Eurocode 2 - Aeneas Media
Transcription
Eurocode 2 - Aeneas Media
n e n e k e r e b n e n Ontwerpe Rekenvoorbeelden Eurocode 1 Eurocode 2 Cement en Beton 7 Cement en Beton 7 Colofon Ontwerpen en berekenen Eurocode 2 is een onderdeel van de Cement en Beton-reeks en is een uitgave van Æneas, uitgeverij van vakinformatie bv in samenwerking met het Cement&BetonCentrum. Æneas, uitgeverij van vakinformatie bv Postbus 101 5280 AC Boxtel 0411 65 00 85 [email protected] www.aeneas.nl Cement&BetonCentrum Postbus 3532 5203 DM ’s-Hertogenbosch 073 640 12 31 [email protected] www.cementenbeton.nl Omslagontwerp en vormgeving: Twin Media bv Eerste druk 2008 © Cement&BetonCentrum ISBN: 978-94-6104-015-2 Woord vooraf Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Het ontwikkelen van de Eurocodes is begonnen in 1975; sindsdien zijn zij aanzienlijk geëvolueerd. Het gebruik van de Eurocodes geeft constructeurs meer kans om in geheel Europa werkzaam te zijn, omdat alle overheden moeten toestaan dat deze worden gebruikt. Volgens de huidige inschattingen zal medio 2010 Eurocode 2 ‘Ontwerp en berekening van betonconstructies’, deel 1-1, de plaats gaan innemen van de nationale normen zoals NEN 6720 (VBC 1995) en de Belgische norm NBN B15. Om deze overgang soepel te laten verlopen heeft het Europese Betonplatform, waaraan wordt deelgenomen door de Europese brancheverenigingen CEMBUREAU (cement), BIBM (prefab beton) en ERMCO (betonmortel), enkele jaren geleden het initiatief genomen lesmateriaal voor de betonconstructeur te ontwikkelen. Een van de resultaten van dit initiatief is het boekwerkje ‘Concise Eurocode 2’, waarvoor een gelijknamige publicatie van de British Cement Association (BCA) en The Concrete Centre model heeft gestaan. Dit boekje is inmiddels in opdracht van het Cement&BetonCentrum naar het Nederlands vertaald en bewerkt en in april 2008 verschenen als Compendium Eurocode 2 (CB6). Een ander resultaat is een artikelenserie die in de afgelopen anderhalf jaar in Cement is verschenen en waaruit onderhavig boekje is samengesteld. Deze artikelenserie is gebaseerd op de eveneens door de BCA ontwikkelde, achtdelige brochurereeks ‘How to design concrete structures using Eurocode 2’. De brochurereeks is naar het Nederlands vertaald en bewerkt door dr.ir.drs. C.R. Braam (TU Delft, faculteit CiTG) en afgestemd met Voorschriftencommissie 20. Als aanvulling op de reeks is nog een negende artikel opgesteld door ir. S.N.M. Wijte (adviesbureau ir. J.G. Hageman/secretaris VC20) en dr.ir.drs. C.R. Braam. De eindredactie van de reeks was in handen van ir. W.C. Dees. De reeks toont hoe Eurocode 2 in combinatie met de andere Eurocodes moet worden gebruikt, met name met Eurocode 0: ‘Grondslag van het constructief ontwerp’ en Eurocode 1: ‘Belastingen op constructies’. Met Eurocode 2 is tot op heden nog weinig praktijkervaring opgedaan. Ook heeft de gewenste terugkoppeling tussen de praktijk en de opstellers van de voorschriften nog nauwelijks kunnen plaatshebben. Wel is met het bewerken van CB6 en de artikelenserie in Cement, alsmede bij het herschrijven van het in augustus 2008 door het Cement&BetonCentrum gepubliceerde standaardwerk ‘Constructieleer Gewapend Beton’ (CB2, vierde druk) gebleken, dat Eurocode 2 nog lang niet ‘af’ is. Tegelijk met de beslissing de artikelenserie als overdruk uit te brengen, is daarom besloten de in de afgelopen anderhalf jaar opgedane ervaringen hierin te verwerken en - om de waarde daarvan te onderstrepen - de bundel als CB7 op te nemen in de Cement en Beton boekenreeks. Met nadruk zij nog eens vermeld dat de inzichten in deze publicatie de stand van zaken weergeven op moment van verschijnen. De praktijk kan in elk geval na de publicatie van CB2, CB6 en CB7 met Eurocode 2 aan de slag. De uitgever, oktober 2008 inhoud 1 Introductie tot de Eurocode Eurocode 0: Grondslag constructief ontwerp (NEN-EN 1990) Representatieve waarden Belastingscombinaties Uiterste grenstoestand Bruikbaarheidsgrenstoestand Eurocode 1 Eurocode 2 Eurocode 7 Eurocode 8 4 4 5 5 6 7 8 8 8 8 2 Het begin Ontwerplevensduur Belastingen op constructies Belastingsschikking Combinaties van belastingen Materiaaleigenschappen Constructief ontwerp Minimumbetondekking Ontwerpen op draagkracht bij brand Stabiliteit en imperfecties Scheurwijdtecontrole 10 10 10 10 10 10 12 12 12 13 13 3 Platen Brandwerendheid Buiging Doorbuiging Dwarskracht Specifieke opmerkingen voor in twee richtingen dragende platen Specifieke opmerkingen voor ribbenvloeren en cassettenvloeren Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Literatuur 17 17 17 17 21 4 Liggers Brandwerendheid Buiging Dwarskracht Doorbuiging Samengestelde liggers Schuifspanning in langsrichting Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Literatuur 23 23 23 23 24 27 21 5 Kolommen Draagkracht bij brand Kolomontwerp Constructieve berekening Rekenwaarden van de momenten Effectieve lengte Slankheid Sterkte van kolommen Kruip Dubbele buiging Ongeschoorde kolommen Wanden Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Specifieke eisen bij wanden Literatuur 30 30 31 31 6 Funderingen Grenstoestanden Geotechnische categorieën Ontwerpmethoden en combinaties Geotechnisch onderzoeksrapport Funderingen op staal Gewapend-betonnen funderingsvoeten Plaatfunderingen Paalfunderingen Ongewapende funderingen Regels voor staafafstand en -diameter Literatuur 37 37 37 37 7 Vlakke plaatvloeren Brandwerendheid Buiging Doorbuiging Pons Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Detaillering van ponswapening Literatuur 44 44 44 45 47 32 33 33 34 35 35 36 36 36 36 36 38 38 40 41 41 42 42 43 21 22 22 27 27 28 48 49 49 8 Doorbuigingsberekeningen Overzicht Factoren van invloed op doorbuiging Betontreksterkte Kruip Elasticiteitsmodulus Belastingsvolgorde Scheurvorming Kromming door krimp Doorbuigingsberekening uitgebreide methode Doorbuigingsberekening - vereenvoudigde methode Zeeg Vlakke plaatvloeren Nauwkeurigheid Toleranties voor gevelbekleding Literatuur 50 50 9 Stabiliteit Verwaarloosbaar ? Bepalen tweede-orde effect Algemene methode Methode nominale stijfheid Benadering van de kniklast Literatuur 58 58 58 59 59 60 60 Symbolen 61 50 50 51 51 51 52 53 53 53 54 56 56 57 57 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 1 Introductie tot de Eurocode In totaal tien Eurocodes behandelen de belangrijkste bouwmaterialen (fig. 1.1). Zij zijn opgesteld door de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN) en zullen in 28 landen de bestaande nationale voorschriften gaan vervangen. Elk land moet een Eurocode publiceren met een nationale titelpagina en woord vooraf, maar de originele tekst zoals opgesteld door CEN moet het hoofdbestanddeel van het document vormen. Een Nationale Bijlage (NB) kan achterin het document worden opgenomen (fig. 1.2). Daar waar in de tekst van deze uitgave Nationaal Bepaalde Parameters (NBP’s) voorkomen, zijn aanbevolen waarden uit de Nederlandse NB’s gebruikt. Tabel 1.1 geeft de aan beton gerelateerde Eurocodes. 1.1 | De Eurocodes NEN-EN 1990, Eurocode 0: Constructieve veilig- Grondslag van het constructief ontwerp heid, bruikbaarheid 1990 – Eurocode en veiligheid NEN- EN 1991, Eurocode 1: Belastingen op Belastingen op constructies constructies NEN-EN 1992, Eurocode 2: Beton NEN-EN 1993, Eurocode 3: Staal NEN-EN 1994, Eurocode 4: Staal-beton NEN-EN 1995, Eurocode 5: Hout Ontwerp en berekening NEN-EN 1996, Eurocode 6: Metselwerk NEN-EN 1999, Eurocode 9: Aluminium NEN-EN 1997, Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp 4 NEN-EN 1998, Eurocode 8: Aardbevings bestendige constructies Geotechnisch en aardbevingsbestendig ontwerp Eurocode 0: Grondslag constructief ontwerp (NEN-EN 1990) Eurocode 0 legt de basis voor alle constructieve ontwerpen, ongeacht de aard van het bouwmateriaal. Gegeven worden principes en vereisten met betrekking tot veiligheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van constructies. Eurocode 0 hanteert een statistische benadering voor het vaststellen van realistische waarden voor belastingen die in combinatie met elkaar kunnen optreden. Geïntroduceerd worden nieuwe definities (zie overzicht aan het eind van dit hoofdstuk) en symbolen (tabel 1.2), die ook in deze uitgave zullen worden gebruikt om de onderlinge relaties te benadrukken. Partiële factoren voor belastingen worden in Eurocode 0 gegeven, terwijl partiële factoren voor mate rialen worden voorgeschreven in de betreffende relevante Eurocode. Representatieve waarden Elke belasting kent vier representatieve waarden; de voornaamste hiervan is de karakteristieke waarde. Deze kan statistisch worden bepaald; als onvoldoende gegevens voorhanden zijn, wordt een nominale waarde gebruikt. De andere representatieve waarden zijn: de combinatiewaarde, de frequente waarde en de quasi-blijvende waarde. Deze worden verkregen door de karakteristieke waarde te vermenigvuldigen met, respectievelijk, de factoren ψ 0 , ψ 1 en ψ 2 (fig. 1.3). Om deze ψ-factoren af te leiden, is een semi-probabilistische methode gebruikt. De grootte van een factor is mede afhankelijk van het type belasting (tabel 1.3). Voor meer informatie over de ψ-factoren, zie Bijlage C van Eurocode 0. De combinatiewaarde (ψ0Q k ) van een belasting beoogt de kans op het gelijktijdig optreden van twee of meer veranderlijke belastingen in rekening te brengen. Deze waarde wordt voornamelijk gebruikt in de ‘normale’ combinaties in de uiterste grenstoestand (UGT). De frequente waarde (ψ1 Q k ) is zodanig gekozen dat deze slechts gedurende een kortdurend tijdsbestek wordt overschreden en wordt voornamelijk gebruikt in de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT) en in een buitengewone UGT. De quasi-blijvende waarde (ψ2 Q k ) mag gedurende een aanzienlijk tijdsbestek worden overschreden. Deze kan in zekere zin worden gezien als de in de tijd gemiddeld optredende belasting. Deze waarde wordt gebruikt voor lange-termijneffecten in de BGT en ook bij buitengewone combinaties en seismisch ontwerp in de UGT. 1 Introductie tot de Eurocode Tabel 1.1 | Aan beton gerelateerde Eurocodes Tabel 1.2 | In Eurocode 0 gehanteerde symbolen en subscripten Eurocode titel symbool 0 NEN-EN 1990 Grondslag van het constructief ontwerp Gk definitie karakteristieke waarde van een blijvende belasting 1 NEN-EN 1991–1–1 Dichtheden, eigen gewicht en opgelegde belastingen Qk karakteristieke waarde van een enkele variabele belasting NEN-EN 1991–1–2 Belasting bij brand γG partiële factor voor een blijvende belasting NEN-EN 1991–1–3 Sneeuwbelasting γQ partiële factor voor een variabele belasting NEN-EN 1991–1–4 Windbelasting ψ0 factor voor de combinatiewaarde van een variabele NEN-EN 1991–1–5 Thermische belasting belasting NEN-EN 1991–1–6 Belastingen tijdens uitvoering ψ1 factor voor de frequente waarde van een variabele belasting NEN-EN 1991–1–7 Buitengewone belastingen ψ2 factor voor de quasi-blijvende waarde van een variabele NEN-EN 1991–2 Verkeersbelasting op bruggen belasting NEN-EN 1991–3 Belastingen veroorzaakt door kranen en machines ξ combinatiefactor van blijvende belastingen NEN-EN 1991–4 Silo’s en opslagtanks subscript definitie NEN-EN 1992–1–1 Algemene regels en regels voor gebouwen A buitengewone situatie NEN-EN 1992–1–2 Ontwerp en berekening van constructies bij brand c beton NEN-EN 1992–2 Bruggen d rekenwaarde NEN-EN 1992–3 Constructies voor keren en opslaan van stoffen E effect van een belasting NEN-EN 1997–1 Geotechnisch ontwerp – Algemene regels fi brand NEN-EN 1997–2 Geotechnisch ontwerp – Ontwerp ondersteund door k karakteristiek laboratoriumonderzoek R sterkte 8 Ontwerp en berekening voor de bestandheid van w dwarskrachtwapening constructies tegen aardbevingen (6 delen) y vloeigrens 2 7 NEN-EN 1998 Belastingscombinaties In Eurocode 0 wordt de term ‘belastingscombinaties’ specifiek gebruikt voor het definiëren van de grootte van te hanteren belastingen in een grenstoestand waarin sprake is van het simultaan kunnen optreden van verschillende belastingen. De volgende stappen kunnen worden doorlopen om de voor een berekening benodigde waarde van een belasting vast te stellen: 1. Stel de ontwerpsituatie vast (bijv. blijvend, tijdelijk, buitengewoon). 2. Onderken alle realistische belastingen. 3. Bepaal de partiële factoren (zie onderstaand) voor elke van toepassing zijnde combinatie van belastingen. 4. Rangschik de belastingen zodanig dat de meest kritische omstandigheden worden verkregen. 1.2 | K enmerkende inhoud van een Eurocode A: Nationale titelpagina B: Nationaal woord vooraf C: CEN-titelpagina D: Hoofdtekst E: Voornaamste bijlage(n) Uiterste grenstoestand F: Nationale Bijlage De uiterste grenstoestanden worden onderverdeeld in de volgende categorieën (Eurocode 0 – 6.4): EQU verlies aan statisch evenwicht in de constructie; STR intern bezwijken of excessieve vervormingen van de constructie of een constructie-onderdeel; GEO bezwijken ten gevolge van excessieve deformatie van de ondergrond; FAT bezwijken ten gevolge van vermoeiing van de constructie of constructie-onderdelen. Als sprake is van een combinatie met slechts één variabele belasting (bijv. een opgelegde belasting), wordt de grootte van deze belasting verkregen door vermenigvuldiging met de betreffende partiële belastingsfactor. Als in een combinatie sprake is van meer dan één variabele belasting, moet onderscheid worden gemaakt tussen de overheersende belasting (Q k,1 ) en de andere, mogelijk gelijktijdig (simultaan) optredende, belastingen (Q k,i ). Een gelijktijdig optredende belasting wordt altijd meegenomen als combinatiewaarde. a 1.3 | R epresentatieve waarden van variabele belastingen b a. k arakteristieke c waarde of Q k b. c ombinatiewaarde c. f requente waarde d. q uasi-blijvende of ψ 0 Q k Q d tijd of ψ 1 Q k waarde of ψ 2 Q k 5 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 1.3 | Aanbevolen waarden voor de ψ -factoren voor gebouwen 1 ) belasting y0 y1 y2 A: woonfunctie en logiesfunctie 0,4 0,5 0,3 B: kantoorfunctie 0,5 0,5 0,3 C: bijeenkomstfunctie 0,25 0,7 0,6 D: winkelfunctie 0,4 0,7 0,6 E: (lichte) industriefunctie en kantoorfunctie 1,0 0,9 0,8 F: het stallen van voertuigen, voertuiggewicht < 30 kN 0,7 0,7 0,6 G: het stallen van voertuigen, 30 kN < voertuiggewicht < 160 kN 0,7 0,5 0,3 H: daken 2) 0 0 0 sneeuwbelasting op bouwwerken (zie NEN-EN 1991–1–3) 0 0,2 0 windbelasting op bouwwerken (zie NEN-EN 1991–1–4) 0 0,2 0 thermische belasting (geen brand) in bouwwerken (zie NEN-EN 1991–1–5) 0 0,5 0 opgelegde belastingen op bouwwerken (zie NEN-EN 1991–1–1), categorie: 1 )Ontleend aan NEN-EN 1990 en de ontwerp-Nederlandse Nationale Bijlage(NB). Opgemerkt wordt dat NEN-EN 1991–1–1 / NB een tabel bevat waarin de functies uit NEN-EN 1991–1–1 zijn gekoppeld aan de terminologie gehanteerd in het Bouwbesluit 2003. De in deze tabel gebruikte terminologie is slechts een verkorte weergave. 2 )Zie ook NEN-EN 1991–1–1, onder 3.3.2. Eurocode 0 geeft in 6.4.3.2 t.m. 6.4.3.4 verschillende combinaties voor deze uiterste grenstoestanden, namelijk ‘blijvend’, ‘tijdelijk’, ‘buitengewoon’ en ‘seismisch’. In deze uitgave worden alleen de combinaties ‘blijvend’ en ‘tijdelijk’, behorende bij de categorie STR, beschouwd. Bij ontwerpen en berekenen op deze blijvende en tijdelijke toestanden in de uiterste grenstoestand STR geeft Eurocode 0 drie mogelijke combinaties. Tabel 1.4 toont het overzicht als deze vergelijkingen in tabelvorm worden weergegeven. Gekozen moet worden voor vergelijking (6.10) of voor de ongunstigste van vergelijkingen (6.10a) en (6.10b). Het hanteren van de twee vergelijkingen vergt een grotere inspanning maar deze wordt wel beloond, omdat vergelijking (6.10) een resultaat geeft dat altijd gelijk is aan of conservatiever is dan het ongunstigste resultaat van vergelijkingen (6.10a) en (6.10b). In tabel 1.4 verwijzen de subscripten ‘ínf’ en ‘sup’ naar de onder-, respectievelijk bovengrens van de karakteristieke waarde van de betreffende blijvende belasting. Als sprake is van een geringe variatie in deze belasting, mag een vaste waarde van Gk worden gehanteerd. Ook de partiële factor voor de blijvende belasting heeft de subscripten ‘inf’ en ‘sup’. Deze worden gebruikt om voor de betreffende blijvende belasting j de bovengrens-, respectievelijk ondergrensrekenwaarden vast te stellen. Voor de blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties wordt in Eurocode 0 verwezen naar tabellen A1.2(A) tot en met (C). Voor de uiterste grenstoestand STR zijn twee hiervan, A1.2(B) (= tabel 1.4) en A1.2(C), van toepassing. Tabel A1.2(C) is opgebouwd als tabel 1.4, doch schrijft het gebruik van alleen vgl. (6.10) voor; in tabel A1.2(B) (= tabel 1.4) mag nog worden gekozen uit vgl. (6.10) dan wel de ongunstigste van vgl. (6.10a-b). De A1.2(B)-tabel heeft betrekking op constructieonderdelen die niet zijn onderworpen aan geotechnische belastingen en grondweerstand (Eurocode 0, Annex A1.3 (4)). Voor constructie-onderdelen waar wel sprake is van geotechnische belastingen en grondweerstand, moet worden gekozen uit drie voorgestelde benaderingswijzen (Eurocode 0, Annex A1.3 (5)), waarin naast tabel A1.2(B) eventueel ook tabel A1.2(C) wordt toegepast. Het gaat bij die benaderingswijzen vooral om de vraag hoe geotechnische en ‘overige’ belastingen moeten worden gecombineerd en welke tabel(len) dan moet(en) worden gebruikt. De Nationale Bijlage (NB) van Nederland doet al een keuze en schrijft het gebruik van een bepaalde Tabel 1.4 | R ekenwaarden voor belastingen in de uiterste grenstoestand – blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties (tabel A1.2(B) in Eurocode 0) blijvende en tijdelijke blijvende belastingen ontwerpsituaties overheersende vari- gelijktijdig optredende variabele abele belasting ongunstig gunstig belastingen overheersende andere (indien aanwezig) vgl. (6.10) γG,j,sup Gk,j,sup γG,j,inf Gk,j,inf vgl. (6.10a) γG,j,sup Gk,j,sup γG,j,inf Gk,j,inf vgl. (6.10b) ξγG,j,sup Gk,j,sup γG,j,inf Gk,j,inf γQ,1 Qk,1 γQ,i ψ0,i Qk,i γQ,1 ψ0,1 Qk,1 γQ,1 Qk,1 opmerking Ontwerp volgens vergelijking (6.10) of volgens de ongunstigste van vergelijkingen (6.10a) en (6.10b). 6 γQ,i ψ0,i Qk,i γQ,i ψ0,i Qk,i 1 Introductie tot de Eurocode methode voor. Het resultaat is het toepassen van de A1.2(C)-tabel voor de geotechnische belastingen en grondweerstand. Tabel 1.5 | R ekenwaarden van belastingsfactoren in de uiterste grenstoestand zoals te hanteren volgens de Nationale Bijlage van Nederland – blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties (samenvoeging van tabellen A1.2(B) en A1.2(C) uit Eurocode 0) blijvende en Het uiteindelijke resultaat van dit alles is getoond in tabel 1.5. Het bovenste gedeelte van deze tabel komt voort uit tabel A1.2(B), het onderste gedeelte uit tabel A1.2(C). Dit verklaart waarom in tabel 1.5 een duidelijke scheiding is aangebracht. Met een paar extra regels is duidelijk de scheiding tussen de factoren voor de geotechnische belastingen en grondweerstand (onderste gedeelte) en de ‘overige belastingen’ (bovenste gedeelte) aangegeven. Er wordt ook op gewezen dat de NB van Nederland voor de ‘overige’ belastingen al een keuze heeft gemaakt tussen het toepassen van vgl. (6.10) dan wel de ongunstigste van (6.10a) en (6.10b) uit tabel A1.2(B) (zie tabel 1.4): In het bovenste gedeelte van tabel 1.5 zijn namelijk vergelijkingen (6.10a) en (6.10b) van toepassing. Zoals eerder genoemd had Eurocode 0 in tabel A1.2(C) al gekozen voor het toepassen van vgl. (6.10). blijvende belastingen over- ontwerpsitu- gelijktijdig optredende variabele belastingen heersen- tijdelijke ongunstig gunstig de varia- overheersende bele (indien aanwezig) aties andere belasting constructie-onderdelen zonder geotechnische belastingen; factoren in combinaties van blijvende en veranderlijke belastingen: vgl. (6.10a) 1,35 0,9 vgl. (6.10b) 1,21) 0,9 1,5 ψ0,i 1,5 1,5 ψ0,i constructie-onderdelen met geotechnische belastingen en grondweerstand; factoren te hanteren voor de geotechnische belastingen (in combinatie met andere belastingen waarvoor bovenstaande factoren gelden): vgl. (6.10) 1 1,0 1,0 1,3 1,3 ψ0,i ) Bij het berekenen van deze waarde is conform de Nationale Bijlage (NEN-EN 1990 NB) ξ = 0,89 gehanteerd. Tabel 1.6 | R ekenwaarden van belastingen, bruikbaarheidsgrenstoestanden combinatie blijvende belasting ongun- gunstig stig Op het eerste gezicht lijkt het alsof veel meer inspanning benodigd is om vast te stellen wat de maatgevende belastingscombinatie is. Echter, als ervaring is verkregen, kan de ontwerper deze vaak al snel doorzien. Zo is vergelijking (6.10b) normaal gesproken maatgevend bij verhoudingsgewijs niet al te grote blijvende belastingen. variabele belasting overheer- voorbeelden van toepassin- andere gen in Eurocode 2 sende karakteristiek Gk,j,sup Gk,j,inf Qk,1 ψ 0,i Qk,i frequent Gk,j,sup Gk,j,inf ψ1,1 Qk,1 ψ2,i Qk,i scheurvorming bij VMA quasi-blijvend Gk,j,sup Gk,j,inf ψ2,1 Qk,1 ψ2,i Qk,i scheurvorming bij gewapend beton en VZA; doorbuiging opmerkingen de 1. Als de variatie in de blijvende belasting gering wordt bevonden, mag voor Gk,j,sup en Gk,j,inf waarde Gk worden aangehouden (zie tabel 1.7). 2. Voor de waarden van ψ, ψ en ψ, zie tabel 1.3. 0 1 2 Bruikbaarheidsgrenstoestand Voor drie combinaties van belastingen moet de bruikbaarheidsgrenstoestand worden gecontroleerd (tabellen 1.6 en 1.7). Eurocode 2 geeft aan welke combinatie voor welk fenomeen moet worden gebruikt (bijv: de doorbuiging wordt gecontroleerd gebruikmakend van de quasi-blijvende combinatie). Er moet voor worden gewaakt de bruikbaarheidsgrenstoestandcombinaties met de benamingen karakteristiek, frequent en quasi-blijvend niet te verwarren met de representatieve waarden van belastingen (zie fig. 1.3), die dezelfde benaming hebben. Tabel 1.7 | Voorbeeld van combinaties in geval van doorbuiging (quasi-blijvend) zoals Eurocode 1 Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, geeft aan hoe te ontwerpen op en te rekenen aan de brandwerendheid van betonconstructies. Hoewel een groot deel van deze Eurocode is gewijd aan het rekenen met brandbelastingen, mag het dimensioneren op brandwerendheid ook plaatshebben door te verwijzen naar tabellen voor minimumbetondekking en minimum-afmetingen voor constructie-onderdelen. Deze worden gegeven in onderdeel 5 van Deel 1-2. Meer advies over het werken met de tabellen wordt gegeven in het tweede hoofdstuk in deze uitgave. Eurocode 1 maakt nationale voorschriften overbodig. Zij bevat in tien delen (tabel 1.8) alle informatie die de constructeur nodig heeft om de individuele belastingen op een constructie vast te stellen. De dichtheid van gewapend beton is 2500 kg/m3 . Eurocode 2 Eurocode 2 omvat vier delen. Figuur 1. 4 geeft aan hoe deze passen in het Eurocodesysteem, dat ook andere Europese voorschriften omvat. a fgeleid voor een voor Nederland kenmerkend ontwerp in gewapend beton combinatie blijvende belasting variabele belasting ongunstig overheersend kantoorruimteGk1 ) 0,3 Qk,12 ) verkoopruimte van winkelGk1 ) 0,6 Qk,12 ) Gk 1 ) 0,8 Qk,12 ) opslagruimte Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen, is het voornaamste gedeelte, waarnaar door de drie andere delen wordt verwezen. 7 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 1.4 | R elaties tussen Eurocode 2 en andere voorschriften NEN-EN 1997 EUROCODE 7 Geotechnisch ontwerp NEN-EN 206-1 Beton – deel 1 Specificatie, eigenschappen enz. en NEN 8005 NEN-EN 13670 Het vervaardigen van betonconstructies NEN-EN 1990 EUROCODE 0 Grondslag van het constructief ontwerp NEN-EN 1998 EUROCODE 8 Aardbevingsbestendige constructies NEN-EN 1991 EUROCODE 1 Belastingen op constructies NEN-EN 10080 Staal voor het wapenen van beton – Lasbaar betonstaal NEN-EN 1992 EUROCODE 2 Ontwerp en berekeningen van betonconstructies Deel 1–1: Algemene regels en regels voor gebouwen Deel 1–2: Algemene regels Ontwerp en berekening van constructies bij brand NEN-EN 1992 EUROCODE 2 Deel 2: Bruggen NEN-EN 1992 EUROCODE 2 Deel 3 : Constructies voor keren en opslaan van stoffen Deel 2: Bruggen, geeft aan hoe de algemene regels uit Deel 1-1 moeten worden toegepast bij het ontwerpen en berekenen van bruggen. Hierdoor zijn Deel 1-1 en Deel 2 beide benodigd om een betonnen brug te ontwerpen en berekenen. Deel 3: Constructies voor keren en opslaan van stoffen, geeft de toepassing van de algemene regels uit Deel 1-1 voor opslagconstructies. Tabel 1.8 | Eurocode 1, de delen en data van publicatie referentie titel publicatie NEN-EN 1991–1–1 Dichtheden, eigen gewicht en opgelegde april 2002 NEN-EN 1991–1–2 Belasting bij brand november 2002 NEN-EN 1991–1–3 Sneeuwbelasting oktober 2003 NEN-EN 1991–1–4 Windbelasting april 2005 NEN-EN 1991–1–5 Thermische belasting december 2003 NEN-EN 1991–1–6 Belastingen tijdens uitvoering juni 2005 NEN-EN 1991–1–7 Buitengewone belastingen: september 2006 stootbelastingen en ontploffingen NEN-EN 1991–2 Verkeersbelasting op bruggen oktober 2003 NEN-EN 1991–3 Belastingen veroorzaakt door kranen september 2006 en machines NEN-EN 1991–4 8 Silo’s en opslagtanks NEN-EN 13369 Vooraf vervaardigde betonproducten – Alg. bepalingen Vooraf vervaardigde betonproducten – productnormen Eurocode 7 Eurocode 7: Geotechnisch ontwerp bestaat uit twee delen en geeft een handleiding voor geotechnisch ontwerpen, bodemonderzoek en beproevingen. Het voorschrift bestrijkt een breed veld en omvat het geotechnisch ontwerpen van funderingen op staal, paalfunderingen, keerwanden, diepe kelders en aarden dammen. Evenals de andere Eurocodes is ook hierin het ontwerpen gebaseerd op het beschouwen van grenstoestanden. Nadere toelichting betreffende eenvoudige funderingen zal worden gegeven in het zesde hoofdstuk in deze uitgave. Eurocode 8 belastingen NEN 6008 Betonstaal augustus 2006 Eurocode 8: Ontwerp en berekening van aardbevingsbestendige constructies is gesplitst in zes delen en behandelt alle aspecten die te maken hebben met het ontwerpen op aardbevingsbestendigheid en omvat richtlijnen voor de diverse constructiematerialen en voor alle typen constructies. Zij omvat ook richtlijnen voor het versterken en repareren van gebouwen. Ten behoeve van gebieden die weinig aardbevingsgevoelig zijn, zijn de detailleringsregels uit Eurocode 2 zodanig, dat tevens wordt voldaan aan Eurocode 8. n 1 Introductie tot de Eurocode Overzicht van de Eurocode-terminologie benaming definitie Principes Artikelen als algemene stellingen, definities, voorwaarden en analytische modellen waarvoor geen alternatief is toegestaan. Zij worden onderscheiden door (P) na het artikelnummer. Toepassingsregels Algemeen erkende regels die in overeenstemming zijn met de principes en voldoen aan hun vereisten. Nationaal Bepaalde Parameter (NBP) Eurocodes moeten worden gebruikt om te voldoen aan nationale Bouwvoorschriften die op zichzelf niet worden geharmoniseerd. NBP’s mogen daarom door een land worden gebruikt om eigen veiligheidsniveaus vast te leggen. NBP’s maken het ook mogelijk zekere andere parameters (in het algemeen beïnvloed door klimaat, geografie en geologie) open te laten voor nationale invulling; NBP’s worden geadviseerd in de Nationale Bijlage. Nationale Bijlage (NB)Een Nationale Bijlage vergezelt elke Eurocode en omvat: a) de waarden van NBP’s; b) de natio- nale besluiten aangaande het gebruik van Informatieve Bijlagen; c) verwijzingen naar NCCI’s. Normatief De benaming gebruikt voor de tekst van voorschriften die de basisvereisten omvatten. Overeenstemming met Eurocodes wordt veelal beoordeeld aan de hand van de normatieve vereisten. Informatief Een benaming die alleen wordt gebruikt in relatie met een bijlage die beoogt te informeren, in plaats van voor te schrijven. NCCINon-contradictory complementary information. Referentie in een Nationale Bijlage die nadere informatie of handreikingen bevat en niet in tegenspraak is met de Eurocode. Karakteristieke waardeEen waarde die statistisch kan worden afgeleid met een bepaalde kans niet te worden overschreden gedurende een referentieperiode. De waarde komt overeen met een zekere fractie van een bepaalde eigenschap van een materiaal of product. De karakteristieke waarde wordt aangegeven met het subscript ‘k’ (bijv. Q k enz.). Het is de basis-representatieve waarde waarvan andere representatieve waarden kunnen worden afgeleid. Representatieve waardeWaarde gebruikt voor toetsing van een grenstoestand. Dit kan de karakteristieke waarde of een met een ψ-factor daarvan afgeleide waarde zijn, zoals de combinatiewaarde, frequente waarde of quasi-blijvende waarde. Rekenwaarden Deze verwijzen naar representatieve waarden inclusief partiële factoren. Zij worden voorzien van het subscript ‘d’ (bijv. fcd = fck/γ c; Q d = γQ Q k). Belasting (F) Een stel krachten, vervormingen of versnellingen werkend op een bouwconstructie. Belastingscombinaties Een stel rekenwaarden te gebruiken voor het controleren van de constructieve betrouwbaar heid in een grenstoestand, waarin sprake is van de gezamenlijke invloed van verschillende en statistisch onafhankelijke belastingen. Vaste belastingBelasting met een vaste verdeling en positie over de bouwconstructie of het constructie- onderdeel. Vrije belasting Belasting die verscheidene ruimtelijke verdelingen over de bouwconstructie kan hebben. Blijvende belasting (G)Belasting die geacht wordt gedurende de gehele referentieperiode van een bouwconstructie aanwezig zijn en waarvan variatie in grootte in de tijd verwaarloosbaar klein is ( bijv. blijvende krachten). Variabele belasting (Q) Belasting waarvan de grootte in de tijd varieert (bijv. windbelasting). Effect van een belasting (E) Vervorming of interne kracht veroorzaakt door een belasting. Buitengewone belasting (A)Een belasting, veelal van korte duur maar van signifcante grootte, waarvan de kans klein is dat deze gedurende de referentieperiode zal optreden. Gelijktijdige belastingEen belasting die in een combinatie niet de overheersende variabele belasting is maar die wel tegelijk met deze leidende belasting kan optreden. Tijdelijke ontwerpsituatie Een ontwerpsituatie die van toepassing is gedurende een tijdsbestek dat veel korter is dan de referentieperiode van de bouwconstructie. Blijvende ontwerpsituatieEen ontwerpsituatie die van toepassing is gedurende een tijdsbestek dat ongeveer even lang duurt als de referentieperiode van de bouwconstructie. Buitengewone ontwerpsituatie Een ontwerpsituatie die uitzonderlijke omstandigheden voor de bouwconstructie bevat. Irreversibele Bruikbaarheidsgrenstoestand waarin sommige gevolgen van belastingen blijvend zijn nadat bruikbaarheidsgrenstoestand de belastingen niet meer werkzaam zijn. Reversibele bruikbaarheids- Bruikbaarheidsgrenstoestand waarin geen van de gevolgen van belastingen blijvend zijn grenstoestand nadat de belastingen niet meer werkzaam zijn. Uitvoeringsfase Uitvoering van de bouwwerkzaamheden. 9 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 2 Het begin In dit hoofdstuk van deze uitgave komen de voor de berekening van constructie-elementen benodigde gegevens aan de orde: ontwerplevensduur, belastingen op constructies, schikken van belastingen, belastingscombinaties, analysemethoden, materiaaleigenschappen, stabiliteit en imperfecties, minimumbetondekking en maximale scheurwijdten. Het proces van ontwerpen en berekenen van constructie-onderdelen wordt met het verschijnen van Eurocode 2 niet ingrijpend gewijzigd, hetgeen overigens bij de detaillering wel het geval kan zijn. Een en ander komt in de opeenvolgende hoofdstukken van deze uitgave aan de orde. Verwacht wordt dat Eurocode 2 op lange termijn zal leiden tot (kosten)efficiëntere constructies. Ontwerplevensduur De ontwerplevensduur van een constructie wordt gegeven in NEN-EN 1990 (Eurocode 0): Grondslag van het constructief ontwerp (tabel 2.1). Hiermee worden bij het ontwerpen en berekenen van gewapend-betonconstructies de duurzaamheidseisen vastgesteld. Belastingen op constructies Eurocode 1: Belastingen op constructies is opgebouwd uit tien delen, die informatie geven over een grote verscheidenheid aan belastingen. Voor nadere informatie over deze afzonderlijke voorschriften, zie hoofdstuk 1. Eurocode 1, deel 1-1: Algemene belastingen - Dichtheden, eigen gewicht en opgelegde belastingen voor gebouwen geeft de dichtheden en eigen gewichten van bouwmaterialen (tabel 2.2). Belastingsschikking De term belastingsschikking verwijst naar de manier waarop veranderlijke belastingen (bijv. opgelegde belastingen en windbelastingen) zodanig worden saTabel 2.1 | Indicatieve ontwerplevensduren (uit Eurocode 0 en Nationale Bijlage (NB)) Combinaties van belastingen De term combinaties van belastingen verwijst naar de grootte van belastingen zoals deze moeten worden gebruikt als in een grenstoestand sprake is van de invloed van verschillende belastingen. De getalswaarden van de partiële factoren in de UGTcombinaties worden ontleend aan Eurocode 0: Grondslag van het constructief ontwerp (zie hoofdstuk 1). In de uiterste grenstoestand worden drie soorten belastingscombinaties onderscheiden: de fundamentele combinaties, de bijzondere combinaties en de combinaties ten behoeve van aardbevingsbestendig ontwerpen. Drie BGT-combinaties van belastingen worden onderscheiden: karakteristiek, frequent en quasi-blijvend. De getalswaarden zijn vermeld in Eurocode 0. ontwerplevensduur (jaren) voorbeelden 5 tijdelijke constructies 15 agrarische en vergelijkbare constructies; industriële Materiaaleigenschappen gebouwen met één of twee bouwlagen Beton In Eurocode 2 is het ontwerpen en berekenen van gewapend beton gebaseerd op de karakteristieke cilinderdruksterkte, niet op de karakteristieke kubusdruksterkte, en moet worden gespecificeerd volgens NEN-EN 206-1 (bijv. voor sterkteklasse C28/35 is de karakteristieke cilinderdruksterkte 28 N/mm2, de karakteristieke kubusdruksterkte 35 N/mm2). Kenmerkende betoneigenschappen zijn vermeld in tabel 2.4. 50 gebouwen en andere algemene constructies 100 constructies met een bijzondere maatschappelijke functie Tabel 2.2 | Een selectie uit de dichtheden van materialen (uit Eurocode 1, deel 1–1) materiaal 10 mengesteld, dat de ongunstigste krachten in een constructie of constructie-onderdeel worden gevonden. De wijze van schikking is in hoofdstuk 6 van Eurocode 0 beschreven. In afwijking hierop is in 5.1.3 van Eurocode 2, deel 1-1, een vereenvoudiging gegeven. In de Nederlandse Nationale Bijlage wordt deze gevolgd. Voor constructies beveelt Eurocode 2, deel 1-1 (art. 5.1.3 (1)P en NB) aan, de volgende vereenvoudigingen van de belastingsschikkingen in zowel de uiterste grenstoestand als de bruikbaarheidsgrenstoestand te hanteren. De rekenwaarden moeten worden ontleend aan de meest ongunstige van de volgende situaties, waarbij overal dezelfde waarden voor γ Gmoeten worden aangehouden: • Afwisselend dragen de velden de rekenwaarde van de veranderlijke en blijvende belastingen, met de andere velden alleen belast door de rekenwaarde van de blijvende belasting (fig. 2.1). • Elke twee naast elkaar gelegen velden dragen de rekenwaarden van veranderlijke en blijvende belastingen, met de andere velden alleen belast door de rekenwaarde van de blijvende belasting (fig. 2.2). Tabel 2.3 toont een selectie van veranderlijke belastingen in gebouwen. dichtheid (kN/m3) normaal beton 24,0 normaal beton met wapening of voorspanning 25,0 specie van normaal beton 25,0 2 Het begin Beton tot en met sterkteklasse C90/105 kan worden ontworpen en berekend met Eurocode 2. Voor klassen boven C50/60 gelden echter andere spanning-rekrelaties, reden waarom het ontwerpen en rekenen met deze sterkteklassen niet in deze uitgave wordt behandeld. De rekenwaarde van de betondruksterkte fcd volgt uit: γ QQ k γGQGQkk 2.1 | Velden afwisselend belast γGGk α ccfck fcd= ______ γm 2.2 | Twee aan elkaar grenzende velden belast waarin: αcc is een coëfficiënt waarmee rekening wordt gehouden met een reductie ten gevolge van langeduur effecten; γm is de partiële factor voor de materiaaleigenschappen. De grootte van beide variabelen is bepaald in de Nationale Bijlage. Betonstaal Eurocode 2 kan worden gebruikt voor betonstaal met een karakteristieke sterkte van 400 tot en met 600 N/mm2(NEN-EN 1992-1-1, art. 3.2.2 3(P) / NB). De eigenschappen van betonstaal zijn samengevat in tabel 2.5. Drie staalklassen, A, B en C, worden onderscheiden met toenemende ductiliteit; klasse A is niet geschikt als in de berekening is uitgegaan van 20% of meer herverdeling. Geen rekening is gehouden met het toepassen van glad of licht geprofileerd betonstaal. Tabel 2.5 | Karakteristieke eigenschappen op trek belast betonstaal klasse A B C karakteristieke vloeigrens fyk of f0,2k (N/mm2) 400 – 600 minimumwaarde van k = (ft/fy )k ≥ 1,05 ≥ 1,08 ≥ 1,15 en < 1,35 karakteristieke rek bij maximale kracht εuk (%) ≥ 2,5 ≥ 5,0 ≥ 7,5 opmerking De tabel is ontleend aan NEN-EN 1992–1–1, Bijlage C. Tabel 2.3 | Belastingen op en in gebouwen (een selectie uit de Nederlandse Nationale Bijlage bij Eurocode 1, deel 1–1) categorie voorbeeldqk (kN/m2 )Qk (kN) A woonfunctie - vloeren 1,75 3 A woonfunctie – trappen 2,0 3 A woonfunctie - balkons 2,5 3 B kantoorfunctie 2,5 3 C5 bijeenkomstfunctie zonder vaste zitplaatsen 5,0 7 D1 winkelfunctie 4,0 7 E1 opslag van goederen; geen industriële functie ≥ 5,0 ≥7 F garages en zones voor voertuigtransport – lichte voertuigen < 25 kN 2,0 10 G garages en zones voor voertuigtransport – middelzware voertuigen (25 kN - 120 kN) 5,0 40 Tabel 2.4 | Selectie uit de materiaaleigenschappen van beton zoals vermeld in tabel 3.1 van Eurocode 2, deel 1–1 symbool omschrijving eigenschap fck karakteristieke (N/mm2) cilinderdruksterkte fck,cube karakteristieke (N/mm2) kubusdruksterkte f ctm gemiddelde (N/mm2) treksterkte Ecm2 ) secans- (103 N/mm2) elasticiteitsmodulus 12 16 20 25 281) 30 35 40 45 50 15 20 25 30 35 37 45 50 55 60 1,6 1,9 2,2 2,6 2,8 2,9 3,2 3,5 3,8 4,1 27 29 30 31 31 33 34 35 36 37 1 ) Betonsterkteklasse niet opgenomen in tabel 3.1 van Eurocode 2, deel 1–1, maar ontleend aan NEN 8005. 2 )Gemiddelde secans-elasticiteitsmodulus op 28 dagen voor beton met kwartsiet toeslagmateriaal. Voor beton met andere toeslagmaterialen, zie Eurocode 2, deel 1-1, art. 3.1.3, lid (2). 11 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 2.6 | Milieuklassen klasse-aanduiding beschrijving van het milieu geen risico op corrosie of aantasting XO voor beton zonder wapening of ingesloten metalen: alle milieus, ongescheurde doorsneden (bijv. met de grootheden van een betondoorsnede), gebruikmakend van lineaire spanning-rek-relaties en de gemiddelde waarde voor de elasticiteitsmodulus. behalve bij vorst-dooi, afslijting of chemische aantasting Alleen in de uiterste grenstoestand mogen de momenten, berekend op basis van een elastische analyse, worden herverdeeld (tot een maximum van 30%; NEN-EN 1992-1-1 art. 5.5 (4) met NB) mits de resulterende momentenverdeling in evenwicht blijft met de aangebrachte belastingen en voldoet aan zekere limieten en ontwerpcriteria (bijv. limieten aan de hoogte van de drukzone). corrosie ingeleid door carbonatatie XC1 droog of blijvend nat XC2 nat, zelden droog XC3/4 matige vochtigheid of wisselend nat en droog corrosie ingeleid door chloriden anders dan afkomstig uit zeewater XD1 matige vochtigheid XD2 nat, zelden droog XD3 wisselend nat en droog corrosie ingeleid door chloriden afkomstig uit zeewater XS1 blootgesteld aan zouten uit de lucht, maar niet in direct contact met zeewater XS2 blijvend onder zeewater XS3 getijde-, spat- en stuifzones aantasting door vorst/dooi-wisselingen met of zonder dooizouten XF1 niet volledig verzadigd met water, zonder dooizouten XF2 niet volledig verzadigd met water, met dooizouten XF3 verzadigd met water, zonder dooizouten XF4 verzadigd met water, met dooizouten of zeewater chemische aantasting XA1, XA2 of XA3; zie NEN-EN 206-1 en NEN 8005. 2.3 | D oorsneden van constructie-onderdelen met de nominale wapeningsafstand a h≥b h≥b (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.2(13)) Onafhankelijk van de gehanteerde analysemethode zijn de volgende principes van toepassing: • Als een ligger of plaat monoliet is verbonden met de opleggingen, mag voor de ontwerpwaarde van het negatieve moment worden uitgegaan van de waarde ter plaatse van de dag van de oplegging, waarbij deze niet kleiner mag zijn dan 0,65 maal het moment dat optreedt bij een volledige inklemming (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.2(3)). • Als een ligger of plaat doorgaand is over een oplegging waarvan mag worden aangenomen dat deze de rotatie niet belemmert, mag het steunpuntsmoment berekend in het midden van de oplegging worden gereduceerd met FEd,sup t / 8 met FEd,sup als oplegreactie en t als de breedte van de oplegging (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.2(4)). • Bij het ontwerpen van kolommen moeten de elastische momenten uit een raamwerkberekening worden gebruikt zonder dat herverdeling wordt toegepast (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.5(6)). a a Minimumbetondekking asd b Constructief ontwerp Het primaire doel van een constructieve analyse van constructies is het vaststellen van de grootte en de verdeling van interne krachten en momenten over de gehele constructie of een deel ervan, en het onderscheiden van de kritische ontwerpcondities in alle doorsneden. De geometrie wordt daarbij in het algemeen geïdealiseerd door de constructie te beschouwen als opgebouwd uit lineaire en vlakke twee-dimensionale elementen. Het type analyse moet geschikt zijn om te worden toegepast bij het betreffende probleem. Daarbij mag worden uitgegaan van: lineair-elastische analyse, lineair-elastische analyse met beperkte herverdeling, nietlineaire analyse en plastische analyse. De lineair-elastische analyse mag worden uitgevoerd uitgaande van 12 De nominale betondekking kan als volgt worden berekend (NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1.1): cnom= cmin + Δcdev waarin cmin een zodanige grootte moet hebben, dat aan de volgende vereisten wordt voldaan (NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1.2): • veilige overdracht van aanhechtspanningen; • duurzaamheid; • brandwerendheid. en waarin Δcdev een toeslag is die in het ontwerp in rekening moet worden gebracht in verband met afwijkingen ten opzichte van de minimumdekking. Hiervoor moet 5 mm worden aangehouden (NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1.3(1) met NB). Minimumbetondekking voor aanhechting De minimumdekking vereist om zorg te dragen voor een adequate aanhechting moet niet kleiner zijn dan de staafdiameter (bij enkele staven) of de gelijkwaardige staafdiameter (bij gebundelde staven). Bij een grootste korrelafmeting > 32 mm 2 Het begin Tabel 2.7 | Vereiste nominale betondekking voor normaal gewapend beton met 50 jaar ontwerplevensduur, uitgaande van het beschermen van het betonstaal tegen corrosie milieu- minimumsterkteklasse, maximale water-cement-/water-bindmiddelfactor en minimumcement-/ bindmiddelgehalte klasse nominale betondekking op het betonstaal 10 + Dcdev X0 20 + Dcdev 25 + Dcdev 30 + Dcdev 35 + Dcdev 40 + Dcdev 45 + Dcdev ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← ← 0,701) 2001) XC1 15 + Dcdev ≥ C28/35 0,65 0,65 260 260 XC2 ≥ C35/45 0,60 0,60 280 280 XC3 ≥ C35/45 0,55 0,55 280 280 XC4 ≥ C40/50 0,50 0,50 300 300 XS1 ≥ C40/50 0,50 0,50 300 300 XS2 ≥ C45/55 0,45 0,45 320 320 XS3 ≥ C45/55 0,45 0,45 340 340 ← ← ← XD1 ≥ C40/50 0,55 0,55 300 300 XD2 ≥ C40/50 0,50 0,50 300 300 XD3 ≥ C45/55 0,45 0,45 320 320 1 ) Alleen van toepassing bij onderwaterbeton. Voor ongewapend beton gelden geen grenswaarden (NEN 8005). moet een toeslag van 5 mm worden toegepast (NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1.2(3)). Minimumbetondekking voor duurzaamheid De vereisten met betrekking tot duurzaamheid in Eurocode 2 zijn gebaseerd op NEN-EN 206-1. De grootte van de minimaal vereiste dekking voor duurzaamheid wordt bepaald door de combinatie van milieuklasse en constructieklasse. Tabel 2.6 geeft de omschrijving van de milieuklassen. Door middel van de constructieklasse kan een verzwaring of verlichting van de reguliere eis worden bepaald. Zo moet bijvoorbeeld voor een ontwerplevensduur van 100 jaar de constructieklasse met 2 worden verhoogd ten opzichte van 50 jaar en kan bij toepassing van hogere betonsterkteklassen de constructieklasse met 1 worden verlaagd, en aldus de vereiste betondekking worden gereduceerd (NEN-EN 1992-1-1, tabel 4.3N). In tabel 2.7 zijn voor de standaard-constructieklasse S4 (50 jaar ontwerplevensduur) de vereiste dekkingen op betonstaal gegeven (NEN-EN 1992-1-1, tabel 4.4N). Eisen aan de betonsamenstelling zijn overgenomen uit NEN 8005 (tabel E). Ontwerpen op draagkracht bij brand Eurocode 2, deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand geeft diverse methoden om de brandwerendheid van betonelementen te bepalen. Nadere informatie kan worden gevonden in gespecialiseerde literatuur. Het ontwerpen en berekenen op draagkracht bij brand mag nog steeds plaatshebben door te verwijzen naar tabellen die de minimumbetondekking en -afmetingen van betonelementen vastleggen. De tabellen zijn echter niet gebaseerd op het voorschrijven van een minimumbetondekking, maar op een nominale afstand van het hart van een hoofdwapeningsstaaf tot het oppervlak van het element, de 13 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 2.8 | M inimumkolomafmetingen en -wapeningsafstanden voor kolommen met rechthoekige of ronde doorsnede – methode A (NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.2a) standaard-brandwerendheid minimumafmetingen (mm): kolombreedte (bmin) / wapeningsafstand (a) van de hoofdwapening kolom blootgesteld aan meer dan één zijde kolom blootgesteld aan één zijde (µfi = 0,7) (µfi = 0,7) 250/46 155/25 R 60 350/40 350/571) R 120 175/35 450/511) R 240 2 ) 295/70 1 ) Minimaal 8 wapeningsstaven toepassen. 2 ) Methode B geeft 600/70 voor R 240 en µ = 0,7, en mag worden gebruikt; zie NEN-EN 1992–1–2, tabel 5.2b. fi opmerkingen 1. NEN-EN 1992–1–2 vermeldt de grenzen aan het ontwerp. 2. µ fi is de verhouding tussen de rekenwaarde van de axiale belasting onder brandcondities en de rekenwaarde van de sterkte onder normale temperatuurcondities. Conservatief mag µ fi gelijk worden gesteld aan 0,7. Tabel 2.9a | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden voor vrij opgelegde of doorgaande massieve gewapend-betonnen platen (NEN-EN 1992-1-2, tabellen 5.8 en 5.9) standaard- brandwerendheidminimumafmetingen (mm): plaatdikte hs / wapeningsafstand a in één richting overspannende plaat; overspannende plaat; in twee richtingen vrij opgelegd vrij opgelegd ly/lx ≤ 1,5 vlakke plaat; doorgaand 1,5 < ly /lx ≤ 2 REI 60hs = 80 80 80 180 a = 20 10 15 15 REI 120hs = 120 120 120 200 a = 40 20 25 35 REI 240hs = 175 175 175 200 a = 65 40 50 50 opmerkingen 1.Verwezen wordt naar NEN-EN 1992–1–2 voor beperkingen aan het ontwerp. 2.a is de wapeningsafstand (fig. 2.3). 3.hs is de plaatdikte, inclusief niet-ontvlambare vloerafwerking. Tabel 2.9b | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden voor vrij opgelegde, in twee richtingen dragende ribbenvloeren in gewapend beton (NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.10) standaard-brandwerendheid minimumafmetingen (mm): spiegeldikte hs / ribbreedte bmin / wapeningsafstand a spiegel REI 60hs = a = REI 120hs = a = REI 240hs = a = 80bmin = 100 120 ≥ 200 10 35 25 15 120bmin = 160 190 ≥ 300 20 60 55 40 175bmin = 280 350 ≥ 500 40 90 75 70 a = a = a = opmerkingen 1. Verwezen wordt naar NEN-EN 1992–1–2 voor beperkingen aan het ontwerp. 2. a is de wapeningsafstand (fig. 2.3). 3. hs is de spiegeldikte, inclusief niet-ontvlambare vloerafwerking. 14 ribben 2 Het begin a > cnom + Øbeugel + –21 Østaaf Bij de standaard-brandbelasting moet aan drie criteria worden voldaan: R de dragende functie moet gehandhaafd blijven tijdens de duur van de brandbelasting; E er moet voldoende weerstand zijn tegen verlies aan samenhang; I de isolerende werking moet voldoende zijn. Tabellen 2.8 en 2.9a-b geven de minimumafmetingen voor kolommen en platen waarmee aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Nadere informatie wordt gegeven in Eurocode 2 en in volgende afleveringen in deze serie, inclusief grenzen aan het ontwerp en gegevens voor wanden en liggers. Stabiliteit en imperfecties De invloeden van geometrische imperfecties moeten worden beschouwd in combinatie met de invloeden van windbelastingen (dus niet als een afzonderlijke belastingscombinatie). Voor een globale analyse kunnen de imperfecties worden weergegeven als een scheefstand θ i(NEN-EN 1992-1-1, art. 5.2(5) en NB): θi= (1/300) α hαm waarin: _ αh = (2/ √ l ), niet kleiner dan 2/3 en niet groter dan 1,0; αm = √0,5(1+1/m); l is de lengte of hoogte in m; m is het aantal verticale elementen dat bijdraagt aan de horizontale kracht in het schorende systeem. beperkt tot 0,4 mm (NEN-EN 1992-1-1, tabel 7.1N). Bij afwezigheid van eisen met betrekking tot esthetica, mag deze limietwaarde ruimer worden gekozen voor milieuklassen X0 en XC1 (NEN-EN 1992-1-1, tabel 7.1N). Bij constructies met voorspanstaal moet de scheurwijdte worden getoetst bij de frequente belastingscombinatie. De theoretische scheurwijdte kan worden berekend met de uitdrukkingen uit 7.3.4 van NEN-EN 1992-11. Als er sprake is van verhindering van opgelegde vervormingen moet worden voldaan aan een minimaal benodigde hoeveelheid wapening volgens 7.3.2. Ook kan gebruik worden gemaakt van voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Deze zijn vermeld in tabel 2.10, gebaseerd op tabellen 7.2N en 7.3N van de Eurocode. De limietwaarden gelden ofwel voor de staafdiameter van het betonstaal ofwel voor de staafafstand, niet voor beide. Opgemerkt wordt dat de Nederlandse Nationale Bijlage toestaat te werken met een factor: kx= ctoegepast / cnom ≤ 2 De maximaal toelaatbare scheurwijdte volgend uit tabel 7.1N mag met kxworden vermenigvuldigd. Bij een controle zonder directe berekening (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.3.3) kan de factor kxin rekening worden gebracht door de maximale staafdiameters van het betonstaal uit tabel 7.2N en de maximale staafafstanden uit tabel 7.3N te vermenigvuldigen metkx. 2.4 | Voorbeelden van de invloed van geometrische imperfecties a. schorend systeem Om de spanning in het betonstaal (σs) vast te stellen, bereken de verhouding Gk /Qken lees uit figuur 2.5 bij de van toepassing zijnde curve op de verticale as σsu af. b. vloer met schijfwerking c. dak met schijfwerking Na Hi De invloed van de scheefstand mag worden weergegeven door in dwarsrichting werkende krachten op elk niveau en mag in de analyse worden toegevoegd aan die van andere belastingen (fig. 2.4) (NEN 19921-1, art. 5.2(8)): • effect op het schorende systeem Hi= θ i(Nb – Na) • effect op vloerschijf Hi= θi(Nb + Na)/2 • effect op dakschijf Hi= θ iNa dak θ i /2 Na Hi θi Nb θ i /2 dak Hi Na θi vloer Hi l wapeningsafstand a (fig. 2.3). Het is een nominale (niet een minimum)afmeting. De ontwerper moet er voor zorgdragen dat: vloer Nb Hi Scheurwijdtecontrole In Eurocode 2 moet de scheurwijdte behalve op basis van duurzaamheid ook worden beperkt uit esthetische overwegingen (NEN-EN-1992-1-1, art. 7.3.1(P)). Als geen specifieke functionele eisen (bijv. waterdichtheid) van toepassing zijn, moet de scheurwijdte in gewapend beton worden beperkt tot 0,3 mm onder de quasi-blijvende BGT-belastingscombinatie in alle milieuklassen, behalve XO en XC1, daar is deze a. b. c. 15 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 σsvolgt uit: As,req 1 · __ σs= σ su______ As,prov δ Opmerking De curves zijn gebaseerd op de aanname dat bij de belasting in UGT (γGGk+ 1,5 Qk ) de staalspanning σsu= 435 N/mm2voor een hoeveelheid betonstaal gelijk aan As,req . In BGT is de belasting (Gk + ψ 2Qk) en is ten opzichte van UGT de staalspanning evenredig met de belasting afgenomen. n Tabel 2.10 | M aximale staafdiameter betonstaal of staafafstand om scheurwijdten te beperken (NEN-EN 1992-1-1, tabellen 7.2N en 7.3N) staalspanning (σs)wmax = 0,4 mmwmax = 0,3 mm (N/mm2) maximum- of staafdiameter (mm) maximum- staafafstand (mm) maximum- of staafdiameter (mm) maximumstaafafstand (mm) 160 40 300 32 200 32 300 25 300 250 240 20 250 16 200 280 16 200 12 150 320 12 150 10 100 360 10 100 8 50 opmerking De staalspanning mag worden geschat met behulp van de volgende uitdrukking: fyk m As,req ___________ σs = γms n As,prov δ waarin: fyk is de karakteristieke vloeigrens betonstaal; γms is de partiële factor voor betonstaal; m is de totale belasting in de quasi-blijvende combinatie; n is de totale belasting in de UGT combinatie; As,req is de vereiste (required) hoeveelheid betonstaal in de UGT; As,prov is de aanwezige (provided) hoeveelheid betonstaal; δ is de verhouding tussen het moment na herverdeling en het moment uit een elastische berekening. 320 2.5 | H et bepalen van de ψ = 0,8, γ = 1,35 2 G staalspanning vereist voor scheurwijdtebe- ψ = 0,6, γ = 1,35 2 G 300 ψ = 0,3, γ = 1,35 2 G heersing ψ = 0,2, γ = 1,35 2 G 280 ψ = 0,6, γ = 1,25 2 G ψ = 0,3, γ = 1,25 2 G 260 ψ = 0,2, γ = 1,25 2 G σ su (N/mm2) 240 220 200 180 1,0 2,0 Gk / Qk (-) 16 3,0 4,0 3 Platen 3 Platen Dit hoofdstuk omvat het analyseren, ontwerpen en berekenen van platen volgens, niet zijnde vlakke plaatvloeren. Eurocode 2 bevat geen formules of specifieke handleidingen om de momenten en dwarskrachten vast te stellen. Hier is voor gekozen, omdat het in de praktijk in Europa gebruikelijk is dat de voorschriften principes geven; gedetailleerde toepassing daarvan wordt beschreven in andere bronnen zoals lesboeken. Een procedure om tot in detail het ontwerpen en berekenen van platen uit te voeren, is weergegeven in tabel 3.1. Aangenomen wordt, dat de plaatdikte al tijdens een globaal ontwerp is vastgesteld. Tabel 3.1 | Ontwerp- en rekenprocedure voor platen stap Eurocode 2, Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand biedt de keuze uit geavanceerde, vereenvoudigde en op tabellen gebaseerde methoden voor het vaststellen van de brandwerendheid. Het gebruik van tabellen is de snelste methode voor het vaststellen van de minimumafmetingen en minimumbetondekking van platen. Er zijn echter beperkingen aan verbonden. Nadere uitleg over de geavanceerde en vereenvoudigde methoden kan worden verkregen uit gespecialiseerde literatuur. Anders dan het aangeven van een minimumbetondekking is de tabellenmethode gebaseerd op de nominale wapeningsafstand, a. Dit is de afstand van het hart van de hoofdwapening tot het oppervlak van het constructie-element. Het betreft een nominale (niet een minimum)afstand, zodat de ontwerper moet verzekeren dat a > c nom + Øverdeelwapening + –21 Øhoofdwapening. De vereisten zijn voor diverse typen platen gegeven in de tabellen 3.2a en 3.2b op pagina 19. verdere informatie in dit boek norm 1 hoofdstuk 2 NEN-EN 1990 / stel ontwerplevensduur vast 2 stel belastingen op de plaat vast NB-tabel 2.1 hoofdstuk 2 3 NEN-EN 1991 (10 delen) / NB bepaal welke combinaties van belastingen hoofdstuk 1 NEN-EN 1990 / van toepassing zijn NB-tabellen A1.1 en A1.2 4 NEN-EN 1992–1–1 / bepaal schikking van belastingen hoofdstuk 2 NB 5 NEN-EN 206-1 en stel duurzaamheidseisen vast en kies hoofdstuk 2 betonsterkteklasse 6 Brandwerendheid taak 7 8 9 controleer betondekking benodigd voor NEN 8500 hoofdstuk 2 + tabel NEN-EN 1992–1–2, vereiste brandwerendheid 3.2 in hoofdstuk 3 hoofdstuk 5 bereken minimumbetondekking voor hoofdstuk 2 NEN-EN 1992–1–1, duurzaamheid, brand en aanhechting art. 4.4.1 analyseer constructie voor maatgevende NEN-EN 1992–1–1, hoofdstuk 2 momenten en dwarskrachten hoofdstuk 5 bereken buigwapening NEN-EN 1992–1–1, figuur 3.1 in hoofdstuk 3 deel 6.1 10 figuur 3.3 in NEN-EN 1992–1–1, hoofdstuk 3 deel 7.4 11 tabel 3.6 in NEN-EN 1992–1–1, hoofdstuk 3 deel 6.2 12 hoofdstuk 2 controleer doorbuiging controleer dwarskrachtcapaciteit controleer staafdiameter of staafafstand NEN-EN 1992–1–1, deel 7.3 teit, dan ook begrensd volgens NEN-EN 1992-1-1, art. 5.5 (4) vgl. (5.10a)/NB. De Eurocode geeft aan hoe te ontwerpen en berekenen voor een betonsterkteklasse tot en met C90/105. Voor beton met een sterkteklasse boven C50/60 moet de spanning-rekrelatie worden aangepast. Buiging De ontwerp- en rekenprocedure voor buiging is weergegeven in figuur 3.1. Eurocode 2 geeft diverse mogelijke spanning-rekrelaties van beton. De hier getoonde rekenstappen zijn gebaseerd op de bi-lineaire spanningsfiguur volgens figuur 3.2 (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.7 (2), fig. 3.4). Opgemerkt wordt dat de in figuur 3.1 weergegeven rekenmethodiek niet als zodanig in NEN-EN 1992-1-1 is opgenomen; de methode is ontleend aan British Standard BS 8110 en wordt daarin ook wel de Kmethode genoemd. De K-waarde op zichzelf is echter ook in Nederland bekend, bijvoorbeeld uit de GTB. Uitgegaan is van een lineaire berekening met beperkte momentenherverdeling. De hoogte van de drukzone is, in verband met de vereiste rotatiecapaci- Doorbuiging Eurocode 2 geeft twee alternatieve methoden voor het voldoen aan doorbuigingseisen: ofwel door de verhouding overspanning-hoogte te beperken, ofwel door de theoretische doorbuiging te berekenen met behulp van uitdrukkingen die in de Eurocode worden gegeven. De tweede mogelijkheid wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk 8 van deze uitgave. Er wordt op gewezen dat in de Eurocodes geen doorbuigingseisen worden gesteld. Volgens NEN-EN 1990 is dit een zaak die vooraf tussen ontwerper en opdrachtgever moet worden overeengekomen. Wel zijn in 7.4.1 van NEN-EN 19921-1 enkele beperkte aanwijzingen opgenomen, waarop de bijbehorende slankheidseisen zijn gebaseerd. 17 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Start 3.1 | P rocedure voor bere- wapening Tabel 3.3 | Waarden voor K’ ↓ % herverdeling δ (herverdelingsratio) K’ Analyseer de plaat om de rekenwaarde van het buigend 0 1,00 0,186 moment te bepalen 5 0,95 0,172 ↓ 10 0,90 0,158 Valt buiten 15 0,85 0,144 de opzet 20 0,80 0,128 van dit 25 0,75 0,113 kenen benodigde buig- nee ↓ Betonsterkteklasse ≤ C50/60? boek Tabel 3.4 | z /d voor een rechthoekige doorsnede met alleen trek- ja ↓ wapening M Bereken K = _______ bd2fck K z/d K z/d 0,05 0,959 0,13 0,886 ↓ 0,06 0,951 0,14 0,876 Bereken K’ met tabel 3.3 of hanteer 0,07 0,942 0,15 0,865 K’ = 0,51 δ – 0,1244 δ 2 – 0,20 met δ ≤ 1,0 0,08 0,933 0,16 0,854 ↓ 0,09 0,924 0,17 0,843 0,10 0,915 0,18 0,832 0,11 0,906 0,19 0,820 0,12 0,896 0,20 0,807 nee ↓ is K < K’ ? ja ↓ Geen drukwapening vereist Drukwapening is vereist; niet aanbevolen bij platen ↓ Ontleen de inwendige hefboomsarm aan tabel 3.4 of bereken Tabel 3.5 | M inimum-wapeningsverhouding uit A s,min1 (betrokken op de nuttige hoogte d) (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 ↓ (1) en NB) d z = __ [ 1 + √ 1-28K/9] 2 fck fctm minimum % (0,26 fctm/fyk1 ) 25 2,6 0,13 28 2,8 0,14 30 2,9 0,15 35 3,2 0,17 ↓ 40 3,5 0,18 Controleer of wordt voldaan aan de vereiste 45 3,8 0,20 minimumwapening: 50 4,1 ↓ M Bereken de vereiste buigtrekwapening uit As= ______ fydz 1 0,26 fctm btd As,min1 = ______________ > 0,0013 btd (zie tabel 3.5) fyk 0,21 2 ) Uitgegaan is van fyk = 500 N/mm . N.B. Eurocode 2 hanteert wapeningsverhouding in plaats van wapeningspercentage As,min2= 1,25 Asvereist in UGT (zie voorgaande rekenstap) As,minis de kleinste waarde van As,min1 en As,min2 (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) / NB) ↓ Controleer of wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de maximum-wapeningsverhouding As,max = 0,04 Acvoor buigtrek- of buigdrukwapening in gebieden buiten overlappingslassen xu en met sterkteklasse _1 x d 2 (NEN-EN 1992-1-1, h C50/60 uit Eurocode Fc 2 u neutrale lijn _1 x 2 u figuur voor beton tot fcd _7_ x εc = εcu3 = 3,5‰ 3.2 | B i-lineaire spannings 18 u (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3) / NB). art. 3.1.7 (2), fyd As doorsnede 18 Fsy εs ≥ ε yd fig. 3.4) rekken spanningen en krachten 3 Platen Tabel 3.2a | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden voor vrij opgelegde of Tabel 3.2b | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden voor in twee richtingen doorgaande massieve gewapend-betonnen platen (NEN-EN 1992-1-2, dragende ribbenvloeren in gewapend beton, ten minste aan één zijde tabel 5.8) (niet voor vlakke plaatvloeren) standaard- ingeklemd (NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.11) minimumafmetingen (mm): standaard- minimumafmetingen (mm): spiegeldikte hs / ribbreedte bmin / plaatdikte hs / wapeningsafstand a brandwe- brandwe- rendheid in één richting1),2) 1 ,2 ,3 ,4 overspannende plaat; overspannende plaat; vrij opgelegd vrij opgelegd in twee richtingen ) ) ) ) ly/lx ≤ 1,55) 1,5 < ly /lx ≤ 2 ) 80 80 a = 20 107) 15 ) hs = 100 100 100 a = 30 157) 20 REI 120hs = 120 120 120 REI 90 REI 240 a = 40 20 25 175 175 175 a = 65 40 50 a = REI 120hs = 7 hs = a = REI 90hs = 5 80 a = REI 240hs = a = ribben6) 80bmin = 100 120 ≥ 200 10 25 157) 107) 100bmin = 120 160 > 250 15 35 25 157) 120bmin = 160 190 ≥ 300 20 45 40 30 175bmin = 450 700 - 40 70 60 a = a = a = a = noten 1 ) De plaatdikte hs is de som van de plaatdikte en de dikte van elke niet-brandbare vloerafwerking (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.1). opmerkingen 1. De tabellen zijn ontleend aan NEN-EN 1992–1–2, tabellen 5.8 en 5.11. Voor 2 ) vlakke plaatvloeren wordt verwezen naar aflevering 7 uit deze serie. Bij doorgaande massieve platen moet een minimum-steunpuntswapening As≥ 0,005 Acworden aangebracht boven een tussensteunpunt als (NEN-EN 2. De tabel is alleen van toepassing als rekening is gehouden met detailleringsei- 1992-1-2, art. 5.7.3 (3)): sen (zie opmerking 3) en als in een brandberekening de herverdeling van bui- • koud vervormd betonstaal wordt gebruikt, of gende momenten de 15% niet overschrijdt (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.3 (2)). • er geen belemmering van de rotatie is bij de eindopleggingen van een dra- 3. Bij brandwerendheidsklasse R90 of hoger moet over een afstand gelijk aan gende plaat met twee velden, of 0,3 leffvanaf het hart van elk tussensteunpunt de doorsnede van het betonstaal • als herverdeling van belastingen in de dwarsrichting ten opzichte van de overspanningsrichting niet mogelijk is of niet in het ontwerp en de bereke- bovenin de doorsnede niet kleiner zijn dan (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.6.3 (3)): ning is meegenomen. As,req(x) = As,req(0) (1 – 2,5(x / leff)) wapeningsafstand a spiegel REI 60hs = REI 60hs = rendheid waarin: x 3 ) is de afstand van de beschouwde doorsnede tot het hart van het king op het betonstaal in de meest aan de buitenzijde gelegen laag betonstaal steunpunt; (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.2 (2)). As,req (0) is de doorsnede van het betonstaal, vereist bij een ontwerp op basis 4 ) van een normale temperatuur volgens NEN-EN 1992-1-1; ten zij worden beschouwd als in één richting dragende platen (NEN-EN 19921-2, tabel 5.8). de doorsnede maar niet minder dan de hoeveelheid volgens NEN-EN 1992-1-1 vereist bij een normale temperatuur; 5 )lx en lyzijn de overspanningen van een in twee richtingen dragende plaat (twee is de grootste van de twee aangrenzende theoretische overspannin- onderling loodrechte richtingen) waarbij ly de grootste overspanning is (NEN- gen. EN 1992-1-2, tabel 5.8). 4. Aan drie standaard-brandbelastingscondities moet worden voldaan: 6 ) R: de dragende functie moet gehandhaafd blijven tijdens de duur van de minimaal gelijk zijn aan (a + 10 mm) (NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.11); E: de weerstand tegen verlies aan samenhang moet voldoende zijn; • de waarden zijn van toepassing als voornamelijk sprake is van een gelijkma- de isolerende werking moet voldoende zijn. tig verdeelde belasting (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.5 (3)); 5. De rib van een in één richting dragende ribbenvloer kan worden beschouwd als • er moet ten minste één ingeklemde zijde zijn (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.5 een ligger. Daarvoor wordt verwezen naar de vierde aflevering in deze serie: (7)); Liggers. De spiegel kan worden beschouwd als een in twee richtingen dragen- • het bovenin gelegen betonstaal moet worden aangebracht in de bovenste de plaat met 1,5 < ly/lx≤ 2 (ontleend aan NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.5 (1)) waarin wordt doorverwezen naar 5.6.2 en 5.6.3 voor de ribben en naar 5.7.3 en tabel 5.8 voor de spiegel) De verhoudingen overspanning-hoogte dienen er voor te zorgen dat de doorbuiging na de bouw (de bijkomende doorbuiging onder de quasi-blijvende BGTbelastingscombinatie) beperkt is tot 1/500 van de overspanning (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.1 (5)). De procedure is weergegeven in figuur 3.3. Er wordt op gewezen dat deze verhouding niet geldt voor de in hoofdstuk 7 te behandelen vlakke plaatvloeren; Voor de in twee richtingen dragende ribbenvloeren geldt het volgende: • de wapeningsafstand gemeten ten opzichte van het zijvlak van de rib moet brandbelasting; I: De benaming in twee richtingen dragende platen heeft betrekking op platen die aan alle vier de randen worden ondersteund. Is dit niet het geval, dan moe- As,req (x) is de minimumdoorsnede van het betonstaal, vereist in de beschouw- leff Bij de in twee richtingen dragende plaat heeft de wapeningsafstand a betrek- helft van de spiegel (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.7.5 (5)). 7 ) Veelal zullen de eisen uit NEN-EN 1992–1–1 maatgevend zijn voor de betondekking. daarbij wordt namelijk 1/250 van de overspanning aangehouden. Figuur 3.3 toont het algemene rekenschema. In tabel 7.4N van NEN-EN 1992-1-1 is voor enkele karakteristieke punten de l/d-verhouding gegeven. Voor K = 1,0 is l/d = 20 voor ρ = 0,5% en 14 voor ρ = 1,5%, voor fck = 30 N/mm2(C30) en σs= 310 N/mm2. Deze waarden 19 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 zijn eenvoudig af te lezen uit figuur 3.4. De factor K wordt gehanteerd in NEN-EN 1992-1-1. Er wordt op gewezen dat deze niet overeenstemt met de factor K uit figuur 3.1. 3.3 | P rocedure om te v oldoen aan door buigingseis Start ↓ Bepaal de basiswaarde l/d met behulp van figuur 3.4 ↓ Bepaal de hulpvariabele F1 Opmerkingen 1. In geval van in twee richtingen dragende platen moet de controle worden uitgevoerd op basis van de kleinste overspanning. 2. De figuur gaat uit van een statisch bepaald opgelegd constructie-element (K = 1,0); K = 1,5 voor middenvelden; K = 1,3 voor eindvelden; K = 0,4 bij uitkragingen. 3. De aanwezigheid van drukwapening ρ′ is niet beschouwd. 4. De curves zijn gebaseerd op de volgende uitdrukkingen: Voor ribbenvloeren en cassettenvloeren (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.2 (2)): F1 = 1 - 0,1 ((bf/bw) - 1) ≥ 0,8 1) (bf is de flensbreedte en bw is de ribbreedte) In andere gevallen is F1 = 1,0 ↓ Bepaal de hulpvariabele F2 Als de overspanning van de plaat groter is dan 7 m en hierop dragende scheidingswanden beschadigd kunnen raken door grote doorbuigingen, is F2 = 7/leff Anders is F2 = 1,0 ↓ Bepaal de hulpvariabele F3 F3 = 310/σs 3/2 ρ 0 0 __ ρ __ l __ = K 11 + 1,5 √ fck __ + 3,2 √ fck (__ - 1) ρ ρ d [ (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16a)) 0 voor ρ ≤ ρ waarin σs = staalspanning in bruikbaarheidsgrenstoestand, te ontlenen aan figuur 3.5. Ofwel, volgens een conservatieve benadering (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.17)): ρ 0 __ l 1 ___ ρ´ __ = K 11 + 1,5 √ fck ____ + ___ √ fck ___ ρ - ρ´ 12 ρ0 d (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16b)) voor ρ > ρ 0 [ F3 = 500 / (fyk As,req / As,prov) ] nee l/d (-) 3.4 | B epalen basiswaarde 28 26 ) 1 22 / ribbreedte ≥ 3, de l/d-verhouding met 0,8 vermenigvuldigd moet 20 0,02 0,019 0,018 0,017 0,016 0,015 0,014 0,013 0,012 0,011 0,01 beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar zijn ontleend aan [1]. 0,009 Er wordt op gewezen dat de hulpvariabelen F1 t.m. F3 niet zijn 12 0,008 halen en is gekozen voor lineaire interpolatie voor 1 ≤ bf/bw ≤ 3. 14 0,007 worden. In de procedure is ervoor gekozen deze factor naar voren te 16 0,006 18 0,005 3.5 | B epalen staals panning 30 24 fck = 20 fck = 25 fck = 28 Controle gereed fck = 30 fck = 35 fck = 40 De hulpvariabele wordt gehanteerd omdat de Eurocode (NEN-EN fck = 45 1992-1-1, art. 7.4.2 (2)) aangeeft dat bij de verhouding flensbreedte fck = 50 ja ↓ 0,004 hoogte 32 0,003 Om de spanning in het betonstaal (σs) vast te stellen, bereken de verhouding Gk/Qken lees uit figuur 3.5 bij de van toepassing zijnde curve (voor bepaalde ψ 2 /γ G -verhoudingen getoond) op de verticale as σ su af [1]. Deze spanning / nuttige werkelijke l/d? 34 Bij een ander spanningsniveau dan σs = 310 N/mm2 moet de berekende l/d-verhouding worden vermenigvuldigd met 310/σs. van verhouding over- Is basiswaarde l/d x F1 x F2 x F3 ≥ 36 waarin ρ 0is de referentie-wapeningsverhouding. __ Deze is gelijk aan 10-3 √ fck . ↓ Verhoog As,prov ↓ √ ___ ↓ ] As,req / bd 320 36 34 fck = 20 fck = 25 fck = 28 fck = 30 fck = 35 fck = 40 fck = 45 fck = 50 30 28 26 24 22 l/d (-) 20 300 staalspanning (N/mm2) 32 18 16 280 260 0,8 / 1,35 0,6 / 1,35 0,3 / 1,35 0,2 / 1,35 0,6 / 1,25 0,3 / 1,25 0,2 / 1,25 240 220 200 14 12 N/mm2) 0,02 0,019 0,018 0,017 0,016 0,015 0,014 0,013 0,012 260 0,011 280 0,01 300 20 0,009 320 0,008 0,007 0,006 0,005 0,004 0,003 As,req / bd 180 0,8 1,2 1,6 Gk / Qk (-) 2 2,4 2,8 3,2 3,6 4 3 Platen Start methode is niet beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar is beschreven in [1]. As,req 1 __ σsvolgt uit de uitdrukking: σs= σ su _____ As,prov δ het toepas- Betonsterkteklasse bied van Opmerking De curves zijn gebaseerd op de aanname dat bij de belasting in UGT (γG Gk+ 1,5 Qk ) de staalspanning σsu = 435 N/mm2voor een hoeveelheid betonstaal gelijk aan As,req . In BGT is de belasting (Gk + ψ 2Qk) en is ten opzichte van UGT de staalspanning evenredig met de belasting afgenomen. kenen buigcapaciteit van een ligger met nee ↓ singsge- 3.6 | P rocedure voor bere- ↓ Valt buiten meewerkende flens- ≤ C 50/60? breedte deze handleiding ja ↓ Bereken l0(zie figuur 3.7) en beff uit (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.1 (3), vgl. (5.7)): beff = (bw + beff1+ beff2) met (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.1 (3), vgl. (5.7a-b)): beff1 = (0,2b1+ 0,1l0) ≤ 0,2 l0en ≤ b1 Dwarskracht beff2 = (0,2b2+ 0,1 l0) ≤ 0,2l0en ≤ b2 Het is niet gebruikelijk dat een plaat dwarskrachtwapening bevat. Daarom is het alleen nodig er verzekerd van te zijn dat de grenswaarde van de schuifspanning zonder dwarskrachtwapening (vRd,c – zie tabel 3.6) groter is dan de rekenwaarde van de optredende schuifspanning (vEd= VEd /bd). Voor de situatie dat dwarskrachtwapening vereist is, zoals in ribben van een ribbenvloer, wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Opmerking: De meewerkende flensbreedte bij de oplegging kan anders zijn dan die in het veld. Voor symbolen wordt verwezen naar de figuren 3.7 en 3.8. ↓ M Bereken K = _________ 2 beff d fck ↓ Bereken K’ met tabel 3.3 of hanteer 2 K’ = 0,51δ – 0,1244 δ – 0,20 met δ ≤ 1,0 Specifieke opmerkingen voor in twee ↓ richtingen dragende platen Eurocode 2 geeft geen specifieke uitwerking voor het berekenen van de buigende momenten in een in twee richtingen dragende plaat. Voor het vaststellen van die momenten kan gebruik worden gemaakt van een geschikte theorie uit hoofdstuk 5 van Eurocode 2 en programma’s en tabellen die van deze theorieën gebruikmaken. Bereken de inwendige hefboomsarm z uit d z = __ (1 + 2 √ 1-28K ______ ) 9 ↓ Bereken de drukzonehoogte: 18 x = __ (d - z) 7 De neutrale lijn ligt in de flens; bereken het geheel als een recht- ribbenvloeren en cassettenvloeren hoekige doorsnede ja ↓ Specifieke opmerkingen voor ↓ Is x ≤ hf? met breedte beff nee ↓ De neutrale lijn ligt in het lijf, onder de flens. Bereken de momentcapaciteit van het gedeelte van de flens buiten het lijf: (vanaf hier voor de rechthoekige spanning-rekrelatie voor beton 1) uitgewerkt). De flens wordt centrisch op druk belast. Bereken de buigend-momentcapaciteit van de flens: MR,f = 0,67 fck (beff– bw) hf(d – 0,5 hf) en bereken: 2 Kf= (M – MR,f ) / fckbw d Pas de afmetin- nee gen van de ↓ De huidige praktijk voor het berekenen van krachten in ribben- en cassettenvloeren mag ook worden gebruikt voor het ontwerpen en berekenen volgens Eurocode 2. Als een cassettenvloer wordt beschouwd als een in twee richtingen dragende plaat, wordt verwezen naar de voorgaande paragraaf. Er wordt echter op gewezen dat de torsiestijfheid significant kleiner kan zijn dan die van een in twee richtingen dragende plaat. Als de plaat wordt beschouwd als een vlakke plaatvloer, wordt verwezen naar hoofdstuk 7. De ligging van de neutrale lijn in de rib moet worden vastgesteld, waarna de vereiste hoeveelheid betonstaal kan worden berekend afhankelijk van de ligging van de neutrale lijn in de flens (spiegel) of in de rib (fig. 3.6). Extra aandacht wordt gevraagd voor de situatie waarin sprake is van een relatief dunne flens. Dan moet de schuifspanning op de overgang lijf-flens worden gecontroleerd (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.4 en figuur 6.7). Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als tussen de ribben holle blokken zijn aangebracht of als de vloer is voorzien van een druklaag met een dikte kleiner dan 50 mm en kleiner dan 1/10 van de vrije tussenafstand _____ doorsnede aan. ↓ is Kf≤ K’ ? ja ↓ Bereken de vereiste hoeveelheid betonstaal: MR,f M – MR,f + _________ As= _____________ fywd(d – 0,5 hf) fywdz ) 1 NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.7(3), fig. 3.5. 21 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 3.6 | v Rd,c-capaciteit van elementen zonder dwarskrachtwapening (N/mm 2 ) ρl = As/bd ≤ 200 225 0,25% 0,54 0,52 nuttige hoogte d (mm) 250 275 300 350 400 450 500 600 750 0,50 0,48 0,47 0,45 0,43 0,41 0,40 0,38 0,36 0,50% 0,59 0,57 0,56 0,55 0,54 0,52 0,51 0,49 0,48 0,47 0,45 0,75% 0,68 0,66 0,64 0,63 0,62 0,59 0,58 0,56 0,55 0,53 0,51 1,00% 0,75 0,72 0,71 0,69 0,68 0,65 0,64 0,62 0,61 0,59 0,57 1,25% 0,80 0,78 0,76 0,74 0,73 0,71 0,69 0,67 0,66 0,63 0,61 1,50% 0,85 0,83 0,81 0,79 0,78 0,75 0,73 0,71 0,70 0,67 0,65 1,75% 0,90 0,87 0,85 0,83 0,82 0,79 0,77 0,75 0,73 0,71 0,68 ≥2,00% 0,94 0,91 0,89 0,87 0,85 0,82 0,80 0,78 0,77 0,74 0,71 k 2,000 1,943 1,894 1,853 1,816 1,756 1,707 1,667 1,632 1,577 1.516 Tabelwaarden zijn afgeleid met: v Rd,c = 0,12 k (100 ρ I f ck ) ≥ 0,035 k 1/3 1,5 f ck 0,5 (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (6.2a-b) met NB) _______ waarin k = 1 + √ (200/d) ≤ 2 en ρ I = A s /bd ≤ 0,02 Voor een T-ligger met de flens onder druk behoeft alleen de breedte van het lijf in rekening te worden gebracht bij het berekenen van de grootte van bt. Minimum-wapeningsverhouding - dwarswapening De minimum-wapeningsverhouding van de dwarswapening is 20% van As,min . In gebieden nabij opleggingen is geen dwarswapening nodig als geen buigend moment in dwarsrichting optreedt (NEN-EN 1992-11, art. 9.3.1.1 (2)). Maximum-wapeningsverhouding Buiten gebieden met overlappingslassen mogen de trek- en drukwapeningsverhouding niet groter zijn dan As,max= 0,04 Ac(NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3)). opmerkingen 1. De tabel is opgesteld voor f ck = 30 N/mm 2 . 2. Als ρ I > 0,40% mag de volgende vermenigvuldigingsfactor worden gehanteerd om naar de juiste betonsterkteklasse te corrigeren: fck (N/mm2) 25 28 35 40 45 50 factor 0,94 0,98 1,05 1,10 1,14 1,19 l0 = 0,85 l1 l0 = 0,7 l2 l0 = 0,15 (l1+l2) l1 l0 = 0,15 l2+l3 l2 l3 3.7 | D efinitie l 0 voor berekenen meewerkende flensbreedte (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2, fig. 5.2) beff beff2 hf beff1 bw b1 b1 b2 b2 b 3.8 | P arameters voor meewerkende flensbreedte (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2, fig. 5.3) tussen de ribben. In dat geval wordt aanbevolen de afschuifkracht in langsrichting tussen rib (lijf) en flens te controleren om vast te stellen of extra betonstaal in dwarsrichting is vereist (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.4) Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Minimum-wapeningsverhouding - hoofdwapening De minimum-hoeveelheid hoofdwapening in de hoofddraagrichting (As,min ) is (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (1)) gelijk aan de kleinste waarde van As,min1= 0,26 fctm btd / fyk (zie tabel 3.5) ≥ 0,0013 btd, waarin bt= breedte trekzone, en As,min2 (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) / NB) waarin As,min2= 1,25 Asvereist in UGT. 22 Minimumstaafafstand De minimumafstand tussen twee wapeningsstaven moet ten minste gelijk zijn aan (NEN-EN 1992-1-1, art. 8.2 (2) en NB): • de diameter van de wapeningsstaaf; • de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal plus 5 mm; • 20 mm. Maximumstaafafstand Voor platen met een dikte h < 200 mm gelden de volgende maximumstaafafstanden (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (3) en NB): • voor de hoofdwapening: 3 h maar niet meer dan 400 mm; • voor de dwarswapening: 3,5 h maar niet meer dan 450 mm. Een uitzondering wordt gemaakt voor gebieden met geconcentreerde belastingen of gebieden met een maximaal moment: • voor de hoofdwapening: 2,5 h maar niet meer dan 250 mm; • voor de dwarswapening: 3 h, maar niet meer dan 400 mm. Als aan genoemde maximumstaafafstanden wordt voldaan, behoeft voor platen met een dikte h < 200 mm toegepast in gebouwen en niet onderworpen aan een significante axiale trekkracht, geen scheurwijdtecontrole te worden uitgevoerd (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.3.3 (1).) Bij platen met een totale hoogte van de doorsnede ≥ 200 mm kan de scheurwijdtebeheersing maatgevend zijn voor de staafafstand. Daarom wordt verwezen naar NEN-EN 1992-1-1, art. 7.3.3 of naar hoofdstuk 2. n Literatuur 1. Moss, R.M. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 3. Slabs. BCA / The Concrete Centre, UK. 4 liggers 4 Liggers Een procedure om tot in detail het ontwerpen en berekenen van liggers uit te voeren, is weergegeven in tabel 4.1. Aangenomen wordt dat de afmetingen van de ligger al tijdens een globaal ontwerp zijn vastgesteld. Tabel 4.1 | Ontwerp- en rekenprocedure voor liggers stap 1 stel ontwerplevensduur vast hoofdstuk 2 NEN-EN 1990 / NB-tabel 2.1 2 stel belastingen op de ligger vast hoofdstuk 2 NEN-EN 1991 (10 delen) / NB 3 bepaal welke combinaties van belastin- hoofdstuk 1 gen van toepassing zijn NEN-EN 1990 / NB-tabellen A1.1 en A1.2 4 bepaal schikking van belastingen hoofdstuk 2 NEN-EN 1992–1–1 / NB 5 stel duurzaamheidseisen vast en kies hoofdstuk 2 NEN-EN 206-1 en NEN 8500 controleer betondekking benodigd hoofdstuk 2 + NEN-EN 1992–1–2, voor vereiste brandwerendheid tabel 4.2 in hoofdstuk 5 betonsterkteklasse 6 hoofdstuk 4 7 bereken minimumbetondekking voor hoofdstuk 2 NEN-EN 1992–1–1, art. 4.4.1 hoofdstuk 2 NEN-EN 1992–1–1, duurzaamheid, brand en aanhechting 8 analyseer constructie voor maatge vende momenten en dwarskrachten 9 bereken buigwapening hoofdstuk 5 figuren 4.2 en NEN-EN 1992–1–1, deel 6.1 4.11 in hoofdstuk 4 10 controleer dwarskrachtcapaciteit figuur 4.5 in NEN-EN 1992-1-1, deel 6.2 hoofdstuk 4 11 controleer doorbuiging figuur 4.6 in NEN-EN 1992–1–1, deel 7.4 hoofdstuk 4 12 controleer staafdiameter of staaf hoofdstuk 2 NEN-EN 1992–1–1, deel 7.3 afstand Dwarskracht Eurocode 2 introduceert de methode met de hellende drukdiagonaal voor het controleren van het dwarskrachtdraagvermogen. In deze methode wordt de dwarskracht opgenomen door op druk belaste betondiagonalen en op trek belaste dwarskrachtwapening. 4.1 |Dwarsdoor snede constructie-element met aangeduid nominale h≥b De ontwerp- en rekenprocedure voor buiging is weergegeven in figuur 4.2. Deze bevat formules die zijn afgeleid voor de (ook uit NEN 6720 bekende) bi-lineaire spanningsverdeling met ε c3 = 1,75‰ en ε cu3 = 3,5‰ (fig. 4.3, NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.7 (2), fig. 3.4). Uitgegaan is van een lineaire berekening met beperkte momentenherverdeling. De hoogte van de drukzone is, in verband met de vereiste rotatiecapaciteit, begrensd volgens NEN-EN 1992-1-1, art. 5.5.(4), vgl. (5.10a) / NB. Opgemerkt wordt dat de in figuur 4.2 weergegeven rekenmethodiek niet als zodanig in NEN-EN 1992-1-1 is opgenomen; de methode is ontleend aan de British Standard BS 8110 en wordt daarin ook wel de Kmethode genoemd. De K-waarde op zich is echter ook in Nederland bekend, bijvoorbeeld uit de GTB. De Eurocode geeft aan hoe te ontwerpen en te berekenen voor een betonsterkteklasse tot en met C90/105. Echter, voor beton met een sterkteklasse boven C50/60 moet de spanning-rekrelatie worden aangepast. norm wapeningsafstanden a en a sd a Buiging verdere informatie in dit boek Brandwerendheid Eurocode 2, Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, biedt de keuze uit geavanceerde, vereenvoudigde en op tabellen gebaseerde methoden voor het vaststellen van de brandwerendheid. Het gebruik van tabellen is de snelste methode voor het vaststellen van de minimumafmetingen en de minimumbetondekking van liggers. Er zijn echter beperkingen aan verbonden. Nadere uitleg over de geavanceerde en vereenvoudigde methoden kan worden verkregen uit gespecialiseerde literatuur. Anders dan het aangeven van een minimumbetondekking is de tabellenmethode gebaseerd op de nominale wapeningsafstand, a (fig. 4.1). Dit is de afstand van het hart van de hoofdwapening tot de onderzijde of zijvlakken van het constructie-element. Het betreft een nominale (niet een minimum) afstand, zodat de ontwerper moet verzekeren dat a ≥ c nom + Øbeugel + –21 Øhoofdwapening en asd = a + 10 mm. Tabel 4.2 geeft de minimumafmetingen van liggers om te voldoen aan de standaard-brandwerendheidsklassen. Voor asdzie figuur 4.1 en tabel 4.2 op pagina 25, opmerking 2. taak asd b 23 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 As2 cu3 = 3.5‰ s2 fcd ↓ Analyseer de ligger om de rekenwaarde van het buigend moment (M) te bepalen d neutrale lijn ↓ As ε ≥ε S doorsnede yd Fsy fyd rekken spanningen en krachten Valt buiten de nee Betonsterkteklasse opzet van ↓ h Start Fsc Fc _7 18xu c _1 x _1 x 2 u 2 u d2 ε =ε ε xu xu b ≤ C50/60 ? dit boek ↓ ja Tabel 4.3 | Waarden voor K’ % herverdeling figuur voor beton tot δ (herverdelings- M Bereken K =_____ bd2fck K’ verhouding) en met sterkteklasse 0 0,186 ↓ 0.95 0,172 Bereken K’ met tabel 4.3 of hanteer 0.90 0,158 K’ = 0,51 δ - 0,1244 δ 2- 0,20 met δ ≤ 1,0 15 0.85 0,144 ↓ 20 0.80 0,128 Is K < K’ ? 25 0.75 0,113 C50/60 uit Eurocode 2 (NEN-EN 1992-1-1, 5 art. 3.1.7, fig. 3.4) 10 1,00 Tabel 4.4 | z /d voor een rechthoekige doorsnede met alleen t rekwapening nee ↓ 4.3 |Bi‑lineaire spannings vereist ↓ ja Bereken de inwendige ↓ hefboomsarm K z/d K z/d 0,959 0,13 0,886 Ontleen de inwendige 0,06 0,951 0,14 0,876 hefboomsarm aan tabel 4.4 0,07 0,942 0,15 0,865 of bereken 0,08 0,933 0,16 0,854 0,09 0,924 0,17 0,843 0,10 0,915 0,18 0,832 0,11 0,906 0,19 0,820 0,12 0,896 0,20 0,807 _____ d z = __ (1 + √ 1-28K/9 ) 2 ↓ Bereken de vereiste buigtrekwapening uit de nuttige hoogte d) (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) en NB) 1 fck fctm M As=______ fydz minimum % (0,26 fctm/fyk 1 )) ↓ 25 2,6 0,13 Controleer of wordt voldaan 28 2,8 0,14 aan de vereiste minimumwa- 30 2,9 0,15 pening: 35 3,2 0,17 40 3,5 0,18 45 3,8 0,20 50 4,1 0,21 uitgedrukt als gelijkmatig over de nuttige hoogte d van de doorsnede verdeelde schuifspanning (uitgegaan is van v 1 = v = 0,6 (1 – f ck / 250)) fck 24 vRd,max cot θ= 2,5 vRd,max cot θ= 1,0 ↓ Bereken de vereiste hoeveelheid drukwapening uit 2 (K - K’) fck b d As2=______________ fsc(d - d2) waarin: 700 (xu - d2 ) f yd < fsc= ___________ xu ↓ Bereken de vereiste ≥ 0,0013 b td (zie tabel 4.5) hoeveelheid svereist in UGT As,min2= 1,25 A trekwapening uit: (zie voorgaande rekenstap) Tabel 4.6 | M inimum- en maximumbetondrukdiagonaalcapaciteit _____ d z = __ (1 + √ 1-28K’/9 ) 2 xu = 0,8 (δ - 0,44) d 0,26 f ctm btd As,min1= ___________ fyk ) Uitgegaan is van fyk = 500 N/mm2. ↓ Geen drukwapening vereist 0,05 Tabel 4.5 | M inimum-wapeningsverhouding uit A s,min1 (betrokken op Drukwapening is As,min is de kleinste van As,min1 en As,min2(NEN-EN 1992-1-1, 2 As2fsc K’ fck b d As= _________ + ______ fydz fyd art. 9.2.1.1 (1) / NB) ↓ ↓ 20 2,28 2,54 3,31 3,68 Controleer of wordt voldaan aan de eisen met betrekking 25 2,79 3,10 4,05 4,50 tot de maximum-wapeningsverhouding As,max= 0,04 Ac 28 3,09 3,43 4,48 4,97 voor buigtrek- of buigdrukwapening in gebieden buiten 30 3,28 3,64 4,75 5,28 overlappingslassen (NEN-EN 1992-1-1, 35 3,74 4,15 5,42 6,02 art. 9.2.1.1 (3) / NB). 40 4,17 4,63 6,05 6,72 45 4,58 5,08 6,64 7,38 50 4,97 5,51 7,20 8,00 4.2 |Procedure voor vaststellen vereiste hoeveelheid buigwapening 4 liggers betondrukdiagonaal Tabel 4.2 | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden voor gewapend-betonnen liggers met betrekking tot brandwerendheid standaard-brand- minimumafmetingen (mm): werendheid θ breedte van de ligger bmin / gemiddelde wapeningsafstand a niet-doorgaande liggers R 60 verticale dwarskrachtwapening langswapening onder trek R 90 R 120 4.4 |Methode met hellende betondrukdiagonaal Start R 240 ↓ Bereken rekenwaarde van de schuifspanning vEd met: Bereken de capaciteit van de /250), of v1= 0,6 (indien de spanning in de v1= v = 0,6 (1 - fck dwarskrachtwapening kleiner is dan 0,8 fyk en indien f ck≤ 60 N/mm2), αcw= 1, fcd= fck/1,5) ↓ ↓ vEd< vRd,max,cotθ= 1,0 Pas ontwerp aan 200 G H a= 40 35 30 25 25 121) bmin = 150 200 300 400 150 250 a= 55 45 40 35 35 25 bmin = 200 240 300 500 200 a= 65 60 55 50 45 300 450 500 35 35 bmin = 280 350 500 700 30 280 500 650 a= 90 80 75 70 700 75 60 60 50 (zie opmerking 4) en als in een berekening bij normale temperaturen de herver deling van buigende momenten de 15% niet overschrijdt (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.6.3 (2)). 4.Bij brandwerendheidsklasse R90 of hoger moet over een afstand gelijk aan 0,3 leff vanaf het hart van elk tussensteunpunt de doorsnede van het betonstaal bovenin As,req(x) = As,req(0) (1 - 2,5(x/leff)) waarin: is de afstand van de beschouwde doorsnede tot het hart van het steunpunt; As,req (x) is de minimumdoorsnede van het betonstaal vereist in de beschouwde doorsnede, maar niet minder dan de hoeveelheid volgens NEN-EN 1992-1-1 vereist bij een normale temperatuur; Bereken de vereiste hoeveelheid dwarskrachtwapening vvbb sw EdEd w w ____ = ___________ als v1= 0,6 (1- 0,9 fywd cotθ 0,9 fco fck 250 leff is de grootste van de effectieve lengten van de twee aangrenzende overspanningen. ) v b sw Ed w ____ als v1= 0,6 = ______________ s 120 gelijk zijn aan a + 10 mm, behalve als bmin groter is dan de waarden vermeld in ↓ A 300 basis van een normale temperatuur volgens NEN-EN 1992-1-1; θ = 0,5 / sin-1 [ vEd / (0,18 f ck(1 - fck /250))] s 200 As,req(0) is de doorsnede van het betonstaal vereist (required) bij een ontwerp op Bereken θ uit: A 160 )Veelal zullen de eisen uit NEN-EN 1992–1–1 maatgevend zijn voor de betondekking. x ↓ ja ↓ 120 de doorsnede niet kleiner zijn dan (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.6.3 (3)): nee (zie tabel 4.6) F min b = 3.De tabel is alleen van toepassing als rekening is gehouden met detailleringseisen (zie NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.3 (3) met (zie NB): ↓ ja (cotθ = 2,5) E kolommen C en F. drukdiagonaal vRd,max,cotθ= 2,5 met tabel 4.6 D 2.De wapeningsafstand asd van een zijvlak van een ligger tot de hoekstaaf moet ↓ vEd< vRd,max,cotθ= 2,5 ? C 1. De tabel is ontleend aan NEN-EN 1992–1–2, tabellen 5.5 en 5.6. (z = 0,9 d, zie NEN-EN 1992-1-1, fig. 6.5) nee B opmerkingen 0,9 VEd VEd = ______ vEd= ______ bwd bwz ↓ 1 doorgaande liggers A 0,9. 0,8 fywd cotθ (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.3 (3), vgl. (6.8) ) 5.Bij brandwerendheidsklassen R 120 - R 240 moet de breedte van de ligger bij het eerste tussensteunpunt minimaal gelijk zijn aan de waarde vermeld in kolom F als de volgende omstandigheden van toepassing zijn (NEN-EN 1992-1-2, art. 5.6.3 (6)): • er is geen sprake van een zekere mate van buigweerstand bij de eindoplegging; • de bij normale temperatuur bij het eerste tussensteunpunt optredende dwarskracht VEd > 0,67 VRd,max ↓ Controleer de maximumstaafafstand voor dwarskrachtwapening: sl,max= 0,75 d ≤ 600 mm (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.2 (8), vgl. (9.8N) met NB) 4.5 |Procedure voor bepalen vereiste verticale d warskrachtwapening De hellingshoek van de betondiagonaal is variabel en kan bijvoorbeeld afhankelijk worden gesteld van de grootte van de dwarskracht (fig. 4.4). De te volgen procedure voor het vaststellen van het dwarskrachtdraagvermogen van een doorsnede is weergegeven in figuur 4.5 en is uitgewerkt voor een schuifspanning in de verticale doorsnede en niet voor een verticale kracht zoals vermeld in Eurocode 2. Als dwarskrachtwapening is vereist, moet de helling van de drukdiagonaal worden gekozen. Voor gebruikelijke liggers zal dit de minimumhelling zijn (cot θ = 2,5 of θ = 21,8º), hetgeen wil zeggen dat bijvoorbeeld voor betonsterkteklasse C30/37 de helling van de drukdiagonaal alleen dan groter moet worden gekozen dan 21,8º, als de schuifspanning groter is dan 3,28 N/mm2(zie ook tabel 4.6). De toegestane schuifspanning, vRd,max , is gekoppeld aan de hellingshoek 25 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Start 4.6 |Procedure voor voldoen aan ↓ doorbuigingseis van de diagonaal. De maximum waarde van vRd,max , treedt op bij θ = 45º. Bepaal de basiswaarde l/d met behulp van figuur 4.7 Doorbuiging ↓ Eurocode 2 geeft twee alternatieve methoden voor het voldoen aan doorbuigingseisen: ofwel door de verhouding overspanning-hoogte te beperken ofwel door de theoretische doorbuiging te berekenen met behulp van uitdrukkingen die in de Eurocode worden gegeven. De tweede mogelijkheid wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk 8. De verhoudingen overspanning-hoogte dienen er voor te zorgen dat de doorbuiging na de bouw niet groter is dan 1/500 van de overspanning (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.1 (5)). De procedure is weergegeven in figuur 4.6. Er wordt op gewezen dat in de Eurocodes geen doorbuigingseisen worden gesteld. Volgens NEN-EN 1990 is dit een zaak die vooraf tussen ontwerper en opdrachtgever moet worden overeengekomen. Wel zijn in 7.4.1 van NEN-EN 1992-1-1 enkele beperkte aanwijzingen opgenomen, waarop de bijbehorende slankheidseisen zijn gebaseerd. Bepaal de hulpvariabele F1 Voor liggers met flens (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.2 (2)) F1 = 1 - 0,1 ((bf/bw ) - 1 ≥ 0,81) (bfis de flensbreedte en bw is de minimumbreedte van het lijf in de trekzone) Bij een rechthoekige doorsnede is F1 = 1,0 ↓ Bepaal de hulpvariabele F2 Als de overspanning van de ligger groter is dan 7 m en hierop dragende scheidingswanden beschadigd kunnen raken door grote doorbuigingen, is F2 = 7/leff Anders is F2 = 1,0 ↓ Bepaal de hulpvariabele F3 F3 = 310/σs waarin σ sis staalspanning in bruikbaarheidsgrenstoestand, te ontlenen aan figuur 4.8. Ofwel, volgens een conservatieve benadering (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.17)): Verhoog As,prov F3 = 500 / (fykAs,req/ As,prov) ↓ Is basiswaarde l/d x F1 x F2 x F3 ≥ werkelijke l/d? nee ↓ ja Controle gereed 1 ) De hulpvariabele wordt gehanteerd omdat de Eurocode (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.2 (2)) aangeeft dat bij de verhouding flensbreedte / ribbreedte > 3, de l/d-verhouding met 0,8 vermenigvuldigd moet worden. In de procedure is ervoor gekozen deze factor in de berekening naar voren te halen en is gekozen voor lineaire interpolatie voor 1 ≤ bf/bw≤ 3. Er wordt op gewezen dat de hulpvariabelen F1 t.m. F3 niet zijn beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar zijn ontleend aan [1]. 3/2 0 0 __ ρ ___ ρ l __ = K 11 + 1,5 √ fck __ + 3,2 √ fck ( __ - 1) ρ ρ d [ 36 34 fck = 20 32 fck = 25 30 fck = 28 28 fck = 30 26 fck = 35 (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16a)) voor ρ ≤ ρ 0, [ (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16b)) voor ρ > ρ 0, fck = 45 22 ] √ ___ ρ0 ___ l 1 ___ ρ’ + ___ √ fck __ __ = K 11 + 1,5 √ fck _____ ρ0 ρ - ρ’ 12 d fck = 40 24 fck = 50 ] waarin ρ 0is de referentie-wapeningsverhouding. __ Deze is gelijk aan 10-3 √ fck . De factor K wordt gehanteerd in NEN-EN 1992-1-1. Deze variabele K is een andere dan de variabele K die eerder bij buiging is gebruikt. 20 l/d (-) Opmerkingen 1.Figuur 4.7 gaat uit van een niet-doorgaande ligger (K = 1,0); K = 1,5 voor tussenoverspanningen van een doorgaande ligger; K = 1,3 voor de eindoverspanningen van een doorgaande ligger; K = 0,4 bij een uitkragende ligger. 2.De aanwezigheid van drukwapening ρ’ is niet beschouwd. 3.De curves zijn gebaseerd op de volgende uitdrukkingen: 18 16 14 12 0,02 0,019 280 0,018 300 26 0,017 320 0,016 4.7 |Bepalen basiswaarde v erhouding overspanning / nuttige hoogte 0,015 0,014 0,013 0,012 0,011 0,01 0,009 0,008 0,007 0,006 0,005 0,004 0,003 As,req / bd Bij een ander spanningsniveau dan σs = 310 N/mm2 moet de berekende l/d-verhouding worden vermenigvuldigd met 310/σs. 14 12 0,02 0,019 0,018 0,017 0,016 0,015 0,014 0,013 0,012 0,011 0,01 0,009 0,008 0,007 0,006 0,005 0,004 0,003 4 liggers As,req / bd Opmerking De curves zijn gebaseerd op de aanname dat bij de belasting in UGT (γGGk+ 1,5 Qk ) de staalspanning σsu= 435 N/mm2voor een hoeveelheid betonstaal gelijk aan As,req . In BGT is de belasting (Gk + ψ 2Qk) en is ten opzichte van UGT de staalspanning evenredig met de belasting afgenomen. 320 300 280 staalspanning (N/mm2) Om de spanning in het betonstaal (σs) vast te stellen, bereken de verhouding Gk /Qk en lees uit figuur 4.8 bij de van toepassing zijnde curve, afhankelijk van de verhouding ψ 2/γG, op de verticale as σ suaf. Deze methode is niet beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar in [1] en is ook al in hoofdstuk 3 ter sprake gekomen. σsvolgt uit: As,req 1 __ σs= σ su_____ As,prov δ 260 0,8 / 1,35 240 0,6 / 1,35 0,3 / 1,35 220 0,2 / 1,35 0,6 / 1,25 200 0,3 / 1,25 0,2 / 1,25 180 0,8 1,2 1,6 2 2,4 2,8 3,2 3,6 4 Gk / Qk (-) 4.8 |Bepalen staalspanning als functie van de v erhouding ψ 2 / γ G Samengestelde liggers De meewerkende flensbreedte wordt berekend met behulp van figuren 4.9 en 4.10. Eurocode 2 bevat een rekenmethode om te controleren of de schuifspanning in het aansluitvlak tussen lijf en flens wel kan worden opgenomen door de afschuifwapening die in de flens aanwezig is. De ligging van de neutrale lijn moet worden vastgesteld, waarna de vereiste hoeveelheid betonstaal kan worden berekend afhankelijk van het antwoord op de vraag of de neutrale lijn in de flens of in het lijf ligt (fig. 4.11). Als de neutrale lijn onder de flens ligt, wordt de uitwerking in figuur 4.11 voortgezet voor de rechthoekige spanning-rekrelatie uit NEN-EN 1992-11, art. 3.1.7, fig. 3.5, omdat dan de uitdrukkingen nog eenvoudig zijn uit te schrijven. De bi-lineaire relatie leidt tot complexere relaties. Bij steunpunten moet de trekwapening die het steunpuntsmoment opneemt, worden verdeeld over de volledige meewerkende breedte (fig. 4.12). Bij het controleren van de doorbuiging met behulp van de verhouding overspanning-hoogte moet bij het berekenen van de wapeningsverhouding van de trekwapening worden uitgegaan van de oppervlakte van de betondoorsnede gelegen boven het hart van de trekwapening. l0 = 0,15 (l1+l2) l0 = 0,85 l1 l0 = 0,15 l2+l3 l0 = 0,7 l2 l1 l2 l3 4.9 |Definitie l 0 voor b erekenen meewerkende flensbreedte (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2, fig. 5.2) beff beff1 beff2 bw b1 b2 b1 b2 b 4.10 | P arameters voor meewerkende flensbreedte (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2, fig. 5.3) Tabel 4.7 | C apaciteit van een betonnen drukdiagonaal met betrekking tot de schuifspanning in langsrichting in liggers met flens vRd,max gedrukte flens getrokken flens Schuifspanning in langsrichting fck (voor cotθ = 2) (voor cotθ = 1,25) De schuifspanning in een verticaal aansluitvlak tussen de flens en het lijf moet worden berekend met art. 6.2.4 en figuur 6.7 van Eurocode 2 (hier gereproduceerd als figuur 4.13). De verandering van de kracht in de flens kan worden berekend uit het moment en de inwendige hefboomsarm in een bepaalde doorsnede. De Eurocode stelt dat de grootste afstand die kan worden beschouwd voor deze ver- 20 2,94 3,59 25 3,60 4,39 28 3,98 4,85 30 4,22 5,15 35 4,82 5,87 40 5,38 6,55 45 5,90 7,20 50 6,40 7,80 27 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 andering in kracht, gelijk is aan de helft van de afstand tussen de positie met het maximale moment en de positie waar het moment gelijk is aan nul (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.4 (3)). De grootste schuifspanning in langsrichting treedt op daar waar de verandering in het moment, en daarmee de kracht, het grootst is (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.2.4 vgl. (6.20)). In het geval van een gelijkmatig verdeelde belasting op een doorgaande ligger, is dit over het gedeelte van de ligger het dichtst bij een steunpunt gelegen. Start ↓ Stel de rekenwaarde van het buigend moment M vast ↓ Bereken l0(zie fig. 4.9) en beffuit (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.1 (3) vgl. (5.7)): beff = (bw+ beff1+ beff2) met (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.1 (3) vgl. (5.7a-b)): beff1= (0,2 b1+ 0,1 l0) ≤ 0,2 l0en ≤ b1 Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Minimum-wapeningsverhouding langswapening De minimumhoeveelheid langswapening is (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (1)): As,min1 = 0,26 fctm btd / fyk (zie tabel 4.5) > 0,0013 b td met bt= breedte trekzone. As,min2 = 1,25 Asvereist in UGT. As,minis de kleinste van As,min1 en As,min2 (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) / NB) Voor een T-ligger met de gehele flens onder druk behoeft alleen de breedte van het lijf in rekening te worden gebracht bij het berekenen van de grootte van bt. beff2 = (0,2 b2+ 0,1 l0) ≤ 0,2 l0en ≤ b2 Opmerking: De meewerkende flensbreedte bij een steunpunt kan anders zijn dan die in het veld. Voor symbolen, zie fig. 4.9 en 4.10. ↓ M Bereken K = _______ bd2fck waarin: b = bw bij een steunpuntsdoorsnede; b = beff in een velddoorsnede. ↓ Bereken K’ met tabel 4.3 of hanteer K’ = 0,51 δ - 0,1244 δ 2 - 0,20 met δ ≤ 1,0 ↓ Bereken de inwendige hefboomsarm z uit Literatuur 1 Moss, R.M. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 3. Slabs. BCA / The Concrete Centre, UK. ↓ Bereken de drukzonehoogte: 18 x = ––– (d - z) 7 De neutrale lijn ligt in de flens. Bereken het geheel als een ↓ ja Is x ≤ hf? ↓ Minimumstaafafstand De minimumafstand tussen twee wapeningsstaven moet minimaal gelijk zijn aan (NEN-EN 1992-1-1, art. 8.2 (2) en NB): • de diameter van de wapeningsstaaf; • de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal + 5 mm; • 20 mm. n d z = __ (1 + √ 1-28K/9 ) 2 rechthoekige doorsnede (fig. 4.2) en controleer vervol- ↓ nee gens de schuifspan- De neutrale lijn ligt in het lijf. Bereken ning in de verticale de buigend-momentcapaciteit van het aansluitvlakken tus- gedeelte van de flens buiten het lijf (vanaf sen lijf en meewer- hier alleen voor de rechthoekige spannings- kende flens (fig. rekrelatie voor beton uitgewerkt) 4.13) Het lijf wordt centrisch op druk belast MR,f = 0,67 fck (beff- bw ) hf(d - 0,5 hf) en bereken: M - MR,f Kf=__________ fckbw d2 ↓ is Kf< K’ ? Pas de afmetingen nee van de doorsnede ↓ Maximum-wapeningsverhouding langswapening Buiten gebieden met overlappingslassen mogen de trek- en drukwapeningsverhouding niet groter zijn dan As,max = 0,04 Ac(NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3)). aan ↓ ja Bereken de vereiste hoeveelheid betonstaal: As= MR,f/ fywd(d - 0,5 hf) + (M - MR,f) / fywd z ↓ Controleer de schuifspanning in de verticale aansluitvlakken tussen lijf en meewerkende flens (fig. 4.14) 4.11 | P rocedure voor vaststellen buigend-momentcapaciteit van samengestelde liggers met een flens 28 4 liggers beff hf As beff1 bw beff2 4.12 | Verdeling trekwapening in doorsnede met meewerkende breedte (flens) (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.2 (2), fig. 9.1) Bereken de schuifspanning in langsrichting (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (6.20)): vEd= ∆Fd /hf∆x (zie fig. 4.14) ↓ Bereken de capaciteit van de beton- ja drukdiagonaal met tabel 4.7 of uit: ↓ Is de flens onderworpen aan trek? vRd = 0,195 fck (1 - fck /250) ↓ nee Bereken de capaciteit van de betondrukdiagonaal met tabel 4.7 of uit: vRd= 0,160 f ck (1 - fck /250) nee Bereken θfuit: ↓ ↓ θf= 0,5 sin-1[vEd/0,2 f ck (1 - fck /250)] Ja ↓ (cot θf= 2,0) nee ↑ Is vRd> vEd? Is vRd> vEd? Ja ↓ (cot θf= 1,25) ↓ Bereken de doorsnede van de benodigde dwarswapening: Asf vEd hf ___ = _________ s fydcot θf 4.13 | P rocedure voor berekenen capaciteit verticaal aansluitvlak tussen ligger en flens A Fd drukdiagonaal Δx beff Fd A sf θf Asf langswapening verankeren voorbij deze geprojecteerde locatie Fd + ΔFd hf Fd + ΔFd bw 4.14 | N otaties voor verbinding flens - lijf bij samengestelde ligger 29 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 5 Kolommen Een procedure voor het tot in detail ontwerpen en berekenen van geschoorde kolommen (kolommen die niet bijdragen aan de weerstand tegen horizontale belastingen) is weergegeven in tabel 5.1. Aangenomen wordt dat de afmetingen van de kolom al tijdens een globaal ontwerp met een snelle ontwerpmethode zijn vastgesteld. De kolomafmetingen zullen niet veel van hetgeen in de huidige praktijk gebruikelijk is afwijken. Tabel 5.2 | M inimum-kolomafmetingen en -wapeningsafstand met betrekking tot brandwerendheid minimumafmetingen (mm): standaardbrandwerendheid hoofdwapening kolom blootgesteld kolom bloot aan meer dan één gesteld aan één zijvlak zijvlak R 60 Draagkracht bij brand Eurocode 2, Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, biedt de keuze uit geavanceerde, vereenvoudigde en op tabellen gebaseerde methoden voor het vaststellen van de draagkracht van kolommen bij brand. Het gebruik van tabellen is de snelste methode voor het vaststellen van de minimumafmetingen en de minimumbetondekking van kolommen. Er zijn echter beperkingen aan verbonden, die als opmerkingen en voetnoten aan de tabellen zijn toegevoegd. Nadere uitleg over de geavanceerde en vereenvoudigde methoden kan worden verkregen uit gespecialiseerde literatuur. kolombreedte bmin / wapeningsafstand a R 90 R 120 R 240 µfi = 0,5 µfi = 0,7 µfi = 0,7 200/36 250/46 155/25 300/31 350/40 155/25 300/45 350/53 400/38 450/401) 350/451) 350/571) 450/401) 450/511) 450/751) 2) 175/35 295/70 1) Pas minimaal 8 staven betonstaal toe. 2 )Methode B kan worden toegepast. Deze geeft 600/70 voor R 240 en µfi = 0,7 en een mechanische wapeningsverhouding r = 0,5 (zie NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.2b). opmerkingen De tabel is ontleend aan NEN-EN 1992–1–2, tabel 5.2a (methode A) en is van toepassing onder de volgende voorwaarden: 1.De effectieve lengte van een geschoorde kolom onderworpen aan een brandbelasting (l0,fi ) ≤ 3 m. De grootte van l0,fi Tabel 5.1 | Ontwerp- en rekenprocedure voor kolommen stap taak 1 stel ontwerplevensduur vast verdere informatie in dit boek norm hoofdstuk 2 NEN-EN 1990 / NB-tabel 2.1 mag gelijk worden gesteld aan 50% van de werkelijke lengte bij tussenvloeren en tussen 50% en 70% van de werkelijke lengte voor de kolom in de bovenste bouwlaag. 2.De eerste-orde excentriciteit onder brandbelasting is ≤ 2 stel belastingen op de ligger vast hoofdstuk 2 NEN-EN 1991 (10 delen) / NB 3 bepaal welke combinaties van belas- hoofdstuk 1 NEN-EN 1990 / NB-tabellen 0,15 b (of h). Gebruik als alternatief eventueel methode B A1.1 en A1.2 (zie Eurocode 2, deel 1-2, tabel 5.2b). De excentriciteit hoofdstuk 2 NEN-EN 206-1 en NEN 8500 onder brandcondities mag gelijk worden gesteld aan de controleer betondekking benodigd hoofdstuk 2 + NEN-EN 1992-1-2, hoofdstuk 3.De hoeveelheid betonstaal buiten gebieden met overlap- voor vereiste brandwerendheid tabel 5.2 in 5 tingen van toepassing zijn 4 stel duurzaamheidseisen vast en kies excentriciteit bij een ontwerp bij normale temperatuur. betonsterkteklasse 5 6 bereken minimumbetondekking voor hoofdstuk 2 NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1 analyseer constructie voor hoofdstuk 2 + NEN-EN 1992-1-1, maatgevende momenten en ‘Constructieve hoofdstuk 5 normaalkrachten berekening’ in duurzaamheid, brand en aanhechting 7 pingslassen is niet groter dan 4% van de betondoorsnede. 4.µfi is de verhouding tussen de normaalkracht onder brand- hoofdstuk 5 condities en de rekenwaarde van de draagkracht van de kolom bij normale temperaturen en mag conservatief gelijk worden gesteld aan 0,7. hoofdstuk 5 8 controleer slankheid figuren 5.2 en 5.1 |Dwarsdoorsnede NEN-EN 1992-1-1, deel 6.1 van constructie- 5.3 in element met hoofdstuk 5 bereken vereiste hoeveelheid beton- figuren 5.2 en staal 5.3 in nominale wape- NEN-EN 1992-1-1, deel 6.2 ningsafstand a h≥b 9 hoofdstuk 5 10 controleer staafafstand ‘Regels voor NEN-EN 1992-1-1, deel 7.3 staafafstanden’ a in hoofdstuk 5 opmerking NB = Nationale Bijlage 30 b 5 Kolommen Anders dan het aangeven van een minimumbetondekking is de tabellenmethode gebaseerd op de nominale wapeningsafstand, a (fig. 5.1). Dit is de afstand van het hart van de hoofdwapening tot de zijvlakken van het constructie-element. Het betreft een nominale (niet een minimum)afstand, zodat de ontwerper moet verzekeren dat a ≥ cnom+ Øbeugel+ –21 Øhoofdwapening. Voor kolommen geeft Eurocode 2, deel 1-2, twee methoden, A en B. Beide zijn van toepassing, hoewel methode A strengere grenzen stelt aan de excentriciteit dan methode B. Methode A is iets eenvoudiger en wordt toegelicht in tabel 5.2; de grenzen van het toepassingsgebied staan bij de opmerkingen vermeld. Vergelijkbare gegevens over dragende wanden zijn opgenomen in tabel 5.3. • lineair-elastische berekening met beperkte herverdeling; • plastische berekening; • niet-lineaire berekening. De lineair-elastische berekening moet worden uitgevoerd op basis van ongescheurd veronderstelde doorsneden (d.w.z. op basis van de grootheden van de betondoorsnede), gebruikmakend van lineaire spanning-rekrelaties en de gemiddelde waarde van de langetermijn-elasticiteitsmodulus. Start 5.2 |Stroomschema voor ↓ berekening geschoor- Initiële kolomafmetingen kunnen worden vastgesteld met de kolom snelle ontwerpmethoden of door iteratie ↓ Bepaal de krachten op de kolom gebruikmakend van een Voor kolommen die deel uitmaken van de bovenste bouwlaag zal de excentriciteit vaak de grenzen overschrijden die beide methoden A en B stellen. In dat geval mag gebruik worden gemaakt van Bijlage C van Eurocode 2, deel 1-2. Als alternatief kan worden overwogen de kolom, uit oogpunt van draagkracht bij brand, te behandelen als ware het een ligger. geschikte berekeningsmethode. Resultaten: • de rekenwaarde van de normaalkracht NEd • de grootste eindmomenten Mkop en Mvoet ↓ Stel de effectieve lengte, l0 , vast en gebruik: • figuur 5.5, of • tabel 5.4, of • uitdrukking (5.15) uit NEN-EN 1992-1-1 Kolomontwerp ↓ Een stroomschema voor het ontwerpen en berekenen van een geschoorde kolom is weergegeven in figuur 5.2. In geval van een slanke kolom geldt ook figuur 5.3. In hoofdstuk 9 wordt uitgebreid aandacht besteed aan stabiliteit. Bereken de eerste-orde eindmomenten (fig. 5.4) | | | | | | | | M01= min. { Mkop , Mvoet } M02 = max. { Mkop , Mvoet } M01 en M02moeten hetzelfde teken hebben als zij aan dezelfde zijde trek veroorzaken ↓ Bereken de slankheid, λ , uit: Constructieve berekening λ = l0/i met i is traagheidsstraal Het type berekening moet zijn afgestemd op de beschouwde constructie. De volgende berekeningen mogen worden gebruikt: • lineair-elastische berekening; λ = 3,46 l0/h voor rechthoekige doorsneden (h is totale hoogte) λ = 4,0 l0/d voor ronde doorsneden (d is kolomdiameter) ↓ Bereken de limietwaarde van de slankheid, λlim, uit: __ λlim= 20 ABC / √ n (zie paragraaf ‘Slankheid’ voor een toelichting) betonwand en wapeningsafstanden bij vereiste b randwerendheid ja ↓ Tabel 5.3 | M inimumafmetingen van een gewapende dragende standaard- minimumafmetingen (mm): Kolom is slank Is λ ≤ λlim?(volg verder figuur 5.3) wanddikte / wapeningsafstand a ↓ nee hoofdwapening brandwerendheid ↓ wand blootgesteld wand blootgesteld aan Kolom is niet slank. aan één zijkant twee zijkanten MEd= M02+eiNEd met ei=lo/6001) (µfi = 0,7) (µfi = 0,7) 130/101) 140/10 ) Gebruik een kolomdiagram (fig. 5.9) om de vereiste Aste vinden REI 90 140/25 170/25 voor het opnemen van NEd en MEd REI 120 160/35 220/35 ↓ REI 240 270/60 350/60 Controleer vereisten voor staafafstand en hoeveelheid 1 1 ↓ REI 60 )Veelal zullen de eisen uit NEN-EN 1992–1–1 maatgevend betonstaal zijn voor de betondekking. 1. De tabel is ontleend aan NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.4. 2. Zie opmerking 4 bij tabel 5.2. { MEd ≥ max. __ h___; 20 mm Voorwaarde: ______ NEd 30 opmerkingen 1) } (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.1 (4)) 31 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 6720, waarin de quasi-lineaire elasticiteitstheorie wordt beschreven. De methode gebaseerd op de nominale kromming mag volgens de Nationale Bijlage uitsluitend worden gebruikt bij kolommen en wanden in een geschoorde constructie. Start 5.3 |Stroomschema voor ↓ berekening slanke Bereken Kruit: kolom; methode geba- Kr= (nu- n)/(nu- nbal ) ≤ 1 seerd op de nominale kromming (NEN-EN waarin: 1992-1-1, art. 5.8.8) nu = 1 + ω ω=A s fyd/ Acfcd Rekenwaarden van de momenten Asis de totale oppervlakte van de wapeningsdoorsnede De rekenwaarde van het buigend moment MEd is gedefinieerd als (fig. 5.4c): Acis de totale oppervlakte van de betondoorsnede n = NEd/ Acfcd, de relatieve normaalkracht NEdis de rekenwaarde van de normaalkracht MEd= max. {M02 ; M0e + M2 ; M01 + 0,5 M2 } + eiNEd nbal = 0,4 waarin: ↓ Bereken Kϕuit Kϕ= 1 + β ϕef≥ 1 01 M M02 ei waarin: β = 0,35 + f ck / 200 - λ / 150 λ is de slankheid ϕefis de effectieve kruipcoëfficiënt Zie ook de paragraaf ‘Kruip’ Pas de waarde ↓ Bereken e 2 uit van As aan e2= 0,1 K rKϕfydl02/ 0,45 d E s waarin: Esis elasticiteitsmodulus van betonstaal (200 x 1 03N/mm2) ↓ = min. {|Mkop |; |Mvoet |} = max. {|Mkop |; |Mvoet |} = l0/600 (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.2 (7) (eenheden in overeenstemming met die van de momenten) Mkop , Mvoet zijn de momenten aan de kop en aan de voet van de kolom volgend uit een raamwerkberekening. Het eerste-orde, respectievelijk tweede-orde moment halverwege de kolomhoogte is: M0e = 0,6 M02+ 0,4 M01 > 0,4 M02 ; M2 = NEde2 M0e = 0,6 M 02+ 0,4 M 01≥ 0,4 M02 { M2 = N Ede2 waarin: } MEd= max. M02; M0e+ M 2; M01+ 0,5 M 2 NEd e 2 + eiNEd1) ↓ Gebruik een kolomgrafiek om A s,req is de rekenwaarde van de normaalkracht; is de uitbuiging ongeveer halverwege de hoogte ten gevolge van tweede-orde effecten. benodigd voor NEden MEdte vinden; M01 en M02 zijn positief als zij beide trek aan dezelfde kant van de kolom veroorzaken. zie bv. fig. 5.9 ↓ nee Is As,req≈ As ? ↓ ja Controleer detailleringseisen { h___; 20 mm ) Voorwaarde: __M __Ed__ ≥ max. __ NEd 30 1 } Bij het ontwerp van de kolommen moeten de elastische momenten uit een raamwerkberekening zonder enige herverdeling worden gebruikt. Bij slanke kolommen kan een niet-lineaire berekening worden uitgevoerd om de tweede-orde momenten te berekenen. Een alternatief is het gebruik van de momentvergrotingsfactor-methode (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.7.3) of de methode gebaseerd op de nominale kromming (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.8), zoals aangegeven in figuur 5.3. Bij toepassing van de momenten-vergrotingsfactormethode moet de nominale stijfheid, volgens de Nationale Bijlage, niet worden bepaald met art. 5.8.7.2 van NEN-EN 1992-1-1, maar met art. 7.2.3 van NEN 32 De berekening van de excentriciteit e2 is niet eenvoudig en naar verwachting zullen dan ook enige iteratiestappen nodig zijn om de uitbuiging ongeveer halverwege de hoogte, e2 , uit te rekenen. Figuur 5.3 bevat de stappen van de berekening. Een niet-slanke kolom kan worden berekend onder verwaarlozing van tweede-orde effecten, waardoor de rekenwaarde van het buigend moment gelijk is aan MEd= M02 +eiNEd. Voor zo’n kolom volgt de wapening nu uit een doorsnedeberekening met MEd en NEd . Het stroomschema uit figuur 5.3 behoeft dan niet te worden doorlopen. Voor een slanke kolom moet het tweede-orde moment ten gevolge van de uitbuiging worden meegenomen in de berekening. Dit moment heeft een verloop zoals geschetst in figuur 5.4b. Het moment waarop de slanke kolom moet worden gedimensioneerd (fig. 5.4c) is de som van het moment in de nietslanke kolom plus het nominale tweede-orde moment. Het nominale tweede-orde moment halverwege de hoogte (M2 ) is het product van de normaal- 5 Kolommen kracht en de totale uitbuiging (e2 ), dus de uitbuiging inclusief de tweede-orde uitbuiging. De totale uitbuiging wordt met benaderingsformules berekend. De basis is hierbij de optredende kromming (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.8.3 (1) vgl. (5.34)), waarin een correctiefactor voor de invloed van de normaalkracht (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.8.3 (3) vgl. (5.36)), het effect van kruip (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.8.3 (4) vgl. (5.37)) en de effectieve lengte van de kolom (NEN-EN 1992-1-1, fig. 5.7) een belangrijke rol spelen. M02 + eiNEd 0,5M2 eiNEd M02 5.4 |Rekenwaarden van de buigende momenten M0e a.eerste-orde momenten voor niet-slanke eiNEd M0e + M2 + eiNEd M2=NEde2 kolommen + b.a dditionele tweedeorde momenten voor = slanke kolommen eiNEd M01 c.totale momentenverloop voor slanke M01+ 0,5M2 + eiNEd 0,5M2 kolommen Effectieve lengte Figuur 5.5 geeft voorbeelden van de effectieve lengten van geschoorde kolommen. In de praktijk zal meestal figuur d van toepassing zijn. Eurocode 2 geeft een uitdrukking waarmee de effectieve lengte in de betreffende situatie kan worden berekend (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.3.2 (3): uitdrukking (5.15) voor het geschoorde element uit figuur 15f). In deze uitdrukking moeten de relatieve flexibiliteiten van de gedeeltelijke inklemmingen aan de uiteinden, k1en k2 , worden berekend. De uitdrukking voor k zoals gegeven in de Eurocode bevat onder meer het berekenen van de rotatiestijfheid van de eindaansluitingen en brengt eventuele scheurvorming in rekening. Als k1 en k2zijn berekend, kan voor geschoorde kolommen met behulp van tabel 5.4 een effectieve lengtefactor F worden berekend. De effectieve lengte is l0= Fl. Voor een middenkolom, 400 mm vierkant, die een vlakke plaatvloer met een dikte van 250 mm in velden van 7,5 m ondersteunt, is k1 = k2 = 0,11 een realistische waarde. Uit tabel 5.4 volgt dat l0 = 0,59 l. Als sprake is van een randkolom geldt k1 = k2 = 0,22 en is l0= 0,66 l; is de middenkolom aan de voet scharnierend verbonden, is l0 = 0,77 l. Uitdrukkingen (5.15) uit Eurocode 2 biedt aanzienlijke voordelen omdat deze zich zeer goed leent voor opname in rekenprogrammatuur. 5.5 |Voorbeelden van verschillende knikvormen en corresponderende effectieve lengten voor afzonderlijke θ l geschoorde elementen 5.8.3.2, fig. 5.7) θ l0 = l l0 = 0,7l l0 = l/2 a b c (NEN-EN 1992-1-1, art. l/2 < l0 < l d Slankheid Eurocode 2 geeft aan dat tweede-orde effecten kunnen worden verwaarloosd indien ze kleiner zijn dan 10% van de corresponderende eerste-orde effecten (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.2 (6)). Als alternatief voor deze bepaling mogen tweede-orde effecten worden verwaarloosd indien de slankheid λ kleiner is dan een bepaalde limietwaarde (λlim) (NEN-EN 19921-1, art. 5.8.3.1 (1)). De slankheid is λ = l0 / i waarin i de traagheidsstraal is. De limietwaarde is: __ lim= 20 A B C / √ n (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.3.1 λ (1), vgl (5.13) met NB) Tabel 5.4 | E ffectieve lengtefactor F voor geschoorde kolommen k2 k1 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 0,70 1,00 2,00 5,00 9,00 scharnierend 0,10 0,59 0,62 0,64 0,66 0,67 0,69 0,71 0,73 0,75 0,76 0,77 0,20 0,62 0,65 0,68 0,69 0,71 0,73 0,74 0,77 0,79 0,80 0,81 0,30 0,64 0,68 0,70 0,72 0,73 0,75 0,77 0,80 0,82 0,83 0,84 0,40 0,66 0,69 0,72 0,74 0,75 0,77 0,79 0,82 0,84 0,85 0,86 0,50 0,67 0,71 0,73 0,75 0,76 0,78 0,80 0,83 0,86 0,86 0,87 0,70 0,69 0,73 0,75 0,77 0,78 0,80 0,82 0,85 0,88 0,89 0,90 1,00 0,71 0,74 0,77 0,79 0,80 0,82 0,84 0,88 0,90 0,91 0,92 2,00 0,73 0,77 0,80 0,82 0,83 0,85 0,88 0,91 0,93 0,94 0,95 5,00 0,75 0,79 0,82 0,84 0,86 0,88 0,90 0,93 0,96 0,97 0,98 9,00 0,76 0,80 0,83 0,85 0,86 0,89 0,91 0,94 0,97 0,98 0,99 scharnierend 0,77 0,81 0,84 0,86 0,87 0,90 0,92 0,95 0,98 0,99 1,00 33 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 105 kNm 105 kNm 105 kNm 0 105 kNm rm = 1,0 rm = 0 rm = -1,0 b C = 1,7 - 0 = 1,7 c fcd εcu3 5.6 |Voorbeelden van bere- εs2 kenen factor C σsc εc3 h 5.7 |Bi-lineaire rek- en C = 1,7 + 1,0 = 2,7 εs σs d2 spanningsfiguur voor op druk belast beton waarin: A = 1 / (1 + 0,2 ϕ ef) (als ϕ efonbekend is, mag A = 0,7 worden aangehouden); ϕef is de effectieve kruipcoëfficiënt (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.4 (2)); ________ B = √ (1 + 2 ω) (als ω onbekend is, mag B = 1,1 worden aangehouden); ω = Asfyd/ Acfcd , de mechanische wapeningsverhouding; C = 1,7 - rm (als rm onbekend is, mag C = 0,7 worden aangehouden); n = NEd / Acfcd, de relatieve normaalkracht; rm = M01 / M02 , de momentenverhouding; M01 , M02 zijn de eerste-orde eindmomenten, |M02| ≥ |M01 | aan dezelfde zijde Als de eindmomenten M01en M02 trek veroorzaken, moet rm positief worden genomen (zodat C ≤ 1,7 ), anders negatief (zodat C > 1,7). Van de drie factoren A, B en C heeft C de grootste invloed op λ minen is het eenvoudigst te berekenen. Een eerste inschatting van λminkan dan ook worden gemaakt door de standaardwaarden voor A en B aan te houden, maar C wel te berekenen (fig. 5.6). Er moet op worden gelet dat bij het berekenen van C de juiste tekens van de momenten worden gebruikt. Sterkte van kolommen Uit praktisch oogpunt wordt de bi-lineaire spanningrekrelatie gebruikt, eerder gebruikt bij het berekenen van liggers in hoofdstuk 4 (fig. 5.7). Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat de grenswaarde van de betonstuik voor betonsterkteklassen tot en met C50/60 gelijk is aan 0,00175 (εc3; NEN-EN 19921-1, fig. 3.4) als de gehele doorsnede onder centrische druk staat (fig. 5.8a). Als de neutrale lijn zich buiten 34 de doorsnede bevindt (fig. 5.8b), ligt de grenswaarde van de betonstuik tussen ε c3= 0,00175 en ε cu3= 0,0035 (NEN-EN 1992-1-1, fig. 3.4). De gemiddelde stuik in de doorsnede moet dan worden beperkt tot εc3(halverwege de hoogte van de doorsnede, aangezien ε c3/ ε cu3= 0,5). De in de uiterste drukvezel aan te houden grenswaarde kan worden gevonden door een lijn te trekken van het (buiten de doorsnede gelegen) punt met een rek gelijk aan nul en het ‘scharnierpunt’ dat behoort bij de gemiddelde rek van 0,00175 halverwege de hoogte van de doorsnede. Deze algemene relaties zijn weergegeven in figuur 5.8d. Voor betonsterkteklassen boven C50/60 zijn de principes hetzelfde, maar moeten andere waarden voor ε c3en εcu3(de grenswaarde van de betonstuik) worden gehanteerd. x C = 1,7 - 1 = 0,7 d2 a 105 kNm Voor de oppervlakte van de doorsnede van het betonstaal dat benodigd is, kunnen twee uitdrukkingen worden afgeleid. Uitgaande van de bi-lineaire spanning-rekrelatie wordt voor het krachten-, respectievelijk het momentenevenwicht gevonden: As= 2 (NEd - α fcdb x) / (σsc- σ st) b x (h/2 - β x)] / [(h/2 - d2 ) (σsc+ σ st)] As= 2 [M - α fcd waarin: As is de totale oppervlakte van de doorsnede van het betonstaal (As/ 2 is per kolomzijde aangebracht); NEd is de rekenwaarde van de normaalkracht; M is het bij NEd behorende moment; fcd is de rekenwaarde van de betondruksterkte; σsc(σst) is de spanning in de drukwapening (trekwapening) (druk in drukwapening als positief getal invoeren); b is de breedte van de betondoorsnede; d2 is de afstand van uiterste trek- en drukvezel van het beton tot hart trek-, resp. drukwapening; x is de drukzonehoogte; h is de hoogte van de betondoorsnede. αis de oppervlaktefactor van het spanning rekdiagram van beton onder druk (0,75); βis de zwaartepuntsfactor van het spanning rekdiagram van beton onder druk (7/18). Er wordt op gewezen dat bij het opstellen van de uitdrukkingen is aangenomen dat de neutrale lijn binnen de doorsnede valt (fig. 5.7). Dit betekent dat het beton in de uiterste drukvezel de grenswaarde van de betonstuik ε cu3bereikt. Deze is gelijk aan 0,0035 voor beton tot en met sterkteklasse C50/60. Deze vergelijkingen kunnen alleen iteratief worden opgelost. Computerprogramma’s of speciale ontwerpgrafieken (zie ter illustratie fig. 5.9) worden vaak gebruikt. 5 Kolommen 0,00175 0,00175x /(x-h /2) 0,0035 max 0,0035 max 5.8 |Rekfiguren voor x x kolommen b. voor x > h d h h h /2 a. centrische druk c. voor x < h x d. algemene relatie εs εs 0,00175 a 0,00175 min b c d Kruip Buiging en normaalkracht, C16/20 - C50/60, B500, a/h = 0,10, tweezijdige wapening Tabel 17.3 Buiging en normaalkracht C16/20 – C50/60 0,10 symmetrisch gewapende doorsnede r is wapeningsgetal in % ρ is wapeningsverhouding in % voor totale doorsnede = r β As,rqd,tot =0,01ρ Ac B500 a/h = 0,10 NB Gebied boven de lijn e/h = 10 is gearceerd omdat bij nagenoeg centrische druk (e/h ≤ 10) een aangepast σ-ε-diagram van toepassing is. e/h = Afhankelijk van de aannamen in het ontwerp kan het nodig zijn de effectieve kruipfactor ϕ efte bepalen (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.4 en art. 5.8.4). In Eurocode 2 is een nomogram opgenomen (fig. 3.1) waarmee kan worden gewerkt als de sterkteklasse van het cement (R, N of S) bekend is. Deze is echter in een ontwerpstadium vaak nog niet bekend. In het algemeen kan dan worden gewerkt met sterkteklasse R. Als sprake is van het toepassen van meer dan 35% hoogovencement of als meer dan 20% vliegas wordt toegepast, mag sterkteklasse N worden gehanteerd. Als deze percentages groter zijn dan respectievelijk 65% en 35%, mag worden uitgegaan van klasse S. Volgens 5.8.4 van NEN-EN 1992-1-1 mag een effectieve kruipfactor worden bepaald die gelijk is aan de totale kruipfactor, vermenigvuldigd met het quotiënt van het moment ten gevolge van de permanente belasting én het totale moment, inclusief belastingsfactoren. 2,00 betonsterkteklasse β C16/20 0,57 C20/25 0,71 C25/30 0,89 C28/35 1,00 C30/37 1,07 C35/45 C40/50 C45/55 C50/60 1,50 1,25 1,43 1,61 1,79 Dubbele buiging De invloeden van dubbele buiging kunnen worden gecontroleerd met vergelijking (5.39), voor het eerst opgesteld door Breslaer (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.9 (4)): a a (MEdz / MRdz ) + (M Edy / MRdy ) ≤ 1,0 1,00 waarin: MRdz/y a NEd Rd N is de rekenwaarde van het moment om de respectievelijke assen, inclusief een tweedeorde moment; is de momentweerstand in de respectievelijke richtingen; is de exponent; voor cirkelvormige en elliptische doorsneden geldt a = 2; voor rechthoekige doorsneden, zie tabel 5.5; is de rekenwaarde van de normaalkracht; = Acfcd+ Asfyd , de rekenwaarde van de opneembare normaalkracht in de doorsnede. r= 0,50 0 1 2 3 4 NEd fcd A b Edz/y M 0 0,10 0,20 0,30 0,40 0,50 0,60 0,70 M fcd b h2 5.9 |Ontwerpgrafiek voor kolommen, gebaseerd op bi-lineaire spanning-rekrelatie voor op druk belast beton, ontleend aan tabellenboek bij [2], blz. 41 35 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 5.5 | De grootte van de exponent a voor rechthoekige d oorsneden NEd/NRd 0,1 0,7 1,0 a 1,0 1,5 2,0 opmerking Voor tussenliggende waarden mag lineair worden geïnterpoleerd. Ongeschoorde kolommen Ongeschoorde kolommen moeten worden berekend met de methode gebaseerd op de nominale stijfheid (NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.7), waarbij de nominale stijfheid van slanke elementen moet worden berekend volgens NEN 6720 (VBC), art. 7.2.3 (zie NB bij NEN-EN 1992-1-1). In hoofdstuk 9 wordt hierop uitgebreid teruggekomen. Wanden Als de langste zijde van de doorsnede groter is dan viermaal de kortste zijde, wordt het element als een wand beschouwd. Het ontwerpen en berekenen van wanden verschilt niet significant van dat van kolommen, met uitzondering van: • eisen met betrekking tot brandwerendheid (zie tabel 5.3); • buiging ten opzichte van de zwakke as, deze zal kritisch zijn; • afwijkende regels voor staafafstanden en wapeningshoeveelheden (zie hierna). Voor buiging om de sterke as met betrekking tot stabiliteit worden geen specifieke richtlijnen gegeven; dan kunnen staafwerkmodellen worden gebruikt (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.5). Minimumstaafdiameter De aanbevolen minimumdiameter van een wapeningsstaaf langswapening in een kolom is 8 mm (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.2 (1) en NB). De minimumdiameter van de dwarswapening is 6 mm of, als deze groter is, een kwart van de maximale diameter van de langsstaven (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.3 (1)). Maximumstaafafstand De maximumstaafafstand van dwarswapening (beugels, haarspelden of spiraalwapening) mag niet groter zijn dan de kleinste van (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.3 (3) en NB): • 20 maal de minimumdiameter van de langsstaven; • de kleinste afmeting van de kolom; • 400 mm. In doorsneden binnen een afstand gelijk aan de grootste afmeting van de kolomdoorsnede boven of onder een balk of plaat, moet deze maximale hart-ophartafstand worden gereduceerd tot 0,6 maal het eerder genoemde maximum (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.3 (4)). Elke langsstaaf of staafbundel in een hoek moet op zijn plaats worden gehouden door dwarswapening. Geen enkele staaf binnen een drukzone mag verder dan 150 mm vanaf een opgesloten staaf liggen (NENEN 1992-1-1, art. 9.5.3 (6)). Minimumstaafafstand De minimumafstand tussen twee wapeningsstaven moet gelijk zijn aan (NEN-EN 1992-1-1, art. 8.2 (2) en NB): • de diameter van de wapeningsstaaf; • de maximumkorrelafmeting van het toeslagmateriaal + 5 mm; • 20 mm. Regels voor staafafstanden en voor de vereiste hoeveelheid betonstaal Specifieke eisen bij wanden Maximum-wapeningsverhouding Buiten gebieden met overlappingslassen mag in kolommen en wanden de wapeningsverhouding niet groter zijn dan 0,04 (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.2). De waarde kan worden verhoogd indien kan worden aangetoond dat de samenhang van het beton niet wordt aangetast. Het goed kunnen storten en verdichten van de betonspecie is essentieel. Als de wapeningsdichtheid hoog is, kan zelfverdichtende betonspecie worden toegepast. De minimumoppervlakte van de verticale wapening in wanden is Asv,min = 0 Ac, de maximumoppervlakte is Asv,max= 0,04 Ac(NEN-EN 1992-1-1, art. 9.6.2 (1) en NB). De afstand tussen twee aangrenzende verticale staven mag niet groter zijn dan driemaal de wanddikte of, als dit kleiner is, 400 mm (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.6.2 (3)). De minimumoppervlakte van de horizontale wapening in wanden is Ash,min= 0 Ac(NEN-EN 1992-1-1, art. 9.6.3 (1) en NB). n Minimum-wapeningsverhouding De minimumoppervlakte van de langswapening in kolommen is As,min = 0,10 NEd / fyd ≥ 0,002 A c (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.5.2 (2), vgl. (9.12N)). 36 Literatuur 1. Moss, R.M. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 5. Columns. BCA / The Concrete Centre, UK. 2. Braam, C.R. en P. Lagendijk, Constructieleer Gewapend Beton. Cement&BetonCentrum, ‘s-Hertogenbosch, 2008. 6 fundering 6 Funderingen Het ontwerpen en berekenen van een fundering omvat twee stappen: het geotechnisch ontwerp en het ontwerp van de fundering zelf. Het geotechnisch ontwerp valt onder Eurocode 7, die uit twee delen bestaat: Deel 1: Algemene regels en Deel 2: Ontwerp ondersteund door laboratoriumonderzoek. Dit hoofdstuk behandelt de essentiële onderdelen van Deel 1 voor het ontwerpen en berekenen van de fundering. Benadrukt wordt dat hierin alleen het berekenen van relatief eenvoudige funderingen wordt behandeld, hetgeen slechts een klein deel van het totale toepassingsgebied van Eurocode 7 is. Op deze publicatie moet dan ook niet worden teruggegrepen voor het verkrijgen van informatie over alle onderdelen van Eurocode 7. Grenstoestanden Aan de volgende uiterste grenstoestanden (UGT), die alle hun eigen belastingscombinaties hebben, moet in het geotechnisch ontwerp worden voldaan (NEN-EN 1997-1, art. 2.4.7.1.): EQU verlies aan statisch evenwicht in de constructie; STR intern bezwijken of excessieve vervormingen van de constructie of een constructie-onderdeel; GEO bezwijken ten gevolge van excessieve deformatie van de ondergrond; UPL verlies aan statisch evenwicht (opdrijven) door opwaartse beweging door waterdruk (opwaartse kracht); HYD hydraulische grondbreuk en inwendige erosie, bijvoorbeeld veroorzaakt door kwel van grondwater. Aanvullend moet worden voldaan aan bruikbaarheidsgrenstoestanden (BGT). Het zal meestal duidelijk zijn dat één van deze grenstoestanden bepalend is voor het ontwerp, waardoor het niet nodig is dat controles voor alle grenstoestanden worden uitgevoerd. Het wordt echter in het algemeen gezien als ‘gewenste’ praktijk dat wordt vermeld dat zij alle in beschouwing zijn genomen. Geotechnische categorieën Eurocode 7 beveelt aan gebruik te maken van drie geotechnische categorieën als hulpmiddel bij het vaststellen van de geotechnische ontwerpcriteria die op een constructie van toepassing zijn (tabel 6.1). De geotechnische categorie wordt, ook thans, met name gebruikt om de omvang van het uit te voeren grondonderzoek te bepalen. Er is nagenoeg een eenop-een relatie tussen de geotechnische categorieën en de thans gebruikte veiligheidsklassen. Opmerking Eurocode 0 hanteert drie gevolgklassen (‘consequence classes’) bij het onderscheiden van de gevolgen van bezwijken of disfunctioneren van een constructie: CC3 is de ‘zwaarste’ klasse, CC1 de ‘lichtste’. De meeste gebouwen zullen in klasse CC2 vallen (vergelijkbaar met veiligheidsklasse 3 uit NEN 6700). De gevolgklassen zijn een-op-een gekoppeld aan betrouwbaarheidsklassen RC1, RC2 en RC3, die de betrouwbaarheidsindex β bepalen waarmee de belastingsfactoren worden berekend. Eenvoudig gesteld kan de indeling in geotechnische categorieën direct in verband worden gebracht met de gevolgklassen: categorie 1 is CC1, categorie 2 is CC2 en categorie 3 is CC3. Ontwerpmethoden en combinaties Er is geen consensus bereikt over het toepassen van een benadering bij het gebruik van de grenstoestanden STR en GEO. Om rekening te houden met de verschillende inzichten voorziet Eurocode 7 in drie ontwerpbenaderingen die in de UGT kunnen worden toegepast (NEN-EN 1997, art. 2.4.7.3). Welke benadering in een bepaald land wordt gevolgd, is vastgelegd in de Nationale Bijlage (NB). De Nederlandse NB vermeldt dat is gekozen voor ontwerpbenadering 3 (OB3). Dit betekent dat in blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties met betrekking tot intern bezwijken of excessieve vervormingen moet worden gerekend met de combinatie: (A1 of A2) + M2 + R3 waarin: A1 en A2 zijn sets partiële factoren voor belastingen/belastingseffecten voor geotechnische belastingen (set A2) en de ‘overige’ belastingen (set A1) (tabel 6.2); M2 is een set partiële factoren voor grondparameters; Tabel 6.1 | G eotechnische categorieën van constructies categorie omschrijving kans op geotechnisch bezwijken voorbeelden uit Eurocode 7 1 kleine en relatief eenvoudige constructies verwaarloosbaar geen voorbeelden gegeven 2 conventionele typen van constructies en funderingen zonder geen exceptioneel risico fundering op staal abnormaal risico grote of ongebruikelijke constructies; moeilijke ondergrond of belastingscondities 3 alle andere constructies exceptionele condities van de ondergrond 37 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Tabel 6.2 | P artiële belastingsfactoren in de uiterste grenstoestanden STR/GEO zoals te hanteren volgens Nederlandse NB voor blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties (Eurocode 7 en NB-tabel A.3) veranderlijke belastingen (γQ) blijvende belastingen ( γ G) ongunstig gunstig ongunstig gunstig set A1 1,351) 1,0 1,5 0 set A2 1,0 1,0 1,12) 0 1,0 1,0 1,5 0 damwanden overig 1 De te hanteren partiële factoren voor de belastingen in de uiterste grenstoestand EQU (verlies aan statisch evenwicht) zijn weergegeven in tabel 6.4. De te hanteren factoren voor de geotechnische grondparameters zijn vermeld in tabel 6.5. ) Alleen bij kleine Q-lasten is deze waarde maatgevend. In andere gevallen wordt gerekend met γG ξ = 1,2 (ξ = 0,89 conform de NB bij NEN-EN 1990). 2 stijfheid van de constructie zelf. Dit is de reden waarom in set A2 voor damwanden aparte factoren worden gehanteerd. De set partiële factoren, M2, voor de geotechnische grondparameters is gegeven in tabel 6.3. ) Deze waarde geldt voor categorie 2 uit tabel 6.1. Voor categorie 1 geldt γQ = 1,0; voor categorie 3: γQ = 1,25. R3 is een set partiële weerstandfactoren specifiek geldend voor de gekozen funderingswijze (op staal of op palen, met bij laatstgenoemde weer onderscheid tussen geheide palen, geboorde palen en schroefpalen type avegaar). In de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT) adviseert Eurocode 7 niet over het gebruik van karakteristieke, frequente of quasi-blijvende combinaties. De quasi-blijvende combinatie moet worden gehanteerd bij het berekenen van zettingen. De aan te houden partiële factoren voor de materiaalparameters zijn in de BGT-combinaties alle gelijk aan 1,0. Nadere informatie over deze combinaties kan worden gevonden in hoofdstuk 1. Geotechnisch onderzoeksrapport Opmerking Het hanteren van ontwerpbenadering 3 betekent dat in de uiterste grenstoestanden moet worden uitgegaan van belastings- en materiaalfactoren (voor bijv. hoek van inwendige wrijving en cohesie) groter dan 1 (M2). De weerstandfactoren (R3) zijn dan gelijk aan 1. Dit geldt niet voor paalfunderingen; dan is juist de set factoren behorend bij M2 gelijk aan 1 en worden de weerstandfactoren (R3) (voor bijv. de conusweerstand) groter dan 1 gesteld. Er wordt op gewezen dat tabel 6.2 van toepassing is voor de geotechnische constructie; de aan te houden belastingsfactoren voor een gebouw zelf zijn opgenomen in hoofdstuk 1, tabel 1.5. De twee tabellen stemmen niet exact overeen, omdat beide andere typen constructies betreffen. Grofweg kan een denkbeeldige grens tussen beide worden getrokken waar het ‘bouwwerk’ overgaat in de ‘fundering’. Kenmerk van een geotechnische constructie is dat de grootte van belastingen mede wordt bepaald door de Voor elk project moet bij voorkeur een geotechnisch onderzoeksrapport worden opgesteld, ook al bestaat het maar uit een enkele bladzijde. Het rapport moet detailinformatie over de bouwlocatie bevatten, de interpretatie van het grondonderzoeksrapport, de geotechnische ontwerpadviezen, de adviezen over de supervisie en het monitoren tijdens de werkzaamheden en het onderhoud van de constructies. Bij het opstellen van dit rapport zal veelal, afhankelijk van het antwoord op de vraag of het behoort tot veiligheidsklasse 1, 2 of 3, informatie van meer dan één adviseur benodigd zijn. Het funderingstechnisch advies moet het draagvermogen en de karakteristieke waarden van grondparameters vermelden. Ook moet duidelijk worden aangegeven of deze geldig zijn voor UGT dan wel voor BGT. Funderingen op staal Het geotechnisch ontwerp van funderingen op staal (bijv. strokenfunderingen en funderingsvoeten) wordt behandeld in hoofdstuk 6 van Eurocode 7, Deel 1. Tabel 6.3 | P artiële factoren set M2 voor de geotechnische grondparameters te hanteren in de uiterste grenstoestand STR/GEO - blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties (Eurocode 7 en NB-tabellen A.4a-b) grondparameter symbool hoek van inwendige wrijving ) keermuur staal keerwand 1,15 1,2 talud damwand betrouwbaarheidsklasse RC 1 2 3 1 2 1,2 1,25 1,3 1,15 1,15 3 1,6 1,0 1,05 1,10 2,0 1,5 1,6 1,65 1,20 1 γϕ′ effectieve cohesie γc′ 1,6 1,5 1,3 1,45 ongedraineerde schuifsterkte γcu 1,35 1,5 1,5 1,75 prismadruksterkte γqu 1,35 1,5 1,5 1,75 2,0 1,5 1,6 1,65 volumiek gewicht γγ 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1 38 fundering op ) Deze factor heeft betrekking op tan ϕ′. 6 fundering Drie ontwerpmethoden worden gegeven (NEN-EN 1997, art. 6.4 (5)P): • Directe methode: voor elke mogelijke grenstoestand wordt een berekening uitgevoerd. • Indirecte methode: ervaring in combinatie met experimenten wordt gebruikt om BGT-parameters zodanig vast te stellen dat aan eisen uit alle relevante grenstoestanden wordt voldaan (voornamelijk opgenomen in Eurocode 7 om aan te sluiten bij Franse ontwerpmethoden). • Voorschrijvende methode: een voorgeschreven draagkracht wordt gebruikt. Voor de meeste funderingen op staal zal de toegestane zetting het maatgevende criterium zijn. Traditioneel zijn toegestane gronddrukken gebruikt om de zettingen te beperken. In de ‘voorschrijvende’ methode mag een veiligheidsfactor op de draagkracht, bedoeld om de zettingen te beperken, nog steeds worden gebruikt. Een uitzondering wordt gemaakt voor zachte klei, waar Eurocode 7 eist dat zettingsberekeningen worden uitgevoerd. Bij gebruik van de directe methode moeten voor elke grenstoestand berekeningen worden uitgevoerd. In de UGT moet de draagkracht van de ondergrond worden gecontroleerd, gebruikmakend van partiële factoren voor de grondparameters en de belastingen. In de BGT wordt de zetting van de funderingen berekend en wordt deze vergeleken met toegestane grenswaarden. Tabel 6.4 | P artiële belastingsfactoren in de uiterste grenstoestand EQU zoals te hanteren in blijvende en tijdelijke ontwerpsituaties (NEN-EN 1997, art. 2.4.7.2 en tabel A.1) blijvende belastingen (γG) veranderlijke belastingen (γQ) ongunstig1) (γG;dst) gunstig2) (γG;stb) ongunstig1) (γQ;dst) gunstig2) (γQ;stb) 1,1 0,9 1,5 0 1 ) destabiliserend 2 ) stabiliserend Tabel 6.5 | P artiële factoren voor de geotechnische grondparameters te hanteren in de uiterste grenstoestand EQU (NEN-EN 1997, art. 2.4.7.2 en NB-tabel A2) grondparameter symbool waarde hoek van inwendige wrijving 1) γϕ′ 1,2 effectieve cohesie γc′ 1,5 ongedraineerde schuifsterkte γcu 1,5 prismadruksterkte γqu 1,5 volumiek gewicht γγ 1,0 1 ) Deze factor heeft betrekking op tan ϕ′. Gk is de stabiliserende karakteristieke blijvende belasting (gebruik een factor 1,1 als sprake is van een destabiliserende blijvende belasting); Qk,wis de destabiliserende karakteristieke windbelasting. De partiële factoren voor de grondparameters om de weerstand te berekenen, worden ontleend aan tabel 6.3. Start 6.1 |Procedure aanlegdiep- ↓ te fundering op staal Ontleen grondparameters aan het geotechnisch advies ↓ de directe methode? ↓ nee Dimensioneer de fundering Gebruik de voorschrijvende (geotechnisch ontwerp) met methode. Dimensioneer de de combinatie (UGT) voor fundering (geotechnisch belastingen (tabel 6.2) en met ontwerp) in BGT voor belas- de geotechnische materiaal- tingen en een verondersteld eigenschappen (tabel 6.3) gronddraagvermogen Figuur 6.1 toont een stroomschema van het ontwerpen rekenproces voor ondiepe funderingen. Als op de fundering een buigend moment wordt uitgeoefend, moet ook de grenstoestand EQU worden gecontroleerd. Als wordt aangenomen dat het mogelijk ‘kantelen’ van de fundering wordt veroorzaakt door een veranderlijke belasting voortkomend uit windbelasting, moet de volgende combinatie worden gebruikt (de veranderlijke opgelegde belasting wordt hier niet geacht bij te dragen aan de stabiliteit van de constructie): 0,9 Gk + 1,5 Qk,w Berekenen volgens ja ↓ ↓ Controleer ‘kantelen’ in de Is een kantelend moment aanwezig? ↓ De voorschrijvende methode mag worden gebruikt als het niet mogelijk of noodzakelijk is de grondparameters te berekenen en kan worden gebruikt als conservatieve ontwerpregels worden gehanteerd. Huidige rekenmethoden, gebaseerd op het vaststellen van toegestane drukken, mogen nog steeds worden gebruikt voor constructies in veiligheidsklasse 1, alsmede in voorlopige ontwerpberekeningen voor constructies in veiligheidsklasse 2. grenstoestand EQU voor ja belastingen (tabel 6.4) en met de materiaaleigenschappen 1 voor B GT ) nee ↓ ↓ Ontwerp de fundering (constructief ontwerp) gebruikmakend van de ongunstigste combinatie (UGT) voor belastingen en geotechnische materiaaleigenschappen 1 ) Partiële factoren voor materiaalparameters in BGT-combinaties zijn gelijk aan 1,0. waarin: 39 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 P M P of 2P 1,5L-3e e 2d e P P 6e (1+ ) L L ponsperimeters P P L-2e e P dwarskrachtsnede als in ligger M P e = M/P L = breedte fundering h d BGT-drukverdeling UGT-drukverdeling De drukverdeling onder de fundering moet zodanig zijn dat de maximale spanning de draagkracht ontleend aan het geotechnisch advies, niet te boven gaat in zowel de uiterste grenstoestand EQU als GEO (fig. 6.2). Als de excentriciteit in de BGT groter is dan L / 6, moet de drukverdeling om de zettingen te berekenen worden aangepast, omdat geen trek tussen de constructie en de fundering kan optreden. De constructeur moet zich er dan van verzekeren dat geen andere gevolgen (bijv. excessieve rotatie van de voet) optreden. Er wordt op gewezen dat in de UGT de drukverdeling rechthoekig en niet trapeziumvormig zal zijn. 6.2 |Drukverdeling onder f underingsvoeten 6.3 |Schuifspannings controles voor funderingsvoeten Gewapend-betonnen funderingsvoeten Als in funderingsvoeten betonstaal nodig is, moeten de volgende controles worden uitgevoerd: • voldoende betonstaal aanwezig voor het opnemen van de buigende momenten; • ponsweerstand; • dwarskrachtcapaciteit. De buigende momenten en dwarskrachten moeten worden gecombineerd volgens de volgende STR-combinatie in de uiterste grenstoestand voor blijvende en Tabel 6.6 | A fschuifweerstand v Rd,c van elementen zonder dwarskrachtw apening (N/mm 2 ) nuttige hoogte d (mm) ρl ≥1000 tijdelijke ontwerpsituaties (zie ook tabel 1.5, vgl. (6.10a) in hoofdstuk 1): 1,2 Gk + 1,5 Qk,w Uiteraard moet ook worden gecontroleerd of vgl. (6.10b) uit dezelfde tabel 1.5 niet tot een ongunstiger combinatie leidt. De voor de onderwapening maatgevende buigende momenten treden op nabij de zijkanten van de kolom. Zowel de schuifspanning uit dwarskracht als die uit pons moet worden gecontroleerd op de posities getoond in figuur 6.3. Bij het vaststellen van de ponsweerstand mag de gronddruk binnen de toetsingsperimeter in mindering worden gebracht op de kolomkracht (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.4.4(2), vgl. (6.48)). Het is niet gebruikelijk dat een funderingsvoet dwarskrachtwapening bevat. Daarom is het veelal alleen nodig er voor te zorgen dat de schuifspanning uit het betonaandeel in de dwarskrachtweerstand (vRd,c - zie tabel 6.6) groter is dan de schuifspanning uit de rekenwaarde van de dwarskracht (vEd = VEd / bd). Als het betonaandeel onvoldoende groot is, kan de dikte van de funderingsvoet worden vergroot. Als alternatief kan de hoeveelheid langswapening worden verhoogd of, minder gewenst, kan dwarskrachtwapening worden aangebracht. 300 400 500 600 700 800 900 0,25% 0,47 0,43 0,40 0,38 0,36 0,35 0,35 0,34 0,50% 0,54 0,51 0,48 0,47 0,45 0,44 0,44 0,43 Ontwerpen op ponsdraagvermogen 0,75% 0,62 0,58 0,55 0,53 0,52 0,51 0,50 0,49 1,00% 0,68 0,64 0,61 0,59 0,57 0,56 0,55 0,54 Eurocode 2 geeft specifieke richtlijnen voor het ontwerpen en berekenen van funderingen op pons. De aanpak wijkt af van die gevolgd bij platen. In Eurocode 2 heeft de toetsingsperimeter afgeronde hoeken en mogen de krachten die direct binnen de perimeter door de grond worden opgenomen, in mindering worden gebracht (om onnodig conservatief ontwerpen te voorkomen). De kritische perimeter moet iteratief worden gevonden, maar in het algemeen is het acceptabel als d en 2 d worden gecontroleerd. De procedure voor het voldoen aan de ponsvereisten is weergegeven in figuur 6.4. 1,25% 0,73 0,69 0,66 0,63 0,62 0,60 0,59 0,58 1,50% 0,78 0,73 0,70 0,67 0,65 0,64 0,63 0,62 1,75% 0,82 0,77 0,73 0,71 0,69 0,67 0,66 0,65 ≥ 2,00% 0,85 0,80 0,77 0,74 0,72 0,70 0,69 0,68 k 1,816 1,707 1,632 1,577 1,535 1,500 1,471 1,447 opmerkingen 1. De tabelwaarden zijn afgeleid uit: vRd,c = 0,12 k (100 ρI fck)(1/3) ≥ 0,035 k1,5 fck0,5 _______ ________ dy + d z met k = 1 + √ 200/d ≤ 2; ρI = ρIy ρIz ≤ 0,02; ρIy = Asy / bd; ρIz = Asz / bd en d = 2 2. De tabelwaarden zijn berekend voor fck = 30 N/mm2; √ voor ρl groter dan 0,40% mogen onderstaande factoren worden gebruikt: fck factor 40 ombuigingen kunnen vereist zijn d P 6e (1) L L M 25 28 35 40 45 50 0,94 0,98 1,05 1,10 1,14 1,19 6 fundering Start Tabel 6.7 | Waarden voor v Rd,max ↓ fck (N/mm2) vRd,max (N/mm2) Bereken de grootte van de factor β (β = 1,0 als het moment nul 20 3,68 is; zie vgl. (6.38) t.m. (6.45) uit NEN-EN 1992-1-1 voor andere 25 4,50 situaties) 28 4,97 ↓ 30 5,28 Bereken vEd,max(rekenwaarde van de schuifspanning bij het 35 6,02 zijvlak van de kolom) uit: 40 6,72 45 7,38 50 8,00 β (VEd- ΔVEd ) vEd,max= _____________ (uit vgl. (6.38)) u0 deff waarin u0is de perimeter van de kolom (zie art. 6.4.5 voor rand- en hoekkolommen) u1 u1 deff= (dy + dz)/2 waarin dyen dzzijn de nuttige hoogten in 6.5 |Toetsingsperimenters voor belaste gebieden orthogonale richtingen ↓ 2d bz 2d Bereken vRd,max(tabel 6.7) ↓ nee ↓ Is vEd,max< vRd,max? Herontwerp de fundering by ↓ ja Bereken vEd(rekenwaarde van de schuifspanning) uit: VEd- Δ VEd vEd= __________ u1deff waarin u1 is de lengte van de toetsingsperimeter (zie fig. 6.5). Voor een excentrisch belaste fundering zie vgl. (6.51). De kritische toetsingsperimeter moet worden gevonden door plaatvloeren ontleende technieken worden toegepast zodra een inschatting van de verschillen in gronddrukken is verkregen van een geotechnisch adviseur. Welke vereenvoudigingen ook worden doorgevoerd, de individuele elastische plaatreacties moeten evenwicht maken met de kolomkrachten. iteratie; deze ligt meestal tussen d en 2 d ↓ Bereken het ponsdraagvermogen vRd zonder ponswapening uit 2 dvRd,c/ a waarin a is de afstand van zijkant kolom tot de beschouwde toetsingsperimeter (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (6.50) (zie tabel 6.6 voor vRd,c) ↓ in de kritische perimeter? Pas ofwel meer langswapenee ↓ Is vEd< vRd ning toe of pas ponswape- In geval van slankere, meer flexibele platen of bij een meer complexe vormgeving kan de toepassing van de eindige-elementenmethode of een balkroosterberekening vereist zijn om de interactie tussen de constructie en de ondergrond goed te modelleren en een realistische voorspelling van het deformatieverloop te maken. Dit niet alleen voor de constructie zelf, maar ook voor de omgeving ervan. ning toe (niet aanbevolen bij funderingen) ↓ ja Geen ponswapening vereist; controle is afgerond 6.4 |Procedure voor vaststellen ponsdraagvermogen funderingsvoeten Plaatfunderingen Het ontwerp- en rekenproces voor plaatfunderingen verloopt vergelijkbaar met dat van enkele funderingsvoeten. Het enige verschil in benadering is gelegen in de keuze van een geschikte methode voor het analyseren van de interactie tussen plaat en grond zodanig, dat een goede weergave van het werkelijke gedrag wordt verkregen. Bij stijve platen (bijv. verhouding overspanning-hoogte < 10) met een redelijk regelmatige vormgeving, kunnen eenvoudige benaderingen als de vloeilijnentheorie of aan vlakke Paalfunderingen In deze handleiding wordt verondersteld dat de paalfundering zelf wordt ontworpen en berekend door een funderingsspecialist. De paalreacties moeten worden doorgegeven aan de ontwerper van de palen. Daarbij moet worden teruggerekend naar waarden zonder partiële belastingsfactoren (alle factoren zijn 1,0) voor zowel de blijvende belasting als voor elke van de van toepassing zijnde veranderlijke belastingen (bijv. opgelegde belastingen en windbelastingen). De ontwerper van de palen kan deze dan zowel constructief als geotechnisch dimensioneren. Als sprake is van op de poer uitgeoefende momenten moet ook de EQU-combinatie worden gebruikt, namelijk om te controleren of de palen de ‘kantelende’ krachten kunnen weerstaan. Ook deze EQU-krachten moeten aan de ontwerper van de palen worden doorgegeven. 41 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Ø/5 6.6 |Maatgevende schuif- Ø/5 spanningsperimeters met betrekking tot dwarskracht ≤ d vanaf zijvlakken kolom dwarskracht en pons voor palen als de poer wordt gedimensioneerd volgens de liggertheorie [1] Ø pons ≤ 2d vanaf zijvlakken kolom vereist zijn. Als de afschuifweerstand in een poer wordt berekend, wordt geadviseerd alleen het betonstaal mee te nemen dat is gelegen in een strook met een breedte gelijk aan driemaal de paaldiameter fig. 6.7). Als pons moet worden getoetst, moet dit plaatshebben in een doorsnede gelegen binnen 2 d vanaf de omtrek van de kolom (NEN-EN 1992-1-1 art. 6.4.4 (2)). Gerekend mag worden met een gereduceerde dwarskracht volgens NEN-EN 1992-1-1 art. 6.2.2 (6). Ongewapende funderingen Strokenfunderingen en funderingsvoeten kunnen worden uitgevoerd in ongewapend beton, mits aan de volgende vereisten wordt voldaan: De minimumhoogte van de funderingsstrook, hF (fig. 6.8), mag worden berekend uit: betonstaal bijdragend aan dwarskrachtweerstand 6.7 |Spanningsgebied boven de paal (breedte: driemaal de paaldiameter) waarbinnen spanningsgebied de buigwapening bijdraagt aan de dwars- √ ______ krachtweerstand 9σ gd F> _____ h _____ 0,85 fctd waarin: σgd is de rekenwaarde van de gronddruk; fctd is de rekenwaarde van de betontreksterkte uit Eurocode 2-1-1, vgl. (3.16). a 6.8 |Grootheden voor vlak- a a hF ke funderingsstrook bF Voor het dimensioneren van de poer mag de staafwerkanalogie worden toegepast. Deze wordt besproken in Eurocode 2-1-1, art. 5.6.4 en 6.5. De hellingshoek θ moet minimaal 21,8º ten opzichte van de horizontaal zijn. Er wordt op gewezen dat θ moet worden gemeten in het vlak van de kolom en de paal. Een poer mag ook worden beschouwd als een ligger belast op dwarskracht en buiging, waarin de buigende momenten die maatgevend zijn voor de wapening, ter plaatse van de zijvlakken van de kolom zijn gelegen. Dwarskracht en mogelijk ook pons (als paalafstand > 3 x paaldiameter) moet worden gecontroleerd. Figuur 6.6 toont een mogelijke benaderingswijze met de sneden voor dwarskracht- en ponscontrole [1]. Bij dwarskracht mag worden gebruikgemaakt van de afschuifweerstanden vermeld in tabel 6.6. Als de afschuifweerstand van het beton zelf wordt overschreden, kan de plaatdikte worden vergroot. Ook is het mogelijk de hoeveelheid langswapening te vergroten of, minder gewenst, dwarskrachtwapening aan te brengen. Er moet op worden gelet dat de hoofdwapening volledig wordt verankerd. Minimaal moet worden voorzien in volledige verankering vanaf de binnenzijde van de palen. Grote ombuigstralen kunnen 42 Hoofdstuk 12 van Eurocode 2 heeft specifiek betrekking op ongewapende en lichtgewapende betonconstructies. Eurocode 2 kan eisen dat uit oogpunt van scheurwijdtebeheersing in ongewapende funderingen toch betonstaal wordt aangebracht. Echter, de optredende buigtrekspanning is laag, esthetica is bij funderingen meestal niet van belang en een eventuele scheur behoeft geen invloed te hebben op de duurzaamheid. Regels voor staafafstand en -diameter Scheurbeheersing Zie hoofdstuk 2. Minimum-wapeningsverhouding langswapening De minimumhoeveelheid langswapening is As,min. As,min1 = 0,26 fctm bt d / fyk (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (1); zie tabel 6.8) > 0,0013 bt d met bt = breedte trekzone. As,min2 = 1,25 As vereist in UGT (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) / NB). As,min is de kleinste van As,min1 en As,min2 . Maximum-wapeningsverhouding langswapening Buiten gebieden met overlappingslassen mogen de trek- en drukwapeningsverhouding niet groter zijn dan As,max = 0,04 Ac (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3)). 6 fundering Minimumstaafafstand De minimumafstand tussen twee wapeningsstaven moet gelijk zijn aan (NEN-EN 1992-1-1, art. 8.2 (2) en NB): • de diameter van de wapeningsstaaf; • de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal + 5 mm; • 20 mm. Grote constructiehoogte Bij een grote elementhoogte mag het advies uit Eurocode 2 worden gevolgd dat geldt voor de lijven van gedrongen liggers (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.7[2]): de afstand tussen de wapeningsstaven mag niet groter zijn dan tweemaal de dikte van de ligger en niet groter zijn dan 300 mm. Paalkoppen mogen aan de zijvlakken ongewapend zijn, mits aldaar geen kans is op het optreden van trekspanningen. n Tabel 6.8 | M inimum-wapeningsverhouding behorende bij A s,min1 (betrokken op de nuttige hoogte d) (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) en NB) 1 fck fctm minimum % (0,26 fctm/fyk1) 25 2,6 0,13% 28 2,8 0,14% 30 2,9 0,15% 35 3,2 0,17% 40 3,5 0,18% 45 3,8 0,20% 50 4,1 0,21% ) Uitgegaan is van fyk = 500 N/mm2. Literatuur 1. Webster, R. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 6. Foundations. BCA / The Concrete Centre, UK. 43 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 7 Vlakke plaatvloeren Voor het berekenen van vlakke plaatvloeren mogen de volgende methoden worden gebruikt (NEN-EN 1992-1-1, bijlage I): • equivalente-raamwerkenmethode; • eindige-elementenmethode; • vloeilijnentheorie; • balkroosteranalogie. De equivalente-raamwerkenmethode wordt nader toegelicht in bijlage I. Een procedure voor het in detail ontwerpen en berekenen van vlakke plaatvloeren is weergegeven in tabel 7.1. Aangenomen wordt dat de afmetingen van de plaat al tijdens een globaal ontwerp zijn vastgesteld. Tabel 7.2 | M inimumafmetingen en -wapeningsafstanden van vlakke plaatvloeren standaard-brandwerendheid minimumafmetingen (mm) plaatdikte hs wapeningsafstand a REI 60 180 15 1) REI 90 200 25 REI 120 200 35 REI 240 200 50 1 ) Meestal zullen de eisen uit NEN-EN 1992-1-1 bepalend zijn voor de betondekking. opmerkingen 1.De tabel is ontleend aan NEN-EN 1992-1-2, tabel 5.9. 2.De wapeningsafstand heeft betrekking op de meest naar buiten gelegen laag betonstaal. 3.De tabel is alleen van toepassing als wordt voldaan aan detail- Brandwerendheid leringsregels (zie opmerking 4) en indien in het ontwerp bij Eurocode 2, Deel 1-2: Ontwerp en berekening van constructies bij brand, biedt de keuze uit geavanceerde, vereenvoudigde en op tabellen gebaseerde methoden voor het vaststellen van de brandwerendheid. Het gebruik van tabellen is de snelste methode voor het vaststellen van de minimumafmetingen en de minimumbetondekking van vlakke plaatvloeren. Er zijn echter beperkingen aan verbonden. Nadere uitleg over de geavanceerde en vereenvoudigde methoden kan worden verkregen uit gespecialiseerde literatuur. normale temperaturen de herverdeling van momenten de 15% niet overschrijdt. 4.Bij brandwerendheidsklasse R90 en hoger moet ten minste 20% van de totale bovenwapening, in elke richting aanwezig boven een tussensteunpunt zoals vereist volgens NEN-EN 1992-1-1, doorgaand aanwezig zijn over de gehele overspanning. Deze wapening moet worden aangebracht in de kolomstrook. 5.Er zijn drie standaardvereisten waaraan moet worden voldaan bij brandbelastingen: R:de dragende functie moet gehandhaafd blijven tijdens de duur van de brandbelasting; E: er moet voldoende weerstand zijn tegen verlies aan samenhang; Tabel 7.1 | O ntwerp- en rekenprocedure voor vlakke plaatvloeren stap taak verdere informatie in dit boek norm hoofdstuk 2 NEN-EN 1992-1-1, art. 4.4.1 Anders dan het aangeven van een minimumbetondekking is de tabellenmethode gebaseerd op de nominale wapeningsafstand, a. Dit is de afstand van het hart van de hoofdwapening tot de boven- of onderzijde van het constructie-element. Het betreft een nominale (niet een minimum)afstand, zodat de ontwerper moet verzekeren dat a ≥ cnom+ Øverdeelwapening + –21 Øhoofdwapening. Tabel 7.2 geeft de minimumafmetingen van vlakke plaatvloeren om te voldoen aan de standaard-brandwerendheidsklassen. hoofdstuk 2 NEN-EN 1992-1-1, Buiging hoofdstuk 5 De ontwerp- en rekenprocedure voor buiging is weergegeven in figuur 7.1. NEN-EN 1992-1-1 geeft diverse mogelijke spanning-rekrelaties van beton. De hier getoonde rekenstappen zijn gebaseerd op de uit NEN 6720 bekende bi-lineaire relatie (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.7 (2), fig. 3.4), met εc3 = 1,75‰ en εcu3 = 3,5‰. Deze spanningsverdeling is gegeven in figuur 7.2. Opgemerkt wordt dat de in figuur 7.1 weergegeven rekenmethodiek niet als zodanig in NEN-EN 1992-1-1 is opgenomen; de methode is ontleend aan British 1 stel ontwerplevensduur vast hoofdstuk 2 NEN-EN 1990 / NB-tabel 2.1 2 stel belastingen op de plaat vast hoofdstuk 2 NEN-EN 1991 (10 delen) / NB 3 bepaal welke combinaties van belas- hoofdstuk 1 NEN-EN 1990 / NB-tabellen tingen van toepassing zijn A1.1 en A1.2 4 bepaal schikking van belastingen hoofdstuk 2 NEN-EN 1992-1-1 / NB 5 stel duurzaamheidseisen vast en kies hoofdstuk 2 NEN-EN 206-1 en NEN 8500 controleer betondekking benodigd hoofdstuk 2 + NEN-EN 1992-1-2, voor vereiste brandwerendheid tabel 7.2 in hoofdstuk 5 betonsterkteklasse 6 hoofdstuk 7 7 bereken minimumbetondekking voor I: de isolerende werking moet voldoende zijn. duurzaamheid, brand en aanhechting 8 analyseer constructie voor maatgevende momenten en dwarskrachten 9 bereken buigwapening 10 controleer doorbuiging figuur 7.1 in NEN-EN 1992-1-1, deel 6.1 hoofdstuk 7 figuur 7.3 in NEN-EN 1992-1-1, deel 7.4 hoofdstuk 7 11 controleer ponscapaciteit figuur 7.6 in NEN-EN 1992-1-1, deel 6.4 hoofdstuk 7 12 controleer staafafstand 13 controleer overdracht van momenten NEN-EN 1992-1-1, annex I, van rand- en hoekkolommen naar 1.2(5) plaat 44 hoofdstuk 2 NEN-EN 1992-1-1, deel 7.3 7 Vlakke plaatvloeren Standard BS 8110 en wordt daarin ook wel de K-methode genoemd. De K-waarde op zichzelf is echter ook in Nederland bekend, bijvoorbeeld uit de GTB. Uitgegaan is van een lineaire berekening met beperkte momentenherverdeling2). De hoogte van de drukzone is, in verband met de vereiste rotatiecapaciteit, begrensd volgens NEN-EN 1992-1-1, art. 5.5.(4), vgl. (5.10a) / NB. belastingen tijdens de bouwfase te kunnen opnemen. In het algemeen mag worden aangenomen dat het vroegtijdig verwijderen van de bekisting geen significante invloed heeft op de doorbuiging die optreedt als gevelbekleding en/of scheidingswanden worden aangebracht [2]. Start 7.1 | P rocedure voor ↓ berekenen benodigde Analyseer de plaat om de rekenwaarde van het buigend buigwapening moment (M) te bepalen2) ↓ Betonsterkteklasse ≥ C50/60 ? nee Valt buiten de opzet ↓ Welke analysemethode ook wordt gebruikt voor het bepalen van de momenten, art. 9.4.1 schrijft voor dat de constructeur de wapening moet concentreren boven de kolommen. Bijlage I van NEN-EN 1992-1-1 geeft aanbevelingen hoe bij de equivalente-raamwerkenmethode het totale buigend moment over de breedte van de plaat is te verdelen over kolom- en middenstroken om te voldoen aan art. 9.4.1. Constructeurs die gebruikmaken van de eindige-elementenmethode, de vloeilijnentheorie of de balkroosteranalogie kunnen dit advies ook opvolgen om te voldoen aan die eis. van deze handleiding ↓ ja M Bereken K = _____ bd2fck ↓ Bereken K’ met tabel 7.3 of hanteer K’ = 0,51 δ – 0,1244 δ2 - 0,20 met δ ≤ 1,0 ↓ Is K ≤ K’ ? nee ↓ NEN-EN 1992-1-1 geeft aan hoe te ontwerpen en berekenen voor een betonsterkteklasse tot en met C90/105. Echter, voor beton met een sterkteklasse boven C50/60 moet de spanning-rekrelatie worden aangepast. Drukwapening is vereist; niet aanbevolen bij platen ↓ ja Geen drukwapening vereist ↓ Ontleen de inwendige hefboomsarm aan tabel 7.4 of bereken _______ Doorbuiging NEN-EN 1992-1-1 geeft twee alternatieve methoden voor het voldoen aan doorbuigingseisen: ofwel door de verhouding overspanning-hoogte te beperken ofwel door de theoretische doorbuiging te berekenen met behulp van uitdrukkingen die in de Eurocode worden gegeven. De tweede mogelijkheid wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk 8. Er wordt op gewezen dat in de Eurocodes geen doorbuigingseisen worden gesteld. Volgens NEN-EN 1990 is dit een zaak die vooraf tussen ontwerper en opdrachtgever moet worden overeengekomen. Wel zijn in 7.4.1 van NEN-EN 1992-1-1 enkele beperkte aanwijzingen opgenomen, waarop de bijbehorende slankheidseisen zijn gebaseerd. z = d/2 (1 +√1-28K/9 ) ↓ M Bereken de vereiste buigtrekwapening uit As = ____ fyd z ↓ Controleer of wordt voldaan aan de vereiste minimumwapening 0,26 fctm bt d ≥ 0,0013 bt d (zie tabel 7.5) As,min1 = ___________ fyk As,min2 = 1,25 As vereist in UGT (zie voorgaande rekenstap) As,min is de kleinste waarde van As,min1 en As,min2 (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (1) / NB) ↓ Controleer of wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de maximum-wapeningsverhouding As,max = 0,04 Ac voor buigtrek- of buigdrukwapening in gebieden buiten overlap- De verhoudingen overspanning-hoogte dienen er voor te zorgen dat de doorbuiging na de bouw (de bijkomende doorbuiging onder de quasi-blijvende BGT-belastingscombinatie) niet groter is dan 1/250 van de overspanning (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.1 (5) en tabel 7.4N, opmerking 3). De procedure is weergegeven in figuur 7.3. De verhoudingen overspanning-hoogte volstaan als sprake is van een constructie die tijdens de bouwfase voldoende lang onderstempeld blijft, dan wel totdat het beton voldoende sterkte heeft bereikt om de pingslassen (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3) / NB). 2 ) Voor Nederland wordt nog nader onderzocht of, en zo ja in welke mate, herverdeling bij vlakke plaatvloeren wordt toegestaan. Opmerkingen 1. De figuur gaat uit van een doorgaande plaat (K = 1,2). 2. De aanwezigheid van drukwapening ρ′ is niet beschouwd. 45 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 fcd 7.2 | B i-lineaire spannings ↓ Fc Bepaal de basiswaarde l/d met behulp van figuur 7.4 z neutrale lijn d uit NEN-EN 1992-1-1, h sterkteklasse C50/60 Start xu xu figuur voor beton t.m. ↓ art. 3.1.7 (2), fig. 3.4 Fs As Bepaal de hulpvariabele F1 Voor liggers met flens (NEN-EN 1992-1-1, 7.3 | P rocedure om te voldoen aan doorbui- doorsnede gingseis art. 7.4.2 (2)): bi-lineair spanningsfiguur F1= 1 - 0,1 ((bf/bw ) - 1) ≥ 0,81) (bfis de flensbreedte en bw is de minimumbreedte van het lijf in de trekzone) Tabel 7.3 | Waarden voor K’ Bij een rechthoekige doorsnede is F1 = 1,0 % herverdeling δ (herverdelingsratio) K′ 0 1,00 0,186 ↓ Bepaal de hulpvariabele F2 5 0,95 0,172 10 0,90 0,158 Als de overspanning van de plaat groter is 15 0,85 0,144 dan 8,5 m en hierop dragende scheidings- 20 0,80 0,128 wanden beschadigd kunnen raken door 25 0,75 0,113 grote doorbuigingen, is F 2 = 8,5/leff Anders is F2 = 1,0 ↓ Tabel 7.4 | z /d voor een rechthoekige doorsnede met alleen Bepaal de hulpvariabele F3 t rekwapening K z/d K z/d F3 = 310/σs 0,05 0,959 0,13 0,886 waarin σ sis de staalspanning in bruikbaar- 0,06 0,951 0,14 0,876 heidsgrenstoestand, te ontlenen aan 0,07 0,942 0,15 0,865 figuur 7.5. 0,08 0,933 0,16 0,854 Ofwel, volgens een conservatieve benade- 0,09 0,924 0,17 0,843 ring (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.17)): 0,10 0,915 0,18 0,832 F3 = 500 / (fykAs,req/ As,prov) Verhoog 0,11 0,906 0,19 0,820 ↓ As,prov 0,12 0,896 0,20 0,807 Is basiswaarde l/d x F1 x F2 x F3 ≥ werkelijke l/d ? nee Tabel 7.5 | M inimum-wapeningsverhouding uit A s,min1 (betrokken ↓ ja op de nuttige hoogte d) (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 Controle gereed (1) en NB) 1 fck fctm minimum % (0,26 fctm/fyk) 1) 25 2,6 0,13% 28 2,8 0,14% in art. 7.4.2 (2) aangeeft dat bij de verhouding flensbreedte / 30 2,9 0,15% ribhoogte ≥ 3, de l/d-verhouding met 0,8 vermenigvuldigd moet 35 3,2 0,17% worden. In de procedure is ervoor gekozen deze factor in de bere- 40 3,5 0,18% kening naar voren te halen en is gekozen voor lineaire interpolatie 45 3,8 0,20% 50 4,1 0,21% 1 voor 1 ≤ bf/bw ≤ 3. 3. De curves zijn gebaseerd op de volgende uitdrukkingen: ] 3/2 __ ρ __ ρ 0 0 l __ = K 11 + 1,5 fck __ + 3,2 fck ( __ - 1) ρ ρ d √ √ (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16a)) voor ρ < ρ0 [ √ ] ____ ___ ρ0 l 1 ___ ρ’ __ + ___ fck = K 11 + 1,5 fck _____ ___ ρ0 ρ - ρ’ 12 d √ √ (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (7.16b)) voor ρ > ρ0 46 Er wordt op gewezen dat de hulpvariabelen F1 t.m. F3 niet zijn beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar zijn ontleend aan [1]. ) Uitgegaan is van fyk = 500 N/mm2. [ ) De hulpvariabele wordt gehanteerd omdat NEN-EN 1992-1-1 waarin ρ0 is de referentie-wapeningsverhouding. Deze __ is gelijk aan 10-3√ f ck . De factor K wordt gehanteerd in NEN-EN 1992-1-1. Er wordt op gewezen dat deze niet overeenstemt met de factor K uit figuur 7.1. 7 Vlakke plaatvloeren 36 34 32 30 28 26 24 22 l/d (-) Om de spanning in het betonstaal (σs) vast te stellen, bereken de verhouding Gk/Qk en lees uit figuur 7.5 bij de van toepassing zijnde curve, afhankelijk van de verhouding ψ2/γG, op de verticale as σsu af. Deze methode is niet beschreven in NEN-EN 1992-1-1, maar in [1]. σs volgt uit: As,req 1 σs = σsu _____ . __ __ As,prov d fck = 20 fck = 25 fck = 28 fck = 30 fck = 35 fck = 40 fck = 45 fck = 50 20 18 16 14 12 staalspanning (N/mm2) 300 280 260 0,8 / 1,35 0,6 / 1,35 0,3 / 1,35 0,2 / 1,35 0,6 / 1,25 0,3 / 1,25 0,2 / 1,25 200 180 0,8 1,2 1,6 2 2,4 2,8 3,2 3,6 ning / nuttige hoogte voor vlakke plaatvloeren 0,02 0,019 0,018 0,017 0,016 0,015 0,014 0,013 0,012 0,011 0,01 0,009 0,008 0,007 0,006 0,005 0,004 0,003 320 220 verhouding overspan- Opmerking De curves zijn gebaseerd op de aanname dat bij de belasting in UGT (γGGk + 1,5 Qk) de staalspanning σsu = 435 N/mm2 voor een hoeveelheid betonstaal gelijk aan As,req. In BGT is de belasting (Gk + ψ2Qk) en is ten opzichte van UGT de staalspanning evenredig met de belasting afgenomen. As,req / bd 240 7.4 | B epalen basiswaarde 7.5 | B epalen staalspanning als functie van verhouding ψ 2 / γ G Pons 4 Gk / Qk (-) Bij een ander spanningsniveau dan ss = 310 N/mm2 moet de berekende l/d-verhouding worden vermenigvuldigd met 310/ss (F3 uit figuur 7.3) De rekenwaarde van de ponskracht, VEd, is meestal gelijk aan de oplegreactie in de uiterste grenstoestand (UGT) en is afhankelijk van de betonsterkteklasse. Standaardfactoren voor rand- en hoekkolommen met een over te dragen moment (β ) zijn gegeven in NEN-EN 1992-1-1, art. 6.4.3 (6), fig. 6.21N / NB. Dit zijn echter conservatieve waarden. Het gebruik van vergelijkingen (6.38) tot en met (6.46) zal veelal leiden tot een efficiënter ontwerp. De toetsingsperimeters van kolommen met een rechthoekige doorsnede hebben ronde hoeken. Tabel 7.6 | Waarden voor v Rd,max fck vRd,max fck vRd,max 20 3,68 35 6,02 25 4,50 40 6,72 28 4,97 45 7,38 30 5,28 50 8,00 Voor de situatie dat ponswapening is vereist, geeft NEN-EN 1992-1-1 een eenvoudige rekenprocedure: het punt waar geen ponswapening meer is vereist, kan direct worden berekend en vervolgens worden Tabel 7.7 | C apaciteit v Rd,c van elementen zonder ponswapening (N/mm 2 ) nuttige hoogte d (mm) ρl ≤ 200 225 250 275 300 350 400 450 500 600 750 0,25% 0,54 0,52 0,50 0,48 0,47 0,45 0,43 0,41 0,40 0,38 0,36 0,50% 0,59 0,57 0,56 0,55 0,54 0,52 0,51 0,49 0,48 0,47 0,45 0,75% 0,68 0,66 0,64 0,63 0,62 0,59 0,58 0,56 0,55 0,53 0,51 1,00% 0,75 0,72 0,71 0,69 0,68 0,65 0,64 0,62 0,61 0,59 0,57 1,25% 0,80 0,78 0,76 0,74 0,73 0,71 0,69 0,67 0,66 0,63 0,61 1,50% 0,85 0,83 0,81 0,79 0,78 0,75 0,73 0,71 0,70 0,67 0,65 1,75% 0,90 0,87 0,85 0,83 0,82 0,79 0,77 0,75 0,73 0,71 0,68 ≥2,00% 0,94 0,91 0,89 0,87 0,85 0,82 0,80 0,78 0,77 0,74 0,71 k 2,000 1,943 1,894 1,853 1,816 1,756 1,707 1,667 1,632 1,577 1,516 Tabelwaarden zijn afgeleid met: v Rd,c = 0,12 k (100ρI fck)1/3 ≥ 0,035 k1,5 fck0,5 (NEN-EN 1992-1-1, vgl. (6.47) met NB) waarin k = 1 + √(200/d) ≤ 2 en ρI = √(ρly ρlz) ≤ 0,02 opmerkingen 1. De tabel is opgesteld voor fck = 30 N/mm2. 2. Als ρI > 0,40% mag de volgende vermenigvuldigingsfactor worden gehanteerd om naar de juiste betonsterkteklasse te corrigeren: fck (N/mm2) factor 25 28 35 40 45 50 0,94 0,98 1,05 1,10 1,14 1,19 47 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 Start 7.6 | P rocedure voor Tabel 7.8 | Waarden voor f ywd,ef Tabel 7.9 | Factor F voor het bepalen ↓ d fywd,ef Bepaal de factor β (zie figuur 7.7 of vgl. (6.38) - (6.46)) (mm) (N/mm2) fck (N/mm2) F ↓ 150 288 25 1875 Bepaal vEd,max(rekenwaarde van de schuifspanning aan de rand 175 294 28 1772 van de kolom) uit: 200 300 30 1712 vEd,max = β VEd/ u0deff 225 306 35 1585 waarin: u 0is de perimeter direct langs de kolom 250 313 40 1482 deff = (dy+ d z) / 2 275 319 45 1398 (dyen dzzijn de nuttige hoogten in orthogonale richtingen) 300 325 50 1326 Bepaal v Rd,maxmet tabel 7.6 325 331 opmerking 350 338 fyk is gelijkgesteld aan 500 N/mm2 bepalen ponsweerstand ↓ ↓ Is vEd,max< v Rd,max? nee van A sw,min Herontwerp de plaat ↓ ja Bepaal v Ed (rekenwaarde van de schuifspanning) uit: vEd,max= β VEd/ (u1 deff) gebruikt, mits het draagvermogen is bepaald door beproeving in overeenstemming met de relevante Europese Technische Goedkeuring (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.4.5 (5)). waarin u 1 is de lengte van de toetsingsperimeter (zie figuur 7.8) ↓ Bepaal de ponsweerstand van het beton (zonder ponswape- De rekenprocedure voor het vaststellen van de pons-vereisten is weergegeven in figuur 7. 6. ning), vRd,c, met tabel 7.7 Regels voor staafafstanden en voor de waarin ρ l= √ ρlyρlz (ρly, ρlzzijn de wapeningsverhoudingen in twee orthogonale vereiste hoeveelheid betonstaal richtingen voor hechtende getrokken wapening, rekening Minimum-wapeningsverhouding houdend met een plaatbreedte gelijk aan de kolombreedte De minimum-hoeveelheid langswapening in de hoofdrichting (As,min ) is (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (1)): 0,26 fctm bd / fyk (zie tabel 7.5) > 0,0013 bd, maar behoeft niet groter te zijn dan 1,25 maal As vereist in UGT. plus 3 d aan elke zijde (art. 6.4.4 (1)) ↓ nee ↓ Is v Ed> v Rd,c? Geen ponswapening vereist ↓ ja Bereken de vereiste hoeveelheid ponswapening voor een perimeter met: Asw = (vEd- 0,75 v Rd,c) s ru1/ (1,5 fywd,ef) (art. 6.4.5 (1), vgl. (6.52)) waarin s ris de radiale staafafstand van ponswapening (zie figuur 7.9) fywd,ef = 250 + 0,25 d ≤ f ywd (zie tabel 7.8) ↓ Bereken de lengte van de buitenste perimeter waar geen ponswapening meer vereist is uit: uout = β VEd/ vRd,cd ↓ Detailleer de ponswapening (zie onder ‘Detaillering van ponswapening’ en figuur 7.9) 7.7 | A anbevolen waarden voor β (NEN-EN 19921-1, fig. 6.21N / NB) 48 gebruikt om vast te stellen over welk gebied ponswapening moet worden toegepast. Aangenomen wordt dat de wapening in radiale richtingen is geplaatst. De wapening mag echter als netten worden aangebracht, mits wordt voldaan aan detailleringseisen. Als alternatief voor het gebruik van bijvoorbeeld ponsbeugels, mogen ook deuvelstrippen en andere in de handel zijnde ponsvoorzieningen worden toegepast (NEN-EN 1992-1-1, art. 6.4.5 (5)). Deze mogen in kruisvormig of radiaal gericht patroon worden aangebracht (NEN-EN 1992-1-1, fig. 6.22). Gepatenteerde producten mogen als ponswapening worden Als ponswapening is vereist, volgt de oppervlakte van de doorsnede van een beugelstaaf uit (NEN-EN 19921-1, art. 9.4.3 (2)): 1,5 Asw,min / sr st > 0,08 fck0,5/ fyk Deze kan worden geschreven als: Asw,min > sr st / F waarin: sr is de hart-op-hartafstand van de ponsbeugels in de radiale richting; st is de hart-op-hartafstand van de ponsbeugels in de tangentiële richting; F kan worden ontleend aan tabel 7.9. β = 1,5 hoekkolom randkolom β = 1,4 middenkolom β = 1,15 7 Vlakke plaatvloeren u1 bz 2d 2d u1 by Maximum-wapeningsverhouding langswapening Buiten gebieden met overlappingslassen mogen de trek- en drukwapeningsverhouding niet groter zijn dan (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.2.1.1 (3)): As,max = 0,04 Ac Minimumstaafafstand De minimumafstand tussen twee wapeningsstaven moet ten minste gelijk zijn aan (NEN-EN 1992-1-1, art. 8.2 (2) en NB): • de diameter van de wapeningsstaaf; • de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal + 5 mm; • 20 mm. • de afstand tussen deze reeksen mag niet groter zijn dan 0,75 d (fig. 7.9); • de hart-op-hartafstand van de beugelstaven langs een perimeter mag niet groter zijn dan 1,5 d binnen de eerste toetsingsperimeter (2 d vanaf de kolom); • bij de overige perimeters mag de hart-op-hartafstand niet groter zijn dan 2 d, waarbij wordt aangenomen dat dat deel van de perimeter bijdraagt aan de ponsweerstand; • de afstand tussen de zijkant van de kolom en de dichtstbij gelegen ponswapening moet groter zijn dan 0,3 d als beugelstaven worden toegepast. n 7.8 | K enmerkende toetsingsperimeters rond belaste gebieden (NEN-EN 1992-1-1, fig. 6.13) Literatuur 1. Moss, R.M. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 7. Flat slabs. BCA / The Concrete Centre, UK. 2. Pallett, P., Guide to flat slab formwork and falsework. Construct, 2003. 7.9 | P laatsing van p onswapening Bij platen met een totale hoogte van de doorsnede ≥ 200 mm kan de scheurwijdtebeheersing maatgevend zijn voor de staafafstand. Daarvoor wordt verwezen naar NEN-EN 1992-1-1, art. 7.3.3 of naar hoofdstuk 2. eerste toetsingsperimeter waarin geen ponswapening nodig is; uout ≤0,75d buitenste perimeter voor ponswapening A A ≤0,5d Maximumstaafafstand Voor platen met een dikte h < 200 mm gelden de volgende maximumstaafafstanden (NEN-EN 1992-1-1, art. 9.3.1.1 (3) en NB): • voor de hoofdwapening: 3 h maar niet meer dan 400 mm; • voor de dwarswapening: 3,5 h maar niet meer dan 450 mm. Een uitzondering wordt gemaakt voor gebieden met geconcentreerde belastingen of gebieden met een maximaal moment: • voor de hoofdwapening: 2,5 h maar niet meer dan 250 mm; • voor de dwarswapening: 3 h, maar niet meer dan 400 mm. ≤1,5d ≤2d (≤1,5d indien binnen 2d vanaf kolom) st eerste toetsingsperimeter waarin geen ponswapening nodig is Detaillering van ponswapening Als ponswapening is vereist, moeten de volgende regels in acht worden genomen (NEN-EN 9.4.3 en fig. 7.9): • de wapening moet worden aangebracht tussen de zijkant van de kolom en de afstand 1,5 d binnen de perimeter waar geen ponswapening meer nodig is; • de ponswapening moet bestaan uit ten minste twee reeksen benen van beugels; sr ≤0,5d sr≤0,75d ≤1,5d A-A 49 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 8 Doorbuigingsberekeningen Dit hoofdstuk behandelt het gebruik van Eurocode 2 voor doorbuigingscontroles door middel van berekening. De alternatieve methode om te voldoen aan vereisten uit de voorschriften is het gebruik van verhoudingen overspanning - nuttige hoogte. Deze zijn voor het merendeel van de ontwerpen geschikt en economisch. Een nadere toelichting op deze methode is gegeven in de hoofdstukken 3, 4 en 7. Er zijn echter situaties waarin het berekenen van de doorbuiging nodig is en waarvoor twee methoden worden besproken: de uitgebreide en de vereenvoudigde, ontleend aan [1]. Het direct berekenen van de doorbuiging is noodzakelijk indien: • een inschatting van de grootte van de doorbuiging is vereist; • de grenswaarden aan de zakking (overspanning/250 onder quasi-blijvende belastingen, bepaald ten opzichte van de opleggingen) en de doorbuiging na de bouw (‘bijkomende doorbuiging’; overspanning/500 onder quasi-blijvende belastingen) niet voldoende streng zijn vanwege de gevoeligheid van gekozen aansluitende delen; • het ontwerp een bijzonder slank element vereist, waarbij een directe berekening van de doorbuiging tot een meer economische oplossing kan leiden; • de invloed op de doorbuiging van het vroegtijdig verwijderen van de bekisting of van het tijdelijk belasten gedurende de bouwfase moet worden vastgesteld. Overzicht In het verleden waren constructies bij relatief kleine overspanningen, relatief stijf. Door vooruitgang in technologie en praktijk is de buigstijfheid afgenomen. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te geven zoals: • de toename van de sterkte van betonstaal, waardoor in de uiterste grenstoestand (UGT) minder betonstaal nodig is, hetgeen resulteert in hogere staalspanningen in de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT); • toename van de betonsterkte voortkomend uit de wens de duurzaamheid te verhogen en de bouwtijd te bekorten, resulterend in beton met een grotere stijfheid en onderworpen aan hogere spanningen in het gebruiksstadium. Tevens hebben de volgende ontwikkelingen plaatsgehad: • Een toename van het inzicht in het constructieve gedrag en het vermogen dat gedrag snel met behulp van de computer te analyseren. • De vraag om economische ontwerpen voor platen waarvan de hoogte (dikte) wordt bepaald door de 50 BGT en die een aandeel van 80 à 90% in de kosten van de bovenbouw hebben. • De wens van de opdrachtgever grotere overspanningen te realiseren en de operationele flexibiliteit van constructies te vergroten. Factoren van invloed op doorbuiging Veel factoren hebben invloed op de doorbuiging. Deze zijn veelal tijdsafhankelijk en van elkaar afhankelijk, hetgeen het voorspellen van de doorbuiging complex maakt. Een nauwkeurige beoordeling van de doorbuiging is alleen mogelijk als alle invloedsfactoren in de beschouwing worden meegenomen. De belangrijkste factoren worden hierna in detail besproken, dit zijn: • betontreksterkte; • kruip; • elasticiteitsmodulus. Andere factoren zijn onder meer: • mate van belemmering; • grootte van de belasting; • duur van de belasting; • scheurvorming in het beton; • krimp; • omgevingscondities; • alternatieve richtingen voor belastingsafdracht; • verstijvende werking van andere constructie-elementen. Betontreksterkte De treksterkte van beton is een belangrijke materiaaleigenschap, omdat de plaat zal scheuren als de treksterkte in de uiterste vezel wordt overschreden. In NEN-EN 1992-1-1 wordt een gemiddelde waarde, fctm, gegeven, die geschikt is voor doorbuigingsberekeningen. De treksterkte neemt toe als de druksterkte toeneemt. De mate waarin krimpvervormingen worden belemmerd heeft invloed op de effectieve treksterkte van beton. Plaatsing van verstijvingswanden zodanig dat de mate van belemmering hoog is, doet de effectieve treksterkte afnemen. Kenmerkende voorbeelden van de positionering van verstijvingswanden zijn weergegeven in figuur 8.1. Als sprake is van een positionering die leidt tot een geringe mate van belemmering, mag de volgende uitdrukking voor de betontreksterkte worden gebruikt (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.8): fctm,fl = (1,6 - h /1000) fctm ≥ fctm 8 Doorbuigingsberekeningen waarin: fctm,fl is de gemiddelde buigtreksterkte van gewapend-betonelementen (flexure); fctm is de gemiddelde axiale treksterkte (NEN-EN 1992-1-1, tabel 3.1); h is de totale elementhoogte in mm. Als geen normaaltrekspanningen (ten gevolge van bijv. krimp of thermische effecten) optreden, mag de buigtreksterkte fctm,fl worden aangehouden. Bij een hoge mate van belemmering moet fctm worden gebruikt (NEN-EN 1992-1-1, art. 7.4.3 (4)). In geval van een lage belemmeringsgraad is het aan te bevelen voor de betontreksterkte uit te gaan van het gemiddelde van fctm,fl en fctm om aldus enige mate van niet-voorziene belemmering in de berekening mee te nemen. a b aanpassing van deze waarden bij toepassing van andere typen granulaten dan kwarts. De langeduurelasticiteitsmodulus bedraagt (LT = longterm): 8.1 |Kenmerkende plattegronden van vloeren met kolommen en verstijvingswanden Kruip Kruip is de tijdsafhankelijke toename van de verkorting van een betonelement dat is onderworpen aan een constante drukspanning. Kruip wordt in het ontwerp meestal in rekening gebracht door in de elasticiteitsmodulus een kruipcoëfficiënt, ϕ, op te nemen. Deze coëfficiënt is afhankelijk van de ouderdom op het moment van belasten, de afmetingen van het betonelement en de omgevingscondities, in het bijzonder de relatieve vochtigheid. NEN-EN 1992-1-1 geeft in bijlage B in detail aan hoe de kruipcoëfficiënt kan worden berekend. Met figuur 3.1 van NEN-EN 1992-1-1, zie figuur 8.4 in dit hoofdstuk, kan bij normale milieuomstandigheden binnen en buiten, de kruipcoëfficiënt worden bepaald. Om de kruip te kunnen berekenen, moet de cementsoort bekend zijn, hetgeen in het ontwerpstadium vaak nog niet het geval zal zijn. Veelal kan klasse R (‘rapid’; sterkteklassen 42,5 R, 52,5 N en 52,5 R) worden gebruikt (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.2 (6)). Als het slakgehalte 35% van de totale cementmassa overschrijdt of als meer dan 20% vliegas is gebruikt, is klasse N (‘normal’) van toepassing. Voor een slakgehalte boven 65% of een gehalte vliegas boven 35% is klasse S (‘slow’) van toepassing (NEN-EN 197-1). Elasticiteitsmodulus De grootte van de elasticiteitsmodulus van beton hangt af van het soort granulaat, de kwaliteit van de uitvoering en de nabehandelingscondities. De effectieve (schijnbare) elasticiteitsmodulus wordt onder een constant gehouden belasting in de loop van de tijd kleiner ten gevolge van de kruip. Deze factoren maken dat een zekere kennis vereist is om de van toepassing zijnde elasticiteitsmodulus te kunnen vaststellen. NEN-EN 1992-1-1, tabel 3.1 geeft indicatieve waarden voor de 28-daagse secanswaarde, Ecm. In 3.1.3 (2) worden aanbevelingen gedaan voor Ec,LT = Ec28 / (1 + ϕ ) a. gunstige plaatsing van verstijvings- waarin: Ec28 is de 28-daagse tangentmodulus = 1,05 Ecm (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.4 (2) ; ϕ is de kruipcoëfficiënt. Merk op dat in NEN-EN 1992-1-1, ϕ betrekking heeft op de 28-daagse korteduur-elasticiteitsmodulus, terwijl de ‘werkelijke’ kruipcoëfficiënt moet worden gekoppeld aan de elasticiteitsmodulus op het moment van belasten. wanden (geringe mate van belemmering) b. ongunstige plaatsing van verstijvingswanden (grote mate van belemmering) Het vaststellen van de langeduur-elasticiteitsmodulus kan nauwkeuriger worden uitgevoerd als bekend is welke betonmortel zal worden gebruikt (en aldus onder meer het type granulaat bekend is) en als de bouwvolgorde is vastgesteld (en bijvoorbeeld de ouderdom bij belasten bekend is.) Belastingsvolgorde De belastingsvolgorde en het tijdschema kunnen kritisch zijn bij het vaststellen van de doorbuiging van een vloer, omdat die van invloed zijn op het moment waarop de vloer zal scheuren (als deze al scheurt) en op de berekening van de kruipcoëfficiënten van de vloer. Figuur 8.2 geeft een voorbeeld van een belastingsvolgorde. Deze laat zien dat in vroege fasen relatief hoge belastingen optreden als bovengelegen vloeren worden gestort. De belastingsvolgorde kan hiervan afwijken, afhankelijk van de gekozen uitvoeringswijze. Naarmate hoger gelegen vloeren worden gestort, treden kleinere belastingstoenames op. Nadat de onderstempelingen zijn verwijderd, neemt de belasting blijvend toe door het aanbrengen van vloerafwerking en scheidingswanden. Ten slotte worden de veranderlijke belastingen aangebracht. 51 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 14 8.2 |Voorbeeld van de 12 een vloer 10 a. onderstempeling vloer verwijderd b. eerste bovengelegen vloer gestort c. tweede bovengele- belasting (kN/m2) belastingshistorie van 8 b g c a d e f 6 4 gen vloer gestort 2 d. derde bovengele- 0 gen vloer gestort Scheurvorming h 50 0 100 150 200 250 300 tijd (dagen) e. vloerafwerking aangebracht f. scheidingswanden geplaatst g. quasi-blijvende veranderlijke belastingen h. frequente variabele belastingen De doorbuiging van betonelementen is nauw gekoppeld aan de mate van scheurvorming en het niveau waarmee de scheurcapaciteit is overschreden. Het optreden van scheurvorming wordt bepaald door de in de plaat optredende momenten en de betontreksterkte, die op zich weer ouderdomsafhankelijk is. Vaak treedt de maatgevende toestand op als de plaat wordt ontkist of als belastingen uit bovengelegen platen worden aangebracht. Als de plaat eenmaal is gescheurd, is de stijfheid blijvend afgenomen. Voor het berekenen van de doorbuiging moet worden uitgegaan van de quasi-blijvende combinatie. Het is mogelijk dat gedurende de gebruiksperiode van de constructie de quasi-blijvende belasting wordt overschreden en de frequente combinatie maatgevend is om vast te stellen of de plaat al dan niet is gescheurd. Uit kostenoogpunt is het vaak gewenst zo snel als mogelijk te ontkisten, door te gaan met de volgende vloeren en zo weinig mogelijk onderstempeling toe te passen. Proeven met vlakke plaatvloeren hebben uitgewezen dat tot 70% van de belasting veroorzaakt door een pas gestorte vloer (bekisting, gestort beton, uitvoeringsbelastingen) aan de ondergelegen vloer wordt afgedragen [2]. In het algemeen kan ervan worden uitgegaan dat het vroegtijdig verwijderen van de bekisting geen grote invloed heeft op de doorbuiging die optreedt nadat de gevelbekleding en/of scheidingswanden zijn aangebracht. Dit omdat de doorbuiging die invloed heeft op scheidingswanden, kleiner is als de plaat ‘voordien’ al is gescheurd en niet pas scheurt nadat de gevelbekleding en/of scheidingswanden zijn aangebracht. Het is noodzakelijk de maatgevende belastingssituatie te vinden waarbij de eerste scheurvorming optreedt. Dit is de situatie die een minimumwaarde geeft voor de verhouding: fctm (t) / σct (t) waarin: fctm (t) is de betontreksterkte op het betreffende moment; σct (t) is de betontrekspanning ten gevolge van de gebruiksbelastingen aangebracht tot het betreffende stadium. Als de frequente combinatie overeenkomt met de maatgevende belastingssituatie, moet de mate van scheurvorming (ζ) zoals berekend voor de frequente combinatie, ook worden gebruikt voor de quasi-blijvende combinatie, echter niet voor voorgaande belastingsstadia. Als echter blijkt dat eerdere stadia maatgevend waren, moet de ζ-waarde behorend bij het betreffende stadium in alle opvolgende stadia worden gehanteerd. Tabel 8.1 | Sterkte- en vervormingseigenschappen voor beton (NEN-EN 1992-1-1, tabel 3.1 en bijlage B) fck (N/mm2) 20 25 28 30 35 40 fcm = fck + 8 (N/mm2) 28 33 36 38 43 48 58 2,21 2,56 2,77 2,90 3,21 3,51 4,07 2,77 3,09 3,27 3,39 3,68 3,96 4,50 fctm = 0,3 fck2/3 ≤ C50/60 of = 2,12 ln (1 + fcm/10) > C50/60 (N/mm2) fctm* = 0,3 fcm2/3 ≤ C50/60 of = 1,08 ln fcm + 0,1 > C50/60 1) (N/mm2) Ecm = 22 (fcm /10)0,3 (x 103 N/mm2) 30,0 31,5 32,3 32,8 34,1 35,2 37,3 Ec28 = 1,05 Ecm (x 103 N/mm2) 31,5 33,0 33,9 34,5 35,8 37,0 39,1 εcd,0 klasse R, RV = 50% (x 10-6) 746 706 683 668 632 598 536 εcd,0 klasse R, RV = 80% (x 10-6) 416 394 381 372 353 334 299 εcd,0 klasse N, RV = 50% (x 10-6) 544 512 494 482 454 428 379 εcd,0 klasse N, RV = 80% (x 10-6) 303 286 275 269 253 239 212 εcd,0 klasse S, RV = 50% (x 10-6) 441 413 397 387 363 340 298 εcd,0 klasse S, RV = 80% (x 10-6) 246 230 221 216 202 189 166 εca(∞) (x 10-6) 25 38 45 50 63 75 100 1 52 50 ) fctm* mag worden gebruikt bij ontkisten binnen 7 dagen of als overbelasten tijdens uitvoering wordt meegenomen. 8 Doorbuigingsberekeningen Doorbuigingsberekening - uitgebreide methode De doorbuiging kan ook worden berekend met de eindige-elementenmethode, waarbij de richtlijnen vermeld in figuur 8.3 moeten worden opgevolgd om betrouwbare resultaten te verkrijgen. 1 B erekenen van de langeduure l a s t i c i t e i t s m o d u l u s E LT [ ] W3 W5 W4 W2 W1 + ____ + _____ + ____ ELT = Σ W / ____ + _____ Eeff,1 Eeff,2 Eeff,3 Eeff,4 Eeff,5 waarin: Eeff = Ec28 / (1 + ϕ ); Wn is de belasting in BGT in stap n; ϕ is de kruipcoëfficiënt op het tijdstip van belasten en voor de betreffende belastingsduur. Doorbuigingsberekening vereenvoudigde methode Een vereenvoudigde methode voor het berekenen van de doorbuiging is getoond in figuur 8.5. Het is mogelijk deze berekeningen met de hand uit te voeren en zij kunnen worden gebruikt om de resultaten van berekeningen gemaakt met een computerprogramma, op hoofdlijnen te controleren. De belangrijkste vereenvoudiging is het niet expliciet meenemen van de invloeden van het belasten op relatief jonge leeftijd. Hiervoor wordt bij de hier beschreven methoden als benadering het scheurmo- M M ELT Icr ELTIun 8.3 |Schema uitgebreide methode voor berekenen doorbuiging ↓ De uitgebreide methode is de meest geschikte methode als de doorbuiging zo realistisch mogelijk moet worden berekend. De methode vereist echter het gebruik van computerprogramma’s. Door het Concrete Centre zijn deze, toegespitst op de Engelse bouwpraktijk en rekenmethodieken, voor platen en liggers in de vorm van spreadsheets opgesteld, waarmee een kosten-effectieve werkwijze is verkregen voor gedetailleerde doorbuigingsberekeningen. Inbegrepen is de optie de invloed van belasten op jonge leeftijd in de berekeningen mee te nemen. Figuur 8.3 toont de achtergronden van de rekenmethoden en geeft aan welke invloedsfactoren zijn meegenomen. Verzamel invoergegevens • Elementafmetingen en wapeningsdetaillering en -ligging uit UGT-ontwerp • Belastingsvolgorde, bijv.: – verwijderen van de bekisting – storten van de bovengelegen vloer – aanbrengen van scheidingswanden en/of gevelbekleding – aanbrengen van vloerafwerking De volgorde kan per project anders zijn. • Eigenschappen beton (zie tabel 8.1) – gemiddelde betondruksterkte fcm – gemiddelde treksterkte fctm of fctm,fl – elasticiteitsmodulus Ec28 = 1,05 Ecm • Maatgevende schikking van belastingen (of herhaal de berekeningen voor elke mogelijke schikking om de maatgevende te vinden) ↓ Stel vast of het element door buiging scheurt • Bepaal het maatgevende belastingsstadium waarin scheurvorming voor het eerst optreedt (zie paragraaf ‘Scheurvorming’) • Bereken de volgende eigenschappen – kruipcoëfficiënten ϕ (bijlage B van NEN-EN 1992-1-1 of figuur 8.4) – langeduur-elasticiteitsmodulus ELT (kadertekst 1) – effectieve modulusverhouding α euit: αe= Es/ELT – hoogte drukzone in ongescheurd stadium xun (kadertekst 2) – kwadratisch oppervlaktemoment doorsnede in ongescheurd stadium lun (kadertekst 2) ), gebruikmakend – scheurmoment Mcr uit: Mcr= fctmlun / (h - xun van de van toepassing zijnde waarde voor f ctm • Is het moment in het maatgevende belastingsstadium groter dan het scheurmoment? – Zo ja, dan is het element gescheurd in alle volgende stadia. ζ = 1 - 0,5 (Mcr/M)2 (ζ = 0 voor een ongescheurde toestand) Gebruik deze kritieke waarden van fctm en ζ voor alle volgende stadia – Zo nee, dan is het element ongescheurd in alle stadia ↓ Bereken de kromming van de plaat • Als de plaat gescheurd is, bereken dan de volgende eigenschappen voor het beschouwde stadium, gebruikmakend van de van toepassing zijnde waarden van f ctm, ζ en ELT: – drukzonehoogte bij gescheurde doorsnede xcr (kadertekst 2) – kwadratisch oppervlaktemoment doorsnede in gescheurd stadium lcr (kadertekst 2) • Bereken de kromming door buiging: QP QP 1 __ _____ = ζ ____ + (1 - ζ ) rfl • Bereken de kromming door de rek door krimp 1/rcs (kadertekst 2) • Bereken de totale kromming, 1/rt= 1/rfl+ 1/rcs ↓ Herhaal de berekeningen voor diverse doorsneden (bijv. steeds op 1/20 van de overspanning) en integreer tweemaal om de totale doorbuiging te vinden ↓ Als de scheidingswanden en/of gevelbekleding worden beïnvloed door de doorbuiging, herhaal dan de berekeningen voor de frequente combinatie en voor belasten op het moment waarop de scheidingswanden en/of gevelbekleding worden aangebracht ↓ Stel de doorbuigingen vast: • Totale doorbuiging (quasi-blijvende combinatie) • Doorbuiging met invloed op scheidingswanden/gevelbekleding (frequente combinatie doorbuiging minus de doorbuiging op het moment van aanbrengen) ↓ De krimp is afhankelijk van de water-cementfactor, de relatieve vochtigheid en de afmetingen en vorm van het constructie-element. Krimp optredend in een asymmetrisch gewapende betondoorsnede veroorzaakt een kromming die kan leiden tot een significante toename van de doorbuiging van slanke elementen. Dit effect kan in doorbuigingsberekeningen worden beschouwd. ↓ Kromming door krimp 53 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 1 8.4 |Methode voor het bepa- t0 1992-1-1, fig. 3.1) RV = 50% b. condities ‘buiten’ op tijdstip van belasten in dagen 5 5 10 10 20 30 20 30 50 50 100 100 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0 100 300 500 700 900 1100 1300 7,0 h (mm) 8 ϕ ( , t0) a S N R 2 3 7,0 RV = 80% - t 0 is ouderdom beton 1 R C20/25 C25/30 C30/37 C35/45 C40/50 C45/55 C50/60 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0 100 300 500 700 900 1100 1300 h (mm) ϕ ( , t0) 8 ciënt ϕ (∞, t 0 )(NEN-EN opmerkingen N t0 len van de kruipcoëffi- a. condities ‘binnen’ S 2 3 b 1 4 - h 0 = 2 A c / u 5 - snijpunt van lijnen 4 2 3 en 5 kan ook boven punt 1 liggen 2 Uitdrukkingen van toepassing bij een rechthoekige doorsnede - als t 0 > 100 is het voldoende nauwkeurig ongescheurd (un = uncracked): uit te gaan van t 0 = 100 bh2 d2) ___ + (ae– 1) (Asd + As2 2 xun = _______________________ bh + (ae– 1) (As+ As2 ) ( ) 2 bh3 h Iun= ___ + bh __ – xun + (ae– 1) [As(d – xun )2 + As2 (xun – d2 )2 ] 2 12 gescheurd (cr = cracked): 0,5 (a e– 1) )2+ 2b (Asdae+ As2d2(a e– 1) ) ] – [Asae+ A s2 (a e– 1) ] } / b xcr = { [ (Asae+ As2 bxcr3 2 2 Icr= ____ + aeAs(d – xcr ) + (ae– 1) As2 (d2 – xcr ) 3 Sun Scr 1 __ = z ecsae __ + (1 – z) e csae __ rcs Iun Icr waarin: As is de oppervlakte van de doorsnede van betonstaal; As2 is de oppervlakte van de doorsnede van betonstaal in de drukzone; b is de breedte van de doorsnede; d is de nuttige hoogte ten opzichte van het betonstaal aan de trekzijde van de doorsnede; d2 is de nuttige hoogte ten opzichte van het betonstaal in de drukzone; h is de hoogte van de doorsnede; αe is de verhouding van de elasticiteitsmoduli van betonstaal en beton; Sun = As (d - xun) - As2 (xun - d2) Scr = As (d - xcr) - As2 (xcr - d2) ment met een factor 0,9 gereduceerd. De kruipcoëfficiënten zijn vereenvoudigd en de doorbuiging wordt direct berekend uit de kromming door een enkele vermenigvuldigingsfactor toe te passen. Er wordt uitgegaan van het moment ten gevolge van de quasi-blijvende belastingen, MQP (QP staat voor 54 quasi-permanent). Voor quasi-blijvende belastingen, ψ2 zie Qk, hoofdstuk 1. Zeeg Om de doorbuiging onder de horizontaal te reduceren, kan een plaat of ligger worden voorzien van een zeeg (fig. 8.8). Als een te grote zeeg wordt toegepast, 8 Doorbuigingsberekeningen Start 8.5 |Vereenvoudigde ↓ ↓ Bereken het moment ten gevolge van de quasi-blijvende Bereken de totale krimpverkorting εcsuit εcs= εcd+ εcawaarin: belastingen, M QP in de maatgevende doorsnede (bijv. in het veldmidden of in het steunpunt bij een uitkraging) kh is de coëfficiënt gebaseerd op de fictieve dikte (tabel 8.2) εcd,0 is de nominale onbelemmerde uitdrogingskrimpverkorting ↓ aan tabel 8.1 (tabel 8.1) εca= βas (t) εca (∞) is εca (∞) voor de langeduur-doorbuiging (tabel 8.1) ↓ ↓ Bereken de kruipcoëfficiënt, ϕ (∞, t0 ), gebruikmakend Bereken de kromming ten gevolge van de krimpverkorting van figuur 8.4 of bijlage B (fcm uit tabel 8.1) 1/rcs (kadertekst 2) ↓ ↓ 1. Bereken de langeduur-elasticiteitsmodulus 1 1 1 + ___ Bereken de totale kromming ____ = __ rt,QP rfl rcs E effuit: Eeff= E c28/[1 + ϕ (∞, t0 )] 2. Bereken de effectieve elasticiteitsmodulusverhouding α euit: αe= Es/ E eff, waarin Es is de elasticiteitsmodulus van het beton- ↓ staal (200 x 103N/mm2) Bereken de doorbuiging onder quasi-blijvende belastingen uit 1 δ QP= Kl2____ rt,QP 3. Bereken de drukzonehoogte in het ongescheurde stadium x un (un = uncracked) waarin K kan worden ontleend aan figuur 8.6 en waarin l de 4. Bereken het kwadratisch oppervlaktemoment in het onge- overspanning is scheurde stadium, I un ↓ ↓ Is het 0,9 fctm lun cr= ________ Bereken het scheurmoment, Mcruit: M h - xun noodzakelijk de doorbuiging ten gevolge van scheidingswanden en (Merk op dat de factor 0,9 hier wordt toegepast omdat de gevelbekleding te belastingsvolgorde niet wordt beschouwd) ↓ berekenen? QP? Is Mcr > M Doorsnede ie ongescheurd ↓ nee ζ = 1 - 0,5 (Mcr/ M QP)2 einde Bereken de doorbuiging die optreedt op het tijdstip waarop de belasting door scheidingswanden Doorsnede is gescheurd ζ = 0 nee → ↓ ja ↓ ↓ ja ↓ nen doorbuiging εcd= khεcd,0is de uitdrogingskrimpverkorting Ontleen de materiaaleigenschappen van beton f ctm en E c28 methode voor bereke- en/of gevelbekleding wordt aangebracht. 1. Bereken de kruipcoëfficiënt ϕ (t,t0 ), waarin t is de ouderdom op het tijdstip waarop belastingen door scheidingswanden/gevelbekleding optreden en t 0 is de ouderdom bij ontkisten, ↓ Bereken de drukzonehoogte in het gescheurde stadium xc r ϕ (t,t0 ) ≈ ϕ (∞,t0 ) βc(t,t0 ). Voor βc(t,t0 ) zie figuur 8.7, als alternatief zie bijlage B van NEN-EN 1992-1-1 (cr = cracked) en bereken het kwadratisch oppervlakte moment van de gescheurde doorsnede, I cr 2. Bereken het moment ten gevolge van eigen gewicht, scheidingswanden/gevelbekleding en elke andere belasting die is aangebracht voor hun montage, Mpar, en gebruik deze in plaats van MQP ↓ MQP MQP 1 _____ (1 - ζ) Bereken de kromming door buiging: __ = ζ _____ + rfl Eeff Icr Eeff Iun 3. Herbereken de doorsnedegrootheden, kromming en doorbuiging, δ par, gebruikmakend van ϕ (t,t0 ) of een equivalente waarde in plaats van ϕ (∞,t0 ) 4. De geschatte doorbuiging die van invloed is op scheidingswanden en gevelbekleding is δ = δQP- δpar is de plaat blijvend voorzien van een zeeg, meestal doordat de doorbuiging moeilijk nauwkeurig is te berekenen. Een zeeg ter grootte van circa de helft van de doorbuiging onder quasi-blijvende belasting kan worden toegepast, maar een kleinere waarde wordt aanbevolen. Er wordt op gewezen dat een zeeg niet leidt tot een reductie van de doorbuiging die invloed heeft op scheidingswanden en gevelbekleding. Toelichting NEN-EN 1992-1-1 gaat voor vlakke plaatvloeren in opmerking 3 bij tabel 7.4N uit van een doorbuiging ten opzichte van de opleggingen van iets meer dan 1/250 van de langste overspanning tussen de kolommen. Ervaring heeft uitgewezen dat dit voldoende is. Een zeeg kan vereist zijn om aan deze eis te voldoen. Tabel 8.2 | Waarden voor k h h0 kh 100 1,0 200 0,85 300 0,75 ≥ 500 0,70 h0 is de fictieve dikte (mm) van de doorsnede = 2 Ac/u waarin: Ac is de oppervlakte van de doorsnede van beton; u is de perimeter of de omtrek voorzover blootgesteld aan uitdroging. 55 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 momentenlijn M M M al 3 - 4a2 48 (1 - a) als a = 1/2, K = 1/12 M = Fa (1-a)l 0,0625 M al F/2 F/2 0,55 0,125 F l 0,60 K 0,50 0,45 0,40 0,35 0,30 al Fal M= 2 0,125 - a /6 ql2 8 0,104 2 0,25 100 300 500 700 900 h0 (mm) t = 90, t0 = 3 t = 60, t0 = 3 t = 28, t0 = 3 q t = 90, t0 = 7 t = 60, t0 = 7 t = 28, t0 = 7 8.7 |Coëfficiënt β c (t, t 0 ) voor de ontwikkeling van de kruip als q ql 15,6 2 MA q al F MB MC Fal al q functie van h 0 , t en t 0 voor f ck = 30 N/mm 2 (f cm = 38 N/mm 2 ) 0,102 t is de ouderdom van het beton in dagen bij aanbrengen β ) K = 0,104 (110 M + MB β= A MC einddoorbuiging a (3 - a/l) = 6 belasting bij eind K = 0,333 a (4 - a) (qa2l2 )/2 12 als a = 1, K = 0,25 MA al al q 8.6 |Factor K voor diverse momentenlijnen MB K = 0,083 (1 β= MC ql2 (3-4a2) 24 MA + MB MC β ) 4 1 (5 - 4a2)2 3 - 4a 80 In de opeenvolgende vervormingsstadia vraagt de ‘bijkomende doorbuiging’ aandacht; de toename van de vervorming die na een bepaalde constructiefase optreedt en kan leiden tot schade aan aansluitende constructiedelen. Deze verandering van de doorbuiging moet beperkt blijven tot 1/500 van de overspanning. In figuur 8.8 is ter illustratie gekozen voor de toename van de vervorming (doorbuiging) die optreedt vanaf het moment dat de bekisting is verwijderd tot de vervormingstoestand ten gevolge van de frequente belastingscombinatie. Vlakke plaatvloeren Vlakke plaatvloeren zijn veel gebruikte en efficiënte vloersystemen. Door het overspannen in twee richtingen kan het moeilijk zijn de doorbuiging te berekenen. Verschillende geschikte methoden voor het berekenen van de doorbuiging zijn beschreven in [1]. Hiervan is een populaire methode het berekenen van het gemiddelde van de doorbuigingen van twee parallelle kolomstroken en daar de doorbuiging van een er loodrecht op overspannende middenstrook bij 56 coëfficiënt ’β c (t,t0)’ belasting scheidingswanden/gevelbekleding t 0 is de ouderdom van het beton in dagen bij ontkisten NB: De coëfficiënt is relatief ongevoelig voor de sterkteklasse op te tellen. Het resultaat is een benadering van de grootste doorbuiging in het midden van de plaat. Figuur 8.9 toont het acceptatiecriterium voor een vlakke plaatvloer [3]. Als de toegestane maximale doorbuiging gelijk is aan δ = L /n en X is de positie waar de maximale δ optreedt, waarin: L is de overspanning; nis de grenswaarde van de verhouding tussen overspanning en doorbuiging, dan mag de doorbuiging op positie X niet groter zijn dan 2 a/n = L√2 / 250. Nauwkeurigheid Het berekenen van de doorbuiging met NEN-EN 1992-1-1 volgens de uitgebreide methode is geavanceerd. Deze kan worden gebruikt om op jonge leeftijd tijdens de bouwfase optredende belastingen in rekening te brengen door gebruik te maken van een gereduceerde treksterkte voor het jonge beton. Het is echter niet mogelijk de invloed op de doorbuiging nauwkeurig in rekening te brengen van: • de betontreksterkte, die het scheurmoment bepaalt; • de belastingen tijdens de uitvoeringsfase; • de elasticiteitsmodulus van het beton. Daarom moet elke doorbuigingsberekening worden beschouwd als een schatting, waarbij wordt opgemerkt dat zelfs bij de meest geavanceerde analyses nog steeds een afwijking van +15% tot -30% kan optreden. Het wordt aanbevolen een voorbehoud te maken bij elke berekende doorbuiging die voor andere partijen van belang is. 8 Doorbuigingsberekeningen Toleranties voor gevelbekleding De doorbuiging kan op de volgende manieren invloed hebben op de gevelbekleding en beglazing: Als een plaat doorbuigt neemt de belasting op de centrale bevestigingsmiddelen af en worden de buitenste bevestigingsmiddelen zwaarder belast. Producenten kunnen aangeven dat hun beglazingssystemen toepasbaar zijn tot een vastgestelde maximale doorbuiging (of doorbuigingsverschil of -verandering). Deze kan bijvoorbeeld beperkt zijn tot 5 mm. Een open discussie wordt aanbevolen tussen ontwerpers en constructeurs van de diverse toegepaste elementen en onderdelen, om de interactie tussen constructie en gevelbekleding op de meest kostenefficiënte wijze op te lossen. n situatie direct voor aanbrengen scheidingswanden zeeg doorbuiging door quasi-blijvende belastingscombinatie doorbuiging met invloed op scheidingswanden doorbuiging door frequente belastingscombinatie 8.8 |Zeeg in een plaat en opeenvolgende doorbuigingsoorzaken Literatuur a 1. The Concrete Society: Technical report no. 58, Deflections of concrete slabs and beams. The Concrete society, 2005. 2. Pallett, P., Guide to flat slab formwork and falsework. Construct, 2003. 3. Webster, R. en O. Brooker, How to design concrete structures using Eurocode 2: 8. Deflection calculations. BCA / The Concrete Centre, UK. 8.9 |Aanbevolen acceptatiecriterium voor vlakke plaatvloeren 57 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 9 Stabiliteit Bij het beoordelen van de stabiliteit van een constructie of van constructie-onderdelen is het beschouwen van tweede-orde effecten volgens Eurocode 2 (NEN-EN 1992-1-1) met bijbehorende Nationale Bijlage [1] noodzakelijk. Voor constructies in gebouwen mogen deze effecten niet worden verwaarloosd als het bijkomende effect meer is dan 10% van de gevolgen van de eerste-orde krachtsverdeling. Bij het toetsen van de stabiliteit moet worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties volgens NEN-EN 1990 [2, 3] waarbij de windbelasting de overheersende veranderlijke belasting is. In het algemeen dienen twee combinaties te worden beschouwd: de combinatie met een minimale normaalkracht en de combinatie met de maximale normaalkracht, beide gebaseerd op vergelijking 6.10b van NEN-EN 1990 (zie tabel 1.5): minimale normaalkracht: 0,9 Gk + 1,5 Qk,wind maximale normaalkracht: 1,2 Gk + 1,5 Qk,wind + 1,5 Σ ψ0,I Qk,i Bij constructies in gevolgklasse 1 (zie Eurocode 0 tabel B1 voor omschrijvingen) mag de belastingsfactor 1,5 worden vermenigvuldigd met een factor KFI gelijk aan 0,9; bij constructies in gevolgklasse 3 is KFI gelijk aan 1,1. Zie hiervoor artikel B.3.3 van NEN-EN 1990. Aanvullend op deze belastingen moet volgens art. 5.2 van Eurocode 2 ook rekening worden gehouden met een initiële scheefstand van de constructie. De grootte van deze scheefstand volgt uit: θi = θ0 αh αm waarin: θ0 is de basiswaarde van de scheefstand, volgens de Nationale Bijlage gelijk aan 1/300; αh is een reductiefactor voor de lengte of de hoogte van de beschouwde constructie; αm is een reductiefactor voor het aantal dragende verticale elementen dat wordt beschouwd. De scheefstand kan worden vertaald naar horizontale krachten die werken op de stabiliserende constructie. De horizontale krachten ten gevolge van de blijvende belasting en de veranderlijke vloerbelasting kunnen worden beschouwd als deel van de variabelen Gk en Qk,i in de hiervoor beschreven belastingscombinaties. Verwaarloosbaar ? Zoals gesteld mag het tweede-orde effect bij het beschouwen van de stabiliteit van een gebouwconstructie worden verwaarloosd als dit effect kleiner is dan 58 10% van de overeenkomstige eerste-orde effecten, zie art. 5.8.2(6) in NEN-EN 1992-1-1. Dit uitgangspunt is in NEN-EN 1992-1-1 verder uitgewerkt tot de regel dat tweede-orde effecten in gebouwen mogen worden verwaarloosd indien voldaan wordt aan vergelijking 5.18: Σ Ecd Ic ns _______ FV,Ed ≤ k1 _______ L2 ns+ 1,6 waarin: FV,Ed is de totale verticale belasting waarvoor de stabiliteit wordt verzekerd; k1 is een factor die in de Nationale Bijlage wordt bepaald; ns is het aantal verdiepingen; Ecd Ic is de buigstijfheid van de schorende elementen; L is de hoogte van het gebouw boven het niveau van de inklemming. In de Nederlandse Nationale Bijlage is de factor k1 gelijkgesteld aan 0. De vergelijking is daardoor niet meer bruikbaar. Dit is gedaan omdat uit studies is gebleken dat de uitdrukking niet altijd tot een veilige situatie leidt. Door het optellen van de buigstijfheden van de schorende elementen kan namelijk een verkeerde inschatting worden gemaakt van het daadwerkelijke tweede-orde effect op één van de schorende elementen. Bij constructies waarbij de stabiliteit wordt gewaarborgd door een statisch bepaald systeem van kernen, is de grootte van de windbelasting op het element en de grootte van FV,Ed namelijk afhankelijk van de randvoorwaarden voor de vloerschijf en niet van de buigstijfheid van het element. De verhouding tussen FV,Ed en de Ecd Ic voor het betreffende element kan dan significant afwijken van het gemiddelde waarvan in de vergelijking wordt uitgegaan. Een voorbeeld van een systeem van schorende elementen waarbij dit het geval kan zijn is geschetst in figuur 9.1. De vergelijking kan natuurlijk wel worden gehanteerd voor de afzonderlijke schorende elementen. Voor een element i gaat de uitdrukking over in: Ecd,i Ic,i ns FV,Ed,i ≤ k1 _______ ________ L2 ns+ 1,6 Hierbij kan voor k1 de in NEN-EN 1992-1-1 aanbevolen waarde van 0,31 worden aangehouden. Bepalen tweede-orde effect In NEN-EN 1992-1-1 art. 5.8.5 zijn drie methoden beschreven voor het bepalen van tweede-orde effecten: 1.algemene methode, gebaseerd op niet-lineaire tweede-orde berekeningen; 2.methode gebaseerd op een nominale stijfheid; 9 stabiliteit 3.methode gebaseerd op een nominale kromming. Volgens de Nederlandse Nationale Bijlage mag de methode gebaseerd op een nominale stijfheid worden gebruikt voor zowel geschoorde als schorende constructies. De methode gebaseerd op een nominale kromming mag volgens de Nationale Bijlage uitsluitend gebruikt worden voor geschoorde op zichzelf staande elementen. Dit zijn bijvoorbeeld kolommen in een geschoord raamwerk. Een nadere uitwerking van deze methode is te vinden in [4, 5]. Voor het toetsen van de stabiliteit van een gehele constructie is de methode van de nominale kromming dus niet toepasbaar. Algemene methode De uitgangspunten voor de algemene methode die gebruik maakt van een niet-lineaire tweede-orde berekening zijn beschreven in NEN-EN 1992-1-1 art. 5.8.6. Hierin is onder meer gesteld dat rekening mag worden gehouden met het gunstige effect van tension-stiffening. Hoe dit moet worden gedaan is in NEN-EN 1992-1-1 echter niet uitgewerkt. Ook is beschreven dat de invloed van kruip van het beton in rekening moet worden gebracht. Het is bij gebrek aan verfijnde modellen toegestaan de waarden van de rekken in het aan te houden σ-ε-diagram te vermenigvuldigen met (1 + ϕef ). De grootte van de effectieve kruipcoëfficiënt, ϕef is beschreven in NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.4. Hieruit blijkt dat de grootte van ϕef volgt uit: M0,Eqp ϕef = ϕ (∞,t0) _____ M0Ed waarin: ϕ (∞,t0)is de coëfficiënt voor de eindwaarde van de kruip; M0,Eqp is het eerste-orde buigend moment in de quasi-blijvende belastingscombinatie in de bruikbaarheidsgrenstoestand; M0Ed is het eerste-orde buigend moment bij de beschouwde fundamentele belastingscombinatie (UGT). Opgemerkt wordt dat het toegestaan is het effect van kruip te verwaarlozen. Dan moet echter wel aan drie voorwaarden worden voldaan (NEN-EN 1992-1-1 art. 5.8.4(4)). Het blijkt dat de door de windbelasting veroorzaakte vervormingen mogen worden bepaald bij een stijfheid die geldt voor kortdurende belastingen. De bepaling van de nominale stijfheid van een slank gedrukt element met willekeurige dwarsdoorsnede is beschreven in NEN-EN 1992-1-1, art. 5.8.7.2. Deze is gelijk aan: EI = Kc Ecd Ic + Ks Es Is waarin: Ecdis de rekenwaarde van de elasticiteitsmodulus van het beton; Icis het kwadratisch oppervlaktemoment van de betondoorsnede; Esis de rekenwaarde van de elasticiteitsmodulus van het wapeningsstaal; Isis het kwadratisch oppervlaktemoment van de wapening ten opzichte van het zwaartepunt van de betondoorsnede; Kcis een factor voor effecten van scheurvorming, kruip etc.; Ksis een factor voor de bijdrage van de wapening. Bij wapeningspercentages van 0,2% of hoger (wapeningsverhouding ρ ≥ 0,002) mag voor Ks een waarde gelijk aan 1,0 worden aangehouden. Bij deze wapeningspercentages geldt voor Kc: k1 k2 Kc= _____ 1+ϕ ef De effectieve kruipfactor ϕef is eerder beschreven. De factoren k1 en k2 zijn afhankelijk van de betonsterkteklasse, de benuttingsgraad van de doorsnede en de slankheid van de kern. Dat de slankheid van de kern invloed krijgt op de grootte van de buigstijfheid is afwijkend ten opzichte van de werkwijze die in NEN 6720 (VBC 1995) [6] is gehanteerd. De slankheid heeft invloed via de term k2: l k2= n ___ 170 waarin: n is de benuttingsgraad (de relatieve normaalkracht), NEd /Ac fcd; λ is de slankheid. 9.1 |Schorende elementen q w L/2 q w L/2 met een groot stijfheidsverschil en een gelijke horizontale belasting Methode nominale stijfheid Het principe van deze methode is dat met behulp van een benadering van de buigstijfheid een kniklast wordt bepaald. Daarna kan met de vergrotingsfactor n/(n-1) de grootte van de belasting inclusief het tweede-orde-effect worden bepaald. qw L 59 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 2 | Red Apple, Rotterdam Diverse vergelijkende berekeningen die binnen Normsubcommissie ‘TGB Betonconstructies’ zijn gemaakt leerden dat de waarde van de nominale stijfheid, bepaald met art. 5.8.7.2 van NEN-EN 1992-1-1, regelmatig zeer laag was, zodat een groot tweede-orde effect werd berekend. De methode kan dus erg conservatief zijn en daardoor oneconomisch uitvallen. Daarom is via de Nationale Bijlage besloten art. 5.8.7.2 niet van toepassing te verklaren en te vervangen door art. 7.2.3 van NEN 6720 (VBC 1995). Als de nominale stijfheid van het stabiliteitselement en de rotatiestijfheid van de inklemming bekend zijn, kan de knikbelasting van het element worden bepaald. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van [7] of van bijlage H van NEN-EN 1992-1-1. De totale rekenwaarde van het moment, inclusief tweede-orde-moment, MEd, volgt dan uit: M0Ed MEd = _______ NEd 1 – ___ NB waarin: M0Ed is het eerste-orde moment; NEd is de rekenwaarde van de te stabiliseren normaalkracht; NB is de knikbelasting gebaseerd op de nominale stijfheid. Uitgaande van n = NB / NEd is dit te herleiden tot: n M MEd = _____ n – 1 0Ed. Als alternatief voor het bepalen van het totale moment kan ook gebruik worden gemaakt van een geometrisch niet-lineaire berekening waarbij wordt uitgegaan van de nominale stijfheid van de stabiliserende elementen. EI ≈ 0,4 Ecd Ic, waarbij Ecd en Ic zijn gedefinieerd zoals eerder beschreven; L is de totale hoogte van het gebouw boven het niveau van de inklemming; ns is het aantal verdiepingen; k is de rotatiestijfheid van de gedeeltelijke inklemming. n Literatuur Benadering van de kniklast In bijlage H van NEN-EN 1992-1-1 is een benaderingsmethode voor de knikbelasting beschreven. Voor situaties waarbij de dwarskrachtvervorming mag worden verwaarloosd, mag voor de knikbelasting worden aangenomen: EI FV,BB = ξ ___ L2 waarin: ξ is een coëfficiënt die afhangt van het aantal verdiepingen; in de situatie dat de kern een constante stijfheid heeft en de verticale belasting gelijkmatig over het aantal bouwlagen aangrijpt, mag worden aangenomen: 1 ns ________ ξ = 7,8 _____ ; ns+ 1 1 + 0,7 k 60 1. NEN-EN 1992-1-1, 2007, Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betoncontructies – Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen. 2. NEN-EN 1990, 2007, Eurocode 0 – Grondslag van het constructief ontwerp. 3. PAO cursus Eurocode 0 + 1: Grondslagen en belastingen, 2006. 4. Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 (5): Kolommen, Cement 2008 nr 1. 5. Compendium Eurocode 2. Cement en Beton 6, 2008. 6. NEN 6720, 1995, TGB 1990 – Voorschriften beton – Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995). 7. Dicke, D., Stabiliteit voor ontwerpers, Delftse Uitgeversmaatschappij, 1991. Symbolen Symbolen symbool omschrijving 1/r0 referentiekromming grootte εyd / 0,45 d 1/r kromming Kr Kϕ (1/r0) a nominale wapeningsafstand bij brandwerendheid; afstand van rand kolom tot beschouwde toetsingsperimeter (kolomvoeten) A factor voor bepalen limietwaarde slankheid 1 / (1 + 0,2 ϕef) Ac oppervlakte van de betondoorsnede bh As oppervlakte van de doorsnede van betonstaal As2 oppervlakte van de doorsnede van betonstaal in de drukzone As,prov oppervlakte van de doorsnede van het aanwezige (‘provided’) betonstaal As,req oppervlakte van de doorsnede van het vereiste (‘required’) betonstaal b plaat- of liggerbreedte beff meewerkende flensbreedte bt gemiddelde breedte van de trekzone bmin minimumbreedte van een ligger of rib/lijf bw breedte van het lijf van een rib; kleinste breedte van de doorsnede in de getrokken zone B cmin factor voor bepalen limietwaarde slankheid minimumbetondekking (voor vereisten met betrekking tot aanhechting, cmin,b of duurzaamheid, cmin,dur ) cnom nominale betondekking Δcdev toeslag op de betondekking voor uitvoeringstolerantie C factor afhankelijk van het krommingsverloop; 10 (bij constante doorsnede) factor voor bepalen limietwaarde slankheid 1,7 - rm d nuttige hoogte deff gemiddelde nuttige hoogte d2 nuttige hoogte ten opzichte van het betonstaal in de drukzone (afstand van hart drukwapening tot (dy + dz) / 2 de meest gedrukte rand van de doorsnede) D nuttige hoogte e2 tweede-orde uitbuiging ei excentricitieit ten gevolge van geometrische imperfecties Ec tangent-elasticiteitsmodulus van beton Ecm secans-elasticiteitsmodulus van beton (tussen σc = 0 en σc = 0,4 fcm) Ec28 28-daagse tangent-elasticiteitsmodulus van beton Ec,LT langeduur-elasticiteitsmodulus van beton (LongTerm, incl. invloed kruip) Eeff langeduur-elasticiteitsmodulus van beton Es elasticiteitsmodulus van betonstaal 200 x 103 N/mm2 fcd rekenwaarde van de betondruksterkte αcc fck / γc fck karakteristieke cilinderdruksterkte van beton fck,cube karakteristieke kubusdruksterkte van beton fctm gemiddelde axiale betontreksterkte 0,30 fck2/3 voor fck ≤ C50/60 fctm,fl gemiddelde buigtreksterkte beton (1,6 - h/100) fctm ft treksterkte van betonstaal ftk karakteristieke treksterkte van betonstaal fyd rekenwaarde van de treksterkte van betonstaal fyk karakteristieke vloeigrens van betonstaal fywd rekenwaarde van de vloeigrens van dwarskrachtwapening fywd,ef effectieve rekenwaarde van de vloeigrens van dwarskrachtwapening FV,Ed rekenwaarde van de totale belasting op een raamwerk F1 factor om doorsneden met flens in rekening te brengen (doorbuiging) F2 factor om, bij grote overspanningen, rekening te houden met scheidingswanden gevoelig voor (1/r) l02 / c 1,05 Ecm (NEN-EN 1992-1-1, tabel 3.1) (NEN-EN 1992-1-1, art. 3.1.8) toename van de doorbuiging (doorbuiging) 61 Het ontwerpen en berekenen van betonconstructies met Eurocode 2 symbool omschrijving F3 factor om de spanning in de trekwapening in het gebruiksstadium in rekening te brengen grootte (doorbuiging) Gk karakteristieke waarde van een blijvende belasting h totale hoogte van een doorsnede hf flensdikte hs (vloer)plaatdikte plus de dikte van elke niet-brandbare vloerafwerking h0 fictieve dikte betondoorsnede kh coëfficiënt die afhangt van de fictieve dikte van de betondoorsnede (h0) K factor om verschillende constructieve systemen in rekening te brengen Kr correctiefactor afhankelijk van de normaalkracht Kϕ factor voor het in rekening brengen van kruip l vrije lengte van het gedrukte element tussen de eindaansluitingen leff theoretische overspanning van een constructie-element l0 afstand tussen twee momentennulpunten effectieve lengte (van kolom) l/d verhouding overspanning-hoogte zie NEN-EN 1992-1-1, tabel 7.4N en NB zie NEN-EN 1992-1-1, art. 5.3.2.2 (1) l x, l y overspanning van een in twee richtingen dragende plaat (ly > lx) M buigend moment; moment uit een eerste-orde berekening M01,M02 eerste-orde eindmomenten in UGT (exclusief de invloed van geometrische imperfecties) M2 nominaal tweede-orde buigend moment in slanke kolom NEd e2 M0e equivalent eerste-orde buigend moment (ongeveer halverwege de kolomhoogte) 0,6 M02 + 0,4 M01≥ 0,4 M02 Mcr scheurmoment doorsnede MEd rekenwaarde van het optredende buigend moment M0Ed eerste-orde buigend moment in UGT bij fundamentele belastingscombinatie (excl. imperfecties) M0Eqp eerste-orde buigend moment in BGT bij quasi-blijvende belastingscombinatie n relatieve normaalkracht nbal grootte van n voor de maximum momentweerstand 0,4 nu factor voor het in rekening brengen van de invloed van kolomwapening 1+ω NEd rekenwaarde van de normaalkracht Qk karakteristieke waarde van een veranderlijke belasting Qk,w karakteristieke waarde van de veranderlijke windbelasting rm momentverhouding 1/rcs kromming door krimp beton 1/rfl kromming door buiging 1/rt totale kromming sr radiale afstand tussen perimeters van dwarskrachtwapening st tangentiële afstand tussen dwarskrachtwapening over een perimeter van dwarskrachtwapening u omtrek van het deel van de betondoorsnede blootgesteld aan uitdroging; |M02| ≥ |M01| NEd / Acfcd M01 / M02 lengte van toetsingsperimeter (pons) 62 uout lengte van toetsingsperimeter waar geen ponswapening meer vereist is u0 perimeter direct naast een kolom (pons) u1 eerste toetsingsperimeter (gelegen op een afstand 2 d van het belaste gebied) (pons) vEd rekenwaarde van dwarskrachtschuifspanning vRd rekenwaarde van ponsweerstandschuifspanning vRd,c rekenwaarde van ponsweerstandschuifspanning bij afwezigheid ponswapening vRd,max rekenwaarde van de maximum ponsweerstandschuifspanning over de beschouwde snede VEd rekenwaarde van dwarskracht of ponskracht VRd,c rekenwaarde van ponsweerstand bij afwezigheid van ponswapening VRd,max dwarskrachtweerstand van een element begrensd door het verbrijzelen van de drukdiagonalen x drukzonehoogte xmax limietwaarde voor de drukzonehoogte xu hoogte van de betondrukzone in UGT 0,8 (δ – 0.44) d met δ ≤ 1,0 Symbolen symbool omschrijving z inwendige hefboomsarm α effectieve modulusverhouding staal/beton αcc coëfficiënt voor het in rekening brengen van langetermijninvloeden op de druksterkte en van 1,0 (NEN-EN 1992-1-1, ongunstige effecten veroorzaakt door de manier waarop de belasting is aangebracht art. 3.1.6 (1)P en NB) αh reductiefactor imperfectie αm reductiefactor imperfectie β factor met betrekking tot invloed kruip bij tweede-orde berekening kolom volgens methode grootte 0,35 + fck / 200 - λ / 150 nominale kromming; factor ter bepaling schuifspanning bij pons δ verhouding tussen het buigend moment na herverdeling en het buigend moment uit een elastische berekening; doorbuiging εca autogene krimpverkorting beton εcd uitdrogingskrimpverkorting beton εc3 grenswaarde van de betonstuik bij centrisch belast beton of de betonstuik bij het bereiken van de piekspanning bij gebruik van de bi-lineaire spanning-rekrelatie εct scheurrek beton; rek van op trek belast beton εcu grenswaarde van de betonstuik εcu3 grenswaarde van de betonstuik bij niet geheel centrisch belast beton bij gebruik van de bi-lineaire spanning-rekrelatie εuk karakteristieke betonstaalrek bij maximale kracht εyd rekenwaarde van de vloeigrens van betonstaal fyd / Es γm partiële factor voor materiaaleigenschappen 1,15 voor betonstaal (γs) 1,5 voor beton (γc) (NEN-EN 1992-1-1, art. 2.4.2.4 (1) en NB) γG partiële factor voor blijvende belasting γQ partiële factor voor veranderlijke belasting λ slankheid λlim limietwaarde slankheid µfi belastingsniveau tijdens brandbelasting NEd,fi / NRd ϕef effectieve kruipcoëfficiënt ϕ (∞, t0) MEqp / MEd φ(t, t0) kruipcoëfficiënt, weergevend de kruip tussen twee tijdstippen t en t0, gerelateerd aan de elastische l0 / i vervorming na 28 dagen ϕ (∞, t0) eindwaarde van de kruipcoëfficiënt uit art. 3.1.4 ω mechanische wapeningsverhouding θ0 scheefstand door geometrische imperfectie θi hellingshoek gebruikt voor het weergeven van imperfecties ρ0 referentie-wapeningsverhouding 10-3 √fck ρ in de trekzone in het veldmidden (of: bovenin een steunpunt bij een overstek) vereiste wapenings- As / bd As fyd / Ac fcd verhouding voor het opnemen van de rekenwaarde van het buigend moment uit de belastingen (en betrokken op de nuttige hoogte van de doorsnede) ρ′ in de drukzone in het veldmidden (of: steunpunt bij een overstek) vereiste wapeningsverhouding As2 / bd voor het opnemen van de rekenwaarde van het buigend moment uit de belastingen ρ1 in de trekzone in het veldmidden (of: steunpunt bij een overstek) vereiste wapeningsfractie voor het As / bd opnemen van de rekenwaarde van het buigend moment uit de belastingen σsc (σst) spanning in druk- (trek)wapening ψ0 factor voor de combinatiewaarde van een veranderlijke belasting ψ1 factor voor de frequente waarde van een veranderlijke belasting ψ2 factor voor de quasi-blijvende waarde van een veranderlijke belasting |x| absolute waarde van x max. het maximum van de waarden van x en y + z {x, y + z} 63