Toyota AYGO instructieboekje

Transcription

Toyota AYGO instructieboekje
 index
,QKRXGVRSJDYH
,167580(17(1 (1 %(',(1,1*625*$1(1
EODG]LMGH
2YHU]LFKW YDQ LQVWUXPHQWHQ HQ EHGLHQLQJVRUJDQHQ 6OHXWHOV HQ SRUWLHUHQ 6WRHOHQ YHLOLJKHLGVJRUGHOV VWXXUZLHO HQ VSLHJHOV 9HUOLFKWLQJ UXLWHQZLVVHUV DFKWHUUXLW HQ VSLHJHOYHUZDUPLQJ 0HWHUV WHOOHUV HQ ZDDUVFKXZLQJVODPSMHV &RQWDFW HQ VWXXUVORW WUDQVPLVVLH HQ SDUNHHUUHP $XGLRV\VWHHP 9HQWLODWLHYHUZDUPLQJDLUFRQGLWLRQLQJ 2YHULJH XLWUXVWLQJ $$1:,-=,1*(1 9225'$7 8 *$$7 5,-'(1 0(7 8: 72<27$ 67$57(1 (1 5,-'(1 :$7 7( '2(1 %,- 3(&+ %(6&+(50,1* (1 9(5=25*,1* 9$1 '( &$55266(5,( 21'(5+28' (1 5(3$5$7,( =(/) 8,7 7( 92(5(1 21'(5+28' (1 &21752/(6
,QOHLGLQJ 0RWRU HQ FKDVVLV (OHNWULVFKH RQGHUGHOHQ 63(&,),&$7,(6 75():225'(1/,-67 Y
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Hoofdstuk 1--1
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overzicht van instrumenten en bedieningsorganen
D Overzicht van dashboard en bedieningsorganen . . . . . . . . . . . 2
D Overzicht van instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
D Waarschuwings-- en controlelampjes
op instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
2
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overzicht van dashboard en bedieningsorganen
MS11001b
1. Zijventilatieroosters
5. Bedieningshendels buitenspiegels
2. Toerenteller
6. Schakelaars ruitbediening
3. Instrumentenpaneel
7. Parkeerremhendel
4. Centrale ventilatieroosters
8. Versnellingspook handgeschakelde
transmissie of selectiehendel multi--mode
transmissie
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
MS11002a
1. Lichtschakelaar,
richtingaanwijzerschakelaar en schakelaar
mistachterlicht
8. Elektrische aansluiting
9. Contactslot
2. Schakelaar ruitenwisser en --sproeier
10. Ontgrendelingshendel stuurkolom
3. Schakelaar achterruitverwarming
11. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag
4. Audiosysteem
12. Ontgrendelingshendel motorkap
5. Schakelaar alarmknipperlichten
13. Schakelaar koplampverstelling
6. Schakelaar airconditioning
7. Bedieningspaneel
ventilatie/verwarming/airconditioning
3
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
4
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overzicht van instrumentenpaneel
MS11008
1. Snelheidsmeter
4. Kilometerteller en dagteller
2. Brandstofmeter
5. Waarschuwings-- en controlelampjes
3. Weergave geselecteerde versnelling
(multi--mode transmissie)
6. Terugstelknop dagteller
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Waarschuwings-- en controlelampjes op instrumentenpaneel
Waarschuwingslampje remsysteem∗
Controlelampje veiligheidsgordel bestuurder∗
Waarschuwingslampje laadsysteem∗
Waarschuwingslampje lage oliedruk∗
Waarschuwingslampje STOP∗
Waarschuwingslampje elektrisch systeem motor∗
Waarschuwingslampje laag brandstofniveau∗
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur∗
Waarschuwingslampje ABS∗
Waarschuwingslampje brandstoffilter∗
Waarschuwingslampje airbagsysteem∗
5
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
6
OVERZICHT VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Waarschuwingslampje multi--mode transmissie∗
Controlelampje voorgloeien
Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging∗
Controlelampjes richtingaanwijzers
Controlelampje grootlicht
Controlelampje dimlicht
Controlelampje mistachterlicht
∗:
Zie “Waarschuwingslampjes en --zoemers” op bladzijde 117 in
hoofdstuk 1--5 voor meer informatie.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
Hoofdstuk 1--2
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Sleutels en portieren
D Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
D Startblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
D Afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
D Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
D Elektrisch bedienbare ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
D Achterruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
D Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
D Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
D Tankdop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
7
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
8
SLEUTELS EN PORTIEREN
Sleutels
Aangezien alle portieren en de achterklep zonder sleutel afgesloten kunnen worden, raden
wij u aan altijd een reservesleutel mee te nemen voor het geval u uw sleutels in de auto
laat liggen.
MS12023
Zonder draadloze afstandsbediening
MS12024
Met draadloze afstandsbediening
Deze sleutels werken bij ieder slot. Uw Toyota-dealer of erkende reparateur heeft een van de
sleutels nodig om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken.
De sleutels zijn uitgerust met een transponder
die zich in de sleutelkop bevindt. Deze transponder is essentieel voor de werking van de
startblokkering, dus zorg ervoor dat u de sleutels niet verliest. Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de startblokkering niet worden
opgeheven en kan de motor niet worden gestart.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12025
OPMERKING
Let bij het gebruik van een sleutel met een
transponder op de volgende voorzorgsmaatregelen:
z Zorg ervoor dat, als de sleutel in het contactslot zit, de sleutelring niet op de sleutelkop ligt en druk de ring niet tegen de
sleutelkop. Anders kan het gebeuren dat
de auto niet start of afslaat vlak na het
starten.
9
MS12026
z Zorg ervoor dat, als de sleutel in het contactslot zit, er geen andere sleutel met een
transponder (ook niet van een andere
auto) tegen de sleutel aankomt en druk
niet met een andere sleutel tegen de sleutel. Anders kan het gebeuren dat de auto
niet start of afslaat vlak na het starten. Als
dit gebeurt, verwijder dan de sleutel uit
het contactslot, verwijder de andere sleutels uit de buurt of scherm deze af met de
hand en start vervolgens de motor opnieuw.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
10
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12027
z Verbuig de sleutelkop niet.
z Bedek de sleutel niet met iets dat geen
elektromagnetische golven doorlaat.
MS12028a
PLAATJE MET SLEUTELNUMMER
Het sleutelnummer is in het plaatje ingeslagen.
z Voorkom hardhandige aanrakingen van de
sleutel met andere voorwerpen.
Bewaar het plaatje met het sleutelnummer
op een veilige plaats buiten de auto.
z Stel de sleutel niet langdurig bloot aan hoge temperaturen en direct zonlicht.
Als u uw sleutels kwijtraakt of sleutels bij wilt
laten maken, kunt u daarvoor met het sleutelnummer terecht bij een Toyota--dealer of erkende reparateur.
z Voorkom dat de sleutel in water terechtkomt en maak de sleutel niet schoon in
een ultrasoon reinigingsbad.
z Houd de sleutel uit de buurt van elektromagnetische voorwerpen.
Het is aan te raden het sleutelnummer te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
11
Startblokkering
OPMERKING
MS12029
De startblokkering is een antidiefstalsysteem. Zodra de sleutel in het contactslot
wordt geplaatst, stuurt de transponder in de
sleutelkop een elektronische code naar de
auto. Als deze code overeenkomt met de
geprogrammeerde identificatiecode (IDcode) van de auto kan de motor worden gestart.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
in één van de volgende situaties:
D Als het contact vanuit stand ACC in stand
UIT wordt gezet.
D 20 seconden nadat het contact vanuit stand
AAN in stand ACC is gezet.
Als na het openen van het bestuurdersportier
de gecodeerde sleutel in het contactslot wordt
gestoken en het contact in stand ACC wordt
gezet, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, zodat de motor gestart kan worden.
Uw Toyota--dealer of een erkende reparateur
heeft het sleutelnummer en een sleutel nodig
om een nieuwe sleutel met ingebouwde transponderchip te maken. Het aantal sleutels dat u
kunt laten bijmaken is echter gelimiteerd.
Met een zelfgemaakte reservesleutel kan de
startblokkering niet worden opgeheven en
kan de motor niet worden gestart.
Breng geen wijzigingen aan de startblokkering aan en probeer deze niet te verwijderen
of te demonteren. Anders kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
12
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0CE0523I
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0IM
13
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
14
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0C0immobi01Bulgaria
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0C0immobi02Bulgaria
15
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
16
SLEUTELS EN PORTIEREN
Afstandsbediening—
Als de portieren niet of niet binnen een normale
afstand met de zender kunnen worden bediend.
D Controleer of er geen andere zender (bij-
MS12001
voorbeeld van een radiostation of een vliegveld) in de buurt is die op de zender van de
afstandsbediening kan storen.
D De batterij kan leeg zijn. Controleer de
batterij in de sleutel. Zie voor het vervangen
van de batterij “Batterij vervangen” op
bladzijde 18.
1. “
(vergrendelen)
2. “
(ontgrendelen)
Met de afstandsbediening kunt u alle portieren en de achterklep binnen ongeveer 1 meter van de auto ver- of ontgrendelen.
Druk de toetsen langzaam en goed in.
De zender van de afstandsbediening is een
elektronisch onderdeel. Houd u aan de volgende aanwijzingen om schade aan de zender en
storingen te voorkomen.
D Leg de afstandsbediening niet op plaatsen
waar de temperatuur hoog kan oplopen
zoals op het dashboard.
D Probeer niet de afstandsbediening te demonteren.
D Voorkom hardhandige aanraking met andere voorwerpen.
D Voorkom dat de zender in het water terechtkomt.
U kunt maximaal 4 zenders gebruiken bij uw
auto. Neem voor meer informatie contact op
met een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als u uw sleutel bent verloren, neem dan zo
snel mogelijk contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur om diefstal en/of misbruik te voorkomen. (Zie “Als u uw sleutels verliest” op bladzijde 230 in hoofdstuk 4.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
17
—Vergrendelen en ontgrendelen
van de portieren
De portieren zullen niet herhaaldelijk worden
ver-- of ontgrendeld als de toetsen ingedrukt
worden gehouden. Laat de toets los en druk
deze opnieuw in om de functie te herhalen.
MS12002a
Als zich het volgende voordoet, kan de batterij
in de sleutel leeg zijn. Als dit het geval is, moet
de batterij vervangen worden. Zie “Batterij
vervangen” op bladzijde 18.
D De zender werkt niet.
D Het bereik van de zender wordt merkbaar
kleiner.
Vergrendelen
MS12003a
Ontgrendelen
Druk op de schakelaar om alle portiersloten
en het slot van de achterklep tegelijk te verof ontgrendelen.
Vergrendelen: Druk op de vergrendeltoets. Alle
portieren en de achterklep worden gelijktijdig
vergrendeld. Op dat moment zullen de richtingaanwijzers één keer knipperen.
Controleer of de portieren ook daadwerkelijk op
slot zijn.
Ontgrendelen: Druk op de ontgrendeltoets. Alle
portieren en de achterklep worden gelijktijdig
ontgrendeld. Op dat moment zullen de richtingaanwijzers twee keer knipperen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
18
SLEUTELS EN PORTIEREN
—Batterij vervangen
Gebruik voor het vervangen een CR2016 lithium of gelijkwaardige batterij.
WAARSCHUWING
D Let erop dat kleine kinderen de batterij of
andere onderdelen niet in de mond doen.
D Als de batterij door een onjuist type batte-
MS12018b
rij wordt vervangen, kan een explosie optreden.
D Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in
als KCA.
OPMERKING
z Let er bij het vervangen van de batterij op
de onderdelen niet kwijt te raken.
z Vervang de batterij alleen met het door
een Toyota- dealer of erkende reparateur
aanbevolen type.
z Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in
als KCA.
Vervang de batterij op de volgende manier:
1. Verwijder het schroefje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12019c
2. Open de afstandsbediening met een muntstuk o.i.d.
MS12020a
3. Verwijder de lege batterij.
19
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
20
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12021b
4. Plaats een nieuwe batterij met de positieve
(+) zijde naar boven gericht.
Sluit het afdekkapje goed.
OPMERKING
z Verzeker u ervan dat de batterij goed (met
de positieve zijde naar boven gericht) in
de module ligt.
z Raak de batterij niet aan met natte handen.
Door vocht kan roest ontstaan.
z Raak de onderdelen in de afstandsbediening niet aan en breng er geen wijzigingen
in aan. Anders kan het gebeuren dat de
afstandsbediening niet goed werkt.
z Let er bij het plaatsen van de batterij op
dat de contacten niet verbuigen en dat er
geen stof of vloeistoffen in de afstandsbediening terechtkomen.
z Let erop dat u het schroefje niet
kwijtraakt.
z Sluit het afdekkapje goed.
Controleer na het vervangen van de batterij of
de sleutel goed werkt. Raadpleeg een Toyota-dealer of erkende reparateur als de sleutel nog
steeds niet goed werkt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0CEWR
21
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
22
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0CEW
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0WCzech
23
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
24
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0C0W01
Bulgaria
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
B0C0W02
Bulgaria
25
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
26
SLEUTELS EN PORTIEREN
Portieren
MS12004a
MS12005
VERGRENDELEN EN ONTGRENDELEN MET
DE SLEUTEL
AFSLUITEN VAN BINNENUIT
Plaats de sleutel in het slot en draai de sleutel in de gewenste richting.
Vergrendelen: Druk het knopje in.
Ontgrendelen: Trek het knopje omhoog.
Vergrendelen: Draai de sleutel naar de voorzijde van de auto.
Ontgrendelen: Draai de sleutel naar de achterzijde van de auto.
Auto’s met centrale portiervergrendeling: Als
het bestuurdersportier wordt vergrendeld of
ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld
en ontgrendeld.
Auto’s met centrale portiervergrendeling: Als
het bestuurdersportier wordt vergrendeld of
ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep tegelijkertijd respectievelijk vergrendeld
en ontgrendeld.
Beweeg het vergrendelknopje.
Druk het knopje naar voren voordat u het portier sluit, als u een portier van buitenaf zonder
sleutel wilt vergrendelen. Houd bij het sluiten
van een voorportier de handgreep omhoog. Let
goed op dat u de portieren nooit vergrendelt,
terwijl de sleutels zich nog in de auto bevinden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
27
Elektrisch bedienbare ruiten
MS12006a
KINDERSLOTEN (alleen 5- deurs)
Zet het hendeltje in stand LOCK.
Als het kinderslot is ingeschakeld, kunt u het
achterportier niet van binnenuit openen met de
portierhandgreep. Wij adviseren u deze mogelijkheid te gebruiken als er kleine kinderen in
de auto zitten.
WAARSCHUWING
D Controleer vóór het rijden of de portieren
zijn gesloten.
D Gebruik de kindersloten als er kleine kinderen meerijden op de achterbank, om te
voorkomen dat de achterportieren van
binnenuit geopend kunnen worden.
D Als de portieren tijdens het rijden ontgrendeld blijven, kunnen ze na een ongeval
worden geopend vanaf de buitenzijde.
MS12016a
Met de op elk portier aanwezige schakelaar
kan de desbetreffende ruit worden geopend
en gesloten.
Het contact moet in stand AAN staan.
RUITBEDIENING
Gebruik de schakelaars op het portier van
de bestuurder en van de voorpassagier.
De ruit beweegt omlaag of omhoog zolang de
schakelaar wordt bediend.
Openen: Druk de schakelaar in.
Sluiten: Trek de schakelaar omhoog.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
28
SLEUTELS EN PORTIEREN
Achterruiten (alleen 5-- deurs)
WAARSCHUWING
Houd u aan het volgende om letsel te voorkomen:
D Let bij het sluiten van de elektrisch bedienbare ruiten altijd op dat er niemand in
de buurt is. Verzeker u er bovendien van
dat er zich geen lichaamsdelen in de ruitopening bevinden. Het bekneld raken van
een lichaamsdeel kan ernstig letsel veroorzaken. Zorg ervoor dat de ruiten op
een verantwoorde manier worden bediend.
D Zorg ervoor dat kleine kinderen niet met
de schakelaars spelen.
D Zet het contact in stand UIT en verwijder
de sleutel wanneer u de auto verlaat.
D Laat kinderen nooit alleen in de auto achter, terwijl de sleutel nog in het contactslot
zit. Als een kind dan met de schakelaars
voor de ruitbediening gaat spelen, kan het
gemakkelijk bekneld raken. Vooral kleine
kinderen kunnen hierdoor ernstig letsel
oplopen.
MS12022b
Trek de hendel naar voren en druk deze vervolgens naar buiten om de achterruit te
openen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12034
Druk op de aangegeven manier tegen de hendel om deze te vergrendelen.
WAARSCHUWING
Houd tijdens het rijden de handen of andere
lichaamsdelen niet in de ruitopening. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan bij een aanrijding of als er plotseling moet worden geremd.
29
MS12031a
Sluit de achterruit zoals aangegeven in de afbeelding.
Controleer na het sluiten of de ruit weer goed
vergrendeld is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
30
SLEUTELS EN PORTIEREN
Achterklep
MS12032a
MS12007b
Zonder centrale portiervergrendeling
WAARSCHUWING
Let tijdens het sluiten van de achterruiten op
dat er geen handen of vingers bekneld raken
tussen de hendel. Anders kan er ernstig letsel ontstaan.
MS12008
Met centrale portiervergrendeling
Zonder centrale portiervergrendeling:
Plaats de sleutel in het slot en draai de sleutel rechtsom om de achterklep te openen.
Met centrale portiervergrendeling:
Druk op de ontgrendelhendel om de achterklep te openen.
Met het bedienen van de centrale portiervergrendeling wordt de achterklep tegelijkertijd
ver-- of ontgrendeld (zie “Portieren” op bladzijde 26 en “Afstandsbediening” op bladzijde 16).
Controleer na het sluiten van de achterklep of
deze goed is gesloten.
Zie “Maatregelen bij bagage inladen” op bladzijde 188 in hoofdstuk 2 voor het inladen van
bagage.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
31
Motorkap
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is
tijdens het rijden. Hierdoor wordt niet alleen
voorkomen dat bagage uit de bagageruimte
kan vallen, maar ook dat uitlaatgassen het
interieur binnendringen.
MS12010a
OPMERKING
Om schade aan de achterklepdempers te
voorkomen, mag de achterklep niet krachtig
worden gesloten. De dempers mogen niet
worden geverfd en ook mag er niets worden
opgeplakt.
Open de motorkap als volgt:
1. Trek de ontgrendelingshendel naar u toe.
De motorkap zal iets omhoog springen.
WAARSCHUWING
Controleer, voordat u weer gaat rijden, of de
motorkap goed dicht en vergrendeld is. Anders kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval
kan ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
32
SLEUTELS EN PORTIEREN
MS12011a
MS12030c
Bescherming
2. Ga naar de voorkant van de auto, trek de
veiligheidshaak omhoog en open de motorkap.
Verwijderen van de steun
Pak de steun vast bij de bescherming en
neem de steun los uit de clip zoals aangegeven in de afbeelding.
WAARSCHUWING
De metalen delen van de steun kunnen erg
heet zijn.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
33
MS12033a
MS12012d
Beweeg de steun in de aangegeven richting.
3. De motorkap kan worden opengehouden
door de steun in de opening van de kap
te zetten.
WAARSCHUWING
Let bij het losnemen van de steun uit de clip
op dat de handen of armen niet doorschieten tegen de motorkap. Anders kan er letsel
ontstaan.
Plaats het uiteinde van de steun in de daarvoor
bestemde opening, zoals aangegeven in de
afbeelding. Als de steun naar buiten wordt gedrukt, kan deze onbedoeld losraken.
Controleer voor het sluiten van de motorkap of
er geen gereedschap, doeken en dergelijke in
de motorruimte zijn achtergebleven en druk de
steun in het klemmetje om rammelen te voorkomen. Laat dan de kap zakken en in het slot
vallen. Druk de kap, indien nodig, aan de voorzijde in het midden met de vlakke hand aan tot
deze in het slot valt.
WAARSCHUWING
Controleer of de steun goed in de uitsparing
zit als de motorkap openstaat.
OPMERKING
Let erop de steun in het klemmetje te drukken alvorens de motorkap te sluiten. Anders
kunnen de motorkap en de steun beschadigd raken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
34
SLEUTELS EN PORTIEREN
Tankdop
MS12009a
Dit geeft aan dat het tankdopklepje zich aan
de linkerzijde van de auto bevindt.
MS12036
1. Tankdopklepje openen.
Zet de motor uit als u brandstof tankt.
WAARSCHUWING
Niet roken en geen open vuur bij het tanken.
De dampen zijn licht ontvlambaar.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SLEUTELS EN PORTIEREN
35
MS12014d
MS12035b
2. Plaats om de tankdop te verwijderen de
sleutel in de tankdop. Draai de sleutel
eerst 45 graden linksom (tot punt 1) en
vervolgens 45 graden rechtsom (tot punt
2). Verwijder de sleutel.
3. Draai de tankdop langzaam linksom los;
wacht even voordat u de dop eraf haalt.
Plaats daarna de dop in de houder op
het tankdopklepje.
Herhaal de bovenstaande procedure als
de tankdop niet kan worden verwijderd.
Het is niet ongewoon als u bij het verwijderen
van de tankdop even een licht sissend geluid
hoort. Draai de tankdop rechtsom vast tot u
een klikgeluid hoort. (Hiervoor is de sleutel niet
nodig.)
WAARSCHUWING
D Controleer of de dop goed vastzit, zodat
er bij een ongeval geen brandstof uit de
vulpijp kan stromen.
D Omdat de dop ook de druk in de brandstoftank regelt, raadt Toyota aan om alleen
een originele Toyota-- tankdop te gebruiken. Er kan ook een andere tankdop van
dezelfde kwaliteit worden gebruikt.
D Verwijder de tankdop niet direct na het
opendraaien. Bij warm weer e.d. kan de
brandstof onder druk staan en dan uit de
vulpijp spuiten. Dit kan letsel veroorzaken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Hoofdstuk 1--3
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Stoelen, veiligheidsgordels, stuurwiel en spiegels
D Zitplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
D Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
D Neerklapbare achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
D Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
D Veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
D Airbagsysteem voor bestuurder en voorpassagier . . . . . . . . . . . . 51
D Side airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
D Side airbags en curtain airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
D Handmatig uitschakelsysteem airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
D Baby-- en kinderzitjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
D Verstelbaar stuurwiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
D Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
D Binnenspiegel met antiverblindingsstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
D Make--upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
37
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
38
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Voorstoelen—
—Voorzorgsmaatregelen
Zitplaatsen
Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden rechtop
en goed tegen de rugleuning te zitten en de
gordel op de juiste manier te dragen.
WAARSCHUWING
D Rijd niet met de auto als de inzittenden
niet goed op hun zitplaats zitten. Sta niet
toe dat er personen meerijden die op een
neergeklapte leuning of in de bagageruimte zitten. Personen die niet op de juiste
manier op een zitplaats zitten en/of de
gordels niet (goed) dragen, kunnen bij
hard remmen of bij een ongeval niet worden beschermd door de veiligheidsgordels en hierdoor ernstig letsel oplopen.
D Sta tijdens het rijden niet toe dat passagiers van hun plaats opstaan of van plaats
verwisselen. Hierdoor kan de auto uit balans raken en kan men bij hard remmen of
bij een ongeval ernstig letsel oplopen.
Bestuurdersstoel
WAARSCHUWING
De airbag van de bestuurder wordt met een
aanzienlijke kracht opgeblazen. Hierdoor
kan ernstig letsel ontstaan, zeker als de bestuurder zich erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkste gebied bevindt zich op 50 75 mm afstand van de airbag. Daarom is het
raadzaam om minimaal 250 mm afstand te
houden. (Afstand tussen het midden van het
stuurwiel en het borstbeen.) Als de afstand
minder dan 250 mm is, kunt u deze op de
volgende manieren groter maken:
D Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren in een stand waarbij de pedalen nog
gemakkelijk kunnen worden bediend.
D Zet de rugleuning iets verder achterover.
Op deze manier is het vrijwel altijd mogelijk een afstand van 250 mm in te stellen,
zelfs als de stoel helemaal naar voren is
geschoven. Als hierdoor het zicht op de
weg afneemt, zet dan indien mogelijk de
zitting omhoog of gebruik een stevig zitkussen dat niet weg kan glijden.
D Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het
dan omlaag. Hierdoor wordt de airbag
meer op de borst gericht in plaats van op
het hoofd en de nek.
Zorg er voor dat de pedalen en het stuurwiel
gemakkelijk bediend kunnen worden en dat
het zicht op de weg en op het instrumentenpaneel goed is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Stoel voorpassagier
WAARSCHUWING
De airbag van de voorpassagier wordt met
een aanzienlijke kracht opgeblazen. Hierdoor kan ernstig letsel ontstaan, zeker als de
voorpassagier zich erg dicht bij de airbag
bevindt. Zet de stoel van de voorpassagier
altijd zo ver mogelijk naar achteren met de
rugleuning rechtop.
39
Voorstoelen (met side airbags)
WAARSCHUWING
De side airbags zijn gemonteerd in de voorstoelen. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
D Ga tijdens het rijden niet tegen het voorportier hangen. Als de side airbags in werking treden, gaat dit zeer snel en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel
ontstaan.
D Als de stoelen zijn uitgerust met side
airbags, mogen de stoelen en de
stoelbekleding niet worden vervangen en
mogen er geen wijzigingen aan worden
aangebracht. Dergelijke wijzigingen
kunnen tot resultaat hebben dat de side
airbags niet op de juiste wijze geactiveerd
worden, helemaal niet geactiveerd worden
of per ongeluk geactiveerd worden,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
D Gebruik geen accessoires als stoelhoezen
die het gedeelte van de stoel bedekken
waaronder de side airbag zich bevindt.
Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de side airbags niet (goed) in werking kunnen treden, waardoor de kans op
letsel groter wordt.
Stel de bestuurdersstoel zo in dat de pedalen,
het stuurwiel en de bedieningsorganen gemakkelijk te bedienen zijn.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
40
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Voorzorgsmaatregelen bij het
afstellen van de stoel
—Verstellen van de voorstoelen
WAARSCHUWING
D Verstel de stoel niet tijdens het rijden, aangezien de stoel dan onverwachts kan bewegen. Daardoor kan de bestuurder de
controle over de auto verliezen.
D Let er bij het verstellen op dat met de stoel
niet tegen een passagier, tegen bagage of
tegen de achterbank wordt gestoten.
D Laat na het verstellen van de stoel de hendel los en controleer of de stoel goed is
vergrendeld door te proberen de stoel te
verschuiven.
D Controleer na het verstellen van de rugleuning of deze goed is vergrendeld door
met het lichaam tegen de leuning te drukken.
MS13008
D Berg geen voorwerpen op onder de voorstoelen. Deze kunnen het vergrendelmechanisme hinderen en de hendel voor de
stoelverstelling omhoog drukken, waardoor de stoel onverwachts kan bewegen
en de bestuurder de controle over de auto
kan verliezen.
D Houd bij het verstellen van de stoel uw
handen en vingers weg van de schuivende
delen. U kunt anders klem komen te zitten
en letsel oplopen aan uw handen of vingers.
1. HENDEL VOOR VERSTELLING VAN DE
STOEL
Trek de hendel omhoog. Schuif de stoel in
de gewenste stand en laat de hendel los.
2. HENDEL VOOR VERSTELLING VAN DE
RUGLEUNING
Trek de hendel naar achteren. Leun vervolgens achterover tot de gewenste stand bereikt is en laat de hendel los.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
41
—Toegang tot de achterbank
(3-- deurs)
WAARSCHUWING
D Voer geen afstellingen uit tijdens het rijden.
D Zet de rugleuning niet verder achterover
dan noodzakelijk. De veiligheidsgordels
geven de bestuurder en de voorpassagier
alleen maximale bescherming wanneer zij
geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als de rugleuning achterover
gezet is, kan het heupgedeelte van de veiligheidsgordel voorbij uw heupen schuiven en direct druk uitoefenen op uw onderbuik of kan het schoudergedeelte van
de gordel tegen uw nek komen te liggen.
De kans op letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning
verder achterover wordt gezet.
D Controleer na het verstellen van de rugleuning of deze goed is vergrendeld door
met het lichaam tegen de leuning te drukken.
MS13010a
Voor gemakkelijke toegang tot de achterbank:
1. Trek aan de hendel van de rugleuningverstelling.
2. Druk tegen de rugleuning om de stoel zo
ver mogelijk naar voren te schuiven.
Zet na het in-- of uitstappen de leuning weer
rechtop en druk de stoel naar achteren tot deze
vergrendelt.
WAARSCHUWING
D Controleer, nadat de stoel in de uitgangspositie is teruggezet, of de stoel goed is
vergrendeld door te proberen deze vooruit
en achteruit te duwen.
D Zorg ervoor dat de hendel van de rugleuningverstelling tijdens het rijden niet bediend wordt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
42
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Neerklapbare achterbank
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel moet uit de geleider of
de opening worden genomen als de gordel
wordt gebruikt.
MS13085a
3-- deurs
MS13011a
5-- deurs
VOOR HET NEERKLAPPEN VAN DE ACHTERBANK
Plaats de gesp van de veiligheidsgordel in
de opening zoals aangegeven in de afbeelding.
Hierdoor wordt voorkomen dat de gordel beschadigd kan raken.
Let erop dat de gordel niet achter de leuning
blijft haken bij het in de uitgangspositie zetten
van de leuning.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
43
WAARSCHUWING
D Sta niet toe dat er personen meerijden die
op een neergeklapte leuning of in de bagageruimte zitten.
MS13012a
D Controleer na het terugklappen of de stoel
goed is vergrendeld door te proberen de
rugleuning aan de bovenkant naar voren
en naar achteren te duwen. Als dit niet
wordt gecontroleerd, kan het gebeuren
dat de gordel zijn functie niet goed kan
uitoefenen.
D Controleer of de gordels niet gedraaid zijn
Type A
of vastzitten achter de rugleuning of onder de zitting en of ze zich in de juiste positie bevinden.
MS13013
Type B
NEERKLAPPEN VAN DE ACHTERBANK
1. Met hoofdsteunen: Schuif de hoofdsteunen zo ver mogelijk omlaag.
2. Type A: Trek aan de lus om de rugleuning te ontgrendelen en klap hem naar
voren. De delen van de rugleuning kunnen afzonderlijk worden neergeklapt.
Type B: Trek aan de lussen om de rugleuning te ontgrendelen en klap hem
naar voren.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
44
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Hoofdsteunen
MS13014
Achterbank
Stel vóór het rijden de hoofdsteunen goed
in.
Hoger stellen: Trek de hoofdsteun omhoog.
Lager stellen: Druk de ontgrendelknop in en
druk de hoofdsteun omlaag.
Hoofdsteunen achter—
Trek de hoofdsteunen omhoog tot de vergrendeling als er iemand op de achterbank plaatsneemt.
Een hoofdsteun is het meest effectief als deze
zich vlak bij het hoofd bevindt. Een kussentje
in de rug is daarom af te raden.
WAARSCHUWING
D De hoofdsteun is goed afgesteld als de
bovenzijde hiervan gelijkligt met de bovenzijde van de oren.
D Controleer na het verstellen of de hoofdsteun goed in de nieuwe stand is vergrendeld.
D Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
Veiligheidsgordels—
—Voorzorgsmaatregelen
Toyota adviseert de bestuurder en de passagiers van de auto de veiligheidsgordels altijd op
de juiste manier te dragen. Als de gordels niet
worden gedragen, wordt de kans op letsel bij
een ongeluk groter en kan het letsel ernstiger
zijn dan wanneer de gordels wel worden gedragen.
De veiligheidsgordels in de auto zijn ontworpen
voor volwassenen.
Kinderen. Gebruik een passend baby-- of kinderzitje of zitkussen totdat het kind groot genoeg is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels. Toyota raadt aan om een zitje te
kiezen met het keurmerk “ECE nr. 44”. Zie voor
meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op
bladzijde 78.
Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of
kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard
gemonteerde veiligheidsgordels. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder
verwondingen oplopen als zij op de achterbank
meerijden.
Als een kind op de voorstoel moet zitten, let er
dan op dat de gordel goed wordt omgedaan.
Als de gordel niet goed is omgedaan, kan het
kind bij een ongeval door de kracht van de in
werking tredende airbag ernstig letsel oplopen.
Laat kinderen niet staan of op hun knieën zitten
op de zitting van de voorstoel of de achterbank. Als een kind geen gordel draagt, kan het
bij hard remmen of een ongeval ernstig letsel
oplopen. Neem kinderen ook nooit mee op uw
schoot. Wanneer u een kind in uw armen vasthoudt, biedt dat niet voldoende bescherming.
Zwangere vrouwen. Toyota adviseert het gebruik van een veiligheidsgordel. Overleg eventueel met uw huisarts. De heupgordel hoort
strak en zo laag mogelijk over het bekken gedragen te worden, nooit over buik of middel.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Gehandicapten. Toyota adviseert het gebruik
van een veiligheidsgordel. Maar raadpleeg,
afhankelijk van de handicap, eerst uw arts.
Als er in het land waarin u woont regels zijn
voor veiligheidsgordels, neem dan contact op
met een Toyota--dealer of erkende reparateur
voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Alle inzittenden dienen tijdens het rijden een
gordel te dragen zoals op de volgende bladzijden wordt getoond. Anders neemt de kans
op letsel bij hard remmen en bij een ongeval
sterk toe.
Houd u bij het dragen van de veiligheidsgordels aan het volgende:
D Iedere veiligheidsgordel mag slechts door
één persoon tegelijk worden gedragen.
Gebruik een veiligheidsgordel nooit voor
twee of meer personen, zelfs niet voor
twee kinderen.
D Zet de rugleuning niet verder achterover
dan noodzakelijk. De veiligheidsgordels
geven de bestuurder en de voorpassagier
alleen maximale bescherming wanneer zij
geheel rechtop en goed tegen de rugleuning zitten. Als de rugleuning achterover
gezet is, kan het heupgedeelte van de veiligheidsgordel voorbij uw heupen schuiven en direct druk uitoefenen op uw onderbuik of kan het schoudergedeelte van
de gordel tegen uw nek komen te liggen.
De kans op letsel bij een frontale aanrijding neemt toe naarmate de rugleuning
verder achterover wordt gezet.
D Zorg ervoor dat geen enkel onderdeel van
de veiligheidsgordels beschadigd raakt.
Voorkom dat de gordels tussen de stoelen
of portieren klem komen te zitten.
45
D Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals scheuren en rafels en op losse onderdelen. Beschadigde onderdelen moeten worden
vervangen. Demonteer of wijzig het systeem niet.
D Houd de gordels schoon en droog. Gebruik lauw water en eventueel milde zeep
wanneer ze moeten worden gereinigd.
Zorg dat er geen bleekmiddel, verf of
schuurmiddelen op de gordels komen. Deze middelen kunnen de sterkte van de gordels ernstig verminderen. Zie hiervoor
“Schoonmaken van het interieur” op bladzijde 235 in hoofdstuk 5.
D Het is absoluut noodzakelijk om de veiligheidsgordels compleet (inclusief bevestigingsbouten) te vervangen als deze tijdens een ernstig ongeval zijn gedragen.
Ook al lijkt de gordel op het eerste gezicht
hiervan niet geleden te hebben, hij moet
toch compleet worden vervangen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
46
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Veiligheidsgordels
D Laat de auto zo snel mogelijk nakijken
MS13015a
Stel de voorstoel in en ga goed rechtop en
achter in de stoel zitten. Trek de gordel uit
de blokkeerautomaat en maak deze vast
door de gesp in de sluiting te steken.
U hoort een “klik” als de gesp in de sluiting
wordt vergrendeld.
De veiligheidsgordels passen zich automatisch
aan uw postuur en de stand van uw stoel aan.
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt
bij een aanrijding. Het kan echter ook gebeuren
dat de gordel wordt geblokkeerd als u snel
vooroverbuigt. Bij rustige bewegingen verleent
de gordel u daarentegen volledige bewegingsvrijheid.
Trek, als de gordel niet verder kan worden uitgetrokken, stevig aan de gordel en laat deze
dan los. Het moet nu mogelijk zijn om de gordel soepel uit de automaat te trekken.
WAARSCHUWING
D Controleer na het omdoen van de gordel
of de gesp goed is vergrendeld in de gordelsluiting en of de gordel niet gedraaid
zit.
D Probeer nooit muntstukken, paperclips
o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te
voorkomen dat de gesp niet in de sluiting
kan worden vergrendeld.
door een Toyota-- dealer of erkende reparateur als de veiligheidsgordel niet goed
werkt. Gebruik tot die tijd de betreffende
zitplaats niet. De veiligheid van de desbetreffende inzittende kan niet worden gewaarborgd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
47
Trek
gordel
strak
Te hoog
MS13044
MS13016a
Zo laag mogelijk
over bekken
Breng de schouder- en heupgordel in de
juiste positie om het lichaam.
De heupgordel moet zo laag mogelijk om uw
bekken worden gedragen. Draag de gordel in
geen geval om uw middel. Trek de heupgordel
strak door het schouderdeel omhoog te trekken.
WAARSCHUWING
D Zowel door een hoogliggende heupgordel
alsook door een te losse schoudergordel
kan een inzittende eerder onder de gordel
doorschuiven. Dit kan de kans op letsel
vergroten. Draag een heupgordel zo laag
mogelijk.
D Draag het schouderdeel van uw gordel
nooit onder uw arm.
Door op de rode ontgrendelknop van de
sluiting te drukken kan de gordel worden
losgemaakt; laat de gordel oprollen.
Trek de gordel uit en controleer, als hij niet volledig oprolt, of hij dubbel zit of gedraaid is. Let
er dan op dat de gordel tijdens het oprollen niet
verdraait.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
48
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Gordelspanners vóór
MS13017a
De gordelspanners voor de bestuurder en
de voorpassagier zijn ontwikkeld om geactiveerd te worden bij een ernstige frontale
aanrijding.
Als de airbagsensor een ernstige frontale aanrijding registreert, worden de gordels snel
strakker getrokken, zodat de bestuurder en de
voorpassagier minder ver naar voren kunnen
bewegen.
Beide gordelspanners zullen tegelijk in werking
treden, ook als er niemand op de passagiersstoel zit.
Bij aanrijdingen met een bepaalde snelheid en
hoek, is het mogelijk dat de gordelspanners en
de airbags niet beide worden geactiveerd.
MS13089
Dit controlelampje zal gaan branden zodra
het contact in stand AAN wordt gezet. Na
ongeveer 6 seconden zal het lampje weer
uitgaan. Dit betekent dat de werking van de
gordelspanners in orde is.
Het systeem controleert de werking van de
airbag--ECU, de airbagsensoren, de
aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag,
de gordelspanners, de opblaasmechanismen,
het waarschuwingslampje, de bedrading en de
voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en
--zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5
voor meer informatie.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
49
WAARSCHUWING
MS13018a
De belangrijkste onderdelen van de gordelspanners zijn aangegeven in de bovenstaande
afbeelding en zijn:
1. Waarschuwingslampje airbagsysteem
2. Airbag--ECU
3. Gordelspanners
De gordelspanners worden aangestuurd door
de airbagmodule. De airbag--ECU omvat een
vertragingsschakelaar en een airbagsensor.
Als de gordelspanners worden geactiveerd, zal
dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook
zichtbaar worden. Deze rook duidt niet op
brand of kortsluiting en is onschadelijk voor de
gezondheid.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd, zullen
de gordels geblokkeerd blijven.
Breng geen wijzigingen aan in onderdelen
van het systeem van de gordelspanners, de
airbagsensor, de omgeving van de onderdelen en de bedrading en voorkom harde aanrakingen met en bij deze onderdelen. Verwijder en/of open ze ook niet. Het niet opvolgen
van deze instructies kan ertoe leiden dat de
gordelspanner niet op de juiste wijze worden geactiveerd, plotseling worden geactiveerd, of helemaal niet worden geactiveerd.
Dit kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
OPMERKING
Voer geen van onderstaande veranderingen
uit zonder eerst een Toyota- dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen
de correcte werking van de gordelspanners
in sommige gevallen hinderen.
z Plaatsen van elektronische onderdelen
zoals een radio, cassettespeler, CD- speler
z Reparaties aan of in de buurt van de blokkeerautomaten
z Wijzigen van de wielophanging
z Wijzigen van de structuur aan de voorzijde
van de auto
z Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto
z Reparaties aan of in de buurt van de spatborden, de voorzijde van de auto of de
middenconsole
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
50
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
MS13089
Het systeem van de gordelspanners is
voorzien van een waarschuwingslampje, dat
gaat branden als er zich een storing voordoet
in het systeem. De volgende omstandigheden
kunnen wijzen op een defect in het
airbagsysteem of in het systeem van de
gordelspanners. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
D Als een veiligheidsgordel niet oprolt of niet
kan worden uitgetrokken door een storing of
door het activeren van de gordelspanner.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
51
Airbagsysteem voor bestuurder
en voorpassagier
MS13001
MS13024a
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Het SRS (Supplemental Restraint System,
aanvullend veiligheidssysteem) airbagsysteem is zo ontworpen dat het de bestuurder
en de voorpassagier, in combinatie met het
gebruik van de veiligheidsgordels, nog
meer veiligheid verschaft bij een ernstige
aanrijding.
D Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge
van een aanrijding die niet van zodanige
aard was dat de gordelspanners werden
geactiveerd.
D Krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de gordelspanner of directe omgeving.
Bij een ernstige frontale aanrijding worden de
airbags vóór snel opgeblazen om zo, samen
met de veiligheidsgordels, de kans op letsel te
verkleinen. De airbags vóór helpen de bestuurder en de voorpassagier hoofdzakelijk om het
risico op letsel aan het hoofd of de borstkas te
verminderen wanneer deze het stuurwiel of het
dashboard dreigen te raken. De airbag van de
voorpassagier kan ook in werking treden als er
niemand op de rechter voorstoel zit.
Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel
goed dragen.
WAARSCHUWING
Als de bestuurder te dicht op het stuurwiel
of een voorpassagier te dicht op het
dashboard zit bij het in werking treden van
het airbagsysteem vóór, kan dit resulteren in
ernstig letsel. Toyota beveelt u het volgende
aan:
D De bestuurdersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan, weg van het stuurwiel, maar zodanig dat de auto toch goed
kan worden bediend.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
52
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
D De stoel van de voorpassagier moet zo ver
mogelijk naar achteren worden geschoven, weg van het dashboard.
D Alle inzittenden moeten hun gordel op de
juiste manier omdoen.
MS13089
Dit controlelampje zal gaan branden zodra
het contact in stand AAN wordt gezet. Na
ongeveer 6 seconden zal het lampje weer
uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem
in orde is.
Het systeem controleert de werking van de
airbag--ECU, de side--airbagsensoren, de
aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag,
de gordelspanners, de opblaasmechanismen,
het waarschuwingslampje, de bedrading en de
voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en
--zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5
voor meer informatie.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13002
Aanrijding van
achteren
MS13003
Aanrijding van opzij
Het airbagsysteem vóór is ontwikkeld om
geactiveerd te worden bij een ernstige aanrijding in het in de afbeelding grijze gebied
(tussen de pijlen).
De airbags vóór worden pas geactiveerd als
een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Deze drempelwaarde is te vergelijken met
een frontale aanrijding met een snelheid van 25
km/h tegen een voorwerp dat niet kan bewegen
of vervormen.
Het airbagsysteem zal dus niet in werking treden als aan eerdergenoemde voorwaarden niet
wordt voldaan.
De drempelsnelheid kan echter veel hoger liggen als iets dat kan bewegen en/of vervormen
(geparkeerde auto, lantaarnpaal enz.) wordt
geraakt of als u betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de auto onder een
vrachtwagen terechtkomt.
Als de kracht van de aanrijding marginaal hoger is dan de drempelwaarde, is het mogelijk
dat de airbags en de gordelspanners niet gezamenlijk worden geactiveerd.
Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen.
53
Over de kop
slaan
Het airbagsysteem vóór is niet ontworpen
om in werking te treden bij aanrijdingen van
opzij of van achteren, als de auto over de
kop slaat of bij een frontale aanrijding op
lage snelheid. Als bij een dergelijke aanrijding de botskracht in lengterichting echter
groot genoeg is, zullen ook de airbags vóór
worden geactiveerd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
54
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Raken van een
stoeprand of een
ander hard voorwerp
In of over een
diepe kuil rijden
MS13004
MS13033c
Hard neerkomen
De airbags kunnen ook geactiveerd worden
bij zware stoten tegen de onderkant van de
auto. Zie de afbeelding voor een aantal
voorbeelden.
De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem vóór zijn aangegeven in de bovenstaande
afbeelding en zijn:
1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag
2. Waarschuwingslampje airbagsysteem
3. Airbag voorpassagier
(airbag en opblaasmechanisme)
4. Airbag--ECU
5. Airbag bestuurder
(airbag en opblaasmechanisme)
De airbag--ECU bestaat uit een vertragingsschakelaar en een airbagsensor.
Bij een ernstige frontale aanrijding zullen de
sensoren de sterke deceleratie registreren,
waardoor de airbag--ECU de opblaasmechanismen van de airbags vóór aanstuurt. Op dat moment worden de airbags door een chemische
reactie kortstondig gevuld met gas, waardoor
de voorwaartse beweging van de inzittenden
wordt afgeremd en gestopt.
Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet
op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen
met een gevoelige huid irritatie veroorzaken.
Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af
om huidirritatie te voorkomen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Omdat het opblazen van de airbags in een
fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks
dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het
opblazen van de airbag kleine brandwondjes,
schaafplekken en zwellingen ontstaan.
Gedurende enkele minuten na het activeren
van het airbagsysteem kunnen de onderdelen
van de airbags (stuurwielnaaf, dashboard) nog
heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik.
Als de kracht van een ongeval groot genoeg is
om het airbagsysteem te activeren, kan de
voorruit tijdens de aanrijding scheuren. Bij
auto’s met een airbag voor de voorpassagier
kan de voorruit beschadigd raken bij het opnemen van de kracht van de in werking tredende
airbag.
WAARSCHUWING
Als de bestuurder te dicht op het stuurwiel
of een voorpassagier te dicht op het
dashboard zit bij het in werking treden van
het airbagsysteem, kan dit resulteren in
ernstig letsel. Toyota beveelt u het volgende
aan:
D De bestuurdersstoel moet zo ver mogelijk
naar achteren staan, weg van het stuurwiel, maar zodanig dat de auto toch goed
kan worden bediend.
D De stoel van de voorpassagier moet zo ver
mogelijk naar achteren worden geschoven, weg van het dashboard.
D Alle inzittenden moeten hun gordel op de
juiste manier omdoen.
Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de zitpositie de
“Voorzorgsmaatregelen” op bladzijde 38 in
dit hoofdstuk.
55
D Het airbagsysteem is niet ontworpen ter
vervanging van de veiligheidsgordel van
de bestuurder en de voorpassagier, maar
als aanvulling hierop. Als de bestuurder
en de voorpassagier hun gordel niet goed
dragen, kunnen zij ernstig letsel oplopen
als het airbagsysteem in werking treedt.
Tijdens hard remmen net voor een ongeval kunnen de bestuurder en de voorpassagier, als zij hun gordel niet dragen, naar
voren bewegen en tegen of dicht bij de
airbag komen, die tijdens het ongeval kan
worden opgeblazen. Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden gebruik te maken van
de veiligheidsgordels. Het dragen van een
gordel tijdens een ongeval vermindert de
kans op ernstig letsel of het uit de auto
geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen
en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 in dit hoofdstuk.
D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten
en/of geen gordel dragen of de gordel niet
op de juiste manier dragen, kunnen letsel
oplopen door in werking tredende airbags.
Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor
baby’s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes.
Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier
dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde
78 in dit hoofdstuk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
56
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13072b
D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen
zitje waarbij het kind naar achteren kijkt
op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar
van de passagiersairbag in stand ON
staat. Bij een ongeval kan het kind letsel
oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan
de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind
naar achteren kijkt.
MS13026
Uw auto is uitgerust met een schakelaar
waarmee de airbag handmatig kan worden
uitgeschakeld. Als de schakelaar in stand
ON staat, kunnen de airbag aan passagierszijde en de side airbag worden geactiveerd.
Door de schakelaar in stand OFF te zetten,
voorkomt u dat ze kunnen worden geactiveerd. Het controlelampje zal gaan branden
om u te informeren dat de airbags zijn uitgeschakeld.
Zie “Handmatig uitschakelen airbag” op bladzijde 77 in dit hoofdstuk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
WAARSCHUWING
D De airbag en de side airbag aan de passagierszijde moeten worden uitgeschakeld
als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de
rijrichting in zit.
D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar
achteren kijkt op de voorstoel als de aan/
uit-- schakelaar van de airbags in stand ON
staat. Anders kan het kind letsel oplopen
in geval van een aanrijding door de kracht
waarmee de airbag wordt opgeblazen.
D Als er geen baby-- of kinderzitje is gemonteerd op de passagiersstoel, moet de aan/
uit-- schakelaar van de airbags in stand ON
staan om letsel voor de voorpassagier te
voorkomen. Controleer of het waarschuwingslampje van het airbagsysteem uit is.
57
D Het uitschakelen van de airbags beperkt
de effectiviteit van het airbagsysteem en
vergroot de kans op letsel voor de voorpassagier.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
58
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13048
MS13028
Helemaal
naar
achteren
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
helemaal naar achteren, omdat het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan
oplopen.
D Laat het kind bij auto’s met side airbags
en curtain airbags tijdens het rijden niet
uit of tegen het voorportier hangen, ook
niet als het in een baby-- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel oplopen
als bij een aanrijding de side airbag en/of
de curtain airbag wordt opgeblazen.
D Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen
van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in
dit hoofdstuk.
D Ga tijdens het rijden niet op de rand van
de stoel zitten en leun niet over het dashboard. Als de airbags in werking treden,
gebeurt dit zeer snel en met grote kracht.
Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan.
Ga altijd rechtop achter in de stoel zitten
en gebruik de veiligheidsgordels.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13029
D Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier
dragen.
D Laat een kind niet staan of knielen op de
passagiersstoel. Als de airbag in werking
treedt, gebeurt dit zeer snel en met grote
kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel
ontstaan.
D Houd een kind nooit bij u in de gordel of in
uw armen. Gebruik een baby-- of kinderzitje op de achterbank als u een kind meeneemt in de auto. Zie voor aanwijzingen
voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen”
op bladzijde 78 in dit hoofdstuk.
59
MS13030
D Plaats geen voorwerpen of lichaamsdelen
op of voor de ruimtes waarin zich een airbag bevindt. Dit kan het opblazen van de
airbags belemmeren en letsel veroorzaken. Bovendien mogen de bestuurder en
de voorpassagier geen voorwerpen in hun
handen of op hun knieën meenemen.
D Breng geen wijzigingen aan in de bedrading en verwijder de bedrading niet.
Breng geen wijzigingen aan in onderdelen
van het SRS, zoals de airbag voor de bestuurder, het stuurwiel, de stuurkolomkap,
de afdekplaat van de passagiersairbag, de
airbag voor de voorpassagier en de airbag-- ECU. Verwijder en/of open ze ook
niet. Dit kan het opblazen van de airbags
vóór belemmeren of juist veroorzaken,
waardoor letsel kan ontstaan.
Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel.
Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
60
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
OPMERKING
Voer geen van onderstaande veranderingen
uit zonder eerst een Toyota- dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen
de correcte werking van het airbagsysteem
in sommige gevallen hinderen.
z Plaatsen van elektronische onderdelen
zoals een radio, cassettespeler, CD- speler
MS13089
z Wijzigen van de wielophanging
z Wijzigen van de structuur aan de voorzijde
van de auto
z Montage van een lier of enig ander voorwerp aan de voorzijde van de auto
z Reparaties aan of in de buurt van de spatborden, de voorzijde van de auto, de middenconsole, de stuurkolom, het stuurwiel
of het dashboard bij de airbag voor de
voorpassagier
Het airbagsysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, dat gaat branden als er zich
een storing voordoet in het systeem. De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een
defect in het airbagsysteem. Laat uw auto zo
snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer
of erkende reparateur.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
61
Side airbags
MS13031
MS13032c
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Het SRS (Supplemental Restraint System,
aanvullend veiligheidssysteem) side airbagsysteem is zo ontworpen dat het de bestuurder en de voorpassagier, in combinatie
met het gebruik van de veiligheidsgordels,
nog meer veiligheid verschaft bij een ernstige aanrijding.
D Na het opblazen van de airbags.
D Schade aan de voorzijde van de auto (donker gedeelte in de afbeelding) ten gevolge
van een aanrijding die niet van zodanige
aard was dat de airbags vóór werden opgeblazen.
D Krassen, scheuren of andere beschadigingen in het middelste deel van het stuurwiel
of het dashboard voor de voorpassagier
(donker gedeelte in de afbeelding).
OPMERKING
Neem de accukabels niet los zonder eerst
een Toyota- dealer of erkende reparateur te
raadplegen.
Bij een ernstige zijdelingse aanrijding worden
de side airbags snel opgeblazen om zo, samen
met de veiligheidsgordels, het risico op letsel
aan met name de borstkas, te verminderen.
Beide side airbags zullen tegelijk in werking
treden, ook al zit er niemand op de passagiersstoel.
Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel
goed dragen.
WAARSCHUWING
De side airbags treden met een aanzienlijke
kracht in werking. Om (ernstig) letsel bij het
activeren te voorkomen moeten de bestuurder en de voorpassagier:
D Hun gordels goed dragen.
D Altijd rechtop, achter in de stoel tegen de
rugleuning zitten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
62
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13089
Dit controlelampje zal gaan branden zodra
het contact in stand AAN wordt gezet. Na
ongeveer 6 seconden zal het lampje weer
uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem
in orde is.
Het systeem controleert de werking van de
airbag--ECU, de side--airbagsensoren, de
aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag,
de gordelspanners, de opblaasmechanismen,
het waarschuwingslampje, de bedrading en de
voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en
--zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5
voor meer informatie.)
MS13006
De side airbags zijn niet ontworpen om in
werking te treden bij aanrijdingen van opzij
onder een hoek of bij aanrijdingen van opzij
waarbij het passagierscompartiment niet
wordt geraakt, zoals aangegeven in de afbeelding.
De side airbags zijn ontworpen om in werking
te treden bij ernstige aanrijdingen van opzij.
Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Aanrijding van achteren
MS13007
63
MS13080a
Aanrijding van voren
Over de kop slaan
De side airbags zijn in principe niet ontworpen om in werking te treden bij een aanrijding van voren of van achteren, bij over de
kop slaan of bij een aanrijding van opzij met
lage snelheid.
Het side--airbagsysteem bestaat hoofdzakelijk
uit de volgende onderdelen. Zie de afbeelding
voor de plaats waar ze zich bevinden.
1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag
2. Waarschuwingslampje airbagsysteem
3. Airbag--ECU
4. Side airbags
(airbag en opblaasmechanisme)
5. Side--airbagsensoren
(alleen 5--deurs)
6. Side--airbagsensoren
(alleen 3--deurs)
De side airbags worden aangestuurd door de
airbag--ECU. De side airbagmodule bestaat uit
een vertragingsschakelaar en een airbagsensor.
Bij een ernstige aanrijding van opzij zullen de
airbagsensoren de opblaasmechanismen van
de side airbags aansturen. Op dat moment
worden de airbags door een chemische reactie
kortstondig gevuld met gas, waardoor de zijdelingse beweging van de inzittenden wordt afgeremd en gestopt.
Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet
op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen
met een gevoelige huid irritatie veroorzaken.
Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af
om huidirritatie te voorkomen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
64
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Omdat het opblazen van de airbags in een
fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks
dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het
opblazen van de airbag kleine brandwondjes,
schaafplekken en zwellingen ontstaan.
Gedurende enkele minuten na het activeren
van de side airbags kunnen de voorstoelen nog
heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik.
WAARSCHUWING
D Het airbagsysteem is niet ontworpen ter
vervanging van de veiligheidsgordel van
de bestuurder en de voorpassagier, maar
als aanvulling hierop. Als de auto rijdt,
dienen alle inzittenden gebruik te maken
van de veiligheidsgordels. Het dragen van
een gordel tijdens een ongeval vermindert
de kans op ernstig letsel of het uit de auto
geslingerd worden. Zie voor aanwijzingen
en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 in dit hoofdstuk.
D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten
en/of geen gordel dragen of de gordel niet
op de juiste manier dragen, kunnen letsel
oplopen door in werking tredende airbags.
Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor
baby’s of kleine kinderen. Gebruik hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes.
Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier
dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde
78 in dit hoofdstuk.
D Laat niemand met het hoofd of andere lichaamsdelen tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl, de middenstijl, de achterstijl en het dak leunen
waar de airbags opgeblazen worden, ook
niet als het een kind betreft dat in een baby-- of kinderzitje zit. Anders bestaat de
kans op ernstig letsel als bij een aanrijding de side airbag wordt opgeblazen. Zie
voor aanwijzingen voor het plaatsen van
een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit
hoofdstuk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13034
D Laat tijdens het rijden niemand tegen het
voorportier hangen. Als de side airbags in
werking treden, gaat dit zeer snel en met
grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt.
D Ga rechtop achter in de stoel zitten en verdeel uw gewicht gelijkmatig over de stoel.
Oefen geen grote kracht uit op de buitenzijde van een stoel met side airbags.
65
MS13035
D Hang geen bekerhouder of iets dergelijks
aan het portier. Als de side airbag wordt
geactiveerd, kan de bekerhouder met grote kracht worden weggeslingerd of kan de
airbag de bestuurder en/of de voorpassagier onvoldoende bescherming bieden.
Bovendien mogen de bestuurder en de
voorpassagier geen voorwerpen in hun
handen of op hun knieën meenemen.
D Gebruik geen accessoires voor de stoelen
die de plaatsen bedekken waarachter de
side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de
side airbags niet (goed) in werking kunnen
treden, waardoor de kans op letsel groter
wordt.
D De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen
geen wijzigingen worden aangebracht.
Wijzigingen kunnen tot resultaat hebben
dat de side airbags niet op de juiste wijze
geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd
worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel.
Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
66
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
OPMERKING
Voer geen van onderstaande veranderingen
uit zonder eerst een Toyota- dealer of
erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen
de correcte werking van het side- airbagsysteem in sommige gevallen hinderen.
z Plaatsen van elektronische onderdelen
zoals een radio, cassettespeler, CD- speler
MS13089
z Wijzigen van de wielophanging
z Wijzigen van de structuur aan de zijkant
van het passagierscompartiment
z Reparaties aan of in de buurt van de middenconsole of de voorstoelen
Het airbagsysteem is voorzien van een
waarschuwingslampje, dat gaat branden als er
zich een storing voordoet in het systeem. De
volgende omstandigheden kunnen wijzen op
een defect in het airbagsysteem. Laat uw auto
zo snel mogelijk nakijken door een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
67
Side airbags en curtain airbags
MS13036a
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
D Na het opblazen van de side airbags.
D Schade aan de zijkant van de auto (donker
gedeelte in de afbeelding) ten gevolge van
een aanrijding die niet van zodanige aard
was dat de SRS side airbags werden opgeblazen.
D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van
een voorstoel met een side airbag (donker
gedeelte in de afbeelding).
OPMERKING
Neem de accukabels niet los zonder eerst
een Toyota- dealer of erkende reparateur te
raadplegen.
MS13037
De side airbags en curtain airbags van het
SRS (aanvullend veiligheidssysteem) zijn zo
ontworpen dat deze de bestuurder, de voorpassagier en de inzittenden op de achterbank, in combinatie met het gebruik van de
veiligheidsgordels, nog meer bescherming
bieden bij een ernstige aanrijding.
Bij een ernstige aanrijding van opzij worden de
side airbags en curtain airbags snel opgeblazen om zo, samen met de veiligheidsgordels,
letsel te verminderen. De side airbags helpen
voornamelijk borstletsel van de bestuurder en
de passagier te verminderen terwijl de curtain
airbags als functie hebben om voornamelijk
hoofdletsel te verminderen bij de voorpassagiers en de inzittenden op de achterbank. De
side airbag en curtain airbag aan de passagierszijde worden ook opgeblazen zonder dat
de passagiersstoel en/of achterbank bezet is.
Zorg ervoor dat alle inzittenden hun gordel
goed dragen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
68
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
WAARSCHUWING
De side airbags en curtain airbags worden
met een aanzienlijke kracht opgeblazen. Om
(ernstig) letsel bij het activeren te voorkomen moeten de bestuurder, de voorpassagier en de achterpassagiers op de buitenste
zitplaatsen:
MS13089
D Hun gordels goed dragen.
D Altijd rechtop, achter in de stoel tegen de
rugleuning zitten.
Dit controlelampje zal gaan branden zodra
het contact in stand AAN wordt gezet. Na
ongeveer 6 seconden zal het lampje weer
uitgaan. Dit betekent dat het airbagsysteem
in orde is.
Het systeem controleert de werking van de
airbag--ECU, de airbagsensoren, de
aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag,
de gordelspanners, de opblaasmechanismen,
het waarschuwingslampje, de bedrading en de
voeding. (Zie “Waarschuwingslampjes en
--zoemers” op bladzijde 117 in hoofdstuk 1--5
voor meer informatie.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
69
Aanrijding van achteren
MS13006
MS13007
Aanrijding van voren
Over de kop slaan
Het is mogelijk dat de side airbags en curtain airbags niet opgeblazen worden als de
auto onder een bepaalde hoek van opzij
wordt aangereden of wordt aangereden op
een deel van de carrosserie anders dan het
gedeelte voor de inzittenden zoals aangegeven in de afbeelding.
De side airbags en curtain airbags zijn
ontworpen om opgeblazen te worden bij
ernstige aanrijdingen van opzij.
Zorg ervoor dat, voor hun veiligheid, alle
inzittenden altijd veiligheidsgordels dragen.
Het side airbag- en curtain airbag- systeem
is niet ontworpen om in werking te treden
bij aanrijdingen van voren of van achteren,
als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
70
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13081b
De belangrijkste onderdelen van het side airbag-- en curtain airbag--systeem zijn aangegeven in bovenstaande afbeelding en zijn:
1. Aan/uit--schakelaar passagiersairbag
2. Waarschuwingslampje airbagsysteem
3. Airbag--ECU
4. Curtain airbag
(airbag en opblaasmechanisme)
5. Side--airbag-- en curtain--airbagsensoren
(alleen 5--deurs)
6. Side airbags
(airbag en opblaasmechanisme)
7. Side--airbag-- en curtain--airbagsensoren
(alleen 3--deurs)
De side airbags en curtain airbags worden aangestuurd door de airbag--ECU. De airbag--ECU
omvat een vertragingsschakelaar en een airbagsensor.
Bij een ernstige aanrijding van opzij zal de airbagsensor de opblaasmechanismen van de
side airbags en van de curtain airbags aansturen. Op dat moment worden de airbags door
een chemische reactie kortstondig gevuld met
gas, waardoor de zijdelingse beweging van de
inzittenden wordt afgeremd en gestopt.
Als de airbag wordt opgeblazen, zal dit duidelijk te horen zijn. Daarbij zal enige rook en onschadelijk gas ontstaan. Deze rook duidt niet
op brand of kortsluiting. Het gas is normaalgesproken onschadelijk, maar kan bij personen
met een gevoelige huid irritatie veroorzaken.
Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af
om huidirritatie te voorkomen.
Omdat het opblazen van de airbags in een
fractie van een seconde gebeurt, gaat dit gepaard met een aanzienlijke kracht. Ondanks
dat het airbagsysteem is ontworpen om ernstige verwondingen te voorkomen, kunnen bij het
opblazen van de airbag kleine brandwondjes,
schaafplekken en zwellingen ontstaan.
Gedurende enkele minuten na het activeren
kunnen zowel de voorstoelen als ook delen van
de voor--, midden en achterstijlen en het dak
nog heet zijn; de airbags zelf echter niet. Het
airbagsysteem is ontworpen voor eenmalig gebruik.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
WAARSCHUWING
D Het side airbag-- en curtain airbag-systeem is niet ontworpen ter vervanging
van de veiligheidsgordel van de bestuurder, de voorpassagier en de inzittenden op
de achterbank, maar als aanvulling hierop.
Als de auto rijdt, dienen alle inzittenden
gebruik te maken van de veiligheidsgordels. Het dragen van een gordel tijdens
een ongeval vermindert de kans op ernstig letsel of het uit de auto geslingerd
worden. Zie voor aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen “Veiligheidsgordels” op
bladzijde 44 in dit hoofdstuk.
D Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten
en/of geen gordel dragen of de gordel niet
op de juiste manier dragen, kunnen letsel
oplopen door een in werking tredende airbag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit
voor baby’s of kleine kinderen. Gebruik
hiervoor speciale baby-- of kinderzitjes.
Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen achterin plaatsnemen en de veiligheidsgordels altijd op de juiste manier
dragen. Achterin zitten kinderen het veiligst. Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde
78 in dit hoofdstuk.
71
D Laat niemand tegen de delen van het portier, de voorstoel, de voorstijl, de middenstijl, de achterstijl en het dak leunen waar
de airbags opgeblazen worden, ook niet
als het een kind betreft dat in een baby-- of
kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig
letsel oplopen als bij een aanrijding de
side airbag of de curtain airbag wordt opgeblazen. Zie voor aanwijzingen voor het
plaatsen van een baby-- of kinderzitje “Veiligheidssysteem voor kinderen” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
72
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13034
D Laat tijdens het rijden niemand tegen het
portier hangen. Als de side airbag en de
curtain airbag in werking treden, gaat dit
zeer snel en met grote kracht. Hierdoor
kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen
in de auto meeneemt.
D Ga rechtop achter in de stoel zitten en verdeel uw gewicht gelijkmatig over de stoel.
Oefen geen grote kracht uit op de buitenzijde van een stoel met side airbags, op de
voorstijlen, de achterstijlen en het deel
van het dak met de curtain airbag.
MS13039a
D Zorg ervoor dat niemand zijn/haar hoofd
te dicht in de omgeving houdt van de
plaats waar de side airbag en de curtain
airbag geactiveerd worden. Als deze airbags in werking treden, gaat dit zeer snel
en met grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto
meeneemt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
73
MS13040
MS13086
D Laat niemand knielen op de passagiers-
D Laat niemand zijn/haar hoofd of handen
stoel met het gezicht naar het portier. Als
de side airbag en de curtain airbag in werking treden, gebeurt dit zeer snel en met
grote kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer u kleine kinderen in de auto meeneemt.
uit de ruitopening steken. Als de side airbag en de curtain airbag in werking treden, gebeurt dit zeer snel en met grote
kracht. Hierdoor kan dan ernstig letsel
ontstaan. Wees extra voorzichtig wanneer
u kleine kinderen in de auto meeneemt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
74
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13035
D Hang geen bekerhouder of iets dergelijks
aan het portier. Als de side airbag wordt
geactiveerd, kan de bekerhouder met grote kracht worden weggeslingerd of kan de
airbag de bestuurder en/of de voorpassagier onvoldoende bescherming bieden.
Bovendien mogen de bestuurder en de
voorpassagier geen voorwerpen in hun
handen of op hun knieën meenemen.
MS13087
D Plaats geen microfoon of iets dergelijks in
het gedeelte waar de curtain airbag opgeblazen wordt zoals op de voorruit, de portierruit, de voor-- , midden-- en achterstijl of
het dak. Als de curtain airbag wordt opgeblazen, kan de microfoon of iets dergelijks
met grote kracht worden weggeslingerd of
kan de curtain airbag door een onvolledige werking de bestuurder en/of de voorpassagier niet voldoende bescherming
bieden.
D Gebruik geen accessoires voor de stoelen
die de plaatsen bedekken waarachter de
side airbags zich bevinden. Dergelijke accessoires kunnen ervoor zorgen dat de
side airbags niet (goed) in werking kunnen
treden, waardoor de kans op letsel groter
wordt.
D De voorstoelen en de stoelbekleding mogen niet worden vervangen en er mogen
geen wijzigingen aan worden aangebracht. Wijzigingen kunnen tot resultaat
hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet
geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
75
D Haal de voor-- , midden-- en achterstijlen en
de gedeeltes van het dak waarin de curtain airbags zich bevinden niet uit elkaar
en probeer ze niet te repareren. Door dergelijke veranderingen kunnen de curtain
airbags per ongeluk buiten of in werking
treden en letsel veroorzaken.
MS13089
Het niet in acht nemen van deze waarschuwingen kan resulteren in ernstig letsel.
Raadpleeg een Toyota-- dealer of erkende
reparateur voor reparaties of aanpassingen.
OPMERKING
Voer geen van onderstaande veranderingen
uit zonder eerst een Toyota- dealer of erkende reparateur te raadplegen. Ze kunnen de
correcte werking van de side airbags en de
curtain airbags in sommige gevallen hinderen.
z Plaatsen van elektronische onderdelen
zoals een radio, cassettespeler, CD- speler
z Wijzigen van de wielophanging
z Wijzigen van de structuur aan de zijkant
van het passagierscompartiment
z Reparaties aan of in de buurt van de middenconsole
Het side airbag-- en curtain airbag--systeem is
voorzien van een waarschuwingslampje, dat
gaat branden als er zich een storing voordoet
in het systeem. De volgende omstandigheden
kunnen wijzen op een defect in het
airbagsysteem. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
76
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen in het deel van de voor--, de midden-- en de achterstijl en het dak met de
curtain airbags (donker gedeelte in de afbeelding).
OPMERKING
Neem de accukabels niet los zonder eerst
een Toyota- dealer of erkende reparateur te
raadplegen.
MS13042a
Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
D Na het opblazen van een van de side of
curtain airbags.
D Schade aan de portieren (donker gedeelte
in de afbeelding) ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat
de side airbags en curtain airbags werden
geactiveerd.
D Bij krassen, scheuren of andere beschadigingen aan de zijkant van de leuning van
een voorstoel met een side airbag (donker
gedeelte in de afbeelding).
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
77
Handmatig uitschakelsysteem
airbag (voor voorpassagier)
MS13026
Het uitschakelsysteem bestaat uit een aan/
uit- schakelaar en een waarschuwingslampje. Met de schakelaar kunnen alleen de airbag en de side airbag voor de
voorpassagier worden uitgeschakeld. Als
de airbags zijn uitgeschakeld gaat het waarschuwingslampje van het airbagsysteem
branden. Schakel de airbags alleen uit als er
een baby- of kinderzitje op de passagiersstoel is gemonteerd waarin het kind naar
achteren kijkt.
De schakelaar voor het handmatig uitschakelen van de airbag bevindt zich aan de bestuurderszijde van het dashboard en het waarschuwingslampje is ondergebracht in het
instrumentenpaneel.
Zet de auto stil en het contact in stand UIT
voordat u de aan/uit--schakelaar van de passagiersairbag bedient. Plaats de sleutel in het slot
en draai de sleutel in de gewenste richting. Zet
de sleutel in de stand OFF om de airbags uit te
schakelen. Als de motor wordt aangezet, gaat
het waarschuwingslampje van het airbagsysteem branden om aan te geven dat de airbags
uitgeschakeld zijn. (Zie onderstaande beschrijving voor meer details over het controlelampje.) Verwijder de sleutel uit de slotcilinder.
Auto’s met curtain airbags: Het uitschakelsysteem schakelt de curtain airbags niet uit.
MS13043
Waarschuwingslampje airbagsysteem
Dit lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Het lampje gaat na
ongeveer 6 seconden uit, tenzij de aan/uit-schakelaar van de passagiersairbag in stand
OFF staat. Dit betekent dat de werking van het
handmatig uitschakelsysteem voor de airbag in
orde is.
Raadpleeg een Toyota--dealer of erkende reparateur als zich een van de volgende situaties
voordoet.
D De slotcilinder kan niet worden verdraaid.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
78
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Veiligheidssysteem voor kinderen—
—Voorzorgsmaatregelen bij
veiligheidssysteem voor kinderen
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
WAARSCHUWING
D De airbag en de side airbag aan de passagierszijde moeten worden uitgeschakeld
als er een baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de
rijrichting in zit.
D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar
achteren kijkt op de voorstoel als de aan/
uit-- schakelaar van de airbags in stand ON
staat. Anders kan het kind letsel oplopen
in geval van een aanrijding door de kracht
waarmee de airbag wordt opgeblazen.
D Als er geen baby-- of kinderzitje is gemonteerd op de passagiersstoel, moet de aan/
uit-- schakelaar van de airbags in stand ON
staan om letsel voor de voorpassagier te
voorkomen. Controleer of het waarschuwingslampje van het airbagsysteem uit is.
D Het uitschakelen van de airbags beperkt
de effectiviteit van het airbagsysteem en
vergroot de kans op letsel voor de voorpassagier.
Zie voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde 51
in dit hoofdstuk.
Toyota raadt aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes zolang een kind te klein
is voor de standaard gemonteerde veiligheidsgordels.
Kinderen die te groot zijn voor een baby-- of
kinderzitje, dienen plaats te nemen op de achterbank en gebruik te maken van de standaard
gemonteerde veiligheidsgordels. Zie “Veiligheidsgordels” op bladzijde 44 voor meer informatie.
WAARSCHUWING
D De meest effectieve bescherming van een
kind tijdens een ongeval of bij hard remmen, is het gebruik van een veiligheidssysteem dat is afgestemd op de grootte en
het gewicht van het kind. Het vasthouden
van een kind in de armen is geen vervanging voor een veiligheidssysteem. Bij een
ongeval kan een kind dan de voorruit raken of (als u geen veiligheidsgordel om
hebt) klem komen te zitten tussen uzelf en
het dashboard.
D Toyota beveelt het gebruik van een zitje
aan dat op de lengte en het gewicht van
het kind is afgestemd en dat op de achterbank wordt geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder
verwondingen oplopen als zij op de achterbank meerijden.
D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar
achteren kijkt op de voorstoel als de aan/
uit-- schakelaar van de passagiersairbag in
stand ON staat. Bij een ongeval kan het
kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
79
—Veiligheidssysteem voor
kinderen
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
helemaal naar achteren, omdat het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan
oplopen.
D Laat bij auto’s met side airbags en curtain
airbags een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl en het dak leunen waar
de airbags opgeblazen worden, ook niet
als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen
als bij een aanrijding de side airbag en/of
de curtain airbag wordt opgeblazen.
D Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant en
controleer na het plaatsen van het zitje of
het stevig is bevestigd. Als het zitje niet
stevig vastzit, kan het kind bij hard remmen of een ongeval letsel oplopen.
Een baby- of kinderzitje moet met de heupgordel of het heupdeel van de gordel op de
zitting vastgezet te worden. Volg hierbij
nauwgezet de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant van het zitje.
Gebruik een zitje dat is afgestemd op de lengte
en het gewicht van het kind.
Toyota raadt aan om een zitje te kiezen met het
keurmerk “ECE nr. 44”.
Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Houd hierbij de volgende richtlijnen aan.
Het is veiliger voor het kind om het zitje op de
achterbank te plaatsen. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterbank
meerijden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
80
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
WAARSCHUWING
D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar
achteren kijkt op de voorstoel als de aan/
uit-- schakelaar van de passagiersairbag in
stand ON staat. Bij een ongeval kan het
kind letsel oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen.
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
helemaal naar achteren, omdat het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan
oplopen.
D Laat bij auto’s met side airbags en curtain
airbags een kind tijdens het rijden niet tegen de delen van het voorportier, de voorstoel, de voorstijl en het dak leunen waar
de airbags opgeblazen worden, ook niet
als het in een baby-- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen
als bij een aanrijding de side airbag en/of
de curtain airbag wordt opgeblazen.
D Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant en
controleer na het plaatsen van het zitje of
het stevig is bevestigd. Als het zitje niet
stevig vastzit, kan het kind bij hard remmen of een ongeval letsel oplopen.
Als er geen kind meerijdt, zet dan het zitje toch
vast met een veiligheidsgordel of berg het buiten het passagierscompartiment op. Dit voorkomt dat inzittenden bij een ongeval of bij hard
remmen hierdoor verwond worden.
Type veiligheidsgordel
Veiligheidsgordel zonder vergrendelmogelijkheid:
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als deze snel uit de automaat wordt getrokken. Dit type gordel heeft echter niet een vergrendelmogelijkheid wanneer de gordel volledig
is uitgetrokken. Voor het plaatsen van een baby-- of kinderzitje is een speciale blokkeerclip
nodig.
Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Blokkeerclip voor baby-- of kinderzitje
(onderdeelnr. 73119--22010)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Baby-- en kinderzitjes
Het keurmerk “ECE nr. 44” maakt onderscheid
tussen 5 groepen baby-- en kinderzitjes.
Groep 0:
Maximaal 10 kg
(0 -- 9 maanden)
Groep 0+: Maximaal 13 kg
(0 -- 2 jaar)
Groep I: 9 -- 18 kg
(9 maanden -- 4 jaar)
Groep II: 15 -- 25 kg
(4 -- 7 jaar)
Groep III: 22 -- 36 kg
(6 -- 12 jaar)
In dit instructieboekje wordt het plaatsen van
de volgende 3 zitjes nader uitgelegd:
MS13045
(A) Babyzitje
(A) Babyzitje . . . . . . Komt overeen met groep
0 en 0+ van ECE nr. 44
(B) Kinderzitje . . . . . Komt overeen met groep
0+, I en II van ECE nr.
44
(C) Zitkussen . . . . . . Komt overeen met groep
III van ECE nr. 44
Let er bij de aanschaf van een zitje op dat het
zitje geschikt is voor uw kind en dat het in uw
auto past.
MS13046
Kies uit de volgende tabel het zitje dat het best
geschikt is voor de door u gewenste zitpositie
van uw kind.
Er mag ook een ISOfix--baby-- of kinderzitje
worden gebruikt. Zie “Plaatsen met ISOfix--bevestigingspunt” op bladzijde 98 in dit hoofdstuk.
(B) Kinderzitje
Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
MS13047
(C) Zitkussen
81
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
82
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Geschiktheid baby-- en kinderzitjes voor diverse zitposities
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes in verschillende zitposities
kunnen worden geplaatst.
Zitpositie
Stoel voorpassagier
Achterbank
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag
Buitenzijde
Gewichtsgroep
ON
OFF
0
Minder dan 10 kg
(0 -- 9 maanden)
X
Niet toegestaan
L1
U
0+
Maximaal 13 kg
(0 -- 2 jaar)
X
Niet toegestaan
L1
U
L2
U
I
9 -- 18 kg
(9 maanden -- 4 jaar)
II, III
15 -- 36 kg
(4 -- 12 jaar)
Tegen de rijrichting in
X
Niet toegestaan
In de rijrichting
L2
L3
U
Verklaring van lettercodes in de tabel:
U:
Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
L1: Geschikt voor een TOYOTA BABY SAFE--zitje (0 -- 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in
deze gewichtsgroep.
L2: Geschikt voor een TOYOTA DUO+--zitje (zonder ISOfix, 9 -- 18 kg) dat is goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
L3: Geschikt voor een TOYOTA KID--zitje (15 -- 36 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
X:
Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
[Vervolg op de volgende bladzijde]
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
83
De baby-- of kinderzitjes in de tabel zijn mogelijk niet leverbaar buiten de EU.
Controleer bij kinderzitjes die niet worden genoemd in de tabel of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant of de leverancier van het kinderzitje.
WAARSCHUWING
MS13072b
Het gebruik van een kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting
in worden geplaatst
MS13048
Helemaal naar
achteren
Baby-- en kinderzitjes die in de rijrichting worden geplaatst
TOELICHTING:
D Schuif de stoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren als u een kinderzitje in de rijrichting op de voorstoel zet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
84
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
WAARSCHUWING
D Gebruik geen zitje waarbij het kind naar
achteren kijkt op de voorstoel als de aan/
uit-- schakelaar van de passagiersairbag in
stand ON staat.
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
altijd zo ver mogelijk naar achteren, aangezien de passagiersairbag met aanzienlijke kracht en snelheid wordt opgeblazen.
Hierdoor kan dan ernstig letsel ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
85
—Geschiktheid baby-- en kinderzitjes voor diverse zitposities
(met ISOfix-- bevestigingssysteem)
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby-- en kinderzitjes in verschillende zitposities
kunnen worden geplaatst.
Plaats ISOfix--bevestigingspunt
Gewichtsgroep
Maatgroep
Bevestiging
F
ISO/L1
X
G
ISO/L2
X
(1)
X
ISO/R1
X
(1)
X
E
ISO/R1
X
D
ISO/R2
X
C
ISO/R3
X
(1)
X
D
ISO/R2
X
C
ISO/R3
X
B
ISO/F2
IUF
B1
ISO/F2X
IUF
A
ISO/F3
IUF
(1)
X
Groep II
15 -- 25 kg
(1)
X
Groep III
22 -- 36 kg
(1)
X
Reiswieg
Groep 0
Minder dan 10 kg
Groep 0+
Maximaal 13 kg
Groep I
9 -- 18 kg
E
Buitenste zitplaatsen achter
(1) Voor kinderzitjes die niet zijn voorzien van een ISO/XX maataanduiding (A -- G), bepaalt de
fabrikant van de auto welke plaatsen geschikt zijn voor welke gewichtsklasse.
Verklaring van lettercodes in de tabel:
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix--zitje dat is goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
X:
Bevestigingspunt niet geschikt voor ISOfix--baby-- of kinderzitje in deze gewichtsgroep en/of
deze maatgroep.
Zie “Plaatsen met veiligheidsgordel” op bladzijde 86 en “Plaatsen met ISOfix--bevestigingspunt” op
bladzijde 98 in dit hoofdstuk voor meer informatie.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
86
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Plaatsen met veiligheidsgordel
MS13051a
(A) PLAATSEN VAN BABYZITJE
Een babyzitje wordt uitsluitend tegen de
rijrichting in geplaatst.
Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Afhankelijk van het type baby-- of kinderzitje
dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u
een blokkeerclip gebruikt.
Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie voor
meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op
bladzijde 79.)
MS13052a
WAARSCHUWING
D Gebruik geen zitje op de achterbank als
dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de
voorpassagier en/of het kind bij plotseling
hard remmen of een ongeval letsel oplopen.
D Plaats het kinderzitje rechts achterin wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13072b
WAARSCHUWING
D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen
zitje waarbij het kind naar achteren kijkt
op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar
van de passagiersairbag in stand ON
staat. Bij een ongeval kan het kind letsel
oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan
de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind
naar achteren kijkt.
87
MS13026
D U moet de airbag en de side airbag aan de
passagierszijde uitschakelen als er een
baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting
in zit. Controleer of de aan/uit-- schakelaar
van de passagiersairbag in stand OFF
staat en het controlelampje brandt. (Zie
voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde
51 in dit hoofdstuk.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
88
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13053a
1. Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel
zoals wordt aangegeven door de fabrikant
van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel
strak. Plaats vervolgens de blokkeerclip.
WAARSCHUWING
D Controleer na het plaatsen van de gesp in
de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel
van de gordel niet gedraaid zitten.
D Probeer nooit muntstukken, paperclips
o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te
voorkomen dat de gesp niet in de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kan uw kind niet beschermen
als deze niet op een normale manier is te
gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de betreffende zitplaats niet.
SH13054
WAARSCHUWING
Controleer of het zitje goed is bevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het
zitje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13055
2. Het zitje kan worden verwijderd door de
blokkeerclip (indien van toepassing) te verwijderen en op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld
en de gordel kan nu weer op de normale
wijze gebruikt worden.
89
MS13056a
(B) PLAATSEN VAN KINDERZITJE
Een kinderzitje kan zowel met de rijrichting
mee als tegen de rijrichting in worden geplaatst, afhankelijk van het gewicht en de
lengte van het kind. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje voor wat
betreft het gewicht en de lengte van het
kind, alsook de plaatsing van het baby- of
kinderzitje.
Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Afhankelijk van het type baby-- of kinderzitje
dat u wilt monteren, kan het nodig zijn dat u
een blokkeerclip gebruikt.
Als uw kinderzitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
Toyota--dealer of erkende reparateur. (Zie voor
meer informatie “Baby-- en kinderzitjes” op
bladzijde 79.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
90
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13057a
WAARSCHUWING
D Gebruik geen zitje op de achterbank als
dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de
voorpassagier en/of het kind bij plotseling
hard remmen of een ongeval letsel oplopen.
D Plaats het kinderzitje rechts achterin wanneer door de positie van de bestuurdersstoel niet voldoende ruimte overblijft.
MS13072b
WAARSCHUWING
D Baby-- en kinderzitjes die tegen de rijrichting in worden geplaatst: Gebruik geen
zitje waarbij het kind naar achteren kijkt
op de voorstoel als de aan/uit-- schakelaar
van de passagiersairbag in stand ON
staat. Bij een ongeval kan het kind letsel
oplopen door de kracht waarmee de airbag wordt opgeblazen. Een waarschuwingslabel op het instrumentenpaneel aan
de zijde van de passagier herinnert u eraan geen baby-- en kinderzitjes op de passagiersstoel te plaatsen waarin het kind
naar achteren kijkt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13026
91
MS13048
Helemaal naar
achteren
D U moet de airbag en de side airbag aan de
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
passagierszijde uitschakelen als er een
baby-- of kinderzitje moet worden gemonteerd waarin het kind tegen de rijrichting
in zit. Controleer of de aan/uit-- schakelaar
van de passagiersairbag in stand OFF
staat en het controlelampje brandt. (Zie
voor meer informatie “Airbags voor bestuurder en voorpassagier” op bladzijde
51 in dit hoofdstuk.)
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
helemaal naar achteren, omdat het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan
oplopen.
D Laat het kind bij auto’s met side airbags
en curtain airbags tijdens het rijden niet
uit of tegen het voorportier hangen, ook
niet als het in een baby-- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel oplopen
als bij een aanrijding de side airbag en/of
de curtain airbag wordt opgeblazen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
92
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13058a
1. Bevestig het zitje met de veiligheidsgordel
zoals wordt aangegeven door de fabrikant
van het zitje. Steek de gesp in de gordelsluiting en controleer of de gordel niet gedraaid zit. Trek het heupdeel van de gordel
strak. Plaats vervolgens de blokkeerclip.
WAARSCHUWING
D Controleer na het plaatsen van de gesp in
de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel
van de gordel niet gedraaid zitten.
D Probeer nooit muntstukken, paperclips
o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te
voorkomen dat de gesp niet in de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kan uw kind niet beschermen
als deze niet op een normale manier is te
gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de desbetreffende zitplaats niet.
MS13059
WAARSCHUWING
Controleer of het zitje goed is bevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het
zitje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13060
2. Het zitje kan worden verwijderd door de
blokkeerclip (indien van toepassing) te verwijderen en op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel geheel oprollen. De vergrendeling is nu uitgeschakeld
en de gordel kan nu weer op de normale
wijze gebruikt worden.
93
MS13061a
(C) PLAATSEN VAN ZITKUSSEN
Een zitkussen wordt altijd met de rijrichting
mee geplaatst.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
94
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13074
MS13062a
Helemaal naar
achteren
WAARSCHUWING
D Plaats een baby-- of kinderzitje waarbij het
kind naar voren kijkt alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Zet de stoel
helemaal naar achteren, omdat het kind bij
een ongeval door de kracht van de in werking tredende airbag ernstig letsel kan
oplopen.
D Laat het kind bij auto’s met side airbags
en curtain airbags tijdens het rijden niet
uit of tegen het voorportier hangen, ook
niet als het in een baby-- of kinderzitje zit.
Anders kan het kind ernstig letsel oplopen
als bij een aanrijding de side airbag wordt
opgeblazen.
1. Laat het kind op het zitkussen plaatsnemen. Bevestig de veiligheidsgordel zoals
wordt aangegeven door de fabrikant van het
kussen. Steek de gesp in de gordelsluiting
en controleer of de gordel niet gedraaid zit.
Verzeker u ervan dat het schouderdeel van de
gordel over de schouder van het kind loopt en
dat het heupdeel zo laag mogelijk over de heupen van het kind loopt. Zie “Veiligheidsgordels”
op bladzijde 44 voor meer informatie.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
95
WAARSCHUWING
D Zorg ervoor dat de gordel goed over het
midden van de schouder van het kind ligt.
De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van de schouder afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de
mate van bescherming bij een ongeluk
minder en de kans op ernstig letsel groter.
MS13063
D Zowel door een hoogliggende heupgordel
alsook door een te losse schoudergordel
kan een inzittende eerder onder de gordel
doorschuiven. Dit kan de kans op letsel
vergroten. Zorg ervoor dat de heupgordel
zo laag mogelijk loopt.
D Het schouderdeel van de gordel mag uit
veiligheidsoverwegingen nooit onder de
arm van het kind worden gedragen.
D Controleer na het plaatsen van de gesp in
de gordelsluiting of de gesp goed is vergrendeld en of het heup-- en schouderdeel
van de gordel niet gedraaid zitten.
D Probeer geen muntstukken, paperclips
o.i.d. in de sluiting te steken. Dit om te
voorkomen dat de gesp niet in de sluiting
kan worden vergrendeld.
D De gordel kan uw kind niet beschermen
als deze niet op een normale manier is te
gebruiken. Laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota-- dealer of erkende reparateur. Gebruik tot die tijd de desbetreffende zitplaats niet.
2. Het zitkussen kan worden verwijderd door
op de knop van de gordelsluiting te drukken; laat de gordel oprollen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
96
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Vastmaken aan de bovenzijde
MS13066c
MS13073b
Bevestigingspunten
Volg onderstaande procedure voor het bevestigen van een kinderzitje dat aan de bovenzijde moet worden vastgemaakt.
Gebruik de bevestigingspunten achter de achterbank om de gordel te bevestigen.
Beide zitplaatsen van de achterbank zijn voorzien van bevestigingspunten.
Dit symbool geeft de plaats van het bevestigingspunt aan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
MS13067a
VOLG ONDERSTAANDE PROCEDURE
VOOR HET GEBRUIK VAN HET
BEVESTIGINGSPUNT:
1. Trek de hoofdsteun omhoog.
97
MS13068d
2. Zet het kinderzitje vast met de veiligheidsgordel.
Maak de haak vast aan het bevestigingspunt en maak de bovenste riem vast.
Zie voor aanwijzingen voor het plaatsen van
een baby-- of kinderzitje “Baby-- en kinderzitjes” op bladzijde 78 in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING
D Zorg ervoor dat het zitje goed aan de bovenzijde is vastgemaakt en controleer of
het kinderzitje goed vastzit door het in
verschillende richtingen proberen te bewegen.
D Volg bij het plaatsen altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
98
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Plaatsen met
ISOfix-- bevestigingspunt (voor
ISOfix baby-- of kinderzitje)
MS13069a
3. Schuif de hoofdsteun omlaag.
MS13070
De achterbank is voorzien van een bevestigingssysteem voor een baby- of kinderzitje
dat voldoet aan de ISO- specificatie.
De stangen bevinden zich in de opening tussen
de zitting en de rugleuning van de beide zitplaatsen van de achterbank.
Baby-- of kinderzitjes die zijn voorzien van een
zogenaamde ISO--specificatie kunnen aan deze speciaal hiervoor bestemde stangen worden
bevestigd. In dat geval is het niet nodig om het
baby-- of kinderzitje met de gordel te bevestigen.
OPMERKING
Vraag de fabrikant van het baby- of kinderzitje of het in dit model mag worden gebruikt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
99
WAARSCHUWING
D Als de stang voor een baby-- of kinderzitje
wordt gebruikt, controleer dan of er niets
om de stang zit gewikkeld en of de gordel
niet klem zit.
D Controleer of het zitje goed is bevestigd
door te proberen het zitje in alle richtingen
te bewegen. Volg bij het plaatsen altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
het zitje.
D Gebruik geen zitje op de achterbank als
MS13071b
PLAATSEN VAN VEILIGHEIDSSYSTEEM
VOOR KINDEREN
1. Maak de ruimte tussen de zitting en de
rugleuning wat groter zodat u de stang
kunt zien.
2. Bevestig de sluitingen aan de bevestigingsstang. Schuif de voorstoelen indien
nodig naar voren.
Zie de handleiding van het zitje voor meer informatie over het plaatsen.
dit de voorstoel raakt. Anders kunnen de
voorpassagier en/of het kind bij plotseling
hard remmen of een ongeval letsel oplopen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
100
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Verstelbaar stuurwiel
MS13019
Pak het stuurwiel beet, druk de ontgrendelingshendel naar beneden, zet het stuurwiel
in de gewenste stand. Zet de ontgrendelingshendel in de uitgangspositie.
WAARSCHUWING
D Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel.
D Controleer na het verstellen van het stuurwiel of het goed is vergrendeld door te
proberen het omhoog en omlaag te bewegen.
INFORMATIE
Uitvoeringen met elektrische stuurbekrachtiging:
Als aan het stuur wordt gedraaid, is mogelijk
het geluid van een elektromotor hoorbaar.
Dit geluid is afkomstig van de motor van de
stuurbekrachtiging. Het duidt niet op een
storing.
Buitenspiegels—
MS13020
Stel de buitenspiegels zodanig af dat de zijkant van uw auto nog net in de spiegel is te
zien.
WAARSCHUWING
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in letsel.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
—Handmatig verstelbare
buitenspiegels
MS13021
Zet met het hendeltje de spiegel in de juiste
positie.
OPMERKING
Als het stelmechanisme vastzit als gevolg
van bevriezing, mag de spiegel niet worden
versteld. Bespuit de spiegel met ruitontdooier om deze weer beweegbaar te maken.
101
—Wegklapbare buitenspiegels
MS13088
Het wegklappen van de buitenspiegels kan
nuttig zijn voor het parkeren in smalle ruimtes.
Trek de spiegel naar achteren totdat u een klik
hoort.
WAARSCHUWING
Rijd niet met de auto als de spiegels zijn
weggeklapt. Beide buitenspiegels dienen in
de normale stand te staan en goed te zijn
ingesteld voordat met de auto wordt gereden.
OPMERKING
Trek de spiegel niet verder dan het punt
waarop u de klik hoort. Anders kan schade
aan het portier en de spiegel het gevolg zijn.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
102
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Binnenspiegel met
antiverblindingsstand
Antiverblindingsstand: Hendeltje in stand 2
Houd er rekening mee dat uw zicht via de spiegel enigszins afneemt, als u de antiverblindingsstand gebruikt.
MS13083
Stel de spiegel zodanig af dat de achterkant
van uw auto nog net in de spiegel is te zien.
Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan voorkomen worden
door het hendeltje aan de spiegel als volgt
te bedienen.
Normale stand: Hendeltje in stand 1
Stel de spiegel af met het hendeltje in deze
stand. In deze stand is het zicht in de binnenspiegel maximaal.
WAARSCHUWING
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor verslapt de aandacht van de bestuurder voor het verkeer en kan een ongeval ontstaan, resulterend in ernstig letsel.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STOELEN, VEILIGHEIDSGORDELS, STUURWIEL EN SPIEGELS
Make-- upspiegels
MS13023
Klap de zonneklep naar beneden en open
het klepje om de make- upspiegel te
gebruiken.
103
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
Hoofdstuk 1--4
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Verlichting, ruitenwissers, achterruit-en spiegelverwarming
D Verlichting en richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
D Koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
D Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
D Mistachterlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
D Interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
D Ruitenwissers en --sproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
D Achterruitenwisser en --sproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
D Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
105
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
106
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
Verlichting en richtingaanwijzers
MS14001b
LICHTSCHAKELAAR
Om de volgende verlichting in te schakelen:
Draai aan het uiteinde van de schakelaar.
Stand 1: Alleen de parkeerlichten, achterlichten, kentekenplaat-- en dashboardverlichting
branden.
Stand 2: Bovengenoemde verlichting brandt nu
in combinatie met de koplampen.
Bij sommige uitvoeringen gaat de bovengenoemde verlichting ook branden als de motor
gestart is, terwijl de schakelaar nog uit staat.
Een groen lampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat het dimlicht brandt.
Stel de stand van de koplampen in voordat u
de verlichting inschakelt. (Zie “Koplampverstelling” op bladzijde 107.)
Zoemer verlichting
Een zoemer helpt u herinneren de lichten uit te
doen, als het bestuurdersportier wordt geopend
en het contact in stand UIT is gezet, terwijl de
lichten zijn ingeschakeld.
OPMERKING
Laat de lichten niet aan gedurende een langere periode, terwijl de motor niet draait. Dit
om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
MS14002b
Grootlicht/dimlicht: Zet de lichtschakelaar in
stand 2 en druk de hendel van u af voor grootlicht (stand 1 van de bovenstaande afbeelding).
Wanneer u de hendel weer naar u toe trekt
(stand 2), brandt het dimlicht.
Een groen lampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat het dimlicht brandt.
Een blauw lampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat het grootlicht brandt.
Lichtsignaal (stand 3): Trek de hendel naar u
toe. Het grootlicht blijft branden zolang u de
hendel naar u toe trekt.
Het lichtsignaal werkt ook als de verlichting is
uitgeschakeld.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
107
Koplampverstelling
MS14003b
RICHTINGAANWIJZERSCHAKELAAR
Door de lichtschakelaar op de gebruikelijke
manier naar boven of naar beneden te bewegen, kunt u de richtingaanwijzers inschakelen (stand 1).
Het contact moet in stand AAN staan.
De schakelaar keert in de ruststand terug na
een bocht, maar na bijvoorbeeld een rijbaanwisseling kan de schakelaar aan blijven staan
en moet u de richtingaanwijzers zelf uitschakelen.
Een rijbaanwisseling kunt u aangeven door de
schakelaar licht omhoog of omlaag te drukken
(stand 2) en even vast te houden.
Wanneer het controlelampje sneller knippert
dan normaal, is een richtingaanwijzerlampje
defect.
MS14004a
Draai aan de schakelaar om de stand van de
koplampen in te stellen.
In de tabel hierna wordt een aantal voorbeelden van schakelaarinstellingen gegeven. Voor
andere beladingstoestanden moet de schakelaar in een zodanige stand worden gezet dat de
lichtbundels even ver reiken als wanneer de
bestuurder alleen in de auto zit. Hoe hoger het
nummer op de schakelaar, des te lager is de
lichtbundel afgesteld.
Zorg ervoor dat de koplampen altijd juist zijn
afgesteld, anders kunnen tegenliggers door uw
koplampen worden verblind.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
108
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
Alarmknipperlichten
Beladingstoestand
Schakelaarstand
Alleen bestuurder of
bestuurder en
voorpassagier.
0
Maximaal aantal
passagiers.
1
Maximaal aantal
personen en
maximale belading
in de bagageruimte.
2
Bestuurder alleen en
maximale belading in
bagageruimte.
3
MS14005a
Druk op de schakelaar om de alarmknipperlichten in werking te stellen.
Alle richtingaanwijzers gaan nu gelijktijdig knipperen, ongeacht of de motor nu draait of niet.
Schakel ze uit door nogmaals op de schakelaar
te drukken.
Schakel de alarmknipperlichten in om andere
bestuurders te waarschuwen als uw auto tot
stilstand moet worden gebracht op een plaats
waar dit gevaar oplevert voor het overige verkeer.
Zet de auto altijd zo ver mogelijk naast de weg.
U kunt de richtingaanwijzers niet gelijktijdig
met de alarmknipperlichten gebruiken.
OPMERKING
Wanneer de motor niet draait, laat dan de
alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld
dan nodig is, om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
Mistachterlicht
109
Interieurverlichting
MS14006a
MS14007
Draai de ring van de licht- en richtingaanwijzerhendel in de stand voor de mistachterlichten om het mistachterlicht in te schakelen. Het mistachterlicht zal gaan branden
als het dimlicht is ingeschakeld.
Zet de schakelaar in de gewenste stand om
de interieurverlichting in of uit te schakelen.
Een controlelampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat het mistachterlicht brandt.
Als de verlichting wordt uitgeschakeld, wordt
het mistachterlicht ook automatisch uitgeschakeld.
Als de verlichting werd uitgeschakeld, terwijl
het mistachterlicht was ingeschakeld, zal het
mistachterlicht niet gaan branden als de verlichting opnieuw wordt ingeschakeld.
Draai dan nogmaals de ring van de licht-- en
richtingaanwijzerhendel, rekening houdend met
de hiervoor vermelde omstandigheden, om het
mistachterlicht in te schakelen.
De schakelaar voor de interieurverlichting heeft
de volgende standen:
“
: De verlichting wordt ingeschakeld.
“
: De verlichting wordt uitgeschakeld.
“
: De verlichting gaat branden als een por-
tier wordt geopend.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
110
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
Ruitenwissers en - sproeier
MS14008a
Druk de hendel omlaag om de ruitenwisser
in te schakelen.
Het contact moet in stand AAN staan.
Schakelaar-stand
Snelheid
Stand 1
Interval
Stand 2
Normaal
Stand 3
Snel
Door de hendel omhoog te bewegen in de
stand MIST en weer los te laten zal de wisser
één slag maken.
De ruitensproeiers werken zolang u de
schakelaar naar u toe trekt.
Zie bladzijde 270 in hoofdstuk 7--3 voor het bijvullen van het ruitensproeierreservoir.
Verwarm de voorruit in de winter door de verwarming in de stand VOORRUIT te zetten
voordat u de ruitensproeiers gebruikt. U voorkomt zo ijsvorming waardoor uw zicht beperkt
kan worden.
OPMERKING
Schakel de wisser niet in als de ruit droog is.
Anders kunnen er krassen ontstaan.
Achterruitenwisser en - sproeier
MS14009a
Draai het uiteinde van de hendel rechtsom
om de achterruitenwisser in te schakelen.
(Stand 1)
Het contact moet in stand AAN staan.
De ruitensproeier werkt in de twee uiterste posities van de draaischakelaar (stand 2 en 3) en
stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Hierna keert de schakelaar terug in de vorige
stand.
Zie bladzijde 270 in hoofdstuk 7--3 voor het bijvullen van het ruitensproeierreservoir.
OPMERKING
Schakel de wisser niet in als de ruit droog is.
Anders kunnen er krassen ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VERLICHTING, RUITENWISSERS, ACHTERRUIT-- EN SPIEGELVERWARMING
111
Achterruitverwarming
OPMERKING
z Gebruik de verwarming alleen als de motor draait, om te voorkomen dat de accu
wordt ontladen.
MS14010a
De achterruitverwarming wordt ingeschakeld door op de schakelaar te drukken.
Het contact moet in stand AAN staan.
Door de dunne verwarmingsdraden op de achterruit zal de ruit snel ontwasemen. Een controlelampje gaat branden om aan te geven dat de
verwarming is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen.
Schakel de verwarming uit, zodra het zicht
door de achterruit (en in de buitenspiegels) helder is. Langdurig gebruik van de verwarming
put de accu uit, vooral bij het rijden van overwegend korte ritten. De verwarming is niet bedoeld om regenwater te laten drogen of om
sneeuw te laten smelten.
z Maak de binnenzijde van de achterruit
voorzichtig schoon zonder de verwarmingsdraden of de aansluitingen te beschadigen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Hoofdstuk 1--5
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Meters, tellers en waarschuwingslampjes
D Brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
D Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur . . . . . . . . . . . . 115
D Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
D Kilometerteller en dagteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
D Waarschuwingslampjes en --zoemers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
113
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
114
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Brandstofmeter
MS15001
De meter geeft wanneer het contact in stand
AAN staat aan hoeveel brandstof er nog ongeveer in de tank over is.
Bijna vol: Wijzer op 1/1
Bijna leeg: Wijzer op R
Wij adviseren u de tank minstens voor 1/3 gevuld te houden.
MS15002
Vul de tank zo snel mogelijk als het waarschuwingslampje voor een laag brandstofniveau
gaat branden en de waarschuwingszoemer
klinkt. Wanneer de tank verder leeggereden
wordt, gaat het lampje sneller knipperen.
Door de beweging van de brandstof in de tank
kunnen het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer op hellingen en in bochten
wat eerder dan normaal in werking treden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
115
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
OPMERKING
MS15003
z Verwijder nooit de thermostaat uit het
koelsysteem, want dan zou de motor oververhit kunnen raken. De thermostaat regelt de doorstroming van de koelvloeistof
en zorgt ervoor dat de motortemperatuur
binnen bepaalde waarden blijft.
z Rijd nooit door als de motortemperatuur
te hoog is. Zie bladzijde 211 in hoofdstuk 4
voor nadere informatie.
Het waarschuwingslampje geeft de koelvloeistoftemperatuur aan als het contact in
stand AAN staat. De motortemperatuur varieert met de weersomstandigheden en motorbelasting.
Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur gaat branden als het contact in
stand AAN wordt gezet. Na een paar seconden
gaat het weer uit.
Bij hoge koelvloeistoftemperatuur...
Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt,
gaat het waarschuwingslampje knipperen. Als
de temperatuur nog verder stijgt, blijft het waarschuwingslampje permanent branden en gaat
het waarschuwingslampje STOP knipperen. In
dat geval is de motor oververhit. Als de motor
oververhit raakt, stop dan de auto en laat de
motor afkoelen.
De temperatuur kan te hoog oplopen tengevolge van extreme omstandigheden zoals:
D Een steile helling oprijden op een warme
dag.
D Afremmen of stoppen na een snelle rit.
D Langdurig filerijden met de airconditioning
aan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
116
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Toerenteller
MS15004
De toerenteller geeft het toerental van de
motor aan in omwentelingen per minuut
(schaalaanduiding x 1.000). Let tijdens het
rijden op de toerenteller om de juiste schakelmomenten te kiezen en voorkom zo dat
de motor met een te hoog of te laag toerental draait.
Het rijden met een te hoog toerental heeft abnormale motorslijtage en een te hoog brandstofverbruik tot gevolg. Bedenk dat in de meeste gevallen geldt: hoe lager het motortoerental,
des te lager het brandstofverbruik.
OPMERKING
Laat het toerental nooit in het rode gebied
komen. U riskeert dan ernstige motorschade.
Kilometerteller en dagteller
MS15006
Het display kan de kilometerteller of de dagteller weergeven.
1. Kilometerteller: Registreert de totale afstand die de auto heeft afgelegd.
2. Dagteller: Registreert de afstand die de
auto heeft afgelegd sinds de laatste keer
dat de terugstelknop werd ingedrukt.
Als de accukabel wordt losgemaakt, wordt
het geheugen van de dagteller niet gewist.
Daardoor wordt de opgeslagen afstand
weergegeven zodra de accu weer wordt
aangesloten. Alleen als de afstand minder
dan 1 km is, wordt deze terug op nul gezet.
3. Terugstelknop dagteller: Hiermee kan de
dagteller weer op nul worden gezet en
wordt de weergave op het display gekozen.
Druk kort op de knop om de weergave van
het display te veranderen. Druk op de knop
om de weergave te wijzigen van kilometerteller naar dagteller en druk dan nogmaals
op de knop om de kilometerteller weer op
het display weer te geven.
Zet de dagteller op nul door de weergave
van het display op de dagteller te zetten en
dan de terugstelknop in te drukken totdat de
dagteller op nul staat.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
117
Waarschuwingslampjes en - zoemers
Als lampje gaat branden of
zoemer is te horen...
Doe dan dit.
Als de parkeerrem niet werkt, laat de auto dan zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
(a)
(b)
Bestuurder moet veiligheidsgordel omdoen.
(waarschuwingslampje
en --zoemer)
(c)
Stoppen en controleren.
(d)
Stoppen en controleren.
(e)
Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
(f)
Stoppen en controleren.
(g)
Vul brandstoftank.
(waarschuwingslampje
en --zoemer)
(h)
Stoppen en controleren.
(i)
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Neem contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur als de auto niet rijdt.
(j)
Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur. Als het waarschuwingslampje remsysteem ook
brandt, stop dan onmiddellijk en neem contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
118
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Als lampje gaat branden of
zoemer is te horen...
Doe dan dit.
(k)
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
(l)
Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
(m)
Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
(n)
(o)
Zoemer
verlichting
Waarschuwingsfunctie
multi--mode transmissie
Schakel verlichting uit.
Zie “Multi--mode transmissie” op bladzijde 127 in hoofdstuk
1--6.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
(a) Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje gaat onder de volgende omstandigheden branden als het contact in stand AAN
gezet wordt:
D Als de parkeerrem is vastgezet...
Ook als de parkeerrem vrij staat, zal dit lampje
een paar seconden gaan branden nadat het
contact in stand AAN is gezet.
D Als het remvloeistofniveau te laag is...
WAARSCHUWING
Gewoon doorrijden, terwijl het niveau van de
remvloeistof te laag is, is gevaarlijk.
D Als het vacuüm te laag is (uitvoeringen
met dieselmotor)...
Laat uw auto in de volgende gevallen nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur.
D Het lampje gaat ook niet branden als de
parkeerrem wordt geactiveerd, terwijl het
contact in stand AAN staat.
D Dit lampje gaat ook niet branden als het
contact in stand AAN wordt gezet, terwijl de
parkeerrem vrij staat.
Als het lampje tijdens het rijden even gaat
branden, duidt dit niet op een storing.
119
WAARSCHUWING
Stop de auto onmiddellijk op een veilige
plaats en neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als een van de
volgende omstandigheden zich voordoet.
D Het lampje gaat zelfs niet uit als bij draaiende motor de parkeerrem wordt gedeactiveerd.
In dit geval kan het zijn dat de remmen
niet goed werken, waardoor de remweg
langer wordt. Breng de auto onmiddellijk
tot stilstand door het rempedaal stevig in
te trappen.
D Het waarschuwingslampje remsysteem
blijft samen met het waarschuwingslampje
ABS branden.
In dat geval kan het moeilijker zijn de auto
onder controle te houden tijdens hard
remmen en bij het remmen op een gladde
ondergrond.
(b) Waarschuwingslampje en - zoemer veiligheidsgordel bestuurder
Het lampje en de zoemer herinneren de bestuurder eraan de gordel om te doen.
Dit lampje zal gaan branden als het contact in
stand AAN of START staat en de bestuurder de
gordel nog niet heeft vastgemaakt. Het lampje
blijft branden totdat de gordel is vastgemaakt.
Als de rijsnelheid boven de 15 km/h komt en de
veiligheidsgordel nog steeds niet vastgemaakt
is, klinkt de zoemer gedurende 30 seconden.
Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is
vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90
seconden een ander geluid horen. Ook als de
rijsnelheid weer onder de 15 km/h komt, blijft
de zoemer geluid maken. Om de zoemer te
laten ophouden, moet de veiligheidsgordel
vastgemaakt worden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
120
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
(c) Waarschuwingslampje laadsysteem
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het
contact in stand AAN wordt gezet en zal na het
starten van de motor weer uitgaan.
Dit lampje gaat branden als de motor draait en
er een storing is in het laadsysteem.
OPMERKING
Als het waarschuwingslampje van het laadsysteem gaat branden terwijl de motor draait
is mogelijk de aandrijfriem van de dynamo
gebroken. Stop de auto dan onmiddellijk op
een veilige plaats en neem contact op met
een Toyota- dealer of erkende reparateur.
(d) Waarschuwingslampje lage oliedruk
Dit lampje gaat branden als de oliedruk te laag
is.
Als het waarschuwingslampje voor lage oliedruk gaat branden, stop dan op een veilige
plaats en zet de motor onmiddellijk af. Bel een
Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie. Het waarschuwingslampje STOP
gaat tegelijkertijd branden.
Het lampje mag een enkele keer tijdens stationair draaien of na zeer krachtig remmen oplichten. Als het lampje uitgaat zodra een beetje
gas wordt gegeven, is er niets aan de hand.
Het lampje kan oplichten wanneer het motoroliepeil extreem laag is. Het lampje is niet ontworpen om een laag motoroliepeil aan te geven, maar geeft alleen een te lage oliedruk
aan. Het oliepeil moet regelmatig worden gecontroleerd met de peilstok.
OPMERKING
Rijd niet door als het waarschuwingslampje
brandt, zelfs geen 50 meter. Dit kan ernstige
motorschade tot gevolg hebben.
(e) Waarschuwingslampje elektrisch systeem motor
Dit lampje geeft aan dat er een storing is opgetreden in het elektrische systeem van de motor.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden,
laat de auto dan zo snel mogelijk door een
Toyota--dealer of erkende reparateur nakijken.
Alleen multi--mode transmissie—
Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, kan er een storing
in de elektronische smoorklepaansturing zijn
opgetreden.
Dit kan gepaard gaan met trillingen. Als u het
gaspedaal echter steviger en langzamer intrapt, kunt u met uw auto langzamer gaan rijden. Laat uw Toyota zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Ook al wordt de storing van het elektronisch
gaspedaal bij lage snelheid gecorrigeerd, het
gaspedaal kan pas herstellen als de motor is
afgezet en het contact in stand ACC of UIT
staat.
WAARSCHUWING
Let er vooral op dat het pedaal niet onjuist
wordt gebruikt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
(f) Waarschuwingslampje STOP
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden
gaat het lampje knipperen. Het lampje gaat uit
zodra de motor is gestart. Dit betekent dat alle
gecontroleerde systemen in orde zijn.
D Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden gaat het weer uit.
D Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt,
gaat het waarschuwingslampje knipperen.
Als de temperatuur nog verder stijgt, blijft
het waarschuwingslampje permanent branden en gaat het waarschuwingslampje
STOP knipperen. Zet in dat geval de auto
op een veilige plaats aan de kant en controleer de motor. Zie “Als de motor oververhit
raakt” op bladzijde 211 in hoofdstuk 4 voor
meer informatie.
Dit lampje gaat in de volgende gevallen knipperen.
D Als de koelvloeistoftemperatuur hoog wordt,
gaat het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur knipperen. Als de motortemperatuur nog verder stijgt, blijft het
waarschuwingslampje permanent branden
en gaat het waarschuwingslampje STOP
knipperen. In dat geval is de motor oververhit. Als de motor oververhit raakt, stop dan
de auto en laat de motor afkoelen.
D Als de oliedruk te laag is, gaat het waarschuwingslampje voor lage oliedruk branden en gaat tegelijkertijd het waarschuwingslampje STOP knipperen.
Zet in dat geval de auto zo snel mogelijk op
een veilige plaats aan de kant en zet de motor
onmiddellijk uit. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie.
(g) Waarschuwingslampje laag brandstofniveau en zoemer
Het waarschuwingslampje gaat knipperen en
de waarschuwingszoemer klinkt wanneer de
tank bijna leeg is. Tank bij de eerstvolgende
gelegenheid.
Door de beweging van de brandstof in de tank
kunnen op hellingen en in bochten het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer
wat eerder dan normaal in werking treden.
(h) Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
Het lampje gaat branden of knipperen onder de
volgende omstandigheden:
121
OPMERKING
Als u blijft rijden terwijl het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur
knippert of brandt en het waarschuwingslampje STOP knippert tegelijkertijd, kan de
motor oververhit raken.
(i)
Waarschuwingslampje multi- mode
transmissie (alleen bij auto’s met multimode transmissie
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Na een paar seconden
gaat het weer uit. Dit betekent dat de werking
van de multi--mode transmissie in orde is.
OPMERKING
In het geval dat het waarschuwingslampje
multi- mode transmissie gaat branden, zoek
dan een veilige plaats langs de kant van de
weg om de auto tot stilstand te brengen en
neem contact op met een Toyota- dealer of
erkende reparateur. Anders kan de auto gaan
schokken tijdens het schakelen of kan de
koppeling niet goed aangrijpen. In sommige
gevallen kan het schakelmechanisme zijn
uitgeschakeld, zodat de transmissie is vergrendeld.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
122
(j)
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
Waarschuwingslampje ABS
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Als het antiblokkeersysteem goed werkt, gaat het lampje na een
paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampje van het remsysteem
brandt niet), werkt het remsysteem als een
conventioneel remsysteem, dus zonder de antiblokkeerfunctie.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampje van het remsysteem
brandt niet), kunnen de wielen dus blokkeren
als hard wordt geremd en bij het remmen op
een gladde ondergrond.
De volgende omstandigheden kunnen
wijzen op een defect in een onderdeel dat
door het waarschuwingslampje wordt
gecontroleerd. Laat uw auto zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of
erkende reparateur.
D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Als het lampje tijdens het rijden even gaat
branden, duidt dit niet op een storing.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje ABS en het
waarschuwingslampje remsysteem gelijktijdig blijven branden, stop de auto dan onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact
op met een Toyota-- dealer of erkende reparateur.
In dat geval kan het moeilijker zijn de auto
onder controle te houden tijdens hard remmen en bij het remmen op een gladde ondergrond.
(k) Waarschuwingslampje airbagsysteem
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Het lampje gaat na
ongeveer 6 seconden uit, tenzij de aan/uitschakelaar van de passagiersairbag in
stand OFF staat. Dit betekent dat het airbagsysteem in orde is.
Dit systeem controleert de werking van de airbag--ECU, de airbagsensoren, de gordelspanners, de opblaasmechanismen, het waarschuwingslampje, de bedrading en de voeding.
De volgende omstandigheden kunnen wijzen
op een defect in een onderdeel dat door het
waarschuwingslampje wordt gecontroleerd.
Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
D De slotcilinder kan niet worden verdraaid.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
ON:
D Het lampje gaat eerst minimaal 6 seconden
branden en gaat vervolgens knipperen als
het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat niet branden of knippert als
het contact in stand AAN wordt gezet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
D Het lampje gaat knipperen tijdens het rijden.
Aan/uit--schakelaar passagiersairbag in stand
OFF:
D Het lampje brandt eerst minimaal 6 seconden en gaat vervolgens uit of gaat knipperen als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft uit of gaat direct knipperen
als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje gaat uit of gaat knipperen tijdens
het rijden.
(l)
Waarschuwingslampje brandstoffilter
(dieselmotor)
Het lampje waarschuwt ervoor dat er te veel
water verzameld is in het brandstoffilter.
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door
een Toyota--dealer of erkende reparateur als
het lampje gaat branden.
OPMERKING
Rijd niet als het waarschuwingslampje
brandt. Rijden met te veel water in het brandstoffilter kan de brandstofpomp beschadigen.
(m) Waarschuwingslampje elektrische
stuurbekrachtiging
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging
goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan
branden.
123
De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door
het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur.
D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft branden tijdens het rijden.
Als het waarschuwingslampje brandt, terwijl de
motor langdurig met een hoog toerental draait,
geeft dit geen storing aan. Start de motor opnieuw en rijd weg om het lampje uit te schakelen.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje elektrische
stuurbekrachtiging tijdens het rijden gaat
branden, laat de auto dan zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota-- dealer of erkende
reparateur. Er is hierbij meer kracht nodig
dan normaal om het stuurwiel te verdraaien.
Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het
draaien van het stuurwiel veel kracht vereist.
(n) Zoemer verlichting
Als het contact in stand UIT staat en het bestuurdersportier wordt geopend, treedt een
zoemer in werking als de verlichting nog
brandt. De zoemer stopt niet als de sleutel uit
het contactslot wordt genomen en de verlichting nog is ingeschakeld.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
124
METERS, TELLERS EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
(o) Waarschuwingsfunctie multi- mode
transmissie (alleen multi- mode transmissie)
CONTROLE VAN
WAARSCHUWINGSLAMPJES (behalve dat
voor een laag brandstofniveau)
Wanneer tijdens het rijden het systeem onjuist
wordt bediend waardoor schade kan ontstaan
of wanneer niet de door de bestuurder
geselecteerde versnelling wordt ingeschakeld,
zal de waarschuwingszoemer klinken en de
weergave geselecteerde versnelling zal in
sommige gevallen knipperen om de bestuurder
te waarschuwen. Zie “Waarschuwingsfuncties”
op bladzijde 142 in hoofdstuk 1--6 voor meer
informatie.
1. Zet de parkeerrem vast.
Als de selectiehendel in stand R wordt gezet,
piept de waarschuwingszoemer achteruitrijden
een keer. Dit geeft de stand van de
selectiehendel aan en duidt niet op een storing.
Zie “Achteruitrijden” op blz. 131 of 139 in
hoofdstuk 1--6 voor meer informatie.
2. Zet het contact in stand AAN, maar start de
motor niet.
Alle waarschuwingslampjes moeten nu gaan
branden. De waarschuwingslampjes ABS en
STOP en die van de koelvloeistoftemperatuur,
de multi--mode transmissie en de elektrische
stuurbekrachtiging doven na enkele seconden.
Het waarschuwingslampje van het waarschuwingslampje airbagsysteem gaat na ongeveer
6 seconden uit.
Als een van de lampjes of zoemers niet op de
hierboven beschreven manier werkt, laat de
auto dan nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Hoofdstuk 1--6
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Contact-- en stuurslot, transmissie en parkeerrem
D Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
D Multi--mode transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
D Handgeschakelde transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
D Parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
125
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
126
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Contactslot
Als het voorgloeilampje gaat branden,
wacht dan met het starten van de motor tot
het lampje uit is.
Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het
rijden.
ACC: Accessoires zoals de radio kunnen
werken, maar de motor draait niet.
UIT: De motor is uit en het stuurwiel is geblokkeerd. Alleen in deze stand kan de sleutel uit het slot worden genomen.
MS16003c
De startblokkering wordt automatisch ingeschakeld als het contact vanuit stand ACC in
stand UIT wordt gezet of 20 seconden nadat
het contact vanuit stand AAN in stand ACC is
gezet. (Zie “Startblokkering” op bladzijde 11 in
hoofdstuk 1--2.)
Soms kan de sleutel voor het starten moeilijk
uit stand UIT worden gedraaid. Controleer dan
eerst of de sleutel helemaal in het contactslot
is geplaatst en beweeg dan het stuurwiel licht
heen en weer, terwijl u de sleutel voorzichtig
verdraait.
Er is geen sprake van een defect als de naalden van de meters en tellers een beetje bewegen als het contact in stand ACC, AAN of
START wordt gezet.
WAARSCHUWING
START: De startmotor draait. Laat de contactsleutel los zodra de motor aanslaat. De
sleutel keert vanzelf terug in stand ON
(AAN).
Zie bladzijde 193 in hoofdstuk 3 voor tips bij
het starten.
ON (AAN) (benzinemotor)
Contact aan en alle accessoires kunnen
werken.
Dit is de stand van de contactsleutel tijdens het
rijden.
ON (AAN) (dieselmotor)
Contact aan en alle accessoires kunnen
werken.
Als de motor nog warm is, gaat het voorgloeilampje niet branden en kunt u meteen
starten.
Haal de sleutel nooit uit het contactslot als
de auto rijdt. De auto wordt dan onbestuurbaar!
OPMERKING
Laat het contact nooit in stand AAN staan
als de motor niet draait. Dit put de accu uit
en kan het ontstekingssysteem beschadigen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
127
Multi-- mode transmissie—
De multi--mode transmissie is een vijfversnellingsbak, waarbij door naar achteren of naar
voren bewegen van de selectiehendel wordt
op-- of teruggeschakeld.
De multi--mode transmissie heeft de basiskenmerken van een conventionele handgeschakelde transmissie, met dien verstande dat de koppeling en het schakelmechanisme elektronisch
bediend worden.
Het systeem heeft de volgende kenmerken:
D Er kan zowel in de automatische stand (E)
als in de handbediende stand (M) worden
gereden. In beide standen wordt de koppeling automatisch bediend, dus is er geen
koppelingspedaal aanwezig.
D In de automatische stand (E) wordt automatisch de meest geschikte versnelling ingeschakeld aan de hand van de stand van het
gaspedaal en de rijsnelheid. Zie “Automatische stand (E)” op bladzijde 129.
D In de handgeschakelde stand (M) worden
de koppeling en het schakelmechanisme
elektronisch bediend, dus hoeft alleen de
versnelling te worden geselecteerd met de
selectiehendel. Zie “Handgeschakelde
stand (M)” op bladzijde 135.
D Zet voor het starten van de motor de selectiehendel altijd in stand N en houd het rempedaal stevig ingetrapt. De motor kan niet
worden gestart wanneer de selectiehendel
in een andere stand dan stand N staat en
het rempedaal niet is ingetrapt.
D Deze auto is voorzien van een starthulp die
ervoor zorgt dat de auto schokvrij begint te
rijden door de koppeling soepel te laten
aangrijpen. Als de selectiehendel in stand
M, E of R staat, komt de auto voorzichtig in
beweging zonder dat het gaspedaal wordt
ingetrapt. De starthulp wordt uitgeschakeld
als het rempedaal of de parkeerrem wordt
bediend.
D Als de auto tot stilstand wordt gebracht,
schakelt de transmissie terug naar de 1e
versnelling als de rijsnelheid tot onder een
bepaalde snelheid gedaald is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
128
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
MS16005a
MS16004b
De multi--mode transmissie heeft een schakelblokkeersysteem. Dit systeem blokkeert de
selectiehendel om de transmissie en de selectiehendel in dezelfde stand te houden wanneer
het contact in stand ACC of UIT is gezet.
Als het schakelblokkeersysteem is ingeschakeld, is het echter nog wel mogelijk om de selectiehendel vanuit stand E naar stand M (en
andersom) te schakelen.
Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in
stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt.
1. Schakelstandindicator
2. Selectiehendel
Deblokkeer de selectiehendel voordat u het
rempedaal weer intrapt. Als de schakelblokkering is uitgeschakeld, kan met de selectiehendel weer normaal geschakeld worden.
Selectiehendel
R: Achteruitrijden
N: Neutraalstand en starten
van de motor
E: Automatische stand
M: Handgeschakelde stand
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
129
—Automatische stand (E)
“+”: Opschakelen
Trek de selectiehendel naar de + en
laat hem weer los. Iedere keer dat de
selectiehendel wordt bediend, wordt
de transmissie 1 stap opgeschakeld in
de volgorde 1e → 2e → 3e → 4e →
5e versnelling.
“- ”: Terugschakelen
Duw de selectiehendel naar de -- en
laat hem weer los. Iedere keer dat de
selectiehendel wordt bediend, wordt
de transmissie 1 stap teruggeschakeld in de volgorde 5e → 4e → 3e →
2e → 1e versnelling.
De geselecteerde versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. De weergave
geselecteerde versnelling geeft de versnelling
aan waarin de transmissie is geschakeld. Gebruik de weergave geselecteerde versnelling
om voor het wegrijden te controleren of de eerste versnelling of de achteruit is ingeschakeld
en trap vervolgens het gaspedaal in.
OPMERKING
Bedien de selectiehendel niet als deze
geblokkeerd is. Anders kan het systeem
beschadigd raken. Controleer voordat u de
selectiehendel bedient of deze niet geblokkeerd is.
MS16006a
Als de automatische stand (E) is ingeschakeld,
wordt automatisch de meest geschikte versnelling ingeschakeld aan de hand van de stand
van het gaspedaal en de rijsnelheid.
(a) Normaal rijden
1. Start de motor volgens de aanwijzingen in
“Starten van de motor” op bladzijde 194 in
hoofdstuk 3.
2. Zet de selectiehendel op de juiste manier in
stand E, terwijl u het rempedaal ingetrapt
houdt. Wanneer de selectiehendel in stand
E staat, wordt de transmissie in de 1e versnelling geschakeld.
Wanneer de transmissie niet in de 1e versnelling geschakeld kan worden nadat de
selectiehendel vanuit stand N in stand E is
gezet, knippert het controlelampje N en er
is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Het systeem zal
dan opnieuw proberen de 1e versnelling in
te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N en vervolgens weer in stand E zetten.
D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en
--schokken waargenomen kunnen worden.
Dit wijst echter niet op een storing.
3. Zet de parkeerrem vrij en laat het rempedaal los.
4. Trap voorzichtig het gaspedaal in.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
130
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Wanneer de transmissie niet in een bepaalde
versnelling kan worden geschakeld wegens
een technische storing, zal de transmissie niet
schakelen en in de neutraalstand blijven staan.
Als de bestuurder de selectiehendel in stand N
zet, zal de N op de schakelstandindicator knipperen en is er een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) hoorbaar.
Zolang de bovenstaande conditie blijft bestaan
(mechanische storing) zal de transmissie in de
neutraalstand blijven staan, ook al is er door de
selectiehendel in stand E of M te zetten geprobeerd te schakelen. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als de transmissie tijdens het rijden uit de
versnelling schiet, wordt automatisch de juiste
versnelling weer ingeschakeld.
WAARSCHUWING
D Zet tijdens het rijden de selectiehendel
niet in stand N. Indien dit wel gebeurt kan
er niet worden afgeremd op de motor,
waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer u de selectiehendel tijdens het rijden
per ongeluk in stand N zet en deze weer
terugzet in stand E, wordt automatisch de
voor de op dat moment gereden snelheid
meest geschikte versnelling ingeschakeld.
D Gebruik de parkeerrem niet tijdens het rijden. Indien dit wel gebeurt kan de auto in
een slip raken, waardoor een ongeval kan
ontstaan.
D Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de
auto stilstaat en de motor draait. Hierdoor
wordt voorkomen dat de auto begint te
rijden door het onbedoeld activeren van
de starthulp.
OPMERKING
z Wanneer de transmissie niet in de 1e versnelling geschakeld kan worden nadat de
selectiehendel vanuit stand N in stand E is
gezet, probeer de selectiehendel dan één
keer in stand N te zetten en zet deze vervolgens na een paar seconden in stand E.
Gebruik het systeem niet op de volgende
manieren. Dit kan ten koste van de levensduur van de koppeling gaan. Wanneer u een
van deze handelingen uitvoert, zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn.
z De auto wordt op een helling staande gehouden met het gaspedaal, terwijl de selectiehendel in stand M of E staat.
z De selectiehendel wordt in stand E, M of R
gezet, terwijl de motor met een hoog toerental draait.
z Er wordt met een lage snelheid gereden,
terwijl een hoge versnelling van de transmissie is ingeschakeld.
z De auto wordt op een helling staande gehouden met de hulpstart.
(b) Wegrijden op een helling
—Opwaarts
1. Zet de parkeerrem stevig vast, zodat de
auto niet achteruit rolt.
2. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand E. Verzeker u ervan
dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt.
3. Laat het rempedaal los en trap geleidelijk
het gaspedaal verder in. Ontgrendel de parkeerrem op het moment dat de auto in beweging komt en trap het gaspedaal verder
in om weg te rijden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
131
—Neerwaarts
1. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand E. Verzeker u ervan
dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt.
2. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal langzaam in. Zelfs als het gaspedaal
niet is ingetrapt zal als de rijsnelheid toeneemt de koppeling in aangrijping blijven.
MS16007a
OPMERKING
Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het
gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen
zijn en kan de koppeling beschadigd raken.
Zet in dat geval de auto aan de kant van de
weg en zet de selectiehendel in stand N.
Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling
af te laten koelen en rijd dan pas verder.
(c) Remwerking van de motor
Het is raadzaam bij het afdalen van een helling
terug te schakelen, zodat op de motor wordt
afgeremd.
Door de selectiehendel in stand M te plaatsen,
kan er handmatig worden teruggeschakeld.
Wanneer de buitentemperatuur extreem laag
is, kan het voorkomen dat er niet naar de eerste versnelling wordt teruggeschakeld voordat
de auto stilstaat.
Zie voor meer informatie over het terugschakelen “Op-- en terugschakelen” op bladzijde 135.
(d) Achteruitrijden
Zet de auto volledig stil, trap het rempedaal in
en zet de selectiehendel in stand R. Op dat
moment zal kort de waarschuwingszoemer
achteruitrijden hoorbaar zijn. Trap het gaspedaal langzaam in, net als bij het wegrijden in de
1e versnelling. Verzeker u er voor het wegrijden van dat in het instrumentenpaneel aangegeven wordt dat de achteruitversnelling ingeschakeld is.
Wanneer de transmissie niet in de versnelling
geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, knippert
het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen.
Het systeem zal dan opnieuw proberen de achteruitversnelling in te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N
en vervolgens weer in stand R zetten.
D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en
--schokken waargenomen kunnen worden.
Dit wijst echter niet op een storing.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
132
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
OPMERKING
z Het is niet mogelijk de selectiehendel in
stand R te zetten wanneer de snelheid van
6 km/h wordt overschreden. Indien dit geprobeerd wordt, zal op het instrumentenpaneel het controlelampje N knipperen.
Wanneer de rijsnelheid echter onder
6 km/h komt, wordt de achteruit ingeschakeld. Verzeker u ervan dat de auto volledig
tot stilstand is gekomen voordat de selectiehendel in stand R wordt gezet.
z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met
het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de
waarschuwingszoemer (geluidssignalen)
te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de
kant van de weg en zet de selectiehendel
in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten
om de koppeling af te laten koelen en rijd
dan pas verder.
z Wanneer de transmissie niet in de achteruitversnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in
stand R is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en
zet deze vervolgens na een paar seconden
in stand R.
(e) Stoppen
Er kan met de auto worden gestopt door het
rempedaal in te trappen, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling. Dit is mogelijk, omdat er bij het afremmen automatisch wordt ontkoppeld om afslaan van de motor te voorkomen. Wanneer de selectiehendel in stand E
staat, wordt automatisch de 1e versnelling ingeschakeld als de auto tot stilstand is gekomen.
Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend
met de selectiehendel in stand E, M of R zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt, is een
waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen)
te horen.
Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in
stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt.
Het schakelblokkeersysteem is bedoeld om te
voorkomen dat de auto begint te rijden als de
starthulp per ongeluk wordt ingeschakeld.
De schakelblokkering kan worden ontgrendeld
door het rempedaal in te trappen zonder de
selectiehendel vast te houden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
OPMERKING
WAARSCHUWING
D Trap bij stilstand, bijvoorbeeld als u wacht
voor een verkeerslicht, het rempedaal stevig in. Trek uit veiligheidsoverwegingen
bovendien de handrem aan bij het stoppen op een helling.
D Verzeker u er met behulp van de weergave
geselecteerde versnelling van dat bij een
hoog motortoerental de transmissie in
stand N is geschakeld. Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt als de transmissie
in een andere versnelling staat, zal de
auto zich in beweging zetten, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
D Laat uw auto niet onbeheerd achter met
draaiende motor.
D Zet bij het verlaten van de auto de motor
stil en parkeer de auto met ingeschakelde
versnelling. Trek wanneer het noodzakelijk
is de auto bij draaiende motor te verlaten
de parkeerrem stevig aan en zet de selectiehendel in stand N. Wanneer bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand E, is
een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Wanneer dit op
een helling gebeurt, kan de auto zich bij
het wegrijden onverwacht in beweging
zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan.
133
z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met
het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de
waarschuwingszoemer (geluidssignalen)
te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de
kant van de weg en zet de selectiehendel
in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten
om de koppeling af te laten koelen en rijd
dan pas verder.
z Wanneer de selectiehendel vaker wordt
bediend dan nodig is, zal gedurende een
bepaalde periode de selectiehendel niet te
bedienen zijn, waardoor het kan voorkomen dat de juiste versnelling niet kan worden ingeschakeld. Bedien de selectiehendel daarom niet wanneer dit niet nodig is.
(f) Parkeren
In tegenstelling tot een automatische transmissie heeft de multi--mode transmissie geen parkeerstand. De auto kan geparkeerd worden
met de selectiehendel in een willekeurige
stand.
1. Zet de parkeerrem stevig vast.
2. Trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R als de auto met de voorzijde omlaag op een helling wordt geparkeerd en in stand E 1 als de auto met de
voorzijde omhoog wordt geparkeerd en
controleer de ingeschakelde versnelling aan
de hand van de schakelstandindicator.
3. Zet de motor af.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
134
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
(g) Parkeerstand uitschakelen
Trap het rempedaal in en zet het contact in
stand AAN. De selectiehendel wordt ontgrendeld.
MS16008
1: Opwaarts
2: Vlak of neerwaarts
Uitzetten van de motor:
Controleer op het instrumentenpaneel welke
versnelling is geselecteerd en zet het contact
in stand UIT om de motor uit te zetten. Laat na
een paar seconden het rempedaal los. De selectiehendel wordt vergrendeld in de stand die
werd geselecteerd voordat het contact in stand
UIT werd gezet.
Binnen 5 seconden nadat het contact in stand
UIT is gezet kunt u op het instrumentenpaneel
controleren welke versnelling is ingeschakeld.
WAARSCHUWING
D Als het contact uit wordt gezet terwijl de
versnelling nog niet (volledig) is ingeschakeld, is er mogelijk geen parkeerwerking
van de transmissie. Controleer voordat u
het contact uit zet altijd of de juiste versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
D Zet de auto in de achteruit op een vlakke
ondergrond of op een neerwaartse helling
en in de eerste versnelling op een opwaartse helling. Gebeurt dit niet, dan kan
de auto zich in beweging zetten, waardoor
een ongeval kan ontstaan. Wanneer de selectiehendel in stand N is blijven staan,
kan niet met ingeschakelde versnelling
worden geparkeerd.
Schakel vervolgens de selectiehendel in stand
N. De transmissie wordt in de neutraalstand
geschakeld.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
135
—Handgeschakelde stand (M)
MS16009a
Er wordt niet automatisch tussen de versnellingen geschakeld. Om te schakelen dient de bestuurder de selectiehendel te bedienen in de
richting van de + of de --. Laat, zoals bij een
conventionele handgeschakelde transmissie,
het gaspedaal bij het schakelen iets los om dit
soepel te laten verlopen.
MS16010a
(a) Opschakelen en terugschakelen
Opschakelen
Trek de selectiehendel naar de + en laat
hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie
1 stap opgeschakeld in de volgorde 1e →
2e → 3e → 4e → 5e versnelling.
Terugschakelen
Duw de selectiehendel naar de -- en laat
hem weer los. Iedere keer dat de selectiehendel wordt bediend, wordt de transmissie
1 stap teruggeschakeld in de volgorde 5e
→ 4e → 3e → 2e → 1e versnelling.
D Om het terugschakelen soepel te laten verlopen zal de motor soms met een verhoogd
toerental draaien. Dit wordt door het systeem geregeld en wijst niet op een storing.
D Schakel terug en rem af op de motor naar
behoefte tijdens het afrijden van een helling. Wanneer dit nodig is kan ononderbroken worden teruggeschakeld. Wanneer
echter meer dan 3 stappen ononderbroken
wordt teruggeschakeld, zal het terugschakelen langer duren.
D Wanneer de buitentemperatuur extreem
laag is, kan het voorkomen dat er niet naar
de eerste versnelling wordt teruggeschakeld voordat de auto stilstaat.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
136
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
D Als de transmissie schakelt, kan er wat geluid hoorbaar zijn. Dit wijst niet op een storing.
D Wanneer de transmissie niet in een bepaalde versnelling kan worden geschakeld wegens een technische storing, zal de transmissie niet schakelen en in de
neutraalstand blijven staan. Als de bestuurder de selectiehendel in stand N zet, zal de
N op de schakelstandindicator knipperen en
is er een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) hoorbaar.
Zolang de bovenstaande conditie blijft bestaan (mechanische storing) zal de transmissie in de neutraalstand blijven staan,
ook al is er door de selectiehendel in stand
M of E te zetten geprobeerd te schakelen.
Laat in dergelijke gevallen uw auto zo snel
mogelijk nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
D Als de transmissie tijdens het rijden uit de
versnelling schiet, wordt automatisch de
juiste versnelling weer ingeschakeld.
OPMERKING
In de handgeschakelde stand (M) wordt niet
automatisch opgeschakeld, ook niet als het
maximale motortoerental wordt bereikt.
Maximaal toegestane snelheden
Voor het invoegen op een snelweg of voor het
inhalen van langzamer verkeer kan het noodzakelijk zijn om maximaal te accelereren. Zorg
er dan echter voor dat daarbij de onderstaande
snelheden niet worden overschreden in de diverse versnellingen:
Versnelling
1
2
3
km/h
51
95
139
WAARSCHUWING
D Wees voorzichtig bij accelereren, op-- en
terugschakelen en remmen op gladde wegen. Door het plotseling wijzigen van het
motortoerental, zoals bij acceleratie en
afremmen op de motor kunnen de banden
hun grip verliezen en kan de auto in een
slip geraken.
D Schakel terug en matig uw snelheid, wanneer u aan een lange of steile afdaling begint. Door aanhoudend gebruik van de
remmen kunnen deze oververhit raken en
kan de remwerking achteruitgaan.
D Zet tijdens het rijden de selectiehendel
niet in stand N. Indien dit wel gebeurt kan
er niet worden afgeremd op de motor,
waardoor een ongeval kan ontstaan. Wanneer u de selectiehendel tijdens het rijden
per ongeluk in stand N zet en deze weer
terugzet in stand M, wordt automatisch de
voor de op dat moment gereden snelheid
meest geschikte versnelling ingeschakeld.
D Gebruik de parkeerrem niet tijdens het rijden. Indien dit wel gebeurt kan de auto in
een slip raken, waardoor een ongeval kan
ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
OPMERKING
z Het is niet mogelijk om op- of terug te
schakelen wanneer het motortoerental
hierdoor te laag of te hoog kan worden.
Als u dat wel doet, zal de waarschuwingszoemer hoorbaar zijn (korte geluidssignalen).
z Door veelvuldig terugschakelen (meer dan
3 stappen ononderbroken) zal vroegtijdige
slijtage van de transmissie optreden.
(b) Wegrijden
1. Start de motor volgens de aanwijzingen in
“Starten van de motor” op bladzijde 194 in
hoofdstuk 3.
2. Zet de selectiehendel op de juiste manier in
stand M, terwijl u het rempedaal ingetrapt
houdt. Wanneer de selectiehendel in stand
M staat, wordt de transmissie in de 1e versnelling geschakeld. Het is mogelijk om op
een glad wegdek in de 2e versnelling weg
te rijden. Zet om weg te rijden in de 2e versnelling de selectiehendel vanuit stand N in
stand M en beweeg deze vervolgens in de
richting van de +. De transmissie wordt in
de 2e versnelling geschakeld. Gebruik de
weergave geselecteerde versnelling om
voor het wegrijden te controleren of de versnelling correct is ingeschakeld en trap vervolgens het gaspedaal in.
Wanneer de transmissie niet in de 1e of 2e
versnelling geschakeld kan worden nadat
de selectiehendel vanuit stand N in stand M
is gezet, knippert het controlelampje N en
er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Op de volgende
manieren kan het systeem opnieuw proberen te schakelen of door de bestuurder via
de selectiehendel bediend worden om te
schakelen.
137
D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en
--schokken waargenomen kunnen worden.
Dit wijst echter niet op een storing.
D De bestuurder kan de selectiehendel in
stand N en vervolgens weer in stand M zetten.
3. Zet de parkeerrem vrij en laat het rempedaal los. Trap het gaspedaal langzaam in
om soepel weg te rijden.
WAARSCHUWING
Houd het rempedaal altijd ingetrapt als de
auto stilstaat en de motor draait. Hierdoor
wordt voorkomen dat de auto begint te rijden door het onbedoeld activeren van de
starthulp.
OPMERKING
z Op een glad wegdek kan worden weggereden in de 2e versnelling, maar probeer altijd in de 1e versnelling weg te rijden om
de koppeling te sparen.
z Wanneer de transmissie niet in de 1e of 2e
versnelling geschakeld kan worden nadat
de selectiehendel vanuit stand N in stand
M is gezet, probeer de selectiehendel dan
één keer in stand N te zetten en zet deze
vervolgens na een paar seconden in stand
M.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
138
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Gebruik het systeem niet op de volgende
manieren. Dit kan ten koste van de levensduur van de koppeling gaan. Wanneer u een
van deze handelingen uitvoert, zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn.
z De auto wordt op een helling staande gehouden met het gaspedaal, terwijl de selectiehendel in stand M of E staat.
z De selectiehendel wordt in stand M, E of R
gezet, terwijl de motor met een hoog toerental draait.
z Er wordt met een lage snelheid gereden,
terwijl een hoge versnelling van de transmissie is ingeschakeld.
z De auto wordt op een helling staande gehouden met de hulpstart.
(c) Wegrijden op een helling
—Opwaarts
1. Zet de parkeerrem stevig vast, zodat de
auto niet achteruit rolt.
2. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand M. Verzeker u ervan
dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt.
3. Laat het rempedaal los en trap geleidelijk
het gaspedaal verder in. Ontgrendel de parkeerrem op het moment dat de auto in beweging komt en trap het gaspedaal verder
in om weg te rijden.
—Neerwaarts
1. Houd het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand M. Verzeker u ervan
dat op het instrumentenpaneel de 1e versnelling weergegeven wordt.
2. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal langzaam in. Zelfs als het gaspedaal
niet is ingetrapt zal als de rijsnelheid toeneemt de koppeling in aangrijping blijven.
OPMERKING
Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met het
gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de waarschuwingszoemer (geluidssignalen) te horen
zijn en kan de koppeling beschadigd raken.
Zet in dat geval de auto aan de kant van de
weg en zet de selectiehendel in stand N.
Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling
af te laten koelen en rijd dan pas verder.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
139
OPMERKING
MS16007a
(d) Achteruitrijden
Zet de auto volledig stil, trap het rempedaal in
en zet de selectiehendel in stand R. Op dat
moment zal kort de waarschuwingszoemer
achteruitrijden hoorbaar zijn. Trap het gaspedaal langzaam in, net als bij het wegrijden in de
1e versnelling. Verzeker u er voor het wegrijden van dat in het instrumentenpaneel aangegeven wordt dat de achteruitversnelling ingeschakeld is.
Wanneer de transmissie niet in de versnelling
geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in stand R is gezet, knippert
het controlelampje N en er is een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen.
Het systeem zal dan opnieuw proberen de achteruitversnelling in te schakelen of de bestuurder kan nogmaals de selectiehendel in stand N
en vervolgens weer in stand R zetten.
D Het systeem zal automatisch opnieuw proberen te schakelen. Dit kan enige tijd in beslag nemen, waarbij transmissiegeluiden en
--schokken waargenomen kunnen worden.
Dit wijst echter niet op een storing.
z Het is niet mogelijk de selectiehendel in
stand R te zetten wanneer de snelheid van
6 km/h wordt overschreden. Indien dit geprobeerd wordt, zal op het instrumentenpaneel het controlelampje N knipperen.
Wanneer de rijsnelheid echter onder 6
km/h komt, wordt de achteruit ingeschakeld. Verzeker u ervan dat de auto volledig
tot stilstand is gekomen voordat de selectiehendel in stand R wordt gezet.
z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met
het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de
waarschuwingszoemer (geluidssignalen)
te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de
kant van de weg en zet de selectiehendel
in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten
om de koppeling af te laten koelen en rijd
dan pas verder.
z Wanneer de transmissie niet in de achteruitversnelling geschakeld kan worden nadat de selectiehendel vanuit stand N in
stand R is gezet, probeer de selectiehendel dan één keer in stand N te zetten en
zet deze vervolgens na een paar seconden
in stand R.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
140
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
(e) Stoppen
Er kan met de auto worden gestopt door het
rempedaal in te trappen, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling. Dit is mogelijk, omdat er bij het afremmen automatisch wordt ontkoppeld om afslaan van de motor te voorkomen. Wanneer de selectiehendel in stand M
staat, wordt automatisch de 1e versnelling ingeschakeld als de auto tot stilstand is gekomen. Wanneer echter niet harder gereden
wordt dan 40 km/h of wanneer een andere versnelling wordt ingeschakeld na het wegrijden in
de 2e versnelling, zal de eerstvolgende keer
dat wordt gestopt de transmissie in plaats van
in de 1e in de 2e versnelling worden geschakeld.
Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend
met de selectiehendel in stand M, E of R zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt, is een
waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen)
te horen.
Als het contact in stand AAN staat en de rijsnelheid is lager dan 9 km/h, wordt de selectiehendel geblokkeerd als de selectiehendel in
stand N staat en het rempedaal gedurende ongeveer 2 seconden niet wordt ingetrapt.
Het schakelblokkeersysteem is bedoeld om te
voorkomen dat de auto begint te rijden als de
starthulp per ongeluk wordt ingeschakeld.
De schakelblokkering kan worden ontgrendeld
door het rempedaal in te trappen zonder de
selectiehendel vast te houden.
WAARSCHUWING
D Trap bij stilstand, bijvoorbeeld als u wacht
voor een verkeerslicht, het rempedaal stevig in. Trek uit veiligheidsoverwegingen
bovendien de handrem aan bij het stoppen op een helling.
D Verzeker u er met behulp van de weergave
geselecteerde versnelling van dat bij een
hoog motortoerental de transmissie in
stand N is geschakeld. Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt als de transmissie
in een andere versnelling staat, zal de
auto zich in beweging zetten, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
D Laat uw auto niet onbeheerd achter met
draaiende motor.
D Zet bij het verlaten van de auto de motor
stil en parkeer de auto met ingeschakelde
versnelling. Trek wanneer het noodzakelijk
is de auto bij draaiende motor te verlaten
de parkeerrem stevig aan en zet de selectiehendel in stand N. Wanneer bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend met de selectiehendel in stand M, is
een waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen) te horen. Wanneer dit op
een helling gebeurt, kan de auto zich bij
het wegrijden onverwacht in beweging
zetten, waardoor een ongeval kan ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
141
OPMERKING
z Laat de auto op een helling of bij het activeren van de starthulp niet stilstaan met
het gaspedaal. Als dit toch gebeurt, zal de
waarschuwingszoemer (geluidssignalen)
te horen zijn en kan de koppeling beschadigd raken. Zet in dat geval de auto aan de
kant van de weg en zet de selectiehendel
in stand N. Wacht ongeveer 15 minuten
om de koppeling af te laten koelen en rijd
dan pas verder.
z Wanneer de selectiehendel vaker wordt
bediend dan nodig is, zal gedurende een
bepaalde periode de selectiehendel niet te
bedienen zijn, waardoor het kan voorkomen dat de juiste versnelling niet kan worden ingeschakeld. Bedien de selectiehendel daarom niet wanneer dit niet nodig is.
(f) Parkeren
In tegenstelling tot een automatische transmissie heeft de multi--mode transmissie geen parkeerstand. De auto kan geparkeerd worden
met de selectiehendel in een willekeurige
stand.
1. Zet de parkeerrem stevig vast.
2. Trap het rempedaal in en zet de selectiehendel in stand R als de auto met de voorzijde omlaag op een helling wordt geparkeerd en in stand M 1 als de auto met de
voorzijde omhoog wordt geparkeerd en
controleer de ingeschakelde versnelling aan
de hand van de schakelstandindicator.
3. Zet de motor af.
MS16008
1: Opwaarts
2: Vlak of neerwaarts
Uitzetten van de motor:
Controleer op het instrumentenpaneel welke
versnelling is geselecteerd en zet het contact
in stand UIT om de motor uit te zetten. Laat na
een paar seconden het rempedaal los. De selectiehendel wordt vergrendeld in de stand die
werd geselecteerd voordat het contact in stand
UIT werd gezet.
Binnen 5 seconden nadat het contact in stand
UIT is gezet kunt u op het instrumentenpaneel
controleren welke versnelling is ingeschakeld.
WAARSCHUWING
D Als het contact uit wordt gezet terwijl de
versnelling nog niet (volledig) is ingeschakeld, is er mogelijk geen parkeerwerking
van de transmissie. Controleer voordat u
het contact uit zet altijd of de juiste versnelling wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
D Zet de auto in de achteruit op een vlakke
ondergrond of op een neerwaartse helling
en in de eerste versnelling op een opwaartse helling. Gebeurt dit niet, dan kan
de auto zich in beweging zetten, waardoor
een ongeval kan ontstaan. Wanneer de selectiehendel in stand N is blijven staan,
kan niet met ingeschakelde versnelling
worden geparkeerd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
142
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
(g) Parkeerstand uitschakelen
Trap het rempedaal in en zet het contact in
stand AAN. De selectiehendel wordt ontgrendeld.
Schakel vervolgens de selectiehendel in stand
N. De transmissie wordt in de neutraalstand
geschakeld.
(h) Waarschuwingsfuncties
Onder de volgende voorwaarden zal een waarschuwingszoemer hoorbaar zijn of een controlelampje knipperen:
Waarschuwingszoemer
(lange geluidssignalen)
D De waarschuwingszoemer is hoorbaar als
de starthulp gedurende langere tijd is ingeschakeld.
D Het contact wordt in stand UIT gezet met
de transmissie in de 2e, 3e, 4e of 5e versnelling.
Zet in dit geval het contact in stand AAN en zet
de selectiehendel in stand N. Schakel vervolgens naar stand E, M of R en zet het contact
weer in stand UIT.
D Wanneer tijdens stilstaan bij draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend
met de selectiehendel in stand R, E en M.
Waarschuwingszoemer
(continu korte geluidssignaal)
Wanneer tijdens stilstaan bij draaiende motor
het bestuurdersportier wordt geopend met de
selectiehendel in stand R, E en M.
Waarschuwingszoemer (geluidssignalen)
Wanneer de koppeling heet wordt door overmatig zware belasting.
OPMERKING
Zet in dat geval de auto aan de kant van de
weg en zet de selectiehendel in stand N.
Wacht ongeveer 15 minuten om de koppeling
af te laten koelen en rijd dan pas verder. Anders kan de koppeling beschadigd raken.
Waarschuwingszoemer
(korte geluidssignalen)
D De transmissie wordt teruggeschakeld bij
een te hoog motortoerental.
D Als de selectiehendel in stand R wordt gezet, piept de waarschuwingszoemer een
keer.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
MS16011
Knipperen van de N op het instrumentenpaneel
Probeer de volgende oplossingen als het controlelampje N knippert:
D Zet de selectiehendel in stand N, wacht een
aantal seconden en zet de selectiehendel
weer in stand E, M of R.
D Zet de selectiehendel terug in stand N en
start de motor nogmaals. Zet vervolgens de
selectiehendel in stand E, M of R.
D Zet het contact in stand AAN voordat u de
selectiehendel bedient. Zet de selectiehendel eerst in stand N en vervolgens terug in
stand E, M of R.
Knipperen van de N op het instrumentenpaneel en piepen van de waarschuwingszoemer (lange geluidssignalen).
Als dit gedurende langere tijd het geval is, controleer dan of het contact in stand AAN staat
en zet de selectiehendel in stand N. Zet vervolgens de selectiehendel in stand E, M of R.
143
MS16012
Controlelampje 1e versnelling knippert
Zet in dat geval de selectiehendel één keer in
stand E of M en zet de selectiehendel weer in
stand N.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
144
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
Handgeschakelde transmissie
MS16013
Knipperen van de “R” op het instrumentenpaneel
Zet in dat geval de selectiehendel in stand R
en zet de selectiehendel weer in stand N.
MS16001a
Het schakelpatroon is zoals hierboven is
aangegeven.
Trap het koppelingspedaal bij het schakelen
helemaal in en laat het langzaam opkomen.
Laat uw voet onder het rijden niet op het koppelingspedaal rusten omdat een dergelijke gewoonte onnodige slijtage van de koppeling tot
gevolg heeft. Gebruik de koppeling niet om de
auto op een helling stil te laten staan. Gebruik
in zo’n geval de parkeerrem.
Als u te vroeg in een hogere versnelling schakelt of te laat terugschakelt, gaat de motor bokken en mogelijk pingelen. Regelmatig in elke
versnelling tot het maximum toerental doortrekken alvorens over te schakelen, zal de motor
abnormaal doen slijten en het brandstofverbruik belangrijk verhogen.
Maximaal toegestane snelheden
Voor het invoegen op een snelweg of voor het
inhalen van langzamer verkeer kan het noodzakelijk zijn om maximaal te accelereren. Zorg
er dan echter voor dat daarbij de onderstaande
snelheden niet worden overschreden in de diverse versnellingen:
1KR- FE motor
Versnelling
km/h
1
51
2
95
3
139
2WZ- TV motor
Versnelling
km/h
1
41
2
76
3
125
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
CONTACT-- EN STUURSLOT, TRANSMISSIE EN PARKEERREM
145
Parkeerrem
OPMERKING
Schakel niet terug als u sneller rijdt dan de
maximaal toegestane snelheid voor de lagere versnelling.
Goede rijgewoonten
MS16002b
Als het inschakelen van de achteruitversnelling
moeilijk gaat, zet dan de versnellingspook in de
vrijstand, laat de koppeling even opkomen en
schakel vervolgens de achteruit in.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig wanneer u op een glad
wegdek een lagere versnelling inschakelt.
Abrupt schakelen kan de auto in een slip
brengen.
OPMERKING
Breng de auto altijd eerst geheel tot stilstand
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
Zet de parkeerrem goed vast voordat de
auto wordt achtergelaten.
Parkeerrem vast: Trek de hendel omhoog. Dit
kunt u het beste doen, terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt.
Parkeerrem los: Trek de hendel iets omhoog
(1), druk de knop met de duim in (2) en beweeg de hendel omlaag (3).
Om u eraan te herinneren dat de parkeerrem is
vastgezet, zal een waarschuwingslampje gaan
branden op het instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje voor de geactiveerde parkeerrem uit is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
Hoofdstuk 1--7
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Audiosysteem
D Overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
D Gebruik van audiosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
D Bedieningstips audiosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
147
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
148
AUDIOSYSTEEM
Overzicht
Gebruik van audiosysteem—
—Basishandelingen
In dit deel worden een aantal basishandelingen
uitgelegd die betrekking hebben op uw Toyota-audiosysteem. Het kan voorkomen dat niet alle
genoemde onderwerpen op uw audiosysteem
van toepassing zijn.
MS17001
U kunt luisteren naar het audiosysteem als het
contact in stand ACC of AAN staat.
IN- EN UITSCHAKELEN VAN HET
SYSTEEM
AM/FM-- radio met CD-- speler (met CD-- wisselaarbediening)
Druk op de toets
om het audiosysteem in
en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook
eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel
niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het
systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
U kunt de radio of CD--speler rechtstreeks inschakelen door respectievelijk op de toets AM/
FM of CD/AUX te drukken. U hoeft dan de
niet in te drukken.
toets
U kunt de CD--speler inschakelen door een CD
in de speler te plaatsen.
De CD--speler wordt uitgeschakeld door de CD
uit te werpen. Als het audiosysteem uitgeschakeld was op het moment dat een CD geplaatst
werd, zal het audiosysteem weer worden uitgeschakeld als de CD uit de speler wordt genomen. Als een andere functie was ingeschakeld,
zal deze weer worden ingeschakeld.
WISSELEN TUSSEN FUNCTIES
Als het systeem ingeschakeld is, kunt u met de
toets AM/FM of CD/AUX tussen de weergavemogelijkheden kiezen.
VOLUMEREGELING
Druk op of van de toets VOL om het volume in te stellen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
149
TOON/BALANSREGELING
Met deze functie kunnen de toon en de balans
geregeld worden. Druk op de toets AUDIO
CONT om de gewenste functie te selecteren.
Door herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT te
drukken kunnen de volgende functies worden
geselecteerd: BAS, TRE, FAD en BAL. Druk op
de toets TUNE/TRACK (, ) om de instelling
van de gekozen functie te wijzigen.
BAS:
Instellen van
lage--tonenweergave
TRE:
Instellen van
hoge--tonenweergave
FAD:
Instellen van geluidsverdeling
tussen luidsprekers dashboard en
voorportierluidsprekers
BAL:
Instellen van geluidsverdeling
over de linker en rechter
luidsprekers
ANTENNE
Draai de antenne voorzichtig linksom om deze
te verwijderen.
OPMERKING
z Zorg ervoor dat de antenne is verwijderd
voordat u van een wasstraat gebruik
maakt.
z Als de auto in een garage wordt geparkeerd, verwijder dan de antenne als deze
het plafond raakt.
CD- SPELER
Plaats de CD rustig in de speler met de zijde
van het label naar boven. De CD--speler begint
bij het afspelen bij het eerste nummer en speelt
vervolgens de gehele CD af. Vervolgens begint
de CD--speler weer met het eerste nummer.
OPMERKING
Probeer nooit de CD- speler te demonteren
of onderdelen te smeren. Plaats geen andere
voorwerpen dan CD’s in de CD- opening.
De CD--speler is uitsluitend ontworpen voor het
gebruik van 12 cm CD’s.
MS17003
EXTERNE APPARATUUR
Draagbare audioapparatuur, zoals een CD-- of
MP3--speler, kan met behulp van de AUX--aansluiting op de voorkant van het audiopaneel op
het audiosysteem van de auto worden aangesloten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
150
AUDIOSYSTEEM
—Bediening en kenmerken
MS17002a
De werking en kenmerken van het audiosysteem worden in de volgende alfabetische lijst
uitgelegd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
151
1 2 3 4 5 6 (voorkeuzetoetsen)
Afstemmen door middel van de zoekfunctie:
Deze toetsen worden gebruikt om stations in
het geheugen op te slaan en om af te stemmen
op een station.
Druk op de toets of totdat u een pieptoon
hoort. De radio begint nu de ingestelde band
naar boven of beneden af te zoeken tot een
station wordt ontvangen. Elke keer dat op de
toets wordt gedrukt, wordt automatisch het volgende station gezocht.
Opslaan van een station onder een voorkeuzetoets: Stem af op het gewenste station. (Zie
toets TUNE/TRACK.) Druk op de voorkeuzetoets waaronder u dit station wilt opslaan en
houd deze ingedrukt totdat een pieptoon is te
horen. Het station is nu opgeslagen onder deze
voorkeuzetoets. Het nummer van de toets zal
op het display verschijnen.
Oproepen van een station onder een voorkeuzetoets: Druk op de toets waaronder het door u
gewenste station is opgeslagen. Het nummer
van de toets en de frequentie van het station
verschijnen op het display.
Onder elke voorkeuzetoets kunnen één AM-station en drie FM--stations worden opgeslagen. (Op het display wordt de aanduiding AM,
FM1, FM2 of FM3 weergegeven als herhaaldelijk op de toets AM/FM wordt gedrukt.) De opgeslagen stations worden uit het geheugen gewist als de accuverbinding wordt verbroken.
(Accuverbinding verbroken of zekering doorgebrand.)
(uitwerpen)
Druk op deze toets om een CD uit te werpen.
Als het contact in stand UIT staat, kan er nog
wel een CD worden uitgeworpen, maar er kan
geen CD meer worden geplaatst.
TUNE/TRACK
(zoeken/volgend/vorig muziekstuk)
Radio
Afstemmen op een station:
Druk kort op de toets of . Elke keer dat op
de toets wordt gedrukt, zal de radio op een hogere of lagere frequentie afstemmen. Als een
pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang
op de toets werd gedrukt en wordt de zoekfunctie geactiveerd.
CD- speler
Met deze toetsen kunt u het volgende/vorige
muziekstuk van de CD opzoeken of de CD versneld vooruit--/terugspoelen.
Volgend/vorig muziekstuk:
Druk kort op de toets of . Het nummer van
het muziekstuk zal op het display verschijnen.
Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er
te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD-speler versneld vooruit--/terugspoelen.
Versneld vooruit--/terugspoelen:
of
totdat een piepDruk op de toets
toon is te horen. Zolang er op de toets wordt
gedrukt, zal het muziekstuk versneld vooruit--/
terugspoelen. Zodra de toets wordt losgelaten,
zal de CD weer normaal worden afgespeeld.
(aan/uit)
Druk op de toets
om het audiosysteem in
en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook
eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel
niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het
systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
VOL (volume)
Het volume kan worden geregeld met de toets
of .
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
152
AUDIOSYSTEEM
AF (Alternatieve Frequentie)
Gebruik deze toets om over de gehele golflengte RDS--stations op te zoeken.
AUDIO CONT
(toonregeling en geluidsverdeling)
Handmatige toonregeling—
Telkens als de toets AF wordt ingedrukt, verandert de functie in de volgorde:
Met deze toets kan de toonregeling handmatig
worden ingesteld.
AF aan: Op het display verschijnt de melding
AF. In deze stand kiest de radio een RDS--station dat een gelijkwaardig programma uitzendt
met dezelfde PI--code (Programma Identificatie).
Druk, om de lage tonen bij te stellen,
herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat
op het display de melding BAS verschijnt. Druk
vervolgens op of van de toets
TUNE/TRACK om het geluid aan te passen
aan uw voorkeur.
REG aan: De aanduiding AF REG verschijnt op
het display. In deze stand kiest de radio een
RDS--station dat een gelijkwaardig programma
uitzendt met dezelfde plaatselijke PI--code
(Programma Identificatie).
Druk opnieuw op de toets om de AF--functie uit
te schakelen.
AM/FM
Druk op de toets AM/FM om de gewenste golflengte te kiezen. Op het display wordt de aanduiding AM, FM1, FM2 of FM3 weergegeven.
Als het audiosysteem is uitgeschakeld, kan
met de toets AM/FM de radio worden ingeschakeld.
AST (autostore, automatisch voorkeuzetoetsen toekennen)
Druk op de toets AST tot een pieptoon te horen
is om per golflengte (FM3 en AM) maximaal 6
radiostations toe te kennen aan de voorkeuzetoetsen.
Als u in de FM automatisch stations opslaat
(FM1, FM2, FM3), zullen ze worden opgeslagen in FM3. Als u bijvoorbeeld in FM1 de stations automatisch opslaat, schakelt het systeem automatisch over naar FM3.
Druk op de toets AST totdat u een pieptoon
hoort. Als de radio geen stations kan vinden,
zal de radio het station laten horen waar naar
werd geluisterd voordat op de toets AST werd
gedrukt.
De lage tonen kunnen worden ingesteld van
BAS --5 tot BAS +5.
Druk, om de hoge tonen bij te stellen,
herhaaldelijk op de toets AUDIO CONT totdat
op het display de melding TRE verschijnt. Druk
vervolgens op of van de toets
TUNE/TRACK om het geluid aan te passen
aan uw voorkeur.
De hoge tonen kunnen worden ingesteld van
TRE --5 tot TRE +5.
Geluidsverdeling—
Met deze toets kan ook de geluidsverdeling
tussen de voor-- en achterluidsprekers en de
rechter en linker luidsprekers worden ingesteld.
Druk om het geluid over de voor-- en achterluidsprekers te verdelen herhaaldelijk op de
toets AUDIO CONT totdat op het display de
melding FAD verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid
aan te passen aan uw voorkeur.
De geluidsverdeling over de voor-- en achterluidsprekers kan worden ingesteld van FAD F7
tot FAD R7.
Druk, om het geluid over de linker en rechter
luidsprekers te verdelen, herhaaldelijk op de
toets AUDIO CONT totdat op het display de
melding BAL verschijnt. Druk vervolgens op of van de toets TUNE/TRACK om het geluid
aan te passen aan uw voorkeur.
De geluidsverdeling over de linker en rechter
luidsprekers kan worden ingesteld van BAL L7
tot BAL R7.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
CD/AUX
CD (compact disc)
Druk op de toets CD/AUX om te wisselen van
radio naar CD--speler. Als het audiosysteem is
uitgeschakeld, kan met de toets CD/AUX de
CD--speler worden ingeschakeld. In beide gevallen moet een CD in de speler zijn geplaatst.
Als de CD in de speler wordt geplaatst, zal automatisch de CD--speler worden ingeschakeld.
Op dat moment verschijnt de melding CD op
het display.
Als de CD--speler is ingeschakeld, wordt op het
display het nummer getoond van het muziekstuk of van het muziekstuk en de CD die wordt
afgespeeld. Elke keer dat er op de toets CD/
AUX wordt gedrukt, kan de CD--speler of de
CD--wisselaar bediend worden.
Als de speler niet correct werkt, zal op het display van uw audiosysteem één van de 6 onderstaande meldingen verschijnen.
Als de melding WAIT op het display verschijnt, geeft dit aan dat de CD--speler te
warm is door een erg hoge omgevingstemperatuur. Verwijder de CD of het magazijn uit de
speler en laat deze afkoelen.
Als de melding ERR 1 op het display verschijnt, geeft dit aan dat de CD vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst is. Reinig de CD of
plaats deze op de juiste wijze.
Als de melding ERR 2 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er geen CD in het
magazijn is geplaatst; plaats een CD.
Als de melding ERR 3 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er zich een storing in
het systeem bevindt. Verwijder de CD of het
magazijn. Plaats de CD of het magazijn weer.
Als de melding ERR 4 op het display verschijnt, geeft dit aan dat er een stroomstoring
is. Laat de auto nakijken door een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als de melding OPEN op het display verschijnt, geeft dit aan dat het deksel van de
CD--wisselaar open is. Sluit de CD--wisselaar.
153
Als het defect niet verholpen is, raadpleeg
dan een Toyota--dealer of erkende reparateur.
EXTERNE APPARATUUR
Sluit de externe apparatuur, zoals een CD-- of
MP3--speler, aan op de AUX--aansluiting op de
voorkant van het audiopaneel en druk vervolgens op de toets CD/AUX.
DISC Alleen CD--wisselaar:
Met deze toets kan de CD worden geselecteerd waarnaar u wilt luisteren.
Druk op een zijde van de toets tot het nummer
van de gewenste CD op het display verschijnt.
PTY (programmatype)
Druk op de toets PTY. Als op dat moment een
RDS--station is geselecteerd met een PTY--code, wordt het huidige programmatype (nieuws,
sport, praatprogramma, pop of klassiek) op het
display weergegeven. Als u een ander programmatype wenst, druk dan nogmaals (herhaaldelijk) op de toets PTY totdat het gewenste
programmatype op het display verschijnt.
Als er bij een RDS--station geen PTY--code kan
worden gevonden, verschijnt de melding NO
PTY op het display.
Als op de zijde of van de toets TUNE/
TRACK wordt gedrukt, terwijl het programmatype op het display wordt weergegeven, zal de
radio naar een station gaan zoeken met dat
programmatype. Als de radio een dergelijk station niet kan vinden, zal de melding NOTHING
op het display verschijnen.
Als er gedurende 6 seconden op geen enkele
toets van het audiosysteem wordt gedrukt, terwijl het programmatype op het display wordt
weergegeven of als een andere functie wordt
ingeschakeld, zal het programmatype van het
display verdwijnen en zal de radio afstemmen
op het station met het laatst gekozen programmatype.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
154
AUDIOSYSTEEM
RAND
(random, willekeurige afspeelvolgorde)
Er zijn twee verschillende random--voorzieningen: het afspelen van alle muziekstukken van
alle CD’s in het magazijn in willekeurige volgorde of het afspelen van alle muziekstukken van
één specifieke CD in willekeurige volgorde.
Willekeurig afspelen van één CD: Druk kort op
de toets RAND. Op het display verschijnt de
melding RAND. De CD--speler gaat alle muziekstukken van de huidige CD in willekeurige
volgorde afspelen. Als een pieptoon is te horen, betekent dit dat er te lang op de toets werd
gedrukt en zal de CD--speler alle muziekstukken van alle CD’s in willekeurige volgorde gaan
afspelen. Druk nogmaals op de toets RAND
om deze functie uit te schakelen.
Alleen CD--wisselaar:
Willekeurig afspelen van alle CD’s:
Druk op de toets RAND totdat u een pieptoon
hoort. Op het display verschijnt de melding D-RAND en de CD--speler gaat alle muziekstukken van alle CD’s in het magazijn in willekeurige volgorde afspelen. Druk nogmaals op de
toets RAND om deze functie uit te schakelen.
RPT (herhaling)
Er zijn twee verschillende herhaal--voorzieningen: het herhalen van één muziekstuk of het
herhalen van één CD.
Herhalen van een muziekstuk:
Druk kort op de toets RPT tijdens het afspelen
van een muziekstuk. Op het display verschijnt
de melding RPT. Als een pieptoon is te horen,
betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD--speler de hele CD herhalen. Aan het einde van het muziekstuk zal het
muziekstuk worden herhaald. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op de toets RPT wordt gedrukt.
Alleen CD--wisselaar:
Herhalen van een CD:
Druk op de toets RPT totdat u een pieptoon
hoort. Op het display verschijnt de melding D-RPT. De CD--speler zal alle muziekstukken van
de huidige CD herhalen. Aan het einde van de
CD begint de CD weer met het afspelen van
het eerste muziekstuk. De CD zal telkens opnieuw worden afgespeeld totdat nogmaals op
de toets RPT wordt gedrukt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
SCAN (zoeken)
Er zijn twee verschillende zoekvoorzieningen:
het zoeken van alle muziekstukken op één
specifieke CD of het zoeken van alle eerste
muziekstukken van alle CD’s in het magazijn.
Zoeken op één CD:
Druk kort op de toets SCAN. Op het display
verschijnt de melding SCAN en de CD--speler
laat het begin van alle muziekstukken van de
huidige CD horen. Als een pieptoon is te horen,
betekent dit dat er te lang op de toets werd gedrukt en zal de CD--speler het begin van alle
eerste muziekstukken van alle CD’s in het magazijn afspelen. Druk nogmaals op de toets
SCAN om het muziekstuk waar op dat moment
naar wordt geluisterd, definitief te selecteren.
Als alle muziekstukken te horen zijn geweest in
de zoekfunctie, stopt het zoeken.
Alleen CD--wisselaar:
Zoeken op alle CD’s in magazijn:
Druk op de toets SCAN totdat u een pieptoon
hoort. Op het display verschijnt de melding D-SCAN en de CD--speler laat het eerste muziekstuk van de volgende CD horen. Druk nogmaals op de toets SCAN om de CD waar op
dat moment naar wordt geluisterd, definitief te
selecteren. Als alle CD’s te horen zijn geweest
in de zoekfunctie, stopt het zoeken.
ST (stereo) display
De radio zal automatisch overgaan op stereo-ontvangst als een FM--stereo--uitzending wordt
ontvangen. Tegelijkertijd verschijnt de melding
ST op het display. Als een stereo--uitzending
zwak wordt en gaat storen, zal de mate waarin
de kanalen gescheiden worden, automatisch
worden verminderd tot het laagste ruisniveau
bereikt is. Wanneer de ontvangst erg zwak
wordt, zal de radio op mono--ontvangst overgaan.
TA (verkeersmelding)
Druk op deze toets om radiostations met verkeersinformatie in alle golfbereiken te ontvangen.
155
EON (Enhanced Other Network): Als het RDS-station (met EON--gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie uitzendt, terwijl de
radio in de stand TA (verkeersmelding) staat,
zal de radio automatisch overschakelen op een
verkeersinformatieprogramma met behulp van
de EON AF--lijst. Nadat de verkeersinformatie
beëindigd is, zal de radio terugschakelen naar
het programma waarnaar u oorspronkelijk luisterde. Het in-- en uitschakelen van deze functie
wordt aangeven door een piepsignaal.
Bij FM--ontvangst:
Druk op de toets TA om de radio in de stand
TP (verkeersprogramma) te zetten. Op het display zal nu de melding TP verschijnen.
In de stand TP gaat de radio zoeken naar een
verkeersprogramma. Als zo’n programma
wordt ontvangen, zal de naam van dat station
op het display worden getoond. Als een TA-station wordt ontvangen, zal de radio automatisch overschakelen naar de verkeersinformatie. Zodra de verkeersinformatie eindigt, wordt
weer afgestemd op de oorspronkelijke zender.
Als de stand AF ook is ingeschakeld, zal de
radio aan de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken.
Druk nogmaals op de toets TA om de radio in
de stand TA (verkeersmelding) te zetten. De
melding TA verschijnt op het display en de radio zal het geluidsvolume van het FM--station
verlagen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
156
AUDIOSYSTEEM
Bedieningstips audiosysteem
In de stand TA gaat de radio zoeken naar een
verkeersprogramma. Als dat gevonden is, zal
er bij een verkeersmelding worden overgeschakeld naar dat programma. Als dit programma wordt ontvangen, zal de naam van dat station op het display worden getoond. Als de
stand AF ook is ingeschakeld, zal de radio aan
de hand van de AF--lijst een verkeersprogramma zoeken.
De melding TP SEEK wordt weergegeven op
het display als de radio een verkeersprogramma zoekt. Als de radio geen verkeersprogramma kan vinden, zal op het display gedurende 2
seconden de melding NOTHING verschijnen.
Hierna zal de radio opnieuw beginnen met het
zoeken naar een verkeersprogramma.
Als het signaal van een verkeersprogramma
gedurende 20 seconden wegvalt, zal de radio
opnieuw beginnen met het zoeken naar een
verkeersprogramma.
Bij het luisteren naar een CD:
Druk op de toets TA om de radio in de stand
TP (verkeersprogramma) te zetten. Op het display zal nu de melding TA verschijnen.
Als een verkeersmelding wordt uitgezonden,
wordt de weergave van de CD--speler automatisch onderbroken en de verkeersinformatie
weergegeven. Zodra de verkeersinformatie
eindigt, wordt weer afgestemd op de oorspronkelijke zender.
Geheugenfunctie volume verkeersmelding: Tijdens de verkeersmelding wordt het volume in
het geheugen opgeslagen.
Het volume waarmee de verkeersinformatie
wordt doorgegeven, is gelimiteerd. Als het verschil tussen het opgeslagen volume en het ingestelde volume te groot is, wordt niet het opgeslagen volume ingesteld, maar wordt het
volume binnen een vooraf bepaald bereik verhoogd of verlaagd.
Tijdens een verkeersmelding kan het volume
hiervan ook handmatig worden ingesteld.
Druk, om terug te keren naar de normale
stand, op de toets TA.
OPMERKING
Om een goede werking van het audiosysteem te waarborgen:
z Let erop dat er geen vloeistoffen over het
audiosysteem worden gemorst.
z Plaats niets anders dan een CD in de CDspeler.
z Het gebruik van een mobiele telefoon in of
nabij de auto kan een geluid veroorzaken
via de luidsprekers van de auto. Dit duidt
echter niet op een storing.
RADIO- ONTVANGST
FM--zenders hebben een bereik van circa 40
km. Als men van een FM--zender af rijdt, kan
het zijn dat men de radio af en toe moet bijstellen en het geluid harder moet zetten. Hoge gebouwen en heuvels kunnen de ontvangst hinderen. Dit zijn kenmerken van FM--ontvangst
en wijzen niet op een probleem van de radio
zelf.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
157
GEBRUIK EN ONDERHOUD VAN
CD- SPELER EN CD’S
D De CD--speler is uitsluitend ontworpen voor
het gebruik van 12 cm CD’s.
D Door te hoge temperaturen kan het gebeuren dat een CD--speler niet meer werkt. Gebruik op warme dagen de airconditioning
om het interieur te koelen alvorens een CD
af te spelen.
D Door schokken en trillingen kan een CD-speler weleens een stukje overslaan.
D Bij vocht in de CD--speler kan het gebeuren
dat er geen geluid hoorbaar is, ook al lijkt
de speler te werken. Verwijder dan de CD
uit de speler en laat hem drogen.
WAARSCHUWING
CD-- spelers maken gebruik van onzichtbare
laserstralen, die schadelijk kunnen zijn bij
gebruik buiten de CD-- speler. Gebruik de
CD-- speler daarom alleen zoals in de
gebruiksaanwijzing staat aangegeven.
D Gebruik alleen CD’s met bovenstaand label.
De volgende producten kunnen mogelijk
niet worden afgespeeld op uw CD--speler.
CD met kopieerbeveiliging
CD--R (opneembare CD)
CD--RW (herschrijfbare CD)
CD--ROM
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
158
AUDIOSYSTEEM
Z17038
CD’s met een speciale vorm
Z17037
CD’s met sticker
OPMERKING
Z17058
Doorzichtige CD’s
Z17039
CD’s van een lage kwaliteit
Gebruik geen CD’s met een speciale vorm,
CD’s van inferieure kwaliteit of CD’s voorzien van een sticker, zie afbeelding. Door het
gebruik van dergelijke CD’s kan de CD- speler of CD- wisselaar beschadigd raken of
wordt het onmogelijk om de CD uit te werpen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AUDIOSYSTEEM
Z17052
Goed
159
Z17053
Fout
D Ga voorzichtig met een CD om, vooral als
deze wordt geplaatst in een houder van het
magazijn. Houd een CD aan de randen vast
en buig de CD niet. Voorkom vingerafdrukken op een CD, vooral op de glimmende
zijde.
D Vuil, krasjes, slingering, gaatjes en andere
beschadigingen kunnen de oorzaak zijn van
het overslaan of herhalen van een CD.
Gaatjes zijn te constateren door de CD tegen het licht te houden.
D Verwijder CD’s uit de CD--speler als u er
niet naar luistert. Berg ze op in hun opbergdoosjes, weg van vocht, warmte en direct
zonlicht.
Schoonmaken van een CD: Veeg de CD met
een zachte, pluisvrije, licht vochtige doek
schoon. Veeg vanuit het midden naar de zijkanten, niet in een rondgaande beweging.
Droog hem met een andere pluisvrije doek.
Gebruik geen reinigingsdoekjes voor platen,
omdat deze een antistatische stof bevatten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Hoofdstuk 1--8
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Ventilatie/verwarming/airconditioning
D Bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
D Keuze luchtcirculatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
D Bedieningstips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
D Zijventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
D Interieurfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
161
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
162
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Bediening
"Met airconditioning
MS18001f
1. Aanjagerknop
4. Luchttoevoerknop
2. Toets A/C
5. Luchtcirculatieknop
3. Temperatuurknop
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
"Zonder airconditioning
MS18007e
1. Aanjagerknop
2. Temperatuurknop
3. Luchtcirculatieknop
163
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
164
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Aanjagerknop
Draai de knop in de gewenste stand om de
aanjagersnelheid in te stellen. Draai de knop
rechtsom voor een hogere snelheid of linksom
voor een lagere snelheid.
Temperatuurknop
Draai de knop om de gewenste temperatuur in
te stellen. Draai de knop omhoog voor een hogere temperatuur of omlaag voor een lagere
temperatuur.
Luchtcirculatieknop
Met de luchtcirculatieknop kunnen de gewenste uitstroomopeningen worden gekozen.
1. Hoofd: De lucht komt voornamelijk uit de
ventilatieroosters in het dashboard.
2. Hoofd/voeten: De lucht komt zowel uit de
ventilatieroosters in de voetenruimte als uit
de ventilatieroosters in het dashboard.
3. Voeten: In deze stand komt de lucht voornamelijk uit de ventilatieroosters in de voetenruimte.
4. Voeten/voorruit: De lucht komt voornamelijk uit de ventilatieroosters voor de voorruit
en uit de ventilatieroosters in de voetenruimte.
Met airconditioning: Gebruik deze stand
door de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht te zetten.
5. Voorruit: De lucht komt voornamelijk uit de
ventilatieroosters voor de voorruit.
Met airconditioning: Gebruik deze stand
door de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht te zetten.
Zie ook “Keuze luchtcirculatie” in dit hoofdstuk
voor meer informatie over de luchtcirculatie.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
165
Toets A/C (met airconditioning)
Druk op de toets A/C om de airconditioning in
te schakelen. Het controlelampje A/C zal gaan
branden. Druk nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen.
MS18008
Luchttoevoerknop (met airconditioning)
Beweeg de knop om de luchttoevoer te regelen.
1. Recirculatie: In deze stand wordt er geen
lucht van buiten de auto in het interieur toegelaten, maar wordt alleen de lucht in het
interieur gerecirculeerd.
2. Buitenlucht: In deze stand wordt er verse
buitenlucht aangezogen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
166
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Keuze luchtcirculatie
Bedieningstips
D Nadat de auto in de zon heeft gestaan, is
het aan te bevelen eerst een paar minuten
met open ruiten te rijden om snelle ventilatie te verkrijgen. Sluit daarna de ruiten om
de warmte buiten te houden. Een effectieve
koeling kan alleen bereikt worden met gesloten ruiten.
D Zorg ervoor dat de inlaatopeningen vlak
voor de voorruit niet zijn bedekt door bladeren, sneeuw en dergelijke.
D Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen
koude lucht op de voorruit gericht wordt.
Het verschil tussen de temperatuur van de
buitenlucht en die van de voorruit kan de
buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht beperkt wordt.
D Houd de ruimte onder de voorstoelen vrij,
zodat de lucht vrij door de auto kan circuleren.
D Schakel, als het koud is, de aanjager even
MS18002d
in de hoogste stand om zo de inlaatopeningen vrij te maken van sneeuw of vocht.
Hierdoor kan het beslaan van de ruiten verminderd worden.
D Met airconditioning: Houd bij het rijden op
stoffige wegen alle ruiten gesloten. Als er
na het sluiten van de ruiten nog altijd stof
wordt aangezogen, laat dan de luchttoevoerknop in de stand Buitenlucht staan en
zet de aanjager in een andere stand
dan (uit).
D Met airconditioning: Zet de luchttoevoerknop in de stand voor circulatie van de binnenlucht als u een andere auto volgt op een
stoffige weg. Op deze wijze komt er geen
stof in het interieur. Zet zodra het mogelijk
is de luchttoevoerknop weer in de stand
Buitenlucht.
: Sommige uitvoeringen
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
167
Verwarmen
Ventilatie (met airconditioning)
Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat:
Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat:
Met airconditioning:
Aanjagersnelheid
Aanjagersnelheid
—
Temperatuur
—
Luchttoevoer
Luchtcirculatie
Airconditioning
—
—
—
Gewenste stand
behalve (uit)
Warm (rood
gemarkeerd)
Buitenlucht
Voeten
Uit
Zonder airconditioning:
Aanjagersnelheid
Temperatuur
Luchtcirculatie
Temperatuur
Luchttoevoer
Luchtcirculatie
Airconditioning
—
Gewenste stand
behalve (uit)
— Koud (blauw
gemarkeerd)
— Buitenlucht
— Hoofd
— Uit
Ontwasemen (met airconditioning)
—
Gewenste stand
behalve (uit)
— Warm (rood
gemarkeerd)
— Voeten
D Met airconditioning: Zet de luchttoevoerknop in de stand Recirculatie als u het interieur extra snel wilt verwarmen. Om te
voorkomen dat de ruiten beslaan, is het aan
te raden de stand buitenlucht weer te selecteren zodra het interieur is opgewarmd.
D Met airconditioning: Schakel de airconditioning in voor gedroogde warme lucht.
D Met airconditioning: Selecteer Voeten/
voorruit om het interieur te verwarmen en
de voorruit te ontwasemen of te ontdooien.
Airconditioning (met airconditioning)
Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat:
Aanjagersnelheid
—
Temperatuur
—
Luchttoevoer
Luchtcirculatie
Airconditioning
—
—
—
Gewenste stand
behalve (uit)
Koud (blauw
gemarkeerd)
Buitenlucht
Hoofd
Aan
D Zet de luchttoevoerknop een paar minuten
in de stand Recirculatie als u het interieur
extra snel wilt koelen.
Wasem aan de binnenzijde verwijderen:
Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat:
Aanjagersnelheid
Temperatuur
Luchttoevoer
Luchtcirculatie
Airconditioning
—
Gewenste stand
behalve
(uit)
— Warm (rood
gemarkeerd)
Koud (blauw
gemarkeerd)
— Buitenlucht
— Voorruit
— Aan
D Zorg ervoor dat bij zeer vochtig weer geen
koude lucht op de voorruit wordt gericht.
Het verschil tussen de temperatuur van de
buitenlucht en die van de voorruit kan de
buitenkant van de ruit doen beslaan, waardoor uw zicht wordt beperkt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
168
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Ontwasemen
Rijp aan de buitenzijde verwijderen:
Gebruik de volgende instellingen voor een optimaal resultaat:
Met airconditioning:
Aanjagersnelheid
—
Temperatuur
—
Luchttoevoer
Luchtcirculatie
Airconditioning
—
—
—
Gewenste stand
behalve (uit)
Warm (rood
gemarkeerd)
Buitenlucht
Voorruit
Uit
INFORMATIE
Zonder airconditioning:
Aanjagersnelheid
Temperatuur
Luchtcirculatie
MS18011a
—
Gewenste stand
behalve (uit)
— Warm (rood
gemarkeerd)
— Voorruit
D Om het interieur te verwarmen en tegelijk
de voorruit te ontwasemen, moet de stand
Voeten/voorruit worden gekozen.
De zijruiten vóór kunnen snel worden ontwasemd door de zijventilatierooster erop te
richten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
169
Zijventilatieroosters
MS18003b
MS18004b
Als de luchtstroom niet goed is, controleer dan
of de zijventilatieroosters wel geopend zijn. De
zijventilatieroosters in het dashboard kunnen
worden geopend en gesloten zoals aangegeven.
Door de zijventilatieroosters te draaien kan
de richting van de luchtstroom worden aangepast.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
170
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
Interieurfilter
(met airconditioning)—
—Interieurfilter controleren en
vervangen
Het interieurfilter kan na verloop van tijd
verstopt raken. Het filter moet worden vervangen als de airconditioning, de verwarming en de ontwaseming niet meer goed
werken, of als de ruiten snel beslaan.
MS18005b
Het interieurfilter bevindt zich achter het
dashboard aan passagierszijde.
Controleer en vervang voor een goede werking
van de airconditioning het interieurfilter volgens
het onderhoudsschema. (Zie het onderhouds-en garantieboekje voor het onderhoudsschema.)
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
VENTILATIE/VERWARMING/AIRCONDITIONING
MS18010a
1. Verwijder het interieurfilter zoals aangegeven in de afbeelding.
2. Controleer het filter.
Vervang het filter als het vuil is.
INFORMATIE
Plaats het interieurfilter op de juiste manier.
De werking van de airconditioning zal sterk
achteruitgaan als deze wordt ingeschakeld,
terwijl het filter is verwijderd.
171
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
OVERIGE UITRUSTING
Hoofdstuk 1--9
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
Overige uitrusting
D Klok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
D Elektrische aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
D Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
D Bagageafdekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
D Vloermat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
173
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
174
OVERIGE UITRUSTING
Klok
Elektrische aansluiting
MS19005a
Voor het afstellen van de klok.
Houd de toets CLOCK ingedrukt totdat u een
pieptoon hoort.
Om de uren in te stellen: Druk op de toets Ǔ.
Om de minuten in te stellen: Druk op de toets
ǔ.
Het contact moet in stand ACC of AAN staan.
Na onderbreking van de voeding zal het klokje
1:00 aanwijzen.
Zodra de verlichting wordt ingeschakeld, zal de
lichtsterkte van de cijfers gereduceerd worden.
In-- en uitschakelen van het systeem
om het audiosysteem in
Druk op de toets
en uit te schakelen. Het audiosysteem kan ook
eenmaal worden ingeschakeld als de sleutel
niet in het contactslot zit. In dat geval wordt het
systeem na 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
MS19006a
De elektrische aansluiting is ontworpen om
accessoires van stroom te voorzien. Open
het afdekkapje zoals aangegeven in de afbeelding om een elektrische aansluiting te
kunnen gebruiken.
Het contact moet in stand ACC of AAN te
staan.
OPMERKING
z Om te voorkomen dat een zekering doorbrandt, mag in totaal niet meer dan 12
V/120 W worden afgenomen.
z Wanneer de motor niet draait, gebruik dan
de elektrische aansluiting niet langer dan
nodig is, om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
z Sluit de elektrische aansluiting af met het
kapje als de aansluiting niet in gebruik is.
Sluit alleen een stekker aan die in de aansluiting past en voorkom dat er vloeistoffen in de aansluiting komen, anders kunnen er storingen of kortsluiting ontstaan.
z Draai niet aan de stekker als deze in de
elektrische aansluiting zit. Afhankelijk van
de vorm van de stekker, kan de elektrische
aansluiting beschadigd raken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
OVERIGE UITRUSTING
Bekerhouders
175
Bagageafdekking
MS19001
MS19003a
In de bekerhouder kunnen drinkbekers en
blikjes stevig worden vastgezet.
Als de achterklep wordt geopend, wordt de
achterste bagageafdekking opgetild waardoor een vrije toegang tot de bagageruimte
ontstaat.
WAARSCHUWING
Plaats niets anders in de bekerhouders dan
bekers of frisdrankblikjes. Andere voorwerpen kunnen bij een ongeval of bij hard remmen door de auto slingeren en de inzittenden letsel toebrengen.
Om de bagageruimte te vergroten kan de afdekking worden verwijderd door de koordjes
los te nemen van de haakjes en de afdekking
van de pennetjes te nemen.
Plaats de bagageafdekking op de juiste manier
terug.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
176
OVERIGE UITRUSTING
Vloermat
MS19008
Gebruik een passende vloermat.
Als er aan de achterzijde van de vloermat een
oog zit, dan is deze ontworpen voor het gebruik
met een bevestigingsclip. Zet de vloermat vast
met de clip.
MS19004
WAARSCHUWING
Let erop dat de vloermat goed op de vloerbedekking ligt. Als de vloermat niet goed op
de vloerbedekking is geplaatst, kan hij de
bediening van de pedalen hinderen, wat kan
resulteren in een ongeval.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
Hoofdstuk 2
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN
MET UW TOYOTA
D Inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
D Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
D Uitschakelsysteem brandstofpomp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
D Rijden in het buitenland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
D Driewegkatalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
D Katalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
D Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen . . . . . . . . . . . . 182
D Olieverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
D Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
D Elektrische stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
D Voorzorgsmaatregelen bij het
beladen van de bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
D Identificatie van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
D Wielophanging en chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
177
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
178
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
Inrijden
Brandstof
Rijd rustig en vermijd hoge toerentallen.
De keuze van de juiste brandstof is essentieel voor de goede werking van de motor.
Het is niet nodig uw nieuwe Toyota volgens een
speciaal schema in te rijden. Enkele eenvoudige rijtips voor de eerste 1.000 km kunnen echter veel bijdragen aan de toekomstige zuinigheid en lange levensduur van uw auto:
D Accelereer niet met volgas.
D Voorkom dat de motor met een te hoog toerental draait.
D Probeer de eerste 300 km krachtig remmen
te voorkomen.
D Rijd niet langzaam met een handgeschakelde transmissie in een hoge versnelling.
D Rijd niet langdurig met een constante snelheid, of deze snelheid nu hoog of laag ligt.
Motorschade ontstaan door het gebruik van
onjuiste brandstof wordt niet door de Toyota-garantie gedekt.
BRANDSTOFSOORT
Benzinemotor: Gebruik alleen loodvrije benzine.
Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw auto uitgerust met een kleinere vulopening. Hierin passen wel de vulpistolen voor
loodvrije benzine, maar niet de grotere vulpistolen voor loodhoudende benzine.
OPMERKING
Gebruik geen loodhoudende benzine. Gebruik van loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem
niet goed kan werken. Bovendien kunnen de
onderhoudskosten hierdoor aanmerkelijk
hoger worden.
Dieselmotor: Gebruik alleen dieselbrandstof.
Bij lage buitentemperaturen kan dieselbrandstof met zomerspecificatie bevriezen. Hierdoor
kan de motor mogelijk niet gestart worden of
tijdens het rijden afslaan. We adviseren u dan
ook gebruik te maken van dieselbrandstof die
speciaal geschikt is voor gebruik bij lage buitentemperaturen. Als u naar een gebied gaat
met lage buitentemperaturen, vul dan de tank
met niet meer brandstof dan u nodig hebt om
uw bestemming te bereiken, zodat u ter plaatse
de tank kunt vullen met brandstof die geschikt
is voor de omstandigheden.
OPMERKING
Bij extreme koude kan dieselbrandstof die
bedoeld is voor minder extreme omstandigheden bevriezen, waardoor het brandstoffilter verstopt raakt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
179
Uitschakelsysteem
brandstofpomp
(benzinemotor)
OCTAAN- /CETAANGETAL
Benzinemotor: Gebruik brandstof met een
minimum RON (research- octaangetal) van
95.
Dieselmotor: Gebruik brandstof met een
minimum cetaangetal van 47.
Gebruik van brandstof met een lager octaan--/cetaangetal dan hierboven aangegeven,
kan leiden tot aanhoudend zwaar pingelen.
Ernstig pingelen zal leiden tot motorschade.
Als de motor pingelt...
Als er zwaar pingelen te horen is, ook al wordt
de aanbevolen brandstof gebruikt, of als er regelmatig pingelen te horen is bij rijden met een
constante snelheid op vlakke wegen, laat de
auto dan nakijken door een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Het kan zijn dat u eens een enkele keer kort
licht pingelen hoort tijdens accelereren of bij
het oprijden van een heuvel. Dit is normaal en
niets om u zorgen over te maken.
INHOUD BRANDSTOFTANK
35 liter
Het uitschakelsysteem van de brandstofpomp
onderbreekt de brandstoftoevoer naar de motor
om de kans op brandstoflekkage te verkleinen
als de motor afslaat of als een airbag wordt
geactiveerd als gevolg van een ongeval. De
motor kan na het inschakelen van het uitschakelsysteem van de brandstofpomp weer worden gestart door het contact 1 keer in stand
ACC of UIT te zetten en dan te starten.
WAARSCHUWING
Controleer de grond onder de auto alvorens
de motor weer te starten. Als er vloeistoflekkage waarneembaar is, is het waarschijnlijk
dat het brandstofsysteem beschadigd is en
reparatie behoeft. Start in dat geval de motor
niet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
180
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
Rijden in het buitenland
Driewegkatalysator
(benzinemotor)
Als u van plan bent met uw Toyota naar het
buitenland te gaan...
Ten eerste: zorg er dan voor dat uw auto voldoet aan de in dat land geldende wettelijke
voorschriften.
Ten tweede: informeer of de juiste brandstof er
wel verkrijgbaar is.
PS21001
De driewegkatalysator is een voorziening
die de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt.
Deze ziet er ongeveer uit als een uitlaatdemper, maar de werking is geheel anders.
WAARSCHUWING
D Houd mensen en brandbare materialen uit
de buurt van de uitlaat zolang de motor
nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet.
D Rijd, parkeer of stop nooit boven materiaal
dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doeken, gras en bladeren.
OPMERKING
Wanneer veel onverbrand gas naar de katalysator stroomt, kan dat oververhitting tot gevolg hebben en zelfs brand veroorzaken. Het
is daarom van groot belang om de volgende
instructies op te volgen:
z Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
181
Katalysator
(dieselmotor)
z Rijd nooit met te weinig brandstof in de
tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof
naar de motor kan komen, kan dit een
slechte verbranding tot gevolg hebben.
z Laat de motor niet langer dan 20 minuten
stationair draaien.
z Voorkom dat de motor met een te hoog
toerental draait.
MS21011
z Sleep of duw de auto niet aan.
z Zet nooit het contact uit zolang de auto
nog rijdt.
z Laat de motor van uw auto altijd volgens
het schema onderhouden. Storingen aan
de elektrische installatie, het elektronisch
geregelde ontstekings- en verdelersysteem of het brandstofsysteem kunnen een
extreem hoge katalysatortemperatuur veroorzaken.
z Als de motor moeilijk start of vaak afslaat,
laat de auto dan nakijken door een
Toyota- dealer of erkende reparateur.
z Om de katalysator goed te kunnen laten
werken, moet uw Toyota volgens het
voorgeschreven onderhoudsschema
worden onderhouden. Zie het
onderhouds- en garantieboekje voor het
onderhoudsschema.
De katalysator is een voorziening die de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt.
Deze ziet er ongeveer uit als een uitlaatdemper, maar de werking is geheel anders.
WAARSCHUWING
D Houd mensen en brandbare materialen uit
de buurt van de uitlaat zolang de motor
nog draait. De uitlaatgassen zijn zeer heet.
D Rijd, parkeer of stop nooit boven materiaal
dat licht ontvlambaar is, zoals papier, doeken, gras en bladeren.
OPMERKING
Wanneer veel onverbrand gas naar de katalysator stroomt, kan dat oververhitting tot gevolg hebben en zelfs brand veroorzaken. Het
is daarom van groot belang om de volgende
instructies op te volgen:
z Gebruik alleen diesel.
z Rijd nooit met te weinig brandstof in de
tank. Als tijdelijk niet voldoende brandstof
naar de motor kan komen, kan dit een
slechte verbranding tot gevolg hebben.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
182
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
z Laat de motor niet langer dan 20 minuten
stationair draaien.
z Sleep of duw de auto niet aan.
z Zet nooit het contact uit zolang de auto
nog rijdt.
z Laat de motor van uw auto altijd volgens
het schema onderhouden. Storingen aan
de elektrische installatie of het brandstofsysteem kunnen een extreem hoge katalysatortemperatuur veroorzaken.
z Als de motor moeilijk start of vaak afslaat,
laat de auto dan nakijken door een
Toyota- dealer of erkende reparateur.
z Om de katalysator goed te kunnen laten
functioneren, dient uw Toyota volgens het
voorgeschreven onderhoudsschema te
worden onderhouden. Zie het
onderhouds- en garantieboekje voor het
onderhoudsschema.
Belangrijke waarschuwingen voor
uitlaatgassen
WAARSCHUWING
D Vermijd het inademen van uitlaatgassen.
Deze bevatten koolmonoxide, een kleur-en reukloos gas, dat bewusteloosheid kan
veroorzaken en zelfs de dood tot gevolg
kan hebben.
D Overtuig u ervan dat het uitlaatsysteem
geen gaatjes of losgeraakte verbindingen
vertoont. Het systeem moet regelmatig
gecontroleerd te worden. Als de onderzijde van de auto de grond heeft geraakt of
als u een verandering in het uitlaatgeluid
opmerkt, adviseren wij u het systeem direct te laten controleren.
D Laat de motor niet langer in een garage of
afgesloten ruimte draaien dan nodig is om
de auto naar binnen of naar buiten te rijden. De uitlaatgassen kunnen anders niet
in voldoende mate naar de buitenlucht afgevoerd worden, waardoor een bijzonder
gevaarlijke situatie ontstaat.
D Blijf niet lange tijd in de auto zitten als deze stilstaat en de motor draait. Als dit echter onvermijdbaar is, mag het alleen in de
buitenlucht gebeuren. Stel de verwarming/
ventilatie van uw auto zo af dat er verse
buitenlucht in het interieur wordt gevoerd.
D Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is
tijdens het rijden. Als deze niet goed is
gesloten, kunnen er uitlaatgassen in het
interieur worden gezogen.
D Voor een goede werking van het ventilatiesysteem is het noodzakelijk dat de luchtroosters onder aan de voorruit vrij zijn
van sneeuw, bladeren en andere voorwerpen.
D Als u onverhoopt uitlaatgassen in uw auto
ruikt, rijd dan met geopende ruiten en gesloten achterklep. Laat de oorzaak onmiddellijk opsporen en verhelpen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
183
Olieverbruik
FUNCTIES VAN MOTOROLIE
Motorolie heeft als belangrijke functie de binnenzijde van de motor te smeren en te koelen
en speelt daarom een grote rol bij het in goede
conditie houden van de motor.
OLIEVERBRUIK
Het is heel normaal dat een motor een beetje olie verbruikt gedurende de gewone werking van de motor. De oorzaken hiervan zijn
de volgende.
D Olie wordt gebruikt om zuigers, zuigerveren
en cilinders te smeren. Als een zuiger in de
cilinder naar beneden gaat, wordt op de cilinderwand een dunne oliefilm achtergelaten. Door hoge onderdruk die ontstaat tijdens deceleratie van de auto, wordt een
beetje olie de verbrandingskamer ingezogen. Dit beetje aangezogen olie en een
klein gedeelte van de achtergelaten oliefilm
worden tijdens het verbrandingsproces door
de hoge temperatuur verbrand.
D Ook wordt olie gebruikt om de inlaatklepstelen te smeren. Een beetje van deze olie
wordt tezamen met de lucht en brandstof in
de verbrandingskamer verbrand. De hoge
temperatuur van de uitlaatgassen zorgt ook
voor verbranding van de olie die de uitlaatklepstelen smeert.
Technisch verantwoord olieverbruik:
Maximaal 1,0 liter per 1.000 km
Bij de beoordeling van het olieverbruik
moet er rekening mee worden gehouden dat
de olie kan zijn verdund en het moeilijk is
het juiste niveau te bepalen.
Als een auto bijvoorbeeld herhaaldelijk korte
ritten rijdt en een normale hoeveelheid olie verbruikt, kan het zijn dat aan de hand van het
oliepeil geen verbruik is te constateren, zelfs
niet na 1.000 km of meer. Dit komt omdat de
olie geleidelijk aan door brandstof en vocht
wordt verdund. Dan lijkt het dat het oliepeil niet
is veranderd.
Als daarna met hoge snelheden gereden wordt,
verdampen vocht en brandstof uit de olie en
lijkt de motor ineens een hoog olieverbruik te
hebben.
MOTOROLIE PEILEN IS BELANGRIJK
Een van de belangrijkste punten van auto--onderhoud is het op peil houden van de motorolie, zodat de werking van de olie niet achteruit
kan gaan. Daarom is het van wezenlijk belang
om het oliepeil regelmatig te controleren. Aanbevolen wordt om steeds na het tanken of eenmaal per week de olie te peilen.
OPMERKING
De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de viscositeit van
de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze
waarop met de auto wordt gereden.
Het nalaten van regelmatig olie peilen kan
leiden tot motorstoringen ten gevolge van
onvoldoende smering en koeling.
Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig
accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden.
Voor informatie over olie peilen, zie “Controle
van het motoroliepeil” op bladzijde 250 in
hoofdstuk 7--2.
Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer
olie omdat zuigers, zuigerveren en cilinders
nog niet op elkaar zijn ingelopen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
184
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
Remsysteem
Uw Toyota is uitgerust met een gescheiden
remsysteem. Dat wil zeggen dat de remmen
door twee afzonderlijke hydraulische circuits
worden bediend. Bij een lek in één van de remcircuits blijft het andere nog werken. U zult dan
wel met meer kracht het rempedaal moeten
intrappen, terwijl de remweg langer zal zijn.
Ook kan het waarschuwingslampje voor het
remsysteem gaan branden.
WAARSCHUWING
Blijf niet doorrijden als één van de twee remcircuits defect is, maar laat uw remmen zo
snel mogelijk repareren door uw Toyota-dealer.
REMBEKRACHTIGER
De remmen van uw Toyota worden door het
motorvacuüm bekrachtigd. Als de motor onder
het rijden afslaat, kunt u uw auto met de normale pedaalkracht tot stilstand brengen. Voor
enkele malen remmen, doch niet meer dan dat,
is er nog voldoende reservevacuüm aanwezig.
WAARSCHUWING
D Rem niet “pompend” als de motor afgeslagen is. Bij elke keer intrappen van het
rempedaal verbruikt u een gedeelte van
uw reservevoorraad motorvacuüm.
D Ook zonder bekrachtiging blijven de remmen werken, maar het rempedaal moet
dan met meer kracht worden ingetrapt dan
anders en de remweg zal langer zijn.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
Dit systeem is ontworpen om het blokkeren
van de wielen tijdens hard remmen en bij
remmen op een glad wegdek te voorkomen.
Hierdoor is het mogelijk onder deze omstandigheden de koersstabiliteit te behouden en te kunnen blijven sturen.
Effectief gebruik van het antiblokkeersysteem:
Als het antiblokkeersysteem in werking
treedt, zal een trilling in het pedaal voelbaar
worden en een geluid hoorbaar zijn. Laat het
antiblokkeersysteem dan zijn werk doen en
houd het rempedaal stevig ingetrapt. Rem
niet “pompend” als u een noodstop moet maken. Daardoor zou de remwerking alleen
maar minder worden.
Het antiblokkeersysteem treedt in werking zodra de snelheid boven 10 km/h komt. Het wordt
uitgeschakeld zodra de snelheid onder 5 km/h
komt.
Bij remmen op gladde weggedeelten, zoals bijvoorbeeld putdeksels, staalplaten bij wegwerkzaamheden, overgangen van brugdelen en bij
regenachtig weer, zal het antiblokkeersysteem
vrij snel in werking treden.
Tijdens het starten en vlak na het wegrijden
van de auto kan in de motorruimte een zacht
tikkend geluid worden gehoord. Dit betekent
niet dat er een storing in het systeem zit, maar
dat het systeem bezig is met een zelfdiagnose.
Als het antiblokkeersysteem in werking
treedt, kan dit gepaard gaan met de volgende omstandigheden. Deze wijzen niet op
een storing:
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
D Er is een geluid hoorbaar en er kunnen trillingen ontstaan in het rempedaal, de carrosserie en het stuurwiel. Als de auto stilstaat kan het geluid van een elektromotor in
de motorruimte hoorbaar zijn.
D Aan het einde van de antiblokkeerwerking
kan het rempedaal iets wegzakken.
185
WAARSCHUWING
Overschat het antiblokkeersysteem niet:
Hoewel het antiblokkeersysteem bijdraagt
aan de bestuurbaarheid van de auto, blijft
het te allen tijde belangrijk voorzichtig te
zijn, niet te hard te rijden en voldoende afstand van de voorligger te houden. Als het
antiblokkeersysteem in werking is, zijn er
grenzen aan de stabiliteit en bestuurbaarheid van de auto.
Het antiblokkeersysteem helpt niet als de
banden hun grip verliezen en ook niet tijdens aquaplaning.
Het antiblokkeersysteem is niet ontworpen
om de remweg te verkleinen: Rijd niet te
hard en houd altijd voldoende afstand tot uw
voorligger. Uw auto heeft, ten opzichte van
auto’s zonder antiblokkeersysteem, een langere remweg in de volgende omstandigheden:
D Als wordt gereden op slechte wegen,
grind, zand en dergelijke, of op besneeuwde wegen.
D Als wordt gereden met sneeuwkettingen.
D Als wordt gereden op wegen met drempels, zoals bij de overgang van betonplaten.
D Als wordt gereden op wegen met kuilen of
andere oneffenheden.
Zorg ervoor dat alle banden de juiste maat
en de juiste bandenspanning hebben: Het
antiblokkeersysteem werkt door de snelheid
waarmee de wielen draaien te meten. Als er
banden met een verkeerde maat zijn gemonteerd, is het niet mogelijk de snelheid nauwkeurig te bepalen, waardoor het antiblokkeersysteem niet goed meer werkt en de
remweg groter wordt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
186
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
D Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Als het lampje tijdens het rijden even gaat
branden, duidt dit niet op een storing.
WAARSCHUWING
MS21009
Waarschuwingslampje ABS
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Als het antiblokkeersysteem goed werkt, gaat het lampje na een
paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan branden.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampje van het remsysteem
brandt niet), werkt het remsysteem als een
conventioneel remsysteem, dus zonder de antiblokkeerfunctie.
Als het waarschuwingslampje ABS brandt (en
het waarschuwingslampje van het remsysteem
brandt niet), kunnen de wielen dus blokkeren
als hard wordt geremd en bij het remmen op
een gladde ondergrond.
De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door
het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur.
D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet.
Als het waarschuwingslampje ABS en het
waarschuwingslampje remsysteem gelijktijdig blijven branden, stop de auto dan onmiddellijk op een veilige plaats en neem contact
op met een Toyota-- dealer of erkende reparateur.
In dat geval kan het moeilijker zijn de auto
onder controle te houden tijdens hard remmen en bij het remmen op een gladde ondergrond.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
187
Elektrische stuurbekrachtiging
De elektrische stuurbekrachtiging assisteert
met behulp van een elektromotor bij het
verdraaien van het stuurwiel.
In de volgende gevallen kan de besturing
zwaar worden. Het waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging zal echter niet gaan
branden. (Er is geen sprake van storing.)
D Na langdurig veelvuldig in bochten rijden of
MS21008
manoeuvreren
De stuurbekrachtiging wordt verminderd om
het systeem tegen oververhitting te beschermen. Vermijd het draaien van het
stuurwiel of zet de auto stil en zet het contact in stand ACC of UIT. Na ongeveer 10
minuten is het systeem afgekoeld.
OPMERKING
Gedurende lange tijd veelvuldig manoeuvreren en scherpe bochten maken kan schade
veroorzaken aan het systeem dat oververhitting van de elektrische stuurbekrachtiging
voorkomt.
D Wanneer bij stilstand de motor gedurende
30 seconden of langer met een hoog toerental draait
Vanaf het moment dat wordt weggereden
werkt de stuurbekrachtiging normaal.
D Wanneer de accu is ontladen
Controleer de conditie van de accu. Laad
de accu bij of vervang deze indien nodig.
Zie “Controle van de accu” op bladzijde 266
in hoofdstuk 7--3 voor meer informatie.
INFORMATIE
Als aan het stuur wordt gedraaid, is mogelijk
het geluid van een elektromotor hoorbaar.
Dit geluid is afkomstig van de motor van de
stuurbekrachtiging. Het duidt niet op een
storing.
Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging
Het lampje gaat branden als het contact in
stand AAN gezet wordt. Als het waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging
goed werkt, gaat het lampje na een paar seconden uit. Bij een storing zal het lampje gaan
branden.
De volgende omstandigheden kunnen wijzen op een defect in een onderdeel dat door
het waarschuwingslampje wordt gecontroleerd. Laat uw auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota- dealer of erkende reparateur.
D Het lampje gaat niet branden of blijft branden als het contact in stand AAN wordt gezet.
D Het lampje blijft branden tijdens het rijden.
Als het waarschuwingslampje brandt, terwijl de
motor langdurig met een hoog toerental draait,
geeft dit geen storing aan. Start de motor opnieuw en rijd weg om het lampje uit te schakelen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
188
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje elektrische
stuurbekrachtiging tijdens het rijden gaat
branden, laat de auto dan zo snel mogelijk
nakijken door een Toyota-- dealer of erkende
reparateur. Er is hierbij meer kracht nodig
dan normaal om het stuurwiel te verdraaien.
Wees er tijdens het rijden op bedacht dat het
draaien van het stuurwiel veel kracht vereist.
Voorzorgsmaatregelen bij het
beladen van de bagageruimte
Let bij het beladen van de bagageruimte op de
volgende punten:
D Berg uw bagage zo veel mogelijk in de bagageruimte op. Zorg ervoor dat de bagage
stevig vastligt.
D Let erop dat de auto niet uit balans raakt
door zware lading aan één zijde van de
auto te leggen. Leg zware voorwerpen zo
ver mogelijk naar voren.
D Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt
u brandstof te besparen.
WAARSCHUWING
D Stapel bagage in de bagageruimte nooit
hoger dan de rugleuningen, om te voorkomen dat goederen tijdens hard remmen
naar voren schuiven. Plaats bagage altijd
zo laag mogelijk.
D Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. De bagageruimte is
niet ontworpen om personen te vervoeren.
Personen dienen plaats te nemen op een
zitplaats en een gordel op de juiste manier
om te doen. Anders neemt de kans op letsel bij hard remmen of bij een ongeval
sterk toe.
D Leg geen voorwerpen op de bagageafdekking. Voorwerpen die daar liggen, kunnen
bij plotseling remmen of bij een ongeval
wegschieten en letsel veroorzaken.
D Zorg ervoor dat er niets op het dashboard
ligt als er met de auto wordt gereden. Het
uitzicht kan er door worden belemmerd.
Bij fel accelereren of scherp sturen kan
het gaan bewegen en zo de bestuurder
hinderen. Bij een ongeval kan het bij de
inzittenden letsel veroorzaken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
189
Identificatie van uw Toyota—
—Voertuig-- identificatienummer
MS21004
Het voertuig- identificatienummer (VIN) is
het wettelijke identificatienummer van uw
Toyota. Dit nummer is aangebracht onder
de rechter voorstoel.
MS21005
3-- deurs
Dit is het belangrijkste identificatienummer van
uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op
naam zetten van de auto.
MS21006a
5-- deurs
Het voertuig--identificatienummer (VIN) staat
ook op het typeplaatje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
190
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
—Serienummer benzinemotor
—Chargenummer
DEZE STICKER NOOIT VERWIJDEREN
MS21003a
Louwman & Parqui B.V. Postbus 212
4940 AE Raamsdonksveer
Chargenummer
HB31885
Chassisnummer AA123BBB12A123456
1KR-- FE motor
MS21010a
2WZ-- TV motor
Het motornummer is op de aangegeven
plaats ingeslagen in het motorblok.
Alleen voor Nederland:
Elke door Louwman & Parqui ingevoerde
Toyota- automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan
de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Bij eventuele correspondentie of telefonische informatie, gelieve altijd het chargenummer van uw auto te
vermelden.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
AANWIJZINGEN VOORDAT U GAAT RIJDEN MET UW TOYOTA
Wielophanging en chassis
WAARSCHUWING
Wijzig de wielophanging/het chassis niet
met verhogingssets, tussenstukken, andere
veren enz. Anders kunnen gevaarlijke rijeigenschappen ontstaan, die tot het verlies
van de controle over de auto kunnen leiden.
191
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STARTEN EN RIJDEN
Hoofdstuk 3
STARTEN EN RIJDEN
D Voor het starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
D Starten van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
D Voorzorgsmaatregelen voor het afzetten van een turbomotor . 196
D Controle van de auto voor een lange rit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
D Tips voor het rijden onder diverse omstandigheden . . . . . . . . . . 198
D Rijden in de winter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
D Trekken van een aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
D Tips voor brandstofbesparing en een lange levensduur
van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
193
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
194
STARTEN EN RIJDEN
Voor het starten
1. Controleer, voordat u instapt, de omgeving
van de auto.
2. Verstel indien nodig de stoel, de rugleuning
en het stuurwiel, zodat u prettig zit.
3. Verstel indien nodig de binnenspiegel en de
buitenspiegels.
4. Sluit alle portieren en de achterklep.
5. Doe de veiligheidsgordel om.
Starten van de motor
(a) Voor het starten
1. Zet de parkeerrem stevig vast.
2. Schakel onnodige verlichting en accessoires uit.
3. Multi- mode transmissie: Zet het contact
in stand AAN. Houd het rempedaal stevig
ingetrapt en zet de selectiehendel in stand
N. Controleer of op het instrumentenpaneel
het controlelampje “N” gaat branden. Een
startbeveiliging voorkomt dat de motor kan
worden gestart als de selectiehendel in een
andere stand dan N staat en het rempedaal
niet is ingetrapt.
Handgeschakelde transmissie: Trap het
koppelingspedaal in en zet de versnellingspook in de vrijstand. Houd het koppelingspedaal ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STARTEN EN RIJDEN
(b) Starten van de motor
(benzinemotor)
195
(b) Starten van de motor
(dieselmotor)
Volg altijd eerst de instructies onder “(a) Voor
het starten”.
Normale startprocedure
Het (sequentiële) multipoint brandstofinspuitsysteem van de motor zorgt automatisch voor
het juiste lucht--brandstofmengsel bij het starten. De motor wordt, koud of warm, als volgt
gestart:
Multi- mode transmissie: Zet zonder het
gaspedaal aan te raken het contact in stand
START en start de motor met het rempedaal
ingetrapt. Laat de sleutel los wanneer de motor aanslaat. De motor kan niet worden gestart als de selectiehendel in een andere
stand dan N staat en het rempedaal niet is
ingetrapt.
Handgeschakelde transmissie: Zonder het
gaspedaal aan te raken schakelt u de startmotor in door het contact in stand START te
draaien. Laat de sleutel los wanneer de motor aanslaat.
Laat de motor warmdraaien door te rijden, niet
door stationair te draaien. Rijd tijdens deze opwarmperiode rustig totdat de motor op temperatuur is.
Als de motor afslaat...
Start de motor gewoon opnieuw op de hierboven beschreven manier.
Als de motor niet wil aanslaan...
Zie “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in hoofdstuk 4.
OPMERKING
z Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders
kunnen de startmotor en de bedrading
oververhit raken.
z Jaag een nog koude motor nooit op toeren.
z Laat de motor meteen nakijken als deze
dikwijls moeilijk start of vaak afslaat.
ST31003
Volg altijd eerst de instructies onder “(a) Voor
het starten”.
Normale startprocedure
1. Zet het contact in stand AAN.
Als de motor nog warm is, gaat het voorgloeilampje niet branden en kunt u meteen
starten.
Als het voorgloeilampje gaat branden,
wacht dan met het starten van de motor tot
het lampje uit is.
2. Draai, zonder het gaspedaal aan te raken,
de contactsleutel in stand START. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
Als de motor afslaat...
Start de motor gewoon opnieuw volgens de
bovengenoemde procedure, afhankelijk van de
temperatuur.
Als de motor niet wil aanslaan...
Zie “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in hoofdstuk 4.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
196
STARTEN EN RIJDEN
Voorzorgsmaatregelen voor het
afzetten van een turbomotor
(dieselmotor)
OPMERKING
z Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders
kunnen de startmotor en de bedrading
oververhit raken.
z Jaag een nog koude motor nooit op toeren.
z Laat de motor meteen nakijken als deze
dikwijls moeilijk start of vaak afslaat.
Laat de motor eerst een paar seconden stationair draaien voordat deze uit wordt gezet. Dit is
nodig om het toerental van de turbo voldoende
af te laten nemen.
Gas geven tijdens het uit zetten van de motor
kan leiden tot ernstige schade aan de turbo.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STARTEN EN RIJDEN
197
Controle van de auto voor een
lange rit
Een goede gewoonte! Door uw auto te controleren kunt u uzelf ervan verzekeren dat u veilig
en plezierig kunt autorijden. Slechts enige vertrouwdheid met uw auto en een oplettend oog
zijn hiervoor vereist. Indien gewenst kunt u deze controle tegen een minimale vergoeding ook
laten doen door een Toyota--dealer.
WAARSCHUWING
Als u deze controles in een gesloten garage
uitvoert, zorg dan voor ruim voldoende ventilatie. Uitlaatgassen zijn namelijk giftig.
VOOR HET STARTEN
De buitenkant van de auto
Banden. Controleer de spanning van alle banden met behulp van een bandenspanningsmeter en kijk goed of u insnijdingen, beschadigingen of abnormale slijtage ziet.
Remmen. Overtuig u ervan dat het rempedaal
enige speling heeft.
In de motorruimte
Reservezekeringen. Wees er zeker van dat u
reservezekeringen bij u hebt. (Zie “Plaats van
zekeringen” op bladzijde 244 in hoofdstuk 7--1.)
Koelvloeistofniveau. Controleer of het niveau
van de koelvloeistof goed is. (Zie bladzijde 254
in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.)
Accu en kabels. Alle accucellen moeten tot
het juiste niveau zijn gevuld. Vul indien nodig
bij met gedestilleerd water. Controleer of de
accupolen en klemmen goed schoon zijn en de
klemmen goed vastzitten. Let ook op scheurtjes in de accubak. Controleer of de accukabels in goede staat verkeren en goed zijn aangesloten.
Bedrading. Controleer of er draden zijn beschadigd of losgeraakt.
Brandstofleidingen. Controleer de leidingen
op lekkage en losse verbindingen.
Wielbouten. Overtuig u ervan dat er geen bouten ontbreken en dat ze allemaal goed vastzitten.
NA HET STARTEN
Vloeistoflekkages. Als de auto enige tijd geparkeerd heeft gestaan, controleer dan onder
de auto of lekkage van olie, brandstof, water of
andere vloeistof heeft plaatsgevonden (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage
normaal).
Uitlaatsysteem. Luister of het geluid niet afwijkt van normaal en controleer of u geen uitlaatgassen ruikt. Laat een eventuele lekkage
onmiddellijk verhelpen. (Zie “Belangrijke waarschuwingen voor uitlaatgassen” op bladzijde
182 in hoofdstuk 2.)
Verlichting. Controleer de werking van alle
lampen. Controleer ook de afstelling van de
koplampen.
Motoroliepeil. Stop de motor en controleer het
motoroliepeil als de auto horizontaal staat. (Zie
bladzijde 250 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.)
De binnenkant van de auto
Reservewiel, krik en wielsleutel. Controleer
de bandenspanning van het reservewiel en
overtuig u ervan dat krik en wielsleutel in de
auto aanwezig zijn.
TIJDENS HET RIJDEN
Veiligheidsgordels. Controleer of de sluitingen
goed werken. Controleer of de gordels niet versleten of gerafeld zijn.
Remmen. Controleer op een veilige plaats of
de auto niet scheeftrekt bij het remmen.
Instrumenten en bedieningsorganen. Let
erop dat de waarschuwingslampjes, instrumentenverlichting en de voorruitontwaseming goed
werken.
Instrumenten. Controleer of alle meters werken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
198
STARTEN EN RIJDEN
Iets ongewoons? Controleer op loszittende
onderdelen en lekkages. Luister of u abnormale geluiden hoort.
Als alles in orde is, kunt u onbezorgd gaan rijden.
Tips voor het rijden onder
diverse omstandigheden
D Matig bij rukwinden altijd uw snelheid. Hierdoor hebt u een betere controle over de
auto.
D Rijd langzaam een stoeprand op, als het
mogelijk is onder een rechte hoek. Rijd niet
tegen hoge of scherpe voorwerpen en dergelijke aan of eroverheen. Als u dit toch
doet, kunnen de banden ernstig beschadigd
raken. Hiervan kan een klapband het resultaat zijn.
Rijd voorzichtig over drempels, andere grote oneffenheden en slechte wegen. Anders
kan er ernstige schade ontstaan aan de
banden en/of wielen.
D Draai bij het parkeren op een helling de
wielen zodanig tegen de stoeprand aan dat
de auto niet naar beneden kan rollen. Activeer de parkeerrem en zet de transmissie
in stand M 1, E 1 of R (multi--mode transmissie) of in de 1e versnelling of achteruit
(handgeschakelde transmissie). Plaats, indien nodig, wielblokken.
D Door de auto te wassen of bij het rijden
door diepe plassen kunnen de remmen nat
worden. Controleer of de remmen nat zijn
door licht op het rempedaal te trappen. Doe
dit alleen als er geen ander verkeer in de
buurt is. Als u niet de normale vertragingskracht voelt, zullen de remmen nat zijn.
Rijd, om de remmen droog te maken, langzaam en voorzichtig door en houd het rempedaal licht ingetrapt. Als ze hierna nog
steeds niet veilig werken, zet de auto dan
aan de kant en bel een Toyota--dealer of
erkende reparateur voor assistentie.
WAARSCHUWING
D Controleer, voordat u wegrijdt, of de parkeerrem geheel vrij is en het waarschuwingslampje voor de geactiveerde parkeerrem uit is.
D Laat uw auto niet onbeheerd achter met
draaiende motor.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STARTEN EN RIJDEN
199
Rijden in de winter
D Laat de voet niet op het rempedaal rusten
tijdens het rijden. Anders kunnen de remmen gevaarlijk oververhit raken. Daarnaast zullen de remmen sneller slijten en
zal het brandstofverbruik hoger worden.
D Schakel terug en matig uw snelheid, wanneer u aan een lange of steile afdaling begint. Door aanhoudend gebruik van de
remmen kunnen deze oververhit raken en
kan de remwerking achteruitgaan.
D Wees voorzichtig bij accelereren, op-- en
terugschakelen en remmen op gladde wegen. Door het plotseling wijzigen van het
motortoerental, zoals bij acceleratie en
afremmen op de motor kunnen de banden
hun grip verliezen en kan de auto in een
slip geraken.
Zorg ervoor dat de koelvloeistof voldoende
tegen vorst beschermd is.
Benzinemotor:
Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of
een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof
op basis van ethyleenglycol. (Long--life koelvloeistof is een combinatie van fosfaatarme en
organische zuren.)
Zie “Controle van koelvloeistofniveau” op bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie over de koelvloeistofkeuze.
“Toyota Super Long Life Coolant” is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer --35_C (--31_F).
OPMERKING
D Matig uw snelheid als de remmen nat zijn.
Als de remmen nat zijn, is uw remweg langer. Ook kan de auto naar een kant trekken bij het remmen. Ook kan het gebeuren
dat de parkeerrem niet goed meer werkt.
OPMERKING
Vermijd diepe plassen bij het rijden over natte wegen. Grote hoeveelheden water in de
motorruimte kunnen schade aan de motor
en/of elektrische onderdelen veroorzaken.
Gebruik geen kraanwater.
Dieselmotor:
Zorg ervoor dat de koelvloeistof voldoende
vorstbescherming biedt.
Gebruik “Premium Long Life Coolant for 1WZ
and 2WZ--TV. Pre--mixed. Green” of gelijkwaardig.
Zie “Controle van koelvloeistofniveau” op bladzijde 254 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie over de koelvloeistofkeuze.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
200
STARTEN EN RIJDEN
Controleer de staat van de accu en de kabels.
Gebruik de parkeerrem niet als de kans bestaat dat deze vastvriest.
Lage temperaturen verminderen de capaciteit
van de accu, dus moet deze in optimale conditie verkeren om voldoende vermogen te kunnen leveren voor het starten in de winter. Zie
hoofdstuk 7--3 voor controle van de accu. Een
Toyota--dealer of erkende reparateur is graag
bereid de conditie van de accu voor u te controleren.
Zet bij het parkeren de transmissie in stand M
1, E 1 of R (multi--mode transmissie) of in de
1e versnelling of de achteruit (handgeschakelde transmissie) en blokkeer de achterwielen.
Zet de parkeerrem niet vast, omdat deze anders door het water en de sneeuw die zich in
het mechanisme hebben verzameld, kan vastvriezen.
Overtuig u ervan dat de viscositeit van de
motorolie aan het koude weer is aangepast.
Voorkom dat er zich veel ijs en sneeuw onder de spatschermen ophoopt.
Zie bladzijde 250 in hoofdstuk 7--2 voor de aanbevolen viscositeit. Als u relatief dikke olie voor
gebruik in de zomer gedurende de wintermaanden in de motor laat zitten, zal dit moeizaam
starten tot gevolg hebben. Als u niet zeker bent
welke olie u het beste kunt gebruiken, aarzel
dan niet om contact op te nemen met een
Toyota--dealer of erkende reparateur, die graag
bereid is u te helpen.
De besturing kan erdoor belemmerd worden.
Stop af en toe als u over besneeuwde wegen
rijdt en verwijder, indien nodig, de sneeuwklonten onder de spatschermen.
Zorg ervoor dat de portiersloten niet kunnen bevriezen.
Spuit speciale slotontdooier in de sloten en
smeer de rubbers in met glycerine om te verhinderen dat ze vastvriezen. U kunt proberen
een bevroren slot toch open te krijgen, door de
sleutel te verhitten alvorens deze in het slot te
steken.
Gebruik in de winter een vorstbestendige
ruitensproeiervloeistof.
Dit product is verkrijgbaar bij elke Toyota--dealer of erkende reparateur en bij de meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing
voor de juiste mengverhouding met water.
OPMERKING
Gebruik geen motorantivries of enig ander
vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak
van uw auto kan worden aangetast.
Afhankelijk van de omstandigheden waarin
u moet rijden, kunt u een kleine nooduitrusting meenemen.
Zaken die u bijvoorbeeld in de bagageruimte
kunt meenemen, zijn sneeuwkettingen, een
ruitenkrabbertje, een pechlamp, startkabels
e.d.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
STARTEN EN RIJDEN
Trekken van een aanhangwagen
201
Tips voor brandstofbesparing en
een lange levensduur van uw
Toyota
Meer kilometers met een liter brandstof rijden
is eenvoudig: rijd rustig! Uw auto zal dan ook
langer meegaan. De volgende tips zullen u helpen geld te besparen op brandstof-- en reparatiekosten:
MS31001
D Houd de banden steeds op de juiste
spanning. Controleer de bandenspanning
ten minste eenmaal per maand. Te lage
bandenspanning bevordert slijtage en verspilt brandstof. Zie bladzijde 257 in hoofdstuk 7--2 voor meer informatie.
D Voer geen onnodige ballast in uw auto
Toyota adviseert u geen aanhangwagen met
uw auto te trekken. De auto is niet ontworpen voor het trekken van een aanhangwagen.
mee. Door extra gewicht wordt de motor
zwaarder belast, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
D Vermijd langdurig stationair warmdraaien van de motor. Rijd weg zodra de motor
regelmatig draait, maar ontzie de motor zolang deze zijn bedrijfstemperatuur nog niet
heeft bereikt. In de winter duurt het wat langer voor de motor op temperatuur is.
D Trek rustig en geleidelijk op. Vermijd snel
accelereren. Schakel zo snel mogelijk in
een hogere versnelling.
D Vermijd onnodig stationair draaien. Als u
lang moet wachten, kunt u de motor beter
afzetten.
D Rijd niet met een te hoog of te laag motortoerental. Kies de versnelling die het
beste bij de gereden snelheid past.
D Rijd zo veel mogelijk met gelijkmatige
snelheid. Door herhaaldelijk accelereren
en vaart minderen wordt er kostbare brandstof verspild.
D Voorkom onnodig stoppen en remmen.
Houd een constante snelheid aan. Kijk onder het rijden ver vooruit en houd rekening
met veranderingen in de verkeerssituatie.
Kies doorgaande wegen om zo veel mogelijk verkeerslichten te vermijden. Houd altijd
voldoende afstand tot uw voorligger, zodat
u plotseling remmen kunt vermijden. U
spaart zo ook uw remmen.
D Vermijd zo veel mogelijk files en andere
verkeersopstoppingen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
202
STARTEN EN RIJDEN
D Laat uw voet nooit op het rem- of koppelingspedaal rusten tijdens het rijden. Dit
veroorzaakt voortijdige slijtage, warmlopen
en een hoog brandstofverbruik.
D Rijd ook op snelwegen rustig en gelijkmatig. Hoe hoger de snelheid, des te hoger
het brandstofverbruik. Door uw snelheid te
matigen, bespaart u op uw brandstofkosten.
D Zorg ervoor dat de voorwielen goed uitgelijnd blijven. Rijd niet tegen stoepranden
aan en minder vaart op slechte wegen. Als
de wielen niet goed uitgelijnd zijn, slijten de
banden sneller en moet de motor een hogere rolweerstand overwinnen, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt.
D Houd de onderzijde en wielkasten van
uw auto vrij van modder, vuil en dergelijke. Hiermee worden corrosie en nodeloze
gewichtstoename tegengegaan.
D Houd uw auto door regelmatig onderhoud in topconditie. Een vervuild luchtfilter, onjuiste klepspeling, vervuilde bougies,
vervuilde en/of verouderde smeermiddelen,
niet goed afgestelde remmen enz. verminderen de prestaties van de motor en verhogen het brandstofverbruik. Voor een lange
levensduur en een lage kilometerprijs is het
van belang dat de onderhoudsbeurten volgens het onderhoudsschema worden uitgevoerd. Als u vaak over stoffige wegen rijdt
of dikwijls zeer korte afstanden rijdt, hoort
uw auto vaker een onderhoudsbeurt te krijgen.
WAARSCHUWING
Probeer nooit brandstof te besparen door
tijdens het afdalen van een helling de motor
af te zetten. De rem-- en stuurbekrachtiging
zullen dan niet meer werken. Het is dan ook
niet meer mogelijk om op de motor af te
remmen om het remsysteem te sparen. Bovendien werkt het emissiesysteem alleen
goed als de motor draait.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
Hoofdstuk 4
WAT TE DOEN BIJ PECH
D Als de motor niet wil aanslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
D Als de motor afslaat tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
D Als het motortoerental niet verhoogd kan worden . . . . . . . . . . . 211
D Als de motor oververhit raakt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
D Als de auto een lekke band heeft . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
D Als uw auto vast komt te zitten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
D Als uw auto moet worden gesleept . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
D Als de selectiehendel van de multi--mode transmissie
is geblokkeerd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
D Als u uw sleutels verliest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230
203
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
204
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als de motor niet wil aanslaan
(a) Eenvoudige controles
Verzeker u er vóór het uitvoeren van deze
controles van dat u de juiste startprocedure
hebt gevolgd, zoals aangegeven in “Starten
van de motor” op bladzijde 194 in hoofdstuk 3
en dat er voldoende brandstof in de tank zit.
Uw auto is uitgerust met een startblokkering;
controleer of de motor met een reservesleutel
kan worden gestart. Als de motor dan wel kan
worden gestart, kan uw sleutel defect zijn. Laat
de sleutel controleren bij een Toyota--dealer of
erkende reparateur. Als de motor met geen van
de sleutels gestart kan worden, kan de
startblokkering defect zijn. Neem contact op
met een Toyota--dealer of erkende reparateur.
(Zie “Sleutels” op bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2.)
Als de startmotor niet of te langzaam
draait—
1. Controleer beide accukabels. Overtuig u
ervan dat de aansluitingen op de accu, het
chassis en de startmotor goed vastzitten en
schoon zijn.
2. Schakel de interieurverlichting in wanneer
de bovengenoemde aansluitingen goed
vastzitten en schoon zijn.
3. Als de interieurverlichting niet brandt, zwak
brandt of uitgaat als de startmotor wordt
ingeschakeld, is de accu ontladen. U kunt
proberen door middel van hulpstartkabels
en een hulpaccu de motor te starten. Zie
“(d) Hulpstart” op bladzijde 207 voor meer
informatie.
Als de interieurverlichting in orde is, maar de
motor niet aanslaat, moet deze worden afgesteld of gerepareerd. Neem contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
OPMERKING
Sleep of duw de auto niet aan. Hierdoor kan
de auto beschadigd raken of een ongeval
veroorzaken als de motor aanslaat. Ook kan
de katalysator daardoor oververhit raken en
zelfs de oorzaak van brand worden.
Als de startmotor met normale snelheid
draait, maar de motor niet aanslaat:
Benzinemotor:
1. Zet het contact in stand ACC of UIT en probeer de motor nogmaals te starten.
2. Als de motor niet aanslaat, kan deze verzopen zijn door de herhaalde startpogingen.
Zie “(b) Verzopen motor starten” op bladzijde 205 voor meer informatie.
3. Als de motor dan nog niet aanslaat, moet
deze worden afgesteld of gerepareerd.
Neem contact op met een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Dieselmotor:
1. Wanneer u de motor wilt starten nadat deze
is afgeslagen door een lege brandstoftank,
kan het zijn dat u eerst het
brandstofsysteem moet ontluchten. Zie “(c)
Ontluchten van het brandstofsysteem
(dieselmotor)” op bladzijde 205 voor
verdere informatie.
2. Als het brandstofsysteem in orde lijkt, maar
de motor toch niet aanslaat, moet het
systeem worden afgesteld of gerepareerd.
Bel een Toyota--dealer of erkende
reparateur voor assistentie.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
(b) Verzopen motor starten
(benzinemotor)
205
(c) Ontluchten van het
brandstofsysteem (dieselmotor)
Als de motor niet aanslaat, kan deze verzopen zijn door de herhaalde startpogingen.
Als dit gebeurt, trap dan het gaspedaal helemaal in en draai dan de contactsleutel in stand
START. Houd de sleutel en het gaspedaal 15
seconden vast en laat ze daarna weer los. Probeer daarna de motor te starten zonder het
gaspedaal aan te raken.
MS41055
Als de motor na 15 seconden nog niet aanslaat, laat dan de sleutel los, wacht een paar
minuten en probeer het dan opnieuw.
Als de motor dan nog niet aanslaat, moet deze
worden afgesteld of gerepareerd. Bel een
Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie.
OPMERKING
Laat de startmotor niet langer dan 30 seconden onafgebroken werken. Anders kunnen
de startmotor en de bedrading oververhit
raken.
Als de tank onverhoopt is leeggereden en
de motor is afgeslagen, is het mogelijk dat
de motor na het tanken niet meer wil aanslaan. In dat geval moet het brandstofsysteem met behulp van de ontluchtingspomp
worden ontlucht.
Voer de onderstaande procedure uit om het
brandstofsysteem te ontluchten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
206
WAT TE DOEN BIJ PECH
MS41049a
MS41050b
Clips
1. Verwijder de bovenste afdekkap van de motor zoals aangegeven in de afbeelding.
2. Neem de ontluchtingspomp voorzichtig uit
de clips.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
207
(d) Hulpstart
Als de volgende aanwijzingen niet nauwgezet worden opgevolgd, kan letsel ontstaan
of kunnen de auto of elektronische onderdelen beschadigd raken door het exploderen
van de accu, door accuzuur of elektriciteit.
MS41051b
Als u er niet helemaal zeker van bent hoe de
procedure moet worden uitgevoerd, neem dan
contact op met een Toyota--dealer of een
sleepdienst.
WAARSCHUWING
D Accu’s bevatten het giftige en corrosieve
3. Knijp de ontluchtingspomp herhaaldelijk in
tot u meer weerstand voelt.
zwavelzuur. Gebruik een veiligheidsbril
tijdens de hulpstart en voorkom dat er
zuur op de huid, kleding of auto terechtkomt.
D Als er zuur op de huid of in de ogen komt,
trek dan onmiddellijk kleding die in contact is gekomen met accuzuur uit en spoel
overvloedig met water. Schakel gelijk
daarna medische hulp in. Blijf zo mogelijk
water op de ogen deppen met een spons
of doek, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat.
D In de accu ontstaat het licht ontvlambare
en explosieve waterstof. Gebruik tijdens
de hulpstart uitsluitend goede startkabels;
rook niet en steek nooit een lucifer of een
aansteker aan.
OPMERKING
De hulpaccu moet een 12V- accu te zijn. Voer
de hulpstart pas uit als u er zeker van bent
dat de hulpaccu ervoor geschikt is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
208
WAT TE DOEN BIJ PECH
HULPSTARTPROCEDURE
1. Controleer of de auto’s elkaar niet raken als
de hulpaccu zich in een andere auto bevindt. Zet het contact in stand UIT.
Gebruik bij de hulpstartprocedure een accu
met een gelijke of grotere capaciteit. Een
andere accu is waarschijnlijk niet krachtig
genoeg voor een hulpstart.
Laad de accu enige tijd op als de hulpstart
moeizaam verloopt.
2. Verwijder, indien nodig, de vuldoppen van
beide accu’s. Leg een doek over de openingen in de accu’s. Hierdoor wordt de kans op
een explosie, letsel en brandwonden verminderd.
3. Als de motor in de auto met de hulpaccu
niet draait, start deze dan en laat hem een
paar minuten draaien. Laat tijdens de hulpstart de motor met ongeveer 2.000 omw/
min draaien door het gaspedaal iets in te
trappen.
Ontladen
accu
MS41020d
Hulpaccu
Positieve
aansluiting
(“+” merkStartteken)
Positieve aansluiting
kabel
(“+” merkteken)
4. Sluit de startkabels in de volgorde a, b, c, d
aan.
a. Sluit de rode startkabel aan op de positieve accupool (+) van de ontladen accu.
b. Sluit de andere zijde van de rode startkabel aan op de positieve accupool (+) van de
hulpaccu.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
209
Startkabel
MS41021d
Ontladen
accu
Negatieve
accupool
(“--” merkteken)
MS41044b
Hulpaccu
c. Sluit de zwarte startkabel aan op de negatieve accupool (–) van de hulpaccu.
Aanbevolen punt voor benzinemotor
d. Sluit de andere zijde van de zwarte startkabel aan op de auto met de ontladen accu
op een stevig, stabiel, niet gelakt metalen
punt.
In de volgende afbeeldingen worden de
aanbevolen punten gegeven waarop de
startkabel het beste kan worden aangesloten:
MS41047a
Aanbevolen punt voor dieselmotor
Sluit de kabel niet aan op of bij een onderdeel dat beweegt tijdens het starten.
WAARSCHUWING
Let er bij het aansluiten van de startkabels
op dat u niet over de accu gaat hangen en
dat de startkabels en de accuklemmen niets
anders dan de accupolen of massa raken,
om letsel te voorkomen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
210
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als de motor afslaat tijdens het
rijden
5. Alleen uitvoeringen met dieselmotor:
Wacht na het aansluiten van de startkabels
ongeveer 5 minuten om de ontladen accu
wat op te laden. Laat gedurende deze tijd
de motor van de auto met de hulpaccu met
ongeveer 2.000 omw/min draaien door het
gaspedaal iets in te trappen.
Als de motor afslaat tijdens het rijden...
6. Multi- mode transmissie: Zet het contact
in stand AAN. Houd het rempedaal stevig
ingetrapt en zet de selectiehendel in stand
N. Controleer of op het instrumentenpaneel
het controlelampje “N” gaat branden. Start
vervolgens de motor volgens de normale
procedure.
3. Probeer de motor weer te starten.
Handgeschakelde transmissie: Start de
motor volgens de normale procedure.
Laat, na het aanslaan, de motor gedurende
enkele minuten met ongeveer 2.000 omw/
min draaien door het gaspedaal iets in te
trappen.
7. Neem de startkabels voorzichtig in de omgekeerde volgorde los: eerst de negatieve
kabel en dan de positieve kabel.
8. Neem voorzichtig de doeken van de accu’s;
er kan zuur in zitten.
9. Als de vuldoppen werden verwijderd, plaats
ze dan weer.
Als de reden voor het ontladen van de accu
niet duidelijk is (zoals bijvoorbeeld wanneer u
hebt vergeten de lampen uit te zetten), moet u
de auto laten nakijken door een Toyota--dealer
of erkende reparateur.
Als de eerste startpoging niet succesvol
verloopt...
Controleer of de klemmen van de startkabels
goed contact maken. Laad de lege accu met
aangesloten startkabels gedurende enkele minuten en start de motor op de normale manier.
Als deze poging ook zonder succes blijft, kan
de accu te ver ontladen zijn. Laat hem controleren bij een Toyota--dealer of erkende reparateur.
1. Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let
erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd
voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af.
Zet de auto op een veilige plaats neer.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
Als de motor niet aanslaat, zie dan “Als de motor niet wil aanslaan” op bladzijde 204 in dit
hoofdstuk.
WAARSCHUWING
Als de motor niet draait, werkt de rembekrachtiging niet. Hierdoor zal het remmen
veel zwaarder gaan dan normaal.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als het motortoerental niet
toeneemt (alleen multi-- mode
transmissie)
Als het motortoerental niet toeneemt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, kan er een storing
in de elektronische smoorklepaansturing zijn
opgetreden.
Dit kan gepaard gaan met trillingen. Als u het
gaspedaal echter steviger en langzamer intrapt, kunt u met uw auto langzamer gaan rijden. Laat uw Toyota zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende reparateur.
Ook al wordt de storing van het elektronisch
gaspedaal bij lage snelheid gecorrigeerd, het
gaspedaal kan pas herstellen als de motor is
afgezet en het contact in stand ACC of UIT
staat.
WAARSCHUWING
Let er vooral op dat het pedaal niet onjuist
wordt gebruikt.
211
Als de motor oververhit raakt
(benzinemotor)
Wanneer u merkt dat de motor minder goed
trekt of als u een luid kloppend of pingelend
geluid hoort, terwijl het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur een
te hoge temperatuur aangeeft, is de motor
waarschijnlijk te heet geworden. Voer de
volgende procedure uit:
1. Zet de auto zo ver mogelijk aan de kant van
de weg en schakel de alarmknipperlichten
in. Zet de transmissie in stand N (multi--mode transmissie) of de vrijstand (handgeschakelde transmissie) en activeer de parkeerrem. Schakel de airconditioning uit
(indien van toepassing).
2. Zet de motor af als er kokende vloeistof of
stoom uit de radiateur of het reservoir ontsnapt. Wacht met het openen van de motorkap tot er geen stoom meer te zien is. Als
er geen kokende vloeistof of stoom ontsnapt, laat u de motor lopen. Controleer of
de elektrische ventilator werkt. Zet het contact in stand UIT als dit niet het geval is.
WAARSCHUWING
Laat de motorkap gesloten tot er geen
stoom meer ontsnapt om letsel te voorkomen. Ontsnappende stoom of koelvloeistof
is een teken dat het koelsysteem onder een
zeer hoge druk staat, met alle gevaren van
dien.
3. Controleer de radiateur, de slangen en de
onderzijde van de auto op lekken. Waterlekkage van de airconditioning is echter normaal wanneer deze gebruikt is.
WAARSCHUWING
Houd handen en kleding uit de buurt van
de ventilator en de aandrijfriemen van de
motor als deze draait.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
212
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als de motor oververhit raakt
(dieselmotor)
4. Zet het contact direct af als het koelsysteem lek is. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie.
5. Als er geen lekkage kan worden
vastgesteld, controleer dan het
koelvloeistofniveau in het reservoir. Als het
reservoir leeg is, vul het dan bij draaiende
motor bij met koelvloeistof. Vul het tot
ongeveer de helft. Zie “Selectie van
koelvloeistof” op bladzijde 254 in hoofdstuk
7--2 voor meer informatie over het te
gebruiken type koelvloeistof.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit wanneer de
motor en de radiateur nog heet zijn. Door de
hoge druk in het koelsysteem kunnen kokende vloeistof en stoom naar buiten spuiten waardoor ernstige brandwonden kunnen
ontstaan.
6. Controleer nogmaals het
koelvloeistofniveau in het reservoir als de
motortemperatuur weer tot de normale
waarde is gedaald. Vul, indien nodig, het
reservoir bij tot het halfvol is. Als het niveau
in korte tijd daalt, is het koelsysteem toch
lek. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
Wanneer u merkt dat de motor minder goed
trekt of als u een luid kloppend of pingelend
geluid hoort, terwijl het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur een
te hoge temperatuur aangeeft, is de motor
waarschijnlijk te heet geworden. Voer de
volgende procedure uit:
1. Zet de auto zo ver mogelijk aan de kant van
de weg en schakel de alarmknipperlichten
in. Zet de transmissie in de vrijstand en zet
de parkeerrem vast. Schakel de
airconditioning uit (indien van toepassing).
2. Zet de motor af als er kokende vloeistof of
stoom uit de radiateur of het reservoir ontsnapt. Wacht met het openen van de motorkap tot er geen stoom meer te zien is. Als
er geen kokende vloeistof of stoom ontsnapt, laat u de motor lopen. Controleer of
de elektrische ventilator werkt. Zet het contact in stand UIT als dit niet het geval is.
WAARSCHUWING
Laat de motorkap gesloten tot er geen
stoom meer ontsnapt om letsel te voorkomen. Ontsnappende stoom of koelvloeistof
is een teken dat het koelsysteem onder een
zeer hoge druk staat, met alle gevaren van
dien.
3. Controleer de radiateur, de slangen en de
onderzijde van de auto op lekken. Waterlekkage van de airconditioning is echter normaal wanneer deze gebruikt is.
WAARSCHUWING
Houd handen en kleding uit de buurt van
de ventilator en de aandrijfriemen van de
motor als deze draait.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
213
Als de auto een lekke band
heeft—
4. Zet het contact direct af als het koelsysteem lek is. Bel een Toyota--dealer of erkende reparateur voor assistentie.
5. Als er geen lekkage kan worden
vastgesteld, controleer dan het
koelvloeistofniveau in het reservoir. Als het
reservoir leeg is, vul het dan bij draaiende
motor bij met koelvloeistof. Vul het tot
ongeveer de helft. Zie voor het type
koelvloeistof, “Selectie van koelvloeistof” op
bladzijde 256 in hoofdstuk 7--2.
WAARSCHUWING
Verwijder de dop van het expansietankje
nooit wanneer de motor en de radiateur nog
heet zijn. Door de hoge druk in het koelsysteem kunnen kokende vloeistof en stoom
naar buiten spuiten waardoor ernstige
brandwonden kunnen ontstaan.
6. Controleer nogmaals het
koelvloeistofniveau in het reservoir als de
motortemperatuur weer tot de normale
waarde is gedaald. Vul, indien nodig, het
reservoir bij tot het halfvol is. Als het niveau
in korte tijd daalt, is het koelsysteem toch
lek. Laat de auto zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
1. Verminder geleidelijk aan uw snelheid en let
erop dat u in een rechte lijn blijft rijden. Rijd
voorzichtig de vluchtstrook op of de weg af.
Stop nooit in de middenberm. Zet de auto
op een veilige plaats neer. Parkeer de auto
op een vlakke en stevige ondergrond.
2. Zet de motor af en schakel de alarmknipperlichten in.
3. Handgeschakelde transmissie:
Trek de parkeerrem stevig aan en zet de
versnellingspook in de achteruit.
Multi- mode transmissie:
Trek de parkeerrem stevig aan en zet het
contact in stand AAN. Zet vervolgens de
selectiehendel in stand M 1, E 1 of R.
4. Laat de passagiers aan de rechterkant uit
de auto stappen en wijs ze op de gevaren
van het voorbijrijdende verkeer.
5. Lees de hierna gegeven aanwijzingen aandachtig door.
WAARSCHUWING
Belangrijke punten die u bij het opkrikken in
acht moet nemen ter voorkoming van letsel:
D Volg de instructies die hierna gegeven
worden stipt op.
D Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen
door een krik wordt ondersteund. U kunt
hierdoor ernstige verwondingen oplopen.
D Start de motor niet en laat de motor ook
niet draaien als de auto op een krik staat.
D Parkeer de auto op een stevige vlakke ondergrond, zet de parkeerrem stevig vast
en schakel de transmissie in de achteruit.
Plaats, indien nodig, een wielblok voor of
achter het wiel dat zich schuin tegenover
het wiel met de lekke band bevindt.
D Verzeker u ervan dat de krikkop goed in
het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto
wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed
is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
214
WAT TE DOEN BIJ PECH
—Gereedschap en reservewiel
D Kruip nooit onder de auto als deze alleen
door de krik wordt ondersteund.
D Gebruik de krik uitsluitend om uw auto op
te krikken bij het verwisselen van een wiel.
D Krik de auto niet op als er zich nog ie-
MS41005a
mand in de auto bevindt.
D Plaats niets op of onder de krik als de
auto wordt opgekrikt.
D Krik de auto niet hoger op dan nodig is
om het reservewiel te monteren.
OPMERKING
Rijd nooit door met een lekke band. Zelfs als
u slechts een klein stukje doorrijdt, kunnen
de band en het wiel onherstelbaar beschadigd raken.
1. Pak het benodigde gereedschap en het
reservewiel uit de auto.
1
2
3
4
Afdekplaat reservewiel
Krik
Wielsleutel
Reservewiel
Om op een lekke band voorbereid te zijn, kunt
u uzelf het beste van tevoren met de krik en
het gereedschap vertrouwd maken. Onthoud
waar alles is opgeborgen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
215
—Plaatsen van een wielblok
MS41006
Verwijderen van het reservewiel:
1. Verwijder de gereedschapshouder.
2. Draai de bout los en verwijder deze.
Neem dan het reservewiel uit de auto.
Leg bij het opbergen de binnenkant van het
wiel naar boven. Zet daarna het wiel weer vast
door bovenstaande procedure in omgekeerde
volgorde uit te voeren om te voorkomen dat het
bij een ongeluk of bij plotseling remmen naar
voren schiet.
MS41001
2. Blokkeer het wiel schuin tegenover het
wiel met de lekke band met een wielblok,
om te voorkomen dat de auto kan gaan
rijden als deze is opgekrikt.
Plaats het wielblok aan de voorzijde van een
van de voorwielen of aan de achterzijde van
een van de achterwielen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
216
WAT TE DOEN BIJ PECH
—Verwijderen van wieldop
(stalen velgen)
MS41045b
—Losdraaien van de wielbouten
MS41012b
3. Verwijder de wieldop.
4. Draai alle wielbouten los.
Verwijder de wieldop op de aangegeven manier
met de wielsleutel.
Draai de wielbouten altijd een halve slag los
voordat u de auto opkrikt.
WAARSCHUWING
Probeer de wieldop niet met de hand te verwijderen. Neem voldoende voorzichtigheid
in acht om letsel te voorkomen.
De wielbouten moeten linksom worden losgedraaid. Om een maximale hefboomwerking te
verkrijgen, zet u de sleutel zo op de bout dat
de handgreep horizontaal naar rechts wijst.
Pak de sleutel bij het uiteinde beet en trek deze
naar boven om de bout los te draaien. Pas op
dat de sleutel niet van de bout afschiet.
Draai de wielbouten er nog niet helemaal af
maar draai ze slechts een halve slag los.
WAARSCHUWING
Breng nooit olie of vet aan op de wielbouten.
Hierdoor kunnen de bouten en wielen losraken en eraf vallen, wat kan leiden tot een
ernstig ongeval.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
217
—Plaatsen van de krik
MS41041a
WAARSCHUWING
MS41013d
Stalen velgen: Gebruik geen inbussleutel
o.i.d. om de bouten los of vast te draaien.
Hierdoor kunnen de bouten vervormen,
waardoor het wiel niet meer goed vastgedraaid kan worden.
5. Plaats de krik onder het juiste kriksteunpunt.
Verzeker u ervan dat de krik op een vlakke en
harde ondergrond staat.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
218
WAT TE DOEN BIJ PECH
—Opkrikken van de auto
MS41014b
6. Controleer of er zich niemand in de auto
bevindt en krik dan de auto zo hoog op
dat het reservewiel kan worden gemonteerd.
Denk eraan dat de auto hoger moet worden
opgekrikt om het reservewiel te monteren dan
om het wiel met de lekke band te verwijderen.
Draai de krikslinger rechtsom om de auto op te
krikken. Controleer, zodra de krik de auto raakt
en deze iets op begint te tillen, voor de zekerheid nogmaals of de krikkop goed onder het
steunpunt zit.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze alleen
door de krik wordt ondersteund.
—Verwisselen van het wiel
MS41015a
7. Verwijder de wielbouten en verwissel het
wiel.
Til het wiel met de lekke band er recht af en leg
het weg.
Zet het reservewiel voor de wielnaaf en draai
het wiel zodanig dat de boutgaten in lijn liggen
met de gaten in de wielnaaf. Zet het wiel vast
met de bouten.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
219
—Plaatsen van de wielbouten
MS41016a
MS41017a
Voordat u een wiel monteert, reinigt u de plaatsen waar wiel en naaf of remtrommel elkaar
raken met behulp van een staalborstel of een
doek. Als een wiel wordt gemonteerd zonder
dat de metalen delen goed op elkaar dragen,
kunnen de wielbouten loslopen. Hierdoor kan
een wiel op den duur onder het rijden losraken.
8. Plaats alle wielbouten en draai ze handvast.
Draai de bouten met de hand zo ver mogelijk
vast. Druk daarna het wiel aan en probeer ze
nog verder aan te draaien.
WAARSCHUWING
Breng nooit olie of vet aan op de wielbouten.
Hierdoor kunnen de bouten te vast gedraaid
worden en beschadigd raken. Hierdoor kunnen de bouten en wielen losraken en eraf
vallen, wat kan leiden tot een ernstig ongeval. Als er olie of vet op een bout zit, maak
deze dan schoon.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
220
WAT TE DOEN BIJ PECH
—Auto laten zakken
D Laat een beschadigde wieldop niet op het
wiel zitten. Een beschadigde wieldop kan
tijdens het rijden van het wiel raken en ongelukken veroorzaken.
MS41018b
9. Laat de auto helemaal zakken en draai
de wielbouten vast.
Draai de krikslinger linksom tot de krik helemaal gezakt is en het wiel weer op de grond
staat.
Gebruik alleen de wielsleutel om de bouten
(rechtsom) vast te draaien. Gebruik geen andere gereedschappen; zet alleen met uw handen kracht op de wielsleutel, doe dit nooit met
een hamer, pijp of voet. Let erop dat de sleutel
goed over de bout zit.
Draai de bouten in de aangegeven volgorde
eerst een beetje vast. Herhaal dit proces totdat
alle bouten goed vastzitten.
WAARSCHUWING
D Controleer wanneer u de auto laat zakken
of er niets of niemand onder komt.
D Laat zo spoedig mogelijk na het verwisselen van een wiel de bouten met een aanhaalmoment van 103 Nm (10,5 kgm) vastzetten. Anders kunnen de bouten losraken
en de wielen eraf vallen, wat tot een ernstig ongeval kan leiden.
D Als de bouten te stevig vast worden gedraaid, kan het wiel vervormen en kunnen
er scheurtjes ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
221
—Plaatsen wieldop
(stalen velgen)
MS41041a
WAARSCHUWING
Stalen velgen: Gebruik geen inbussleutel om
de bouten los of vast te draaien. Hierdoor
kunnen de bouten vervormen, waardoor het
wiel niet meer goed vastgedraaid kan worden.
MS41019
10. Plaats de wieldop.
1. Plaats de wieldop op de velg.
Breng de uitsparing in de wieldop in lijn met
het ventieldopje zoals aangegeven.
2. Druk één hand stevig op de ene zijde van
de wieldop en tik de andere zijde met uw
andere hand stevig vast rondom de hele
omtrek van de wieldop.
WAARSCHUWING
Neem voldoende voorzichtigheid in acht om
letsel te voorkomen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
222
WAT TE DOEN BIJ PECH
—Na het verwisselen van het wiel
11. Controleer de spanning van de zojuist
gemonteerde reserveband.
Breng deze indien nodig op de voorgeschreven
waarde (zie hiervoor bladzijde 287 in hoofdstuk
8). Als de spanning te laag is, rijdt u langzaam
naar de dichtstbijzijnde garage of servicestation en pompt u de band op, omdat deze anders
onherstelbaar wordt beschadigd tijdens het rijden.
Vergeet niet te controleren of bij elk wiel het
ventiel met een dopje is afgesloten, zodat er
geen vuil en vocht in het ventiel kunnen dringen. Hierdoor zou het ventiel kunnen gaan lekken. Breng zo spoedig mogelijk een nieuw dopje aan als er een blijkt te ontbreken.
12. Berg het gereedschap, de krik en het
wiel met de lekke band weer op.
Draai zo spoedig mogelijk na het verwisselen
van een wiel de wielbouten vast met het voorgeschreven aanhaalmoment, zie bladzijde 287
in hoofdstuk 8. Laat de lekke band repareren
en vervang het reservewiel door de gerepareerde band.
WAARSCHUWING
Controleer voor het rijden of het gereedschap, de krik, de gevarendriehoek en het
wiel met de lekke band weer goed zijn opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen
dat een van deze voorwerpen bij een aanrijding of bij hard remmen letsel veroorzaakt.
PS41515
Lichtmetalen velgen:
Verwijder de naafdop door deze vanaf de achterzijde uit de velg te drukken alvorens de velg
met de lekke band op te bergen.
Raak de naafdop niet kwijt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als uw auto vast komt te zitten
Als uw auto vastzit in sneeuw, modder,
zand o.i.d., kunt u proberen de auto vrij te
krijgen door te schommelen.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet vrij te krijgen door
schommelen in de onmiddellijke nabijheid
van mensen of voorwerpen. Tijdens het
schommelen kan de auto ineens naar voren
of naar achteren bewegen, waardoor schade
of letsel kan ontstaan als er zich voorwerpen
of mensen dicht bij de auto bevinden.
OPMERKING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
alvorens uw auto vrij te maken door te
“schommelen”, om schade aan de transmissie en andere onderdelen te voorkomen.
z Laat de motor niet met te veel toeren
draaien en voorkom dat de wielen doorslippen.
223
Als uw auto moet worden
gesleept—
(a) Slepen met een bril
—Met de voorwielen in een bril
Met de achterwielen in een bril
MS41002
(b) Vervoeren op een
trailer/autoambulance
z Laat uw auto wegslepen als na een aantal
pogingen uw auto nog niet vrij is.
Wanneer slepen noodzakelijk is, moet dit
worden gedaan door een Toyota- dealer of
erkende reparateur of een gespecialiseerd
bedrijf. Laat uw auto, in overleg met de
sleepdienst, op manier (a) of (b) wegslepen.
Laat uw auto alleen wegslepen door een
Toyota- dealer of erkende reparateur of een
ander gespecialiseerd bedrijf. In geval van
nood mag uw auto worden weggesleept
zoals beschreven in “Slepen in een noodgeval” op bladzijde 225 in dit hoofdstuk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
224
WAT TE DOEN BIJ PECH
Door goed materiaal te gebruiken wordt voorkomen dat uw auto beschadigd raakt tijdens
het slepen. Uw Toyota--dealer of erkende reparateur en de sleepdiensten zijn op de hoogte
van de te volgen procedure.
Uw auto kan beschadigd raken als het slepen
niet goed wordt uitgevoerd. Ondanks dat de
meeste sleepdiensten op de hoogte zijn van de
juiste procedure, is een vergissing niet uit te
sluiten. Let erop dat de volgende voorzorgsmaatregelen altijd in acht worden genomen.
Laat, indien nodig, deze bladzijde aan de
chauffeur van de sleepdienst zien.
VOORZORGSMAATREGELEN
Gebruik een stevige sleepkabel en neem de
wettelijke voorschriften in acht. De wielen en
de as die niet van de grond worden getakeld,
dienen in een goede conditie te verkeren. Gebruik een trailer of dolly als dit niet het geval is.
(a) Slepen met een bril
Met de voorwielen in een bril: Zorg ervoor
dat de parkeerrem vrij staat.
OPMERKING
Let erop dat de andere zijde van de auto dan
die op de bril staat voldoende grondspeling
heeft. Anders kan de bumper en/of de onderkant van de auto beschadigd raken tijdens
het wegslepen.
Met de achterwielen in een bril:
D Handgeschakelde transmissie:
Het wordt aanbevolen om een dolly onder
de achterwielen te plaatsen. Als er geen
dolly wordt gebruikt, zet dan het contact in
stand ACC en zet de transmissie in neutraal.
D Multi--mode transmissie:
Het wordt aanbevolen om een dolly onder
de wielen te plaatsen. De dolly moet onder
de voorwielen worden geplaatst. Als u geen
gebruik maakt van een dolly (of er geen tot
uw beschikking hebt), zet het contact dan
eerst in stand AAN en zet de selectiehendel
in stand N. Verzeker u ervan dat op het instrumentenpaneel stand N weergegeven
wordt.
Alleen multi- mode transmissie:
Controleer nadat de selectiehendel in stand N
is gezet, of de transmissie uit de versnelling en
in de neutraalstand staat door de auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie niet in de
neutraalstand gezet kan worden, het contact
vanuit stand UIT in stand AAN, en zet de versnellingspook vanuit stand N kort in stand E, M
of R en vervolgens weer in stand N. Zet het
contact van stand AAN in stand UIT. Door deze
procedures kan de transmissie in de neutraalstand gezet worden. Wanneer de transmissie
nog steeds niet in de neutraalstand gezet kan
worden, gebruik dan geen dolly.
OPMERKING
De auto mag niet gesleept worden als de
sleutel niet in het contactslot steekt of met
het contact in stand UIT. Het stuurslotmechanisme is niet sterk genoeg om de voorwielen tijdens het slepen recht te houden.
(b) Vervoeren op een trailer/autoambulance
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
225
—Slepen in een noodgeval
(c) Slepen met een
takelwagen
MS41003
(c) Slepen met een takelwagen
OPMERKING
Sleep de auto niet met een takelwagen, noch
vooruit, noch achteruit. Anders kan er schade ontstaan aan de carrosserie.
MS41004a
Wanneer slepen noodzakelijk is, moet dit
worden gedaan door een Toyota- dealer of
erkende reparateur of een gespecialiseerd
bedrijf.
In geval van nood kunt u een sleepkabel of
- ketting aan het sleepoog rechts voor onder
de auto vastmaken. Wees extra voorzichtig
als er op deze manier wordt gesleept.
Zie voor het plaatsen van het sleepoog aan de
voorzijde “Plaatsen sleepoog voorzijde” op
bladzijde 227 in dit hoofdstuk.
OPMERKING
Gebruik alleen het aangegeven sleepoog,
anders kan de auto beschadigd raken.
Er moet een bestuurder in de auto zitten om te
sturen en te remmen.
Uw auto mag op deze manier alleen op een
verharde weg en met lage snelheid over een
korte afstand worden gesleept. Ook moeten de
wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een goede conditie te
zijn.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
226
WAT TE DOEN BIJ PECH
WAARSCHUWING
D Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept. Voorkom plotseling
wegrijden of plotselinge bewegingen
waardoor er extreme krachten op het
sleepoog en de sleepkabel of - ketting
worden uitgeoefend. Het sleepoog en de
sleepkabel of - ketting kunnen breken,
waardoor er ernstig letsel of schade kan
ontstaan.
D Zorg ervoor het sleepoog vóór goed aan
de auto te bevestigen. Als het sleepoog
niet goed wordt bevestigd, kan het bij het
slepen losraken, waardoor de inzittende in
de voorste auto ernstig letsel kan oplopen
of waardoor schade aan de voorste auto
kan ontstaan.
OPMERKING
Gebruik uitsluitend een speciale sleepkabel
of - ketting om een auto te slepen. Maak de
kabel of de ketting goed vast aan het sleepoog.
Zet voordat de auto gesleept wordt de parkeerrem vrij en zet de selectiehendel in stand N
(multi--mode transmissie) of in de vrijstand
(handgeschakelde transmissie). De contactsleutel moet in stand ACC (motor uit) of AAN
(draaiende motor) staan.
Alleen multi- mode transmissie:
Controleer nadat de selectiehendel in stand N
is gezet, of de transmissie uit de versnelling en
in de neutraalstand staat door de auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie niet in de
neutraalstand gezet kan worden, het contact
vanuit stand UIT in stand AAN, en zet de selectiehendel vanuit stand N kort in stand E of R
en vervolgens weer in stand N. Zet het contact
van stand AAN in stand UIT. Door deze procedures kan de transmissie in de neutraalstand
gezet worden. Wanneer de transmissie nog
steeds niet in de neutraalstand gezet kan worden, gebruik dan geen sleepkabels of --kettingen.
WAARSCHUWING
Als de motor niet draait, werken de rem-- en
stuurbekrachtiging niet. Hierdoor zal het
remmen en sturen veel zwaarder gaan dan
normaal.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
227
—Plaatsen sleepoog voorzijde
MS41046
1. Verwijder de afdekplaat van het reservewiel
zoals aangegeven in de afbeelding.
MS41007c
2. Verwijder het sleepoog zoals aangegeven in
de afbeelding.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
228
WAT TE DOEN BIJ PECH
MS41008b
MS41009a
3. Verwijder het afdekkapje van het sleepoog
met een sleufkopschroevendraaier met een
doek eromheen om te voorkomen dat de
voorbumper wordt beschadigd.
4. Draai het sleepoog rechtsom vast in de
daarvoor bestemde opening in de bumper.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
WAT TE DOEN BIJ PECH
229
Als de selectiehendel van de
multi-- mode transmissie is
geblokkeerd
MS41010d
5. Draai het sleepoog stevig vast met behulp
van de wielsleutel.
WAARSCHUWING
Wanneer u het sleepoog plaatst, zorg er dan
voor dat het goed wordt vastgedraaid. Als
dit niet het geval is, kan het sleepoog tijdens
het slepen losraken en ernstig letsel veroorzaken.
MS41053b
Als de blokkering van de selectiehendel niet
wordt uitgeschakeld en de selectiehendel
niet kan worden verplaatst, ook al staat het
contact in stand AAN, volg dan de onderstaande procedures:
1. Zet het contact in stand UIT of ACC. Let
erop dat de parkeerrem is geactiveerd.
2. Steek een platte schroevendraaier in het
gat en duw tegen het stangetje. De hendel kan worden bediend wanneer tegen
het stangetje wordt gedrukt.
3. Zet de selectiehendel in stand N.
4. Trap het rempedaal volledig in en zet het
contact in stand AAN.
5. Controleer of de schakelstandindicator
stand N weergeeft of controleer op de
volgende manier of transmissie in de
neutraalstand staat:
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
230
WAT TE DOEN BIJ PECH
Als u uw sleutels verliest
D Controleer nadat de selectiehendel in stand
N is gezet, of de transmissie uit de versnelling en in de neutraalstand staat door de
auto te duwen. Zet, wanneer de transmissie
niet in de neutraalstand gezet kan worden,
het contact vanuit stand UIT in stand AAN,
en zet de selectiehendel vanuit stand N kort
in stand E of R en vervolgens weer in stand
N. Zet het contact van stand AAN in stand
UIT. Door deze procedures kan de transmissie in de neutraalstand gezet worden.
Wanneer de transmissie nog steeds niet in
de neutraalstand gezet kan worden, gebruik
dan geen sleepkabels of --kettingen.
6. Start de motor met ingetrapt rempedaal.
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
U kunt nieuwe sleutels laten maken bij elke
Toyota- dealer of erkende reparateur met
behulp van het sleutelnummer en een van
de sleutels.
Laat ook een nieuwe sleutel bijmaken als u
maar een van de sleutels kwijtraakt. Als u al
uw sleutels kwijtraakt, kunt u geen nieuwe
sleutels bij laten maken maar moet het complete startblokkeersysteem worden vervangen.
Zie hiervoor de aanwijzing in “Sleutels” op
bladzijde 8 in hoofdstuk 1--2.
Afstandsbediening—
De nieuwe afstandsbediening moet op uw centrale portiervergrendeling worden afgestemd.
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Als uw sleutels zich in de afgesloten auto bevinden en het niet mogelijk is een sleutel bij te
laten maken, kan een Toyota--dealer of erkende reparateur in veel gevallen een portier van
uw auto met speciaal gereedschap voor u
openmaken. Als u onverhoopt een ruit moet
inslaan om in de auto te kunnen komen, raden
wij u aan hiervoor het kleinste ruitje te kiezen
omdat dit het minste kost. Wees extra voorzichtig dat u uzelf niet aan het glas snijdt!
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
Hoofdstuk 5
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE
CARROSSERIE
D Roestbescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232
D Wassen en in de was zetten van uw Toyota . . . . . . . . . . . . . . . . 233
D Schoonmaken van het interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235
231
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
232
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
Roestbescherming
Toyota heeft met behulp van de meest vooruitstrevende technologie in ontwerp en constructie voor u een kwaliteitsauto gebouwd die goed
is beschermd tegen roest. Doordat de auto nu
aan u wordt toevertrouwd, is de zorg waarmee
u de carrosserie de komende jaren onderhoudt
bepalend voor het voorkomen van roest.
De meest voorkomende oorzaken van roest
aan de auto zijn:
D Het ophopen van strooizout, vuil en modder
op moeilijk bereikbare plaatsen onder de
auto.
D Het afspringen van de lak of de antiroestbeschermlaag door lichte aanrijdingen of
steenslag.
Het onderhoud van de carrosserie kan in
bepaalde gebieden of onder ongunstige rijomstandigheden van extra groot belang
zijn:
D Strooizout en stofwerende chemicaliën bevorderen de roestvorming evenals het zout
in de zeelucht en de luchtverontreiniging in
industriegebieden.
Was uw auto dikwijls. Het is uiteraard noodzakelijk om uw auto door regelmatig wassen
schoon te houden. Ter voorkoming van roest
en andere corrosieverschijnselen zijn de volgende punten van belang:
D Als u in de winter over gepekelde wegen
hebt gereden of in de buurt van de kust
woont, is het verstandig om de carrosserie
en de onderkant van de auto regelmatig
met een krachtige waterstraal schoon te
spuiten (ten minste eenmaal per maand).
D De onderzijde en de wielkasten kunt u het
beste schoonmaken met hoge waterdruk of
met stoom. Besteed extra aandacht aan
deze gebieden daar het moeilijk is alle modder en vuil te zien. Let op dat daar alle aangekoekte modder wordt verwijderd, want
alleen nat maken zonder het te verwijderen
maakt de zaak alleen maar erger. De onderzijde van de portieren en diverse elementen van de bodemplaat hebben waterafvoeropeningen die niet verstopt mogen
raken. Er zou zich water kunnen verzamelen, wat roestvorming in de hand werkt.
D Een hoge relatieve vochtigheid versnelt de
D Het verdient aanbeveling om na de winter
vorming van roest, vooral bij temperaturen
net boven het nulpunt.
de onderzijde van de auto grondig te reinigen.
D Langdurig vochtig of nat blijven van bepaalde delen van de carrosserie werkt de vorming van roest in de hand; controleer van
tijd tot tijd uw auto op dit punt (bijvoorbeeld
onder de vloermatten).
D Hoge temperaturen bevorderen roest op die
delen van de carrosserie die door gebrek
aan een goede ventilatie niet snel kunnen
drogen.
Het zal nu duidelijk zijn hoe belangrijk het is uw
auto zo schoon mogelijk te houden en beschadiging van de lak of de beschermingslaag zo
snel mogelijk te (laten) repareren.
Neem de volgende aanwijzingen zorgvuldig
in acht om roest aan uw Toyota te helpen
voorkomen:
Zie “Wassen en in de was zetten van uw
Toyota” op bladzijde 233 voor verdere aanwijzingen.
Controleer de conditie van de lak van uw
auto. Werk krassen direct bij, om te voorkomen dat er roest ontstaat. Als door steenslag
en krassen het onderliggende metaal zichtbaar
is geworden, laat dan uw Toyota--dealer een en
ander in orde brengen.
Controleer het interieur van uw auto. Onder
de vloermatten in het interieur en in de bagageruimte kan zich vuil en water ophopen, waardoor corrosie kan gaan optreden. Controleer
dus af en toe of de vloer onder de matten
droog is. Wees vooral voorzichtig met het vervoer van chemicaliën, reinigingsmiddelen,
kunstmest, zout enz. en vervoer dergelijke
stoffen in een goed afgesloten verpakking. Bij
morsen of lekken de auto direct reinigen en
laten drogen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
233
Wassen en in de was zetten van
uw Toyota
Gebruik spatlappen. Als u veel over gepekelde wegen of grindwegen rijdt, helpen spatlappen uw auto te beschermen. Spatlappen van
royale afmetingen, die bijna tot de grond reiken, hebben het meeste effect. Het is raadzaam om de plaats waar de spatlappen worden
aangebracht tevoren tegen roest te behandelen. Een Toyota--dealer of erkende reparateur
kan spatlappen monteren als uw rijomstandigheden dat wenselijk maken.
Zet uw auto in een goed geventileerde garage of onder een carport. Zet uw auto niet in
een vochtige, slecht geventileerde garage.
Als u uw auto in de garage wast of een natte of
besneeuwde auto in de garage zet, kan er zoveel vocht vrijkomen dat er corrosie kan ontstaan. Uw auto kan nat zelfs in een verwarmde
garage gaan roesten, als deze ruimte slecht
geventileerd is.
Wassen van uw Toyota
Houd uw auto schoon door hem regelmatig
te wassen.
De volgende omstandigheden kunnen de lak
aantasten en corrosie aan de carrosserie en
andere onderdelen veroorzaken. Was uw auto
zo spoedig mogelijk:
D Bij het rijden in een kustgebied
D Bij het rijden over gepekelde wegen
D Als uw auto is verontreinigd met teer,
boomsappen, vogeluitwerpselen of insecten
D Als u gereden hebt in gebieden met een
overmatige hoeveelheid rook, roet, metaaldeeltjes of chemische verontreinigingen
D Als de auto erg vuil is geworden van stof of
modder
Met de hand wassen van uw Toyota
Was uw auto altijd in de schaduw en als de
carrosserie niet te warm aanvoelt.
WAARSCHUWING
Let erop uw handen niet te verwonden bij
het reinigen van de bodemplaat en/of het
chassis.
1. Spoel eerst al het losse vuil en stof met een
slang van de auto af. Als de onderzijde en
de wielkasten van de auto met modder of
strooizout bedekt zijn, gebruikt u een harde
straal om het te verwijderen.
2. Was de auto dan met een bij uw Toyota-dealer of een erkende reparateur verkrijgbaar autowasmiddel. Volg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant zorgvuldig op.
Gebruik geen sterk reinigende huishoudelijke schoonmaakmiddelen. Spoel uw spons
of doek veelvuldig in het water uit. Wrijf niet
te hard over de lak; laat het zeepwater het
vuil verwijderen.
Wieldoppen: Kunststof wieldoppen kunnen gemakkelijk beschadigen bij gebruik van sterke
oplosmiddelen. Als er toch oplosmiddel op de
wieldop terechtkomt, spoel dit dan af met water
en controleer of de wieldop beschadigd is.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
234
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
Lichtmetalen velgen: Gebruik een pH--neutraal
reinigingsmiddel, een zachte spons en veel
warm water.
OPMERKING
Gebruik voor het reinigen van lichtmetalen
velgen een pH- neutraal reinigingsmiddel.
Zuurhoudende of alkalische reinigingsmiddelen kunnen de wielbouten aantasten. Gebruik een zachte spons en veel warm water.
Spoel de auto goed af om te voorkomen dat
de wielbouten door achtergebleven reinigingsmiddel gaan roesten.
Kunststof bumpers: Was deze met de nodige
voorzichtigheid. Gebruik geen schuurmiddelen.
De bumpers hebben een zacht oppervlak.
Lampen: Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische reinigingsmiddelen en gebruik ook geen harde borstel. Hierdoor kan het lampglas beschadigd raken.
Teervlekken: Teervlekken kunt u verwijderen
met terpentine. Hiervoor zijn overigens ook
speciale producten in de handel.
3. Spoel de auto grondig na. Als zeepresten
op de auto opdrogen, zullen er strepen ontstaan. Bij warm weer kan het nodig zijn om
de auto in gedeelten te wassen en ieder gedeelte meteen na te spoelen.
4. Droog de auto na met een vochtige zeem of
een zachte doek. De voornaamste bedoeling van het nadrogen is het verwijderen
van het overtollige water, zodat de auto
zonder vlekken zal opdrogen. Wrijf of druk
daarom beslist niet te hard, omdat er anders krassen in de lak kunnen ontstaan.
OPMERKING
z Gebruik geen organische reinigingsmiddelen, zoals benzine en sterke oplosmiddelen. Deze kunnen giftig zijn en schade
veroorzaken.
z Gebruik geen harde borstel, want hierdoor
kan de auto beschadigd raken.
Wassen in de wasstraat
De auto mag gewassen worden in een wasstraat, maar houd in de gaten dat sommige
borstels, ongefilterd water of de wasprocedure
zelf soms krassen kunnen veroorzaken. Door
krassen wordt de lak aangetast en verliest de
lak zijn glans, wat vooral opvalt bij donkere
kleuren. De exploitant van de wasstraat kan u
wellicht meer informatie hierover verstrekken.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de antenne is verwijderd
voordat u van een wasstraat gebruik maakt.
Draai de antenne voorzichtig linksom om deze
te verwijderen.
In de was zetten van uw Toyota
Regelmatig in de was zetten wordt aanbevolen om de oorspronkelijke glans van de lak
te behouden en de lak tegen milieu- invloeden te beschermen.
Zet uw auto één keer in de maand of als de
auto het water niet goed meer afstoot in de
was.
1. Was en droog de auto altijd voordat u met
het in de was zetten begint, ook als u een
gecombineerde cleaner en was gebruikt.
2. Gebruik cleaner en was van een goede
kwaliteit. Als de lak erg verweerd is, gebruikt u eerst een aparte cleaner en zet u
de auto daarna nogmaals in de was. Volg
hierbij de gebruiksaanwijzing van de fabrikant zorgvuldig op. Behandel bij het poetsen en in de was zetten ook de chroomdelen, of gebruik hiervoor een speciaal
reinigings-- en beschermend middel.
3. Wanneer het water niet meer in druppels op
de lak blijft liggen, moet de auto opnieuw in
de was worden gezet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
235
Schoonmaken van het interieur
OPMERKING
De kunststof bumpers moeten altijd worden
verwijderd als de auto wordt overgespoten
en in een moffeloven wordt geplaatst. Door
hoge temperaturen kunnen de bumpers beschadigd raken.
Lampen: Breng geen was aan op het lampglas.
Hierdoor kan het lampglas beschadigd raken.
Verwijder per ongeluk aangebrachte was.
Lakstift
Uw Toyota- dealer of erkende reparateur kan
u een lakstift leveren om kleine plekjes en
krassen in het lakwerk bij te werken.
Wanneer u zo’n beschadiging ontdekt, kunt u
het plekje het beste meteen bijwerken, anders
zal het plaatwerk gaan roesten. Handel als
volgt: Schud de lak goed. Zorg ervoor dat het
te behandelen oppervlak goed schoon en
droog is. De truc om de plek zo onzichtbaar
mogelijk bij te werken is alleen dat stukje met
het kwastje aan te raken waar de lak af is. Gebruik zo weinig mogelijk lak en lak niet de lak
rondom de beschadigde plek mee.
WAARSCHUWING
D Auto’s met side airbags:
Let erop geen waterspetters of vloeistof te
morsen op de vloer. Hierdoor kunnen de
side airbags en/of de curtain airbags mogelijk niet (goed) opgeblazen worden,
waardoor de kans op letsel groter wordt.
D Reinig de vloerbedekking in het interieur
niet met water en let erop dat er geen water op blijft staan na het reinigen van het
in-- of exterieur. Water kan in onderdelen
van het audiosysteem komen of onder de
vloerbedekking (of - matten) komen en
storingen in het elektrische systeem veroorzaken; bovendien kan de bodemplaat
hierdoor corroderen.
Vinyl bekleding
De vinyl bekleding kan gemakkelijk worden
gereinigd met water waaraan wat milde
zeep of mild reinigingsmiddel is toegevoegd.
Gebruik eerst de stofzuiger om het losse vuil
en stof te verwijderen. Neem de bekleding
daarna af met een spons of doek en zeepsop.
Laat het sop een paar minuten op de bekleding
inwerken om het vuil los te weken en verwijder
dan het vuil en de zeepresten met een schone,
vochtige doek. Als het vuil nog niet geheel is
verdwenen, kunt u deze procedure herhalen.
Er zijn ook reinigingsmiddelen op schuimbasis
in de handel die goed gebruikt kunnen worden.
Volg de instructies van de fabrikant zorgvuldig
op.
OPMERKING
Gebruik nooit oplosmiddelen, verdunner,
benzine of ruitenreiniger om het interieur
schoon te maken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
236
BESCHERMING EN VERZORGING VAN DE CARROSSERIE
Vloerbedekking
Ruiten
Gebruik een goed reinigingsmiddel op
schuimbasis om de vloerbedekking te reinigen.
U kunt elke ruitenreiniger gebruiken om de
ruiten schoon te maken.
Verwijder eerst zo veel mogelijk vuil met de
stofzuiger. Er zijn diverse soorten reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel: in spuitbus of als poeder of vloeistof die met water
moet worden vermengd om schuim te krijgen.
Gebruik een spons of een borstel om het
schuim op de vloerbedekking aan te brengen.
Wrijf met elkaar overlappende cirkels.
Voeg geen water toe. Het beste resultaat wordt
verkregen door de vloerbedekking zo droog
mogelijk te houden. Lees de gebruiksaanwijzing aandachtig en volg deze stipt op.
Veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels kunnen worden gereinigd met milde zeep en water of met handwarm water.
Gebruik een doek of een spons. Controleer de
gordels tijdens het schoonmaken op abnormale
slijtage, rafels en scheuren.
OPMERKING
z Gebruik geen textielverf of bleekmiddelen
voor de riemen, omdat deze de sterkte
kunnen aantasten.
z Gebruik de gordels niet totdat deze droog
zijn.
OPMERKING
Maak de binnenzijde van de achterruit voorzichtig schoon zonder de verwarmingsdraden of de aansluitingen te beschadigen.
Bedieningspaneel airconditioning, bedieningspaneel audiosysteem, dashboard, middenconsole en schakelaars
Gebruik een zachte, vochtige doek om deze
delen schoon te maken.
Dompel een schone, zachte doek onder in
koud of lauw water, wring hem goed uit en
veeg dan voorzichtig het vuil weg.
OPMERKING
z Gebruik geen organische reinigingsmiddelen (oplosmiddelen, kerosine, alcohol,
benzine enz.), alkalische of zuurhoudende
middelen. Deze chemicaliën veroorzaken
verkleuring, vlekvorming en het loslaten
van het oppervlak.
z Als u gebruik maakt van een schoonmaak- of poetsmiddel, verzeker u er dan
van dat de bovenstaande ingrediënten
daarin niet voorkomen.
z Let er bij het gebruik van een vloeibare
luchtverfrisser op dat er geen vloeistof
wordt gemorst op de kunststof delen in
het interieur. Het kan zijn dat de vloeistof
één of meerdere van bovenstaande bestanddelen bevat. Als er toch wat is gemorst, maak het dan zo snel mogelijk
schoon volgens de hiervoor beschreven
methode.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ONDERHOUD EN REPARATIE
Hoofdstuk 6
ONDERHOUD EN REPARATIE
D Onderhoudsinformatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238
D Wanneer moet uw auto worden gerepareerd? . . . . . . . . . . . . . . 239
237
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
238
ONDERHOUD EN REPARATIE
Onderhoudsinformatie
Waar naar toe voor goed onderhoud?
Regelmatig onderhoud is essentieel.
Om uw nieuwe auto langdurig te kunnen gebruiken, raden wij u met klem aan uw Toyota
overeenkomstig het onderhoudsschema te laten onderhouden. Zie hiervoor het onderhoudsboekje en het garantieboekje. Door uw auto
regelmatig te onderhouden, bent u verzekerd
van:
D
D
D
D
D
D
een zo gunstig mogelijk brandstofverbruik
een lange levensduur van de auto
optimaal rijgenot
maximale veiligheid
maximale betrouwbaarheid
volledige bescherming van uw garantie-aanspraken
D het voldoen aan de overheidsvoorschriften
Uw Toyota is ontworpen voor zuinig rijden en
voordelig onderhoud. Veel van het vroeger vereiste onderhoud is niet langer of niet zo vaak
meer nodig. Zorg ervoor dat uw auto zo voordelig mogelijk kan rijden en zo lang mogelijk
kan meegaan door het onderhoudsschema
nauwkeurig op te volgen.
Zie het onderhouds- en garantieboekje voor
het onderhoudsschema.
Om uw auto in de best mogelijke staat te
houden, raadt Toyota u aan om alle reparaties
en onderhoudswerkzaamheden te laten
uitvoeren door een Toyota--dealer of erkende
reparateur. Laat door de garantie gedekte
reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren
door een Toyota--dealer of erkende reparateur,
die originele Toyota--onderdelen gebruikt. Ook
voor andere reparaties en
servicewerkzaamheden bent u bij een
Toyota--dealer of erkende reparateur aan het
juiste. Zij zijn immers gespecialiseerd in
Toyota’s en met hun expertise kunnen
eventuele problemen snel en vakkundig
worden verholpen.
Uw Toyota--dealer voert alle onderhoudswerkzaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen
zo laag mogelijke kosten uit.
Kan de bestuurder zelf onderhoud en controles uitvoeren?
Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt, zijn veel onderhoudswerkzaamheden en reparaties zelf uit te
voeren. Hoe deze werkzaamheden dienen te
worden uitgevoerd wordt op bladzijde 241 in
hoofdstuk 7 nader uitgelegd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ONDERHOUD EN REPARATIE
239
Wanneer moet uw auto worden
gerepareerd?
Houd er echter rekening mee dat voor
bepaalde werkzaamheden speciaal
gereedschap en kennis benodigd zijn. Dit soort
werkzaamheden kunt u beter overlaten aan
een Toyota--dealer of erkende reparateur. Zelfs
als u een ervaren doe--het--zelf--monteur bent,
raden wij u aan om reparaties en onderhoud
door uw Toyota--dealer uit te laten voeren. Een
Toyota--dealer of erkende reparateur houdt de
onderhoudshistorie van uw Toyota bij, wat
handig kan zijn als u ooit werkzaamheden
moet laten uitvoeren die onder de garantie
vallen. Indien u de onderhoudswerkzaamheden
door een andere dan een Toyota--dealer of
erkende reparateur laat uitvoeren, raden wij u
aan te vragen of de onderhoudshistorie kan
worden bijgehouden.
Wees attent op veranderingen van de prestaties en geluiden en op zichtbare tekenen die
erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een
paar belangrijke aanwijzingen zijn de volgende:
De aanwijzing van de kilometerteller of de
verstreken tijd bepaalt wanneer een onderhoudsbeurt noodzakelijk is. In het algemeen
zal de aanwijzing van de kilometerteller bepalen wanneer de onderhoudsbeurt nodig
is. Als u echter minder dan 15.000 km per
jaar rijdt, moet uw auto 1 keer per jaar een
onderhoudsbeurt te krijgen. Onder zware
rijomstandigheden is frequenter onderhoud
vereist.
bandengepiep bij het nemen van bochten;
ongelijkmatige bandenslijtage
Rubber slangen (van het koel- , verwarmings- , rem- en brandstofsysteem) dienen
door een Toyota- dealer of erkende reparateur volgens het onderhoudsschema te worden gecontroleerd.
Dit zijn extra belangrijke onderhoudsgevoelige
onderdelen. Laat vervuilde of beschadigde
slangen onmiddellijk vervangen. Rubber slangen verslijten door het ouder worden, resulterend in zwellen, schuren of scheuren.
D
D
D
D
De motor hapert, pingelt of slaat over
Een merkbaar verlies aan trekkracht
Vreemde motorgeluiden
Lekkage onder de auto (na gebruik van de
airconditioning is waterlekkage echter normaal)
D Verandering in het uitlaatgeluid. Dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk koolmonoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddellijk controleren.
D Abnormaal zachte banden; ongewoon veel
D De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuit rijdt op een vlakke weg
D Vreemde geluiden die kennelijk in verband
staan met de bewegingen van de wielophanging
D Verlies van remkracht; “sponzig” aanvoelend rem-- of koppelingspedaal; het pedaal
kan bijna tot op de vloer worden ingetrapt;
scheeftrekken van de auto bij remmen
D Motortemperatuur voortdurend hoger dan
normaal
Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw
auto zo snel mogelijk nakijken door een
Toyota--dealer of erkende reparateur. De auto
moet waarschijnlijk worden afgesteld of gerepareerd.
WAARSCHUWING
Blijf niet doorrijden wanneer u één van de
genoemde verschijnselen hebt geconstateerd. Daardoor kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen, maar ook letsel worden veroorzaakt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
Hoofdstuk 7--1
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN
CONTROLES
Inleiding
D Overzicht van de motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 242
D Plaats van zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244
D Voorzorgsmaatregelen bij controles en
onderhoudswerkzaamheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245
D Plaatsen van de krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247
241
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
242
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
Overzicht van de motorruimte
"1KR- FE motor
MS71001c
1. Sproeierreservoir
6. Koelvloeistofreservoir
2. Oliepeilstok
7. Condensor
3. Motorolievuldop
8. Elektrische koelventilator
4. Zekeringenkast
9. Radiateur
5. Accu
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
"2WZ- TV motor
MS71010d
1. Koelvloeistofreservoir
6. Condensor
2. Motorolievuldop
7. Elektrische koelventilator
3. Zekeringenkast
8. Radiateur
4. Accu
9. Oliepeilstok
5. Zekeringenkast
10. Sproeierreservoir
243
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
244
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
Plaats van zekeringen
MS71002a
Benzinemotor
MS71011
Dieselmotor
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
245
Voorzorgsmaatregelen bij
controles en
onderhoudswerkzaamheden
Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, volg dan precies de aanwijzingen in dit hoofdstuk op.
Reservezekeringen
MS71003
Onnauwkeurige of onvolledige uitvoering van
de beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden kan leiden tot schade aan de auto
of tot letsel.
Dit hoofdstuk geeft alleen aanwijzingen voor
werkzaamheden die door de bestuurder eenvoudig zijn uit te voeren. Zoals uitgelegd in
hoofdstuk 6, zijn er nog steeds werkzaamheden die door uw Toyota--dealer of een erkende
reparateur en met speciaal gereedschap dienen te worden uitgevoerd.
Wees uiterst voorzichtig als u aan uw auto
werkt. Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
WAARSCHUWING
MS71008c
Zekeringen
3. Neem voor het controleren of vervangen
contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur.
D Houd handen, kleding en gereedschap uit
de buurt van de ventilator en de aandrijfriemen van de motor als deze draait.
Draag geen sieraden en/of een stropdas
bij werkzaamheden in de motorruimte.
D Na het rijden met de auto zal de motorruimte (motor, radiateur, uitlaatspruitstuk,
bougiedoppen enz.) heet zijn. Let er daarom op dat ze niet worden aangeraakt. De
olie, andere vloeistoffen en de bougies
kunnen ook heet zijn.
D Verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir of de radiateurdop niet als de motor heet is en draai ook geen aftappluggen
los. Dit om te voorkomen dat u brandwonden oploopt.
D Laat geen brandbare voorwerpen, zoals
een stuk papier of een doek, achter in de
motorruimte.
D Niet roken en geen open vuur bij brandstof en bij de accu. De brandstof-- en accudampen zijn licht ontvlambaar.
D Wees uiterst voorzichtig als u aan de accu
werkt. De accu bevat namelijk het giftige
en corrosieve zwavelzuur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
246
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
D Kruip niet onder uw auto wanneer deze
alleen maar door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd speciale bokken of
gelijkwaardige steunen.
D Verzeker u ervan dat het contact is uitgeschakeld als u in de buurt van de ventilator of de radiateur komt. Als het contact is
ingeschakeld, kan de ventilator automatisch aanslaan als de motortemperatuur te
hoog wordt en/of als de airconditioning
wordt ingeschakeld.
D Gebruik een veiligheidsbril als u aan of
onder de auto aan het werk bent, omdat u
bloot staat aan wegvliegend en vallend
materiaal, vloeistoffen enz.
D Afgewerkte motorolie bevat schadelijke
stoffen die huidaandoeningen zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voorzichtig en vermijd
langdurig en herhaaldelijk contact met de
huid. Verwijder afgewerkte motorolie door
goed met water en zeep te wassen.
D Houd motorolie buiten het bereik van kinderen.
D Voer afgewerkte motorolie en een gebruikt
oliefilter op een veilige en acceptabele manier af. Gooi afgewerkte motorolie en een
gebruikt oliefilter nooit weg in de vuilnisbak, in het riool of zomaar ergens. Bel uw
dealer of een servicestation voor informatie over het innemen of recycling van afgewerkte motorolie.
D Wees voorzichtig met bijvullen van het reservoir, want remvloeistof is gevaarlijk
voor uw handen en ogen. Als u remvloeistof op uw handen of in uw ogen krijgt,
spoel ze dan onmiddellijk met schoon water. Als u last blijft houden van uw handen
of ogen, raadpleeg dan uw huisarts.
OPMERKING
z De kabels van de accu en de ontsteking
staan onder (hoge) spanning of geleiden
een grote stroom. Pas op dat u geen kortsluiting maakt.
z Benzinemotor: Gebruik alleen originele
Toyota- koelvloeistof of een gelijkwaardige
hoogwaardige koelvloeistof op basis van
ethyleenglycol en organische zuren, zonder silicone, amine, nitraat en boraat om
de radiateur bij te vullen. “Toyota Super
Long Life Coolant” is een mengsel van
50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water.
z Als er wat wordt gemorst bij het vullen,
verwijder dat dan met veel water, om te
voorkomen dat het de lak of onderdelen
aantast.
z Zorg ervoor dat er niets door de bougiegaten in het motorblok valt.
z Let erop dat de elektroden van de bougies
elkaar niet raken.
z Gebruik alleen bougies van het aangegeven type. Het gebruik van een ander type bougie kan resulteren in motorschade,
verlies van motorvermogen of radiostoringen.
z Als er remvloeistof wordt gemorst bij het
vullen, verwijder dat dan met veel water,
om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast.
z Rijd niet zonder luchtfilter, omdat er dan
ernstige motorschade kan ontstaan. Ook
kan er dan door terugslag brand ontstaan
in de motorruimte.
z Let erop dat, als de ruitenwisserbladen
worden vervangen, de ruitenwissers niet
worden ingeschakeld. Anders kunnen
krassen in de voorruit ontstaan.
z Controleer, voordat u de motorkap sluit, of
er geen doeken, gereedschap e.d. in de
motorruimte zijn achtergebleven.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Inleiding
247
Plaatsen van de krik
Hier niet
opkrikken
Hier niet
Hier
niet
opkrikken
opkrikken
MS71009a
D Verzeker u ervan dat de krikkop goed in
het kriksteunpunt aangrijpt. Als de auto
wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed
is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en letsel veroorzaken.
D Kruip nooit onder de auto als deze alleen
door de krik wordt ondersteund, gebruik
in dat geval bokken.
D Krik de auto niet op als er zich nog ie-
Voorzijde
van auto
mand in de auto bevindt.
D Plaats niets op of onder de krik als de
auto wordt opgekrikt.
Gebruik het aangegeven krikpunt als de
auto met een garagekrik wordt opgekrikt.
Plaats van garagekrik . . . . . . . . . . . .
Voor: Subframe
Achter: Sleephaak
Steunpunt en plaats voor krik . . . . . .
WAARSCHUWING
Belangrijke punten die u bij het opkrikken in
acht moet nemen ter voorkoming van letsel:
D Volg de instructies die hierna gegeven
worden stipt op.
D Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die alleen
door een krik wordt ondersteund. U kunt
hierdoor ernstige verwondingen oplopen.
D Start de motor niet en laat de motor ook
niet draaien als de auto op een krik staat.
D Breng de auto op een horizontale, stevige
ondergrond tot stilstand, schakel de parkeerrem in en zet de transmissie in stand
M 1, E 1 of R (multi-- mode transmissie) of
de achteruit (handgeschakelde transmissie). Plaats, indien nodig, een wielblok
voor of achter het wiel dat zich schuin tegenover het wiel met de lekke band bevindt.
OPMERKING
Gebruik een krik nergens anders dan onder
het aangegeven krikpunt. Anders kan de
auto beschadigd raken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Hoofdstuk 7--2
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN
CONTROLES
Motor en chassis
D Controle van motoroliepeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
D Controle van koelvloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254
D Controle van radiateur en condensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
D Controle van bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257
D Controle en vervanging van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258
D Wisselen van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 260
D Winterbanden en sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
D Velgen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263
D Belangrijke aanwijzingen voor lichtmetalen velgen . . . . . . 263
249
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
250
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Controle van motoroliepeil
Onderste
merkteken
WAARSCHUWING
Bovenste
merkteken
Raak het hete uitlaatspruitstuk niet aan.
OPMERKING
MS72006a
Bijvullen
In orde
Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt.
Te veel
1KR-- FE motor
Onderste
merkteken
Bovenste
merkteken
MS72007b
Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of
van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld.
Verwijder de olievuldop en giet beetje voor
beetje motorolie in de vulopening. Controleer
het oliepeil ondertussen steeds door middel
van de peilstok. Wij bevelen u aan om voor het
bijvullen van olie een trechter te gebruiken.
De globale hoeveelheid olie die moet worden
bijgevuld om het niveau van minimum naar
maximum op de peilstok te krijgen bedraagt:
1,5 liter
Bijvullen
In orde
Te veel
2WZ-- TV motor
Controleer het oliepeil met behulp van de
peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor.
Zie voor meer informatie over de hoeveelheid
motorolie “Servicespecificaties” op bladzijde
282 in hoofdstuk 8.
Als het oliepeil weer tussen het onderste en
bovenste merkteken ligt, brengt u de olievuldop
weer aan en draait u deze handvast.
OPMERKING
1. Om het juiste peil af te kunnen lezen moet
de auto op een horizontale ondergrond
staan. Wacht, nadat de motor afgezet is,
minstens een paar minuten om de olie de
gelegenheid te geven naar het carter terug
te stromen.
z Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt.
2. Trek de peilstok uit de motor en veeg deze
met een schone doek af.
z Controleer na het bijvullen het oliepeil
nogmaals op de peilstok.
3. Steek de peilstok weer in de motor en druk
hem goed aan, anders krijgt u geen betrouwbare aanwijzing.
4. Trek de peilstok er opnieuw uit en controleer het oliepeil terwijl u een doek onder het
uiteinde houdt.
z Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag
nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd
kan raken.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
251
KEUZE MOTOROLIE
Benzinemotor:
De motor is af fabriek gevuld met originele
Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik
van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook
andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit
worden gebruikt.
Oliesoort:
20W--50 en 15W--40—
API SL of SM multigrade motorolie
10W--30 en 5W--30—
API SL “Energy--Conserving”, SM “Energy--Conserving” of ILSAC multigrade motorolie
Aanbevolen viscositeit (SAE):
API-- symbool
SQIL04
aanbevole
n
Te verwachten temperatuurbereik tot
de volgende verversing
ILSAC-- symbool
Motorolie met de viscositeit SAE 5W- 30 is
de beste keuze voor uw auto vanwege een
zuinig brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer.
Bij het gebruik van motorolie met een viscositeit van SAE 10W- 30 of hoger, kan het bij
extreme kou voorkomen dat de motor moeilijk start. Daarom wordt dan motorolie met
een viscositeit van SAE 5W- 30 aanbevolen.
Merktekens oliekwaliteit
Let er bij het aanschaffen van motorolie op
of ten minste één van beide vorenstaande
symbolen op de verpakking is gedrukt.
Het API--symbool bevindt zich op een willekeurige plaats op de verpakking.
Het bovenste deel van het symbool geeft de
kwaliteit van de motorolie aan door middel van
een afkorting zoals SM. Deze aanduiding is
vastgesteld door API (American Petroleum
Institute). In het middelste deel wordt de
viscositeit aangegeven, bijvoorbeeld SAE
5W--30. In het onderste deel staat
“Energy--Conserving”, wat staat voor
brandstofbesparende eigenschappen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
252
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Het ILSAC--symbool (International Lubricant
Standardization and Approval Committee) staat
altijd op de voorzijde van de verpakking.
Z72109
Gebruik voor de beste prestaties originele
Toyota--motorolie of een gelijkwaardige motorolie.
Neem contact op met uw Toyota--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over
originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere
motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden
gebruikt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
253
Dieselmotor:
Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie
van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
Oliesoort:
5W--30 of 5W--40 ACEA A5/B5, API CF
TOELICHTING:
Z72109
D Gebruik alleen 100% synthetische motorolie.
D Gebruik geen minerale motorolie.
Gebruik voor de beste prestaties originele
Toyota--motorolie.
Neem contact op met uw Toyota--dealer of erkende reparateur voor meer informatie over
originele Toyota--motorolie. Er kan ook andere
motorolie van gelijkwaardige kwaliteit worden
gebruikt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
254
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Controle van koelvloeistofniveau
(benzinemotor)
Controleer het koelvloeistofniveau in het
doorschijnende reservoir. Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de
streepjes F en L bevindt. Vul koelvloeistof
bij als het niveau te laag is. (Zie “Selectie
van koelvloeistof” hierna voor meer informatie over het type koelvloeistof.)
Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expansietankje) zal met de motortemperatuur variëren. Als het niveau zich echter op of onder
het onderste streepje (L) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan het
bovenste streepje (F).
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt, is er misschien een lek
in het koelsysteem. Controleer de radiateur, de
slangen, de dop van het expansietankje, de
radiateurdop, de aftapkraan en de waterpomp.
Als u geen lekkage kunt vinden, laat dan een
Toyota--dealer of erkende reparateur de druk
op de dop controleren en controleren op lekkages in het koelsysteem.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor
nog heet is, om te voorkomen dat u brandwonden oploopt.
Selectie van koelvloeistof
Het gebruik van de verkeerde koelvloeistof kan
leiden tot beschadiging van het koelsysteem.
Gebruik alleen originele Toyota--koelvloeistof of
een gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof
op basis van ethyleenglycol. (Long--life koelvloeistof is een combinatie van fosfaatarme en
organische zuren.)
“Toyota Super Long Life Coolant” is een mengsel van 50% koelvloeistof en 50% gedemineraliseerd water. Deze koelvloeistof biedt bescherming tot ongeveer --35_C (--31_F).
OPMERKING
Gebruik geen kraanwater.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
255
Controle van koelvloeistofniveau
(dieselmotor)
Controleer het koelvloeistofniveau in het
doorschijnende reservoir. Het koelvloeistofniveau is correct als het zich tussen de
streepjes MAX en MIN bevindt.
Z72109
Toyota beveelt het gebruik van originele
Toyota--koelvloeistof aan. Tests hebben
uitgewezen dat deze geen corrosie veroorzaakt
en bij normaal gebruik niet leidt tot defecten
aan het koelsysteem. Originele
Toyota--koelvloeistof is gemaakt op basis van
organische zuren en is speciaal ontwikkeld om
defecten aan het koelsysteem van Toyota’s te
voorkomen. Er kan ook een andere
koelvloeistof van gelijkwaardige kwaliteit
worden gebruikt.
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
Het koelvloeistofniveau in het reservoir (expansietankje) zal met de motortemperatuur variëren. Als het niveau zich echter op of onder
het onderste streepje (MIN) bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld. Vul bij tot aan het
bovenste streepje (MAX).
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt, is er misschien een lek
in het koelsysteem. Controleer de radiateur, de
slangen, de radiateurdop, de aftapkraan en de
waterpomp.
Als u zelf geen lek vindt, laat dan een Toyota-dealer of erkende reparateur de radiateurdop
controleren en het koelsysteem onder druk testen.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als de motor
nog heet is, om te voorkomen dat u brandwonden oploopt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
256
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Selectie van koelvloeistof
Het koelsysteem is af fabriek gevuld met
originele Toyota--koelvloeistof. Om technische
problemen te voorkomen is het raadzaam om
uitsluitend originele Toyota--koelvloeistof
(Premium Long Life Coolant for 1WZ and
2WZ--TV. Pre--mixed. Green) te gebruiken.
Z72109
Buiten het feit dat deze koelvloeistof het koelsysteem beschermt tegen bevriezen en daarmee schade aan de motor voorkomt, voorkomt
deze ook corrosie. Extra toevoegingen zijn niet
nodig en worden ook niet aanbevolen.
Lees de aanwijzingen op de verpakking over
de bescherming tegen bevriezen. De inhoud
van het koelsysteem wordt aangegeven op
bladzijde 284 in hoofdstuk 8.
Een goed functionerend koelsysteem is van
groot belang om de maximale prestaties uit uw
Toyota te halen. Gebruik daarom bij voorkeur
originele Toyota--koelvloeistof (Premium Long
Life Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed.
Green).
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Controle van radiateur en
condensor
Als een van bovenstaande onderdelen extreem
vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
WAARSCHUWING
Wees er om brandwonden te voorkomen op
attent dat de radiateur en de condensor na
het rijden nog warm kunnen zijn.
OPMERKING
Laat om beschadigingen te voorkomen werkzaamheden aan de radiateur en de condensor uitvoeren door een Toyota- dealer of erkende reparateur.
257
Controle van bandenspanning
Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
Zie bladzijde 287 in hoofdstuk 8 voor de juiste
bandenspanning (bij koude banden).
Het is aan te bevelen de bandenspanning eens
per twee weken of ten minste eenmaal per
maand te controleren. Vergeet het reservewiel
niet!
Een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
onnodig brandstofverbruik, vermindering van
het rijcomfort, een kortere levensduur van de
banden en een minder veilige auto.
Als een band vaak moet worden opgepompt,
laat deze dan controleren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
Neem de volgende aanwijzingen ter controle van de bandenspanning in acht:
D Controleer de spanning van de banden
uitsluitend als deze koud zijn. Als uw
auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan en
daarna niet meer dan 1 km heeft gereden,
kunt u de bandenspanning voor koude banden correct aflezen.
D Gebruik altijd een bandenspanningsmeter. Het uiterlijk van de banden kan misleidend zijn. Bovendien kunnen banden waarvan de spanning enkele tienden van de
voorgeschreven waarde afwijkt, toch al de
stuur-- en rijeigenschappen negatief beïnvloeden.
D Laat na het rijden geen lucht uit de banden lopen om de spanning te verlagen.
Het is normaal dat de spanning van een
band na een rit opgelopen is.
D Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Zonder de ventieldopjes kan er vuil en vocht in het inwendige
van de ventielen doordringen. Hierdoor kan
de afdichting in gevaar komen. Vervang
kwijtgeraakte dopjes daarom zo spoedig
mogelijk.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
258
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
WAARSCHUWING
Houd de bandenspanning op de juiste waarde. Anders kunnen zich de volgende omstandigheden voordoen, die kunnen leiden
tot ongevallen en letsel.
Te lage bandenspanning (niet genoeg opgeblazen)—
D Overmatige slijtage
D Ongelijkmatige slijtage
D Slecht sturen
D Kans op een klapband door oververhitting
Controle en vervanging van
banden
Slijtage--indicator
72A008
van de band
D Slechte afdichting van de band op de velg
D Vervorming van de velg en/of loslating van
de band
Te hoge bandenspanning:
D Slecht sturen
D Overmatige slijtage
D Ongelijkmatige slijtage
D Een grotere kans op beschadiging van de
band door op de weg liggende objecten
BANDEN CONTROLEREN
Controleer of de slijtage- indicatoren zichtbaar zijn in het loopvlak van de band. Vervang de banden als dat het geval is. De
plaats van de slijtage- indicatoren wordt
aangegeven met de tekst TWI of de indicatie
∆ op de wang van de band.
De banden waarmee uw Toyota wordt afgeleverd, zijn voorzien van slijtage--indicatoren, die
aangeven wanneer uw banden moeten worden
vervangen. Wanneer de profieldiepte minder
wordt dan 1,6 mm, worden de slijtage--indicatoren zichtbaar. Als ze zichtbaar zijn in twee of
meer groeven naast elkaar, moet de band worden vervangen. Hoe minder diep het profiel is,
des te groter is de kans om te slippen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
OPMERKING
In sommige gevallen kunnen band en velg
beschadigd raken door een hobbelig wegdek. Let daarom goed op de volgende punten.
z Zorg ervoor dat de banden de juiste bandenspanning hebben. Bij een te lage bandenspanning raken de banden sneller beschadigd. Zie voor meer informatie over
de bandenspanning bladzijde 287.
z Rijd niet tegen hoge of scherpe voorwerpen en dergelijke aan of eroverheen. Als u
dit toch doet, kunnen de banden ernstig
beschadigd raken.
De werkzaamheid van winterbanden raakt
verloren als de profieldiepte minder wordt
dan 4 mm.
Controleer de banden regelmatig op beschadigingen, zoals insnijdingen, scheuren,
barsten of bulten. Laat banden vervangen of
repareren als u dergelijke onregelmatigheden vindt.
Als een band vaak leegloopt of niet goed kan
worden gerepareerd vanwege de grootte of
plaats van de beschadiging, moet hij worden
vervangen. Neem contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur als u er niet zeker
van bent.
Rijd niet verder als er tijdens het rijden luchtverlies optreedt. Zelfs als u slechts een klein
stukje doorrijdt, kan de band onherstelbaar beschadigd raken.
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd werkplaatspersoneel worden gecontroleerd, zelfs als de banden niet lijken te zijn beschadigd.
Banden verouderen zelfs als ze niet of nauwelijks zijn gebruikt.
Dit geldt ook voor het reservewiel en voor banden die voor toekomstig gebruik zijn opgeslagen.
259
BANDEN VERVANGEN
Kies bij het vervangen een band met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met
minimaal hetzelfde draagvermogen als de
af- fabriek gemonteerde banden.
Het gebruik van een band met een andere
maat of van een ander type kan de rijeigenschappen, het comfort, de aanwijzing van de
snelheidsmeter en de kilometerteller, de grondspeling en de speling tussen de carrosserie en
de banden of de sneeuwketting beïnvloeden.
WAARSCHUWING
Houd u aan de volgende instructies: Anders
kan er een ongeval ontstaan, resulterend in
ernstig letsel.
D Gebruik geen radiaalbanden, gordelbanden met diagonaalkarkas en diagonaalbanden door elkaar. Dit kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto.
In Duitsland is het gebruik van verschillende type banden op een auto verboden
door StVZO.
D Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat banden. Een andere maat kan
leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen
en resulteren in een slechtere controle
over de auto.
Gebruik nooit gebruikte banden onder uw
Toyota.
Door het gebruik van banden waarvan het verleden onbekend is, loopt u extra risico.
Toyota beveelt aan om alle banden als één
set te vervangen.
Zie “Als de auto een lekke band heeft” op bladzijde 213 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen
van wielen.
Als een band wordt vervangen, moet het
wiel altijd worden gebalanceerd.
Een wiel dat niet is gebalanceerd, kan de rijeigenschappen en de levensduur beïnvloeden.
Door normaal gebruik kunnen wielen uit balans
raken; laat de wielen regelmatig balanceren.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
260
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Wisselen van banden
Als een tubeless band (zonder binnenband)
wordt vervangen, moet ook het ventiel door
een nieuw ventiel worden vervangen.
MS72005
Stalen velgen
MS72003
Lichtmetalen velgen
Toyota beveelt aan om de banden ongeveer
elke 10.000 km van plaats te wisselen om
een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere levensduur van de banden te verkrijgen. Pas dit schema aan de hand van rijgewoonten en soort wegdek aan.
Zie “Als de auto een lekke band heeft” op bladzijde 213 in hoofdstuk 4 voor het verwisselen
van wielen.
Controleer bij het wisselen de banden op ongelijkmatige slijtage en beschadigingen. Abnormale slijtage wordt meestal veroorzaakt door
een verkeerde bandenspanning, slechte wieluitlijning, niet--uitgebalanceerde wielen of remmen met blokkerende wielen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
261
Winterbanden en
sneeuwkettingen
GEBRUIK VAN WINTERBANDEN EN
SNEEUWKETTINGEN
Voor het rijden op wegen die met sneeuw of
ijs zijn bedekt, is het gebruik van winterbanden of sneeuwkettingen aan te bevelen.
Op een droog of nat wegdek bieden de standaard gemonteerde banden echter een betere
grip.
KEUZE VAN WINTERBANDEN
Kies een winterband met dezelfde bandenmaat, van hetzelfde type en met hetzelfde
draagvermogen als de oorspronkelijke
band.
Gebruik geen andere banden. Het gebruik van
spijkerbanden is gebonden aan wettelijke regels.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat winterbanden. Een andere maat
kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle
over de auto. Anders kan er een ongeval
ontstaan, resulterend in ernstig letsel.
MONTEREN VAN WINTERBANDEN
Winterbanden dienen op alle wielen te worden gemonteerd.
Door alleen op de voor-- of achterwielen winterbanden te plaatsen kan er een groot verschil in
grip ontstaan tussen de voor-- en achterwielen
waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
Bewaar verwijderde banden op een koele droge plaats.
Geef de draairichting aan en let erop dat deze
na het monteren weer hetzelfde is als vóór het
verwijderen.
WAARSCHUWING
D Rijd niet met de auto als de bandenspanning van de winterbanden niet goed is.
D Overschrijd de toegestane maximum snelheid van de winterbanden en de snelheid
op de desbetreffende weg niet.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
262
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Zijketting
WAARSCHUWING
D Rijd niet met een hogere snelheid dan die
G72017
Dwarsketting
de fabrikant van de sneeuwkettingen aangeeft, maar maximaal 50 km/h.
D Rijd voorzichtig, ontwijk oneffenheden en
kuilen en probeer het maken van scherpe
bochten te voorkomen. Anders kan de
auto gaan stuiteren.
D Voorkom het maken van scherpe bochten
en remmen met geblokkeerde wielen; door
het gebruik van sneeuwkettingen worden
de rijeigenschappen negatief beïnvloed.
KEUZE VAN SNEEUWKETTINGEN
Gebruik sneeuwkettingen met de juiste
maat.
Gebruik het volgende type sneeuwkettingen
voor 155/65R14--banden.
A Diameter van schakel van zijketting:
4 mm
B Diameter van schakel van dwarsketting:
5 mm
Voorschriften met betrekking tot het gebruik
van sneeuwkettingen verschillen per locatie
of type weg. Volg voor het monteren van
sneeuwkettingen altijd de plaatselijke voorschriften.
OPMERKING
Als de verkeerde combinatie van band en
ketting wordt gebruikt, kunnen de kettingen
de carrosserie beschadigen.
PLAATSEN VAN SNEEUWKETTINGEN
Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Gebruik geen
sneeuwkettingen om de achterwielen. Zet
de sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km opnieuw vast.
Volg de voorschriften van de fabrikant van de
sneeuwkettingen zorgvuldig op.
Verwijder de wieldoppen (indien aanwezig) alvorens de sneeuwkettingen te monteren, om
beschadiging van de wieldoppen te voorkomen.
D Rijd voorzichtig wanneer u sneeuwkettingen hebt gemonteerd. Minder voor een
bocht vaart om te voorkomen dat u de
controle over de auto verliest. Anders kan
er een ongeval ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Motor en chassis
Velgen vervangen
WANNEER DIENEN VELGEN TE WORDEN
VERVANGEN
Vervang de velg als deze beschadigingen,
zoals verbuigingen of scheuren vertoont of
erg gecorrodeerd is.
263
Belangrijke aanwijzingen voor
lichtmetalen velgen
D Controleer wanneer u lichtmetalen velgen
monteert na de eerste 1.600 km (1.000 mijl)
rijden of de wielbouten nog goed vastzitten.
D Doe dit ook telkens als een wiel is verwisseld, een band is gerepareerd of is vervangen.
Als een beschadigde velg niet wordt vervangen, kan de band van de velg raken of kan de
auto moeilijk beheersbaar worden.
D Pas op dat lichtmetalen velgen niet worden
KEUZE VAN VELG
D Toyota raadt u aan de Toyota--wielbouten en
beschadigd als u sneeuwkettingen gebruikt.
Let er bij het vervangen van een velg op dat
deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde
diameter, velgbreedte en offset heeft.
Toyota--wielboutsleutel te gebruiken bij uw
lichtmetalen velgen. Er kunnen ook andere
bouten en sleutels van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar
bij uw Toyota--dealer of erkende reparateur.
D Toyota raadt u aan voor het balanceren van
Een velg van een afwijkende maat of van een
ander type kan de rijeigenschappen, de levensduur van de velg en het wiellager, de koeling
van de remmen, de aanwijzing van de snelheidsmeter en de kilometerteller, het remvermogen, de koplampafstelling, de bumperhoogte, de grondspeling en de speling tussen de
band of de sneeuwketting en de carrosserie of
het chassis negatief beïnvloeden.
Het vervangen van velgen door gebruikte velgen is niet aan te bevelen, omdat er ruw mee
omgegaan kan zijn of omdat er veel mee gereden kan zijn en ze zonder waarschuwing kapot
kunnen gaan. Verbogen wielen die hersteld
zijn, kunnen structurele schade hebben en mogen daarom niet meer worden gebruikt. Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze
velg die ontworpen is voor een tubeless band.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen de door de fabrikant aanbevolen maat wielen. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en
resulteren in een slechtere controle over de
auto. Anders kan er een ongeval ontstaan,
resulterend in ernstig letsel.
de wielen originele Toyota--balansgewichten
te gebruiken. Er kunnen ook andere balansgewichten worden gebruikt.
D Controleer net als bij stalen velgen uw lichtmetalen velgen regelmatig op beschadigingen. Beschadigde velgen dienen direct te
worden vervangen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
Hoofdstuk 7--3
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN
CONTROLES
Elektrische onderdelen
D Controle van de accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 266
D Voorzorgsmaatregelen bij het opladen van de accu . . . . . . . . . 267
D Zekeringen controleren en vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
D Bijvullen van het sproeierreservoir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
D Gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
265
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
266
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
Controle van de accu—
—Voorzorgsmaatregelen
WAARSCHUWING
VOORZORGSMAATREGELEN
—Controle van de buitenkant van
de accu
Accupolen
In de accu ontstaat het licht ontvlambare en
explosieve waterstof.
D Veroorzaak geen vonken met gereedschap.
D Rook nooit en steek nooit een lucifer of
een aansteker aan bij de accu.
MS73029a
Klembeugel
Elektrolyt bevat het giftige en corrosieve
zwavelzuur.
D Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
D Slik nooit elektrolyt in.
D Gebruik een veiligheidsbril als u bij de accu bezig bent.
D Laat kinderen niet in de buurt spelen als u
met de accu bezig bent.
NOODMAATREGELEN
D Spoel de ogen minstens 15 minuten als er
elektrolyt in komt en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water op de
ogen deppen met een spons of doek, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat.
D Als u elektrolyt op de huid krijgt, wast u
de desbetreffende plaats zeer grondig. Als
het pijn doet of brandt, roept u meteen
medische hulp in.
D Als u elektrolyt op uw kleding krijgt, kan
het erdoorheen op de huid komen. Trek de
kleding waar het op gekomen is uit en
handel indien nodig zoals hierboven beschreven.
D Als u per ongeluk elektrolyt inslikt, moet u
veel water of melk drinken. Drink dan
magnesiummelk, geklopt rauw ei of plantaardige olie. Roep meteen medische hulp
in.
Controleer de accu op gecorrodeerde of
loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel.
a. Als er op de accu een witte, poedervormige
afzetting voorkomt, kunt u deze met warm
water en wat soda afwassen. Smeer de accupolen en --klemmen in met zuurvrije vaseline om verdere corrosie tegen te gaan.
b. Draai de moeren van de accuklemmen wat
verder aan als deze loszitten, maar draai ze
niet te vast.
c. Draai de bouten/moeren van de klembeugel
niet verder aan dan nodig is om de accu
stevig op zijn plaats te houden. De accubak
kan beschadigd raken als de bouten/moeren te vast worden aangedraaid.
OPMERKING
z Zet de motor af en schakel alle stroomverbruikers uit voordat er onderhoudswerkzaamheden aan een accu worden uitgevoerd of een accu wordt opgeladen.
z De massakabel (- ) moet altijd het eerste
worden losgemaakt en als laatste weer
worden vastgemaakt.
z Pas op dat u met het gereedschap geen
kortsluiting maakt.
z Let op dat er bij het reinigen van de accu
geen schoonmaakmiddel in de accu komt.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
267
Voorzorgsmaatregelen bij het
opladen van de accu
Tijdens het opladen wordt er in de accu waterstofgas opgewekt.
Groen
Donker
Wit
MS73032
Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit:
1. Zet het contact in stand UIT en neem de
massakabel los als de bij te laden accu zich
in de auto bevindt.
2. Controleer of de schakelaar van de acculader uitstaat als de kabels van de acculader
worden aangesloten op of losgenomen van
de accu.
CONTROLE MET BEHULP VAN CONDITIEINDICATIE
Controleer de toestand van de accuvloeistof
met behulp van de conditie- indicatie aan de
bovenzijde.
Kleur
Toestand
Groen
Goed
Donker
Onvoldoende
opgeladen. Laat de
accu controleren bij
een Toyota--dealer of
erkende reparateur.
Wit
Laat de accu
controleren en/of
vervangen bij een
Toyota--dealer of
erkende reparateur.
WAARSCHUWING
D Laad de accu altijd op in een open ruimte.
Laad de accu niet bij in een garage of in
een afgesloten ruimte waar onvoldoende
ventilatie is.
D Gebruik alleen een druppellading (5 A of
minder). Het gebruik van een snellader is
gevaarlijk. De accu kan ontploffen, waardoor letsel kan ontstaan.
OPMERKING
Probeer de accu nooit bij te laden bij draaiende motor. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
268
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
Zekeringen controleren en
vervangen
MS73035a
MS73033
Goed
Goed
Defect
Type D
Type A
MS73034
Goed
Defect
Type B
MS73039
Goed
Type C
Defect
Defect
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
MS73028a
Controleer de zekeringen wanneer één van
de lampen of een andere stroomverbruiker
niet werkt. Als een zekering is doorgebrand,
moet deze worden vervangen.
Zie “Plaats van zekeringen” op bladzijde 244 in
hoofdstuk 7--1 voor de plaats van de zekeringen.
Zet het contact en de niet- werkende
stroomverbruiker uit. Trek de verdachte zekering recht uit de zekeringkast en controleer hem.
Stel vast welke zekering verantwoordelijk kan
zijn voor de storing. Raadpleeg indien nodig
bladzijde 288 in hoofdstuk 8 waarin alle
stroomverbruikers per circuit worden opgesomd.
Zekeringen van het type A moeten met de zekeringtrekker eruit worden getrokken. De
plaats van de zekeringtrekker is aangegeven in
de afbeelding.
Als u er niet zeker van bent of de zekering is
doorgebrand, kunt u de verdachte zekering
vervangen door een zekering waarvan u zeker
weet dat dat een goede is.
Als de zekering is doorgebrand, druk dan
een nieuwe in de houder.
Mocht u onverhoopt niet over een reservezekering beschikken, dan kunt u desnoods de zekering DOME gebruiken, mits de stroomsterkte
niet groter is dan die van de defecte zekering.
269
Als u geen zekering bij de hand hebt die geschikt is voor dezelfde stroomsterkte, kunt u
een zekering gebruiken voor een lagere
stroomsterkte. Gebruik dan wel een zekering
waarvan de stroomsterkte zo dicht mogelijke
bij die van de defecte zekering ligt. Een zekering voor een lagere stroomsterkte kan eveneens doorslaan, maar dat hoeft niet te betekenen dat het desbetreffende circuit defect is.
Zorg zo snel mogelijk voor een nieuwe zekering en breng de vervangende zekering weer
op de oorspronkelijke plaats aan.
Het is verstandig om een doosje met reservezekeringen in de auto te hebben.
Als de nieuwe zekering direct doorslaat, is het
door deze zekering beveiligde circuit defect.
Laat het circuit zo snel mogelijk repareren door
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
WAARSCHUWING
Monteer nooit een zekering voor een hogere
stroomsterkte of één of ander stukje metaal.
Hierdoor kan aanzienlijke schade en mogelijk zelfs brand ontstaan.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
270
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
Bijvullen van het sproeierreservoir
Gloeilampen vervangen—
Als een sproeier niet werkt, kan het sproeierreservoir leeg zijn. Vul uitsluitend bij met
speciale ruitensproeiervloeistof.
In de volgende afbeeldingen wordt aangegeven
hoe u bij de diverse gloeilampen kunt komen.
Zorg er eerst voor dat het contact in stand UIT
staat en de desbetreffende lamp is uitgeschakeld. Monteer alleen gloeilampen van hetzelfde
vermogen. Het juiste vermogen is in de tabel
hieronder weergegeven.
U kunt schoon water gebruiken als er onverhoopt geen speciale vloeistof verkrijgbaar is.
Bij vriezend weer moet er speciale ruitensproeiervloeistof worden gebruikt die niet kan
bevriezen. Dit product is verkrijgbaar bij een
Toyota--dealer of erkende reparateur en bij de
meeste autoshops. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor de juiste mengverhouding met water.
OPMERKING
Gebruik geen motorantivries of enig ander
vervangingsmiddel, omdat daardoor de lak
van uw auto kan worden aangetast.
WAARSCHUWING
D Vervang de gloeilampen niet als deze nog
heet zijn, om te voorkomen dat u uzelf
brandt.
D In halogeenlampen bevindt zich gas onder
druk. Deze lampen moeten dan ook voorzichtig worden behandeld. Ze kunnen
scheuren of uit elkaar spatten als er krassen op komen of als ze vallen. Houd een
halogeenlamp alleen vast bij de metalen of
kunststof lampvoet. Raak het glas niet aan
met de blote handen.
OPMERKING
Gebruik uitsluitend een gloeilamp van het
aangegeven type.
De glazen van de verlichting van de auto, zoals
de koplampglazen, kunnen tijdelijk beslaan als
ze door de regen of in een wasstraat nat zijn
geworden. Dat is geen probleem omdat de
condensvorming het gevolg is van het temperatuurverschil tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de lens, net zoals een voorruit beslaat als het regent. Als er echter een grote
druppel water op de binnenzijde van het lampglas zit, of als er water in de lamp staat, neem
dan contact op met een Toyota--dealer of erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
271
—Koplampen
Gloeilampen
W
Type
60/55
A
Parkeerlichten
5
D
Richtingaanwijzers vóór
21
C
Richtingaanwijzers opzij
5
—
Richtingaanwijzers achter
21
B
Koplampen
Rem--/achterlichten
21/5
B
Achteruitrijlicht
21
B
Mistachterlicht
21
B
Derde remlicht
5
D
Kentekenplaatverlichting
5
D
Interieurverlichting
5
D
A:
B:
C:
D:
H4 halogeenlamp
Bol-- of peervormig lampje (helder)
Bol-- of peervormig lampje (amber)
Glassokkellamp (helder)
MS73001
1. Open de motorkap. Neem de stekker los.
Verwijder de rubber kap.
Als de stekker klemt, kunt u hem bij het lostrekken iets heen en weer bewegen.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
272
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
MS73002b
MS73003
2. Neem de klemveer los en verwijder de
lamp. Plaats een nieuwe lamp en de
klemveer.
3. Plaats de rubber kap zoals aangegeven
en schuif deze over de rand van het
lamphuis. Sluit de stekker aan.
Breng bij het plaatsen van een nieuw lampje de
nokken hiervan in lijn met de uitsparingen in de
reflector.
Zorg ervoor dat de rubber kap goed op het
lamphuis en de stekker aansluit.
De koplampen hoeven niet opnieuw te worden
afgesteld na het vervangen van een gloeilamp.
Als ze wel moeten worden afgesteld, neem dan
contact op met een Toyota--dealer of erkende
reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
—Parkeerlichten
—Richtingaanwijzers vóór
MS73004
MS73008
MS73005
MS73009
273
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
274
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
—Richtingaanwijzers opzij
—Richtingaanwijzers achter, rem-en achterlichten, mistachterlichten
en achteruitrijlichten
Laat, als het lampje van de linker of rechter
richtingaanwijzer opzij doorbrandt, de auto
nakijken door een Toyota- dealer of erkende
reparateur.
OPMERKING
Probeer niet zelf het lampje te vervangen.
Anders kan schade aan de auto het gevolg
zijn.
MS73013a
Gebruik een kruiskopschroevendraaier.
Verwijder en plaats de clips zoals in de volgende afbeeldingen wordt weergegeven.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
MS73037b
MS73030c
Verwijderen van clips
MS73038a
Plaatsen van clips
MS73036b
Neem de stekker los.
MS73015a
275
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
276
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
—Derde remlicht
MS73017a
MS73021
Gebruik een kruiskopschroevendraaier.
Clips
MS73019a
a: Rem- /achterlicht
b: Richtingaanwijzer achter
MS73022a
Maak de clips los met een sleufkopschroevendraaier waarvan het uiteinde is voorzien van
beschermende tape.
c: Mistachterlicht (bestuurderszijde) of
achteruitrijlicht (passagierszijde)
MS73023
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
277
—Kentekenplaatverlichting
KENTEKENPLAATVERLICHTING LINKS—
Als de gloeilamp vervangen moet worden,
maak het lampglas dan eerst aan de rechterkant los. Neem vervolgens de linkerkant los en
vervang de gloeilamp.
MS73024
INFORMATIE
Let op dat de stekker niet in de montageopening valt. Als dit toch gebeurt, neem dan
contact op met een Toyota- dealer of erkende
reparateur omdat in dat geval de auto moet
worden gedemonteerd.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
278
ZELF UIT TE VOEREN ONDERHOUD EN CONTROLES: Elektrische onderdelen
MS73025
Gebruik een sleufkopschroevendraaier waarvan het uiteinde is voorzien van beschermende tape.
MS73026
MS73027
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
Hoofdstuk 8
SPECIFICATIES
D Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
D Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
D Motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
D Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
D Servicespecificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
D Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287
D Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288
279
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
280
SPECIFICATIES
Afmetingen
mm:
Totale lengte
3.405
Totale breedte
1.615
Totale hoogte
1.465
Wielbasis
2.340
Spoorbreedte vóór
1.420
Spoorbreedte achter
1.410
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
281
Gewichten
kg
∗:
Uitvoering∗
Maximaal toelaatbaar
voertuiggewicht (GVW)
Maximale asbelasting
Voor
Achter
KGB10L--AGMRKW
1.180
695
695
KGB10R--AGMRKW
1.180
695
695
KGB10L--AGMGKW
1.180
695
695
KGB10R--AGMGKW
1.180
695
695
KGB10L--AHMRKW
1.190
695
695
KGB10R--AHMRKW
1.190
695
695
KGB10L--AHMGKW
1.190
695
695
KGB10R--AHMGKW
1.190
695
695
KGB10L--AGGGKW
1.180
695
695
KGB10L--AHGGKW
1.190
695
695
KGB10R--AGGGKW
1.180
695
695
KGB10R--AHGGKW
1.190
695
695
WNB10L--AGMGXW
1.235
695
695
WNB10L--AHMGXW
1.245
695
695
WNB10R--AGMGXW
1.235
695
695
WNB10R--AHMGXW
1.245
695
695
De modelcode staat vermeld op het typeplaatje bij het kopje MODEL.
Zie “Identificatie van uw Toyota” op bladzijde 189 in hoofdstuk 2 voor de plaats van het typeplaatje.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
282
SPECIFICATIES
Motor
Servicespecificaties
Uitvoering:
1KR--FE en 2WZ--TV
MOTOR
Klepspeling bij koude motor, mm:
Type:
1KR--FE motor
4--takt benzinemotor met 3 cilinders in lijn
2WZ--TV motor
4--takt turbodieselmotor met 4 cilinders lijn
Boring x slag, mm:
Bougietype:
1KR--FE motor
71,0 × 84,0 (2,79 × 3,30)
2WZ--TV motor
73,7 × 82,0 (2,90 × 3,22)
Cilinderinhoud, cm3 :
1KR--FE motor
2WZ--TV motor
Brandstof
Brandstofsoort:
Benzinemotor—
Loodvrije benzine met een minimum
RON (research--octaangetal) van 95
Dieselmotor—
Dieselbrandstof met een minimum
cetaangetal van 47
Inhoud brandstoftank, liter:
35
1KR--FE motor
Inlaat
0,145 -- 0,235
Uitlaat
0,275 -- 0,365
2WZ--TV motor
Automatische afstelling
1KR--FE motor
DENSO
K20HR--U11
Elektrodenafstand, mm:
1KR--FE motor
998
1.399
1,1
Doorbuiging aandrijfriem (gebruikt) bij indrukken met 98 N (10 kg), mm:
1KR--FE motor
9,0 -- 11,0
2WZ--TV motor
Automatische afstelling
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
1KR--FE motor
283
MOTOROLIE
Inhoud (verversen), liter:
Dynamo
Waterpomp
3,3
3,1
Dieselmotor:
Met filter
Zonder filter
3,8
3,4
De motor is af fabriek gevuld met originele
Toyota--motorolie. Toyota beveelt het gebruik
van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook
andere motorolie van gelijkwaardige kwaliteit
worden gebruikt.
Oliesoort:
Krukas
MS81001
Benzinemotor:
Met filter
Zonder filter
Dynamo
Waterpomp
Benzinemotor:
20W--50 en 15W--40—
API SL of SM multigrade motorolie
10W--30 en 5W--30—
API SL “Energy--Conserving”, SM “Energy--Conserving” of ILSAC multigrade motorolie
Dieselmotor:
5W--30 of 5W--40 ACEA A5/B5, API CF
TOELICHTING:
Krukas
D Gebruik alleen 100% synthetische motorAircocompressor
olie.
D Gebruik geen minerale motorolie.
Toyota beveelt het gebruik van originele Toyota--motorolie aan. Er kan ook andere motorolie
van gelijkwaardige kwaliteit worden gebruikt.
Neem voor meer informatie contact op met een
Toyota--dealer of erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
284
SPECIFICATIES
1KR- FE motor
Soort koelvloeistof:
Benzinemotor:
Het koelsysteem is af fabriek gevuld met
originele Toyota--koelvloeistof. Gebruik om
technische problemen te voorkomen alleen
originele Toyota--koelvloeistof of een
gelijkwaardige hoogwaardige koelvloeistof op
basis van ethyleenglycol. (Long--life
koelvloeistof is een combinatie van
fosfaatarme en organische zuren.)
SOIL04
aanbevolen
Gebruik geen kraanwater.
Te verwachten
verwachten temperatuurbereik
temperatuurbereik tot
Te
tot de
volgende verversing
verversing
volgende
Dieselmotor:
Het koelsysteem is af fabriek gevuld met
originele Toyota--koelvloeistof. Om
technische problemen te voorkomen is het
raadzaam om uitsluitend originele
Toyota--koelvloeistof (Premium Long Life
Coolant for 1WZ and 2WZ--TV. Pre--mixed.
Green) te gebruiken.
KOELSYSTEEM
Totale inhoud, liter:
1KR--FE motor
4,0
Neem voor meer informatie contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
2WZ--TV motor
4,0 -- 4,4
ACCU
Klemspanning ∗ bij 20_C:
12,6 -- 12,8 V
Volledig geladen
12,2 -- 12,4 V
Half geladen
11,8 -- 12,0 V
Geheel ontladen
∗:
Spanning die 20 minuten nadat de sleutel is
verwijderd gemeten wordt terwijl alle verlichting
uit is
Laadstroom:
max. 5 A
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
KOPPELING
285
Aanbevolen viscositeit:
Vrije slag pedaal, mm:
17 -- 25
SAE 75W
HANDGESCHAKELDE TRANSMISSIE
In het algemeen is het alleen nodig om de
handgeschakelde transmissieolie te
verversen als de auto rijdt onder speciale
omstandigheden zoals aangegeven in het
onderhoudsboekje en het garantieboekje.
Gebruik bij het verversen van de
transmissie--olie alleen originele TOYOTA
transmissie--olie type LV, API GL--4, SAE
75W om de transmissie in optimale staat te
houden.
Inhoud, liter:
1,7
Oliesoort:
Originele TOYOTA transmissie--olie type LV,
API GL--4
Aanbevolen viscositeit:
SAE 75W
Ververs de transmissie--olie alleen indien
nodig.
In het algemeen is het alleen nodig om de
handgeschakelde transmissieolie te
verversen als de auto rijdt onder speciale
omstandigheden zoals aangegeven in het
onderhoudsboekje en het garantieboekje.
Gebruik bij het verversen van de
transmissie--olie alleen originele TOYOTA
transmissie--olie type LV, API GL--4, SAE
75W om de transmissie in optimale staat te
houden.
Opmerking: Gebruik van andere transmissie- olie kan een ratelend geluid bij stationair draaien en een hoger brandstofverbruik tot gevolg hebben.
Neem voor meer informatie contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
MULTI- MODE TRANSMISSIE
Inhoud, liter:
1,7
Oliesoort:
Originele TOYOTA transmissie--olie type LV,
API GL--4
Ververs de transmissie--olie alleen indien
nodig.
Opmerking: Gebruik van andere transmissie- olie kan een ratelend geluid bij stationair draaien en een hoger brandstofverbruik tot gevolg hebben.
Neem voor meer informatie contact op met
een Toyota--dealer of erkende reparateur.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
286
SPECIFICATIES
REMMEN
Minimum afstand van pedaal tot vloer bij een
pedaalkracht van 490 N (50 kg) met draaiende
motor, mm:
Benzinemotor:
84 (3,3)
Dieselmotor:
79 (3,1)
Vrije slag pedaal, mm:
1 -- 6
Vrije slag parkeerremhendel bij aantrekken met
196 N (20 kg):
5 -- 8 klikken
Soort vloeistof:
SAE J1704 of FMVSS nr. 116 DOT 4
STUURINRICHTING
Vrije slag stuurwiel:
Minder dan 30 mm
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
287
Banden
Bandenmaat en aanbevolen bandenspanning bij koude banden:
Voor snelheden boven 160 km/h
kPa (kg/cm2 of bar, psi)
Voor
Achter
Benzinemotor
155/65R14 75T
230 (2,3, 34)
230 (2,3, 34)
Dieselmotor
155/65R14 75T
240 (2,4, 35)
230 (2,3, 34)
Voor snelheden onder 160 km/h
kPa (kg/cm2 of bar, psi)
Voor
Achter
Benzinemotor
155/65R14 75T
220 (2,2, 32)
220 (2,2, 32)
Dieselmotor
155/65R14 75T
240 (2,4, 35)
220 (2,2, 32)
Aanhaalmoment wielbouten, Nm (kgm):
103 (10,5)
TOELICHTING: Zie voor de volledige informatie over banden (zoals bijvoorbeeld vervangen en
wisselen) “Controle van bandenspanning” t/m “Velgen vervangen”, op bladzijde 257 t/m
263 in Hoofdstuk 7--2.
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
288
SPECIFICATIES
Zekeringen
MS81007
Zekeringenkast motorruimte (bovenkant)
MS81012
Zekeringenkast motorruimte (onderkant)
MS81008
Zekeringenkast dashboard (linkerkant)
MS81009
Zekeringenkast dashboard (rechterkant)
MS81010
Zekeringenkast dashboard (achterkant)
MS81011a
Relaisblok motorruimte
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
SPECIFICATIES
Zekeringen (type A)
1. EFI NO.4 15 A (dieselmotor): (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem
2. H- LP RH (HI) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Rechter
koplamp
3. H- LP LH (HI) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp, meters en tellers
4. H- LP RH (LO) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Rechter
koplamp
5. H- LP LH (LO) 10 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp, meters en tellers
6. EFI NO.3 10 A (dieselmotor): (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem,
elektrische koelventilator, zekering FAN
NO.2
7. DIMMER 20 A (auto’s met motorvoertuigverlichting overdag): Zekeringen H--LP LH
(HI), H--LP RH (HI), H--LP LH (LO) en H--LP
RH (LO), motorvoertuigverlichting overdag
H- LP LH 10 A (zonder motorvoertuigverlichting overdag): Linker koplamp
8. ABS NO.2 25 A: Antiblokkeersysteem
9. AM2 30 A: Startsysteem, zekeringen IG1,
IG2 en STA
10. HAZARD 10 A: Richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, meters en tellers
11. H- LP RH 10 A (zonder motorvoertuigverlichting overdag): Rechter koplamp
12. DOME 15 A: Meters en tellers, interieurverlichting, audiosysteem, toerenteller
289
13. EFI 15 A (benzinemotor) of EFI 25 A (dieselmotor): Elektrische koelventilator, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem
14. HORN 10 A: Claxon
15. SPARE 7,5 A: Reservezekering
16. SPARE 10 A: Reservezekering
17. SPARE 15 A: Reservezekering
18. STA 7,5 A (benzinemotor): Multi--mode
transmissie, (sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem
FAN NO.2 7,5 A (dieselmotor zonder airconditioning): Elektrische koelventilator
19. EFI NO.2 7,5 A: (Sequentieel) multipoint
brandstofinspuitsysteem, multi--mode transmissie
20. STOP 10 A: Remlichten, derde remlicht,
antiblokkeersysteem, multi--mode transmissie
21. D/L 25 A: Centrale portiervergrendeling,
afstandsbediening
22. DEF 20 A: Achterruitverwarming
23. TAIL 7,5 A: Motorvoertuigverlichting overdag, achterlichten, kentekenplaatverlichting,
parkeerlicht, koplampverstelling, dashboardverlichting
24. OBD 7,5 A: Diagnosesysteem
25. ECU- B 7,5 A: Multi--mode transmissie,
startblokkering, motorvoertuigverlichting
overdag, meters en tellers, mistachterlicht
26. ECU- IG 7,5 A: Antiblokkeersysteem, elektrische stuurbekrachtiging, elektrische koelventilator
27. BACK UP 10 A: Achteruitrijlicht, centrale
portiervergrendeling, afstandsbediening,
elektrisch bedienbare ruiten, achterruitverwarming, toerenteller, airconditioning, verwarming
05 12.15
270W(990N) WE L/O 2006/03
index
290
SPECIFICATIES
28. WIP 20 A: Ruitenwissers en --sproeiers
29. ACC 15 A: Startblokkering, elektrische
aansluiting, audiosysteem
30. IG1 7,5 A: Ruitenwissers en sproeiers, antiblokkeersysteem, elektrische stuurbekrachtiging, elektrische koelventilator, achteruitrijlicht, centrale portiervergrendeling,
afstandsbediening, elektrisch bedienbare
ruiten, achterruitverwarming, toerenteller,
airconditioning, verwarming
31. IG2 15 A: Brandstofinspuitsysteem, startblokkering, airbagsysteem, meters en tellers, motorvoertuigverlichting overdag, multi--mode transmissie
32. A/C 7,5 A: Airconditioning, extra verwarming
Zekeringen (type B)
33. AM1 40 A: Zekeringen ACC, WIP, ECU--IG
en BACK UP
34. PWR 30 A: Elektrisch bedienbare ruiten
35. HTR 40 A: Verwarming, airconditioning, zekering A/C
36. AMT 50 A (benzinemotor): Multi--mode
transmissie
RADIATOR FAN 50 A (dieselmotor met
airconditioning): Elektrische koelventilator
37. RADIATOR 30 A (behalve dieselmotor
met airconditioning): Elektrische koelventilator
38. ABS NO.1 40 A: Antiblokkeersysteem
39. EPS 50 A: Elektrische stuurbekrachtiging
Zekeringen (type C)
40. PTC2 80 A (uitvoeringen met extra verwarming): Extra verwarming
41. PTC1 80 A (uitvoeringen met extra verwarming): Extra verwarming
Zekeringen (type D)
42. ALT 120 A (benzinemotor): Laadsysteem,
zekeringen EPS, ABS NO.1, RADIATOR,
AM1, HTR, PWR, D/L, DEF, TAIL, STOP,
OBD en ECU--B