Thematische woordenschat Duits Thema 6

Thematische woordenschat Duits Thema 6

6
Wonen
6.1 Huizenbouw
bauen
Wir wollen ein Haus bauen.
das Grundstück
In der näheren Umgebung von
Köln wurde unseren Freunden ein
100 m2 großes Grundstück zu
einem günstigen Preis angeboten.
die Mauer
Mit dem Bau des Hauses wurde
erst vor zwei Monaten begonnen,
aber inzwischen stehen schon die
Mauern.
die Leiter
Er ist auf die Leiter gestiegen.
der Elektriker, die Elektrikerin
Wir warten auf den Elektriker,
damit er die Kabel verlegt.
das Kabel
die Steckdose
In der Küche brauchen wir
insgesamt sieben Steckdosen.
der Schalter
Die Lichtschalter sollten sich in der
Nähe der Türen befinden.
das Licht
Machen Sie das Licht an!
renovieren
Barbara ist gerade dabei, ihre
Wohnung zu renovieren.
die Decke
Die Decke und die Wände im
Wohnzimmer sind frisch gestrichen.
die Wand
der (Fuß)boden
Wissen Sie schon, was für einen
Fußboden Sie wollen?
Der Fußboden muss jede Woche
nass gewischt werden.
bouwen
We willen een huis bouwen.
perceel, stuk grond
In de directe omgeving van Keulen
werd onze vrienden een perceel
van 100 m2 tegen een gunstige
prijs aangeboden.
muur
Met de bouw van het huis is pas
twee maanden geleden begonnen,
maar de muren staan er inmiddels
al.
ladder
Hij is op de ladder geklommen.
elektricien (m/v)
We wachten op de elektricien, die
de leidingen komt leggen.
kabel, leiding
stopcontact
In de keuken hebben we in totaal
zeven stopcontacten nodig.
schakelaar
De lichtschakelaars moeten zich in
de buurt van de deuren bevinden.
licht
Doe het licht aan!
renoveren, opknappen
Barbara is juist bezig met het
opknappen van haar woning.
plafond
Het plafond en de muren van de
huiskamer zijn pas geverfd.
wand
vloer
Weet u al wat voor vloer u wilt?
De vloer moet elke week één
keer worden gedweild.
97
6
Wonen
streichen 〈strich, gestrichen〉
Sie ließen die Wohnung von einem
Maler streichen.
die Farbe
Nachdem das Haus frisch gestrichen
worden war, roch es noch tagelang
nach Farbe.
die Tapete
Sie hat sich eine moderne Tapete
für das Wohnzimmer ausgesucht.
verven, schilderen
Ze lieten hun woning door een
schilder verven.
kleur, verf
Nadat het huis opnieuw was
geschilderd, rook het er nog
dagenlang naar verf.
behang
Ze heeft een modern behang voor
de huiskamer uitgezocht.
abreißen 〈riss ab, abgerissen〉
Das alte Haus am Fluss wurde
abgerissen.
restaurieren
In der Tübinger Altstadt werden
viele alte Häuser restauriert.
slopen, afbreken
Het oude huis aan de rivier werd
gesloopt.
restaureren
In het oude centrum van Tübingen
worden vele oude huizen gerestaureerd.
aanbouwen, uitbreiden
Omdat ons huis voor ons te klein
is geworden, moeten we een stuk
gaan aanbouwen.
bouwplaats
Het is vandaag de dag erg moeilijk
om goedkope bouwplaatsen te
vinden.
situatie, ligging
We zoeken een stuk grond in een
rustige omgeving.
bouw
Het huis is in aanbouw.
bouwplaats
Bouwplaats. Verboden toegang!
Bouwplaats. Let op!
bouwvakker (m/v)
graven
De bouwvakkers hebben een diep
gat gegraven.
schop
graafmachine, dragline
(hijs)kraan
metselaar (m/v)
Simon is metselaar.
anbauen
Da unser Haus für uns zu klein
geworden ist, müssen wir anbauen.
der Bauplatz
Heutzutage ist es sehr schwierig,
preiswerte Bauplätze zu finden.
die Lage
Wir suchen ein Grundstück in
ruhiger Lage.
der Bau
Das Haus befindet sich im Bau.
die Baustelle
Betreten der Baustelle verboten!
Vorsicht Baustelle!
der Bauarbeiter, die Bauarbeiterin
graben 〈gräbt, grub, gegraben〉
Die Bauarbeiter haben ein tiefes
Loch gegraben.
die Schaufel
der Bagger
der Kran
der Maurer, die Maurerin
Simon ist Maurer.
98
Huizenbouw
Wonen
das Rohr
Die Rohre wurden bereits letzte
Woche verlegt.
der Rahmen
Kann man im Baumarkt fertige
Tür- und Fensterrahmen kaufen?
der Stecker
Nicht alle ausländischen Stecker
passen in deutsche Steckdosen.
die Leitung
Morgen kommen die Elektriker,
um die elektrischen Leitungen zu
legen.
die Sicherung
Die Sicherung ist durchgebrannt.
durchbrennen 〈brannte durch,
durchgebrannt›
verlegen
Verlegen Sie den Teppichboden
selbst oder lassen Sie ihn vom
Fachmann verlegen?
die Rolle
Kannst du mir eine Rolle zum
Streichen ausleihen?
der Baumarkt
Im Baumarkt findet man alles, was
man zum Renovieren einer
Wohnung braucht.
6
pijp, buis
De buizen zijn vorige week al
gelegd.
kozijn
Kun je bij de bouwmarkt kant-enklare deur- en raamkozijnen
kopen?
stekker
Niet alle buitenlandse stekkers
passen in Duitse stopcontacten.
leiding
Morgen komen de elektriciens om
de elektrische leidingen aan te
brengen.
zekering
De zekering is doorgebrand.
doorbranden
leggen
Legt u de vloerbedekking zelf of
laat u hem door de vakman
leggen?
roller
Kun je mij een verfroller lenen?
bouwmarkt, doe-het-zelfzaak
Bij de bouwmarkt vind je alles wat
je voor het renoveren van je
woning nodig hebt.
6.2 Huis
das Haus
Er besitzt ein großes Haus im
Stadtzentrum.
das Hochhaus
Ich bin froh, dass ich nicht in
einem Hochhaus leben muss.
das Gebäude
Das Gebäude ist gut erhalten.
der Eingang
Wo befindet sich der Eingang zu
diesem Bürogebäude?
huis
Hij bezit een groot huis in het
centrum van de stad.
flatgebouw
Ik ben blij dat ik niet in een flatgebouw hoef te wonen.
gebouw
Het gebouw is goed onderhouden.
ingang, entree
Waar is de ingang van dit kantoorgebouw?
Huis
99
6
Wonen
der Ausgang
die Tür
Bitte schließen Sie die Tür abends
ab.
Die Haustür ist immer offen.
aufschließen 〈schloss auf, aufgeschlossen〉
Sie hat die Tür aufgeschlossen.
uitgang
deur
Doe de deur ’s avonds alstublieft op
slot.
De voordeur is altijd open.
van het slot doen
Ze heeft de deur van het slot gedaan.
abschließen 〈schloss ab, abgeschlos- op slot doen
sen〉
Wenn ich weggehe, schließe ich
Als ik wegga, doe ik de deur van
immer die Wohnungstür ab.
mijn woning altijd op slot.
das (Tür)schloss
slot
Das Sicherheitsschloss ist neu einHet veiligheidsslot is nieuw ingegebaut.
bouwd.
der Schlüssel
sleutel
Ich kann meine Schlüssel nicht fin- Ik kan mijn sleutels niet vinden.
den. Hast du sie irgendwo gesehen? Heb jij ze ergens gezien?
die Treppe
trap
Die Treppe führt in den Keller.
De trap leidt naar de kelder.
der Keller
kelder
Unser Keller ist so klein, dass man
Onze kelder is zo klein dat je er
nicht einmal ein Fahrrad darin
niet eens een fiets in kunt zetten.
abstellen kann.
das Erdgeschoss
begane grond
In der Wohnung im Erdgeschoss
In de woning op de begane grond
wohnen Studenten.
wonen studenten.
der Stock, das Stockwerk
etage, verdieping
Wir wohnen im fünften Stock.
Wij wonen op de vijfde verdieping.
das Dach
dak
Sie hat eine kleine ZweizimmerZe heeft een kleine tweekamerwohnung direkt unter dem Dach
woning op de zolderverdieping
gekauft.
gekocht.
der Aufzug
lift
Um in das Chinarestaurant im
Om in het Chinese restaurant op
dritten Stock zu kommen, können
de derde verdieping te komen,
Sie den Aufzug nehmen oder die
kun je de lift nemen of de trap
Treppe benützen.
gebruiken.
die Halle
hal
Sie haben sich um 12 Uhr in der
Ze hebben om 12 uur afgesproken
Eingangshalle verabredet.
bij de ingang.
100
Huis
Wonen
der Garten
Der Gärtner hat den Garten schön
angelegt.
der Hof
Die Parkplätze, die zu unserer
Praxis gehören, befinden sich im
Hof.
die Garage
Dein Auto steht in der Garage.
das Tor
Das Tor ist abgeschlossen.
tuin
De tuinman heeft de tuin mooi
aangelegd.
binnenplaats
De parkeerplaatsen die bij onze
praktijk horen, liggen op de
binnenplaats.
garage
Je auto staat in de garage.
poort
De poort is afgesloten.
das Studentenwohnheim
Sie zahlt für ihr Zimmer im Studentenwohnheim 140,00 Euro.
die Baracke
Aufgrund der Wohnungsnot müssen einige Asylanten in Baracken
leben.
das Heim
Sie sind in ihr neues Heim
eingezogen.
Sie ist in einem Heim für Tumorpatienten.
der (Dach)boden
Wir können die alten Möbel auf den
Dachboden stellen.
der Fahrstuhl
Oje, der Fahrstuhl ist kaputt!
die Stufe
Vorsicht, Stufe!
der Feuerlöscher
der Notausgang
der Zaun
Wir haben uns für einen Holzzaun
entschieden.
die Antenne
Da wir inzwischen verkabelt
wurden, brauchen wir die Antenne
auf dem Dach nicht mehr.
verkabeln
studentenflat
Ze betaalt voor haar kamer in de
studentenflat 140 euro.
barak
Vanwege de woningnood moet een
aantal asielzoekers in barakken
wonen.
tehuis, huis
Ze hebben hun nieuwe woning
betrokken.
Ze woont in een tehuis voor
kankerpatiënten.
zolder
We kunnen de oude meubels op
zolder zetten.
lift
Jeetje, de lift is kapot!
trap
Let op het afstapje!
brandblusser
nooduitgang
schutting
We hebben een houten schutting
gekozen.
antenne
Omdat we inmiddels op de kabel
zijn aangesloten, hebben we de antenne op het dak niet meer nodig.
aansluiten op de kabel
Huis
6
101
6
Wonen
6.3 Woning en onderdelen
die Wohnung
Die Wohnung, die ihnen zum Kauf
angeboten wurde, hat drei Zimmer,
eine große Küche, Bad, WC und
einen Balkon.
das Zimmer
Unser Haus ist groß genug, sodass
jedes unserer drei Kinder sein
eigenes Zimmer hat.
das Fenster
Sie putzt einmal im Monat die
Fenster.
das Wohnzimmer
Wie viele Quadratmeter hat das
Wohnzimmer?
das Schlafzimmer
Susannes Schlafzimmer ist sehr
klein und ziemlich dunkel.
heizen
Ich heize im Schlafzimmer nur,
wenn es draußen sehr kalt ist.
die Küche
Weil unsere Küche sehr groß ist,
können wir in ihr essen.
Wir bieten eine große Auswahl
moderner Küchen.
das Bad(ezimmer)
Haben eine Waschmaschine und
ein Trockner im Badezimmer Platz?
die Dusche
Er geht gleich unter die Dusche.
die Badewanne
Das Badezimmer ist mit zwei
Waschbecken, einer Dusche, einer
Badewanne und einer Toilette
ausgestattet.
die Toilette
Wo ist bitte die Toilette?
das WC
Das WC befindet sich neben der
Eingangstür.
102
Woning en onderdelen
woning
De woning die u te koop is aangeboden, heeft drie kamers, een
grote keuken, badkamer, wc en
een balkon.
kamer
Ons huis is groot genoeg, zodat elk
van onze drie kinderen een eigen
kamer heeft.
raam
Ze lapt eens in de maand de
ramen.
huiskamer
Hoeveel vierkante meter is de
huiskamer?
slaapkamer
Susannes slaapkamer is erg klein
en tamelijk donker.
stoken, verwarmen
Ik verwarm de slaapkamer alleen
als het buiten erg koud is.
keuken
Omdat onze keuken erg groot is,
kunnen we er eten.
We hebben een ruime sortering
moderne keukens.
badkamer
Is er in de badkamer plaats voor
een wasmachine en een droger?
douche
Hij gaat meteen onder de douche.
badkuip
De badkamer is voorzien van twee
wastafels, een douche, een bad en
een toilet.
toilet
Waar is het toilet, alstublieft?
wc
De wc bevindt zich naast de
toegangsdeur.
Wonen
der Flur
Hängen Sie bitte Ihre Mäntel an
der Garderobe im Flur auf.
der Balkon
Vom Balkon aus können Sie den
Kölner Dom sehen.
die Terrasse
Wir sind gerade dabei, Steine für
unsere Terrasse auszusuchen.
hal, vestibule
Hang alstublieft uw mantel aan de
kapstok in de hal.
balkon
Vanaf het balkon kunt u de dom
van Keulen zien.
terras
We zijn net bezig om stenen voor
ons terras uit te kiezen.
das Apartment
Die Ausstattung des Apartments
wird Ihren Ansprüchen sicherlich
gerecht werden.
die Ausstattung
die Klingel
Ich habe die Klingel über Mittag
abgestellt, damit die Kinder nicht
aufwachen.
der Raum
Den größten Raum der Wohnung
benützen wir als Wohnzimmer.
der Saal
Sie haben einen Saal gemietet, um
ihre Hochzeit zu feiern.
das Kinderzimmer
Kinderzimmer sind oft zu klein.
das Klo
Er muss aufs Klo.
das Waschbecken
der Wasserhahn
Der Wasserhahn tropft. Kannst du
ihn bitte reparieren?
der Gang
Der Gang ist sehr hell, da die
Haustür aus Glas ist.
die Heizung
Die Heizung ist in der Regel von
Anfang Oktober bis Ende April
angestellt.
der Komfort
Die Wohnung ist mit allem Komfort
ausgestattet.
appartement, flat
De stoffering van het appartement
zal zeker aan uw verwachtingen
voldoen.
stoffering, inrichting
bel
Ik heb de bel tussen de middag
afgezet, om de kinderen niet te
wekken.
ruimte, vertrek
Het grootste vertrek van de woning gebruiken we als huiskamer.
zaal
Ze hebben een zaal gehuurd om
hun bruiloft te vieren.
kinderkamer
Kinderkamers zijn vaak te klein.
wc
Hij moet naar de wc.
wasbak, vaste wastafel
(water)kraan
De kraan druppelt. Kun je hem
alsjeblieft repareren?
gang
De gang is erg licht omdat de voordeur van glas is.
verwarming
De verwarming is in de regel van
begin oktober tot eind april aan.
6
comfort
De woning is van alle comfort
voorzien.
Woning en onderdelen
103
6
Wonen
ausstatten
der Rolladen
Alle Fenster haben Rolläden.
das Zuhause
Ihr habt ein gemütliches Zuhause.
uitrusten, voorzien
rolluik
Alle ramen hebben rolluiken.
thuis; tehuis
Het is gezellig bij jullie thuis.
6.4 Koop, huur en bewoners
suchen
Studentin sucht Zimmer mit
Dusche!
die Zweizimmerwohnung
Der Besitzer des Hauses hat eine
Zwei- und eine Dreizimmerwohnung zu vermieten.
möbliert
Am liebsten würde ich ein
möbliertes Zimmer mieten.
vermieten
Die Wohnung ist bereits vermietet.
mieten
Beabsichtigen Sie ein Haus zu
mieten oder zu kaufen?
die Miete
Wie hoch ist die Miete für dieses
Apartment?
die Nebenkosten
Die Miete beträgt 450,00 Euro einschließlich Nebenkosten.
einschließlich
die Kaution
Die Kaution für die Wohnung
beträgt zwei Monatsmieten.
der Mieter, die Mieterin
Unsere Mieter sind mit der Wohnung sehr zufrieden.
der Mietvertrag
In meinem Mietvertrag steht, dass
ich die ganze Wohnung von einem
Fachmann renovieren lassen muss,
wenn ich ausziehe.
104
Koop, huur en bewoners
zoeken
Studente zoekt kamer met douche!
tweekamerwoning
De huiseigenaar heeft een tweeen een driekamerwoning te huur.
gemeubileerd
Het liefst zou ik een gemeubileerde kamer huren.
verhuren
De woning is al verhuurd.
huren
Bent u van plan om een huis te
huren of te kopen?
huur
Hoe hoog is de huur van dit
appartement?
servicekosten
De huur bedraagt 450 euro,
inclusief servicekosten.
inclusief
waarborgsom
De waarborgsom voor de woning
bedraagt twee maandhuren.
huurder, huurster
Onze huurders zijn erg tevreden
met de woning.
huurovereenkomst, huurcontract
In mijn huurovereenkomst staat
dat ik de hele woning door een
vakman moet laten renoveren als
ik er uitga.
Wonen
6
verkaufen
verkopen
Makler sucht Eigentümer, die ihre
Makelaar zoekt eigenaars die hun
Grundstücke und Häuser verkaufen. onroerend goed en huizen
verkopen.
der Käufer, die Käuferin
koper, koopster
Bisher wurde noch kein Käufer für
Tot nu toe is er nog geen koper
das Haus gefunden.
voor het huis gevonden.
vinden
finden 〈fand, gefunden〉
Hoffentlich finde ich eine kleine
Hopelijk vind ik een kleine woning
Wohnung oder ein Zimmer!
of een kamer!
umziehen 〈zog um, umgezogen〉
verhuizen
Er ist letzte Woche umgezogen.
Hij is verleden week verhuisd.
trekken, gaan
ziehen 〈zog, gezogen〉
Wohin ziehen Sie? — Ich ziehe
Waarheen verhuist u? — Ik vernach Frankfurt.
huis naar Frankfurt.
einziehen 〈zog ein, eingezogen〉
intrekken
Die neuen Mieter ziehen nächstes
De nieuwe huurders trekken
Wochenende ein.
volgend weekeinde in het huis.
ausziehen 〈zog aus, ausgezogen〉
vertrekken
Unsere Untermieter sind vor vier
Onze onderhuurders zijn vier
Wochen ausgezogen.
weken geleden vertrokken.
der Nachbar, die Nachbarin
buurman, buurvrouw
Unsere Nachbarn sind sehr nett.
Onze buren zijn erg aardig.
wohnen
wonen
Entschuldigung, wo wohnt Frau
Neemt u me niet kwalijk, waar
Müller? — Frau Müller wohnt eine woont mevrouw Müller? — MeTür weiter.
vrouw Müller woont een deur
verder.
der Makler, die Maklerin
Dafür, dass der Makler uns eine
Wohnung vermittelt hat, müssen
wir 11⁄2 Monatsmieten an ihn
bezahlen.
vermitteln
die Zimmervermittlung
In der Zimmervermittlung der
Universität gibt es im Moment
keine neuen Zimmerangebote.
die Wohngemeinschaft
Er sucht ein Zimmer in einer
Wohngemeinschaft.
makelaar (m/v)
Voor het bemiddelen van een
woning moeten wij de makelaar
anderhalve maandhuur betalen.
bemiddelen
kamerbemiddeling
Bij het kamerbemiddelingsbureau
van de universiteit worden op het
moment geen nieuwe kamers
aangeboden.
woongroep
Hij zoekt een kamer in een woongroep.
Koop, huur en bewoners
105
6
Wonen
kalt
Wie viel kostet die Wohnung kalt?
der Vermieter, die Vermieterin
Der Vermieter wohnt leider im
gleichen Haus.
der Untermieter, die Untermieterin
Untermieter haben weniger Rechte
als Mieter.
die Sozialwohnung
Wer ein geringes Einkommen
bezieht, hat Anspruch auf eine
Sozialwohnung.
obdachlos
Er ist obdachlos geworden.
die Eigentumswohnung
Viele überlegen, ob sie eine Eigentums-wohnung kaufen sollen, da
die Mieten so hoch sind.
der Kauf
Die Wohnung wurde mir zum Kauf
angeboten.
die Immobilie
Viele Leute legen ihr Geld in
Immobilien an.
der Verkauf
Das Haus steht zum Verkauf.
der Notar, die Notarin
Sie müssen einen Termin beim
Notar für den Kaufvertrag vereinbaren.
der Kaufvertrag
die Zahlung
Zeitpunkt und Art der Zahlungen
werden im Kaufvertrag festgehalten.
verpachten
Die Gaststätte hat der Eigentümer
verpachtet.
der Bewohner, die Bewohnerin
Die meisten Bewohner dieses
Hauses sind berufstätig.
106
Koop, huur en bewoners
koud; kaal
Hoeveel kost de woning kaal?
verhuurder, verhuurster
De verhuurder woont helaas in
hetzelfde huis.
onderhuurder, onderhuurster
Onderhuurders hebben minder
rechten dan huurders.
gesubsidieerde woning
Mensen met een laag inkomen
hebben recht op een woningwetwoning.
dakloos
Hij is dakloos geworden.
eigen huis
Veel mensen overwegen of ze een
eigen huis zullen kopen, omdat de
huren zo hoog zijn.
koop
De woning is me te koop aangeboden.
onroerend goed
Veel mensen beleggen hun geld in
onroerend goed.
verkoop
Het huis staat te koop.
notaris (m/v)
U moet een afspraak maken bij de
notaris voor de koopovereenkomst.
koopovereenkomst, koopcontract
betaling
Het tijdstip en de wijze van betalen
worden in de koopovereenkomst
vastgelegd.
verpachten
Het café is door de eigenaar verpacht.
bewoner, bewoonster
De meeste bewoners van dit huis
werken.
Wonen
6
6.5 Woninginrichting
einrichten
Ich muss Ihnen ein großes Kompliment machen! Sie haben Ihre
Wohnung mit viel Geschmack
eingerichtet.
gemütlich
Euer Wohnzimmer ist sehr
gemütlich.
die Möbel
Ich bin kein Freund von großen,
schweren Möbeln.
der Schrank
Er sucht einen schwarzen drei
Meter langen Schrank für sein
Schlafzimmer.
das Regal
Alle unsere Bücher stehen in
Regalen im Wohnzimmer.
der Sessel
Die Sessel sind sehr bequem.
bequem
das Sofa
Am liebsten sitze ich abends auf
dem Sofa und lese ein gutes Buch.
der Stuhl
Die alten Stühle passen nicht zu
dem modernen Tisch.
der Tisch
Sie essen an dem großen Tisch aus
Glas, der im Wohnzimmer steht.
die Lampe
Die moderne Lampe, die im Flur
hängt, gibt viel Licht.
das Bild
Das Bild hängt schief!
hängen 〈hing, gehangen〉
der Vorhang
Mach bitte die Vorhänge auf, damit
mehr Licht ins Zimmer kommt.
inrichten
Ik moet u een groot compliment
maken! U heeft uw woning met
veel smaak ingericht.
gezellig
Jullie huiskamer is erg gezellig.
meubel
Ik ben geen liefhebber van grote,
zware meubelen.
kast
Hij zoekt een zwarte, drie meter
lange kast voor zijn slaapkamer.
boekenkast, boekenrek
Al onze boeken staan in boekenkasten in de huiskamer.
fauteuil
De fauteuils zijn erg comfortabel.
gemakkelijk, comfortabel
bank, sofa
Het liefst zit ik ’s avonds op de
bank een goed boek te lezen.
stoel
De oude stoelen passen niet bij de
moderne tafel.
tafel
Ze eten aan de grote glazen tafel in
de huiskamer.
lamp
De moderne lamp in de hal geeft
veel licht.
foto
De foto hangt scheef!
hangen
(over)gordijn
Maak alsjeblieft de gordijnen open,
zodat er meer licht de kamer
binnenkomt.
Woninginrichting
107
6
108
Wonen
der Teppich
Im Wohnzimmer lagen kostbare
Teppiche auf dem Boden.
der Spiegel
Du kannst dich im Spiegel im Flur
anschauen.
das Bett
Er hat sich vor zwei Monaten ein
neues Bett gekauft.
Wie oft pro Monat beziehst du die
Betten?
der Herd
Wir haben einen elektrischen Herd.
der (Back)ofen
Der Backofen lässt sich schwer
reinigen.
Vorsicht, die Brötchen sind
noch ganz heiß! Sie sind gerade
frisch aus dem Ofen gekommen.
der Kühlschrank
Sie möchte sich einen Kühlschrank
kaufen, der möglichst wenig Strom
verbraucht.
verbrauchen
der Geschirrspüler, die Spülmaschine
Du kannst den schmutzigen Teller
nicht mehr in den Geschirrspüler
stellen, er läuft bereits.
schmutzig
tapijt
In de huiskamer lagen kostbare
tapijten op de vloer.
spiegel
Je kunt je in de spiegel in de hal
bekijken.
bed
Hij heeft twee maanden geleden
een nieuw bed gekocht.
Hoe vaak per maand verschoon je
de bedden?
fornuis
We hebben een elektrisch fornuis.
(bak)oven
De oven is moeilijk schoon te
maken.
Voorzichtig, de broodjes zijn nog
heel heet! Ze komen net uit de
oven.
koelkast
Ze wil een koelkast kopen die zo
weinig mogelijk stroom verbruikt.
die Einrichtung
Sie haben eine moderne Einrichtung.
die Kommode
Meine kleine Kommode hat vier
Schubladen.
die Schublade
Die Unterhosen sind in der
untersten Schublade.
die Couch
Ich suche eine Couch aus braunem
Leder.
inrichting
U heeft een moderne inrichting.
Woninginrichting
verbruiken
vaatwasser, afwasmachine
Je kunt het vuile bord niet meer in
de afwasmachine zetten; die draait
al.
vuil
commode, latafel
Mijn kleine commode heeft vier
laden.
la(de)
De onderbroeken liggen in de
onderste la.
bank, divan
Ik zoek een bruine leren bank.
Wonen
die Garderobe
Diese Garderobe kann innerhalb
von drei Monaten geliefert werden.
die (Blumen)vase
Bitte stell die Blumenvase auf den
Tisch.
die Gardine
Hängen Sie bitte heute die Gardinen ab, und waschen Sie sie!
der Teppichboden
Ein Quadratmeter von diesem
Teppichboden aus reiner Wolle
kostet 30,00 Euro.
das Parkett
Wir lassen Parkett legen.
die Glühbirne
Die Glühbirne ist durchgebrannt.
die Matratze
Von dieser weichen Matratze
bekomme ich Rückenschmerzen.
die (Bett)decke
Deck dich mit der Bettdecke gut zu!
zudecken
das Kissen
die Bettwäsche
Wie oft wechselst du die Bettwäsche?
die Liege
Ich lege mich auf die Liege in den
Garten.
die Mikrowelle
Sie wärmt das Essen in der Mikrowelle auf.
die Tiefkühltruhe
Unsere Tiefkühltruhe fasst 262 Liter.
6
garderobe, kapstok
Deze garderobe kan binnen drie
maanden worden geleverd.
(bloemen)vaas
Zet de vaas alsjeblieft op tafel.
gordijn, vitrage
Neem alstublieft vandaag de
gordijnen af en was ze!
vaste vloerbedekking
Een vierkante meter van deze
wollen vloerbedekking kost 30
euro.
parket
We laten parket leggen.
gloeilamp
De gloeilamp is doorgebrand.
matras
Van deze zachte matras krijg ik
rugpijn.
deken
Dek je met de deken goed toe!
toedekken
kussen
beddengoed
Hoe vaak verschoon je het beddengoed?
stretcher
Ik ga op de stretcher in de tuin
liggen.
magnetron
Zij warmt het eten in de magnetron op.
diepvrieskist
In onze diepvrieskist gaat 262 liter.
6.6 Huishouding en huishoudelijke werkzaamheden
der Hausmann, die Hausfrau
Karl ist Hausmann.
der Haushalt
Ich brauche jemanden, der mir im
Haushalt hilft.
huisman, huisvrouw
Karl is huisman.
huishouden
Ik heb iemand nodig die me bij
het huishouden helpt.
Huishouding en huishoudelijke werkzaamheden
109
6
Wonen
aufräumen
Räum bitte dein Spielzeug auf!
die Ordnung
Ich muss noch schnell die Wohnung in Ordnung bringen, bevor
wir einkaufen gehen können.
putzen
Die Treppe muss unbedingt geputzt
werden.
der Besen
Sie hat den Boden mit dem Besen
gefegt.
fegen
wischen
der Staub
Wischen Sie bitte den Staub von
den Schränken und Kommoden!
das Tuch
Tücher finden Sie in der obersten
Schublade des Küchenschranks.
der Staubsauger
Ihr neuer Staubsauger saugt sehr
gut.
abwaschen 〈wäscht ab, wusch ab,
abgewaschen〉
Kann ich Ihnen beim Abwaschen
helfen?
sauber
Die Gläser sind im Geschirrspüler
nicht ganz sauber geworden.
das Geschirrtuch
abtrocknen
Spülst du lieber oder trocknest du
lieber ab?
an sein 〈ist an, war an, an gewesen〉
Der Herd ist gerade noch an
gewesen.
aus sein 〈ist aus, war aus, aus
gewesen〉
Bevor sie aus dem Haus geht,
kontrolliert sie, ob alle elektrischen
Geräte aus sind.
110
Huishouding en huishoudelijke werkzaamheden
opruimen
Ruim alsjeblieft je speelgoed op!
orde
Ik moet nog snel de woning in
orde maken, voordat we boodschappen kunnen gaan doen.
schoonmaken
De trap moet beslist worden
schoongemaakt.
bezem
Ze heeft de vloer met de bezem
geveegd.
vegen
dweilen
stof
Stof alstublieft de kasten en
commodes!
doek
Doeken vindt u in de bovenste la
van de keukenkast.
stofzuiger
Uw nieuwe stofzuiger zuigt erg
goed.
afwassen
Kan ik u helpen met afwassen?
zuiver
De glazen zijn in de vaatwasser
niet helemaal schoon geworden.
theedoek
afdrogen
Was je liever af of droog je liever
af?
aan zijn, aan staan
Het fornuis is net nog aan
geweest.
uit zijn, uit staan
Voordat ze het huis verlaat, controleert ze of alle elektrische
apparaten uit zijn.
Wonen
wegwerfen 〈wirft weg, warf weg,
weggeworfen〉
Das Fleisch muss weggeworfen
werden, weil es nicht mehr gut ist.
der Abfall
Wirf den Abfall bitte in den Abfalleimer.
der Müll
Wir müssen versuchen den Müll
zu reduzieren.
wegwerpen
die Hausarbeit
Alles, was mit Hausarbeit zu tun
hat, macht mir keinen Spaß!
die Unordnung
Die ganze Wohnung befindet sich
in Unordnung.
sauber machen
Die Putzfrau macht gerade gründlich die Wohnung sauber.
gründlich
der Putzmann, die Putzfrau
dreckig
Der Küchenboden ist ganz dreckig,
ich werde ihn feucht wischen.
der Schmutz
Seitdem sich die Baustelle vor unserem Haus befindet, kommt man
gegen den Schmutz nicht mehr an.
das Putzmittel
Um die Umwelt nicht noch mehr
zu belasten, sollten Putzmittel
und Waschpulver sparsam verwendet werden.
der Eimer
der Lappen
kehren
Bevor ich die Treppe wische, kehre
ich sie.
(staub)saugen
Bitte saugen Sie die Böden im
ganzen Haus täglich.
huishoudelijk werk
Alles wat met huishoudelijk werk
te maken heeft, vind ik niet leuk!
wanorde
Het is een puinhoop in het hele
huis.
schoonmaken
De schoonmaakster maakt de
woning net grondig schoon.
grondig
schoonmaker, schoonmaakster
vuil
De keukenvloer is behoorlijk vuil,
ik zal hem dweilen.
vuil, smerigheid
Sinds er voor ons huis gebouwd
wordt, is er geen schoonmaken
meer aan.
schoonmaakmiddel
Om het milieu niet nog meer te
belasten, moet zuinig worden
omgegaan met schoonmaak- en
wasmiddelen.
emmer
lap
vegen
Voordat ik de trap dweil, veeg ik
hem.
(stof)zuigen
Zuig alstublieft dagelijks de vloer
in het hele huis.
6
Het vlees moet worden weggegooid omdat het niet goed meer is.
afval
Gooi het afval alsjeblieft in de
vuilnisemmer.
afval, vuilnis
We moeten proberen om de hoeveelheid afval te verminderen.
Huishouding en huishoudelijke werkzaamheden
111
6
Wonen
staubig
Auf dem Dachboden ist es sehr
staubig.
spülen
In unser Wohngemeinschaft muss
jeder einmal in der Woche spülen.
der Abfalleimer
Der Abfalleimer steht im Bad neben
der Toilette.
die Biotonne
der Komposthaufen
Immer mehr Leute richten einen
Komposthaufen ein, um ihre Abfallmenge zu verringern.
die Mülltonne
Glas gehört nicht in die Mülltonne,
sondern in den Glascontainer.
das Altpapier
Wir sammeln das Altpapier getrennt
vom übrigen Müll.
das Altglas
Altglas gehört nicht in die Mülltonne, sondern in den Glascontainer.
der Glascontainer
Auf den Parkplätzen der meisten
Supermärkte befinden sich Glascontainer.
der grüne Punkt
Verpackungen mit dem „grünen
Punkt“ kommen in den „gelben
Sack“.
der gelbe Sack
Die „gelben Säcke“, die jeder Haushalt kostenlos erhält, werden einmal im Monat abgeholt.
112
Huishouding en huishoudelijke werkzaamheden
stoffig
Op zolder is het erg stoffig.
afwassen
In onze woongroep moet iedereen
eens per week afwassen.
vuilnisemmer, afvalemmer
De afvalemmer staat in de badkamer naast het toilet.
ton voor biologisch afval, GFT-vat
composthoop
Steeds meer mensen leggen een
composthoop aan, om de hoeveelheid huisvuil te verminderen.
vuilnisbak
Glas hoort niet in de vuilnisbak,
maar in de glasbak.
oud papier
We verzamelen oud papier los van
het overige huisvuil.
wegwerpglas
Wegwerpglas hoort niet in de vuilnisbak maar in de glasbak.
glasbak, glascontainer
Op de parkeerplaatsen van de
meeste supermarkten staan glasbakken.
‘groene punt’
Verpakkingen met de “groene
punt” komen in de “gele zak”.
‘gele zak’
De “gele zakken” die elk huishouden gratis krijgt, worden eens per
maand opgehaald.