelen, zal de motor abnormaal doen slijten en het brandstofverbruik belangrijk verhogen. Maximaal toegestane snelheden Voor het invoegen op een snelweg of voor het inhalen van langzamer verkeer kan het noodzakelijk zijn om maximaal te accelereren. Zorg er dan echter voor dat daarbij de onderstaande snelheden niet worden overschreden in de diverse versnellingen: 1KR- FE motor Versnelling km/h 1 51 2 95 3 139 2WZ- TV motor Versnelling km/h 1 41 2 76 3 125 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM 145 Parkeerrem OPMERKING Schakel niet terug als u sneller rijdt dan de maximaal toegestane snelheid voor de lagere versnelling. Goede rijgewoonten MS16002b Als het inschakelen van de achteruitversnelling moeilijk gaat, zet dan de versnellingspook in de vrijstand, laat de koppeling even opkomen en schakel vervolgens de achteruit in. WAARSCHUWING Wees voorzichtig wanneer u op een glad wegdek een lagere versnelling inschakelt. Abrupt schakelen kan de auto in een slip brengen. OPMERKING Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand voordat u de achteruitversnelling inschakelt. Zet de parkeerrem goed vast voordat de auto wordt achtergelaten. Parkeerrem vast: Trek de hendel omhoog. Dit kunt u het beste doen, terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Parkeerrem los: Trek de hendel iets omhoog (1), druk de knop met de duim in (2) en beweeg de hendel omlaag (3). Om u eraan te herinneren dat de parkeerrem is vastgezet, zal een waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel. WAARSCHUWING Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje voor de geactiveerde parkeerrem uit is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM Hoofdstuk 1--7 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Audiosysteem D Overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148 D Gebruik van audiosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148 D Bedieningstips audiosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156 147 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 148 AUDIOSYSTEEM Overzicht Gebruik van audiosysteem— —Basishandelingen In dit deel worden een aantal basishandelingen uitgelegd die betrekking hebben op uw Toyota-audiosysteem. Het kan voorkomen dat niet alle genoemde onderwerpen op uw audiosysteem van toepassing zijn. MS17001 U kunt luisteren naar het audiosysteem als het contact in stand ACC of AAN staat. IN- EN UITSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM AM/FM-- radio met CD-- speler (met CD-- wisselaarbediening) Druk op de toets om het audiosysteem in en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld. U kunt de radio of CD--speler rechtstreeks inschakelen door respectievelijk op de toets AM/ FM of CD/AUX te drukken. U hoeft dan de niet in te drukken. toets U kunt de CD--speler inschakelen door een CD in de speler te plaatsen. De CD--speler wordt uitgeschakeld door de CD uit te werpen. Als het audiosysteem uitgeschakeld was op het moment dat een CD geplaatst werd, zal het audiosysteem weer worden uitgeschakeld als de CD uit de speler wordt genomen. Als een andere functie was ingeschakeld, zal deze weer worden ingeschakeld. WISSELEN TUSSEN FUNCTIES Als het systeem ingeschakeld is, kunt u met de toets AM/FM of CD/AUX tussen de weergavemogelijkheden kiezen. VOLUMEREGELING Druk op of van de toets VOL om het volume in te stellen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM 149 TOON/BALANSREGELING Met deze functie kunnen de toon en de balans geregeld worden. Druk op de toets AUDIO CONT om de gewenste functie te selecteren. Door herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT te drukken kunnen de volgende functies worden geselecteerd: BAS, TRE, FAD en BAL. Druk op de toets TUNE/TRACK (, ) om de instelling van de gekozen functie te wijzigen. BAS: Instellen van lage--tonenweergave TRE: Instellen van hoge--tonenweergave FAD: Instellen van geluidsverdeling tussen luidsprekers dashboard en voorportierluidsprekers BAL: Instellen van geluidsverdeling over de linker en rechter luidsprekers ANTENNE Draai de antenne voorzichtig linksom om deze te verwijderen. OPMERKING z Zorg ervoor dat de antenne is verwijderd voordat u van een wasstraat gebruik maakt. z Als de auto in een garage wordt geparkeerd, verwijder dan de antenne als deze het plafond raakt. CD- SPELER Plaats de CD rustig in de speler met de zijde van het label naar boven. De CD--speler begint bij het afspelen bij het eerste nummer en speelt vervolgens de gehele CD af. Vervolgens begint de CD--speler weer met het eerste nummer. OPMERKING Probeer nooit de CD- speler te demonteren of onderdelen te smeren. Plaats geen andere voorwerpen dan CD’s in de CD- opening. De CD--speler is uitsluitend ontworpen voor het gebruik van 12 cm CD’s. MS17003 EXTERNE APPARATUUR Draagbare audioapparatuur, zoals een CD-- of MP3--speler, kan met behulp van de AUX--aansluiting op de voorkant van het audiopaneel op het audiosysteem van de auto worden aangesloten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 150 AUDIOSYSTEEM —Bediening en kenmerken MS17002a De werking en kenmerken van het audiosysteem worden in de volgende alfabetische lijst uitgelegd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM 151 1 2 3 4 5 6 (voorkeuzetoetsen) Afstemmen door middel van de zoekfunctie: Deze toetsen worden gebruikt om stations in het geheugen op te slaan en om af te stemmen op een station. Druk op de toets of totdat u een pieptoon hoort. De radio begint nu de ingestelde band naar boven of beneden af te zoeken tot een station wordt ontvangen. Elke keer dat op de toets wordt gedrukt, wordt automatisch het volgende station gezocht. Opslaan van een station onder een voorkeuzetoets: Stem af op het gewenste station. (Zie toets TUNE/TRACK.) Druk op de voorkeuzetoets waaronder u dit station wilt opslaan en houd deze ingedrukt totdat een pieptoon is te horen. Het station is nu opgeslagen onder deze voorkeuzetoets. Het nummer van de toets zal op het display verschijnen. Oproepen van een station onder een voorkeuzetoets: Druk op de toets waaronder het door u gewenste station is opgeslagen. Het nummer van de toets en de frequentie van het station verschijnen op het display. Onder elke voorkeuzetoets kunnen één AM-station en drie FM--stations worden opgeslagen. (Op het display wordt de aanduiding AM, FM1, FM2 of FM3 weergegeven als herhaaldelijk op de toets AM/FM wordt gedrukt.) De opgeslagen stations worden uit het geheugen gewist als de accuverbinding wordt verbroken. (Accuverbinding verbroken of zekering doorgebrand.) (uitwerpen) Druk op deze toets om een CD uit te werpen. Als het contact in stand UIT staat, kan er nog wel een CD worden uitgeworpen, maar er kan geen CD meer worden geplaatst. TUNE/TRACK (zoeken/volgend/vorig muziekstuk) Radio Afstemmen op een station: Druk kort op de toets of . Elke keer dat op de toets wordt gedrukt, zal de radio op een hogere of lagere frequentie afstemmen. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en wordt de zoekfunctie geactiveerd. CD- speler Met deze toetsen kunt u het volgende/vorige muziekstuk van de CD opzoeken of de CD versneld vooruit--/terugspoelen. Volgend/vorig muziekstuk: Druk kort op de toets of . Het nummer van het muziekstuk zal op het display verschijnen. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD-speler versneld vooruit--/terugspoelen. Versneld vooruit--/terugspoelen: of totdat een piepDruk op de toets toon is te horen. Zolang er op de toets wordt gedrukt, zal het muziekstuk versneld vooruit--/ terugspoelen. Zodra de toets wordt losgelaten, zal de CD weer normaal worden afgespeeld. (aan/uit) Druk op de toets om het audiosysteem in en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld. VOL (volume) Het volume kan worden geregeld met de toets of . 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 152 AUDIOSYSTEEM AF (Alternatieve Frequentie) Gebruik deze toets om over de gehele golflengte RDS--stations op te zoeken. AUDIO CONT (toonregeling en geluidsverdeling) Handmatige toonregeling— Telkens als de toets AF wordt ingedrukt, verandert de functie in de volgorde: Met deze toets kan de toonregeling handmatig worden ingesteld. AF aan: Op het display verschijnt de melding AF. In deze stand kiest de radio een RDS--station dat een gelijkwaardig programma uitzendt met dezelfde PI--code (Programma Identificatie). Druk, om de lage tonen bij te stellen, herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat op het display de melding BAS verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid aan te passen aan uw voorkeur. REG aan: De aanduiding AF REG verschijnt op het display. In deze stand kiest de radio een RDS--station dat een gelijkwaardig programma uitzendt met dezelfde plaatselijke PI--code (Programma Identificatie). Druk opnieuw op de toets om de AF--functie uit te schakelen. AM/FM Druk op de toets AM/FM om de gewenste golflengte te kiezen. Op het display wordt de aanduiding AM, FM1, FM2 of FM3 weergegeven. Als het audiosysteem is uitgeschakeld, kan met de toets AM/FM de radio worden ingeschakeld. AST (autostore, automatisch voorkeuzetoetsen toekennen) Druk op de toets AST tot een pieptoon te horen is om per golflengte (FM3 en AM) maximaal 6 radiostations toe te kennen aan de voorkeuzetoetsen. Als u in de FM automatisch stations opslaat (FM1, FM2, FM3), zullen ze worden opgeslagen in FM3. Als u bijvoorbeeld in FM1 de stations automatisch opslaat, schakelt het systeem automatisch over naar FM3. Druk op de toets AST totdat u een pieptoon hoort. Als de radio geen stations kan vinden, zal de radio het station laten horen waar naar werd geluisterd voordat op de toets AST werd gedrukt. De lage tonen kunnen worden ingesteld van BAS --5 tot BAS +5. Druk, om de hoge tonen bij te stellen, herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat op het display de melding TRE verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid aan te passen aan uw voorkeur. De hoge tonen kunnen worden ingesteld van TRE --5 tot TRE +5. Geluidsverdeling— Met deze toets kan ook de geluidsverdeling tussen de voor-- en achterluidsprekers en de rechter en linker luidsprekers worden ingesteld. Druk om het geluid over de voor-- en achterluidsprekers te verdelen herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat op het display de melding FAD verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid aan te passen aan uw voorkeur. De geluidsverdeling over de voor-- en achterluidsprekers kan worden ingesteld van FAD F7 tot FAD R7. Druk, om het geluid over de linker en rechter luidsprekers te verdelen, herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat op het display de melding BAL verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid aan te passen aan uw voorkeur. De geluidsverdeling over de linker en rechter luidsprekers kan worden ingesteld van BAL L7 tot BAL R7. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM CD/AUX CD (compact disc) Druk op de toets CD/AUX om te wisselen van radio naar CD--speler. Als het audiosysteem is uitgeschakeld, kan met de toets CD/AUX de CD--speler worden ingeschakeld. In beide gevallen moet een CD in de speler zijn geplaatst. Als de CD in de speler wordt geplaatst, zal automatisch de CD--speler worden ingeschakeld. Op dat moment verschijnt de melding CD op het display. Als de CD--speler is ingeschakeld, wordt op het display het nummer getoond van het muziekstuk of van het muziekstuk en de CD die wordt afgespeeld. Elke keer dat er op de toets CD/ AUX wordt gedrukt, kan de CD--speler of de CD--wisselaar bediend worden. Als de speler niet correct werkt, zal op het display van uw audiosysteem één van de 6 onderstaande meldingen verschijnen. Als de melding WAIT op het display verschijnt, geeft dit aan dat de CD--speler te warm is door een erg hoge omgevingstemperatuur. Verwijder de CD of het magazijn uit de speler en laat deze afkoelen. Als de melding ERR 1 op het display verschijnt, geeft dit aan dat de CD vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst is. Reinig de CD of plaats deze op de juiste wijze. Als de melding ERR 2 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er geen CD in het magazijn is geplaatst; plaats een CD. Als de melding ERR 3 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er zich een storing in het systeem bevindt. Verwijder de CD of het magazijn. Plaats de CD of het magazijn weer. Als de melding ERR 4 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er een stroomstoring is. Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als de melding OPEN op het display verschijnt, geeft dit aan dat het deksel van de CD--wisselaar open is. Sluit de CD--wisselaar. 153 Als het defect niet verholpen is, raadpleeg dan een Toyota--dealer of erkende reparateur. EXTERNE APPARATUUR Sluit de externe apparatuur, zoals een CD-- of MP3--speler, aan op de AUX--aansluiting op de voorkant van het audiopaneel en druk vervolgens op de toets CD/AUX. DISC Alleen CD--wisselaar: Met deze toets kan de CD worden geselecteerd waarnaar u wilt luisteren. Druk op een zijde van de toets tot het nummer van de gewenste CD op het display verschijnt. PTY (programmatype) Druk op de toets PTY. Als op dat moment een RDS--station is geselecteerd met een PTY--code, wordt het huidige programmatype (nieuws, sport, praatprogramma, pop of klassiek) op het display weergegeven. Als u een ander programmatype wenst, druk dan nogmaals (herhaaldelijk) op de toets PTY totdat het gewenste programmatype op het display verschijnt. Als er bij een RDS--station geen PTY--code kan worden gevonden, verschijnt de melding NO PTY op het display. Als op de zijde of van de toets TUNE/ TRACK wordt gedrukt, terwijl het programmatype op het display wordt weergegeven, zal de radio naar een station gaan zoeken met dat programmatype. Als de radio een dergelijk station niet kan vinden, zal de melding NOTHING op het display verschijnen. Als er gedurende 6 seconden op geen enkele toets van het audiosysteem wordt gedrukt, terwijl het programmatype op het display wordt weergegeven of als een andere functie wordt ingeschakeld, zal het programmatype van het display verdwijnen en zal de radio afstemmen op het station met het laatst gekozen programmatype. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 154 AUDIOSYSTEEM RAND (random, willekeurige afspeelvolgorde) Er zijn twee verschillende random--voorzieningen: het afspelen van alle muziekstukken van alle CD’s in het magazijn in willekeurige volgorde of het afspelen van alle muziekstukken van één specifieke CD in willekeurige volgorde. Willekeurig afspelen van één CD: Druk kort op de toets RAND. Op het display verschijnt de melding RAND. De CD--speler gaat alle muziekstukken van de huidige CD in willekeurige volgorde afspelen. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD--speler alle muziekstukken van alle CD’s in willekeurige volgorde gaan afspelen. Druk nogmaals op de toets RAND om deze functie uit te schakelen. Alleen CD--wisselaar: Willekeurig afspelen van alle CD’s: Druk op de toets RAND totdat u een pieptoon hoort. Op het display verschijnt de melding D-RAND en de CD--speler gaat alle muziekstukken van alle CD’s in het magazijn in willekeurige volgorde afspelen. Druk nogmaals op de toets RAND om deze functie uit te schakelen. RPT (herhaling) Er zijn twee verschillende herhaal--voorzieningen: het herhalen van één muziekstuk of het herhalen van één CD. Herhalen van een muziekstuk: Druk kort op de toets RPT tijdens het afspelen van een muziekstuk. Op het display verschijnt de melding RPT. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD--speler de hele CD herhalen. Aan het einde van het muziekstuk zal het muziekstuk worden herhaald. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op de toets RPT wordt gedrukt. Alleen CD--wisselaar: Herhalen van een CD: Druk op de toets RPT totdat u een pieptoon hoort. Op het display verschijnt de melding D-RPT. De CD--speler zal alle muziekstukken van de huidige CD herhalen. Aan het einde van de CD begint de CD weer met het afspelen van het eerste muziekstuk. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op de toets RPT wordt gedrukt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM SCAN (zoeken) Er zijn twee verschillende zoekvoorzieningen: het zoeken van alle muziekstukken op één specifieke CD of het zoeken van alle eerste muziekstukken van alle CD’s in het magazijn. Zoeken op één CD: Druk kort op de toets SCAN. Op het display verschijnt de melding SCAN en de CD--speler laat het begin van alle muziekstukken van de huidige CD horen. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD--speler het begin van alle eerste muziekstukken van alle CD’s in het magazijn afspelen. Druk nogmaals op de toets SCAN om het muziekstuk waar op dat moment naar wordt geluisterd, definitief te selecteren. Als alle muziekstukken te horen zijn geweest in de zoekfunctie, stopt het zoeken. Alleen CD--wisselaar: Zoeken op alle CD’s in magazijn: Druk op de toets SCAN totdat u een pieptoon hoort. Op het display verschijnt de melding D-SCAN en de CD--speler laat het eerste muziekstuk van de volgende CD horen. Druk nogmaals op de toets SCAN om de CD waar op dat moment naar wordt geluisterd, definitief te selecteren. Als alle CD’s te horen zijn geweest in de zoekfunctie, stopt het zoeken. ST (stereo) display De radio zal automatisch overgaan op stereo-ontvangst als een FM--stereo--uitzending wordt ontvangen. Tegelijkertijd verschijnt de melding ST op het display. Als een stereo--uitzending zwak wordt en gaat storen, zal de mate waarin de kanalen gescheiden worden, automatisch worden verminderd tot het laagste ruisniveau bereikt is. Wanneer de ontvangst erg zwak wordt, zal de radio op mono--ontvangst overgaan. TA (verkeersmelding) Druk op deze toets om radiostations met verkeersinformatie in alle golfbereiken te ontvangen. 155 EON (Enhanced Other Network): Als het RDS-station (met EON--gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie uitzendt, terwijl de radio in de stand TA (verkeersmelding) staat, zal de radio automatisch overschakelen op een verkeersinformatieprogramma met behulp van de EON AF--lijst. Nadat de verkeersinformatie beëindigd is, zal de radio terugschakelen naar het programma waarnaar u oorspronkelijk luisterde. Het in-- en uitschakelen van deze functie wordt aangeven door een piepsignaal. Bij FM--ontvangst: Druk op de toets TA om de radio in de stand TP (verkeersprogramma) te zetten. Op het display zal nu de melding TP verschijnen. In de stand TP gaat de radio zoeken naar een verkeersprogramma. Als zo’n programma wordt ontvangen, zal de naam van dat station op het display worden getoond. Als een TA-station wordt ontvangen, zal de radio automatisch overschakelen naar de verkeersinformatie. Zodra de verkeersinformatie eindigt, wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender. Als de stand AF ook is ingeschakeld, zal de radio aan de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken. Druk nogmaals op de toets TA om de radio in de stand TA (verkeersmelding) te zetten. De melding TA verschijnt op het display en de radio zal het geluidsvolume van het FM--station verlagen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 156 AUDIOSYSTEEM Bedieningstips audiosysteem In de stand TA gaat de radio zoeken naar een verkeersprogramma. Als dat gevonden is, zal er bij een verkeersmelding worden overgeschakeld naar dat programma. Als dit programma wordt ontvangen, zal de naam van dat station op het display worden getoond. Als de stand AF ook is ingeschakeld, zal de radio aan de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken. De melding TP SEEK wordt weergegeven op het display als de radio een verkeersprogramma zoekt. Als de radio geen verkeersprogramma kan vinden, zal op het display gedurende 2 seconden de melding NOTHING verschijnen. Hierna zal de radio opnieuw beginnen met het zoeken naar een verkeersprogramma. Als het signaal van een verkeersprogramma gedurende 20 seconden wegvalt, zal de radio opnieuw beginnen met het zoeken naar een verkeersprogramma. Bij het luisteren naar een CD: Druk op de toets TA om de radio in de stand TP (verkeersprogramma) te zetten. Op het display zal nu de melding TA verschijnen. Als een verkeersmelding wordt uitgezonden, wordt de weergave van de CD--speler automatisch onderbroken en de verkeersinformatie weergegeven. Zodra de verkeersinformatie eindigt, wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender. Geheugenfunctie volume verkeersmelding: Tijdens de verkeersmelding wordt het volume in het geheugen opgeslagen. Het volume waarmee de verkeersinformatie wordt doorgegeven, is gelimiteerd. Als het verschil tussen het opgeslagen volume en het ingestelde volume te groot is, wordt niet het opgeslagen volume ingesteld, maar wordt het volume binnen een vooraf bepaald bereik verhoogd of verlaagd. Tijdens een verkeersmelding kan het volume hiervan ook handmatig worden ingesteld. Druk, om terug te keren naar de normale stand, op de toets TA. OPMERKING Om een goede werking van het audiosysteem te waarborgen: z Let erop dat er geen vloeistoffen over het audiosysteem worden gemorst. z Plaats niets anders dan een CD in de CDspeler. z Het gebruik van een mobiele telefoon in of nabij de auto kan een geluid veroorzaken via de luidsprekers van de auto. Dit duidt echter niet op een storing. RADIO- ONTVANGST FM--zenders hebben een bereik van circa 40 km. Als men van een FM--zender af rijdt, kan het zijn dat men de radio af en toe moet bijstellen en het geluid harder moet zetten. Hoge gebouwen en heuvels kunnen de ontvangst hinderen. Dit zijn kenmerken van FM--ontvangst en wijzen niet op een probleem van de radio zelf. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM 157 GEBRUIK EN ONDERHOUD VAN CD- SPELER EN CD’S D De CD--speler is uitsluitend ontworpen voor het gebruik van 12 cm CD’s. D Door te hoge temperaturen kan het gebeuren dat een CD--speler niet meer werkt. Gebruik op warme dagen de airconditioning om het interieur te koelen alvorens een CD af te spelen. D Door schokken en trillingen kan een CD-speler weleens een stukje overslaan. D Bij vocht in de CD--speler kan het gebeuren dat er geen geluid hoorbaar is, ook al lijkt de speler te werken. Verwijder dan de CD uit de speler en laat hem drogen. WAARSCHUWING CD-- spelers maken gebruik van onzichtbare laserstralen, die schadelijk kunnen zijn bij gebruik buiten de CD-- speler. Gebruik de CD-- speler daarom alleen zoals in de gebruiksaanwijzing staat aangegeven. D Gebruik alleen CD’s met bovenstaand label. De volgende producten kunnen mogelijk niet worden afgespeeld op uw CD--speler. CD met kopieerbeveiliging CD--R (opneembare CD) CD--RW (herschrijfbare CD) CD--ROM 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 158 AUDIOSYSTEEM Z17038 CD’s met een speciale vorm Z17037 CD’s met sticker OPMERKING Z17058 Doorzichtige CD’s Z17039 CD’s van een lage kwaliteit Gebruik geen CD’s met een speciale vorm, CD’s van inferieure kwaliteit of CD’s voorzien van een sticker, zie afbeelding. Door het gebruik van dergelijke CD’s kan de CD- speler of CD- wisselaar beschadigd raken of wordt het onmogelijk om de CD uit te werpen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AUDIOSYSTEEM Z17052 Goed 159 Z17053 Fout D Ga voorzichtig met een CD om, vooral als deze wordt geplaatst in een houder van het magazijn. Houd een CD aan de randen vast en buig de CD niet. Voorkom vingerafdrukken op een CD, vooral op de glimmende zijde. D Vuil, krasjes, slingering, gaatjes en andere beschadigingen kunnen de oorzaak zijn van het overslaan of herhalen van een CD. Gaatjes zijn te constateren door de CD tegen het licht te houden. D Verwijder CD’s uit de CD--speler als u er niet naar luistert. Berg ze op in hun opbergdoosjes, weg van vocht, warmte en direct zonlicht. Schoonmaken van een CD: Veeg de CD met een zachte, pluisvrije, licht vochtige doek schoon. Veeg vanuit het midden naar de zijkanten, niet in een rondgaande beweging. Droog hem met een andere pluisvrije doek. Gebruik geen reinigingsdoekjes voor platen, omdat deze een antistatische stof bevatten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Hoofdstuk 1--8 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Ventilatie/verwarming/airconditioning D Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162 D Keuze luchtcirculatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 D Bedieningstips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 D Zijventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169 D Interieurfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170 161 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 162 VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Bediening "Met airconditioning MS18001f 1. Aanjagerknop 4. Luchttoevoerknop 2. Toets A/C 5. Luchtcirculatieknop 3. Temperatuurknop 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING "Zonder airconditioning MS18007e 1. Aanjagerknop 2. Temperatuurknop 3. Luchtcirculatieknop 163 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 164 VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Aanjagerknop Draai de knop in de gewenste stand om de aanjagersnelheid in te stellen. Draai de knop rechtsom voor een hogere snelheid of linksom voor een lagere snelheid. Temperatuurknop Draai de knop om de gewenste temperatuur in te stellen. Draai de knop omhoog voor een hogere temperatuur of omlaag voor een lagere temperatuur. Luchtcirculatieknop Met de luchtcirculatieknop kunnen de gewenste uitstroomopeningen worden gekozen. 1. Hoofd: De lucht komt voornamelijk uit de ventilatieroosters in het dashboard. 2. Hoofd/voeten: De lucht komt zowel uit de ventilatieroosters in de voetenruimte als uit de ventilatieroosters in het dashboard. 3. Voeten: In deze stand komt de lucht voornamelijk uit de ventilatieroosters in de voetenruimte. 4. Voeten/voorruit: De lucht komt voornamelijk uit de ventilatieroosters voor de voorruit en uit de ventilatieroosters in de voetenruimte. Met airconditioning: Gebruik deze stand door de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht te zetten. 5. Voorruit: De lucht komt voornamelijk uit de ventilatieroosters voor de voorruit. Met airconditioning: Gebruik deze stand door de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht te zetten. Zie ook “Keuze luchtcirculatie” in dit hoofdstuk voor meer informatie over de luchtcirculatie. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING 165 Toets A/C (met airconditioning) Druk op de toets A/C om de airconditioning in te schakelen. Het controlelampje A/C zal gaan branden. Druk nogmaals op de toets om de airconditioning uit te schakelen. MS18008 Luchttoevoerknop (met airconditioning) Beweeg de knop om de luchttoevoer te regelen. 1. Recirculatie: In deze stand wordt er geen lucht van buiten de auto in het interieur toegelaten, maar wordt alleen de lucht in het interieur gerecirculeerd. 2. Buitenlucht: In deze stand wordt er verse buitenlucht aangezogen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 166 VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Keuze luchtcirculatie Bedieningstips D Nadat de auto in de zon heeft gestaan, is het aan te bevelen eerst een paar minuten met open ruiten te rijden om snelle ventilatie te verkrijgen. Sluit daarna de ruiten om de warmte buiten te houden. Een effectieve koeling kan alleen bereikt worden met gesloten ruiten. D Zorg ervoor dat de inlaatopeningen vlak voor de voorruit niet zijn bedekt door bladeren, sneeuw en dergelijke. D Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen koude lucht op de voorruit gericht wordt. Het verschil tussen de temperatuur van de buitenlucht en die van de voorruit kan de buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht beperkt wordt. D Houd de ruimte onder de voorstoelen vrij, zodat de lucht vrij door de auto kan circuleren. D Schakel, als het koud is, de aanjager even MS18002d in de hoogste stand om zo de inlaatopeningen vrij te maken van sneeuw of vocht. Hierdoor kan het beslaan van de ruiten verminderd worden. D Met airconditioning: Houd bij het rijden op stoffige wegen alle ruiten gesloten. Als er na het sluiten van de ruiten nog altijd stof wordt aangezogen, laat dan de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht staan en zet de aanjager in een andere stand dan (uit). D Met airconditioning: Zet de luchttoevoerknop in de stand voor circulatie van de binnenlucht als u een andere auto volgt op een stoffige weg. Op deze wijze komt er geen stof in het interieur. Zet zodra het mogelijk is de luchttoevoerknop weer in de stand Buitenlucht. : Sommige uitvoeringen 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING 167 Verwarmen Ventilatie (met airconditioning) Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Met airconditioning: Aanjagersnelheid Aanjagersnelheid — Temperatuur — Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning — — — Gewenste stand behalve (uit) Warm (rood gemarkeerd) Buitenlucht Voeten Uit Zonder airconditioning: Aanjagersnelheid Temperatuur Luchtcirculatie Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning — Gewenste stand behalve (uit) — Koud (blauw gemarkeerd) — Buitenlucht — Hoofd — Uit Ontwasemen (met airconditioning) — Gewenste stand behalve (uit) — Warm (rood gemarkeerd) — Voeten D Met airconditioning: Zet de luchttoevoerknop in de stand Recirculatie als u het interieur extra snel wilt verwarmen. Om te voorkomen dat de ruiten beslaan, is het aan te raden de stand buitenlucht weer te selecteren zodra het interieur is opgewarmd. D Met airconditioning: Schakel de airconditioning in voor gedroogde warme lucht. D Met airconditioning: Selecteer Voeten/ voorruit om het interieur te verwarmen en de voorruit te ontwasemen of te ontdooien. Airconditioning (met airconditioning) Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Aanjagersnelheid — Temperatuur — Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning — — — Gewenste stand behalve (uit) Koud (blauw gemarkeerd) Buitenlucht Hoofd Aan D Zet de luchttoevoerknop een paar minuten in de stand Recirculatie als u het interieur extra snel wilt koelen. Wasem aan de binnenzijde verwijderen: Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Aanjagersnelheid Temperatuur Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning — Gewenste stand behalve (uit) — Warm (rood gemarkeerd) Koud (blauw gemarkeerd) — Buitenlucht — Voorruit — Aan D Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen koude lucht op de voorruit wordt gericht. Het verschil tussen de temperatuur van de buitenlucht en die van de voorruit kan de buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht wordt beperkt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 168 VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Ontwasemen Rijp aan de buitenzijde verwijderen: Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat: Met airconditioning: Aanjagersnelheid — Temperatuur — Luchttoevoer Luchtcirculatie Airconditioning — — — Gewenste stand behalve (uit) Warm (rood gemarkeerd) Buitenlucht Voorruit Uit INFORMATIE Zonder airconditioning: Aanjagersnelheid Temperatuur Luchtcirculatie MS18011a — Gewenste stand behalve (uit) — Warm (rood gemarkeerd) — Voorruit D Om het interieur te verwarmen en tegelijk de voorruit te ontwasemen, moet de stand Voeten/voorruit worden gekozen. De zijruiten vóór kunnen snel worden ontwasemd door de zijventilatierooster erop te richten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING 169 Zijventilatieroosters MS18003b MS18004b Als de luchtstroom niet goed is, controleer dan of de zijventilatieroosters wel geopend zijn. De zijventilatieroosters in het dashboard kunnen worden geopend en gesloten zoals aangegeven. Door de zijventilatieroosters te draaien kan de richting van de luchtstroom worden aangepast. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 170 VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING Interieurfilter (met airconditioning)— —Interieurfilter controleren en vervangen Het interieurfilter kan na verloop van tijd verstopt raken. Het filter moet worden vervangen als de airconditioning, de verwarming en de ontwaseming niet meer goed werken, of als de ruiten snel beslaan. MS18005b Het interieurfilter bevindt zich achter het dashboard aan passagierszijde. Controleer en vervang voor een goede werking van de airconditioning het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. (Zie het onderhouds-en garantieboekje voor het onderhoudsschema.) 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING MS18010a 1. Verwijder het interieurfilter zoals aangegeven in de afbeelding. 2. Controleer het filter. Vervang het filter als het vuil is. INFORMATIE Plaats het interieurfilter op de juiste manier. De werking van de airconditioning zal sterk achteruitgaan als deze wordt ingeschakeld, terwijl het filter is verwijderd. 171 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index OVERIGE UITRUSTING Hoofdstuk 1--9 INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN Overige uitrusting D Klok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 D Elektrische aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174 D Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 D Bagageafdekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 D Vloermat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176 173 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 174 OVERIGE UITRUSTING Klok Elektrische aansluiting MS19005a Voor het afstellen van de klok. Houd de toets CLOCK ingedrukt totdat u een pieptoon hoort. Om de uren in te stellen: Druk op de toets Ǔ. Om de minuten in te stellen: Druk op de toets ǔ. Het contact moet in stand ACC of AAN staan. Na onderbreking van de voeding zal het klokje 1:00 aanwijzen. Zodra de verlichting wordt ingeschakeld, zal de lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden. In-- en uitschakelen van het systeem om het audiosysteem in Druk op de toets en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld. MS19006a De elektrische aansluiting is ontworpen om accessoires van stroom te voorzien. Open het afdekkapje zoals aangegeven in de afbeelding om een elektrische aansluiting te kunnen gebruiken. Het contact moet in stand ACC of AAN te staan. OPMERKING z Om te voorkomen dat een zekering doorbrandt, mag in totaal niet meer dan 12 V/120 W worden afgenomen. z Wanneer de motor niet draait, gebruik dan de elektrische aansluiting niet langer dan nodig is, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. z Sluit de elektrische aansluiting af met het kapje als de aansluiting niet in gebruik is. Sluit alleen een stekker aan die in de aansluiting past en voorkom dat er vloeistoffen in de aansluiting komen, anders kunnen er storingen of kortsluiting ontstaan. z Draai niet aan de stekker als deze in de elektrische aansluiting zit. Afhankelijk van de vorm van de stekker, kan de elektrische aansluiting beschadigd raken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index OVERIGE UITRUSTING Bekerhouders 175 Bagageafdekking MS19001 MS19003a In de bekerhouder kunnen drinkbekers en blikjes stevig worden vastgezet. Als de achterklep wordt geopend, wordt de achterste bagageafdekking opgetild waardoor een vrije toegang tot de bagageruimte ontstaat. WAARSCHUWING Plaats niets anders in de bekerhouders dan bekers of frisdrankblikjes. Andere voorwerpen kunnen bij een ongeval of bij hard remmen door de auto slingeren en de inzittenden letsel toebrengen. Om de bagageruimte te vergroten kan de afdekking worden verwijderd door de koordjes los te nemen van de haakjes en de afdekking van de pennetjes te nemen. Plaats de bagageafdekking op de juiste manier terug. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 176 OVERIGE UITRUSTING Vloermat MS19008 Gebruik een passende vloermat. Als er aan de achterzijde van de vloermat een oog zit, dan is deze ontworpen voor het gebruik met een bevestigingsclip. Zet de vloermat vast met de clip. MS19004 WAARSCHUWING Let erop dat de vloermat goed op de vloerbedekking ligt. Als de vloermat niet goed op de vloerbedekking is geplaatst, kan hij de bediening van de pedalen hinderen, wat kan resulteren in een ongeval. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA Hoofdstuk 2 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA D Inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178 D Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178 D Uitschakelsysteem brandstofpomp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 D Rijden in het buitenland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180 D Driewegkatalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180 D Katalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181 D Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen . . . . . . . . . . . . 182 D Olieverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183 D Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184 D Elektrische stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 D Voorzorgsmaatregelen bij het beladen van de bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 D Identificatie van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189 D Wielophanging en chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 177 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 178 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA Inrijden Brandstof Rijd rustig en vermijd hoge toerentallen. De keuze van de juiste brandstof is essentieel voor de goede werking van de motor. Het is niet nodig uw nieuwe Toyota volgens een speciaal schema in te rijden. Enkele eenvoudige rijtips voor de eerste 1.000 km kunnen echter veel bijdragen aan de toekomstige zuinigheid en lange levensduur van uw auto: D Accelereer niet met volgas. D Voorkom dat de motor met een te hoog toerental draait. D Probeer de eerste 300 km krachtig remmen te voorkomen. D Rijd niet langzaam met een handgeschakelde transmissie in een hoge versnelling. D Rijd niet langdurig met een constante snelheid, of deze snelheid nu hoog of laag ligt. Motorschade ontstaan door het gebruik van onjuiste brandstof wordt niet door de Toyota-garantie gedekt. BRANDSTOFSOORT Benzinemotor: Gebruik alleen loodvrije benzine. Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw auto uitgerust met een kleinere vulopening. Hierin passen wel de vulpistolen voor loodvrije benzine, maar niet de grotere vulpistolen voor loodhoudende benzine. OPMERKING Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan werken. Bovendien kunnen de onderhoudskosten hierdoor aanmerkelijk hoger worden. Dieselmotor: Gebruik alleen dieselbrandstof. Bij lage buitentemperaturen kan dieselbrandstof met zomerspecificatie bevriezen. Hierdoor kan de motor mogelijk niet gestart worden of tijdens het rijden afslaan. We adviseren u dan ook gebruik te maken van dieselbrandstof die speciaal geschikt is voor gebruik bij lage buitentemperaturen. Als u naar een gebied gaat met lage buitentemperaturen, vul dan de tank met niet meer brandstof dan u nodig hebt om uw bestemming te bereiken, zodat u ter plaatse de tank kunt vullen met brandstof die geschikt is voor de omstandigheden. OPMERKING Bij extreme koude kan dieselbrandstof die bedoeld is voor minder extreme omstandigheden bevriezen, waardoor het brandstoffilter verstopt raakt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 179 Uitschakelsysteem brandstofpomp (benzinemotor) OCTAAN- /CETAANGETAL Benzinemotor: Gebruik brandstof met een minimum RON (research- octaangetal) van 95. Dieselmotor: Gebruik brandstof met een minimum cetaangetal van 47. Gebruik van brandstof met een lager octaan--/cetaangetal dan hierboven aangegeven, kan leiden tot aanhoudend zwaar pingelen. Ernstig pingelen zal leiden tot motorschade. Als de motor pingelt... Als er zwaar pingelen te horen is, ook al wordt de aanbevolen brandstof gebruikt, of als er regelmatig pingelen te horen is bij rijden met een constante snelheid op vlakke wegen, laat de auto dan nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Het kan zijn dat u eens een enkele keer kort licht pingelen hoort tijdens accelereren of bij het oprijden van een heuvel. Dit is normaal en niets om u zorgen over te maken. INHOUD BRANDSTOFTANK 35 liter Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor om de kans op brandstoflekkage te verkleinen als de motor afslaat of als een airbag wordt geactiveerd als gevolg van een ongeval. De motor kan na het inschakelen van het uitschakelsysteem van de brandstofpomp weer worden gestart door het contact 1 keer in stand ACC of UIT te zetten en dan te starten. WAARSCHUWING Controleer de grond onder de auto alvorens de motor weer te starten. Als er vloeistoflekkage waarneembaar is, is het waarschijnlijk dat het brandstofsysteem beschadigd is en reparatie behoeft. Start in dat geval de motor niet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 180 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA Rijden in het buitenland Driewegkatalysator (benzinemotor) Als u van plan bent met uw Toyota naar het buitenland te gaan... Ten eerste: zorg er dan voor dat uw auto voldoet aan de in dat land geldende wettelijke voorschriften. Ten tweede: informeer of de juiste brandstof er wel verkrijgbaar is. PS21001 De driewegkatalysator is een voorziening die de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt. Deze ziet er ongeveer uit als een uitlaatdemper, maar de werking is geheel anders. WAARSCHUWING D Houd mensen en brandbare materialen uit de buurt van de uitlaat zolang de motor nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet. D Rijd, parkeer of stop nooit boven materiaal dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doeken, gras en bladeren. OPMERKING Wanneer veel onverbrand gas naar de katalysator stroomt, kan dat oververhitting tot gevolg hebben en zelfs brand veroorzaken. Het is daarom van groot belang om de volgende instructies op te volgen: z Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 181 Katalysator (dieselmotor) z Rijd nooit met te weinig brandstof in de tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof naar de motor kan komen, kan dit een slechte verbranding tot gevolg hebben. z Laat de motor niet langer dan 20 minuten stationair draaien. z Voorkom dat de motor met een te hoog toerental draait. MS21011 z Sleep of duw de auto niet aan. z Zet nooit het contact uit zolang de auto nog rijdt. z Laat de motor van uw auto altijd volgens het schema onderhouden. Storingen aan de elektrische installatie, het elektronisch geregelde ontstekings- en verdelersysteem of het brandstofsysteem kunnen een extreem hoge katalysatortemperatuur veroorzaken. z Als de motor moeilijk start of vaak afslaat, laat de auto dan nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. z Om de katalysator goed te kunnen laten werken, moet uw Toyota volgens het voorgeschreven onderhoudsschema worden onderhouden. Zie het onderhouds- en garantieboekje voor het onderhoudsschema. De katalysator is een voorziening die de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt. Deze ziet er ongeveer uit als een uitlaatdemper, maar de werking is geheel anders. WAARSCHUWING D Houd mensen en brandbare materialen uit de buurt van de uitlaat zolang de motor nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet. D Rijd, parkeer of stop nooit boven materiaal dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doeken, gras en bladeren. OPMERKING Wanneer veel onverbrand gas naar de katalysator stroomt, kan dat oververhitting tot gevolg hebben en zelfs brand veroorzaken. Het is daarom van groot belang om de volgende instructies op te volgen: z Gebruik alleen diesel. z Rijd nooit met te weinig brandstof in de tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof naar de motor kan komen, kan dit een slechte verbranding tot gevolg hebben. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 182 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA z Laat de motor niet langer dan 20 minuten stationair draaien. z Sleep of duw de auto niet aan. z Zet nooit het contact uit zolang de auto nog rijdt. z Laat de motor van uw auto altijd volgens het schema onderhouden. Storingen aan de elektrische installatie of het brandstofsysteem kunnen een extreem hoge katalysatortemperatuur veroorzaken. z Als de motor moeilijk start of vaak afslaat, laat de auto dan nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. z Om de katalysator goed te kunnen laten functioneren, dient uw Toyota volgens het voorgeschreven onderhoudsschema te worden onderhouden. Zie het onderhouds- en garantieboekje voor het onderhoudsschema. Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen WAARSCHUWING D Vermijd het inademen van uitlaatgassen. Deze bevatten koolmonoxide, een kleur-en reukloos gas, dat bewusteloosheid kan veroorzaken en zelfs de dood tot gevolg kan hebben. D Overtuig u ervan dat het uitlaatsysteem geen gaatjes of losgeraakte verbindingen vertoont. Het systeem moet regelmatig gecontroleerd te worden. Als de onderzijde van de auto de grond heeft geraakt of als u een verandering in het uitlaatgeluid opmerkt, adviseren wij u het systeem direct te laten controleren. D Laat de motor niet langer in een garage of afgesloten ruimte draaien dan nodig is om de auto naar binnen of naar buiten te rijden. De uitlaatgassen kunnen anders niet in voldoende mate naar de buitenlucht afgevoerd worden, waardoor een bijzonder gevaarlijke situatie ontstaat. D Blijf niet lange tijd in de auto zitten als deze stilstaat en de motor draait. Als dit echter onvermijdbaar is, mag het alleen in de buitenlucht gebeuren. Stel de verwarming/ ventilatie van uw auto zo af dat er verse buitenlucht in het interieur wordt gevoerd. D Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is tijdens het rijden. Als deze niet goed is gesloten, kunnen er uitlaatgassen in het interieur worden gezogen. D Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtroosters onder aan de voorruit vrij zijn van sneeuw, bladeren en andere voorwerpen. D Als u onverhoopt uitlaatgassen in uw auto ruikt, rijd dan met geopende ruiten en gesloten achterklep. Laat de oorzaak onmiddellijk opsporen en verhelpen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 183 Olieverbruik FUNCTIES VAN MOTOROLIE Motorolie heeft als belangrijke functie de binnenzijde van de motor te smeren en te koelen en speelt daarom een grote rol bij het in goede conditie houden van de motor. OLIEVERBRUIK Het is heel normaal dat een motor een beetje olie verbruikt gedurende de gewone werking van de motor. De oorzaken hiervan zijn de volgende. D Olie wordt gebruikt om zuigers, zuigerveren en cilinders te smeren. Als een zuiger in de cilinder naar beneden gaat, wordt op de cilinderwand een dunne oliefilm achtergelaten. Door hoge onderdruk die ontstaat tijdens deceleratie van de auto, wordt een beetje olie de verbrandingskamer ingezogen. Dit beetje aangezogen olie en een klein gedeelte van de achtergelaten oliefilm worden tijdens het verbrandingsproces door de hoge temperatuur verbrand. D Ook wordt olie gebruikt om de inlaatklepstelen te smeren. Een beetje van deze olie wordt tezamen met de lucht en brandstof in de verbrandingskamer verbrand. De hoge temperatuur van de uitlaatgassen zorgt ook voor verbranding van de olie die de uitlaatklepstelen smeert. Technisch verantwoord olieverbruik: Maximaal 1,0 liter per 1.000 km Bij de beoordeling van het olieverbruik moet er rekening mee worden gehouden dat de olie kan zijn verdund en het moeilijk is het juiste niveau te bepalen. Als een auto bijvoorbeeld herhaaldelijk korte ritten rijdt en een normale hoeveelheid olie verbruikt, kan het zijn dat aan de hand van het oliepeil geen verbruik is te constateren, zelfs niet na 1.000 km of meer. Dit komt omdat de olie geleidelijk aan door brandstof en vocht wordt verdund. Dan lijkt het dat het oliepeil niet is veranderd. Als daarna met hoge snelheden gereden wordt, verdampen vocht en brandstof uit de olie en lijkt de motor ineens een hoog olieverbruik te hebben. MOTOROLIE PEILEN IS BELANGRIJK Een van de belangrijkste punten van auto--onderhoud is het op peil houden van de motorolie, zodat de werking van de olie niet achteruit kan gaan. Daarom is het van wezenlijk belang om het oliepeil regelmatig te controleren. Aanbevolen wordt om steeds na het tanken of eenmaal per week de olie te peilen. OPMERKING De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de viscositeit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto wordt gereden. Het nalaten van regelmatig olie peilen kan leiden tot motorstoringen ten gevolge van onvoldoende smering en koeling. Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden. Voor informatie over olie peilen, zie “Controle van het motoroliepeil” op bladzijde 250 in hoofdstuk 7--2. Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie omdat zuigers, zuigerveren en cilinders nog niet op elkaar zijn ingelopen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 184 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA Remsysteem Uw Toyota is uitgerust met een gescheiden remsysteem. Dat wil zeggen dat de remmen door twee afzonderlijke hydraulische circuits worden bediend. Bij een lek in één van de remcircuits blijft het andere nog werken. U zult dan wel met meer kracht het rempedaal moeten intrappen, terwijl de remweg langer zal zijn. Ook kan het waarschuwingslampje voor het remsysteem gaan branden. WAARSCHUWING Blijf niet doorrijden als één van de twee remcircuits defect is, maar laat uw remmen zo snel mogelijk repareren door uw Toyota-dealer. REMBEKRACHTIGER De remmen van uw Toyota worden door het motorvacuüm bekrachtigd. Als de motor onder het rijden afslaat, kunt u uw auto met de normale pedaalkracht tot stilstand brengen. Voor enkele malen remmen, doch niet meer dan dat, is er nog voldoende reservevacuüm aanwezig. WAARSCHUWING D Rem niet “pompend” als de motor afgeslagen is. Bij elke keer intrappen van het rempedaal verbruikt u een gedeelte van uw reservevoorraad motorvacuüm. D Ook zonder bekrachtiging blijven de remmen werken, maar het rempedaal moet dan met meer kracht worden ingetrapt dan anders en de remweg zal langer zijn. ANTIBLOKKEERSYSTEEM Dit systeem is ontworpen om het blokkeren van de wielen tijdens hard remmen en bij remmen op een glad wegdek te voorkomen. Hierdoor is het mogelijk onder deze omstandigheden de koersstabiliteit te behouden en te kunnen blijven sturen. Effectief gebruik van het antiblokkeersysteem: Als het antiblokkeersysteem in werking treedt, zal een trilling in het pedaal voelbaar worden en een geluid hoorbaar zijn. Laat het antiblokkeersysteem dan zijn werk doen en houd het rempedaal stevig ingetrapt. Rem niet “pompend” als u een noodstop moet maken. Daardoor zou de remwerking alleen maar minder worden. Het antiblokkeersysteem treedt in werking zodra de snelheid boven 10 km/h komt. Het wordt uitgeschakeld zodra de snelheid onder 5 km/h komt. Bij remmen op gladde weggedeelten, zoals bijvoorbeeld putdeksels, staalplaten bij wegwerkzaamheden, overgangen van brugdelen en bij regenachtig weer, zal het antiblokkeersysteem vrij snel in werking treden. Tijdens het starten en vlak na het wegrijden van de auto kan in de motorruimte een zacht tikkend geluid worden gehoord. Dit betekent niet dat er een storing in het systeem zit, maar dat het systeem bezig is met een zelfdiagnose. Als het antiblokkeersysteem in werking treedt, kan dit gepaard gaan met de volgende omstandigheden. Deze wijzen niet op een storing: 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA D Er is een geluid hoorbaar en er kunnen trillingen ontstaan in het rempedaal, de carrosserie en het stuurwiel. Als de auto stilstaat kan het geluid van een elektromotor in de motorruimte hoorbaar zijn. D Aan het einde van de antiblokkeerwerking kan het rempedaal iets wegzakken. 185 WAARSCHUWING Overschat het antiblokkeersysteem niet: Hoewel het antiblokkeersysteem bijdraagt aan de bestuurbaarheid van de auto, blijft het te allen tijde belangrijk voorzichtig te zijn, niet te hard te rijden en voldoende afstand van de voorligger te houden. Als het antiblokkeersysteem in werking is, zijn er grenzen aan de stabiliteit en bestuurbaarheid van de auto. Het antiblokkeersysteem helpt niet als de banden hun grip verliezen en ook niet tijdens aquaplaning. Het antiblokkeersysteem is niet ontworpen om de remweg te verkleinen: Rijd niet te hard en houd altijd voldoende afstand tot uw voorligger. Uw auto heeft, ten opzichte van auto’s zonder antiblokkeersysteem, een langere remweg in de volgende omstandigheden: D Als wordt gereden op slechte wegen, grind, zand en dergelijke, of op besneeuwde wegen. D Als wordt gereden met sneeuwkettingen. D Als wordt gereden op wegen met drempels, zoals bij de overgang van betonplaten. D Als wordt gereden op wegen met kuilen of andere oneffenheden. Zorg ervoor dat alle banden de juiste maat en de juiste bandenspanning hebben: Het antiblokkeersysteem werkt door de snelheid waarmee de wielen draaien te meten. Als er banden met een verkeerde maat zijn gemonteerd, is het niet mogelijk de snelheid nauwkeurig te bepalen, waardoor het antiblokkeersysteem niet goed meer werkt en de remweg groter wordt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 186 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA D Het lampje gaat branden tijdens het rijden. Als het lampje tijdens het rijden even gaat branden, duidt dit niet op een storing. WAARSCHUWING MS21009 Waarschuwingslampje ABS Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Als het antiblokkeersysteem goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden. Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en het waarschuwingslampje van het remsysteem brandt niet), werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem, dus zonder de antiblokkeerfunctie. Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en het waarschuwingslampje van het remsysteem brandt niet), kunnen de wielen dus blokkeren als hard wordt geremd en bij het remmen op een gladde ondergrond. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet. Als het waarschuwingslampje ABS en het waarschuwingslampje remsysteem gelijktijdig blijven branden, stop de auto dan onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact op met een Toyota-- dealer of erkende reparateur. In dat geval kan het moeilijker zijn de auto onder controle te houden tijdens hard remmen en bij het remmen op een gladde ondergrond. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 187 Elektrische stuurbekrachtiging De elektrische stuurbekrachtiging assisteert met behulp van een elektromotor bij het verdraaien van het stuurwiel. In de volgende gevallen kan de besturing zwaar worden. Het waarschuwingslampje stuurbekrachtiging zal echter niet gaan branden. (Er is geen sprake van storing.) D Na langdurig veelvuldig in bochten rijden of MS21008 manoeuvreren De stuurbekrachtiging wordt verminderd om het systeem tegen oververhitting te beschermen. Vermijd het draaien van het stuurwiel of zet de auto stil en zet het contact in stand ACC of UIT. Na ongeveer 10 minuten is het systeem afgekoeld. OPMERKING Gedurende lange tijd veelvuldig manoeuvreren en scherpe bochten maken kan schade veroorzaken aan het systeem dat oververhitting van de elektrische stuurbekrachtiging voorkomt. D Wanneer bij stilstand de motor gedurende 30 seconden of langer met een hoog toerental draait Vanaf het moment dat wordt weggereden werkt de stuurbekrachtiging normaal. D Wanneer de accu is ontladen Controleer de conditie van de accu. Laad de accu bij of vervang deze indien nodig. Zie “Controle van de accu” op bladzijde 266 in hoofdstuk 7--3 voor meer informatie. INFORMATIE Als aan het stuur wordt gedraaid, is mogelijk het geluid van een elektromotor hoorbaar. Dit geluid is afkomstig van de motor van de stuurbekrachtiging. Het duidt niet op een storing. Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging Het lampje gaat branden als het contact in stand AAN gezet wordt. Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet. D Het lampje blijft branden tijdens het rijden. Als het waarschuwingslampje brandt, terwijl de motor langdurig met een hoog toerental draait, geeft dit geen storing aan. Start de motor opnieuw en rijd weg om het lampje uit te schakelen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 188 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging tijdens het rijden gaat branden, laat de auto dan zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Er is hierbij meer kracht nodig dan normaal om het stuurwiel te verdraaien. Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het draaien van het stuurwiel veel kracht vereist. Voorzorgsmaatregelen bij het beladen van de bagageruimte Let bij het beladen van de bagageruimte op de volgende punten: D Berg uw bagage zo veel mogelijk in de bagageruimte op. Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. D Let erop dat de auto niet uit balans raakt door zware lading aan één zijde van de auto te leggen. Leg zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren. D Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen. WAARSCHUWING D Stapel bagage in de bagageruimte nooit hoger dan de rugleuningen, om te voorkomen dat goederen tijdens hard remmen naar voren schuiven. Plaats bagage altijd zo laag mogelijk. D Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. De bagageruimte is niet ontworpen om personen te vervoeren. Personen dienen plaats te nemen op een zitplaats en een gordel op de juiste manier om te doen. Anders neemt de kans op letsel bij hard remmen of bij een ongeval sterk toe. D Leg geen voorwerpen op de bagageafdekking. Voorwerpen die daar liggen, kunnen bij plotseling remmen of bij een ongeval wegschieten en letsel veroorzaken. D Zorg ervoor dat er niets op het dashboard ligt als er met de auto wordt gereden. Het uitzicht kan er door worden belemmerd. Bij fel accelereren of scherp sturen kan het gaan bewegen en zo de bestuurder hinderen. Bij een ongeval kan het bij de inzittenden letsel veroorzaken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA 189 Identificatie van uw Toyota— —Voertuig-- identificatienummer MS21004 Het voertuig- identificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw Toyota. Dit nummer is aangebracht onder de rechter voorstoel. MS21005 3-- deurs Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. MS21006a 5-- deurs Het voertuig--identificatienummer (VIN) staat ook op het typeplaatje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 190 AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA —Serienummer benzinemotor —Chargenummer DEZE STICKER NOOIT VERWIJDEREN MS21003a Louwman & Parqui B.V. Postbus 212 4940 AE Raamsdonksveer Chargenummer HB31885 Chassisnummer AA123BBB12A123456 1KR-- FE motor MS21010a 2WZ-- TV motor Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Toyota- automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Bij eventuele correspondentie of telefonische informatie, gelieve altijd het chargenummer van uw auto te vermelden. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA Wielophanging en chassis WAARSCHUWING Wijzig de wielophanging/het chassis niet met verhogingssets, tussenstukken, andere veren enz. Anders kunnen gevaarlijke rijeigenschappen ontstaan, die tot het verlies van de controle over de auto kunnen leiden. 191 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STARTEN EN RIJDEN Hoofdstuk 3 STARTEN EN RIJDEN D Voor het starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 D Starten van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194 D Voorzorgsmaatregelen voor het afzetten van een turbomotor . 196 D Controle van de auto voor een lange rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 D Tips voor het rijden onder diverse omstandigheden . . . . . . . . . . 198 D Rijden in de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199 D Trekken van een aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 D Tips voor brandstofbesparing en een lange levensduur van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 193 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 194 STARTEN EN RIJDEN Voor het starten 1. Controleer, voordat u instapt, de omgeving van de auto. 2. Verstel indien nodig de stoel, de rugleuning en het stuurwiel, zodat u prettig zit. 3. Verstel indien nodig de binnenspiegel en de buitenspiegels. 4. Sluit alle portieren en de achterklep. 5. Doe de veiligheidsgordel om. Starten van de motor (a) Voor het starten 1. Zet de parkeerrem stevig vast. 2. Schakel onnodige verlichting en accessoires uit. 3. Multi- mode transmissie: Zet het contact in stand AAN. Houd het rempedaal stevig ingetrapt en zet de selectiehendel in stand N. Controleer of op het instrumentenpaneel het controlelampje “N” gaat branden. Een startbeveiliging voorkomt dat de motor kan worden gestart als de selectiehendel in een andere stand dan N staat en het rempedaal niet is ingetrapt. Handgeschakelde transmissie: Trap het koppelingspedaal in en zet de versnellingspook in de vrijstand. Houd het koppelingspedaal ingetrapt totdat de motor is aangeslagen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STARTEN EN RIJDEN (b) Starten van de motor (benzinemotor) 195 (b) Starten van de motor (dieselmotor) Volg altijd eerst de instructies onder “(a) Voor het starten”. Normale startprocedure Het (sequentiële) multipoint brandstofinspuitsysteem van de motor zorgt automatisch voor het juiste lucht--brandstofmengsel bij het starten. De motor wordt, koud of warm, als volgt gestart: Multi- mode transmissie: Zet zonder het gaspedaal aan te raken het contact in stand START en start de motor met het rempedaal ingetrapt. Laat de sleutel los wanneer de motor aanslaat. De motor kan niet worden gestart als de selectiehendel in een andere stand dan N staat en het rempedaal niet is ingetrapt. Handgeschakelde transmissie: Zonder het gaspedaal aan te raken schakelt u de startmotor in door het contact in stand START te draaien. Laat de sleutel los wanneer de motor aanslaat. Laat de motor warmdraaien door te rijden, niet door stationair te draaien. Rijd tijdens deze opwarmperiode rustig totdat de motor op temperatuur is. Als de motor afslaat... Start de motor gewoon opnieuw op de hierboven beschreven manier. Als de motor niet wil aanslaan... Zie “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in hoofdstuk 4. OPMERKING z Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders kunnen de startmotor en de bedrading oververhit raken. z Jaag een nog koude motor nooit op toeren. z Laat de motor meteen nakijken als deze dikwijls moeilijk start of vaak afslaat. ST31003 Volg altijd eerst de instructies onder “(a) Voor het starten”. Normale startprocedure 1. Zet het contact in stand AAN. Als de motor nog warm is, gaat het voorgloeilampje niet branden en kunt u meteen starten. Als het voorgloeilampje gaat branden, wacht dan met het starten van de motor tot het lampje uit is. 2. Draai, zonder het gaspedaal aan te raken, de contactsleutel in stand START. Laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Als de motor afslaat... Start de motor gewoon opnieuw volgens de bovengenoemde procedure, afhankelijk van de temperatuur. Als de motor niet wil aanslaan... Zie “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in hoofdstuk 4. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 196 STARTEN EN RIJDEN Voorzorgsmaatregelen voor het afzetten van een turbomotor (dieselmotor) OPMERKING z Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders kunnen de startmotor en de bedrading oververhit raken. z Jaag een nog koude motor nooit op toeren. z Laat de motor meteen nakijken als deze dikwijls moeilijk start of vaak afslaat. Laat de motor eerst een paar seconden stationair draaien voordat deze uit wordt gezet. Dit is nodig om het toerental van de turbo voldoende af te laten nemen. Gas geven tijdens het uit zetten van de motor kan leiden tot ernstige schade aan de turbo. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STARTEN EN RIJDEN 197 Controle van de auto voor een lange rit Een goede gewoonte! Door uw auto te controleren kunt u uzelf ervan verzekeren dat u veilig en plezierig kunt autorijden. Slechts enige vertrouwdheid met uw auto en een oplettend oog zijn hiervoor vereist. Indien gewenst kunt u deze controle tegen een minimale vergoeding ook laten doen door een Toyota--dealer. WAARSCHUWING Als u deze controles in een gesloten garage uitvoert, zorg dan voor ruim voldoende ventilatie. Uitlaatgassen zijn namelijk giftig. VOOR HET STARTEN De buitenkant van de auto Banden. Controleer de spanning van alle banden met behulp van een bandenspanningsmeter en kijk goed of u insnijdingen, beschadigingen of abnormale slijtage ziet. Remmen. Overtuig u ervan dat het rempedaal enige speling heeft. In de motorruimte Reservezekeringen. Wees er zeker van dat u reservezekeringen bij u hebt. (Zie “Plaats van zekeringen” op bladzijde 244 in hoofdstuk 7--1.) Koelvloeistofniveau. Controleer of het niveau van de koelvloeistof goed is. (Zie bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.) Accu en kabels. Alle accucellen moeten tot het juiste niveau zijn gevuld. Vul indien nodig bij met gedestilleerd water. Controleer of de accupolen en klemmen goed schoon zijn en de klemmen goed vastzitten. Let ook op scheurtjes in de accubak. Controleer of de accukabels in goede staat verkeren en goed zijn aangesloten. Bedrading. Controleer of er draden zijn beschadigd of losgeraakt. Brandstofleidingen. Controleer de leidingen op lekkage en losse verbindingen. Wielbouten. Overtuig u ervan dat er geen bouten ontbreken en dat ze allemaal goed vastzitten. NA HET STARTEN Vloeistoflekkages. Als de auto enige tijd geparkeerd heeft gestaan, controleer dan onder de auto of lekkage van olie, brandstof, water of andere vloeistof heeft plaatsgevonden (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage normaal). Uitlaatsysteem. Luister of het geluid niet afwijkt van normaal en controleer of u geen uitlaatgassen ruikt. Laat een eventuele lekkage onmiddellijk verhelpen. (Zie “Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen” op bladzijde 182 in hoofdstuk 2.) Verlichting. Controleer de werking van alle lampen. Controleer ook de afstelling van de koplampen. Motoroliepeil. Stop de motor en controleer het motoroliepeil als de auto horizontaal staat. (Zie bladzijde 250 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.) De binnenkant van de auto Reservewiel, krik en wielsleutel. Controleer de bandenspanning van het reservewiel en overtuig u ervan dat krik en wielsleutel in de auto aanwezig zijn. TIJDENS HET RIJDEN Veiligheidsgordels. Controleer of de sluitingen goed werken. Controleer of de gordels niet versleten of gerafeld zijn. Remmen. Controleer op een veilige plaats of de auto niet scheeftrekt bij het remmen. Instrumenten en bedieningsorganen. Let erop dat de waarschuwingslampjes, instrumentenverlichting en de voorruitontwaseming goed werken. Instrumenten. Controleer of alle meters werken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 198 STARTEN EN RIJDEN Iets ongewoons? Controleer op loszittende onderdelen en lekkages. Luister of u abnormale geluiden hoort. Als alles in orde is, kunt u onbezorgd gaan rijden. Tips voor het rijden onder diverse omstandigheden D Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Hierdoor hebt u een betere controle over de auto. D Rijd langzaam een stoeprand op, als het mogelijk is onder een rechte hoek. Rijd niet tegen hoge of scherpe voorwerpen en dergelijke aan of eroverheen. Als u dit toch doet, kunnen de banden ernstig beschadigd raken. Hiervan kan een klapband het resultaat zijn. Rijd voorzichtig over drempels, andere grote oneffenheden en slechte wegen. Anders kan er ernstige schade ontstaan aan de banden en/of wielen. D Draai bij het parkeren op een helling de wielen zodanig tegen de stoeprand aan dat de auto niet naar beneden kan rollen. Activeer de parkeerrem en zet de transmissie in stand M 1, E 1 of R (multi--mode transmissie) of in de 1e versnelling of achteruit (handgeschakelde transmissie). Plaats, indien nodig, wielblokken. D Door de auto te wassen of bij het rijden door diepe plassen kunnen de remmen nat worden. Controleer of de remmen nat zijn door licht op het rempedaal te trappen. Doe dit alleen als er geen ander verkeer in de buurt is. Als u niet de normale vertragingskracht voelt, zullen de remmen nat zijn. Rijd, om de remmen droog te maken, langzaam en voorzichtig door en houd het rempedaal licht ingetrapt. Als ze hierna nog steeds niet veilig werken, zet de auto dan aan de kant en bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. WAARSCHUWING D Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje voor de geactiveerde parkeerrem uit is. D Laat uw auto niet onbeheerd achter met draaiende motor. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STARTEN EN RIJDEN 199 Rijden in de winter D Laat de voet niet op het rempedaal rusten tijdens het rijden. Anders kunnen de remmen gevaarlijk oververhit raken. Daarnaast zullen de remmen sneller slijten en zal het brandstofverbruik hoger worden. D Schakel terug en matig uw snelheid, wanneer u aan een lange of steile afdaling begint. Door aanhoudend gebruik van de remmen kunnen deze oververhit raken en kan de remwerking achteruitgaan. D Wees voorzichtig bij accelereren, op-- en terugschakelen en remmen op gladde wegen. Door het plotseling wijzigen van het motortoerental, zoals bij acceleratie en afremmen op de motor kunnen de banden hun grip verliezen en kan de auto in een slip geraken. Zorg ervoor dat de koelvloeistof voldoende tegen vorst beschermd is. Benzinemotor: Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof op basis van ethyleenglycol. (Long--life koelvloeistof is een combinatie van fosfaatarme en organische zuren.) Zie “Controle van koelvloeistofniveau” op bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie over de koelvloeistofkeuze. “Toyota Super Long Life Coolant” is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer --35_C (--31_F). OPMERKING D Matig uw snelheid als de remmen nat zijn. Als de remmen nat zijn, is uw remweg langer. Ook kan de auto naar een kant trekken bij het remmen. Ook kan het gebeuren dat de parkeerrem niet goed meer werkt. OPMERKING Vermijd diepe plassen bij het rijden over natte wegen. Grote hoeveelheden water in de motorruimte kunnen schade aan de motor en/of elektrische onderdelen veroorzaken. Gebruik geen kraanwater. Dieselmotor: Zorg ervoor dat de koelvloeistof voldoende vorstbescherming biedt. Gebruik “Premium Long Life Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed. Green” of gelijkwaardig. Zie “Controle van koelvloeistofniveau” op bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie over de koelvloeistofkeuze. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 200 STARTEN EN RIJDEN Controleer de staat van de accu en de kabels. Gebruik de parkeerrem niet als de kans bestaat dat deze vastvriest. Lage temperaturen verminderen de capaciteit van de accu, dus moet deze in optimale conditie verkeren om voldoende vermogen te kunnen leveren voor het starten in de winter. Zie hoofdstuk 7--3 voor controle van de accu. Een Toyota--dealer of erkende reparateur is graag bereid de conditie van de accu voor u te controleren. Zet bij het parkeren de transmissie in stand M 1, E 1 of R (multi--mode transmissie) of in de 1e versnelling of de achteruit (handgeschakelde transmissie) en blokkeer de achterwielen. Zet de parkeerrem niet vast, omdat deze anders door het water en de sneeuw die zich in het mechanisme hebben verzameld, kan vastvriezen. Overtuig u ervan dat de viscositeit van de motorolie aan het koude weer is aangepast. Voorkom dat er zich veel ijs en sneeuw onder de spatschermen ophoopt. Zie bladzijde 250 in hoofdstuk 7--2 voor de aanbevolen viscositeit. Als u relatief dikke olie voor gebruik in de zomer gedurende de wintermaanden in de motor laat zitten, zal dit moeizaam starten tot gevolg hebben. Als u niet zeker bent welke olie u het beste kunt gebruiken, aarzel dan niet om contact op te nemen met een Toyota--dealer of erkende reparateur, die graag bereid is u te helpen. De besturing kan erdoor belemmerd worden. Stop af en toe als u over besneeuwde wegen rijdt en verwijder, indien nodig, de sneeuwklonten onder de spatschermen. Zorg ervoor dat de portiersloten niet kunnen bevriezen. Spuit speciale slotontdooier in de sloten en smeer de rubbers in met glycerine om te verhinderen dat ze vastvriezen. U kunt proberen een bevroren slot toch open te krijgen, door de sleutel te verhitten alvorens deze in het slot te steken. Gebruik in de winter een vorstbestendige ruitensproeiervloeistof. Dit product is verkrijgbaar bij elke Toyota--dealer of erkende reparateur en bij de meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor de juiste mengverhouding met water. OPMERKING Gebruik geen motorantivries of enig ander vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak van uw auto kan worden aangetast. Afhankelijk van de omstandigheden waarin u moet rijden, kunt u een kleine nooduitrusting meenemen. Zaken die u bijvoorbeeld in de bagageruimte kunt meenemen, zijn sneeuwkettingen, een ruitenkrabbertje, een pechlamp, startkabels e.d. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index STARTEN EN RIJDEN Trekken van een aanhangwagen 201 Tips voor brandstofbesparing en een lange levensduur van uw Toyota Meer kilometers met een liter brandstof rijden is eenvoudig: rijd rustig! Uw auto zal dan ook langer meegaan. De volgende tips zullen u helpen geld te besparen op brandstof-- en reparatiekosten: MS31001 D Houd de banden steeds op de juiste spanning. Controleer de bandenspanning ten minste eenmaal per maand. Te lage bandenspanning bevordert slijtage en verspilt brandstof. Zie bladzijde 257 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie. D Voer geen onnodige ballast in uw auto Toyota adviseert u geen aanhangwagen met uw auto te trekken. De auto is niet ontworpen voor het trekken van een aanhangwagen. mee. Door extra gewicht wordt de motor zwaarder belast, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. D Vermijd langdurig stationair warmdraaien van de motor. Rijd weg zodra de motor regelmatig draait, maar ontzie de motor zolang deze zijn bedrijfstemperatuur nog niet heeft bereikt. In de winter duurt het wat langer voor de motor op temperatuur is. D Trek rustig en geleidelijk op. Vermijd snel accelereren. Schakel zo snel mogelijk in een hogere versnelling. D Vermijd onnodig stationair draaien. Als u lang moet wachten, kunt u de motor beter afzetten. D Rijd niet met een te hoog of te laag motortoerental. Kies de versnelling die het beste bij de gereden snelheid past. D Rijd zo veel mogelijk met gelijkmatige snelheid. Door herhaaldelijk accelereren en vaart minderen wordt er kostbare brandstof verspild. D Voorkom onnodig stoppen en remmen. Houd een constante snelheid aan. Kijk onder het rijden ver vooruit en houd rekening met veranderingen in de verkeerssituatie. Kies doorgaande wegen om zo veel mogelijk verkeerslichten te vermijden. Houd altijd voldoende afstand tot uw voorligger, zodat u plotseling remmen kunt vermijden. U spaart zo ook uw remmen. D Vermijd zo veel mogelijk files en andere verkeersopstoppingen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 202 STARTEN EN RIJDEN D Laat uw voet nooit op het rem- of koppelingspedaal rusten tijdens het rijden. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage, warmlopen en een hoog brandstofverbruik. D Rijd ook op snelwegen rustig en gelijkmatig. Hoe hoger de snelheid, des te hoger het brandstofverbruik. Door uw snelheid te matigen, bespaart u op uw brandstofkosten. D Zorg ervoor dat de voorwielen goed uitgelijnd blijven. Rijd niet tegen stoepranden aan en minder vaart op slechte wegen. Als de wielen niet goed uitgelijnd zijn, slijten de banden sneller en moet de motor een hogere rolweerstand overwinnen, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. D Houd de onderzijde en wielkasten van uw auto vrij van modder, vuil en dergelijke. Hiermee worden corrosie en nodeloze gewichtstoename tegengegaan. D Houd uw auto door regelmatig onderhoud in topconditie. Een vervuild luchtfilter, onjuiste klepspeling, vervuilde bougies, vervuilde en/of verouderde smeermiddelen, niet goed afgestelde remmen enz. verminderen de prestaties van de motor en verhogen het brandstofverbruik. Voor een lange levensduur en een lage kilometerprijs is het van belang dat de onderhoudsbeurten volgens het onderhoudsschema worden uitgevoerd. Als u vaak over stoffige wegen rijdt of dikwijls zeer korte afstanden rijdt, hoort uw auto vaker een onderhoudsbeurt te krijgen. WAARSCHUWING Probeer nooit brandstof te besparen door tijdens het afdalen van een helling de motor af te zetten. De rem-- en stuurbekrachtiging zullen dan niet meer werken. Het is dan ook niet meer mogelijk om op de motor af te remmen om het remsysteem te sparen. Bovendien werkt het emissiesysteem alleen goed als de motor draait. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH Hoofdstuk 4 WAT TE DOEN BIJ PECH D Als de motor niet wil aanslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204 D Als de motor afslaat tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 D Als het motortoerental niet verhoogd kan worden . . . . . . . . . . . 211 D Als de motor oververhit raakt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 D Als de auto een lekke band heeft . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213 D Als uw auto vast komt te zitten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 D Als uw auto moet worden gesleept . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 D Als de selectiehendel van de multi--mode transmissie is geblokkeerd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 D Als u uw sleutels verliest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230 203 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 204 WAT TE DOEN BIJ PECH Als de motor niet wil aanslaan (a) Eenvoudige controles Verzeker u er vóór het uitvoeren van deze controles van dat u de juiste startprocedure hebt gevolgd, zoals aangegeven in “Starten van de motor” op bladzijde 194 in hoofdstuk 3 en dat er voldoende brandstof in de tank zit. Uw auto is uitgerust met een startblokkering; controleer of de motor met een reservesleutel kan worden gestart. Als de motor dan wel kan worden gestart, kan uw sleutel defect zijn. Laat de sleutel controleren bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als de motor met geen van de sleutels gestart kan worden, kan de startblokkering defect zijn. Neem contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie “Sleutels” op bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2.) Als de startmotor niet of te langzaam draait— 1. Controleer beide accukabels. Overtuig u ervan dat de aansluitingen op de accu, het chassis en de startmotor goed vastzitten en schoon zijn. 2. Schakel de interieurverlichting in wanneer de bovengenoemde aansluitingen goed vastzitten en schoon zijn. 3. Als de interieurverlichting niet brandt, zwak brandt of uitgaat als de startmotor wordt ingeschakeld, is de accu ontladen. U kunt proberen door middel van hulpstartkabels en een hulpaccu de motor te starten. Zie “(d) Hulpstart” op bladzijde 207 voor meer informatie. Als de interieurverlichting in orde is, maar de motor niet aanslaat, moet deze worden afgesteld of gerepareerd. Neem contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. OPMERKING Sleep of duw de auto niet aan. Hierdoor kan de auto beschadigd raken of een ongeval veroorzaken als de motor aanslaat. Ook kan de katalysator daardoor oververhit raken en zelfs de oorzaak van brand worden. Als de startmotor met normale snelheid draait, maar de motor niet aanslaat: Benzinemotor: 1. Zet het contact in stand ACC of UIT en probeer de motor nogmaals te starten. 2. Als de motor niet aanslaat, kan deze verzopen zijn door de herhaalde startpogingen. Zie “(b) Verzopen motor starten” op bladzijde 205 voor meer informatie. 3. Als de motor dan nog niet aanslaat, moet deze worden afgesteld of gerepareerd. Neem contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. Dieselmotor: 1. Wanneer u de motor wilt starten nadat deze is afgeslagen door een lege brandstoftank, kan het zijn dat u eerst het brandstofsysteem moet ontluchten. Zie “(c) Ontluchten van het brandstofsysteem (dieselmotor)” op bladzijde 205 voor verdere informatie. 2. Als het brandstofsysteem in orde lijkt, maar de motor toch niet aanslaat, moet het systeem worden afgesteld of gerepareerd. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH (b) Verzopen motor starten (benzinemotor) 205 (c) Ontluchten van het brandstofsysteem (dieselmotor) Als de motor niet aanslaat, kan deze verzopen zijn door de herhaalde startpogingen. Als dit gebeurt, trap dan het gaspedaal helemaal in en draai dan de contactsleutel in stand START. Houd de sleutel en het gaspedaal 15 seconden vast en laat ze daarna weer los. Probeer daarna de motor te starten zonder het gaspedaal aan te raken. MS41055 Als de motor na 15 seconden nog niet aanslaat, laat dan de sleutel los, wacht een paar minuten en probeer het dan opnieuw. Als de motor dan nog niet aanslaat, moet deze worden afgesteld of gerepareerd. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. OPMERKING Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders kunnen de startmotor en de bedrading oververhit raken. Als de tank onverhoopt is leeggereden en de motor is afgeslagen, is het mogelijk dat de motor na het tanken niet meer wil aanslaan. In dat geval moet het brandstofsysteem met behulp van de ontluchtingspomp worden ontlucht. Voer de onderstaande procedure uit om het brandstofsysteem te ontluchten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 206 WAT TE DOEN BIJ PECH MS41049a MS41050b Clips 1. Verwijder de bovenste afdekkap van de motor zoals aangegeven in de afbeelding. 2. Neem de ontluchtingspomp voorzichtig uit de clips. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 207 (d) Hulpstart Als de volgende aanwijzingen niet nauwgezet worden opgevolgd, kan letsel ontstaan of kunnen de auto of elektronische onderdelen beschadigd raken door het exploderen van de accu, door accuzuur of elektriciteit. MS41051b Als u er niet helemaal zeker van bent hoe de procedure moet worden uitgevoerd, neem dan contact op met een Toyota--dealer of een sleepdienst. WAARSCHUWING D Accu’s bevatten het giftige en corrosieve 3. Knijp de ontluchtingspomp herhaaldelijk in tot u meer weerstand voelt. zwavelzuur. Gebruik een veiligheidsbril tijdens de hulpstart en voorkom dat er zuur op de huid, kleding of auto terechtkomt. D Als er zuur op de huid of in de ogen komt, trek dan onmiddellijk kleding die in contact is gekomen met accuzuur uit en spoel overvloedig met water. Schakel gelijk daarna medische hulp in. Blijf zo mogelijk water op de ogen deppen met een spons of doek, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. D In de accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. Gebruik tijdens de hulpstart uitsluitend goede startkabels; rook niet en steek nooit een lucifer of een aansteker aan. OPMERKING De hulpaccu moet een 12V- accu te zijn. Voer de hulpstart pas uit als u er zeker van bent dat de hulpaccu ervoor geschikt is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 208 WAT TE DOEN BIJ PECH HULPSTARTPROCEDURE 1. Controleer of de auto’s elkaar niet raken als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt. Zet het contact in stand UIT. Gebruik bij de hulpstartprocedure een accu met een gelijke of grotere capaciteit. Een andere accu is waarschijnlijk niet krachtig genoeg voor een hulpstart. Laad de accu enige tijd op als de hulpstart moeizaam verloopt. 2. Verwijder, indien nodig, de vuldoppen van beide accu’s. Leg een doek over de openingen in de accu’s. Hierdoor wordt de kans op een explosie, letsel en brandwonden verminderd. 3. Als de motor in de auto met de hulpaccu niet draait, start deze dan en laat hem een paar minuten draaien. Laat tijdens de hulpstart de motor met ongeveer 2.000 omw/ min draaien door het gaspedaal iets in te trappen. Ontladen accu MS41020d Hulpaccu Positieve aansluiting (“+” merkStartteken) Positieve aansluiting kabel (“+” merkteken) 4. Sluit de startkabels in de volgorde a, b, c, d aan. a. Sluit de rode startkabel aan op de positieve accupool (+) van de ontladen accu. b. Sluit de andere zijde van de rode startkabel aan op de positieve accupool (+) van de hulpaccu. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 209 Startkabel MS41021d Ontladen accu Negatieve accupool (“--” merkteken) MS41044b Hulpaccu c. Sluit de zwarte startkabel aan op de negatieve accupool (–) van de hulpaccu. Aanbevolen punt voor benzinemotor d. Sluit de andere zijde van de zwarte startkabel aan op de auto met de ontladen accu op een stevig, stabiel, niet gelakt metalen punt. In de volgende afbeeldingen worden de aanbevolen punten gegeven waarop de startkabel het beste kan worden aangesloten: MS41047a Aanbevolen punt voor dieselmotor Sluit de kabel niet aan op of bij een onderdeel dat beweegt tijdens het starten. WAARSCHUWING Let er bij het aansluiten van de startkabels op dat u niet over de accu gaat hangen en dat de startkabels en de accuklemmen niets anders dan de accupolen of massa raken, om letsel te voorkomen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 210 WAT TE DOEN BIJ PECH Als de motor afslaat tijdens het rijden 5. Alleen uitvoeringen met dieselmotor: Wacht na het aansluiten van de startkabels ongeveer 5 minuten om de ontladen accu wat op te laden. Laat gedurende deze tijd de motor van de auto met de hulpaccu met ongeveer 2.000 omw/min draaien door het gaspedaal iets in te trappen. Als de motor afslaat tijdens het rijden... 6. Multi- mode transmissie: Zet het contact in stand AAN. Houd het rempedaal stevig ingetrapt en zet de selectiehendel in stand N. Controleer of op het instrumentenpaneel het controlelampje “N” gaat branden. Start vervolgens de motor volgens de normale procedure. 3. Probeer de motor weer te starten. Handgeschakelde transmissie: Start de motor volgens de normale procedure. Laat, na het aanslaan, de motor gedurende enkele minuten met ongeveer 2.000 omw/ min draaien door het gaspedaal iets in te trappen. 7. Neem de startkabels voorzichtig in de omgekeerde volgorde los: eerst de negatieve kabel en dan de positieve kabel. 8. Neem voorzichtig de doeken van de accu’s; er kan zuur in zitten. 9. Als de vuldoppen werden verwijderd, plaats ze dan weer. Als de reden voor het ontladen van de accu niet duidelijk is (zoals bijvoorbeeld wanneer u hebt vergeten de lampen uit te zetten), moet u de auto laten nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als de eerste startpoging niet succesvol verloopt... Controleer of de klemmen van de startkabels goed contact maken. Laad de lege accu met aangesloten startkabels gedurende enkele minuten en start de motor op de normale manier. Als deze poging ook zonder succes blijft, kan de accu te ver ontladen zijn. Laat hem controleren bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. 1. Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af. Zet de auto op een veilige plaats neer. 2. Schakel de alarmknipperlichten in. Als de motor niet aanslaat, zie dan “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in dit hoofdstuk. WAARSCHUWING Als de motor niet draait, werkt de rembekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen veel zwaarder gaan dan normaal. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH Als het motortoerental niet toeneemt (alleen multi-- mode transmissie) Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het gaspedaal wordt ingetrapt, kan er een storing in de elektronische smoorklepaansturing zijn opgetreden. Dit kan gepaard gaan met trillingen. Als u het gaspedaal echter steviger en langzamer intrapt, kunt u met uw auto langzamer gaan rijden. Laat uw Toyota zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Ook al wordt de storing van het elektronisch gaspedaal bij lage snelheid gecorrigeerd, het gaspedaal kan pas herstellen als de motor is afgezet en het contact in stand ACC of UIT staat. WAARSCHUWING Let er vooral op dat het pedaal niet onjuist wordt gebruikt. 211 Als de motor oververhit raakt (benzinemotor) Wanneer u merkt dat de motor minder goed trekt of als u een luid kloppend of pingelend geluid hoort, terwijl het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur een te hoge temperatuur aangeeft, is de motor waarschijnlijk te heet geworden. Voer de volgende procedure uit: 1. Zet de auto zo ver mogelijk aan de kant van de weg en schakel de alarmknipperlichten in. Zet de transmissie in stand N (multi--mode transmissie) of de vrijstand (handgeschakelde transmissie) en activeer de parkeerrem. Schakel de airconditioning uit (indien van toepassing). 2. Zet de motor af als er kokende vloeistof of stoom uit de radiateur of het reservoir ontsnapt. Wacht met het openen van de motorkap tot er geen stoom meer te zien is. Als er geen kokende vloeistof of stoom ontsnapt, laat u de motor lopen. Controleer of de elektrische ventilator werkt. Zet het contact in stand UIT als dit niet het geval is. WAARSCHUWING Laat de motorkap gesloten tot er geen stoom meer ontsnapt om letsel te voorkomen. Ontsnappende stoom of koelvloeistof is een teken dat het koelsysteem onder een zeer hoge druk staat, met alle gevaren van dien. 3. Controleer de radiateur, de slangen en de onderzijde van de auto op lekken. Waterlekkage van de airconditioning is echter normaal wanneer deze gebruikt is. WAARSCHUWING Houd handen en kleding uit de buurt van de ventilator en de aandrijfriemen van de motor als deze draait. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 212 WAT TE DOEN BIJ PECH Als de motor oververhit raakt (dieselmotor) 4. Zet het contact direct af als het koelsysteem lek is. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. 5. Als er geen lekkage kan worden vastgesteld, controleer dan het koelvloeistofniveau in het reservoir. Als het reservoir leeg is, vul het dan bij draaiende motor bij met koelvloeistof. Vul het tot ongeveer de helft. Zie “Selectie van koelvloeistof” op bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie over het te gebruiken type koelvloeistof. WAARSCHUWING Verwijder de radiateurdop nooit wanneer de motor en de radiateur nog heet zijn. Door de hoge druk in het koelsysteem kunnen kokende vloeistof en stoom naar buiten spuiten waardoor ernstige brandwonden kunnen ontstaan. 6. Controleer nogmaals het koelvloeistofniveau in het reservoir als de motortemperatuur weer tot de normale waarde is gedaald. Vul, indien nodig, het reservoir bij tot het halfvol is. Als het niveau in korte tijd daalt, is het koelsysteem toch lek. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Wanneer u merkt dat de motor minder goed trekt of als u een luid kloppend of pingelend geluid hoort, terwijl het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur een te hoge temperatuur aangeeft, is de motor waarschijnlijk te heet geworden. Voer de volgende procedure uit: 1. Zet de auto zo ver mogelijk aan de kant van de weg en schakel de alarmknipperlichten in. Zet de transmissie in de vrijstand en zet de parkeerrem vast. Schakel de airconditioning uit (indien van toepassing). 2. Zet de motor af als er kokende vloeistof of stoom uit de radiateur of het reservoir ontsnapt. Wacht met het openen van de motorkap tot er geen stoom meer te zien is. Als er geen kokende vloeistof of stoom ontsnapt, laat u de motor lopen. Controleer of de elektrische ventilator werkt. Zet het contact in stand UIT als dit niet het geval is. WAARSCHUWING Laat de motorkap gesloten tot er geen stoom meer ontsnapt om letsel te voorkomen. Ontsnappende stoom of koelvloeistof is een teken dat het koelsysteem onder een zeer hoge druk staat, met alle gevaren van dien. 3. Controleer de radiateur, de slangen en de onderzijde van de auto op lekken. Waterlekkage van de airconditioning is echter normaal wanneer deze gebruikt is. WAARSCHUWING Houd handen en kleding uit de buurt van de ventilator en de aandrijfriemen van de motor als deze draait. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 213 Als de auto een lekke band heeft— 4. Zet het contact direct af als het koelsysteem lek is. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. 5. Als er geen lekkage kan worden vastgesteld, controleer dan het koelvloeistofniveau in het reservoir. Als het reservoir leeg is, vul het dan bij draaiende motor bij met koelvloeistof. Vul het tot ongeveer de helft. Zie voor het type koelvloeistof, “Selectie van koelvloeistof” op bladzijde 256 in hoofdstuk 7--2. WAARSCHUWING Verwijder de dop van het expansietankje nooit wanneer de motor en de radiateur nog heet zijn. Door de hoge druk in het koelsysteem kunnen kokende vloeistof en stoom naar buiten spuiten waardoor ernstige brandwonden kunnen ontstaan. 6. Controleer nogmaals het koelvloeistofniveau in het reservoir als de motortemperatuur weer tot de normale waarde is gedaald. Vul, indien nodig, het reservoir bij tot het halfvol is. Als het niveau in korte tijd daalt, is het koelsysteem toch lek. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. 1. Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af. Stop nooit in de middenberm. Zet de auto op een veilige plaats neer. Parkeer de auto op een vlakke en stevige ondergrond. 2. Zet de motor af en schakel de alarmknipperlichten in. 3. Handgeschakelde transmissie: Trek de parkeerrem stevig aan en zet de versnellingspook in de achteruit. Multi- mode transmissie: Trek de parkeerrem stevig aan en zet het contact in stand AAN. Zet vervolgens de selectiehendel in stand M 1, E 1 of R. 4. Laat de passagiers aan de rechterkant uit de auto stappen en wijs ze op de gevaren van het voorbijrijdende verkeer. 5. Lees de hierna gegeven aanwijzingen aandachtig door. WAARSCHUWING Belangrijke punten die u bij het opkrikken in acht moet nemen ter voorkoming van letsel: D Volg de instructies die hierna gegeven worden stipt op. D Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund. U kunt hierdoor ernstige verwondingen oplopen. D Start de motor niet en laat de motor ook niet draaien als de auto op een krik staat. D Parkeer de auto op een stevige vlakke ondergrond, zet de parkeerrem stevig vast en schakel de transmissie in de achteruit. Plaats, indien nodig, een wielblok voor of achter het wiel dat zich schuin tegenover het wiel met de lekke band bevindt. D Verzeker u ervan dat de krikkop goed in het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 214 WAT TE DOEN BIJ PECH —Gereedschap en reservewiel D Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund. D Gebruik de krik uitsluitend om uw auto op te krikken bij het verwisselen van een wiel. D Krik de auto niet op als er zich nog ie- MS41005a mand in de auto bevindt. D Plaats niets op of onder de krik als de auto wordt opgekrikt. D Krik de auto niet hoger op dan nodig is om het reservewiel te monteren. OPMERKING Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als u slechts een klein stukje doorrijdt, kunnen de band en het wiel onherstelbaar beschadigd raken. 1. Pak het benodigde gereedschap en het reservewiel uit de auto. 1 2 3 4 Afdekplaat reservewiel Krik Wielsleutel Reservewiel Om op een lekke band voorbereid te zijn, kunt u uzelf het beste van tevoren met de krik en het gereedschap vertrouwd maken. Onthoud waar alles is opgeborgen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 215 —Plaatsen van een wielblok MS41006 Verwijderen van het reservewiel: 1. Verwijder de gereedschapshouder. 2. Draai de bout los en verwijder deze. Neem dan het reservewiel uit de auto. Leg bij het opbergen de binnenkant van het wiel naar boven. Zet daarna het wiel weer vast door bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde uit te voeren om te voorkomen dat het bij een ongeluk of bij plotseling remmen naar voren schiet. MS41001 2. Blokkeer het wiel schuin tegenover het wiel met de lekke band met een wielblok, om te voorkomen dat de auto kan gaan rijden als deze is opgekrikt. Plaats het wielblok aan de voorzijde van een van de voorwielen of aan de achterzijde van een van de achterwielen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 216 WAT TE DOEN BIJ PECH —Verwijderen van wieldop (stalen velgen) MS41045b —Losdraaien van de wielbouten MS41012b 3. Verwijder de wieldop. 4. Draai alle wielbouten los. Verwijder de wieldop op de aangegeven manier met de wielsleutel. Draai de wielbouten altijd een halve slag los voordat u de auto opkrikt. WAARSCHUWING Probeer de wieldop niet met de hand te verwijderen. Neem voldoende voorzichtigheid in acht om letsel te voorkomen. De wielbouten moeten linksom worden losgedraaid. Om een maximale hefboomwerking te verkrijgen, zet u de sleutel zo op de bout dat de handgreep horizontaal naar rechts wijst. Pak de sleutel bij het uiteinde beet en trek deze naar boven om de bout los te draaien. Pas op dat de sleutel niet van de bout afschiet. Draai de wielbouten er nog niet helemaal af maar draai ze slechts een halve slag los. WAARSCHUWING Breng nooit olie of vet aan op de wielbouten. Hierdoor kunnen de bouten en wielen losraken en eraf vallen, wat kan leiden tot een ernstig ongeval. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 217 —Plaatsen van de krik MS41041a WAARSCHUWING MS41013d Stalen velgen: Gebruik geen inbussleutel o.i.d. om de bouten los of vast te draaien. Hierdoor kunnen de bouten vervormen, waardoor het wiel niet meer goed vastgedraaid kan worden. 5. Plaats de krik onder het juiste kriksteunpunt. Verzeker u ervan dat de krik op een vlakke en harde ondergrond staat. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 218 WAT TE DOEN BIJ PECH —Opkrikken van de auto MS41014b 6. Controleer of er zich niemand in de auto bevindt en krik dan de auto zo hoog op dat het reservewiel kan worden gemonteerd. Denk eraan dat de auto hoger moet worden opgekrikt om het reservewiel te monteren dan om het wiel met de lekke band te verwijderen. Draai de krikslinger rechtsom om de auto op te krikken. Controleer, zodra de krik de auto raakt en deze iets op begint te tillen, voor de zekerheid nogmaals of de krikkop goed onder het steunpunt zit. WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund. —Verwisselen van het wiel MS41015a 7. Verwijder de wielbouten en verwissel het wiel. Til het wiel met de lekke band er recht af en leg het weg. Zet het reservewiel voor de wielnaaf en draai het wiel zodanig dat de boutgaten in lijn liggen met de gaten in de wielnaaf. Zet het wiel vast met de bouten. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 219 —Plaatsen van de wielbouten MS41016a MS41017a Voordat u een wiel monteert, reinigt u de plaatsen waar wiel en naaf of remtrommel elkaar raken met behulp van een staalborstel of een doek. Als een wiel wordt gemonteerd zonder dat de metalen delen goed op elkaar dragen, kunnen de wielbouten loslopen. Hierdoor kan een wiel op den duur onder het rijden losraken. 8. Plaats alle wielbouten en draai ze handvast. Draai de bouten met de hand zo ver mogelijk vast. Druk daarna het wiel aan en probeer ze nog verder aan te draaien. WAARSCHUWING Breng nooit olie of vet aan op de wielbouten. Hierdoor kunnen de bouten te vast gedraaid worden en beschadigd raken. Hierdoor kunnen de bouten en wielen losraken en eraf vallen, wat kan leiden tot een ernstig ongeval. Als er olie of vet op een bout zit, maak deze dan schoon. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 220 WAT TE DOEN BIJ PECH —Auto laten zakken D Laat een beschadigde wieldop niet op het wiel zitten. Een beschadigde wieldop kan tijdens het rijden van het wiel raken en ongelukken veroorzaken. MS41018b 9. Laat de auto helemaal zakken en draai de wielbouten vast. Draai de krikslinger linksom tot de krik helemaal gezakt is en het wiel weer op de grond staat. Gebruik alleen de wielsleutel om de bouten (rechtsom) vast te draaien. Gebruik geen andere gereedschappen; zet alleen met uw handen kracht op de wielsleutel, doe dit nooit met een hamer, pijp of voet. Let erop dat de sleutel goed over de bout zit. Draai de bouten in de aangegeven volgorde eerst een beetje vast. Herhaal dit proces totdat alle bouten goed vastzitten. WAARSCHUWING D Controleer wanneer u de auto laat zakken of er niets of niemand onder komt. D Laat zo spoedig mogelijk na het verwisselen van een wiel de bouten met een aanhaalmoment van 103 Nm (10,5 kgm) vastzetten. Anders kunnen de bouten losraken en de wielen eraf vallen, wat tot een ernstig ongeval kan leiden. D Als de bouten te stevig vast worden gedraaid, kan het wiel vervormen en kunnen er scheurtjes ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 221 —Plaatsen wieldop (stalen velgen) MS41041a WAARSCHUWING Stalen velgen: Gebruik geen inbussleutel om de bouten los of vast te draaien. Hierdoor kunnen de bouten vervormen, waardoor het wiel niet meer goed vastgedraaid kan worden. MS41019 10. Plaats de wieldop. 1. Plaats de wieldop op de velg. Breng de uitsparing in de wieldop in lijn met het ventieldopje zoals aangegeven. 2. Druk één hand stevig op de ene zijde van de wieldop en tik de andere zijde met uw andere hand stevig vast rondom de hele omtrek van de wieldop. WAARSCHUWING Neem voldoende voorzichtigheid in acht om letsel te voorkomen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 222 WAT TE DOEN BIJ PECH —Na het verwisselen van het wiel 11. Controleer de spanning van de zojuist gemonteerde reserveband. Breng deze indien nodig op de voorgeschreven waarde (zie hiervoor bladzijde 287 in hoofdstuk 8). Als de spanning te laag is, rijdt u langzaam naar de dichtstbijzijnde garage of servicestation en pompt u de band op, omdat deze anders onherstelbaar wordt beschadigd tijdens het rijden. Vergeet niet te controleren of bij elk wiel het ventiel met een dopje is afgesloten, zodat er geen vuil en vocht in het ventiel kunnen dringen. Hierdoor zou het ventiel kunnen gaan lekken. Breng zo spoedig mogelijk een nieuw dopje aan als er een blijkt te ontbreken. 12. Berg het gereedschap, de krik en het wiel met de lekke band weer op. Draai zo spoedig mogelijk na het verwisselen van een wiel de wielbouten vast met het voorgeschreven aanhaalmoment, zie bladzijde 287 in hoofdstuk 8. Laat de lekke band repareren en vervang het reservewiel door de gerepareerde band. WAARSCHUWING Controleer voor het rijden of het gereedschap, de krik, de gevarendriehoek en het wiel met de lekke band weer goed zijn opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwerpen bij een aanrijding of bij hard remmen letsel veroorzaakt. PS41515 Lichtmetalen velgen: Verwijder de naafdop door deze vanaf de achterzijde uit de velg te drukken alvorens de velg met de lekke band op te bergen. Raak de naafdop niet kwijt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH Als uw auto vast komt te zitten Als uw auto vastzit in sneeuw, modder, zand o.i.d., kunt u proberen de auto vrij te krijgen door te schommelen. WAARSCHUWING Probeer de auto niet vrij te krijgen door schommelen in de onmiddellijke nabijheid van mensen of voorwerpen. Tijdens het schommelen kan de auto ineens naar voren of naar achteren bewegen, waardoor schade of letsel kan ontstaan als er zich voorwerpen of mensen dicht bij de auto bevinden. OPMERKING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen alvorens uw auto vrij te maken door te “schommelen”, om schade aan de transmissie en andere onderdelen te voorkomen. z Laat de motor niet met te veel toeren draaien en voorkom dat de wielen doorslippen. 223 Als uw auto moet worden gesleept— (a) Slepen met een bril —Met de voorwielen in een bril Met de achterwielen in een bril MS41002 (b) Vervoeren op een trailer/autoambulance z Laat uw auto wegslepen als na een aantal pogingen uw auto nog niet vrij is. Wanneer slepen noodzakelijk is, moet dit worden gedaan door een Toyota- dealer of erkende reparateur of een gespecialiseerd bedrijf. Laat uw auto, in overleg met de sleepdienst, op manier (a) of (b) wegslepen. Laat uw auto alleen wegslepen door een Toyota- dealer of erkende reparateur of een ander gespecialiseerd bedrijf. In geval van nood mag uw auto worden weggesleept zoals beschreven in “Slepen in een noodgeval” op bladzijde 225 in dit hoofdstuk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 224 WAT TE DOEN BIJ PECH Door goed materiaal te gebruiken wordt voorkomen dat uw auto beschadigd raakt tijdens het slepen. Uw Toyota--dealer of erkende reparateur en de sleepdiensten zijn op de hoogte van de te volgen procedure. Uw auto kan beschadigd raken als het slepen niet goed wordt uitgevoerd. Ondanks dat de meeste sleepdiensten op de hoogte zijn van de juiste procedure, is een vergissing niet uit te sluiten. Let erop dat de volgende voorzorgsmaatregelen altijd in acht worden genomen. Laat, indien nodig, deze bladzijde aan de chauffeur van de sleepdienst zien. VOORZORGSMAATREGELEN Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. De wielen en de as die niet van de grond worden getakeld, dienen in een goede conditie te verkeren. Gebruik een trailer of dolly als dit niet het geval is. (a) Slepen met een bril Met de voorwielen in een bril: Zorg ervoor dat de parkeerrem vrij staat. OPMERKING Let erop dat de andere zijde van de auto dan die op de bril staat voldoende grondspeling heeft. Anders kan de bumper en/of de onderkant van de auto beschadigd raken tijdens het wegslepen. Met de achterwielen in een bril: D Handgeschakelde transmissie: Het wordt aanbevolen om een dolly onder de achterwielen te plaatsen. Als er geen dolly wordt gebruikt, zet dan het contact in stand ACC en zet de transmissie in neutraal. D Multi--mode transmissie: Het wordt aanbevolen om een dolly onder de wielen te plaatsen. De dolly moet onder de voorwielen worden geplaatst. Als u geen gebruik maakt van een dolly (of er geen tot uw beschikking hebt), zet het contact dan eerst in stand AAN en zet de selectiehendel in stand N. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel stand N weergegeven wordt. Alleen multi- mode transmissie: Controleer nadat de selectiehendel in stand N is gezet, of de transmissie uit de versnelling en in de neutraalstand staat door de auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie niet in de neutraalstand gezet kan worden, het contact vanuit stand UIT in stand AAN, en zet de versnellingspook vanuit stand N kort in stand E, M of R en vervolgens weer in stand N. Zet het contact van stand AAN in stand UIT. Door deze procedures kan de transmissie in de neutraalstand gezet worden. Wanneer de transmissie nog steeds niet in de neutraalstand gezet kan worden, gebruik dan geen dolly. OPMERKING De auto mag niet gesleept worden als de sleutel niet in het contactslot steekt of met het contact in stand UIT. Het stuurslotmechanisme is niet sterk genoeg om de voorwielen tijdens het slepen recht te houden. (b) Vervoeren op een trailer/autoambulance 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 225 —Slepen in een noodgeval (c) Slepen met een takelwagen MS41003 (c) Slepen met een takelwagen OPMERKING Sleep de auto niet met een takelwagen, noch vooruit, noch achteruit. Anders kan er schade ontstaan aan de carrosserie. MS41004a Wanneer slepen noodzakelijk is, moet dit worden gedaan door een Toyota- dealer of erkende reparateur of een gespecialiseerd bedrijf. In geval van nood kunt u een sleepkabel of - ketting aan het sleepoog rechts voor onder de auto vastmaken. Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Zie voor het plaatsen van het sleepoog aan de voorzijde “Plaatsen sleepoog voorzijde” op bladzijde 227 in dit hoofdstuk. OPMERKING Gebruik alleen het aangegeven sleepoog, anders kan de auto beschadigd raken. Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen. Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid over een korte afstand worden gesleept. Ook moeten de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een goede conditie te zijn. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 226 WAT TE DOEN BIJ PECH WAARSCHUWING D Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of - ketting worden uitgeoefend. Het sleepoog en de sleepkabel of - ketting kunnen breken, waardoor er ernstig letsel of schade kan ontstaan. D Zorg ervoor het sleepoog vóór goed aan de auto te bevestigen. Als het sleepoog niet goed wordt bevestigd, kan het bij het slepen losraken, waardoor de inzittende in de voorste auto ernstig letsel kan oplopen of waardoor schade aan de voorste auto kan ontstaan. OPMERKING Gebruik uitsluitend een speciale sleepkabel of - ketting om een auto te slepen. Maak de kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog. Zet voordat de auto gesleept wordt de parkeerrem vrij en zet de selectiehendel in stand N (multi--mode transmissie) of in de vrijstand (handgeschakelde transmissie). De contactsleutel moet in stand ACC (motor uit) of AAN (draaiende motor) staan. Alleen multi- mode transmissie: Controleer nadat de selectiehendel in stand N is gezet, of de transmissie uit de versnelling en in de neutraalstand staat door de auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie niet in de neutraalstand gezet kan worden, het contact vanuit stand UIT in stand AAN, en zet de selectiehendel vanuit stand N kort in stand E of R en vervolgens weer in stand N. Zet het contact van stand AAN in stand UIT. Door deze procedures kan de transmissie in de neutraalstand gezet worden. Wanneer de transmissie nog steeds niet in de neutraalstand gezet kan worden, gebruik dan geen sleepkabels of --kettingen. WAARSCHUWING Als de motor niet draait, werken de rem-- en stuurbekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan dan normaal. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 227 —Plaatsen sleepoog voorzijde MS41046 1. Verwijder de afdekplaat van het reservewiel zoals aangegeven in de afbeelding. MS41007c 2. Verwijder het sleepoog zoals aangegeven in de afbeelding. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 228 WAT TE DOEN BIJ PECH MS41008b MS41009a 3. Verwijder het afdekkapje van het sleepoog met een sleufkopschroevendraaier met een doek eromheen om te voorkomen dat de voorbumper wordt beschadigd. 4. Draai het sleepoog rechtsom vast in de daarvoor bestemde opening in de bumper. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index WAT TE DOEN BIJ PECH 229 Als de selectiehendel van de multi-- mode transmissie is geblokkeerd MS41010d 5. Draai het sleepoog stevig vast met behulp van de wielsleutel. WAARSCHUWING Wanneer u het sleepoog plaatst, zorg er dan voor dat het goed wordt vastgedraaid. Als dit niet het geval is, kan het sleepoog tijdens het slepen losraken en ernstig letsel veroorzaken. MS41053b Als de blokkering van de selectiehendel niet wordt uitgeschakeld en de selectiehendel niet kan worden verplaatst, ook al staat het contact in stand AAN, volg dan de onderstaande procedures: 1. Zet het contact in stand UIT of ACC. Let erop dat de parkeerrem is geactiveerd. 2. Steek een platte schroevendraaier in het gat en duw tegen het stangetje. De hendel kan worden bediend wanneer tegen het stangetje wordt gedrukt. 3. Zet de selectiehendel in stand N. 4. Trap het rempedaal volledig in en zet het contact in stand AAN. 5. Controleer of de schakelstandindicator stand N weergeeft of controleer op de volgende manier of transmissie in de neutraalstand staat: 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 230 WAT TE DOEN BIJ PECH Als u uw sleutels verliest D Controleer nadat de selectiehendel in stand N is gezet, of de transmissie uit de versnelling en in de neutraalstand staat door de auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie niet in de neutraalstand gezet kan worden, het contact vanuit stand UIT in stand AAN, en zet de selectiehendel vanuit stand N kort in stand E of R en vervolgens weer in stand N. Zet het contact van stand AAN in stand UIT. Door deze procedures kan de transmissie in de neutraalstand gezet worden. Wanneer de transmissie nog steeds niet in de neutraalstand gezet kan worden, gebruik dan geen sleepkabels of --kettingen. 6. Start de motor met ingetrapt rempedaal. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. U kunt nieuwe sleutels laten maken bij elke Toyota- dealer of erkende reparateur met behulp van het sleutelnummer en een van de sleutels. Laat ook een nieuwe sleutel bijmaken als u maar een van de sleutels kwijtraakt. Als u al uw sleutels kwijtraakt, kunt u geen nieuwe sleutels bij laten maken maar moet het complete startblokkeersysteem worden vervangen. Zie hiervoor de aanwijzing in “Sleutels” op bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2. Afstandsbediening— De nieuwe afstandsbediening moet op uw centrale portiervergrendeling worden afgestemd. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. Als uw sleutels zich in de afgesloten auto bevinden en het niet mogelijk is een sleutel bij te laten maken, kan een Toyota--dealer of erkende reparateur in veel gevallen een portier van uw auto met speciaal gereedschap voor u openmaken. Als u onverhoopt een ruit moet inslaan om in de auto te kunnen komen, raden wij u aan hiervoor het kleinste ruitje te kiezen omdat dit het minste kost. Wees extra voorzichtig dat u uzelf niet aan het glas snijdt! 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE Hoofdstuk 5 BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE D Roestbescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232 D Wassen en in de was zetten van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . 233 D Schoonmaken van het interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235 231 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 232 BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE Roestbescherming Toyota heeft met behulp van de meest vooruitstrevende technologie in ontwerp en constructie voor u een kwaliteitsauto gebouwd die goed is beschermd tegen roest. Doordat de auto nu aan u wordt toevertrouwd, is de zorg waarmee u de carrosserie de komende jaren onderhoudt bepalend voor het voorkomen van roest. De meest voorkomende oorzaken van roest aan de auto zijn: D Het ophopen van strooizout, vuil en modder op moeilijk bereikbare plaatsen onder de auto. D Het afspringen van de lak of de antiroestbeschermlaag door lichte aanrijdingen of steenslag. Het onderhoud van de carrosserie kan in bepaalde gebieden of onder ongunstige rijomstandigheden van extra groot belang zijn: D Strooizout en stofwerende chemicaliën bevorderen de roestvorming evenals het zout in de zeelucht en de luchtverontreiniging in industriegebieden. Was uw auto dikwijls. Het is uiteraard noodzakelijk om uw auto door regelmatig wassen schoon te houden. Ter voorkoming van roest en andere corrosieverschijnselen zijn de volgende punten van belang: D Als u in de winter over gepekelde wegen hebt gereden of in de buurt van de kust woont, is het verstandig om de carrosserie en de onderkant van de auto regelmatig met een krachtige waterstraal schoon te spuiten (ten minste eenmaal per maand). D De onderzijde en de wielkasten kunt u het beste schoonmaken met hoge waterdruk of met stoom. Besteed extra aandacht aan deze gebieden daar het moeilijk is alle modder en vuil te zien. Let op dat daar alle aangekoekte modder wordt verwijderd, want alleen nat maken zonder het te verwijderen maakt de zaak alleen maar erger. De onderzijde van de portieren en diverse elementen van de bodemplaat hebben waterafvoeropeningen die niet verstopt mogen raken. Er zou zich water kunnen verzamelen, wat roestvorming in de hand werkt. D Een hoge relatieve vochtigheid versnelt de D Het verdient aanbeveling om na de winter vorming van roest, vooral bij temperaturen net boven het nulpunt. de onderzijde van de auto grondig te reinigen. D Langdurig vochtig of nat blijven van bepaalde delen van de carrosserie werkt de vorming van roest in de hand; controleer van tijd tot tijd uw auto op dit punt (bijvoorbeeld onder de vloermatten). D Hoge temperaturen bevorderen roest op die delen van de carrosserie die door gebrek aan een goede ventilatie niet snel kunnen drogen. Het zal nu duidelijk zijn hoe belangrijk het is uw auto zo schoon mogelijk te houden en beschadiging van de lak of de beschermingslaag zo snel mogelijk te (laten) repareren. Neem de volgende aanwijzingen zorgvuldig in acht om roest aan uw Toyota te helpen voorkomen: Zie “Wassen en in de was zetten van uw Toyota” op bladzijde 233 voor verdere aanwijzingen. Controleer de conditie van de lak van uw auto. Werk krassen direct bij, om te voorkomen dat er roest ontstaat. Als door steenslag en krassen het onderliggende metaal zichtbaar is geworden, laat dan uw Toyota--dealer een en ander in orde brengen. Controleer het interieur van uw auto. Onder de vloermatten in het interieur en in de bagageruimte kan zich vuil en water ophopen, waardoor corrosie kan gaan optreden. Controleer dus af en toe of de vloer onder de matten droog is. Wees vooral voorzichtig met het vervoer van chemicaliën, reinigingsmiddelen, kunstmest, zout enz. en vervoer dergelijke stoffen in een goed afgesloten verpakking. Bij morsen of lekken de auto direct reinigen en laten drogen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE 233 Wassen en in de was zetten van uw Toyota Gebruik spatlappen. Als u veel over gepekelde wegen of grindwegen rijdt, helpen spatlappen uw auto te beschermen. Spatlappen van royale afmetingen, die bijna tot de grond reiken, hebben het meeste effect. Het is raadzaam om de plaats waar de spatlappen worden aangebracht tevoren tegen roest te behandelen. Een Toyota--dealer of erkende reparateur kan spatlappen monteren als uw rijomstandigheden dat wenselijk maken. Zet uw auto in een goed geventileerde garage of onder een carport. Zet uw auto niet in een vochtige, slecht geventileerde garage. Als u uw auto in de garage wast of een natte of besneeuwde auto in de garage zet, kan er zoveel vocht vrijkomen dat er corrosie kan ontstaan. Uw auto kan nat zelfs in een verwarmde garage gaan roesten, als deze ruimte slecht geventileerd is. Wassen van uw Toyota Houd uw auto schoon door hem regelmatig te wassen. De volgende omstandigheden kunnen de lak aantasten en corrosie aan de carrosserie en andere onderdelen veroorzaken. Was uw auto zo spoedig mogelijk: D Bij het rijden in een kustgebied D Bij het rijden over gepekelde wegen D Als uw auto is verontreinigd met teer, boomsappen, vogeluitwerpselen of insecten D Als u gereden hebt in gebieden met een overmatige hoeveelheid rook, roet, metaaldeeltjes of chemische verontreinigingen D Als de auto erg vuil is geworden van stof of modder Met de hand wassen van uw Toyota Was uw auto altijd in de schaduw en als de carrosserie niet te warm aanvoelt. WAARSCHUWING Let erop uw handen niet te verwonden bij het reinigen van de bodemplaat en/of het chassis. 1. Spoel eerst al het losse vuil en stof met een slang van de auto af. Als de onderzijde en de wielkasten van de auto met modder of strooizout bedekt zijn, gebruikt u een harde straal om het te verwijderen. 2. Was de auto dan met een bij uw Toyota-dealer of een erkende reparateur verkrijgbaar autowasmiddel. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant zorgvuldig op. Gebruik geen sterk reinigende huishoudelijke schoonmaakmiddelen. Spoel uw spons of doek veelvuldig in het water uit. Wrijf niet te hard over de lak; laat het zeepwater het vuil verwijderen. Wieldoppen: Kunststof wieldoppen kunnen gemakkelijk beschadigen bij gebruik van sterke oplosmiddelen. Als er toch oplosmiddel op de wieldop terechtkomt, spoel dit dan af met water en controleer of de wieldop beschadigd is. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 234 BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE Lichtmetalen velgen: Gebruik een pH--neutraal reinigingsmiddel, een zachte spons en veel warm water. OPMERKING Gebruik voor het reinigen van lichtmetalen velgen een pH- neutraal reinigingsmiddel. Zuurhoudende of alkalische reinigingsmiddelen kunnen de wielbouten aantasten. Gebruik een zachte spons en veel warm water. Spoel de auto goed af om te voorkomen dat de wielbouten door achtergebleven reinigingsmiddel gaan roesten. Kunststof bumpers: Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen schuurmiddelen. De bumpers hebben een zacht oppervlak. Lampen: Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische reinigingsmiddelen en gebruik ook geen harde borstel. Hierdoor kan het lampglas beschadigd raken. Teervlekken: Teervlekken kunt u verwijderen met terpentine. Hiervoor zijn overigens ook speciale producten in de handel. 3. Spoel de auto grondig na. Als zeepresten op de auto opdrogen, zullen er strepen ontstaan. Bij warm weer kan het nodig zijn om de auto in gedeelten te wassen en ieder gedeelte meteen na te spoelen. 4. Droog de auto na met een vochtige zeem of een zachte doek. De voornaamste bedoeling van het nadrogen is het verwijderen van het overtollige water, zodat de auto zonder vlekken zal opdrogen. Wrijf of druk daarom beslist niet te hard, omdat er anders krassen in de lak kunnen ontstaan. OPMERKING z Gebruik geen organische reinigingsmiddelen, zoals benzine en sterke oplosmiddelen. Deze kunnen giftig zijn en schade veroorzaken. z Gebruik geen harde borstel, want hierdoor kan de auto beschadigd raken. Wassen in de wasstraat De auto mag gewassen worden in een wasstraat, maar houd in de gaten dat sommige borstels, ongefilterd water of de wasprocedure zelf soms krassen kunnen veroorzaken. Door krassen wordt de lak aangetast en verliest de lak zijn glans, wat vooral opvalt bij donkere kleuren. De exploitant van de wasstraat kan u wellicht meer informatie hierover verstrekken. OPMERKING Zorg ervoor dat de antenne is verwijderd voordat u van een wasstraat gebruik maakt. Draai de antenne voorzichtig linksom om deze te verwijderen. In de was zetten van uw Toyota Regelmatig in de was zetten wordt aanbevolen om de oorspronkelijke glans van de lak te behouden en de lak tegen milieu- invloeden te beschermen. Zet uw auto één keer in de maand of als de auto het water niet goed meer afstoot in de was. 1. Was en droog de auto altijd voordat u met het in de was zetten begint, ook als u een gecombineerde cleaner en was gebruikt. 2. Gebruik cleaner en was van een goede kwaliteit. Als de lak erg verweerd is, gebruikt u eerst een aparte cleaner en zet u de auto daarna nogmaals in de was. Volg hierbij de gebruiksaanwijzing van de fabrikant zorgvuldig op. Behandel bij het poetsen en in de was zetten ook de chroomdelen, of gebruik hiervoor een speciaal reinigings-- en beschermend middel. 3. Wanneer het water niet meer in druppels op de lak blijft liggen, moet de auto opnieuw in de was worden gezet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE 235 Schoonmaken van het interieur OPMERKING De kunststof bumpers moeten altijd worden verwijderd als de auto wordt overgespoten en in een moffeloven wordt geplaatst. Door hoge temperaturen kunnen de bumpers beschadigd raken. Lampen: Breng geen was aan op het lampglas. Hierdoor kan het lampglas beschadigd raken. Verwijder per ongeluk aangebrachte was. Lakstift Uw Toyota- dealer of erkende reparateur kan u een lakstift leveren om kleine plekjes en krassen in het lakwerk bij te werken. Wanneer u zo’n beschadiging ontdekt, kunt u het plekje het beste meteen bijwerken, anders zal het plaatwerk gaan roesten. Handel als volgt: Schud de lak goed. Zorg ervoor dat het te behandelen oppervlak goed schoon en droog is. De truc om de plek zo onzichtbaar mogelijk bij te werken is alleen dat stukje met het kwastje aan te raken waar de lak af is. Gebruik zo weinig mogelijk lak en lak niet de lak rondom de beschadigde plek mee. WAARSCHUWING D Auto’s met side airbags: Let erop geen waterspetters of vloeistof te morsen op de vloer. Hierdoor kunnen de side airbags en/of de curtain airbags mogelijk niet (goed) opgeblazen worden, waardoor de kans op letsel groter wordt. D Reinig de vloerbedekking in het interieur niet met water en let erop dat er geen water op blijft staan na het reinigen van het in-- of exterieur. Water kan in onderdelen van het audiosysteem komen of onder de vloerbedekking (of - matten) komen en storingen in het elektrische systeem veroorzaken; bovendien kan de bodemplaat hierdoor corroderen. Vinyl bekleding De vinyl bekleding kan gemakkelijk worden gereinigd met water waaraan wat milde zeep of mild reinigingsmiddel is toegevoegd. Gebruik eerst de stofzuiger om het losse vuil en stof te verwijderen. Neem de bekleding daarna af met een spons of doek en zeepsop. Laat het sop een paar minuten op de bekleding inwerken om het vuil los te weken en verwijder dan het vuil en de zeepresten met een schone, vochtige doek. Als het vuil nog niet geheel is verdwenen, kunt u deze procedure herhalen. Er zijn ook reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel die goed gebruikt kunnen worden. Volg de instructies van de fabrikant zorgvuldig op. OPMERKING Gebruik nooit oplosmiddelen, verdunner, benzine of ruitenreiniger om het interieur schoon te maken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 236 BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE Vloerbedekking Ruiten Gebruik een goed reinigingsmiddel op schuimbasis om de vloerbedekking te reinigen. U kunt elke ruitenreiniger gebruiken om de ruiten schoon te maken. Verwijder eerst zo veel mogelijk vuil met de stofzuiger. Er zijn diverse soorten reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel: in spuitbus of als poeder of vloeistof die met water moet worden vermengd om schuim te krijgen. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Voeg geen water toe. Het beste resultaat wordt verkregen door de vloerbedekking zo droog mogelijk te houden. Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volg deze stipt op. Veiligheidsgordels De veiligheidsgordels kunnen worden gereinigd met milde zeep en water of met handwarm water. Gebruik een doek of een spons. Controleer de gordels tijdens het schoonmaken op abnormale slijtage, rafels en scheuren. OPMERKING z Gebruik geen textielverf of bleekmiddelen voor de riemen, omdat deze de sterkte kunnen aantasten. z Gebruik de gordels niet totdat deze droog zijn. OPMERKING Maak de binnenzijde van de achterruit voorzichtig schoon zonder de verwarmingsdraden of de aansluitingen te beschadigen. Bedieningspaneel airconditioning, bedieningspaneel audiosysteem, dashboard, middenconsole en schakelaars Gebruik een zachte, vochtige doek om deze delen schoon te maken. Dompel een schone, zachte doek onder in koud of lauw water, wring hem goed uit en veeg dan voorzichtig het vuil weg. OPMERKING z Gebruik geen organische reinigingsmiddelen (oplosmiddelen, kerosine, alcohol, benzine enz.), alkalische of zuurhoudende middelen. Deze chemicaliën veroorzaken verkleuring, vlekvorming en het loslaten van het oppervlak. z Als u gebruik maakt van een schoonmaak- of poetsmiddel, verzeker u er dan van dat de bovenstaande ingrediënten daarin niet voorkomen. z Let er bij het gebruik van een vloeibare luchtverfrisser op dat er geen vloeistof wordt gemorst op de kunststof delen in het interieur. Het kan zijn dat de vloeistof één of meerdere van bovenstaande bestanddelen bevat. Als er toch wat is gemorst, maak het dan zo snel mogelijk schoon volgens de hiervoor beschreven methode. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ONDERHOUD EN REPARATIE Hoofdstuk 6 ONDERHOUD EN REPARATIE D Onderhoudsinformatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 D Wanneer moet uw auto worden gerepareerd? . . . . . . . . . . . . . . 239 237 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 238 ONDERHOUD EN REPARATIE Onderhoudsinformatie Waar naar toe voor goed onderhoud? Regelmatig onderhoud is essentieel. Om uw nieuwe auto langdurig te kunnen gebruiken, raden wij u met klem aan uw Toyota overeenkomstig het onderhoudsschema te laten onderhouden. Zie hiervoor het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Door uw auto regelmatig te onderhouden, bent u verzekerd van: D D D D D D een zo gunstig mogelijk brandstofverbruik een lange levensduur van de auto optimaal rijgenot maximale veiligheid maximale betrouwbaarheid volledige bescherming van uw garantie-aanspraken D het voldoen aan de overheidsvoorschriften Uw Toyota is ontworpen voor zuinig rijden en voordelig onderhoud. Veel van het vroeger vereiste onderhoud is niet langer of niet zo vaak meer nodig. Zorg ervoor dat uw auto zo voordelig mogelijk kan rijden en zo lang mogelijk kan meegaan door het onderhoudsschema nauwkeurig op te volgen. Zie het onderhouds- en garantieboekje voor het onderhoudsschema. Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Toyota--dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Toyota--dealer of erkende reparateur, die originele Toyota--onderdelen gebruikt. Ook voor andere reparaties en servicewerkzaamheden bent u bij een Toyota--dealer of erkende reparateur aan het juiste. Zij zijn immers gespecialiseerd in Toyota’s en met hun expertise kunnen eventuele problemen snel en vakkundig worden verholpen. Uw Toyota--dealer voert alle onderhoudswerkzaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten uit. Kan de bestuurder zelf onderhoud en controles uitvoeren? Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt, zijn veel onderhoudswerkzaamheden en reparaties zelf uit te voeren. Hoe deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd wordt op bladzijde 241 in hoofdstuk 7 nader uitgelegd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ONDERHOUD EN REPARATIE 239 Wanneer moet uw auto worden gerepareerd? Houd er echter rekening mee dat voor bepaalde werkzaamheden speciaal gereedschap en kennis benodigd zijn. Dit soort werkzaamheden kunt u beter overlaten aan een Toyota--dealer of erkende reparateur. Zelfs als u een ervaren doe--het--zelf--monteur bent, raden wij u aan om reparaties en onderhoud door uw Toyota--dealer uit te laten voeren. Een Toyota--dealer of erkende reparateur houdt de onderhoudshistorie van uw Toyota bij, wat handig kan zijn als u ooit werkzaamheden moet laten uitvoeren die onder de garantie vallen. Indien u de onderhoudswerkzaamheden door een andere dan een Toyota--dealer of erkende reparateur laat uitvoeren, raden wij u aan te vragen of de onderhoudshistorie kan worden bijgehouden. Wees attent op veranderingen van de prestaties en geluiden en op zichtbare tekenen die erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke aanwijzingen zijn de volgende: De aanwijzing van de kilometerteller of de verstreken tijd bepaalt wanneer een onderhoudsbeurt noodzakelijk is. In het algemeen zal de aanwijzing van de kilometerteller bepalen wanneer de onderhoudsbeurt nodig is. Als u echter minder dan 15.000 km per jaar rijdt, moet uw auto 1 keer per jaar een onderhoudsbeurt te krijgen. Onder zware rijomstandigheden is frequenter onderhoud vereist. bandengepiep bij het nemen van bochten; ongelijkmatige bandenslijtage Rubber slangen (van het koel- , verwarmings- , rem- en brandstofsysteem) dienen door een Toyota- dealer of erkende reparateur volgens het onderhoudsschema te worden gecontroleerd. Dit zijn extra belangrijke onderhoudsgevoelige onderdelen. Laat vervuilde of beschadigde slangen onmiddellijk vervangen. Rubber slangen verslijten door het ouder worden, resulterend in zwellen, schuren of scheuren. D D D D De motor hapert, pingelt of slaat over Een merkbaar verlies aan trekkracht Vreemde motorgeluiden Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal) D Verandering in het uitlaatgeluid. Dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk koolmonoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddellijk controleren. D Abnormaal zachte banden; ongewoon veel D De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuit rijdt op een vlakke weg D Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van de wielophanging D Verlies van remkracht; “sponzig” aanvoelend rem-- of koppelingspedaal; het pedaal kan bijna tot op de vloer worden ingetrapt; scheeftrekken van de auto bij remmen D Motortemperatuur voortdurend hoger dan normaal Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. De auto moet waarschijnlijk worden afgesteld of gerepareerd. WAARSCHUWING Blijf niet doorrijden wanneer u één van de genoemde verschijnselen hebt geconstateerd. Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook letsel worden veroorzaakt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding Hoofdstuk 7--1 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES Inleiding D Overzicht van de motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 242 D Plaats van zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244 D Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 D Plaatsen van de krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 241 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 242 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding Overzicht van de motorruimte "1KR- FE motor MS71001c 1. Sproeierreservoir 6. Koelvloeistofreservoir 2. Oliepeilstok 7. Condensor 3. Motorolievuldop 8. Elektrische koelventilator 4. Zekeringenkast 9. Radiateur 5. Accu 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding "2WZ- TV motor MS71010d 1. Koelvloeistofreservoir 6. Condensor 2. Motorolievuldop 7. Elektrische koelventilator 3. Zekeringenkast 8. Radiateur 4. Accu 9. Oliepeilstok 5. Zekeringenkast 10. Sproeierreservoir 243 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 244 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding Plaats van zekeringen MS71002a Benzinemotor MS71011 Dieselmotor 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding 245 Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, volg dan precies de aanwijzingen in dit hoofdstuk op. Reservezekeringen MS71003 Onnauwkeurige of onvolledige uitvoering van de beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden kan leiden tot schade aan de auto of tot letsel. Dit hoofdstuk geeft alleen aanwijzingen voor werkzaamheden die door de bestuurder eenvoudig zijn uit te voeren. Zoals uitgelegd in hoofdstuk 6, zijn er nog steeds werkzaamheden die door uw Toyota--dealer of een erkende reparateur en met speciaal gereedschap dienen te worden uitgevoerd. Wees uiterst voorzichtig als u aan uw auto werkt. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: WAARSCHUWING MS71008c Zekeringen 3. Neem voor het controleren of vervangen contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. D Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de ventilator en de aandrijfriemen van de motor als deze draait. Draag geen sieraden en/of een stropdas bij werkzaamheden in de motorruimte. D Na het rijden met de auto zal de motorruimte (motor, radiateur, uitlaatspruitstuk, bougiedoppen enz.) heet zijn. Let er daarom op dat ze niet worden aangeraakt. De olie, andere vloeistoffen en de bougies kunnen ook heet zijn. D Verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir of de radiateurdop niet als de motor heet is en draai ook geen aftappluggen los. Dit om te voorkomen dat u brandwonden oploopt. D Laat geen brandbare voorwerpen, zoals een stuk papier of een doek, achter in de motorruimte. D Niet roken en geen open vuur bij brandstof en bij de accu. De brandstof-- en accudampen zijn licht ontvlambaar. D Wees uiterst voorzichtig als u aan de accu werkt. De accu bevat namelijk het giftige en corrosieve zwavelzuur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 246 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding D Kruip niet onder uw auto wanneer deze alleen maar door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd speciale bokken of gelijkwaardige steunen. D Verzeker u ervan dat het contact is uitgeschakeld als u in de buurt van de ventilator of de radiateur komt. Als het contact is ingeschakeld, kan de ventilator automatisch aanslaan als de motortemperatuur te hoog wordt en/of als de airconditioning wordt ingeschakeld. D Gebruik een veiligheidsbril als u aan of onder de auto aan het werk bent, omdat u bloot staat aan wegvliegend en vallend materiaal, vloeistoffen enz. D Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwijder afgewerkte motorolie door goed met water en zeep te wassen. D Houd motorolie buiten het bereik van kinderen. D Voer afgewerkte motorolie en een gebruikt oliefilter op een veilige en acceptabele manier af. Gooi afgewerkte motorolie en een gebruikt oliefilter nooit weg in de vuilnisbak, in het riool of zomaar ergens. Bel uw dealer of een servicestation voor informatie over het innemen of recycling van afgewerkte motorolie. D Wees voorzichtig met bijvullen van het reservoir, want remvloeistof is gevaarlijk voor uw handen en ogen. Als u remvloeistof op uw handen of in uw ogen krijgt, spoel ze dan onmiddellijk met schoon water. Als u last blijft houden van uw handen of ogen, raadpleeg dan uw huisarts. OPMERKING z De kabels van de accu en de ontsteking staan onder (hoge) spanning of geleiden een grote stroom. Pas op dat u geen kortsluiting maakt. z Benzinemotor: Gebruik alleen originele Toyota- koelvloeistof of een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof op basis van ethyleenglycol en organische zuren, zonder silicone, amine, nitraat en boraat om de radiateur bij te vullen. “Toyota Super Long Life Coolant” is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water. z Als er wat wordt gemorst bij het vullen, verwijder dat dan met veel water, om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast. z Zorg ervoor dat er niets door de bougiegaten in het motorblok valt. z Let erop dat de elektroden van de bougies elkaar niet raken. z Gebruik alleen bougies van het aangegeven type. Het gebruik van een ander type bougie kan resulteren in motorschade, verlies van motorvermogen of radiostoringen. z Als er remvloeistof wordt gemorst bij het vullen, verwijder dat dan met veel water, om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast. z Rijd niet zonder luchtfilter, omdat er dan ernstige motorschade kan ontstaan. Ook kan er dan door terugslag brand ontstaan in de motorruimte. z Let erop dat, als de ruitenwisserbladen worden vervangen, de ruitenwissers niet worden ingeschakeld. Anders kunnen krassen in de voorruit ontstaan. z Controleer, voordat u de motorkap sluit, of er geen doeken, gereedschap e.d. in de motorruimte zijn achtergebleven. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding 247 Plaatsen van de krik Hier niet opkrikken Hier niet Hier niet opkrikken opkrikken MS71009a D Verzeker u ervan dat de krikkop goed in het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken. D Kruip nooit onder de auto als deze alleen door de krik wordt ondersteund, gebruik in dat geval bokken. D Krik de auto niet op als er zich nog ie- Voorzijde van auto mand in de auto bevindt. D Plaats niets op of onder de krik als de auto wordt opgekrikt. Gebruik het aangegeven krikpunt als de auto met een garagekrik wordt opgekrikt. Plaats van garagekrik . . . . . . . . . . . . Voor: Subframe Achter: Sleephaak Steunpunt en plaats voor krik . . . . . . WAARSCHUWING Belangrijke punten die u bij het opkrikken in acht moet nemen ter voorkoming van letsel: D Volg de instructies die hierna gegeven worden stipt op. D Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen door een krik wordt ondersteund. U kunt hierdoor ernstige verwondingen oplopen. D Start de motor niet en laat de motor ook niet draaien als de auto op een krik staat. D Breng de auto op een horizontale, stevige ondergrond tot stilstand, schakel de parkeerrem in en zet de transmissie in stand M 1, E 1 of R (multi-- mode transmissie) of de achteruit (handgeschakelde transmissie). Plaats, indien nodig, een wielblok voor of achter het wiel dat zich schuin tegenover het wiel met de lekke band bevindt. OPMERKING Gebruik een krik nergens anders dan onder het aangegeven krikpunt. Anders kan de auto beschadigd raken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Hoofdstuk 7--2 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES Motor en chassis D Controle van motoroliepeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250 D Controle van koelvloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254 D Controle van radiateur en condensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 D Controle van bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 D Controle en vervanging van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258 D Wisselen van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260 D Winterbanden en sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261 D Velgen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263 D Belangrijke aanwijzingen voor lichtmetalen velgen . . . . . . 263 249 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 250 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Controle van motoroliepeil Onderste merkteken WAARSCHUWING Bovenste merkteken Raak het hete uitlaatspruitstuk niet aan. OPMERKING MS72006a Bijvullen In orde Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. Te veel 1KR-- FE motor Onderste merkteken Bovenste merkteken MS72007b Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Verwijder de olievuldop en giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening. Controleer het oliepeil ondertussen steeds door middel van de peilstok. Wij bevelen u aan om voor het bijvullen van olie een trechter te gebruiken. De globale hoeveelheid olie die moet worden bijgevuld om het niveau van minimum naar maximum op de peilstok te krijgen bedraagt: 1,5 liter Bijvullen In orde Te veel 2WZ-- TV motor Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. Zie voor meer informatie over de hoeveelheid motorolie “Servicespecificaties” op bladzijde 282 in hoofdstuk 8. Als het oliepeil weer tussen het onderste en bovenste merkteken ligt, brengt u de olievuldop weer aan en draait u deze handvast. OPMERKING 1. Om het juiste peil af te kunnen lezen moet de auto op een horizontale ondergrond staan. Wacht, nadat de motor afgezet is, minstens een paar minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. z Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. 2. Trek de peilstok uit de motor en veeg deze met een schone doek af. z Controleer na het bijvullen het oliepeil nogmaals op de peilstok. 3. Steek de peilstok weer in de motor en druk hem goed aan, anders krijgt u geen betrouwbare aanwijzing. 4. Trek de peilstok er opnieuw uit en controleer het oliepeil terwijl u een doek onder het uiteinde houdt. z Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis 251 KEUZE MOTOROLIE Benzinemotor: De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Oliesoort: 20W--50 en 15W--40— API SL of SM multigrade motorolie 10W--30 en 5W--30— API SL “Energy--Conserving”, SM “Energy--Conserving” of ILSAC multigrade motorolie Aanbevolen viscositeit (SAE): API-- symbool SQIL04 aanbevole n Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing ILSAC-- symbool Motorolie met de viscositeit SAE 5W- 30 is de beste keuze voor uw auto vanwege een zuinig brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer. Bij het gebruik van motorolie met een viscositeit van SAE 10W- 30 of hoger, kan het bij extreme kou voorkomen dat de motor moeilijk start. Daarom wordt dan motorolie met een viscositeit van SAE 5W- 30 aanbevolen. Merktekens oliekwaliteit Let er bij het aanschaffen van motorolie op of ten minste één van beide vorenstaande symbolen op de verpakking is gedrukt. Het API--symbool bevindt zich op een willekeurige plaats op de verpakking. Het bovenste deel van het symbool geeft de kwaliteit van de motorolie aan door middel van een afkorting zoals SM. Deze aanduiding is vastgesteld door API (American Petroleum Institute). In het middelste deel wordt de viscositeit aangegeven, bijvoorbeeld SAE 5W--30. In het onderste deel staat “Energy--Conserving”, wat staat voor brandstofbesparende eigenschappen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 252 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Het ILSAC--symbool (International Lubricant Standardization and Approval Committee) staat altijd op de voorzijde van de verpakking. Z72109 Gebruik voor de beste prestaties originele Toyota--motorolie of een gelijkwaardige motorolie. Neem contact op met uw Toyota--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis 253 Dieselmotor: Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Oliesoort: 5W--30 of 5W--40 ACEA A5/B5, API CF TOELICHTING: Z72109 D Gebruik alleen 100% synthetische motorolie. D Gebruik geen minerale motorolie. Gebruik voor de beste prestaties originele Toyota--motorolie. Neem contact op met uw Toyota--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 254 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Controle van koelvloeistofniveau (benzinemotor) Controleer het koelvloeistofniveau in het doorschijnende reservoir. Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes F en L bevindt. Vul koelvloeistof bij als het niveau te laag is. (Zie “Selectie van koelvloeistof” hierna voor meer informatie over het type koelvloeistof.) Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expansietankje) zal met de motortemperatuur variëren. Als het niveau zich echter op of onder het onderste streepje (L) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan het bovenste streepje (F). Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt, is er misschien een lek in het koelsysteem. Controleer de radiateur, de slangen, de dop van het expansietankje, de radiateurdop, de aftapkraan en de waterpomp. Als u geen lekkage kunt vinden, laat dan een Toyota--dealer of erkende reparateur de druk op de dop controleren en controleren op lekkages in het koelsysteem. WAARSCHUWING Verwijder de radiateurdop nooit als de motor nog heet is, om te voorkomen dat u brandwonden oploopt. Selectie van koelvloeistof Het gebruik van de verkeerde koelvloeistof kan leiden tot beschadiging van het koelsysteem. Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof op basis van ethyleenglycol. (Long--life koelvloeistof is een combinatie van fosfaatarme en organische zuren.) “Toyota Super Long Life Coolant” is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer --35_C (--31_F). OPMERKING Gebruik geen kraanwater. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis 255 Controle van koelvloeistofniveau (dieselmotor) Controleer het koelvloeistofniveau in het doorschijnende reservoir. Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de streepjes MAX en MIN bevindt. Z72109 Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--koelvloeistof aan. Tests hebben uitgewezen dat deze geen corrosie veroorzaakt en bij normaal gebruik niet leidt tot defecten aan het koelsysteem. Originele Toyota--koelvloeistof is gemaakt op basis van organische zuren en is speciaal ontwikkeld om defecten aan het koelsysteem van Toyota’s te voorkomen. Er kan ook een andere koelvloeistof van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expansietankje) zal met de motortemperatuur variëren. Als het niveau zich echter op of onder het onderste streepje (MIN) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan het bovenste streepje (MAX). Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt, is er misschien een lek in het koelsysteem. Controleer de radiateur, de slangen, de radiateurdop, de aftapkraan en de waterpomp. Als u zelf geen lek vindt, laat dan een Toyota-dealer of erkende reparateur de radiateurdop controleren en het koelsysteem onder druk testen. WAARSCHUWING Verwijder de radiateurdop nooit als de motor nog heet is, om te voorkomen dat u brandwonden oploopt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 256 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Selectie van koelvloeistof Het koelsysteem is af fabriek gevuld met originele Toyota--koelvloeistof. Om technische problemen te voorkomen is het raadzaam om uitsluitend originele Toyota--koelvloeistof (Premium Long Life Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed. Green) te gebruiken. Z72109 Buiten het feit dat deze koelvloeistof het koelsysteem beschermt tegen bevriezen en daarmee schade aan de motor voorkomt, voorkomt deze ook corrosie. Extra toevoegingen zijn niet nodig en worden ook niet aanbevolen. Lees de aanwijzingen op de verpakking over de bescherming tegen bevriezen. De inhoud van het koelsysteem wordt aangegeven op bladzijde 284 in hoofdstuk 8. Een goed functionerend koelsysteem is van groot belang om de maximale prestaties uit uw Toyota te halen. Gebruik daarom bij voorkeur originele Toyota--koelvloeistof (Premium Long Life Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed. Green). Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Controle van radiateur en condensor Als een van bovenstaande onderdelen extreem vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Wees er om brandwonden te voorkomen op attent dat de radiateur en de condensor na het rijden nog warm kunnen zijn. OPMERKING Laat om beschadigingen te voorkomen werkzaamheden aan de radiateur en de condensor uitvoeren door een Toyota- dealer of erkende reparateur. 257 Controle van bandenspanning Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Zie bladzijde 287 in hoofdstuk 8 voor de juiste bandenspanning (bij koude banden). Het is aan te bevelen de bandenspanning eens per twee weken of ten minste eenmaal per maand te controleren. Vergeet het reservewiel niet! Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot onnodig brandstofverbruik, vermindering van het rijcomfort, een kortere levensduur van de banden en een minder veilige auto. Als een band vaak moet worden opgepompt, laat deze dan controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Neem de volgende aanwijzingen ter controle van de bandenspanning in acht: D Controleer de spanning van de banden uitsluitend als deze koud zijn. Als uw auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan en daarna niet meer dan 1 km heeft gereden, kunt u de bandenspanning voor koude banden correct aflezen. D Gebruik altijd een bandenspanningsmeter. Het uiterlijk van de banden kan misleidend zijn. Bovendien kunnen banden waarvan de spanning enkele tienden van de voorgeschreven waarde afwijkt, toch al de stuur-- en rijeigenschappen negatief beïnvloeden. D Laat na het rijden geen lucht uit de banden lopen om de spanning te verlagen. Het is normaal dat de spanning van een band na een rit opgelopen is. D Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Zonder de ventieldopjes kan er vuil en vocht in het inwendige van de ventielen doordringen. Hierdoor kan de afdichting in gevaar komen. Vervang kwijtgeraakte dopjes daarom zo spoedig mogelijk. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 258 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis WAARSCHUWING Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden tot ongevallen en letsel. Te lage bandenspanning (niet genoeg opgeblazen)— D Overmatige slijtage D Ongelijkmatige slijtage D Slecht sturen D Kans op een klapband door oververhitting Controle en vervanging van banden Slijtage--indicator 72A008 van de band D Slechte afdichting van de band op de velg D Vervorming van de velg en/of loslating van de band Te hoge bandenspanning: D Slecht sturen D Overmatige slijtage D Ongelijkmatige slijtage D Een grotere kans op beschadiging van de band door op de weg liggende objecten BANDEN CONTROLEREN Controleer of de slijtage- indicatoren zichtbaar zijn in het loopvlak van de band. Vervang de banden als dat het geval is. De plaats van de slijtage- indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie ∆ op de wang van de band. De banden waarmee uw Toyota wordt afgeleverd, zijn voorzien van slijtage--indicatoren, die aangeven wanneer uw banden moeten worden vervangen. Wanneer de profieldiepte minder wordt dan 1,6 mm, worden de slijtage--indicatoren zichtbaar. Als ze zichtbaar zijn in twee of meer groeven naast elkaar, moet de band worden vervangen. Hoe minder diep het profiel is, des te groter is de kans om te slippen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis OPMERKING In sommige gevallen kunnen band en velg beschadigd raken door een hobbelig wegdek. Let daarom goed op de volgende punten. z Zorg ervoor dat de banden de juiste bandenspanning hebben. Bij een te lage bandenspanning raken de banden sneller beschadigd. Zie voor meer informatie over de bandenspanning bladzijde 287. z Rijd niet tegen hoge of scherpe voorwerpen en dergelijke aan of eroverheen. Als u dit toch doet, kunnen de banden ernstig beschadigd raken. De werkzaamheid van winterbanden raakt verloren als de profieldiepte minder wordt dan 4 mm. Controleer de banden regelmatig op beschadigingen, zoals insnijdingen, scheuren, barsten of bulten. Laat banden vervangen of repareren als u dergelijke onregelmatigheden vindt. Als een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de grootte of plaats van de beschadiging, moet hij worden vervangen. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als u er niet zeker van bent. Rijd niet verder als er tijdens het rijden luchtverlies optreedt. Zelfs als u slechts een klein stukje doorrijdt, kan de band onherstelbaar beschadigd raken. Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten altijd door gekwalificeerd werkplaatspersoneel worden gecontroleerd, zelfs als de banden niet lijken te zijn beschadigd. Banden verouderen zelfs als ze niet of nauwelijks zijn gebruikt. Dit geldt ook voor het reservewiel en voor banden die voor toekomstig gebruik zijn opgeslagen. 259 BANDEN VERVANGEN Kies bij het vervangen een band met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met minimaal hetzelfde draagvermogen als de af- fabriek gemonteerde banden. Het gebruik van een band met een andere maat of van een ander type kan de rijeigenschappen, het comfort, de aanwijzing van de snelheidsmeter en de kilometerteller, de grondspeling en de speling tussen de carrosserie en de banden of de sneeuwketting beïnvloeden. WAARSCHUWING Houd u aan de volgende instructies: Anders kan er een ongeval ontstaan, resulterend in ernstig letsel. D Gebruik geen radiaalbanden, gordelbanden met diagonaalkarkas en diagonaalbanden door elkaar. Dit kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. In Duitsland is het gebruik van verschillende type banden op een auto verboden door StVZO. D Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat banden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. Gebruik nooit gebruikte banden onder uw Toyota. Door het gebruik van banden waarvan het verleden onbekend is, loopt u extra risico. Toyota beveelt aan om alle banden als één set te vervangen. Zie “Als de auto een lekke band heeft” op bladzijde 213 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen van wielen. Als een band wordt vervangen, moet het wiel altijd worden gebalanceerd. Een wiel dat niet is gebalanceerd, kan de rijeigenschappen en de levensduur beïnvloeden. Door normaal gebruik kunnen wielen uit balans raken; laat de wielen regelmatig balanceren. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 260 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Wisselen van banden Als een tubeless band (zonder binnenband) wordt vervangen, moet ook het ventiel door een nieuw ventiel worden vervangen. MS72005 Stalen velgen MS72003 Lichtmetalen velgen Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 10.000 km van plaats te wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te verkrijgen. Pas dit schema aan de hand van rijgewoonten en soort wegdek aan. Zie “Als de auto een lekke band heeft” op bladzijde 213 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen van wielen. Controleer bij het wisselen de banden op ongelijkmatige slijtage en beschadigingen. Abnormale slijtage wordt meestal veroorzaakt door een verkeerde bandenspanning, slechte wieluitlijning, niet--uitgebalanceerde wielen of remmen met blokkerende wielen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis 261 Winterbanden en sneeuwkettingen GEBRUIK VAN WINTERBANDEN EN SNEEUWKETTINGEN Voor het rijden op wegen die met sneeuw of ijs zijn bedekt, is het gebruik van winterbanden of sneeuwkettingen aan te bevelen. Op een droog of nat wegdek bieden de standaard gemonteerde banden echter een betere grip. KEUZE VAN WINTERBANDEN Kies een winterband met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met hetzelfde draagvermogen als de oorspronkelijke band. Gebruik geen andere banden. Het gebruik van spijkerbanden is gebonden aan wettelijke regels. WAARSCHUWING Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat winterbanden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. Anders kan er een ongeval ontstaan, resulterend in ernstig letsel. MONTEREN VAN WINTERBANDEN Winterbanden dienen op alle wielen te worden gemonteerd. Door alleen op de voor-- of achterwielen winterbanden te plaatsen kan er een groot verschil in grip ontstaan tussen de voor-- en achterwielen waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. Bewaar verwijderde banden op een koele droge plaats. Geef de draairichting aan en let erop dat deze na het monteren weer hetzelfde is als vóór het verwijderen. WAARSCHUWING D Rijd niet met de auto als de bandenspanning van de winterbanden niet goed is. D Overschrijd de toegestane maximum snelheid van de winterbanden en de snelheid op de desbetreffende weg niet. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 262 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Zijketting WAARSCHUWING D Rijd niet met een hogere snelheid dan die G72017 Dwarsketting de fabrikant van de sneeuwkettingen aangeeft, maar maximaal 50 km/h. D Rijd voorzichtig, ontwijk oneffenheden en kuilen en probeer het maken van scherpe bochten te voorkomen. Anders kan de auto gaan stuiteren. D Voorkom het maken van scherpe bochten en remmen met geblokkeerde wielen; door het gebruik van sneeuwkettingen worden de rijeigenschappen negatief beïnvloed. KEUZE VAN SNEEUWKETTINGEN Gebruik sneeuwkettingen met de juiste maat. Gebruik het volgende type sneeuwkettingen voor 155/65R14--banden. A Diameter van schakel van zijketting: 4 mm B Diameter van schakel van dwarsketting: 5 mm Voorschriften met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen verschillen per locatie of type weg. Volg voor het monteren van sneeuwkettingen altijd de plaatselijke voorschriften. OPMERKING Als de verkeerde combinatie van band en ketting wordt gebruikt, kunnen de kettingen de carrosserie beschadigen. PLAATSEN VAN SNEEUWKETTINGEN Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Gebruik geen sneeuwkettingen om de achterwielen. Zet de sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km opnieuw vast. Volg de voorschriften van de fabrikant van de sneeuwkettingen zorgvuldig op. Verwijder de wieldoppen (indien aanwezig) alvorens de sneeuwkettingen te monteren, om beschadiging van de wieldoppen te voorkomen. D Rijd voorzichtig wanneer u sneeuwkettingen hebt gemonteerd. Minder voor een bocht vaart om te voorkomen dat u de controle over de auto verliest. Anders kan er een ongeval ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis Velgen vervangen WANNEER DIENEN VELGEN TE WORDEN VERVANGEN Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren vertoont of erg gecorrodeerd is. 263 Belangrijke aanwijzingen voor lichtmetalen velgen D Controleer wanneer u lichtmetalen velgen monteert na de eerste 1.600 km (1.000 mijl) rijden of de wielbouten nog goed vastzitten. D Doe dit ook telkens als een wiel is verwisseld, een band is gerepareerd of is vervangen. Als een beschadigde velg niet wordt vervangen, kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. D Pas op dat lichtmetalen velgen niet worden KEUZE VAN VELG D Toyota raadt u aan de Toyota--wielbouten en beschadigd als u sneeuwkettingen gebruikt. Let er bij het vervangen van een velg op dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en offset heeft. Toyota--wielboutsleutel te gebruiken bij uw lichtmetalen velgen. Er kunnen ook andere bouten en sleutels van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij uw Toyota--dealer of erkende reparateur. D Toyota raadt u aan voor het balanceren van Een velg van een afwijkende maat of van een ander type kan de rijeigenschappen, de levensduur van de velg en het wiellager, de koeling van de remmen, de aanwijzing van de snelheidsmeter en de kilometerteller, het remvermogen, de koplampafstelling, de bumperhoogte, de grondspeling en de speling tussen de band of de sneeuwketting en de carrosserie of het chassis negatief beïnvloeden. Het vervangen van velgen door gebruikte velgen is niet aan te bevelen, omdat er ruw mee omgegaan kan zijn of omdat er veel mee gereden kan zijn en ze zonder waarschuwing kapot kunnen gaan. Verbogen wielen die hersteld zijn, kunnen structurele schade hebben en mogen daarom niet meer worden gebruikt. Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. WAARSCHUWING Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat wielen. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. Anders kan er een ongeval ontstaan, resulterend in ernstig letsel. de wielen originele Toyota--balansgewichten te gebruiken. Er kunnen ook andere balansgewichten worden gebruikt. D Controleer net als bij stalen velgen uw lichtmetalen velgen regelmatig op beschadigingen. Beschadigde velgen dienen direct te worden vervangen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen Hoofdstuk 7--3 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES Elektrische onderdelen D Controle van de accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266 D Voorzorgsmaatregelen bij het opladen van de accu . . . . . . . . . 267 D Zekeringen controleren en vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268 D Bijvullen van het sproeierreservoir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270 D Gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270 265 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 266 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen Controle van de accu— —Voorzorgsmaatregelen WAARSCHUWING VOORZORGSMAATREGELEN —Controle van de buitenkant van de accu Accupolen In de accu ontstaat het licht ontvlambare en explosieve waterstof. D Veroorzaak geen vonken met gereedschap. D Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de accu. MS73029a Klembeugel Elektrolyt bevat het giftige en corrosieve zwavelzuur. D Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt. D Slik nooit elektrolyt in. D Gebruik een veiligheidsbril als u bij de accu bezig bent. D Laat kinderen niet in de buurt spelen als u met de accu bezig bent. NOODMAATREGELEN D Spoel de ogen minstens 15 minuten als er elektrolyt in komt en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water op de ogen deppen met een spons of doek, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. D Als u elektrolyt op de huid krijgt, wast u de desbetreffende plaats zeer grondig. Als het pijn doet of brandt, roept u meteen medische hulp in. D Als u elektrolyt op uw kleding krijgt, kan het erdoorheen op de huid komen. Trek de kleding waar het op gekomen is uit en handel indien nodig zoals hierboven beschreven. D Als u per ongeluk elektrolyt inslikt, moet u veel water of melk drinken. Drink dan magnesiummelk, geklopt rauw ei of plantaardige olie. Roep meteen medische hulp in. Controleer de accu op gecorrodeerde of loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel. a. Als er op de accu een witte, poedervormige afzetting voorkomt, kunt u deze met warm water en wat soda afwassen. Smeer de accupolen en --klemmen in met zuurvrije vaseline om verdere corrosie tegen te gaan. b. Draai de moeren van de accuklemmen wat verder aan als deze loszitten, maar draai ze niet te vast. c. Draai de bouten/moeren van de klembeugel niet verder aan dan nodig is om de accu stevig op zijn plaats te houden. De accubak kan beschadigd raken als de bouten/moeren te vast worden aangedraaid. OPMERKING z Zet de motor af en schakel alle stroomverbruikers uit voordat er onderhoudswerkzaamheden aan een accu worden uitgevoerd of een accu wordt opgeladen. z De massakabel (- ) moet altijd het eerste worden losgemaakt en als laatste weer worden vastgemaakt. z Pas op dat u met het gereedschap geen kortsluiting maakt. z Let op dat er bij het reinigen van de accu geen schoonmaakmiddel in de accu komt. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen 267 Voorzorgsmaatregelen bij het opladen van de accu Tijdens het opladen wordt er in de accu waterstofgas opgewekt. Groen Donker Wit MS73032 Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit: 1. Zet het contact in stand UIT en neem de massakabel los als de bij te laden accu zich in de auto bevindt. 2. Controleer of de schakelaar van de acculader uitstaat als de kabels van de acculader worden aangesloten op of losgenomen van de accu. CONTROLE MET BEHULP VAN CONDITIEINDICATIE Controleer de toestand van de accuvloeistof met behulp van de conditie- indicatie aan de bovenzijde. Kleur Toestand Groen Goed Donker Onvoldoende opgeladen. Laat de accu controleren bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. Wit Laat de accu controleren en/of vervangen bij een Toyota--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING D Laad de accu altijd op in een open ruimte. Laad de accu niet bij in een garage of in een afgesloten ruimte waar onvoldoende ventilatie is. D Gebruik alleen een druppellading (5 A of minder). Het gebruik van een snellader is gevaarlijk. De accu kan ontploffen, waardoor letsel kan ontstaan. OPMERKING Probeer de accu nooit bij te laden bij draaiende motor. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 268 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen Zekeringen controleren en vervangen MS73035a MS73033 Goed Goed Defect Type D Type A MS73034 Goed Defect Type B MS73039 Goed Type C Defect Defect 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen MS73028a Controleer de zekeringen wanneer één van de lampen of een andere stroomverbruiker niet werkt. Als een zekering is doorgebrand, moet deze worden vervangen. Zie “Plaats van zekeringen” op bladzijde 244 in hoofdstuk 7--1 voor de plaats van de zekeringen. Zet het contact en de niet- werkende stroomverbruiker uit. Trek de verdachte zekering recht uit de zekeringkast en controleer hem. Stel vast welke zekering verantwoordelijk kan zijn voor de storing. Raadpleeg indien nodig bladzijde 288 in hoofdstuk 8 waarin alle stroomverbruikers per circuit worden opgesomd. Zekeringen van het type A moeten met de zekeringtrekker eruit worden getrokken. De plaats van de zekeringtrekker is aangegeven in de afbeelding. Als u er niet zeker van bent of de zekering is doorgebrand, kunt u de verdachte zekering vervangen door een zekering waarvan u zeker weet dat dat een goede is. Als de zekering is doorgebrand, druk dan een nieuwe in de houder. Mocht u onverhoopt niet over een reservezekering beschikken, dan kunt u desnoods de zekering DOME gebruiken, mits de stroomsterkte niet groter is dan die van de defecte zekering. 269 Als u geen zekering bij de hand hebt die geschikt is voor dezelfde stroomsterkte, kunt u een zekering gebruiken voor een lagere stroomsterkte. Gebruik dan wel een zekering waarvan de stroomsterkte zo dicht mogelijke bij die van de defecte zekering ligt. Een zekering voor een lagere stroomsterkte kan eveneens doorslaan, maar dat hoeft niet te betekenen dat het desbetreffende circuit defect is. Zorg zo snel mogelijk voor een nieuwe zekering en breng de vervangende zekering weer op de oorspronkelijke plaats aan. Het is verstandig om een doosje met reservezekeringen in de auto te hebben. Als de nieuwe zekering direct doorslaat, is het door deze zekering beveiligde circuit defect. Laat het circuit zo snel mogelijk repareren door een Toyota--dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte of één of ander stukje metaal. Hierdoor kan aanzienlijke schade en mogelijk zelfs brand ontstaan. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 270 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen Bijvullen van het sproeierreservoir Gloeilampen vervangen— Als een sproeier niet werkt, kan het sproeierreservoir leeg zijn. Vul uitsluitend bij met speciale ruitensproeiervloeistof. In de volgende afbeeldingen wordt aangegeven hoe u bij de diverse gloeilampen kunt komen. Zorg er eerst voor dat het contact in stand UIT staat en de desbetreffende lamp is uitgeschakeld. Monteer alleen gloeilampen van hetzelfde vermogen. Het juiste vermogen is in de tabel hieronder weergegeven. U kunt schoon water gebruiken als er onverhoopt geen speciale vloeistof verkrijgbaar is. Bij vriezend weer moet er speciale ruitensproeiervloeistof worden gebruikt die niet kan bevriezen. Dit product is verkrijgbaar bij een Toyota--dealer of erkende reparateur en bij de meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor de juiste mengverhouding met water. OPMERKING Gebruik geen motorantivries of enig ander vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak van uw auto kan worden aangetast. WAARSCHUWING D Vervang de gloeilampen niet als deze nog heet zijn, om te voorkomen dat u uzelf brandt. D In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Deze lampen moeten dan ook voorzichtig worden behandeld. Ze kunnen scheuren of uit elkaar spatten als er krassen op komen of als ze vallen. Houd een halogeenlamp alleen vast bij de metalen of kunststof lampvoet. Raak het glas niet aan met de blote handen. OPMERKING Gebruik uitsluitend een gloeilamp van het aangegeven type. De glazen van de verlichting van de auto, zoals de koplampglazen, kunnen tijdelijk beslaan als ze door de regen of in een wasstraat nat zijn geworden. Dat is geen probleem omdat de condensvorming het gevolg is van het temperatuurverschil tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de lens, net zoals een voorruit beslaat als het regent. Als er echter een grote druppel water op de binnenzijde van het lampglas zit, of als er water in de lamp staat, neem dan contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen 271 —Koplampen Gloeilampen W Type 60/55 A Parkeerlichten 5 D Richtingaanwijzers vóór 21 C Richtingaanwijzers opzij 5 — Richtingaanwijzers achter 21 B Koplampen Rem--/achterlichten 21/5 B Achteruitrijlicht 21 B Mistachterlicht 21 B Derde remlicht 5 D Kentekenplaatverlichting 5 D Interieurverlichting 5 D A: B: C: D: H4 halogeenlamp Bol-- of peervormig lampje (helder) Bol-- of peervormig lampje (amber) Glassokkellamp (helder) MS73001 1. Open de motorkap. Neem de stekker los. Verwijder de rubber kap. Als de stekker klemt, kunt u hem bij het lostrekken iets heen en weer bewegen. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 272 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen MS73002b MS73003 2. Neem de klemveer los en verwijder de lamp. Plaats een nieuwe lamp en de klemveer. 3. Plaats de rubber kap zoals aangegeven en schuif deze over de rand van het lamphuis. Sluit de stekker aan. Breng bij het plaatsen van een nieuw lampje de nokken hiervan in lijn met de uitsparingen in de reflector. Zorg ervoor dat de rubber kap goed op het lamphuis en de stekker aansluit. De koplampen hoeven niet opnieuw te worden afgesteld na het vervangen van een gloeilamp. Als ze wel moeten worden afgesteld, neem dan contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen —Parkeerlichten —Richtingaanwijzers vóór MS73004 MS73008 MS73005 MS73009 273 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 274 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen —Richtingaanwijzers opzij —Richtingaanwijzers achter, rem-en achterlichten, mistachterlichten en achteruitrijlichten Laat, als het lampje van de linker of rechter richtingaanwijzer opzij doorbrandt, de auto nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur. OPMERKING Probeer niet zelf het lampje te vervangen. Anders kan schade aan de auto het gevolg zijn. MS73013a Gebruik een kruiskopschroevendraaier. Verwijder en plaats de clips zoals in de volgende afbeeldingen wordt weergegeven. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen MS73037b MS73030c Verwijderen van clips MS73038a Plaatsen van clips MS73036b Neem de stekker los. MS73015a 275 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 276 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen —Derde remlicht MS73017a MS73021 Gebruik een kruiskopschroevendraaier. Clips MS73019a a: Rem- /achterlicht b: Richtingaanwijzer achter MS73022a Maak de clips los met een sleufkopschroevendraaier waarvan het uiteinde is voorzien van beschermende tape. c: Mistachterlicht (bestuurderszijde) of achteruitrijlicht (passagierszijde) MS73023 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen 277 —Kentekenplaatverlichting KENTEKENPLAATVERLICHTING LINKS— Als de gloeilamp vervangen moet worden, maak het lampglas dan eerst aan de rechterkant los. Neem vervolgens de linkerkant los en vervang de gloeilamp. MS73024 INFORMATIE Let op dat de stekker niet in de montageopening valt. Als dit toch gebeurt, neem dan contact op met een Toyota- dealer of erkende reparateur omdat in dat geval de auto moet worden gedemonteerd. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 278 ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen MS73025 Gebruik een sleufkopschroevendraaier waarvan het uiteinde is voorzien van beschermende tape. MS73026 MS73027 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES Hoofdstuk 8 SPECIFICATIES D Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280 D Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281 D Motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282 D Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282 D Servicespecificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282 D Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 D Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 279 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 280 SPECIFICATIES Afmetingen mm: Totale lengte 3.405 Totale breedte 1.615 Totale hoogte 1.465 Wielbasis 2.340 Spoorbreedte vóór 1.420 Spoorbreedte achter 1.410 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES 281 Gewichten kg ∗: Uitvoering∗ Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW) Maximale asbelasting Voor Achter KGB10L--AGMRKW 1.180 695 695 KGB10R--AGMRKW 1.180 695 695 KGB10L--AGMGKW 1.180 695 695 KGB10R--AGMGKW 1.180 695 695 KGB10L--AHMRKW 1.190 695 695 KGB10R--AHMRKW 1.190 695 695 KGB10L--AHMGKW 1.190 695 695 KGB10R--AHMGKW 1.190 695 695 KGB10L--AGGGKW 1.180 695 695 KGB10L--AHGGKW 1.190 695 695 KGB10R--AGGGKW 1.180 695 695 KGB10R--AHGGKW 1.190 695 695 WNB10L--AGMGXW 1.235 695 695 WNB10L--AHMGXW 1.245 695 695 WNB10R--AGMGXW 1.235 695 695 WNB10R--AHMGXW 1.245 695 695 De modelcode staat vermeld op het typeplaatje bij het kopje MODEL. Zie “Identificatie van uw Toyota” op bladzijde 189 in hoofdstuk 2 voor de plaats van het typeplaatje. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 282 SPECIFICATIES Motor Servicespecificaties Uitvoering: 1KR--FE en 2WZ--TV MOTOR Klepspeling bij koude motor, mm: Type: 1KR--FE motor 4--takt benzinemotor met 3 cilinders in lijn 2WZ--TV motor 4--takt turbodieselmotor met 4 cilinders lijn Boring x slag, mm: Bougietype: 1KR--FE motor 71,0 × 84,0 (2,79 × 3,30) 2WZ--TV motor 73,7 × 82,0 (2,90 × 3,22) Cilinderinhoud, cm3 : 1KR--FE motor 2WZ--TV motor Brandstof Brandstofsoort: Benzinemotor— Loodvrije benzine met een minimum RON (research--octaangetal) van 95 Dieselmotor— Dieselbrandstof met een minimum cetaangetal van 47 Inhoud brandstoftank, liter: 35 1KR--FE motor Inlaat 0,145 -- 0,235 Uitlaat 0,275 -- 0,365 2WZ--TV motor Automatische afstelling 1KR--FE motor DENSO K20HR--U11 Elektrodenafstand, mm: 1KR--FE motor 998 1.399 1,1 Doorbuiging aandrijfriem (gebruikt) bij indrukken met 98 N (10 kg), mm: 1KR--FE motor 9,0 -- 11,0 2WZ--TV motor Automatische afstelling 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES 1KR--FE motor 283 MOTOROLIE Inhoud (verversen), liter: Dynamo Waterpomp 3,3 3,1 Dieselmotor: Met filter Zonder filter 3,8 3,4 De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Oliesoort: Krukas MS81001 Benzinemotor: Met filter Zonder filter Dynamo Waterpomp Benzinemotor: 20W--50 en 15W--40— API SL of SM multigrade motorolie 10W--30 en 5W--30— API SL “Energy--Conserving”, SM “Energy--Conserving” of ILSAC multigrade motorolie Dieselmotor: 5W--30 of 5W--40 ACEA A5/B5, API CF TOELICHTING: Krukas D Gebruik alleen 100% synthetische motorAircocompressor olie. D Gebruik geen minerale motorolie. Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 284 SPECIFICATIES 1KR- FE motor Soort koelvloeistof: Benzinemotor: Het koelsysteem is af fabriek gevuld met originele Toyota--koelvloeistof. Gebruik om technische problemen te voorkomen alleen originele Toyota--koelvloeistof of een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof op basis van ethyleenglycol. (Long--life koelvloeistof is een combinatie van fosfaatarme en organische zuren.) SOIL04 aanbevolen Gebruik geen kraanwater. Te verwachten verwachten temperatuurbereik temperatuurbereik tot Te tot de volgende verversing verversing volgende Dieselmotor: Het koelsysteem is af fabriek gevuld met originele Toyota--koelvloeistof. Om technische problemen te voorkomen is het raadzaam om uitsluitend originele Toyota--koelvloeistof (Premium Long Life Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed. Green) te gebruiken. KOELSYSTEEM Totale inhoud, liter: 1KR--FE motor 4,0 Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 2WZ--TV motor 4,0 -- 4,4 ACCU Klemspanning ∗ bij 20_C: 12,6 -- 12,8 V Volledig geladen 12,2 -- 12,4 V Half geladen 11,8 -- 12,0 V Geheel ontladen ∗: Spanning die 20 minuten nadat de sleutel is verwijderd gemeten wordt terwijl alle verlichting uit is Laadstroom: max. 5 A 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES KOPPELING 285 Aanbevolen viscositeit: Vrije slag pedaal, mm: 17 -- 25 SAE 75W HANDGESCHAKELDE TRANSMISSIE In het algemeen is het alleen nodig om de handgeschakelde transmissieolie te verversen als de auto rijdt onder speciale omstandigheden zoals aangegeven in het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Gebruik bij het verversen van de transmissie--olie alleen originele TOYOTA transmissie--olie type LV, API GL--4, SAE 75W om de transmissie in optimale staat te houden. Inhoud, liter: 1,7 Oliesoort: Originele TOYOTA transmissie--olie type LV, API GL--4 Aanbevolen viscositeit: SAE 75W Ververs de transmissie--olie alleen indien nodig. In het algemeen is het alleen nodig om de handgeschakelde transmissieolie te verversen als de auto rijdt onder speciale omstandigheden zoals aangegeven in het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Gebruik bij het verversen van de transmissie--olie alleen originele TOYOTA transmissie--olie type LV, API GL--4, SAE 75W om de transmissie in optimale staat te houden. Opmerking: Gebruik van andere transmissie- olie kan een ratelend geluid bij stationair draaien en een hoger brandstofverbruik tot gevolg hebben. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. MULTI- MODE TRANSMISSIE Inhoud, liter: 1,7 Oliesoort: Originele TOYOTA transmissie--olie type LV, API GL--4 Ververs de transmissie--olie alleen indien nodig. Opmerking: Gebruik van andere transmissie- olie kan een ratelend geluid bij stationair draaien en een hoger brandstofverbruik tot gevolg hebben. Neem voor meer informatie contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 286 SPECIFICATIES REMMEN Minimum afstand van pedaal tot vloer bij een pedaalkracht van 490 N (50 kg) met draaiende motor, mm: Benzinemotor: 84 (3,3) Dieselmotor: 79 (3,1) Vrije slag pedaal, mm: 1 -- 6 Vrije slag parkeerremhendel bij aantrekken met 196 N (20 kg): 5 -- 8 klikken Soort vloeistof: SAE J1704 of FMVSS nr. 116 DOT 4 STUURINRICHTING Vrije slag stuurwiel: Minder dan 30 mm 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES 287 Banden Bandenmaat en aanbevolen bandenspanning bij koude banden: Voor snelheden boven 160 km/h kPa (kg/cm2 of bar, psi) Voor Achter Benzinemotor 155/65R14 75T 230 (2,3, 34) 230 (2,3, 34) Dieselmotor 155/65R14 75T 240 (2,4, 35) 230 (2,3, 34) Voor snelheden onder 160 km/h kPa (kg/cm2 of bar, psi) Voor Achter Benzinemotor 155/65R14 75T 220 (2,2, 32) 220 (2,2, 32) Dieselmotor 155/65R14 75T 240 (2,4, 35) 220 (2,2, 32) Aanhaalmoment wielbouten, Nm (kgm): 103 (10,5) TOELICHTING: Zie voor de volledige informatie over banden (zoals bijvoorbeeld vervangen en wisselen) “Controle van bandenspanning” t/m “Velgen vervangen”, op bladzijde 257 t/m 263 in Hoofdstuk 7--2. 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 288 SPECIFICATIES Zekeringen MS81007 Zekeringenkast motorruimte (bovenkant) MS81012 Zekeringenkast motorruimte (onderkant) MS81008 Zekeringenkast dashboard (linkerkant) MS81009 Zekeringenkast dashboard (rechterkant) MS81010 Zekeringenkast dashboard (achterkant) MS81011a Relaisblok motorruimte 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index SPECIFICATIES Zekeringen (type A) 1. EFI NO.4 15 A (dieselmotor): (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 2. H- LP RH (HI) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Rechter koplamp 3. H- LP LH (HI) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp, meters en tellers 4. H- LP RH (LO) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Rechter koplamp 5. H- LP LH (LO) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp, meters en tellers 6. EFI NO.3 10 A (dieselmotor): (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, elektrische koelventilator, zekering FAN NO.2 7. DIMMER 20 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Zekeringen H--LP LH (HI), H--LP RH (HI), H--LP LH (LO) en H--LP RH (LO), motorvoertuigverlichting overdag H- LP LH 10 A (zonder motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp 8. ABS NO.2 25 A: Antiblokkeersysteem 9. AM2 30 A: Startsysteem, zekeringen IG1, IG2 en STA 10. HAZARD 10 A: Richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, meters en tellers 11. H- LP RH 10 A (zonder motorvoertuigverlichting overdag): Rechter koplamp 12. DOME 15 A: Meters en tellers, interieurverlichting, audiosysteem, toerenteller 289 13. EFI 15 A (benzinemotor) of EFI 25 A (dieselmotor): Elektrische koelventilator, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 14. HORN 10 A: Claxon 15. SPARE 7,5 A: Reservezekering 16. SPARE 10 A: Reservezekering 17. SPARE 15 A: Reservezekering 18. STA 7,5 A (benzinemotor): Multi--mode transmissie, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem FAN NO.2 7,5 A (dieselmotor zonder airconditioning): Elektrische koelventilator 19. EFI NO.2 7,5 A: (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, multi--mode transmissie 20. STOP 10 A: Remlichten, derde remlicht, antiblokkeersysteem, multi--mode transmissie 21. D/L 25 A: Centrale portiervergrendeling, afstandsbediening 22. DEF 20 A: Achterruitverwarming 23. TAIL 7,5 A: Motorvoertuigverlichting overdag, achterlichten, kentekenplaatverlichting, parkeerlicht, koplampverstelling, dashboardverlichting 24. OBD 7,5 A: Diagnosesysteem 25. ECU- B 7,5 A: Multi--mode transmissie, startblokkering, motorvoertuigverlichting overdag, meters en tellers, mistachterlicht 26. ECU- IG 7,5 A: Antiblokkeersysteem, elektrische stuurbekrachtiging, elektrische koelventilator 27. BACK UP 10 A: Achteruitrijlicht, centrale portiervergrendeling, afstandsbediening, elektrisch bedienbare ruiten, achterruitverwarming, toerenteller, airconditioning, verwarming 05 12.15 270W(990N) WE L/O 2006/03 index 290 SPECIFICATIES 28. WIP 20 A: Ruitenwissers en --sproeiers 29. ACC 15 A: Startblokkering, elektrische aansluiting, audiosysteem 30. IG1 7,5 A: Ruitenwissers en sproeiers, antiblokkeersysteem, elektrische stuurbekrachtiging, elektrische koelventilator, achteruitrijlicht, centrale portiervergrendeling, afstandsbediening, elektrisch bedienbare ruiten, achterruitverwarming, toerenteller, airconditioning, verwarming 31. IG2 15 A: Brandstofinspuitsysteem, startblokkering, airbagsysteem, meters en tellers, motorvoertuigverlichting overdag, multi--mode transmissie 32. A/C 7,5 A: Airconditioning, extra verwarming Zekeringen (type B) 33. AM1 40 A: Zekeringen ACC, WIP, ECU--IG en BACK UP 34. PWR 30 A: Elektrisch bedienbare ruiten 35. HTR 40 A: Verwarming, airconditioning, zekering A/C 36. AMT 50 A (benzinemotor): Multi--mode transmissie RADIATOR FAN 50 A (dieselmotor met airconditioning): Elektrische koelventilator 37. RADIATOR 30 A (behalve dieselmotor met airconditioning): Elektrische koelventilator 38. ABS NO.1 40 A: Antiblokkeersysteem 39. EPS 50 A: Elektrische stuurbekrachtiging Zekeringen (type C) 40. PTC2 80 A (uitvoeringen met extra verwarming): Extra verwarming 41. PTC1 80 A (uitvoeringen met extra verwarming): Extra verwarming Zekeringen (type D) 42. ALT 120 A (benzinemotor): Laadsysteem, zekeringen EPS, ABS NO.1, RADIATOR, AM1, HTR, PWR, D/L, DEF, TAIL, STOP, OBD en ECU--B