Afwerklagen op meubelen 1800
Transcription
Afwerklagen op meubelen 1800
Universiteit van Amsterdam Opleiding conservering en restauratie van cultureel erfgoed masterscriptie, specialisatie Hout en Meubelen Afwerklagen op meubelen 1800 - 1900 Reconstructies van negentiende-eeuwse afwerklagen op basis van onderzoek naar contemporaine bronnen August Sander, De Vernisser, ca. 1930. Sophia Alexandra Glerum 5836816 [email protected] vakdocent: dhr. H. den Otter scriptiebegeleider: mw. ir. S.M. Nijhuis tweede lezer: mw. drs. P.M. de Pree-Dommisse augustus 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Voorwoord Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afronding van mijn MA conservering en restauratie van cultureel erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam in de richting hout en meubelen. Op zoek naar een onderwerp voor mijn onderzoek kwam ik al vrij snel op historisch bronnenonderzoek en niet veel later op de combinatie met vernissen uit. Mijn interesse in historische bronnen werd gewekt bij een werkstuk dat ik tijdens het eerste jaar van mijn master heb geschreven over het gebruik van natuurlijke kleurstoffen om mahonie te imiteren. Over het bronnenonderzoek en de reconstructie van historische beitsen hebben Hans Michaelsen en Ralf Buchholz enkele jaren geleden het bijzonder ‘gründliche’ boek Vom Färben des Holzes. Holzbeizen von der Antike bis in die Gegenwart geschreven, dat als voorbeeld heeft gediend voor de opzet van mijn onderzoek en de scriptie die daar uit volgde. Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken; natuurlijk te beginnen met mijn begeleiders Sylvia Nijhuis voor haar praktische en onmisbare advies en Herman den Otter, die zich op een gegeven moment toch wel zorgen begon te maken omdat ik nog in het atelier met mijn afwerklagen bezig was terwijl ik toch echt moest gaan schrijven . Henk van Keulen was zo vriendelijk mij meerdere keren te begeleiden bij het stoken van de beruchte olievernissen en mij zijn thermometer uit te lenen. Daarbij heeft hij mij erg geholpen met een tussentijdse GC-MS-analyse van de zoveelste – door mij als mislukt afgedane – copalvernis, waaruit bleek dat het resultaat lang zo slecht nog niet was. Mijn dank gaat ook uit naar ‘het vernisclubje’ (de deelnemers aan het tripartite-onderzoek op het gebied van afwerklagen op meubels: Paul van Duin, Andrea Coerdt, Iskander Breebaart, Ron Kievits, Henk van Keulen en Herman den Otter) omdat ik met hen meerdere keren mee mocht op hun zoektocht naar originele afwerklagen in de collectie van het Rijksmuseum en Sint Hubertus. Koen Padding van Magister Varnish Products heeft mij erg geholpen door mij te voorzien van door hem gesmolten barnsteen. Zonder hem had ik, ondanks verwoede pogingen, geen barnsteenvernis kunnen maken. Ook wil ik graag de docenten en studenten van de afdeling metaal van de UvA bedanken, waar ik vele dagen het atelier heb mogen bezetten voor het stoken van de olievernissen. Ik heb bij mijn onderzoek erg veel gehad aan het bronnenonderzoek naar afwerklagen op meubels dat wij master II studenten dit jaar hebben uitgevoerd. Auke Gerrits, Diederik Kits Nieuwenkamp en natuurlijk Helbertijn Krudop, jullie harde werk heeft mij heel wat bespaard, mijn dank is groot. Ten slotte rest mij nog diegenen te bedanken die mij hebben geholpen bij het schrijven van deze nogal uit de kluiten gewassen scriptie: met name mijn vader, die mij heel erg heeft geholpen door deze, voor niet-restauratoren wellicht minder interessante tekst, voor mij na te lezen. Thijs Janssen verdient om dezelfde reden een eervolle vermelding. 1 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 1 Samenvatting........................................................................................................................................... 4 English Abstract ....................................................................................................................................... 4 1. Inleiding ........................................................................................................................................... 5 2. Huidige stand van wetenschap ....................................................................................................... 8 3. Kunsthistorische achtergrond ....................................................................................................... 10 4. Onderzoek receptuur in contemporaine bronnen. ....................................................................... 12 5. 6. 7. 4.1. Kritische benadering bronnenmateriaal ............................................................................... 12 4.2. Negentiende-eeuwse bronnen.............................................................................................. 12 4.3. Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 13 Typen afwerklagen en gevonden receptuur. ................................................................................ 19 5.1. Olievernis ............................................................................................................................... 20 5.2. Spiritusvernis ......................................................................................................................... 22 5.3. Vluchtige olievernis (Terpentijnolievernis) ........................................................................... 24 5.4. Politoer .................................................................................................................................. 24 5.5. Was ........................................................................................................................................ 26 5.6. Olie afwerking........................................................................................................................ 28 Instructies in de bronnen .............................................................................................................. 29 6.1. Voorbereiding van het hout .................................................................................................. 29 6.2. Het aanbrengen en polijsten van afwerklagen ..................................................................... 31 Bestanddelen afwerklagen. ........................................................................................................... 36 7.1. Oplosmiddelen ...................................................................................................................... 36 7.2. Harsen en balsems ................................................................................................................ 38 7.3. Was ........................................................................................................................................ 44 7.4. Kleur- en hulpstoffen............................................................................................................. 44 2 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8. Reconstructie................................................................................................................................. 46 8.1. Algemeen............................................................................................................................... 46 8.2. Selectie recepten en verantwoording werkwijze. ................................................................. 46 8.3. Recepten en reconstructie afwerklagen ............................................................................... 51 8.4. Voorbehandeling proefplankjes ............................................................................................ 60 8.5. Aanbrengen en polijsten afwerklagen. ................................................................................. 61 9. Resultaten reconstructie ............................................................................................................... 63 10. Conclusie ................................................................................................................................... 70 11. Literatuur. .................................................................................................................................. 71 12. Afbeeldingen ............................................................................................................................. 75 13. Bijlagen ...................................................................................................................................... 76 Bijlage I: Foto’s reconstructies. ......................................................................................................... 76 Bijlage II: Overzicht gebruikte materialen reconstructie .................................................................. 89 Bijlage III: Overzicht bronnen 1600 – 1930 met standplaats. ........................................................... 91 Bijlage IV: Gevonden receptuur. ....................................................................................................... 97 Bijlage V: Tabellen oude maten....................................................................................................... 178 3 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Samenvatting Hoewel er in de negentiende eeuw een breed scala aan afwerklagen gebruikt moet zijn geweest, zijn we tegenwoordig, onder andere door de restauratiepraktijk van de afgelopen eeuw, voornamelijk bekend met schellak en was als afwerklaag. Om een beter inzicht te krijgen in de verschillende afwerklagen die voorhanden waren, is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar receptuur en instructies op het gebied van afwerklagen in schriftelijke bronnen uit de periode 1800-1900. Hierbij lag de nadruk op receptuur uit Nederlandstalige, Engelse, Franse en Duitse bronnen. Bij het inventariseren van de bronnen zijn alleen die recepten en instructies meegenomen die expliciet bedoeld waren voor toepassing op meubelen of houten objecten. Op basis van de gevonden informatie is er een selectie gemaakt van 12 afwerklagen die vervolgens zijn gereconstrueerd om zo ook een idee te krijgen van hoe deze afwerklagen eruit zouden hebben gezien. Hiervoor is gekozen voor het reconstrueren van drie olievernissen, vier spiritusvernissen, één terpentijnolievernis, twee politoeren (waarvan één in twee verschillende oplossingen) en twee wasafwerkingen (allebei met een variatie waardoor er dus eigenlijk sprake is van vier). Deze afwerkingen zijn volgens de gevonden receptuur bereid en volgens de instructies uit de negentiendeeeuwse bronnen aangebracht op met mahonie gefineerde proefplankjes van 24 x 40 cm. Om te zien wat het effect zou zijn van het, in de literatuur vaak genoemde, voorbereiden van het hout door het te voorzien van een laag lijmwater of een laag drogende lijnolie werden deze variaties ook toegepast op de proefplankjes. Na de afwerklagen te hebben aangebracht en afgewerkt, kan er een indruk gekregen worden van het bedoelde uiterlijk van de afwerklaag en het verschil met de afwerklagen zoals we die vandaag de dag gewend zijn te zien. English Abstract Although a wide variety of varnishes and coatings has been used in the nineteenth century, we nowadays are mostly familiar with the appearance of a shellac based French polish or a wax coating, being the coatings that have been used in restoration for the last hundred years. To obtain better knowledge on the coatings which were available during the nineteenth century, research has been performed on the recipes and instructions appearing in Dutch, French, German and English written sources from the period 1800-1900. During the selection process only the recipes and instructions were selected that dealt explicitly with the finishing of furniture or wooden objects. Based on the information that was found during this research, a selection of 12 coatings was made, which were to be reconstructed to get an idea of their original appearance. The following selection was made: three oil varnishes, four alcohol varnishes, one varnish based on oil of turpentine, two French polishes (one of which was made in two different solutions), and two wax polishes (which both had a variation in composition, so in fact four wax polishes). These coatings were prepared according to the found recipes and were applied according to the original instructions to test samples of mahogany veneered multiplex of 24 x 40 cm. To get an idea of the effect of the preparation of the wood, by adding a layer of diluted glue size or drying linseed oil before applying a coating, both were applied to the test samples. After the coatings were applied and finished an impression could be obtained of the intended appearance of the original coatings and the way in which they differ from the coatings we are used to see nowadays. 4 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 1. Inleiding Bij de conservering en restauratie van meubelen kom je zelden een originele afwerklaag op een object tegen. Het onderhouden van een meubel door het regelmatig van een laag was te voorzien is een oud gebruik en bij voorgaande restauraties zijn meubels – vooral vanaf de negentiende eeuw – voorzien van een nieuwe schellakvernis of wasafwerking na het verwijderen van de originele afwerklaag. Dit heeft tot resultaat dat wanneer tegenwoordig de afwerklaag van een meubel geanalyseerd wordt, men voornamelijk schellak en/of was vindt. De vernis op basis van schellak en alcohol (ook wel schellakpolitoer genoemd) werd pas vanaf de jaren twintig van de negentiende eeuw op grote schaal toegepast en is dus historisch onjuist op meubelen uit ouderen perioden. In de loop der eeuwen is er een groot scala aan afwerkmethoden ontwikkeld. Men kon bijvoorbeeld kiezen voor een vernis waarin een natuurlijke hars werd opgelost in een drogende olie, een vluchtige olie of in alcohol. Daarnaast zijn er ook afwerkmethoden bekend waarbij alleen een drogende olie gebruikt werd en wordt er in bronnen naast het gebruik van een was ook gesproken van een mengsel van was en hars. De visuele eigenschappen verschillen per type afwerklaag en moeten hun invloed hebben gehad op het uiterlijk van het meubel. Probleemstelling Het effect dat de manier van afwerken op een meubel heeft gehad, is tegenwoordig meestal verloren gegaan. Dit kan komen door voorgaande restauraties waarbij de oorspronkelijke afwerklaag verwijderd is en onderhoud of door het verouderen van de afwerklaag zelf. Wanneer men niet bekend is met de verschillende mogelijkheden kan er, wanneer het nodig of wenselijk blijkt de afwerklaag bij de restauratie te verwijderen, bij het kiezen van een nieuwe afwerking gekozen worden voor een afwerklaag met een geheel ander effect. Hoewel we vaak niet weten wat er aanvankelijk op heeft gezeten, zou een overzicht van de verschillende mogelijkheden de keuze voor een nieuwe afwerklaag vergemakkelijken. Er hoeft dan niet gekozen te worden voor een historisch recept maar er kan ook een moderne vernis of was gebruikt worden die een vergelijkbaar effect heeft. Doelstelling Met mijn scriptie wil ik proberen antwoord te krijgen op de vraag welke afwerklagen er in de negentiende eeuw beschikbaar en gangbaar waren, hun samenstelling, wijze van opbrengen en hun uiterlijk. Middels onderzoek naar historische bronnen hoop ik inzicht te krijgen in de verschillende methoden en technieken. Om de bruikbaarheid van de in de literatuur gevonden informatie te testen en een idee te krijgen van het uiterlijk van negentiende-eeuwse afwerklagen zal ik twaalf verschillende afwerklagen naar historische recepten en instructies reconstrueren. Het zal gaan om drie olievernissen, vier spiritusvernissen, één terpentijnolievernis, twee politoeren en twee wasafwerkingen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in zowel een geschreven overzicht van de beschikbare afwerklagen in de vorm van deze scriptie als een visueel overzicht in de vorm van twaalf testplanken met verschillende afwerklagen. 5 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Referentiemateriaal voor GC-MS analyse Daarnaast heeft mijn scriptie hopelijk nog een ander resultaat dat kan helpen bij toekomstige analyses van afwerklagen op meubelen met GC-MS1. Uit de resultaten van analyses van afwerklagen van meubels, die in het verleden door Henk van Keulen gedaan zijn, is gebleken dat het niet altijd mogelijk is de exacte samenstelling van de afwerking vast te stellen. Zo is de aanwezigheid van fossiele harsen zoals copal en barnsteen moeilijk te bevestigen, terwijl de recepten vaak uitgaan van bijvoorbeeld 20 gram hars in 40 gram olie . Om (fossiele) harsen te kunnen gebruiken in een olievernis, moeten ze op een hoge temperatuur gekookt worden in een drogende olie (bijna altijd lijnolie). Het is mogelijk dat hierbij een chemische verandering optreedt van uitgangsstoffen. Dit, en de natuurlijke veroudering van de vernis, kan er voor zorgen dat er voor de aanwezigheid van (fossiele) harsen weinig bewijs is in GC-MS analyses. De door mij te maken reconstructies van afwerklagen zullen, buiten het tijdsbestek van deze scriptie, kunstmatig verouderd worden en als referentie kunnen worden gebruikt voor toekomstige GC-MS analyses. Dit kan ook van pas komen voor het tripartite-onderzoek naar blanke afwerklagen waar het Rijksmuseum, de UvA en het RCE op dit moment aan deelnemen. Binnen dat onderzoek wordt er in de collecties van het Rijksmuseum en het RCE op zoek gegaan naar originele afwerklagen. Hiervoor is door Andrea Coerdt een checklist samengesteld aan de hand waarvan meubels geanalyseerd en originele afwerklagen herkend kunnen worden. Wanneer er wordt vermoed dat het een originele afwerklaag betreft, wordt er een monster genomen en geanalyseerd met behulp van GC-MS. Deze resultaten worden vervolgens weer gecombineerd met de visuele analyse naar aanleiding van de checklist om uitsluitsel te kunnen geven of de afwerklaag mogelijk origineel is of niet. Aanpak Het onderzoek naar historische bronnen vormt de kern van het onderzoek. Pas als je gedegen kennis hebt van de afwerklagen en methoden die in de negentiende eeuw beschikbaar waren, kun je bepalen welke afwerklagen je naar alle waarschijnlijkheid vaker tegen zou zijn gekomen. Hoewel er maar een beperkt aantal Nederlandstalige bronnen beschikbaar is, bleek tijdens het bronnenonderzoek vrij snel dat er door heel Europa een grote uitwisseling van informatie op dit gebied is geweest. Receptenboeken werden in verschillende talen vertaald, zoals bijvoorbeeld het boek van de Zwitser Tingry, dat een jaar na de eerste druk in het Engels vertaald werd uitgegeven in Londen. Ook de gevonden Nederlandse bronnen blijken vertalingen uit het Duits en Engels te zijn en bevatten recepten die al eerder gepubliceerd waren. Het receptenboekje dat Gen Cohen in het archief van Horrix heeft gevonden, lijkt een versie te zijn van het in 1839 in het Nederlandse uitgegeven boek door Thomson. In hoofdstuk 4 zal er uitgebreider ingegaan worden op de gevonden bronnen en hoe deze zich tot elkaar verhouden. In het volgende hoofdstuk zal ik de in de bronnen gevonden afwerklagen en recepturen per type afwerklaag bespreken, gevolgd door hoofdstuk 6 waarin ik meer zal ingaan op de manier van verwerken van de afwerklagen. Na een hoofdstuk met algemene informatie over de grondstoffen die men in de negentiende eeuw gewoon was te gebruiken voor het bereiden van afwerklagen, zal ik de in deze voorgaande hoofdstukken verkregen 1 Gas Chromatografie Massa Spectrometrie, een analysemethode om organische verbindingen, zoals die van harsen en bindmiddelen, te herkennen. 6 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 informatie gebruiken voor het maken van de reconstructies. Het maken van deze reconstructies zal besproken worden in hoofdstuk 8, gevolgd door mijn interpretatie en de conclusie. 7 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 2. Huidige stand van wetenschap Er is de laatste decennia onderzoek gedaan naar verschillende aspecten op het gebied van afwerklagen op meubelen. Opvallend is dat een groot deel van het onderzoek in Duitsland gedaan is. De literatuur die zich bezig houdt met bronnenonderzoek en/of reconstructies is onder te verdelen in een tweetal groepen. De eerste groep bestaat uit het algemene bronnenonderzoek over afwerklagen uit een bepaalde periode, al dan niet naar aanleiding van een specifiek meubel. Brachert heeft bijvoorbeeld in een aantal delen van Restauro2 en het latere Beiträge zur Konstruktion und Restaurierung alter Möbel een overzicht gegeven van historische blanke vernissen en meubelpolitoeren. Na een inleiding behandelt hij eerst de manieren waarop het hout volgens de aanwijzingen in de literatuur voorbehandeld wordt door het te schuren en te polijsten. Vervolgens beschrijft hij de receptuur per type vernis. Al in de oude bronnen vanaf de zeventiende eeuw wordt er een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten vernissen. Alle vernissen worden gemaakt op basis van een natuurlijke (al dan niet gefossileerde) hars maar het toegevoegde oplosmiddel verschilt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vernissen op basis van een vluchtige olie, vernissen waarbij de hars in een drogende olie wordt opgelost en de spiritus- of wijngeestvernissen waarbij een sterke alcohol als oplosmiddel dient. Brachert beschrijft per vernistype zijn bevindingen uit het verrichte bronnenonderzoek3. Stappel4 heeft voor zijn afstudeerscriptie een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd naar vernissen en beitsen tussen 1680 en 1730. Binnen dit onderzoek heeft hij ook de beitsen en afwerklagen van een aantal meubels geanalyseerd en gereconstrueerd. Het ging hier met name over reconstructies van blanke afwerklagen over een zwart gebeitste ondergrond. Zijn reconstructies zijn gebruikt als referentiemateriaal voor FTIR analyse maar uit de scriptie blijkt niet of er ook naar het uiterlijk van de afwerklagen is gekeken. Michaelsen geeft in zijn artikel in Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung5 een overzicht van transparante afwerklagen vergelijkbaar met de artikelen van Brachert uit 1978. Michaelsen behandelt echter niet alleen de vernissen maar gaat ook in op het voorbehandelen van hout door het met lijmwater te bestrijken en hij behandelt het gebruik van was en waspolitoer zoals dat beschreven wordt in historische bronnen. In zijn artikel schrijft hij ook over het gebruik van lijnolie om het hout mee te polijsten en over het gebruik van olie als afwerklaag op mahonie in de vorm van een soort politoer. Hij maakt ook een begin met een overzicht van aanwijzingen in de literatuur voor het reinigen en het onderhoud van meubelen. Dit hoofdstuk breidt Michaelsen in 1999 uit tot een groter artikel in datzelfde tijdschrift genaamd “Wie den Meubeln der Glanz zu erhalten ist”6. In dit artikel geeft hij een overzicht van aanwijzingen in de historische bronnen vanaf 1700 tot en met de commercieel geproduceerde onderhoudswassen en oliën in de eerste helft van de twintigste eeuw. De tweede groep publicaties bestaat uit onderzoek gedaan naar aanleiding van een case-study. Anne Sophie van Leeuwen heeft in haar afstudeerscriptie van 2003 voor de ICN opleiding tiot hout en meubelrestaurator onderzoek gedaan naar het veranderde uiterlijk van het eetkamerameublement in het jachthuis Sint Hubertus. Zij heeft daar niet alleen gekeken naar de verbleking van het coromandelhout waaruit de meubelen gemaakt zijn maar ook naar de originele afwerklaag. Ze kwam 2 Brachert 1978. Het aantal bronnen waar hij zijn tekst op baseert is echter maar beperkt. 4 Stappel 1997. 5 Michaelsen 1997. 6 Michaelsen 1999. 3 8 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 tot de conclusie dat er een was opgezeten heeft met als hoofdbestanddelen bijenwas en paraffine. Binnen haar scriptieonderwerp heeft zij echter geen bronnenonderzoek naar de afwerklaag verricht en heeft zij van de was geen reconstructie gemaakt. De scriptie die Gen Cohen in 2009 schreef voor haar afstuderen aan de opleiding van het ICN komt op dit moment dicht in de buurt van wat ik voor ogen heb met mijn onderzoek. Zij heeft naar aanleiding van een aantal salonkasten van de firma Horrix onderzoek gedaan naar de afwerking op die meubels. In haar scriptie geeft ze eerst een overzicht van de grondstoffen (wassen, harsen, olie) die gebruikt worden voor het maken van afwerklagen. In het daarop volgende hoofdstuk geeft zij een overzicht van de beschikbare bronnen en een aantal voorbeelden van recepten die ze daarin gevonden heeft per type (spiritusvernissen, vernissen op basis van vluchtige olie en olieharsvernissen). Bij archiefonderzoek ontdekte zij het oude receptenboek van de meubelmakerij7 waarvan de ingrediënten exact overeen bleken te komen met de resultaten van de later uitgevoerde GC-MS analyse van de meubelen. In het archief van Horrix heeft ze ook gekeken naar de zichtmappen die een soort catalogus vormden van de geproduceerde meubelen. Ook kwam ze er losse bladzijden tegen met aanwijzingen voor het onderhoud van Horrix meubelen: één voor meubelen met een olie afwerking en één voor meubelen die voorzien waren met een politoer. Ze heeft vervolgens de gevonden vernissen, bestaande uit een schellakvernis en een barnsteen olievernis en een zwart gepigmenteerde versie van beide, gereconstrueerd en gekeken naar het visuele effect hiervan. Door gebrek aan tijd heeft ze echter de reconstructies niet optimaal kunnen uitvoeren. Daarnaast blijkt uit verschillende artikelen dat, wanneer een meubel ontdaan moest worden van zijn afwerklaag of wanneer het een complete reconstructie betreft, er gekeken wordt naar originele receptuur om tot een geschikte afwerklaag te komen. Hier worden dan echter meestal maar enkele recepten uitgekozen en gereconstrueerd. Een voorbeeld hiervan is het onlangs verschenen artikel in “Beiträge zur Erhaltung von Kunst- und Kulturgut” door Lucas Nierhaus8 waarin de reconstructie van het in WO II verwoestte Ertruskische kabinet in het Potsdammer Stadtschloss besproken wordt. De eind achttiende-eeuwse betimmeringen van het kabinet zijn gereconstrueerd en naar aanleiding van historische recepten, gedetailleerde aquarels uit de tijd zelf en foto’s van voor de oorlog is er voor een afwerklaag gekozen. 7 8 Fabristichting, ’s-Hertogenbosch. Nierhaus 2010. 9 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 3. Kunsthistorische achtergrond Een afwerklaag wordt om verschillende redenen op een meubel of houten object aangebracht. De meest praktische reden is om het hout van het meubel te beschermen tegen invloeden van buitenaf, hoewel de isolerende functie van afwerklagen wat dat betreft meestal te wensen overlaat. De andere en wellicht de belangrijkste functie van een afwerklaag is dan ook het effect dat deze op het uiterlijk van het meubel heeft. Met de opkomst van de neoclassicistische stijlen aan het einde van de achttiende eeuw kwam er steeds meer aandacht voor de kleur en structuur van het hout zelf in plaats van de kleurige marquetterieën van de periodes daarvoor. Dit vroeg om nieuwe afwerklagen die niet per se blank hoefden te zijn, maar vooral de schakeringen van het hout mooi moesten laten uitkomen9. Vooral met de komst van de empire stijl onder invloed van het Franse hof van Napoleon werd er steeds meer nadruk gelegd op het hout zelf. Deze ontwikkeling kan niet apart gezien worden van de groeiende populariteit van het gebruik van mahonie, dat vanaf halverwege de achttiende eeuw langzaam zijn intrede maakte in Europa. Uit aanwijzingen die Stöckel in het Praktisches Handbuch uit 1815 geeft zou je kunnen opmaken dat ook de mode wat betreft de afwerking van mahonie verandert. Was het in de late achttiende eeuw volgens Stöckel nog mode om het mahoniehout met een drogende lijnolie op te schuren om het hout zo donker en diep van kleur als mogelijk te krijgen, in de vroege negentiende eeuw werd er voornamelijk een waspolitoer toegepast. Met deze bijenwas opgelost in terpentijnolie werd het mahonie zo licht en natuurlijk mogelijk gehouden10. Afbeelding 1: Empire Guéridon, 1810-1820, collectie Victoria and Albert Museum. Afbeelding 2: Johann Stephan Decker, Woonkamer in het appartement van aartshertogin Sophie in Blauen Hof in Laxenburg, 1826, gouache, 25 x 25 cm, Stiftung Preussische Schlösser und Gärten Berlin-Brandenburg, Potsdam. Met de opkomst van de Biedermeier en Louis-Philippe stijl rond de jaren 1820 verdwijnt ook voor een groot deel het messing beslag, dat tijdens het empire de meeste meubels voor een aanzienlijk deel bedekte ( zie afb. 1 ), van het meubel11. Er ontstaat een mode voor een strakkere vorm waarbij het hout in de vorm van zorgvuldig uitgekozen en gearrangeerde fineren alle aandacht krijgt. In het interieur op afbeelding 2 is een bureau te zien waarbij de “achterkant” is voorzien van een bloemmahonie-fineer dat in een decoratief patroon is aangebracht. Wat afwerklagen betreft loopt deze ontwikkeling gelijk met het verfijnen van de techniek van de schellakpolitoer12. Deze techniek liet de zorgvuldig uitgekozen die met name het mahoniehout bijzonder mooi uit liet komen. 9 Michaelsen 1997, p. 332. Stöckel 1815, p. 213. “In der Zeit als das Mahagoniholz in Deutschland bekannt und eingeführet wurde, musste man sich bemühen aus dergleichen Holz verfertigte Arbeiten an Farbe dunkel zu machen, und je dunkler man es (aber ohne eine Beize und Farbe ) bringen konnte, je höher wurden solche Arbeiten geschätzet. Jetzt aber ist es das Gegentheil, denn man behält seine natürliche helle Farbe bei. Vor Zeiten wurde die verfertigte Arbeit mit Oehl, Drachenblut und Bimstein abgeschliffen, wodurch es eine schöne dunkelrothe Farbe und gute Politur erhielte, wie ich in meiner ersten Ausgabe 1795 gelehret habe. Diese Bearbeitung fällt aber jetzt gänzlich weg. Wie diesen verfertigten Arbeiten eine schöne Politur und ihre natüliche Farbe auf immer wieder zu geben, werde ich hier sehr deutlich lehren.“ 11 Ottomeyer 2006, p. 122. 12 Hoewel de eerste vermelding van een gepolitoerd meubel al in 1804 door Stöckel wordt gedaan, waarover later meer. 10 10 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 De schellakpolitoer blijft gedurende de rest van de negentiende eeuw ongekend populair bij het afwerken van meubelen. Tijdens de lelijke tijd van de neostijlen (vanaf ongeveer 1850) wordt de schellakpolitoer door meubelmakers als Horrix en Schmidt regelmatig gebruikt in combinatie met een zwarte schellakpolitoer, die regelmatig zelfs op het kostbare mahonie werd aangebracht. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende afwerklagen door matte en glanzende oppervlakken samen in één meubel te gebruiken13. Afbeelding 3: Fa. Johann Diedrich Schmidt & Co. Neo-rococco vitrinekast , 1865 - 1870, Historisch Museum Rotterdam 13 Cohen 2009. 11 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 4. Onderzoek receptuur in contemporaine bronnen. 4.1. Kritische benadering bronnenmateriaal Bronnenonderzoek kan ons belangrijke informatie geven over technieken en materialen die in het verleden zijn toegepast. De informatie die historische bronnen verschaffen kan echter niet zomaar worden overgenomen. Net als bij alle bronnen moet de informatie die gegeven wordt kritisch worden geïnterpreteerd14. Bij deze interpretatie moeten een aantal aspecten in acht worden genomen. Zo is het belangrijk te weten wat de achtergrond van de auteur is: gaat het in dit geval om een meubelmaker die vanuit zijn ervaring in het atelier schrijft? Of is de auteur een vernisser en heeft hij meer ervaring met het vernissen in het algemeen? Daarnaast is de doelgroep van belang. Een handboek voor in het meubelmakersatelier bevat andere informatie dan een verzameling van nuttige recepten voor het huishouden. Verder is het belangrijk te letten op waar de auteur zijn informatie vandaan heeft gehaald: is het een compilatie van recepten uit eerdere publicaties? Of spreekt de auteur vanuit zijn eigen ervaring? Zijn de recepten gekopieerd en is alle informatie wel goed overgenomen of is er informatie weggelaten? Is de bron wel relevant geweest indertijd? In de teksten zelf zijn er aanwijzingen te vinden waardoor deze vragen beantwoord kunnen worden. Door veel contemporaine bronnen te bestuderen krijg je een idee van de stamboom van de verschillende boeken met recepten en instructies. Met de kennis die je daar uit opdoet kan je wat zeggen over de bruikbaarheid van de bron. In de derde paragraaf van dit hoofdstuk zal ik zo veel mogelijk van deze vragen per geraadpleegde bron proberen te beantwoorden. 4.2. Negentiende-eeuwse bronnen Uit de negentiende eeuw is een grote hoeveelheid bronnen op het gebied van afwerklagen beschikbaar. Sinds de Verlichting in de achttiende eeuw is er een constante toename in het aantal encyclopedieën, kunstenaarshandboeken, receptenboeken etc. waar te nemen en in de negentiende eeuw werd er meer gepubliceerd dan ooit daarvoor. Niet alle publicaties zijn echter bruikbaar. Bronnen die naast recepten voor vernissen ook bereidingswijzen voor rozenwater en sinaasappelmarmelade bevatten, dienen met argwaan benaderd te worden. Over het algemeen valt er een driedeling te maken in de literatuur op het gebied van afwerklagen: 1. Algemene receptenboeken met grote verzamelingen van allerhande recepten, soms alleen op het gebied van techniek maar vaak ook over hele uiteenlopende onderwerpen. 2. Receptenboeken gespecialiseerd op het gebied van verf, vernissen en andere afwerklagen 3. Handboeken voor de meubelmaker en timmerman. De eerste categorie bronnen kan als de minst betrouwbare worden beschouwd. Dit wil echter niet zeggen dat een recept in een van die bronnen per definitie onbetrouwbaar is. Het recept kan van een andere auteur met kennis van zaken overgenomen zijn en kan dus wel degelijk bruikbaar zijn. Om dit te kunnen beoordelen is echter een goede kennis van eerdere en andere bronnen nodig. 14 Clarke 2008. Mark Clarke heeft een interessant artikel geschreven naar aanleiding van het eerste symposium van de Art Technological Source Research study Group waarin hij pleit voor een historiografische benadering van historische bronnen. 12 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 De bronnen van de tweede categorie zijn over het algemeen betrouwbaarder dan die van de eerste. Meestal worden ze geschreven of samengesteld door iemand uit het vak met kennis van zaken15. Vaak waren dit gespecialiseerde vernissers; ambachtslieden die gespecialiseerd waren in het maken en aanbrengen van vernissen. Te vernissen meubelen werden dan, zoals uit verschillende bronnen blijkt, meestal ook niet door de meubelmaker afgewerkt maar naar een vernisser gebracht16. De meubelmakershandboeken van de derde categorie zijn op hun beurt weer erg bruikbaar vanwege het standpunt van de meubelmaker van waar uit het boek geschreven is. Vaak zijn de auteurs van dergelijke bronnen zelf meubelmakers en spreken ze uit jarenlange ervaring. Wanneer men de negentiende-eeuwse bronnen over het afwerken van meubelen naast elkaar legt valt op dat er veel recepten en instructies zijn die in meerdere bronnen voorkomen. Uit de vele vertalingen en gekopieerde recepten blijkt dat er veel informatie over de landsgrenzen uitgewisseld werd. Bruikbare bronnen werden vertaald en daarbij was er ook een export van ambacht: de in Nederland gevestigde meubelmakersfamilies Schmidt, Schick en Horrix zijn van oorsprong Duitse immigranten geweest. Het opnemen van Duitse, Engelse en Franse bronnen in dit onderzoek wordt hierdoor gerechtvaardigd. 4.3. Geraadpleegde bronnen 4.3.1. Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1819. Het voorblad van deze receptenbundel geeft de volgende inhoud aan: “ The Amateur’s Handbook of practical information for the workshop and the laboratory, containing clear and full directions for Bronzing, Lacquering, Polishing Metal, Staining and Polishing Wood, Soldering, Brazing, Working Steel, Tempering Tools, Case - hardening, Cutting and Working Glass, Varnishing, Silvering, Gilding, Preparing Skins, Waterproofing, Making Alloys, Fusible Metals, Freezing Mixtures, Polishing Powders, Signal Lights, Harmless Colored Fires for Tableaux, Catgut, Cements, Glues, &e., &e.” De inhoud bestaat inderdaad uit een breed scala aan recepten en instructies die voornamelijk in de werkplaats toe te passen zijn. Volgens het voorwoord heeft de auteur van de bundel er alles aan gedaan om alleen de simpelste en bruikbaarste recepten te verzamelen. Het aantal recepten waarin hout expliciet als ondergrond wordt genoemd blijft beperkt tot vijf, waarvan één instructie voor het politoeren met schellak en vier spiritusvernissen die ook op andere ondergronden te gebruiken zijn17. 15 Miehr was bijvoorbeeld een Lackirer und Vergolder “Das Lackiren ist eigentlich Sache des Staffirmalers und kann in seiner ganzen Ausdehnung hier nicht aufgenommen werden[…+“ Hertel 1853, p. 166. 17 Anoniem 1879, p. 36: Varnishes for violins and similar articles. p. 37: White hard varnish for wood & metal, White varnish for paper, wood and linen. 16 13 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 4.3.2. Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Londen 182718. In zijn voorwoord geeft de auteur aan welk doel hij voor ogen zag met zijn publicatie: het schrijven van ´A manual of the Art. To embody all that is useful in the cabinet maker’s guide, and adapt to practice what is here given. .. a compendium of general practical utility´, door het samenbrengen van verschillende gildes en de kennis van de verschillende kanten en onderdelen van het meubelmaken, cabinet maker, chair-maker, japanner, gilder, lackerer, etc. Net als bij verschillende andere bronnen, vond de auteur van het boek de informatie in de beschikbare bronnen ontoereikend of onbetrouwbaar wat de reden was om zelf dit boekje te schrijven. Het moet een succesvolle publicatie zijn geweest aangezien het Londens boekje later ook in Amerika is gepubliceerd. De recepten worden in 1836 overgenomen door de anonieme auteur van The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. In 1837 wordt het onder de naam van Siddons uitgegeven als the Cabinet-Maker’s Guide. Deze wordt vervolgens in 1842 weer vertaald als de Englische Ratgeber in het Duits. De Englische Ratgeber komt voor in het lijstje met boeken achterin Die moderne Bautischlerei door Hertel uit 1853 als een van de boeken die ook interessant zou kunnen zijn voor meubelmakers en timmerlieden. 4.3.3. Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819. Bron van de eerste categorie met allerhande recepten. 4.3.4. Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836. De vernisrecepten uit deze bundel zijn letterlijk overgenomen uit The Cabinet-maker's guide. Londen 1827. Het volgende citaat aangaande een wasafwerking op meubelen is letterlijk overgenomen uit de publicatie van Tingry uit 180419: “[Waxing stands shocks]; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving lustre to the bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates is dull; but this inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have altered its polish can be repaired by rubbing it with a piece of fine cork.” 4.3.5. Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar 1853. Dit boekje is voornamelijk bedoeld voor timmerlieden, niet zozeer voor meubelmakers. Het bevat recepten voor politoeren en voor een loogwas voor vloerdelen. Achterin het boek staat een lijstje met interessante boeken voor houtdraaiers en meubelmakers. 18 Met dank aan Helbertijn Krudop die een deel van deze beschrijving schreef in het kader van het bronnenonderzoek naar afwerklagen met de rest van master II 2010-2011. 19 Tingry 1804, p. 123. 14 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 4.3.6. Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822. Bijlage bij een grotere publicatie met van alles en nog wat op het gebied van kunst en wetenschap. De recepten komen deels overeen met recepten uit het anonieme Family Receipt Book uit 1819 . 4.3.7. Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer 1855 en 1868. Deze Nederlandse publicatie geeft geen echte recepten of instructies maar wel meer kennis over welke verschillende vernissen er zijn en hoe die toe te passen zijn. 4.3.8. Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852. Miehr is zelf, als we het titelblad mogen geloven, Lackirer und Vergolder van beroep wat enige kennis van zaken zou moeten garanderen. Voor dit boek heeft hij een groot aantal recepten uit andere bronnen verzameld. Het merendeel van de recepten lijkt van toepassing te zijn op hout en meubelen. Daarbij geeft hij een vrij uitgebreide beschrijving van de voorbehandeling van het hout. Hij besteedt daarnaast veel aandacht aan de toepassing van politoer. 4.3.9. Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826. Nicholson is net als Nosban in Frankrijk en Stöckel in Duitsland zelf meubelmaker en schrijft dus voor een deel vanuit zijn eigen praktijkervaring. Het grootste deel van het boekje gaat over het bewerken van hout, verschillende meubeltypes en constructies. Het vijfde hoofdstuk van het derde deel van het boek gaat over het afwerken van meubelen. Hij beschrijft onder andere het aanbrengen van een politoer en geeft één vernis die gebruikt zou worden door de Franse meubelmakers20. Vernissen kun je immers beter in de winkel kopen, zoals Nicholson zelf zegt. 4.3.10. Nosban, M. Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 184321. Deze publicatie maakt deel uit van een grotere serie publicaties van de uitgever Nicolas-Edme Roret (1797 – 1860), ook wel bekend als de Manuels Roret. Deze handboeken geven elk een encyclopedisch overzicht van een bepaald(e) discipline, techniek of ambacht. Andere voorbeelden uit deze serie zijn de handboeken Manuel complet de la peinture sur verre, sur porcelaine et sur émail (Paris, Encyclopédie-Roret, 1825) van M.E.F. Reboulleau, Manuel du peintre en bâtimens, du fabrikant de couleurs, du vitrier, du doreur, du vernisseur et de l’argenteur (Paris, 20 Nicholson 1826, derde deel p. 31. Onderstaande tekst ben ik aan Helbertijn Krudop verschuldigd, die dit schreef voor het eerder genoemde bronnenonderzoek naar vernissen. 21 15 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Encyclopédie-Roret, 1834) van Armand Denis Vergnaud, en Nouveau manuel complet du relieur en tous genres van Sébastien Lenormand (Paris, Encyclopédie-Roret, 1830), maar ook het meer theoretische Nouveau manuel complet de numismatique du moyen-âge et moderne (Paris, Encyclopédie-Roret, 1859) is één van de delen uit de reeks. M. Nosban22 nam het handboek voor zijn rekening dat een compleet overzicht moest geven van de kunst van het meubel- en kistenmaken en de fijnere houttechniek marqueterie. Nosban zelf was een menuisier-ébéniste en hij schreef vermoedelijk uit eigen kennis en ervaring of in ieder geval moet hij hebben geweten waar kennis van het vak te vinden was. Hij schrijft niet alleen over houtbewerkingstechnieken en de modernste gereedschappen, maar geeft ook recepten en instructies voor vernissen, polijsten, lijmen, etc.: “Contenant, Tous les details utiles sur la nature des Bois indigènes et exotique; la manière de les prepaper, de les teindre: les Principes du dessin geometriques et des projections, exposés d’après la methode de M. Francoeur, et appliqués a la coupe des bois; la manière de mesurer et d’estimer les travaux de Menuisier; la Description des outils les plus modernes et les mieux perfectionnés; l’art de faire la menuisiere fixe, la menuisierie mobile et toute espèce de meubles; de les polir et vernir; d’executer le placage et la marqueterie; enfin l’art du Layetier, et ses application les plus nouvelles.” Wat zijn boek bruikbaar maakt voor vernissen is dat hij niet alleen recepten geeft, maar ook nadenkt over het gebruik en wat voor effect het vernis zal hebben op het hout of meubel wat betreft kleur, glans en hardheid. Zo geeft hij aanwijzingen voor het gebruik van bepaalde voorbewerkingen en vernissen op verschillende soorten hout: lichte houtsoorten kan men bijvoorbeeld beter niet voorbewerken met een olie omdat dit de kleur dieper maakt of meer zal verzadigen. 4.3.11. Schmidt, Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und Perlmutter. Weimar 1891. Uit de inleiding die bij het boek van Schmidt is geschreven door H. Michaelsen en R. Buchholz blijkt dat het door Schmidt geschreven boek een groot succes was en tot in de jaren 1920 steeds is uitgegeven. Het succes van de publicatie wijst waarschijnlijk op een goede betrouwbaarheid van deze bron. Een groot deel van het boek handelt over het beitsen en kleuren van hout maar Schmidt besteed ook aandacht aan de afwerking. Hij geeft hiervoor zowel oude vertrouwde recepten als nieuwe afwerklagen. 4.3.12. Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 197023. De titel van het boek van Sheraton zegt het al: het gaat hier om een woordenboek voor de meubelmakerij waarbij de verschillende termen op alfabet vermeld en uitgelegd worden. Thomas Sheraton (1751-1806) was geschoold als predikant, maar was werkzaam als meubelmaker, ontwierp zelf en publiceerde over het vak. 22 Niet duidelijk is of de M. wijst op een voorletter van de auteur of simpelweg voor Monsieur staat, geen ongewone Franse aanduiding. 23 Met dank aan Diederik Kits Nieuwenkamp die deze bron beschreef in het kader van het bronnenonderzoek naar afwerklagen van de master II 2010-2011. 16 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 4.3.13. Stöckel, H.F.A. Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826. Het tweede boek van Stöckel bleek een zeer bruikbare bron te zijn. De auteur gaat niet alleen in op het maken van de vernissen zelf maar beschrijft ook vrij gedetailleerd hoe men het hout voorbereidt en hoe de vernis na het drogen gepolijst moet worden. Ook vermeldt hij hoeveel lagen er van een type vernis aangebracht moeten worden om een goed resultaat te bereiken. Aangezien Stöckel zelf, zoals het titelblad dat vermeldt, Hoffschreiner zu Schleiz (hofmeubelmaker in Schleiz) is, zouden we er van uit kunnen gaan dat hij het boek heeft geschreven naar aanleiding van zijn praktijkervaring. In de inleiding presenteert hij zijn boek ook als handleiding voor leerlingen in de meubelmakerij. 4.3.14. Stöckel, H.F.A. Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher. Neurenberg 1815. Dit boek door Stöckel werd voor het eerst aan het eind van de achttiende eeuw uitgegeven. Het gaat hier niet om een handboek voor meubelmakers maar om een algemener handboek met allerlei recepten op het gebied van de schilderkunst en aanverwante ambachten. Het boek is sinds de achttiende eeuw meerder malen in een nieuwe druk verschenen wat blijk geeft van de populariteit van het boek. 4.3.15. Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen 1839. Thomson is één van de belangrijkere boeken op het gebied van afwerklagen die in de negentiende eeuw in het Nederlands verschenen zijn en is van origine uit het Engels vertaald. Recepten uit dit boek zijn ook overgenomen in het losse boekje met spiritusvernissen dat zich in het Horrix archief bevindt24. Het feit dat recepten uit deze bron in een dergelijk archief terug te vinden zijn, zou er op kunnen wijzen dat deze recepten ook echt zijn toegepast in de Nederlandse meubelmakerij. Veel van de vernissen die in dit boekje voorkomen, zijn overgenomen uit het boek van de Zwitserse Tingry. 4.3.16. Tingry, P.F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the art of making and applying varnishes. Londen 1804. Tingry is een belangrijke bron die in latere publicaties veelvuldig gekopieerd en geciteerd wordt. Nosban noemt hem bij een recept voor een slappe was en Winckler heeft hem in het lijstje van geciteerde bronnen staan. Tingry zelf is professor in de scheikunde, natuurhistorie en mineralogie aan de academie van Genève. In hoeverre hij uit eigen ervaring spreekt is dus maar de vraag. 24 Cohen 2009, p. 28. 17 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 4.3.17. Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859. Het boekje van Winckler bevat een groot aantal recepten voor vernis en afwerklagen. Hij lijkt echter niet altijd even nauwkeurig te zijn geweest bij het kopiëren van recepten. Zo geeft hij een recept voor een waspolitoer die volgens de auteur je zou kunnen gebruiken als voorbehandeling voor een te politoeren meubel. Waarschijnlijk is er bij het overnemen van het recept iets mis gegaan en had hij het in deze context eigenlijk over een oliepolitoer moeten hebben. Deze werd namelijk wél gebruikt werd als voorbehandeling voor politoer zoals Stockel in 1804 beschrijft, waarover in volgende hoofdstukken meer. 18 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 5. Typen afwerklagen en gevonden receptuur. Door de ideale bewaaromstandigheden zijn er verschillende meubelen uit het oude Egypte overgebleven. Toen werd er al een transparante vernis op meubelen toegepast25 en ook het gebruik van bijenwas als afwerklaag was al bekend. Van de oude Grieken en Romeinen is niet veel aan meubelen overgebleven maar je zou er van uit kunnen gaan dat de materialen niet heel veel verschilden. De volgende aanwijzingen die we hebben op het gebied van afwerklagen op hout zijn pas weer in de zestiende eeuw te vinden. Het polijsten met lijn- en notenolie werd eerst gebruikt, later in die eeuw gevolgd door was opgelost in terpentijnolie26. In de zeventiende eeuw komen we ook tegen dat ebbenhoutimitaties met was afgewerkt worden om de doffe glans van echt ebben te benaderen27. Hoewel er in deze eeuw wel al recepten bekend zijn voor vernissen voor schilderijen, waarin harsen in olie worden opgelost28, zijn er maar weinig voorbeelden bekend van olievernissen voor meubelen. Een van de weinige voorbeelden die er zijn, komt uit het De Mayerne manuscript uit 1631 waarin een olievernis met barnsteen beschreven wordt voor op meubelen en muziekinstrumenten. Elders in het manuscript zegt de auteur echter dat vernissen juist niet geschikt zijn voor houten oppervlakken omdat deze te veel glanzen29. Pas vanaf ongeveer 1660 zijn er aanwijzingen dat meubelen gevernist werden30. De eerste belangrijke bron op het gebied van het afwerken van meubelen is het boek door Stalker en Parker uit 1688 “A Treatise on japanning and varnishing”. De opkomst van het gebruik van vernissen op meubelen lijkt samen te vallen met de import van aziatisch lakwerk. Om aan de vraag naar lakwerk die door deze mode was ontstaan te voldoen, werd er in Europa gezocht naar een hoogwaardige imitatie. De lakken die hiervoor ontwikkeld werden, dienden vervolgens als basis voor latere meubelvernissen31. Met name de samenstelling en toepassing van spiritusvernissen werd hierdoor verfijnd. Alleen lijnolie werd ook nog steeds gebruikt in de zeventiende eeuw, vooal om notenhout een donker en verzadigd uiterlijk te geven32. Door de toename van geschreven bronnen tijdens de verlichting33, weten we aanzienlijk meer over de toepassing van afwerklagen in de achttiende eeuw dan in de eeuwen daarvoor. Enkele standaardwerken (Bonanni in 1733, Cröker in 1764, Roubo in 1769-1774 en Watin 1773) geven ons een relatief compleet inzicht in de toepassing van vernissen en andere afwerklagen. Zo geeft Roubo een vrij uitgebreide beschrijving van de toepassing van waspolitoer. Watin, die in later bronnen regelmatig geciteerd wordt, maakt daarbij een duidelijk onderscheid tussen de verschillende vernissen: drogende olievernissen, vernissen op basis van vluchtige oliën en spiritusvernissen. Dit onderscheid wordt door alle auteurs uit de negentiende eeuw aangehouden. 25 Umney en Rivers 2003, p. 4. Umney en Rivers 2003, p. 12. 27 Michaelsen 1997, p. 334. 28 Brachert 1986, p. 152. 29 Ibidem. 30 Umney en Rivers 2003, p. 19. 31 Brachert 1986, p. 152. 32 Umney en Rivers 2003, p. 19. 33 Zie hoofdstuk 3. 26 19 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 5.1. Olievernis Olievernissen komen in de vroegste bronnen op het gebied van kunsttechnieken al voor. Ze bestaan uit een hars opgelost in een drogende olie, voornamelijk lijnolie. Recepten voor olievernissen komen gedurende de hele negentiende eeuw in de literatuur voor en veranderen gedurende de eeuw niet of nauwelijks van samenstelling. Volgens Jacobson zijn olievernissen (ook wel vette vernissen genoemd) “…de duurzaamste, daar de olie op zich zelf reeds bij het drogen eene glanzende taaie laag geeft, zij zijn echter niet zoo kleurloos en helder als de vorige [ spiritusvernissen red. ] en drogen langzamer”34. Over het algemeen werden olievernissen gebruikt voor objecten die meer te verduren hadden. Zo schrijft Vettewinkel in zijn “Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en doelmatig gebruik van lakken, vernissen, enz.” uit 1858: “ Voor rijtuigen, buitenwerken, kamers, gangen en portalen, meubelen, huiselijke gereedschappen en alle andere voorwerpen, waarbij sterkte of duurzaamheid wordt verlangd, zullen de lakken, doch geenszins de vernissen kunnen dienen35. De meeste olievernissen bestaan uit de volgende ingrediënten: barnsteen en/of copal, terpentijnolie en een drogende lijnolie. Een enkele keer komt er een olievernis voor waarin colophonium is gebruikt. Winckler36 noemt in 1859 daarnaast nog twee olievernissen waar andere harssoorten37 in zitten, deze komen alleen daar voor en zijn waarschijnlijk niet vaak toegepast. In The Cabinet-maker’s guide uit 1827 wordt een recept voor een Oil varnish gegeven dat bestaat uit lijnolie, colophonium en terpentijnolie. Hij geeft aan dat dit een goedkope en goede vernis is voor kozijnen (sash frames) en werk waarbij de afwerking niet teveel mag kosten. De vernis zou daarbij goed tegen heet water kunnen en niet snel craqueleren of krassen38. Hetzelfde recept wordt negen jaar later overgenomen in de tevens anonieme The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual met een vergelijkbare aantekening wat betreft de toepassing39. Vanwege de toepassing op goedkoper werk is de kans vrij klein dat je een dergelijke afwerklaag in de restauratiepraktijk op een negentiende-eeuws meubel tegen komt. Hoewel barnsteenvernissen al enkele eeuwen bekend waren40, lijken ze gedurende de hele negentiende eeuw nog gebruikt te zijn41. Door de donkere kleur die barnsteen krijgt bij het smelten ervan, en dus ook de donkere kleur van de vernis, wordt deze vernis alleen toegepast op donkere houtsoorten42. Ook wordt er vermeld in de literatuur dat deze vernis erg geschikt is om gebeitste objecten te vernissen43. In hetzelfde recept staat dat de vernis mooi glanst, erg duurzaam is en niet geslepen hoeft te worden. Nosban geeft bij zijn recept voor een barnsteenvernis de aantekening dat 34 Jacobson 1868, p. 166. Vettewinkel 1858, p. 6. Met lakken bedoelt hij in dit geval olievernissen: “Al wat men in de regel lakken noemt, zoo als rijtuig-, copal- en buiten-lak, witte en zwarte vuur-lak en anderen, zijn verbindingen van gomharsen met meer of minder deelen vette oliën”. Ibidem. 36 Winckler 1859, p. 198 en 199. 37 Miehr’s gemischter Terpenthinöl-Mastixvernis met mastix, sandarak, aloë en colophonium in lijnolie en terpentijnolie en Freudenvoll’s wohfeiler dauerhafter Sadarakfirniss met sandarak, schellak en dammar in lijnolie en terpentijnolie. 38 Anoniem 1827, p. 41. Note: This is a cheap and good varnish for sash frames or any work where economy is required; it has besides the property of bearing hot water without being damaged, and is not subject to crack or scratch. 39 Anoniem 1836. P. 67. 40 Michaelsen 1997, p. 168-169. 41 Ze komen in ieder geval tot in de jaren 1890 nog in de literatuur voor: Schmidt 1891, p. 157. Hertel vertelt daarbij halverwege de eeuw dat de vernis op dat moment frequent (haüfig ) toegepast wordt: Hertel 1853, p. 176. 42 Hertel 1853, p. 176. “Der Bernsteinlack kann bloss für dunkle Ueberzüge gebraucht werden, weil seine Farbe tief dunkelbraun ist. 43 Stöckel 1826, p. 125, is later ook vermeld door Thompson 1836, p. 123. 35 20 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 deze zelfs kokend water kan weerstaan44. Miehr geeft verschillende recepten voor een barnsteenvernis waarbij hij bij enkele vermeldt dat het om een blanke barnsteenvernis zou gaan45. De samenstelling en de bereidingswijze van de barnsteenvernis zijn bij alle bronnen goed vergelijkbaar. De receptuur die het meeste voorkomt bestaat uit 1 deel barnsteen in combinatie met 1 deel lijnolie en 1 – 1,5 deel terpentijnolie. Een enkele keer worden barnsteen en copal gecombineerd in een vernis, maar dit lijken eerder uitzonderingen dan regel. Voor de lijnolie wordt vaak een zogenaamde lijnolievernis gebruikt. Deze lijnolievernis werd verkregen door lijnolie te koken met drogende ingrediënten als loodwit, zilverglit, menie en ombers46. Voor het maken van de barnsteenvernis wordt de barnsteen eerst gesmolten op hoge temperatuur47. Het vervolg van de bereiding kent grofweg twee variaties. Bij de eerste variant wordt bij de gesmolten barnsteen eerst de hete lijnolievernis toegevoegd en vervolgens nadat het mengsel wat afgekoeld is, de voorverwarmde terpentijnolie. De tweede variant laat de gesmolten barnsteen eerst wat afkoelen, voegt eerst de voorverwarmde terpentijnolie toe en vervolgens de lijnolie. De vernis wordt vervolgens gefilterd waarna deze gebruikt kan worden. Copalvernissen worden op een gelijke wijze als de barnsteenvernis gemaakt en voor vergelijkbare ondergronden. Het voordeel van copal ten opzicht van barnsteen is dat het minder donker verkleurt bij het smelten van de hars. Copalvernissen worden daarom meestal helder of blank genoemd, hoewel de vernis alleen al door de lijnolie een honingachtige kleur heeft. Vanwege deze lichtere kleur is de copalvernis waarschijnlijk breder toepasbaar geweest dan de barnsteenvernis hoewel dit niet per se blijkt uit het aantal vernisrecepten48. Hertel zegt dan ook: “Der Copallack ist der gebraüchlichste, festeste und vorzüglichste under den Oellackfirnissen.“49 In tegenstelling tot wat in veel bronnen over barnsteenvernis gezegd wordt, laat de copallak zich volgens verschillende auteurs goed slijpen50. De samenstelling van de copalvernissen verschilt nogal tussen de verschillende auteurs. Hertel geeft bijvoorbeeld een recept op basis van 1 Pfund copal, 6 Loth lijnolievernis en 3 ¼ Pfund terpentijnolie51. Deze vernis zou een “goudgele kleur hebben, zich goed laten slijpen, snel drogen, niet afspringen en geeft de mooiste spiegelglans”52. Voor minder werk geeft hij op dezelfde pagina een ander recept met meer lijnolievernis en terpentijnolie53. Stöckel geeft op pagina 125 een vernis waarbij de verhoudingen van de ingrediënten weer heel anders liggen: hij geeft 1 deel copal, 1 deel terpentijnolie en 1,5 deel lijnolievernis54. De bereidingswijze is wel voor alle vernissen vergelijkbaar. De copal wordt gesmolten, al dan niet met toevoeging van een beetje terpentijnolie om het smelten te versnellen, waarna er heel langzaam de hete lijnolievernis wordt bijgevoegd. Het smelten gebeurt meestal in een aardewerken pot 44 Nosban 1826, p. 265. “Vernis dont la dureté est telle, qu’il resiste à l’eau bouillante. Winckler neemt dit recept vervolgens over met als titel: “Firniss auf Holz, der so hart ist, dass er durch kochendes Wasser nicht angegriffen wird“. Winckler 1859, p. 149. 45 Miehr 1852, p. 22 en p. 32. Aangezien barnsteen een donkere kleur krijgt bij het smelten van de hars (een noodzakelijke stap voor het oplossen van de hars ), lijken deze recepten op dat gebied niet betrouwbaar. 46 O.a. Stöckel 1826, p. 82 en 93. 47 Hertel geeft een smeltpunt op van 280-290 ° C. Hertel 1853, p. 176. 48 Het aantal recepten voor copalvernis is ongeveer gelijk met het aantal voor barnsteenvernis. 49 Hertel 1853, p. 171. 50 Hertel 1853, p. 173, Thomson 1839, p. 124. 51 Hertel 1853, p. 173. 52 Ibidem. 53 Zie bijlage X voor de exacte recepten. 54 Stöckel 1826, p. 125. 21 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 aangezien een metalen pot de hars ineens te heet zou kunnen maken waardoor deze een te donkere kleur zou krijgen55. 5.2. Spiritusvernis Verreweg de meeste recepten in de negentiende-eeuwse literatuur zijn voor het maken van spiritusvernissen. Uit de titels en de aanwijzingen van de recepten valt op te maken dat ze voor een breed scala aan objecten geschikt werden geacht: betimmeringen, rieten meubelen, stoelen en stokken56 - toiletdozen, kisten, waaiers57 - muziekinstrumenten en meubelen van pruimen, mahonie of palissander58 - stoelen, tafels, lijsten en andere voorwerpen, welke aan schuren zeer onderhevig zijn59 - schrijnwerk, beschotten, trappen, leuningen, rieten of matten stoelen en voorwerpen van eikenhout60. De verschillende auteurs zijn niet eenduidig over de toepasbaarheid van spiritusvernissen op meubels. Over het algemeen zijn ze het wel eens over de kwetsbaarheid van spiritusvernis ten opzichte van een olievernis of een wasafwerking. De anonieme auteur van “The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual” uit 1836 zegt bijvoorbeeld het volgende: “Good varnishes, prepared with spirits of wine, are very clear, brilliant and delicate, and may be applied with success to furniture, and to fancy ornaments which are kept within doors, and admit of revarnishing easily”61. Jacobson zegt in 1868 het volgende over spiritusvernissen: “Wijngeestvernissen zijn de helderste, maar niet zoo duurzaam als de olievernissen, daar er geen taaie stof achter blijft zooals de olie, de terugblijvende harsen zijn broos, men voegt daarom doorgaans bij de wijngeestvernissen een weinig venetiaansche terpentijn. Voor buitenwerk zijn zij niet bruikbaar.”62. Tingry geeft dezelfde voor- en nadelen in de volgende passage: “Varnish supplies better the part of glazing; it gives a lustre to the wood which it covers, and heightens the colours of that destined, in particular, for delicate articles. These real and valuable advantages are counterbalanced by its want of consistence: it yields too easily to the shrinking or swelling of the wood, and rises in scales, or splits, on being exposed to the slightest shock. These accidents can be repaired only by new strata of varnish, which render application to the varnisher necessary, and occasion trouble and expense.63”. Opvallend is dat Tingry bij één recept juist wel weer noemt dat dit geschikt is voor het vernissen van voorwerpen welke aan schuren onderhevig zijn64. Volgens Stöckel zijn spiritusvernissen überhaupt niet toepasbaar op meubelen maar alleen op muziekinstrumenten. Omdat hij als hofmeubelmaker echter verschillende malen het verzoek heeft gekregen om muziekinstrumenten te vernissen, geeft hij toch (een aanzienlijk) aantal recepten voor spiritusvernissen65. 55 Hertel 1853, p. 172. Miehr 1852, p. 25. Stöckel 1826, p. 125. Schmidt 1891, p. 156. Imison 1822, p. 244. 57 Anoniem 1819, p. 351. 58 Tingry 1804, p. 124. Anoniem 1836, p 75. 59 Tingry 1804, p. 118, Thomson 1839, p. 127, Nosban 1843, p. 262. 60 Thomson 1839, p. 129. 61 Anoniem 1836, p. 82. 62 Jacobson 1868, p. 163. 63 Tingry 1804, p. 122. 64 Tingry 1804, p. 118. Hetzelfde recept wordt herhaald bij: Thomson 1839, p. 127 en Nosban 1843, p. 262. 65 Stöckel 1826, p. 101. “Es sind zwar die Weingeist-Lackfirnisse nicht sehr bei der Tischler-kunst üblich, weil man sie auf Meublen nicht anwendet, sondern nur blos zu musikalischen Instrumenten gebrauchet; da mit aber öfters solche musikalische Instrumente zum Lackiren gegeben worden sind, so kann ich wohl in Voraus sehen, dass dieser Fall auch bei Mehreren eintreten kann, wenn sie Kenntnisse von dieser Lackirung haben.“ 56 22 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Volgens Winckler worden de spiritusvernissen vanwege de heldere kleur voornamelijk gebruikt voor het afwerken van lichte houtsoorten zoals bijvoorbeeld esdoorn, omdat deze de natuurlijke kleur van het hout zo min mogelijk veranderen66. Dat komt overeen met de receptuur die je tegen komt: het overgrote deel van de spiritusvernissen bestaat dan ook uit een combinatie van sandarak en mastix, twee vrij blanke harsen die weinig kleur aan de vernis toevoegen. De sandarak zorgt voor de hardheid van de vernis terwijl mastix de vernis de nodige taaiheid geeft. Daarnaast kom je veel recepten tegen waarbij copal, al dan niet geholpen door de toevoeging van kamfer of ether, in alcohol opgelost wordt. Om de broosheid van de spiritusvernis iets te verminderen wordt er vaak ook venetiaanse terpentijn aan het recept toegevoegd. Veel recepten bevatten ook schellak (of korrellak) waardoor ze toch een donkere tint krijgen. Deze vernissen worden dan ook minder geschikt geacht voor lichte houtsoorten67. De vernissen konden ook juist rood gekleurd worden door de gekleurde hars drakenbloed aan de harsen toe te voegen. Hoewel er in enkele recepten wel barnsteen wordt opgegeven als ingrediënt, lost deze hars niet op in alcohol. Wanneer de verschillende recepten (en de opmerkingen hierbij) van de verschillende auteurs met elkaar vergeleken worden, valt het op dat er een aantal is dat regelmatig voorkomt bij verschillende auteurs in verschillende talen. Zo wordt de vernis, die toe te passen is op objecten die aan wrijving onderhevig zijn, in verschillende bronnen genoemd68. De ingrediënten zijn steeds gelijk en bestaan uit copal, sandarak, mastix, (venetiaanse) terpentijn en alcohol. Dit recept wordt ook genoemd in het boekje dat deel uitmaakt van de atelierinventaris van de firma Horrix69. Het recept voor muziekinstrumenten en meubels van pruimen-, mahonie- en palissanderhout dat in Tingry wordt genoemd, wordt later ook herhaald in “The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual” met dezelfde ingrediënten: sandarak, korrellak, mastix, benzoë, venetiaanse terpentijn en alcohol70. De bereidingswijze voor de spiritusvernissen is over het algemeen hetzelfde. De harsen worden tot poeder gewreven en in een fles gedaan. In veel recepten kom je tegen dat ze de harspoeder vermengen met fijngestampt glas om het samenklonteren van de harsen te voorkomen. Op de hars wordt vervolgens de alcohol gegoten waarna eventueel nog venetiaanse terpentijn of wat lavendelof spijkolie kan worden toegevoegd, afhankelijk van het recept. Voor het oplossen van de harsen en de kwaliteit van de uiteindelijke afwerklaag is het belangrijk zo zuiver mogelijke alcohol te gebruiken71. Soms wordt de copal van tevoren met wat terpentijnolie gesmolten en na het uitharden tot poeder gemengd en aan de andere harsen toegevoegd. Het oplossen van de harsen kan versneld worden door de fles au bain marie72 of in een zandbad te verwarmen73. Na oplossing wordt de vernis altijd door een (dubbele) doek of wat katoen gefilterd om eventuele onzuiverheden uit de oplossing te halen. 66 Winckler 1859, p. 212. “Die wasserhellen Firnisse (Weingeistlackfirnisse ) dienen hauptsächlich zum Ueberziehen von hellen Hölzern, z.B. Ahornholz, damit die auf der Oberfläche nach der Verdunstung des Alcohol zurückgebliebene Harzdecke die Naturfarbe des hellen Holzes so wenig wie möglich verändert.“. 67 Stöckel 1826, p. 103. 68 Tingry 1804, p 118, Thomson 1839, p. 127, Nosban 1843, p. 262. 69 Cohen 2009, p. 28. 70 Tingry 1804, p. 124. Anoniem 1836, p 75., Thomson 1839, p. 157. 71 Stöckel 1826, p. 115. 72 In een bad van heet water 73 Stöckel 1826, p. 115. 23 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 5.3. Vluchtige olievernis (Terpentijnolievernis) Vernissen bereid met vluchtige oliën, met name terpentijnolie, komen relatief weinig voor in de literatuur en als ze voorkomen zijn het meestal combinaties van copal of barnsteen met terpentijnolie. Volgens Hertel worden deze vernissen echter maar zelden gebruikt en alleen op kleine objecten74. Jacobson acht ze wel geschikt voor het gebruik op hout, maar zegt het volgende over de terpentijnolievernissen: “Terpentijnvernissen drogen niet zoo spoedig als de vorige [spiritusvernissen], maar geven taaiere, vaste en duurzame vernissen, de terpentijnolie droogt tot eene buigzaame weke hars in, zij blijven meestal eenige dagen kleverig. *…+ Voor vernissen op hout en op metalen is het gomlak zeer goed daar dit bij verdampen van den terpentijn niet als een broze hars overblijft.”75. Deze duurzame eigenschap wordt ook door Miehr vermeld bij een recept voor een terpentijnolievernis met copal: “Der Lackfirniss *…+ ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur sehr gut an”. Hoewel Tingry geen recepten geeft voor vernissen op basis van terpentijnolie lijkt ook hij dit type vernissen juist geschikt te vinden voor de toepassing op meubelen: “For varnishes, however, destined to be applied to ceilings, wainscoting, and furniture, it is far superior; because it renders them equally briljant, and gives them more durability.”76. De bereiding van terpentijnolievernissen gaat als volgt: de copal (of een enkele keer de barnsteen) wordt eerst gesmolten en tot poeder gewreven waarna deze in kleine hoeveelheden77 onder voortdurend roeren wordt toegevoegd. De vernis kan vervolgens gefilterd en toegepast worden. 5.4. Politoer “Die Schellackpolitur ist diejenige, welche einen schönen Glanz abgibt und die grösste Dauerhaftigkeit besitzt, und ausserdem am einfachsten und billigsten in der Herstellung ist.“78 Waar spiritus- en olievernissen meestal werden overgelaten aan de vernisser, was het politoeren van meubelen over het algemeen het werk van de meubelmaker79. De methode van het aanbrengen van een spiritusvernis met voornamelijk schellak met behulp van een dot doet in het begin van de negentiende eeuw zijn intrede en zal in de loop der jaren één van de belangrijkste methoden voor het afwerken van meubels worden. De techniek komt voor uit het afwerken van meubelen door was of olie met draaiende bewegingen in het oppervlak van het hout te werken, zoals dat onder andere door Roubo beschreven wordt80. De eerste vermelding van een gepolitoerd meubel wordt in 1804 gemaakt door Stöckel, die in de bijlage van de derde druk van Handbuch für Künstler vertelt over een Engels meubeltje dat hij onder 74 Hertel 1863, p. 172. „Der Tischler wendet selten den mit ätherischen Oelen bereiteten Copallack und nur zu kleinen Gegenständen an, degegen der mit Lein- oder Mohnöl bereitete häufig gebraucht wird.“ 75 Jacobson 1868, p. 163. 76 Tingry 1804, p. 215. 77 “*…+ so werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als man zwischen drei Fingern fassen kann,*…+“ Miehr 1852, p. 34. 78 Schmidt 1891, p. 141. 79 Hertel 1853, p. 166. 80 Michaelsen 1997, p. 343. The Cabinetmaker’s Guide uit 1827 vermeldt daarbij: “The method of varnishing furniture of rubbing it on the surface of the wood, is of comparitevely modern date, though beeswax has been used by itself, or mixed with spirits of turpentine for a very considerable period, for that purpose *...+”. Anoniem 1827, p. 49. 24 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 ogen heeft gekregen en waarbij hij erg onder de indruk was van de afwerklaag81. “Vor Kurzem kam mir ein Nähtische, der in London verfertigt wurde, und auf dem Transport einigen Schaden erlitten hatte, zur Reperatur unter die Hände. Seine Feinheit und ungemeine Schönheit setzte mich in Erstaunen. Ich konnte bei dieser Gelegenheit nicht unterlassen zu untersuchen, worin die Feinheit und Politur eigentlich bestehe.“ Een poot van het meubeltje was afgebroken waardoor hij daar de afwerklaag kon onderzoeken. Hij geeft vervolgens een instructie van het voorbereiden van het hout door dit met behulp van olie te slijpen en hoe je een politoerdot maakt en de politoer aanbrengt82. Hij geeft daarbij twee recepten voor politoervernissen die hij later ook zal herhalen in het Neuestes praktisches Handbuch der Tischler-Kunst van 182683: één bestaande uit copal en sandarak, die met behulp van spijkolie gesmolten zijn en vervolgens tot poeder gemalen, schellak, venetiaanse terpentijn en alcohol. Het andere recept schrijft korrellak, schellak, elemi en venetiaanse terpentijn in alcohol voor84. De volgende Duitse vermelding van de politoer is in het Braunschweigisches Magazin van 1815 waarin Kahlert deze methode bekend maakt en de oorsprong, net als Stöckel, in Engeland legt. Het recept dat hij gebruikt bestaat uit schellak, copal, drakenbloed en alcohol en wordt met behulp van een dot met een beetje lijnolie aangebracht85. Hoewel de techniek, uitgaande van de Duitse bronnen van Kahlert en Stöckel, al enige jaren in Engeland bekend zou moeten zijn verschijnt de eerste schriftelijke vermelding van het politoeren in Engeland in 181886 in het artikel van Gills “On the French varnish for cabinet work” in het tijdschrift The Annals of Philosophy87. De methode en receptuur die Gills beschrijft worden enkele jaren later overgenomen door Nicholson in zijn Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making: één recept bestaande uit schellak, mastix, sandarak en alcohol en een hardere maar meer gekleurde vernis bestaande uit 1 deel schellak en 8 delen alcohol88. Terwijl de Duitsers de techniek aan de Engelsen toeschrijven en de Engelsen het over French Polishing hebben, is Nosban onder de indruk van de zogenaamde Duitse methode89. Waar veel van de recepten in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw nog combinaties van verschillende harsen bevatten, wordt er bij de Duitse methode volgens Nosban een vrij sterke oplossing van 1 deel schellak in 2 delen alcohol gebruikt. In de bronnen die hier op volgen worden verschillende recepten ingedeeld naar herkomst maar er lijkt geen duidelijke lijn hier in te zijn. Bij de anonieme Engelstalige bronnen uit 1827 en 183690 en het boek van Schmidt uit 189191 bestaat de True French Polish uit een oplossing van schellak, copal en Arabische gom terwijl bij Winckler een Französische Politur bestaat uit een schellakvernis 81 Ibidem. De methode verschilt weinig van wat hij in 1826 in zijn Neuestes praktisches Handbuch der Tischler-Kunst schrijft. Voor een beschrijving van de techniek van het politoeren: zie hoofdstuk 6. 83 Opvallend is dat de beschrijving van het politoeren niet voorkomt in de vierde druk van Stöckel’s Praktisches Handbuch uit 1815. 84 Michaelsen 1997, p. 344. 85 Brachert 1986, p. 154. 86 St Leger Kelley 2006, p. 176. 87 Gills 1818, pp. 119 – 121. 88 Nicholson 1826, p. 30-31. 89 Nosban 1843, p. 268. 90 Anoniem 1827, p. 50. Anoniem 1836, p. 88. De publicatie uit 1837 heeft de meeste recepten gekopieerd uit die van 1827. 91 Schmidt 1891, p. 148. 82 25 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 aangekleurd met drakenbloed en kurkuma92. Onder een Engelse politoer wordt meestal een oplossing van schellak en copal verstaan, al dan niet aangekleurd met drakenbloed93. Hoewel tegenwoordig voornamelijk een oplossing van alleen alcohol en schellak wordt gebruikt, maakte men in de negentiende eeuw, afgaande op de receptuur in de bronnen, gebruik van een veelheid aan recepten met verschillende oplossingen. Tot en met het einde van de negentiende eeuw komen recepten voor waarin verschillende harsen worden gecombineerd94. De basis wordt meestal gevormd door schellak of korrellak waaraan harsen als sandarak, copal, Arabische gom, benzoë, mastix en colophonium worden toegevoegd. Een enkele keer komen er recepten voor zonder schellak waarbij sandarak en benzoë de voornaamste harsen zijn. De oplossingen van alleen schellak zoals die door Nicholson en Nosban genoemd worden, komen gedurende de rest van de negentiende eeuw ook regelmatig voor95. De meeste auteurs zijn net als Stöckel bij de ontdekking van de techniek, zeer te spreken over de methode. Miehr96 prijst de kwaliteit van de politoer en de eigenschap dat deze niet snel craqueleert of krast: “Ein wesentlicher Vortheil der französischen Politur besteht darin, dass sie nich geneigt ist Sprünge und Kratzer zu bekommen, wie diess beim Firnisse der Fall ist. Sie eignet sich daher hauptsächlich zum Poliren aller feineren Möbel und ist in dieser Hinsicht allen übrigen Methoden vorzuziehen.“ Een nadeel van de politoer volgens Miehr is de kwetsbaarheid voor warmte en vocht, iets wat jaren eerder ook al door Nicholson wordt opgemerkt: “The French polish is not proper for dining-tables, nor for any thing where it is liable to be partially exposed to considerable heat; but the beautiful effect it produces has caused it sometimes to be improperly applied.”97. 5.5. Was Net zoals het politoeren van meubelen behoorde het in de was zetten ervan eerder tot het werkterrein van de meubelmaker dan die van de vernisser, hoewel ze ook voorkomen in meer algemene boeken over vernissen98. Aanwijzingen voor het afwerken van meubelen met een harde was komen wel alleen in handboeken voor meubelmakers voor99. De harde was wordt voornamelijk gebruikt voor de binnenkant van meubels, stoelen, bedsteden en verschillende gebeitste objecten en wordt soms met behulp van wat warmte opgelost in lijnolie voor het afwerken van “common stained work” 100. Volgens Nosban geeft men soms de voorkeur aan was, zeker voor simpeler meubels, omdat het makkelijk is aan 92 Afbeelding 4: Alexander Hugo Bakker Korff, Onder de palmen, 1880, olie op doek, 17,5 x 14 cm, Rijksmuseum Amsterdam. Er is een duidelijk verschil in glans te zien in de waarschijnlijk gepolitoerde gueridon en de met was afgewerkt stoelen . Winckler 1859, p. 240. Winckler 1849, p. 277, Schmidt 1891, p. 144. 94 Van Stöckel 1826 en Anoniem 1827 tot en met Schmidt 1891. 95 Miehr 1852, p. 46. Hertel 1853, p. 167. Winckler 1859, p. 239 – 241. 96 Miehr 1852, p. 109. 97 Nicholson 1826, derde deel p. 31. 98 Tingry 1803, p. 122. Miehr 1852, p. 38 en p. 104. Winckler 1859, p. 254. Miehr en Winckler hebben hun recepten voor waspolitoer waarschijnlijk overgenomen uit eerdere bronnen (wellicht meubelmakershandboeken). 99 Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29. Nosban 1843, p. 265. Schmidt 1892, p. 160-161. Voor een beschrijving van het aanbrengen van een harde was, zie hoofdstuk 6. 100 Nicholson, derde deel p. 29: "Used for the inside parts of work; also for chairs, bedsteads and various stained articles.” 93 26 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 te brengen. Het maakt de kleur van het hout echter wel wat donkerder en zou de tekening van het hout minder mooi uit laten komen dan een vernis101. Schmidt vermeldt in Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und Perlmutter uit 1891 dat het gebruik van harde was weer in de mode begint te raken: “Die alte Manier des Wichsens – bevor man die Schellackpolitur kannte – ist deshalb seit neuerer Zeit wieder mehr in Mode gekommen Wir sahen auf den letzten Industrie-Ausstellungen in Wien und namentlich in München die feineren Kunstarbeiten, als Möbels u.s.w. besonderd aber die prächtigsten Schitzwerke vorzugsweise nur in Mattglanz mit Wachs poliert.“102. De voor- en nadelen van een wasafwerking worden duidelijk uiteengezet door Tingry: “Waxing stands shocks; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving lustre to the bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates is dull; but this inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have altered its polish can be repaired by rubbing it with a piece of fine cork.” 103. Hoewel Tingry alleen de zogenaamde slappe was - een oplossing van bijenwas in terpentijnolie eventueel met toevoeging van een deel colophonium - bespreekt, komen de typen meubelen waarop deze was wordt toegepast overeen met de voorbeelden die Nicholson voor harde was geeft: “There are some circumstances, therefore, under which the application of wax ought to be preferred to that of varnish. This seems to be the case in particular with tables of walnut-tree wood exposed to daily use, chairs, moulding, and for all small articles subject to constant employment.”104. In een aantal bronnen wordt de slappe was, ook wel waspolitoer genoemd, voorgeschreven voor het afwerken van mahonie. De eerste bron waarin dat expliciet wordt vermeld is het Praktisches Handbuch van Stöckel uit 1815. In tegenstelling tot het einde van de achttiende eeuw, wanneer het gebruik was mahonie zo donker mogelijk af te werken met behulp van een oliepolitoer, was het bij de uitgave van deze derde druk mode om de kleur van het mahonie zo natuurlijk en licht mogelijk te houden105. Om dit te bewerkstelligen geeft Stöckel een recept voor een Polirwachs bestaande uit een half Pfund106 bijenwas, 1 Loth colophonium en 8 Loth terpentijnolie107. Dit recept wordt herhaald in een anonieme verzameling van recepten uit 1819 onder de naam German furniture gloss or polishing wax for mahogany etc.108. Miehr noemt ook nog een bijenwas voor mahonie zonder de toevoeging van colophonium109. In veel recepten wordt de mogelijkheid genoemd de was rood aan te kleuren door de terpentijnolie van te voren te verwarmen met alkannawortel110. De toevoeging van colophonium die regelmatig voor komt, dient ertoe de vernis een hogere glans te geven. Volgens Nicholson is de toevoeging van een beetje copalvernis aan de was hiervoor te prefereren boven het gebruik van colophonium111. 101 Nosban 1843, p. 265. Schmidt 1891, p. 160. 103 Tingry 1804, p 122. 104 Ibidem. 105 Stöckel 1815, p. 213. Zie ook noot 10. 106 Staat gelijk aan 16 Loth, zie hiervoor tabel met oude maten in bijlage VI. 107 Stöckel 1815, p. 214. 108 Anoniem 1819, p. 164. 109 Miehr 1852, p. 104. 110 Nicholson 1826, derde deel p. 29. Anoniem 1836, p 185. Nosban 1843, p. 266. Miehr 1852, p. 38. 111 Nicholson 1826, derde deel p. 29. 102 27 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 5.6. Olie afwerking Verschillende bronnen bevatten recepten en instructies voor het afwerken van meubelen door deze met lijnolie en baksteenpoeder of tripel te politoeren. Deze afwerklaag kan aanzienlijk beter tegen warmte en vocht en wordt dan ook vaak aangeraden om tafelbladen mee af te werken. In verschillende bronnen kom je recepten voor furniture oil tegen waarbij de lijnolie meestal wordt aangekleurd met alkannawortel door deze samen te verwarmen112. Volgens Nicholson is het een van de simpelste afwerkingen: “The most simple is oil-polishing, used for ordinary work. It is merely oiled with linseed-oil, which causes the colours of the wood to be reflected more strongly; and, by slight oiling and rubbing, a bright gloss may be produced wherever the wood has been well cleaned off. Where it is intended to improve upon the natural colour of the wood, the oil is coloured by alkanetrood, dragon’s-blood, or other colouring matters which dissolve in oil; the solution being assisted by gentle heat. Sometimes, for porous woods, insoluble colouring matter, such as ochres, rose-pink etc. Are added, but these seem to have very little effect.”113 112 113 Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29. Anoniem 1827, p. 86. Anoniem 1836, p. 196. Nicholson 1826, derde deel p. 29. 28 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 6. Instructies in de bronnen 6.1. Voorbereiding van het hout “Gut geschliffen ist halb poliert.“114 Schmidt beschrijft in zijn boek Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes uit 1891 uitgebreid hoe het hout voorbereid moet worden voor het beitsen (en daarmee het daar op volgende afwerken). Het schaven en schrapen zullen het hout nooit vlak genoeg krijgen en daarom zal het geschuurd moeten worden. In 1891 gebeurt dat voornamelijk met schuurpapier115 maar Schmidt geeft ook meer traditionele schuurmiddelen zoals die ook in eerdere bronnen worden genoemd116. Voor het schuren met schuurpapier maakt men gebruik van Afbeelding 5: Foto, genomen met een elektronenmicroscoop (187 x ) van een een zogenaamde schuurschaaf (Schleifhobel)117. Deze bestaat uit haaienhuid een vlak blok uit met aan de bovenzijde een handvat voor betere grip en onderop een dun leren kussen118 waar overheen het schuurpapier gelegd wordt. De schuurschaaf kan ook gebruikt worden voor het slijpen van het hout met puimsteenpoeder. Lijstwerk kan ook met schuurpapier geslepen worden maar dan met behulp van een stukje kurk met de contravorm van het lijstwerk. Vissenhuid kan op eenzelfde manier toegepast worden als het schuurpapier. Hiervoor gebruikt men de huis van haaien en rogsoorten maar ook wel van de steur en zelfs van zeehonden. Haaien- en roggenhuiden zijn opgebouwd uit rijen kleine opstaande tandjes (zie afbeelding 5). Bij de kop van de vis zijn deze tandjes grover waardoor deze huid goed gebruikt kan worden voor het eerste schuurwerk. Op de buik is de huid het gladst waardoor deze goed gebruikt kan worden voor het fijne slijpen van het Afbeelding 6: Paardenstaart. hout119. Paardenstaart of schaafstro (in het Duits Schaft- of Schachtelhalm genoemd) wordt ten tijde van de publicatie van Schmidt voornamelijk nog voor het slijpen van houtsnijwerk gebruikt. De stengels van deze rietsoort (zie afb. 6) worden, nadat de knopen er uit gesneden zijn, in een bundeltje samengebonden. Door de bundel te bevochtigen kan men deze vervolgens gebruiken om het hout te slijpen. De silica, van nature in deze plantensoort aanwezig, is het daadwerkelijke schuurmiddel120. 114 Schmidt 1891, p. 75 en p. 136. Het schuurpapier kan men tegen die tijd kant en klaar in verschillende grofheden in de winkel kopen, hoewel Schmidt wel een instructie geeft hoe het gemaakt moet worden. Schmidt 1891 p. 74. 116 Nosban vermeldt in zijn publicatie uit 1842 ook al dat het gebruik van vissenhuid grotendeels verdrongen is door het gebruik van schuurpapier. Nosban 1842, p. 255. 117 Schmidt 1891 p. 75. 118 “Der sogen. Schleifhobel besteht aus einem vierkantigen, oblongen Stücke Holz, dessen untere Seite mit Leder überzogen und gepolstert ist, während sich an der Oberseite desselben ein Handgriff zum bequemen Festhalten befindet.“ Schmidt 1891, p. 75. 119 Schmidt 1891, p. 75. 120 http://www.kremer-pigmente.de/shopint/PublishedFiles/99950.pdf 115 29 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Puimsteen kan op verschillende manieren toegepast: men kan de brokken puimsteen gebruiken in zijn natuurlijke vorm, fijngewreven tot poeder of verwerkt tot een kunstmatige slijpsteen. Bij het gebruik van de vulkanische puimsteen worden twee brokjes eerst in hete kolen uitgegloeid en vervolgens met wat water tegen elkaar aangeschuurd tot beide brokken een gladde vlakke zijde hebben gekregen121. Het nadeel van het gebruik van de natuurlijke puimstenen is dat er onregelmatigheden in de steen voorkomen die krassen in het hout kunnen veroorzaken. De kunstmatige puimstenen, waarbij puimsteenpoeder door bepaalde toevoegingen met een chemisch proces tot een blok geperst wordt, heeft dat nadeel niet en krijgt de voorkeur van Schmidt122. Bij het verwerken van de puimsteen in poedervorm wordt de steen ook eerst gegloeid waarna deze fijngewreven wordt en door een haarzeef wordt gehaald. Hier wordt vervolgens water op geschonken waarna het mengsel van de grofste bezinksels gescheiden wordt. Het water dat op dit moment de fijnste deeltjes bevat wordt, nadat deze bezonken zijn, afgegoten waarna het bezinksel gedroogd wordt en als slijpmiddel gebruikt kan worden. Deze werkwijze is gelijk voor andere slijppoeders die Schmidt noemt zoals tripel en krijt123. Puimsteenpoeder wordt ook wel gebruikt vermengd met bijenwas om oppervlakken te polijsten die vervolgens in de was gezet worden124. Baksteenpoeder werd ook wel in poedervorm gebruikt maar volgens Schmidt is dit zo grof dat puimsteenpoeder in de meeste geval de voorkeur heeft125. Andere polijstmiddelen die in poedervorm toegepast werden zijn: wit krijt, gebrande hertshoorn, haarpoeder, stijfsel, houtskool (voor ebbenhout), tin-as (voor ivoor), Weense kalk en zelfs sepia. Het slijpen met dergelijke poeders wordt meestal in combinatie met een olie (meestal lijnolie) gedaan. De overtollige olie wordt vervolgens opgenomen met behulp van een beetje houtpoeder of door het oppervlak na te slijpen met fijn krijt en een stuk vilt126. Schmidt adviseert wel het hout na het droge slijpen, dus voordat er olie aan te pas komt, een keer nat te maken en nog een keer te slijpen omdat anders later de houtvezels onder invloed van de daar op volgende beits of vernis op zouden kunnen komen te staan127. Bovendien is het om deze reden bijna altijd wel nodig om het hout na het beitsen nog een keer te polijsten alvorens deze te voorzien van een afwerklaag128. Om kosten te besparen en om het uiteindelijke uiterlijk van de afwerklaag te beïnvloeden kon het oppervlak nog voorzien worden van lijmoplossing of een zogenaamde olievernis129. De lijmgrondering bestond uit een dunne oplossing van dierlijke lijm in water130. Schmidt vermeldt voor licht houtsoorten ook het gebruik van een oplossing van gelatine131. De lijmoplossing werd voornamelijk gebruikt voor werk van grover hout of wanneer de grotere verzadiging van de kleur van het hout minder gewenst was. Het oppervlak kon ook voorbereid worden met een zogenaamde olievernis; lijnolie gekookt met pigmenten als loodwit, menie en verschillende ombers ter bevordering van de droogtijd132. Ook deze voorbewerking werkt kostenbesparend aangezien de nerf van het hout al deels gevuld is. 121 Deze wijze wordt eerder ook door Miehr en Stöckel beschreven (Miehr 1852, p. 45 en Stöckel 1826, p. 60). Schmidt 1891, p. 77. 123 Schmidt 1891, p. 78. 124 Ibidem. 125 Stöckel beschrijft wel het gebruik van baksteenpoeder, zelfs na het gebruik van puimsteen, in een doekje gebonden samen met lijnolie en een stukje vilt. Stöckel 1826, p. 60. 126 Stöckel 1826, p. 60. 127 Schmidt 1891, p. 80. 128 Schmidt 1891, p. 135. 129 Thomson 1839, p. 120. 130 Stöckel 1826, p. 91. 131 Schmidt 1891, p. 137. 132 In bijna alle bronnen zijn recepten voor dergelijke lijnolievernissen te vinden, zie bijlage III. 122 30 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Lijnolie zorgt daarnaast voor een grotere verzadiging van de kleur van het hout voor het aanbrengen van de vernis133. Als de lijnolievernis volledig opgedroogd is, kan deze geslepen worden waarna de vernis aangebracht kan worden134. 6.2. Het aanbrengen en polijsten van afwerklagen 6.2.1.1. Vernissen: olie en spiritus Afgezien van het aantal keren dat de vernis moet worden opgebracht, zijn er veel overeenkomsten in de manier van aanbrengen tussen spiritus- en olievernissen. Stöckel geeft in zijn Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst uit 1826 een uitgebreide instructie hoe dit te doen. Het aanbrengen gebeurt volgens hem het beste met een brede platte penseel van otterhaar danwel varkenshaar135. Schmidt schrijft eind 19e eeuw penselen van dassen- of kamelenhaar voor136 terwijl er ook regelmatig te lezen valt dat de vernis ook met een spons aan te brengen is137. Voor het aanbrengen van de vernis wordt de benodigde hoeveelheid op een porseleinen schoteltje geschonken om deze vervolgens met de penseel op het oppervlak aan te brengen. Belangrijk is dat men hierbij “lange en snelle, dicht naast elkaar gevoerde penseelstreken” voert “in dezelfde richting, zonder op dezelfde plaats, waar al aangebracht is, terug te komen”138. Dit laatste zou de inmiddels wat gedroogde vernis van de vorige penseelstreek kunnen verstoren. Over het algemeen worden de vernissen koud verwerkt maar om de vloeiing te bevorderen kan olievernis van tevoren iets verwarmd worden139. De meeste vernissen worden na het drogen nog een keer gepolijst. Spiritusvernissen worden dan zes tot achtmaal aangebracht, terwijl olievernissen drie tot vier lagen krijgen. Wanneer de vernis niet achteraf gepolijst wordt, volstaan voor de spiritusvernissen vier en voor de olievernissen vaak twee lagen140. Zowel het aanbrengen als het drogen van de vernis dienen in een niet te koude, stofvrije ruimte te gebeuren. 6.2.1.2. Polijsten van vernissen. Imison geeft in zijn editie van Elements of Science and Art uit 1822 zowel een aanwijzing voor het polijsten met water als met olie. Het oppervlak wordt gepolijst met puimsteen, vermalen tot een fijn poeder en opgebracht op een met water bevochtigde lap. Na het polijsten wordt het oppervlak schoongeveegd met een linnen doek waarna het wordt afgenomen met behulp van stijfsel of Spanish White (een soort krijt). Ten slotte wordt het opgewreven met de handpalm of een linnen doek. Dezelfde methode kan toegepast worden in combinatie met olie waarbij men tripel gebruikt in plaats van puimsteen en een schoon stukje wol in plaats van de serge141. 133 Stöckel 1826, p. 91. Ibidem. 135 Stöckel 1826, p. 93. 136 Schmidt 1891, p. 153. 137 Hertel 1853, p. 166. Hertel vermeldt hier dat politoeren in tegenstelling tot vernissen niet met een penseel of spons aangebracht worden. Nosban 1842, p. 265. 138 Stöckel 1826, p. 93. „Der Auftrag geschieht hierauf mit langen und raschen, dicht nebeneinander geführten Pinselzügen, in gerader Richtung, ohne auf dieselbe Stelle, wo schon aufgetragen ist, wieder zurück zu kommen, weil sich sonst der schon halb geronnene Lack rollt und die Lackirung verdirbt.“ 139 Schmidt 1891, p. 153. 140 Stöckel 1826, p. 93. 141 Imison 1822, p. 239. 134 31 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 De auteur van de Cabinet Maker’s Guide uit 1827 geeft verschillende methoden om een vernis te polijsten. In het algemeen zegt hij dat er rotten stone, putty powder en ook wel common whiting in combinatie met water gebruikt wordt. Tripel werkt echter het beste. Hij geeft vervolgens een methode van het polijsten van een vernis (hij geeft niet aan om welk type vernis het gaat) met behulp van tripel en water. 2 ounces tripel worden met genoeg water overgoten om deze te bedekken. Een stuk flanel wordt 4 keer dubbelgevouwen wordt en over een stukje kurk wordt gevouwen om het vervolgens met het tripel-water te bevochtigen. Hiermee wordt de vernis gepolijst. Door het werk af en toe met een vochtige spons af te nemen kan je zien of het oppervlak al voldoende glans gekregen heeft. Het oppervlak wordt tenslotte schoongemaakt met een beetje lamsvet (mutton suet) en fijne bloem. De Franse methode van polijsten die in de Cabinet Maker’s Guide besproken wordt, gebruikt ook tripel maar dan in combinatie met olie. Hiervoor wordt er echter eerst gepolijst met fijne puimsteen en water. De tripel wordt in poedervorm met gekookte lijnolie in de nerfrichting van het hout gewreven tot het oppervlak glanst. Dit geeft een mooiere glans dan de vorige methode maar kost aanzienlijk meer tijd. Stöckel maakt in het Neues practisches Handbuch der Tischlerkunst uit 1826 een duidelijk onderscheid in het polijsten met behulp van water en olie. Olievernissen worden gepolijst met behulp van water terwijl vernissen op alcoholbasis worden gepolijst met een olie. Bij de andere auteurs is dit onderscheid minder duidelijk. Op pagina 96 maakt hij hier een eerste vermelding van. Volgens Stöckel is het meestal nodig om een vernis, ook al is deze zo gelijkmatig mogelijk aangebracht, te polijsten. Voor wijngeestvernissen wordt dit eerst gedaan met tripel , olijfolie en een stuk vilt en daarna met haarpoeder en een oude zijden doek. Olievernissen worden eerst gepolijst door middel van puimsteen, water en vilt en daarna met krijtwater en vilt142. Latergeeft Stöckel uitgebreid antwoord op de vraag hoe de verniste voorwerpen een glans kunnen krijgen die in de buurt komt van gepolitoerd werk143. Dit gebeurt door de vernis te polijsten. Hij noemt vervolgens de verschillende schuurmiddelen die hiervoor gebruikt kunnen worden (hier puimsteen, tripel, witte hertshoorn, krijt, paardenstaart, hoedenvilt, olijfolie en water) en geeft per schuurmiddel een beschrijving. Puimsteen wordt voor het polijsten op een wrijfsteen fijngemalen tot een fijn poeder, waarbij het bij voorkeur eerst uitgegloeid wordt in een vuurtje. De grijze puimsteen is voor dit doel het meest geschikt aangezien deze fijner van structuur is dan de witte. De tripel wordt ook fijngewreven op een wrijfsteen met behulp van een beetje water. Tenslotte wordt het met water weggezet om te laten bezinken waarna het bezinksel gebruikt wordt om mee te polijsten. Krijt wordt op eenzelfde manier voorbereid. De witte hertshoorn kan ook als schuurmiddel gebruikt worden maar moet, aangezien deze minder fijn is, voor het polijsten met krijt gebruikt worden. Ook hier maakt Stöckel weer onderscheid in het polijsten van vernissen op basis van alcohol en die op basis van olie. Spiritusvernissen worden, zoals ook al eerder beschreven, met tripelpoeder, olijfolie en stuk fijn vilt gepolijst, waarna ze worden nagewreven met een schone doek met wat haarpoeder. Spiritusvernissen worden ook wel gepolijst met behulp van hertshoorn een stuk vilt en olijfolie, vervolgens met krijt en wat olie, waarna de overgebleven olie wordt afgenomen met een zijden doekje. De olievernissen worden eerst met fijngewreven puimsteen met een stuk hoedenvilt en wat water en vervolgens met krijt, water en een stuk zacht vilt gepolijst. 142 143 Stöckel 1826, p. 96. Stöckel 1826, p. 116. 32 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 6.2.2. Politoeren: aanbrengen en polijsten. De samenstelling van politoeren verschilt over het algemeen niet zoveel van die van spiritusvernissen. Het verschil zit hem vooral (naast het gebruik van voornamelijk schellak) in de manier van aanbrengen van de vernis. Hoewel de exacte methode per bron verschilt, hebben alle instructies gemeen dat ze gebruik maken van een politoerdot – bestaande uit een opgerold of opgevouwen stuk stof of een spons waaromheen een ander stuk stof wordt gelegd – in combinatie met de politoervernis en een olie. De eerste bekende schriftelijke vermelding van de techniek van het politoeren staat in een artikel in het Braunschweigisches Magazin van 19 december 1815 “Uber Englische Politur, deren Bereitung, Anwendung und Conservation der polierten Möbeln betreffend”. Hier wordt beschreven hoe met een paar keer dubbel gevouwen wollen lap en een lap gebruikte katoen een dot gevormd wordt. Met behulp van een beetje lijnolie wordt de politoer vervolgens aangebracht en nadien met hertshoorn of tripel gepolijst. Stöckel neemt deze aanwijzingen in 1826 over maar vermeldt Afbeelding 7: Johann Baptist Reiter, Die fleißige Tischlerfamilie, 1839, olie op doek, 44,6 x 55,5, Neue Galerie alleen tripel als mogelijk polijstmiddel144. De der Stadt Linz. Een vrouw is bezig met het politoeren van een tafelblad met beschrijving die Nicholson in datzelfde jaar geeft, een dot. komt voor een groot deel met Stöckel overeen: Nicholson neemt een stuk oude wol “drugget”, die hij afscheurt en omwikkelt tot een dot met een diameter van 1 tot 3 inch (2,5 tot 7,5 centimeter), afhankelijk van de grootte van het te politoeren oppervlak. Deze dot wordt vervolgens tegen de mond van de fles met politoer gehouden om de vernis op te nemen, waarna er een dubbelgevouwen linnen doek omheen wordt geslagen. Deze wordt, net als bij de vorige aanwijzing, voorzien van een enkele druppel lijnolie die volgens Nicholson ook aangekleurd kan worden met een beetje alkanna145. Met deze dot wordt het oppervlak (van maximaal 10 tot 12 vierkante inch) gewreven tot het oppervlak droog is. Dit wordt herhaald tot de politoer voldoende dikte heeft gekregen, waarbij er om de laag nieuwe lijnolie op de dot wordt aangebracht. De laatste twee lagen wordt er geen vernis gebruikt maar alleen alcohol. Bij de voorlaatste laag wordt de alcohol alleen op de wollen binnenkant van de dot aangebracht. De laatste laag bestaat uit het polijsten van de vernis met alcohol waarbij de ook de linnen lap om de dot wordt bevochtigd met wat alcohol146. In “Die moderne Bautischlerei” geeft Hertel in 1853 een beschrijving die de aanwijzingen van Nicholson volgt. Het enige verschil is dat hij ook een spons of een opgevouwen wollen lap suggereert om te dot mee te vormen147. In “The Cabinet-maker’s Guide” uit 1827148 en in de publicatie van Miehr van 1852 “Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst“ worden vergelijkbare instructies gegeven maar wordt het uiteindelijke polijsten van de politoer niet genoemd149. Wel vermeldt Miehr dat het belangrijk is bij het politoeren een drogende olie te 144 Stöckel 1826, p. 53 en p. 58. e Nicholson 1826, 3 hoofdstuk p. 29. 146 e Nicholson 1826, 3 hoofdstuk p. 30. 147 Hertel 1853, p. 170. 148 Anoniem 1827, p. 49. 149 Miehr 1852, p. 110. 145 33 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 gebruiken aangezien een niet drogende olie, zoals bijvoorbeeld olijfolie, voor het “uitzweten” van de olie door de vernis zou kunnen zorgen150. Stöckel geeft echter in zijn “Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst“ uit 1826 een methode van politoeren waar men expliciet gebruik maakt van olijfolie (Provenceröl)151. Nosban neemt in 1843 deze methode voor een deel over en noemt het Manuel du Menuisier de Duitse methode (Notice sur la manière dont les Allemand polissent leurs bois)152. Stöckel maakt een politoerdot met de diameter van een Kronenthaler (39 mm153) die hij doordrenkt met twee delen politoer en één deel olijfolie. Het aanbrengen van de politoer gebeurt vervolgens in de richting van de houtnerf. De laatste lagen kunnen aangebracht worden met een verdunde politoer. Deze beschrijving komt overeen met die van Nosban met het verschil dat de laatste één deel vernis op één deel olijfolie voorschrijft. 6.2.3. Wasafwerking: aanbrengen De aanwijzingen voor het aanbrengen van een wasafwerking (zowel harde was als was opgelost in terpentijnolie) zijn in de verschillende bronnen vrijwel hetzelfde. Nicholson en Nosban geven een beschrijving van hoe harde was op het oppervlak van het meubel wordt aangebracht. Nicholson vertelt hoe een blok bijenwas hierbij over het oppervlak wordt gewreven waarna het met een stuk kurk, borstels en linnen dotten wordt opgewreven154. Bij Nosban wordt de was eerst over het oppervlak gesmeerd, opgewreven met kurk en tenslotte opgeboend met een doek155. Verschillende bronnen geven aanwijzingen voor het aanbrengen van slappe was, bijenwas opgelost in terpentijnolie al dan niet met toevoeging van colophonium. In het „Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und Oehlfarbe-Anstreicher“ uit 1815 geeft Stöckel een vrij gedetailleerde beschrijving hoe deze “waspolitoer” aangebracht moet worden156: de pasta wordt eerst met een zacht en schoon stuk schors in de nerf van het hout gewreven en vervolgens met een borstel opgeboend. Vervolgens wordt het met een linnen (of nog beter een zijden) doek opgewreven tot het oppervlak glanst. Zowel Tingry en Nosban als Miehr benadrukken het belang van het dun aanbrengen van de was zodat de houtnerf optimaal tot zijn recht kan komen157. 150 Miehr 1852, p. 170. Stöckel 1926, p. 58. 152 Nosban 1843, p. 268. 153 http://en.wikipedia.org/wiki/File:Hessen-Darmstadt_Kronenthaler_1825_70186.jpg 154 Nicholson 1826, derde deel p. 29. 155 Nosban 1843, p. 265. 156 Stöckel 1815, p. 214. 157 Tingry 1804, p. 123. Nosban 1843, p. 265. Miehr 1852, p. 105. 151 34 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 6.2.4. Olie-afwerking Het afwerken van een houten oppervlak door dit met olie te schuren wordt zowel door Sheraton als Nicholson beschreven158. De olie wordt eerst aangebracht met fijn gezeefd baksteenpoeder. Hiermee wordt het oppervlak geschuurd tot het de juiste gladheid heeft gekregen. Hier kan ook tripel voor gebruikt worden in plaats van baksteenpoeder, wat de Fransen plegen te doen. De tripel of het baksteenpoeder wordt afgenomen en het oppervlak wordt nagewreven met zemelen die ook de overtollige olie opnemen159. 158 Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29. Nicholson 1726, derde deel p. 29 “In getting a polish on new furniture, the oil is applied with very fine sifted brick-dust. The object of this addition of dust should be made, but the rubbing continued till the desired degree of smoothness be obtained. The French cabinet-makers use tripoli instead of brick-dust, and certainly with better effect. The brick-dust or tripoli is cleared off when the proper degree of smoothness is obtained, by rubbing with bran.” 159 35 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 7. Bestanddelen afwerklagen. 7.1. Oplosmiddelen Bij het maken van vernissen wordt er over het algemeen gebruik gemaakt van drie soorten oplosmiddelen: drogende oliën, vluchtige oliën en alcohol. De drogende oliën, meestal in de vorm van lijnolie, vormen de basis van de olievernissen en blijven onderdeel van de vernislaag. Vluchtige of etherische oliën, zoals terpentijnolie, dienen als vehikel voor het aanbrengen van de hars of was op het hout maar zullen uiteindelijk verdampen. Hetzelfde geld voor de alcohol in spiritusvernissen zodat deze na het verdampen niet meer traceerbaar is in de afwerklaag. Lijnolie Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant (Linum usitatissimum) en was in de negentiende eeuw de belangrijkste drogende olie die gebruikt werd bij het afwerken van hout. Tingry merkt op dat de meeste lijnolie die op dat moment in Frankrijk gebruikt wordt uit Nederland geïmporteerd wordt en hoger van kwaliteit is dan de Duitse lijnolie160. De olie verdampt dus niet maar vormt een vaste film over het oppervlak van het hout. Deze film ontstaat door een chemisch proces: De meervoudig onverzadigde vetzuren in de olie polymeriseren onder invloed van zuurstof tot een gesloten laag, de film161. De beste lijnolie wordt verkregen door een koude persing: de koudgeslagen lijnolie162. Het is ook mogelijk de olie warm te persen of door middel van een oplosmiddel te extraheren. Dit levert echter een olie van mindere kwaliteit op. Om de olie zo blank mogelijk te maken werd deze vaak gebleekt. Dit kon gebeuren door de olie simpelweg in de zon te laten staan of door omslachtige chemische procédés163. Onbewerkte lijnolie droogt van nature vrij langzaam: het kan meerdere dagen duren voordat zich een film gevormd heeft. Om de oxydatie van de olie te versnellen werd de olie daarom vroeger gekookt met ingrediënten als knoflook, loodwit, menie en ombers. In bijna alle bronnen kom je daarom recepten tegen om een dergelijke “lijnolievernis” te maken164. Ook wordt er soms gebruikt gemaakt van metaalzouten zoals zinksulfaat en loodacetaat. Vanaf ongeveer het midden van de 19e eeuw gaat men bij de bereiding van olieverf loodsiccatieven gebruiken. De lijnolievernis kon vervolgens gebruikt worden als basis voor olievernissen, waarbij voornamelijk copal en barnsteen op hoge temperatuur in de olie opgelost worden. Ook kon de lijnolievernis gebruikt worden bij de voorbehandeling van het hout door deze als schuurolie te gebruiken of om als eerste vernislaag te dienen. 160 Tingry 1804, p. 79. De Keijzer en Keune 2005, p. 136. 162 Umney en Rivers 2003, p. 163. 163 De Keijzer en Keune 2005, p. 139. 164 Zie bijlage III: Overzicht gevonden recepten. 161 36 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Terpentijnolie Terpentijnolie (tegenwoordig ookwel kortweg: terpentijn) is de essentiële olie zoals die gedestilleerd wordt uit terpentijn, de balsem die door middel van inkepingen in de bast van dennenbomen (Pinaceae) wordt gewonnen. Door destillatie scheidt men de balsem in de terpentijnolie (monoterpenen) en colophonium (diterpenen). De terpentijnolie wordt voornamelijk gebruikt als oplosmiddel voor bijenwas om zo tot een waspasta te komen. Ook wordt er altijd terpentijnolie aan olievernissen toegevoegd om deze beter smeerbaar te maken. Een vrij klein deel van de meubelvernissen bestaat uit harsen opgelost in alleen terpentijnolie. In oude recepten komt de benaming terpentijn ook regelmatig voor, hier wordt echter de balsem (Venetiaanse) terpentijn mee bedoelt. Alcohol Het destilleren van alcohol was al bij de oude Grieken en in Perzië bekend maar werd in Europa vanaf circa 1100 toegepast165. De eerst bekende recepten waarbij een hars in alcohol wordt opgelost stammen uit de vroege zestiende eeuw166. In de literatuur komt men verschillende benamingen tegen: spiritus, wijngeest, alcohol, spiritum vinae, esprit de vin, weingeist, spirits of wine. Een enkele keer komt men ook brandewijn tegen als oplosmiddel voor spiritusvernissen. Ethanol, de chemische benaming die we tegenwoordig gebruiken, komt niet voor in de negentiende eeuwse bronnen. Voor het maken van spiritusvernissen diende een zo puur mogelijke alcohol gebruikt te worden, bij voorkeur 96 %, hoewel je ook recepten tegen komt waarbij een 88% alcohol wordt voorgeschreven. Vanwege de waterstofbruggen in de ethylalcohol, heeft pure alcohol de neiging waterstof uit de lucht aan te trekken waardoor het in de 19e eeuwse alcohol altijd minstens 4% water bevatte. Tegenwoordig wordt ethanol ook watervrij verkocht waarbij benzeen gebruikt wordt om de azeotroop167 te breken. Om belastingheffingen op alcohol te vermijden wordt alcohol al sinds halverwege de negentiende eeuw (in Engeland) gedenatureerd door er een ander oplosmiddel aan toe te voegen waardoor het niet meer geschikt is voor menselijke consumptie168. Methanol wordt daar traditioneel voor gebruikt maat tegenwoordig worden ook wel isopropanol, aceton, MEK (methyl ethyl keton / butanon), methylisobutylketon, en denatoniumbenzoaat toegevoegd. De ethylalcohol die door Kremer Pigmente wordt verkocht is een watervrije gedenatureerde alcohol bestaande uit 99% ethylalcohol en 1% MEK. 165 Forbes 1948, p. 89. Brachert 1986, p. 155. 167 Een azeotroop is een mengsel van twee of meer componenten waarvan de dampfase dezelfde samenstelling heeft als de vloeistoffase. Hierdoor is het niet mogelijk in één destillatiekolom een mengsel zuiverder te krijgen dan de azeotroop. Atkins & Jones 2005, p. 316. 168 e 11 editie Encyclopaedia Brittanica, 1911. Alcohol. Jacobson meldt in zijn publicatie van 1868 ook dat “den laatsten tijd wordt gebruik gemaakt van gemethyleerde spiritus omdat deze vrij van belasting is. Dit is een mengen van gewonen sterken wijngeest met methylalcohol of houtgeest (…)”. Jacobson 1868, p. 163. 166 37 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 7.2. Harsen en balsems Wat een hars precies is, is in de literatuur niet altijd even duidelijk. Tegenwoordig maken we onderscheid tussen harsen, balsems en gommen. Gommen zijn over het algemeen (deels) oplosbaar in water, niet smeltbaar en worden gewonnen uit fruitbomen of van struiken zoals de Arabische gom en tragant169. Gommen worden nauwelijks gebruikt bij het maken van vernis170 en zullen hier dan ook niet verder behandeld worden. Harsen zijn ook uitscheidingsproducten van bomen en struiken maar zijn wel te smelten en niet oplosbaar in water. Ze zijn op een moleculair niveau opgebouwd uit zogenaamde terpenen171, die worden samengesteld door een aaneenschakeling van elementen van isoprenen met vijf koolstofatomen (C5H8)172. Bij plantaardige harsen komen drie verschillende typen terpenen voor: mono-, di-, en triterpenen. Monoterpenen zijn over het algemeen vluchtig en vormen de bouwstoffen voor vluchtige oliën zoals terpentijnolie en lavendelolie. De moleculaire opbouw van monoterpenen bestaat uit twee isopreenunits (C10). De meeste harsen bevatten wanneer zij vers zijn een groter of kleiner aandeel monoterpenen173. Wanneer een hars nog vermengd is met deze vluchtige oliën wordt er gesproken van een balsem174. Di- en tripterpenen zijn niet vluchtig en vormen de hars zelf. Op enkele tropische houtsoorten na komen di- en tripterpenen alleen gescheiden van elkaar in bomen en planten voor, de analyse van deze chemische structuur met behulp van GC-MS kan dus uitsluitsel geven over de aard van de hars. Diterpenen hebben eenheden van 20 koolstofatomen (C20), terwijl triterpenen er 30 kennen (C30). Barnsteen Barnsteen is een gefossileerde hars die in de negentiende eeuw gevonden werd langs de kusten van de Oostzee. Al uit de steentijd zijn er artefacten van barnsteen gevonden175 en nog steeds wordt het gebruikt voor het maken van rozenkransen en kleine decoratieve objecten. In de achttiende eeuw bereikte de barnsteenkunst zijn hoogtepunt met de barnstenen kamer die Frederick I van Pruissen in 1701 liet maken als eetzaal in zijn paleis in Berlijn176. Barnsteen werd gezien als een halfedelsteen en was bijzonder kostbaar. De kleine stukjes die als afval bij de barnsteenverwerking over bleven waren geschikt om vernis van te maken177. Om barnsteen geschikt te maken voor het oplossen van de hars tot een vernis moet het eerst gesmolten worden op hoge temperatuur: zo’n 350° C. De gesmolten hars wordt Afbeelding 8: Stukjes barnsteenhars, Kremer Pigmente 169 De Keijzer en Keune 2005, p. 158. Op een enkel vernisrecept na waarin Arabische gom wordt gebruikt zoals een schellakpolitoer die wordt genoemd in The Cabinet-maker’s Guide uit 1827: Anoniem 1827, p. 49. 171 Ook wel terpenoïden genoemd, afkomstig van het Duitse woord voor terpentine, Terpentin, waaruit deze groep voor het eerst geïsoleerd werd. Langenheim 2003, p. 26. 172 Langenheim 2003, p. 26. 173 Langenheim 2003, p. 27. 174 Zoals bijvoorbeeld bij Venetiaanse terpentijn. 175 Langenheim 2003, p. 260. 176 Langenheim 2003, p. 274. Frederick Willem I, de zoon van Frederick I, deed de kamer cadeau aan Peter de Grote van Rusland die hem installeerde in het Ekaterininsky paleis in St. Petersburg. In de tweede wereldoorlog hebben de Nazi’s de kamer gedemonteerd waarna deze spoorloos verdwenen is. Sinds 1979 heeft men geprobeerd de kamer naar aanleiding van oude foto’s te reconstrueren maar de kosten van de hoge kwaliteit barnsteen die daar voor nodig was, waren te groot. 177 De Keijzer en Keune 2005, p. 154 en Jacobson 1868, p. 166. 170 38 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 vervolgens tot poeder gemalen en is dan op te lossen in lijn- en terpentijnolie. Door het smelten van de barnsteen kleurt deze donkerbruin tot bijna zwart wat uiteindelijk een donkerbruine vernis geeft. Dit maakt een barnsteenvernis ongeschikt voor het vernissen van lichte houtsoorten. Copal Copal is een verzamelnaam voor verschillende fossiele en halffossiele diterpene harsen uit verschillende delen van de wereld. Hertel vermeldt in 1853 dat de copal afkomstig kan zijn van de Rhus copalinum in West Indië, de Elaeocarpus copalifer in Oost Indië en dat het uit het zand opgegraven wordt aan de kust van Guinea in Afrika178. In de meeste negentiende eeuwse recepten wordt niet gespecifieerd welke soort copal er gebruikt moet worden. Waar dat wel het geval is wordt er bijvoorbeeld Oost-Afrikaanse of Oost-Indische copal voorgeschreven, wat tegenwoordig nog steeds niet veel zegt over de specifieke soort. De copalsoorten die tegenwoordig veel gebruikt worden zijn Congo copal, Manilla copal en Kauri copal uit Nieuw-Zeeland179. In de negentiende eeuwse bronnen kom je ook regelmatig anime tegen. Volgens Langenheim is anime ookwel een andere benaming voor de harde copalsoorten180, hoewel er in de negentiende eeuw in verschillende recepten zowel copal als anime wordt genoemd181. Sommige copalsoorten zijn in alcohol oplosbaar zoals bijvoorbeeld Manilla copal. In de negentiende eeuw werd voor het maken van spiritusvernissen met copal ook wel kamfer aan de alcohol toegevoegd om de copal beter te laten oplossen. Daarnaast is copal ook veel gebruikt voor het maken van olievernissen. Hierbij werd de copal, net als barnsteen, eerst Afbeelding 9: Afbeelding uit Tripier Devaux: gesmolten waarna aan de vloeibare copal hete lijnolie werd speciale pot om copal te smelten en meteen op te lossen in olie. toegevoegd. Doordat de copal bij het smelten niet zo sterk verkleurt als barnsteen houdt men een vrij licht gekleurde maar duurzame olievernis over. Voor het maken van copalvernis met olie op grotere schaal zijn in de negentiende eew ketels ontwikkeld waarbij tegelijkertijd de hars gesmolten en de olie verwarmd wordt waarbij de hars via een trechter in de olie druppelt (zie afb.9) . 178 Hertel 1853, p. 172. Howes 1949, p. 93 – 103. 180 Langenheim 2003, p. 392. 181 Bijvoorbeeld: Miehr 1852, p. 35. 179 39 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Sandarak Sandarak is een diterpene hars die van oudsher gewonnen wordt uit de cypressoort Tetraclinis articulata182. De boom groeit voornamelijk in Algerije en Marocco en werd vroeger geëxporteerd vanuit Mogador. Vanaf de klassieke oudheid is mastix gebruikt voor medicinale doeleinden gebruikt, voornamelijk als vernis voor pillen en als tijdelijke vulling voor tanden in combinatie met katoen183. De hars is lichtgeel tot oranje van kleur en komt voor in kleine druppels van ongeveer een halve centimeter dik tot 3-4 cm lang. De hars is van nature vrij bros en vormt een poeder wanneer Afbeelding 10: Sandarak, Kremer Pigmente het in de mond gekauwd wordt. Opgelost in alcohol is het vaak gebruikt als vernis voor metaal, leer en papier184. Bij meubelvernissen is het één van de belangrijkere harsen voor het maken van spiritusvernissen. Hierbij wordt de sandarak vaak gecombineerd met mastix om de brosheid van de hars te compenseren. De sandarak zorgt dan voor de hardheid van de vernis. Door de lichte kleur wordt de combinatie van sandarak en mastix vaak gebruikt voor vernissen die geschikt zijn voor lichte houtsoorten. Omdat de hars vrij polair is lost hij niet op in terpentijnolie en in lijnolie alleen wanneer deze verhit wordt185. Mastix Mastix is de hars zoals die wordt uigescheiden door de Pistacia lenticus, een struik die voorkomt in de gebieden rondom de Middelandse Zee. Het centrum voor de mastixindustrie bevindt zich al sinds de middeleeuwen op het Griekse eiland Chios186. De triterpene hars komt voor in citroengele druppels, die wanneer ze gekauwd worden een zachte massa vormen. Mastix wordt rondom de Middellandse Zee daarom ook wel gebruikt als een soort kauwgom (de naam mastix komt van het laat Latijnse masticare = kauwen)187. De hars wordt gewonnen door kleine verticale incisies te maken in de bast van de stam en de grotere takken. Zoals vermeld wordt mastix in spiritusvernissen vaak toegepast in combinatie met sandarak waar het de nodige taaiheid aan de vernis geeft188. Mastix is vrij vochtgevoelig en kan onder invloed van water wit uitslaan189. Afbeelding 11: Mastix, Kremer Pigmente 182 Langenheim 2003, p. 382. Howes 1949, p. 137. 184 Langenheim 2003, p. 384. 185 Umney en Rivers 2003, p. 177. 186 Howes 1949, p. 138. 187 Howes 1949, p. 139. 188 Tingry 1804, p. 21. 189 De Keijzer en Keune 2005, p. 156. 183 40 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Schellak Schellak is geen plantaardige hars maar een afscheidingsproduct van de luizensoort Tachardia Lacca. De larven van de schildluis scheiden de lak af op de takken waarop ze zich nestelen190. De naam lak zou afgeleid zijn van het Indiase “Lakh” of “Laksha” dat oneindig veel betekent. Hoewel de schildluis ook in andere delen van Zuid-Azië voor komt, is India van oudsher de grootste schellakproducent. De takken met de lak worden geoogst waarna de lak (de stoklak) met een mes van de takken gehaald wordt191. De lak wordt vervolgens gewassen om zo de rode kleurstof die van nature in de lak zit voor een groot deel te extraheren. Deze Afbeelding 12: Korrellak, Kremer Pigmente kleurstof kan vervolgens weer gebruikt worden om hout te 192 kleuren . De gedroogde lak heet op dit moment korrellak (in het engels: seedlac) en is geel tot roodbruin van kleur193. Schellak is de gezuiverde vorm van deze korrellak en werd en wordt op de volgende manier geproduceerd: de korrellak wordt in een lange tube van stof met een diameter van ongeveer 5 cm gestopt. Deze tubes worden vervolgens verwarmd waarna de gesmolten lak door de stof heen gewrongen kan worden. Deze lak wordt uitgespreid over dunne platen die, als ze eenmaal uitgehard zijn, opgebroken wordt tot schilfers. Deze schellak bevat nog steeds een deel van de kleurstof en een deel was (6-7 %), die zich van nature in de schellak bevindt. De kleur kan verwijderd worden door de lak met chloor te bleken. De lak kan ook ontdaan worden van was door een Afbeelding 12: Schellak Lemon 1, Kremer Pigmente behandeling met alkali194 . In de negentiende eeuw werd schellak 195 wel al gebleekt maar voor zover uit de bronnen valt na te gaan werd de was niet uit de lak verwijderd. Schellak werd al voor de negentiende eeuw gebruikt voor spiritusvernissen, voornamelijk voor het vernissen van imitatie lakwerk. Vanaf het begin van de negentiende eeuw gaat schellak een steeds grotere rol spelen bij het afwerken van meubelen. Schellak is namelijk het voornaamste (en later het enige) ingrediënt van politoer. Hiervoor wordt de schellak, eventueel met toevoeging van andere harsen, opgelost in alcohol. Zowel korrellak als schellak kom je daarnaast de gehele negentiende eeuw tegen in spiritusvernissen. Tegenwoordig is schellak in verschillende zuiverheden en kleuren te verkrijgen: van de donkere robijnschellak tot een wasvrije bijna kleurloze variant. 190 De Keijzer en Keune 2005, p. 158. Howes 1949, p. 130. 192 Michaelsen en Buchholz 2006, p. 399. 193 Umney en Rivers 2003, p. 175. 194 De Keijzer en Keune 2005, p. 159. 195 In 1827 werd er bij de Society of Arts in Londen een prijsvraag uitgeschreven voor een simpele techniek om schellak te bleken. Deze werd gewonnen door ene Dr. Hare die schellak wist te bleken met potas en chloor. St Leger Kelley 2006, p. 176. 191 41 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Colophonium Colophonium is net als terpentijnolie één van de producten die ontstaat na destillatie van de balsem terpentijn. De diterpene hars is vrij zuur en varieert in kleur van heldergeel tot donkerbruin196. Het is altijd een goedkope hars geweest en door zijn broosheid niet ongeschikt om als enige hars een vernis te maken. Het komt een enkele keer voor in combinatie met olie om goedkopere meubels van een vrij duurzame afwerklaag te voorzien. Vaker komt het voor in waspasta’s om een hogere glansgraad te verkrijgen. In spiritusvernissen wordt het voornamelijk gebruikt als vervanging voor het duurdere sandarak. Colophonium wordt in de negentiende-eeuwse receptuur ook wel gewoonweg hars of spiegelhars genoemd (Engels: rosin). Afbeelding 13: Colophonium, Kremer Pigmente Dammar Dammar wordt pas vanaf circa 1830 op grotere schaal naar Europa vanuit Indië geïmporteerd. Het is een triterpene hars met een heldere lichtgele kleur. Pas vanaf halverwege de negentiende eeuw komt deze hars ook in meubelvernissen voor. Schmidt lost de hars op in terpentijnolie om zijn “Dammarlack” te maken197. Hertel gebruikt dammar in een terpentijnolievernis om te gebruiken ná het aanbrengen van een andere vernis voor een hogere glans198. Uit de frequentie dat de hars gebruikt wordt lijkt dammar in de negentiende eeuw geen grote rol te hebben gespeeld op het gebied van afwerklagen op meubelen. Benzoë Benzoë, ook wel styrax of gum benjamin genoemd, wordt door Langenheim in “Plant Resins – chemistry, evolution, ecology and ethnobotany” onder de balsems geschaard omdat het hier een fenol hars betreft met aromatische componenten199. Het heeft een aangename geur die doet denken aan kaneel en vanille en de hars werd daarom ook wel gebruikt in wierook. Aan vernissen werd het vaak toegevoegd als weekmaker200. Vanwege de hoge glansgraad en de geur werd het ook wel toegepast als slotvernis na het politoeren201. Afbeelding 14: Benzoë, Kremer Pigmente 196 De Keijzer en Keune 2005, p. 157. Schmidt 1891, p. 156. 198 Hertel 1853, p. 178. 199 Langenhein 2003, p. 351. 200 Umney en Rivers, p. 178. 201 Anoniem 1836, p. 89. 197 42 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Venetiaanse terpentijn Venetiaanse terpentijn is een balsem die wordt gewonnen uit de Larix en bestaat dus uit een deel terpentijnolie en een deel hars. De balsem werd vooral gewonnen in het Oostenrijkse Tirol202. In de vernisproductie wordt het regelmatig gebruikt om met name spiritusvernissen soepeler te maken. Tingry beschrijft de hars als volgt: “ It is fluid, limpid, glutinous, tenacious, and of a consistence between that of oil and that of honey. It has a yellowish-white colour, and a strong penetrating yet agreeable smell, inclining somewhat to that of oranges”203. Elemi Elemi behoort net als venetiaanse terpentijn tot de balsems en bestaat uit een vluchtige component, de sesquiterpenen, en een vaste hars (triterpenen). Het werd en wordt nog steeds voor een groot deel uit de Filipijnen geimporteerd waardoor je ook regelmatig de benaming Manila elemi tegen komt. De hars komt in de handel als een dikke balsem of een hars in plaatvorm en is helgeel tot groenachtig van kleur204. De balsem kent twee voornaamste toepassingen: als Afbeelding 15: Elemi, Kremer Pigmente geurstof voor het maken van parfums en als toepassing in spiritusvernissen205. De toevoeging van elemi maakt de vernis minder broos en meer plastisch. In combinatie met copal zorgt de elemi er voor dat deze beter smelt en maakt de elemi de vernis blanker en glanzender 206. Ook zou de toevoeging van elemi de hechting van de vernislaag verbeteren207. 202 Langenheim 2003, p. 322. Tingry 1804, p. 37. 204 De Keijzer en Keune 2005, p. 156. 205 Langenheim 2003, p. 357. 206 Ibidem. 207 De Keijzer en Keune 2005, p. 156. 203 43 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 7.3. Was Bijenwas Het is bekend dat de oude Egyptenaren al bijenwas toepasten om hun meubels van een afwerklaag te voorzien. De afgelopen tweeduizend jaar is het constant gebruikt in de toegepaste kunst208. De was is meestal een bijproduct van de honingwinning en wordt dan ook gemaakt door de honingbij (Apis mellifera). De was wordt uit de honingraat gehaald door deze er met heet water uit te smelten, onder druk of met organische oplosmiddelen. De chemische formule is C15H51COOC30H61 en de was bestaat voor 64 % uit esters, 14% koolwaterstoffen en 12% vrije vetzuren209. Hij heeft een smeltpunt van 63 – 63 °C maar wordt al zacht rond 37° C. Om die reden wordt bijenwas tegenwoordig vaak gecombineerd met carnaubawas, dat een smeltpunt heeft dat 20° hoger ligt. In de negentiende eeuw wordt carnaubawas echter nog niet gebruikt. Gezuiverde bijenwas is lichtgeel van kleur, maar bijenwas kan ook een donkere bruin-groene kleur hebben. Tegenwoordig is bijenwas ook gebleekt verkrijgbaar waardoor het een zo goed als witte kleur heeft. 7.4. Kleur- en hulpstoffen Drakenbloed Uit de vruchten van de Oost-Indische Rotangpalm (Daemonorops draco) en drakenbloedboom (Dracaena spp.)de schors wordt een rode hars gewonnen die de naam drakenbloed heeft gekregen. De hars is goed oplosbaar in etherische oliën en alcohol en wordt in de meeste recepten in combinatie met dat laatste oplosmiddel gebruikt. Vanwege deze eigenschap wordt drakenbloed vaak gebruikt voor het aankleuren van spiritusvernissen en politoer. Imison stelt dat het kleuren van hout met drakenbloed eerder een vorm van verlakken is dan beitsen210. Alkanna (Alkanna tinctoria (L.) Tausch. (= Anchusa tinctoria L.) Alkanna wordt al sinds het einde van de zeventiende eeuw gebruikt voor het rood kleuren van hout211. De werkzame kleurstof Alkannine lost allen op in alcohol en drogende en etherische oliën en is om die reden veel gebruikt om vernis, olie en was aan te kleuren. Vooral voor het aanbrengen van een waspolitoer op donkerdere houtsoorten zoals mahonie werd de terpentijn met alkanna rood gekleurd. Dit gebeurde door een hoeveelheid alkannawortel in de terpentijnolie te verwarmen tot de gewenste rode kleur door de terpentijn was opgenomen. Ook schuuroliën werden nog wel eens rood aangekleurd door de olie samen met de wortelen te verwarmen. 208 Umney en Rivers 2003, p. 166. Ibidem. 210 Imison 1822, p. 313. 211 Michaelsen en Buchholz 2006, p. 397. 209 44 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Kamfer Kamfer is een cyclische keton met de formule C10H16O die gewonnen wordt uit het hout van de kamferboom (Cinnamonum camphora)212, die voornamelijk te vinden is in Maleisië en Indonesië. De stof werd bij het maken van vernissen gebruikt om de vernissen meer vloeibaar te maken213. In diverse bronnen wordt kamfer toegevoegd om copal beter te laten oplossen in zowel alcoholvernissen als in terpentijnolie en lavendelolie. Afbeelding 16: Kamfer, Kremer Pigmente Lavendel- en spijkolie Lavendolie en spijkolie zijn etherische oliën die beiden afkomstig zijn van soorten van de lavendelplant. Lavendelolie wordt gewonnen uit de Lavendula angustifolia en spijkolie uit de meer geurende Lavendula latifolia. Bij de bereiding van vernissen wordt over het algemeen de goedkopere spijkolie gebruikt, hoewel lavendelolie ook vrij regelmatig voor komt. De olie wordt bij het maken van vernissen als oplosmiddel toegepast maar dient ook vaak als hulpstof om moeilijk oplosbare harsen zoals copal opgelost te krijgen. De relatief hoge hoeveelheid d-camphor die in de olie aanwezig is, zal daar waarschijnlijk een rol bij spelen. 212 213 Brachert 2001, p. 133. Stöckel 1799, p. 119. 45 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8. Reconstructie. 8.1. Algemeen Het maken van reconstructies naar aanleiding van historische bronnen is altijd een lastige kwestie. Als restaurator in opleiding beschik je immers niet over gedegen kennis en handigheid die de negentiende-eeuwse meubelmaker/vernisser door jarenlange ervaring had opgedaan. Daarbij zijn de meeste recepten en instructies niet zo gedetailleerd beschreven dat je blind van de geschreven tekst uit kan gaan. Sommige bronnen geven überhaupt geen aanwijzingen voor het maken van de vernis, het voorbereiden van de ondergrond of het aanbrengen van de vernis. Je zult het als student dus moeten doen met de tekst die je gegeven is en het beetje ervaring dat je tijdens de opleiding tot restaurator al hebt opgedaan in combinatie met advies van kenners en logisch nadenken. Een reconstructie zal daarom altijd een mindere versie zijn van het origineel. Zeker bij een onderwerp als afwerklagen, waarbij regelmatig het belang van de vaardigheid van de vakman in de verschillende teksten genoemd wordt. Bij een interpretatie van het eindresultaat is het dan ook belangrijk dit in het achterhoofd te houden. De reconstructies zullen alleen een idee geven van hoe het origineel er oorspronkelijk uit zal hebben gezien. Desalniettemin valt er waardevolle informatie uit te halen. Zaken als glans en kleur zijn voor een groot deel afhankelijk van de vernis zelf en niet zozeer de manier van aanbrengen. Dat het slagen van de vernis niet altijd even zeker is, zal later blijken. 8.2. Selectie recepten en verantwoording werkwijze. 8.2.1. Receptuur Uit het bronnenonderzoek naar negentiende-eeuwse recepten voor afwerklagen bleek dat er verschillende voorschriften waren die meerdere keren in verschillende bronnen voor kwamen. Door alle recepten in een Excelbestand uit te zetten, gesorteerd op ingrediënt en hoeveelheden, kon ik een duidelijk overzicht krijgen van welke recepten meerdere keren voorkwamen. De eerste grove selectie was gebaseerd op de verschillende typen afwerklagen die ik graag wilde reconstrueren: een barnsteen- en een copal-olievernis, verschillende politoeren, enkele spiritusvernissen, twee wasafwerkingen en een terpentijnolievernis. De uiteindelijke selectie kwam op het volgende uit: Olievernissen: 1. Barnsteen 2. Copal 3. Copal met sandarak Olievernissen komen in bijna alle bronnen over de gehele negentiende eeuw voor en worden door de auteurs regelmatig geprezen om hun duurzaamheid en glans. Buiten het feit dat de recepten zo regelmatig voorkomen zijn er ook in de teksten aanwijzingen dat deze olievernissen regelmatig werden gebruikt. Deze vernissen mochten daarom ook niet ontbreken in dit onderzoek, ondanks het feit dat ze moeilijk zijn te maken. De hoge temperatuur waarop met name de lijnolie verhit moet worden om deze vernis te maken en het zelfontbrandingspunt dat daar dicht bij in de buurt ligt, maakten dat ik in eerste instantie mijn reserves had over het zelf maken van een olievernis. Na een 46 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 paar proeven op hele kleine schaal bleek het toch mogelijk om zelf een poging te wagen om olievernissen te maken. Uit de receptuur blijkt dat olievernissen meestal bestaan uit alleen barnsteen of copal in combinatie met een drogende lijnolie en terpentijnolie. De gekozen verhoudingen van de vernissen zoals die in paragraaf 7.3 te vinden zijn, bleken de meest gangbare. Het derde olievernisrecept kwam slecht één maal voor in de receptuur. Deze olievernis met zowel copal als sandarak heb ik uitgekozen omdat Henk van Keulen in eerste instantie het verzoek aan mij gedaan had een olievernis met sandarak te maken. Aangezien een dergelijke vernis niet voorkomt in de literatuur, ben ik op zoek gegaan naar het meest geschikte alternatief en kwam ik op dit recept uit. Spiritusvernissen: 4. Spiritusvernis objets exposés au frottement 5. Spiritusvernis met copal 6. Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc. 7. Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn hout Het merendeel van de recepten in de bronnen bestaat uit recepten voor spiritusvernissen. Om die reden leek het mij dan ook gerechtvaardigd om hier ook de meeste reconstructies van te maken. Te meer aangezien er zo’n variatie in recepten en toepassingen is. De uitgekozen recepten komen verschillende keren voor, waaronder in de Nederlandse publicatie van Thomson. Een recept dat overeenkomt met vernis 4 komt ook voor in het receptenboekje in het archief van de firma Horrix. De overige recepten, uiteindelijk allemaal uit dezelfde bron214, komen waarschijnlijk ook voor in dezelfde bundel en de kans bestaat dus dat deze in de praktijk zijn toegepast. De spiritusvernis met copal vormt hier op een uitzondering. Vergelijkbare recepten kwamen zo veel voor dat ik nieuwsgierig was geworden naar deze copalvernis. Terpentijnolievernis: 8. Terpentijnolie met copal Zoals eerder besproken zijn de meningen over terpentijnolievernissen onder de verschillende auteurs nogal verdeeld. Om te kijken wat het effect van de terpentijnolie zou zijn ten opzichte van een copalspiritusvernis en een copal-olievernis, is het interessant om deze vernis te maken. Politoeren: 9a. Schellakpolitoer 1:2 9b. Schellakpolitoer 1:8 10. Schellakpolitoer met copal en sandarak Om als referentie voor de overige vernissen te dienen, was het vanaf het begin mijn intentie een schellakpolitoer op te nemen in dit onderzoek. Uit het bronnenonderzoek kwamen er verschillende recepten voor politoer uit deze periode naar voren. Toen al werd er gebruik gemaakt van een oplossing van alleen schellak in alcohol. Over de verschillende bronnen kom je grofweg twee verschillende oplossing van schellak tegen, namelijk 1:2 en 1:8. Aangezien beide variaties ongeveer 214 Tingry 1804. 47 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 evenveel voorkwamen en het interessant zou zijn wat deze verschillende oplossingen voor een effect zouden hebben op het eindresultaat heb ik besloten beide te maken. Recept nummer 10 heb ik besloten te reconstrueren omdat het door Stöckel, die het recept voor het eerst noemt, voorzien wordt van een vrij uitgebreide instructie voor het aanbrengen van de politoer met behulp van olijfolie. Deze methode wordt nu niet meer gebruikt en was daarom interessant om na te volgen. Het recept zelf komt ook zonder deze specifieke instructies voor in een aantal andere bronnen. Wassen: 11a. Bijenwas in terpentijnolie 1:1 11b. Bijenwas in terpentijnolie 1:2 12a. Bijenwas in terpentijnolie met colophonium 12b. Bijenwas in terpentijnolie met colophonium, aangekleurd met alkanna Hoewel in de negentiende eeuw meubelen nog steeds werden afgewerkt met harde was, kom je in de receptuur aanzienlijk meer recepten voor slappe was of waspolitoer tegen. Zowel de oplossing van 1 deel bijenwas in 1 deel terpentijnolie, als een oplossing van deze stoffen met de verhouding 1:2 kom je regelmatig tegen. Om de was harder te maken en meer te laten glimmen werd er nog wel eens colophonium aan de was toegevoegd. Om het effect hiervan te zien heb ik vernis 12 uitgekozen. Hoewel het onderzoek eigenlijk over niet aangekleurde afwerklagen gaat heb ik toch voor een met alkanna aangekleurde bijenwas met colophonium gekozen. Deze kleuring kwam in de bronnen dusdanig vaak voor dat het mij interessant leek om het effect van de kleuring van de was te zien. 8.2.2. Overwegingen bij het bereiden van de vernissen Vanwege de relatief kleine hoeveelheden die ik bij dit onderzoek aan vernis nodig zou hebben, heb ik besloten zelf olievernissen te gaan maken. Met de verwarmingsplaten uit het atelier van de opleiding van de UvA is de temperatuur vrij nauwkeurig te reguleren waardoor de kans op oververhitting beperkt wordt. Daarbij was Henk van Keulen zo vriendelijk mij zijn thermometer uit te lenen waardoor ik de temperatuur bij het verhitten van de lijnolie in de gaten kon houden. Alle olievernissen zijn bereid in het metaalatelier van de UvA waar normaal ook metaal uitgegloeid wordt met behulp van branders. Hier is een goede afzuiginstallatie aanwezig en kan er met hoge temperaturen gewerkt worden zonder brandgevaar. Om zo min mogelijk zuurstof bij de olie toe te laten (een plotselinge toevoer van zuurstof zou in combinatie met een te hoge temperatuur van de lijnolie tot zelfontbranding kunnen leiden) heb ik voor het maken van de copal-olievernissen gebruik gemaakt van kleine erlenmeyers met een inhoud van 100 ml215. De barnsteenvernis had uiteindelijk een minder hoge temperatuur nodig en dieheb ik gemaakt in een koperen steelpannetje. Vanwege de beperkte tijd die beschikbaar was en om veiligheidsredenen heb ik besloten de lijnolie voor de olievernissen niet op de traditionele wijze voor te bereiden. In de negentiende eeuw pleegde men een drogende lijnolievernis te maken door rauwe lijnolie te koken met drogende pigmenten, zoals eerder reeds vermeld. Deze lijnolievernis werd vervolgens gebruikt voor het maken van de olievernissen. Aangezien de lijnolie hier ook voor op hoge temperatuur gestookt zou moeten worden en de uitkomst van tevoren niet zeker zou zijn, heb ik er voor gekozen gebruik te maken van 215 Mij aangereikt door Henk van Keulen. 48 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 een modern siccatief. Daarbij leek het mij om gezondheidsredenen een minder goed idee om vernissen te stoken waar deze metaalverbindingen al in zouden zitten. Na het bereiden van de olievernissen met koudgeslagen lijnolie216 heb ik het siccatief, na het afkoelen van de vernis, toegevoegd. Aangezien er bij het maken van lijnolievernis altijd gebruik gemaakt werd van een loodcomponent heb ik het loodhoudende siccatief van de firma Kremer Pigmente 78400 gekozen217. Naar aanleiding van de instructies voor het gebruik van het siccatief (1 – 2 % toevoegen naar het aandeel olie), heb ik ervoor gekozen 1,5% siccatief van het gewicht aan lijnolie aan de vernis toe te voegen, in de hoop dat dit een vergelijkbare droogtijd op zou leveren als het gebruik van een traditionele lijnolievernis. Het uitzoeken en de verkrijgbaarheid van de verschillende harsen was geen probleem. De harsen die in de negentiende eeuw het meeste voorkwamen, en dus ook in de selectie van recepten voor dit onderzoek, worden tegenwoordig nog steeds gebruikt en zijn goed verkrijgbaar. De selectie van de soort copal, bleek echter lastiger. In de negentiende-eeuwse bronnen wordt maar zelden een specifieke oorsprong van de te gebruiken copal genoemd. Wanneer er wel een indicatie wordt gegeven, noemt men meestal een continent (West-Indische, Oost-Indische, Afrikaanse) waardoor de oorsprong van de copal – en dus het type - nog steeds niet duidelijk is. Vanwege de goede voorraad in het atelier, de beschikbaarheid bij Kremer Pigmente en de makkelijke oplosbaarheid in alcohol, heb ik uiteindelijk voor alle vernissen gekozen voor Manila copal. Tegenwoordig zijn er veel verschillende typen schellak op de markt: gebleekt, ongebleekt, robijn, oranje, met was en zonder was. Aangezien er in de literatuur regelmatig verwezen wordt naar de kleur die schellak aan een vernis geeft en die deze vernis minder geschikt maakt voor lichte houtsoorten, heb ik voor een ongebleekte variant gekozen. Mijn keuze is uiteindelijk gevallen op de Blätterschellak Lemon 1 van Kremer Pigmente. Deze schellak is van de ongebleekte varianten nog vrij licht van kleur en bevat de natuurlijke hoeveelheid schellakwas. 8.2.3. Proefplankjes: keuze en voorbehandeling Ik heb besloten de proefplankjes te maken van multiplex met dierlijke lijm beplakt met gezaagd mahoniefineer. Mahonie is bij uitstek de houtsoort die geassocieerd wordt met de negentiende eeuw en is gedurende die hele eeuw veel gebruikt. Vanwege de beschikbaarheid in het atelier heb ik gebruik gemaakt van Honduras mahonie met een duidelijke maar niet al te wilde tekening, die hopelijk het effect van de afwerklaag op het hout goed zou tonen. De plankjes hebben een grootte gekregen van 24 cm breed en 40 cm hoog. Zo is er voldoende oppervlak om de afwerklaag aan te brengen en te beoordelen en kan de plank later nog opgezaagd worden om kleinere plankjes te verouderen voor later onderzoek. Afgezien van de plankjes Afbeelding 18: Het voorbereiden van de proefplankjes met lijmwater en lijnolievernis. 216 In overleg met Herman den Otter gekozen vanwege het feit dat deze het meest in de buurt zou komen van traditioneel geperste lijnolie. 217 Nu niet meer verkrijgbaar vanwege die loodverbinding. Voor informatie over de samenstelling zie de datasheet in bijlage V. 49 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 die voorzien zouden worden van een wasafwerking zijn alle plankjes in de lengte opgedeeld in drie vlakken om drie verschillende voorbehandelingen toe te passen. In de literatuur kom je regelmatig tegen dat het oppervlak eerst met lijmwater of een drogende olie voorbehandeld werd zodat er minder lagen (dure) vernis nodig zouden zijn. Om dit effect te testen heb ik het bovenste gedeelte voorbehandeld met lijmwater, het middelste deel van het plankje onbehandeld gelaten en het onderste deel voorzien van een laag “lijnolievernis” (zie afb 18). 8.2.4. Aanbrengen en polijsten van de afwerklagen. Bij het aanbrengen en polijsten van de afwerklagen heb ik zoveel mogelijk de instructies uit de literatuur gevolgd. Voor het aanbrengen van vernissen worden kwasten van verschillende dierlijke haarsoorten genoemd (otter, das en zelfs kamelenhaar) maar ik heb uiteindelijk gekozen voor varkensharen verniskwasten. Deze zijn makkelijk verkrijgbaar en worden door Stöckel genoemd Afbeelding 19: Varkensharen verniskwast als een goed alternatief voor kwasten met otterhaar. van Kremer Pigmente Voor het politoeren met de dot heb ik twee methoden gebruikt: de traditionele methode van schellakpolitoer in combinatie met een druppel lijnolie op de dot en een techniek die op dit moment niet meer wordt toegepast waarbij de politoer wordt aangebracht met een deel olijfolie. Deze laatste techniek wordt door zowel Nosban als Stöckel beschreven en leek mij een interessante aanvulling op het onderzoek. 50 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.3. Recepten en reconstructie afwerklagen Voor het reconstrueren van de recepten heb ik alle hoeveelheden met een digitale weegschaal afgewogen. Dit leek mij de meest nauwkeurige manier en bovendien hebben de meeste recepten het over gewichtsmaten, ook voor de vloeibare stoffen. Het berekenen van de hoeveelheden naar aanleiding van oude Nederlandse, Duitse, Engelse en Franse maten heeft mij bij de recepten die ik heb uitgekozen niet voor grote problemen gesteld. Aangezien bij veel recepten alleen maar de gewichtsmaten worden gegeven vallen de verhoudingen makkelijk af te lezen. Daarbij zijn maten als de Duitse Pfund opgebouwd uit een vast aantal Loth, die weer bestaat uit een bepaald aantal Quentchen etc218. Voor een lijst van de gebruikte materialen verwijs ik graag naar bijlage II. 8.3.1. Olievernissen Het maken van olievernissen is berucht moeilijk. In de negentiende eeuw werd dat meestal overgelaten aan professionele vernisstokerijen. Om de hars (meestal barnsteen of copal) te laten oplossen in de lijnolie moet deze eerst gesmolten worden. De copal laat zich vrij makkelijk smelten op zo’n 250° C. Barnsteen vereist echter een hogere temperatuur van zo’n 350° C. Verschillende proeven om de barnsteen te laten smelten door deze te verhitten op zowel kookplaatjes als in een oven in het metaalatelier (waarbij de temperatuur tot op de graad nauwkeurig geregeld kan worden) liepen op niks uit. De barnsteen werd in eerste instantie wel wat zachter maar leek daarna alleen maar te verkolen. Na advies te hebben gevraagd aan Koen Padding van Magister Varnish Products, een firma in Hollandse Rading die zelf olievernissen maakt naar historische bronnen, bleek dat dit slechts een tussenfase van het smeltproces is. Dhr. Padding was zo vriendelijk mij kostenloos 100 gram reeds gesmolten barnsteen op te sturen waardoor het maken van de barnsteenvernis aanzienlijk werd vergemakkelijkt. Vernis 1: Barnsteen – olievernis Bron: Miehr 1852, p. 22. 1 deel lijnolie koudgeslagen “de Kat” 1 deel terpentijnolie 1 deel barnsteen, gesmolten “Magister “ 0,5 % siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie) Afbeelding 20: Barnsteenolievernis. Man schmelze 1 Pfund schönen hellen Bernstein recht langsam an einem gleich stark hitzenden Kohlenfeuer in einem irdnen, neuen und gut glasirten Topfe, und findet man, dass sich beim Umrühren nichts körniges mehr zeigt und der geschmolzene Bernstein von hölzernen Spatel abträufelt, so wird das Gefäss vom Feuer abgehoben und 1 ½ Pfund recht heiss gemachtes Terpentinöl unter beständigem Umrühren des Bernsteins mit dem Spatel, langsam zugegossen; bis sich das Terpentinöl mit dem Bernstein vereinigt hat, wird das Umrühren fortgesetzt. Darnach wird das Gefäss auf das Kohlenfeuer zurück gebracht und sobald es anfängt aufzuwallen, setzt man 1 Pfund ganz lichten Leinölfirniss, ebenfalls in recht heissem Zustande ganz langsam hinzu. Nach der Vereinigung desselben mit den übrigen Theilen hebt man das Gedäss vom Feuer, lässt das Ganze abkühlen, filtrirt diesen fertigen Lack nach voriger Vorschrift auf Glasflaschen, bewahrt sie gut vor Staub und lässt den Lackfirniss noch einige Zeit an der Sonne destilliren. 218 Voor een overzicht, zie bijlage X: tabel oude maten. 51 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Diese Prozedur kann auch dahin abgeändert werden, dass man dem geschmolzenen Bernstein zuerst 1 Pfund präparirtes Leinöl und nachher 1 ½ Pfund so heiss als möglich unter obigem Verfahren zusetzt. Bij het bereiden van de barnsteenvernis heb ik uiteindelijk voor de tweede optie gekozen die Miehr in de bovenstaande instructies geeft, aangezien het daarbij mogelijk zou zijn de hars op hogere temperatuur in de lijnolie op te lossen219. Aangezien de barnsteen al gesmolten en gestold was heb ik eerst 50 gram barnsteen in een vijzel tot poeder gewreven en deze vervolgens met 50 gram koudgeslagen lijnolie in een koperen pannetje op een kookplaatje gezet. Onder regelmatig roeren heb ik de temperatuur van het barnsteen-lijnolie mengsel langzaam opgevoerd. In eerste instantie bleef de barnsteen als een wat klonterige massa op de bodem liggen maar zo rond de 150° C begon deze in de lijnolie op te lossen. 10 minuten later en met een temperatuur van zo’n 160° C was de barnsteen opgelost in de lijnolie wat resulteerde in een dikke vloeistof met eenzelfde substantie en kleur als stroop. Terwijl de olievernis langzaam afkoelde, heb ik de terpentijnolie au bain marie verwarmd tot zo’n 90° C. Toen de lijnolie met barnsteen dezelfde temperatuur had bereikt, heb ik de terpentijnolie onder voortdurend roeren bij de barnsteen gegoten. Het mengsel bleef hierna, zeker vergeleken met spiritusvernissen, vrij visceus en heeft een dikte die je zou kunnen vergelijken met dunne honing. Na het afkoelen heb ik het siccatief toegevoegd en de vernis gefilterd door een katoenen doek. Vernis 2: Copal – olievernis Bron: Stöckel 1826, p. 125. 1 deel Manila copal (meeste niet opgelost) 2 delen lijnolie + siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie) 1 deel terpentijnolie Afbeelding 22: CopalDann nimmt man acht Loth gröblich zerstoßenen Kopal, thut solchen in einen hart gebrannten und gut olievernis. glasirten Topf von ungefähr sechs Zoll Höhe und vier Zoll Weite, und gießt einen Esslöffel voll Terpentinöl darauf, so dass der Kopal nur damit angefeuchtet wird. Hierauf setzt man das Geschirr, mit einem Deckel versehen, auf einen mitglühenden Kohlen angefüllten Kohlenschirm, lässt den Kopal ungefähr zwölf bis achtzehn Minuten schmelzen, hebt dann den Deckel vom Geschirre ab und rührt mit einem hölzernen Spatel den in Fluss gebrachten Kopal so lange herum, bis man bemekrt, dass er sich völlig augelöset hat. Unterdessen werden in einem andern Gefässe auf Kohlenfeuer zwölf Loth gut gesottener Leinölfirniss (aber zu diesem Behufe darf dieser Leinölfirniss nicht stark oder dick gesotten werden, sondern er muss ganz gelinde sein, weil er durch die Hitze im Beimischen des Kopals vieler Hitze unterworfen ist; denn je gefügiger der Oelfirniss dazu genommen wird, desto flüssiger wird der gefertigte Kopallack, und breitet sich beim Auftragen wie Wasser auf den Gegenstand aus) bis zum Kochen erhitzt und unter beständigem Umrühren mit dem hölzernen Spatel dem aufgelösten Kopal beimischt. Haupterforderniss ist es aber, dass der Kopal und der Oelfirniss in der grössten Hitze mit einander vereinigt werden, weil sonst keine Vereinigung der beiden Substanzen Statt findet. Zwar muss man in der Beimischung des Oelfirnisses mehreremal absetzen und dazwischen mit dem hölzernen Spatel die Masse recht durchrühren, doch muss es in der grössten Geschwindigkeit geschehen, und der Oelfirniss, während dem Absetzen, auch kochend erhalten werden. Nach der Verfertigung dieses Kopal-Lackfirnisses lässt man die grösste Hitze verfliegen und mischet sodann acht Loth erwärmtes Terpentinöl unter beständigem Umrühren langsam bei. Der noch heisse Lackfirniss wird dann durch eine dichte reine Leinwand filtrirt und entweder zum Gebrauche aufgehoben, oder wenn man ihn gleich anwenden will, nach Verlauf von wenigstens zwölf Stunden, (so lange muss er ruhig stehen) mit einem guten weichen Borstenpinsel auf die gebeizte Arbeit dicht und gleichförmig aufgetragen. Hat man der Leimtränke die gehörige Stärke gegeben, so genügen zwei Aufträge mit den Lackfirnisse; der zweite wird aber erst dann gegeben, wenn der erste volkommen getrocknet ist. Nach völliger Trocknung des Lackfirnisses wird derselbe abgeschliffen, wie bereits schon gesagt worden ist. 219 Miehr geeft hier de optie om eerst de barnsteen in terpentijnolie op te lossen. Terpentijnolie heeft echter een veel lager kookpunt waardoor je dit op minder hoge temperatuur kan doen. 52 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bij het maken van de copalvernis bleken hogere temperaturen nodig te zijn dan bij het maken van de barnsteenvernis. De Manila copal (25 g.) heb ik eerst in een vijzel tot een poeder fijngewreven waarna ik de copal met wat terpentijnolie in een erlenmeyer heb gesmolten en heb verhit tot een temperatuur van zo’n 250° C. Tegelijkertijd heb ik op hetzelfde kookplaatje 50 gram koudgeslagen lijnolie in een andere erlenmeyer tot dezelfde temperatuur verhit. Toen de hars eenmaal helemaal vloeibaar was en de Afbeelding 23: Het maken van copalvernis. lijnolie ongeveer een half uur op deze temperatuur verhit was geweest heb ik de lijnolie druppelsgewijs en in delen bij de gesmolten copal gegoten. Tussen het bijgieten door werd de erlenmeyer met lijnolie weer op het kookplaatje gezet om op temperatuur te komen. Het uiteindelijke bijgieten duurde ongeveer een uur. Hierna heeft het mengsel nog een uur op 250° C op het kookplaatje gestaan. Vervolgens werd het kookplaatje uitgezet waardoor het mengsel langzaam kon afkoelen. Tegelijkertijd werd er 25 gram terpentijnolie verwarmd tot zo’n 130° C. Toen het copalmengsel een temperatuur van ongeveer 150° C had, heb ik de verwarmde terpentijnolie er langzaam en onder voortdurend zwenken van de erlenmeyer bij de lijnolie met copal gegoten. Na het afkoelen bleek echter dat de copal, net als bij eerdere pogingen deze vernis te maken, onderin de erlenmeyer was gaan samenklonten. Uit een snelle GC-MS analyse door Henk van Keulen bleek echter dat er wel degelijk copal door de lijnolie was opgenomen, waardoor ik heb besloten de vernis, hoewel de originele verhoudingen van het recept niet gehaald werden220, toch te gebruiken. Het siccatief werd toegevoegd toen de vernis eenmaal was afgekoeld, waarna de vernis gefilterd is en in een schoon potje is gedaan. Vernis 3: Copal – olievernis met sandarak. Bron: Miehr 1852 p. 130. 32 delen Manila copal (meeste niet opgelost) 3,5 delen sandarak 20 delen lijnolie + siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie) 28 delen terpentijnolie Afbeelding 24: Copalolievernis met sandarak In einen neuen, gut glasirten, irdenen Topf, zu welchem man einen gut schliessenden Deckel haben muss, thut man 16 Loth Copal, den man vorher zu erbsengrossen Stücken gestossen hat, und 1 ¾ Loth Sandarach, bringt das Gefäss über gelindes Kohlenfeuer und ist es so weit gediehen, dass beide Substanzen im gehörigen Flusse sind, so bringt man 10 Loth erwärmten Leinölfirniss unter fortwährendem Umrühren hinzu, aber so langsam als möglich, dann 14 Loth Terpentinöl ebenso und auch im heissen Zustande. Ist die ganze Masse gut vermischt, so wird der nun fertige Lack nach den früher gegebenen Vorschriften filtrirt. De bereiding van deze vernis en de complicaties die daarbij kwamen kijken, waren gelijk aan die van vernis 2. 220 Volgens een vlugge schatting door Henk van Keulen was ongeveer één vijfde deel van de hars in het mengsel opgelost. 53 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.3.2. Spiritusvernissen De bereiding van de spiritusvernissen is bij de meeste vernissen ongeveer gelijk. De harsen wordt van tevoren afgewogen en in een vijzel tot poeder gewreven. Dit poeder wordt dan samen met een beetje fijngestampt glas en de Venetiaanse terpentijn in een schone fles gedaan waarna de alcohol er op gegoten wordt. Voor het maken van de copalvernis werd de kamfer eerst in de alcohol opgelost alvorens deze op de hars te gieten. Het oplossen kan eventueel versneld worden door de vernissen au bain marie te verwarmen maar aangezien de harsen zich goed leken op te lossen heb ik daar niet voor gekozen. Toen de harsen eenmaal opgelost waren, zijn de vernissen gefilterd door een katoenen doek om het fijngestampte glas en eventuele onzuiverheden er uit te verwijderen. Vernis 4: Spiritusvernis objets exposés au frottement. Bron: Tingry 1804, p. 118221. 3 delen Manila copal 6 delen sandarak 5 delen mastix 2,5 delen Venetiaanse terpentijn 32 delen ethylalcohol 4 delen glas Afbeelding 25: Vernis 4. Mix these ingredients,and pursue the same method as that indicated for No. 1. (powder resin,mix with coarsly pounded glass, pour over alcohol). Vernis 5: Spiritusvernis met copal Bron: Nosban 1843, p. 263222. 100 g ethylalcohol 2,8 g kamfer 22,4 g copal Afbeelding 26: Vernis 5. 221 Ook: Miehr 1852, p. 43. Nosban 1843, p262. Thomson 1839, p. 127. Horrix receptenboek: Cohen 2009, p. 28. Bij Thomson en Horrix wordt er gebruikt van 3 delen mastix, de rest van het recept is gelijk. 222 Ook: Stöckel 1826, p. 103. Miehr 1852, p. 45. 54 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Vernis 6: Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc. Bron: Tingry 1804, p. 122223. 6 delen sandarak 2 delen schellak Lemon 1 4 delen colophonium 4 delen Venetiaanse terpentijn 32 delen ethylalcohol 4 delen glas Afbeelding 27: Vernis 6. Vernis 7: Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn hout. Bron: Tingry 1804, p. 124224. 4 delen sandarak 2 delen korrellak 1 deel mastix 1 deel benzoë 2 delen Venetiaanse terpentijn 32 delen ethylalcohol 4 delen glas Afbeelding 28: Vernis 7. 223 Imison 1822, p. 244. Thomson 1839, p. 129: Vernis voor schrijnwerk, beschotten etc. Imison 1822, p. 244: met elemi i.p.v. benzoë. Thomson 1839, p. 157 met 2 delen mastix. Nosban 1843, p. 262: Vernis pour les bois de couleur foncée met 30 delen alcohol. 224 55 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.3.3. Terpentijnolievernis. Om een terpentijnolievernis te maken heb ik een recept gevolgd uit de publicatie van Miehr uit 1852. Hiervoor heb ik de terpentijnolie tot zo’n 150 graden verwarmd en volgens de instructies steeds een kleine beetje tot poeder gemalen copal er bij gedaan. Al snel bleek echter dat hier hetzelfde probleem ontstond als bij de copal-olievernis: de copal klonterde samen tot een massa onderin het glas. Ook na de terpentijnolie, toen alle copal toegevoegd was, nog enige tijd op zo’n 140° C te hebben verwarmd bleef deze klont aanwezig. De terpentijnolie leek wel iets van de copal op te hebben genomen, afgaande op de verandering in kleur. Het samenklonten van de copal was een bekend probleem, zo blijkt uit onderstaande instructies die bij het recept horen. Vernis 8: Copal met terpentijnolie Bron: Miehr 1852, p. 42 1 deel Manila copal (meeste niet opgelost) 4 delen terpentijnolie Afbeelding 29: Vernis 8. Man nehme bernsteinartigen Copal in Pulverform 4 Loth, verdichtetes Terpentinöl 18 Loth und bringe letzteres in einen Kolben mit kurzem Glase und weiter Oeffnung in ein Sand- oder Wasserbad. Wenn es kochend ist, ohne jedoch zum gehörigen Siedegrade zu kommen, so werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als man zwischen drei Fingern fassen kann, und unterhalte im Kolben mittelst eines hölzernen Stäbchens eine kreisförmige Bewegung. Ist das Pulver mit dem Oele vermischt, so setze man frische Gaben zu und fahre damit fort, bis man gewahr wird, dass sich ein nicht zu lösender Bodenfass bildet. Hierauf nimmt man den Kolben aus dem Bade, lässt den Firniss ruhig stehen, abklären und seiht ihn dann durch Baumwolle. Mit dem Zusetzen des Copalpulvers muss sehr behutsam verfahren werden und die Operation ist sofort einzustellen, wenn das Pulver sich nicht auflöst, sondern in Klümphen zu Boden setzt. In letzterem Fall muss das zu verwendende Oel in gut verschlossenen Flaschen nochmals der Sonne ausgesetzt werden. Der Lackfirniss, der aus der Lösung des Copals in Terpentinöl, welches man auf den höchsten Punkt der Lösungskraft an der Sonnenwarme gebracht hat, bereitet wird, ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur sehr gut an. 56 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.3.4. Politoeren De politoeren 9a en 9b waren vrij eenvoudig te bereiden. De schellak werd in de vijzel een beetje fijngewreven en in een schone glazen pot gedaan waarna de alcohol er op gegoten kon worden. Als de schellak opgelost was, werd de (relatief) heldere oplossing gescheiden van het bezinksel en vervolgens gefilterd en gebotteld. De politoer van recept 10 vergde iets meer bewerking. Eerst werden de tot poeder gewreven copal en de sandarak met de lavendelolie in een koperen bakje gesmolten totdat alle lavendelolie er uit verdampt was. Dit mengsel werd na het afkoelen in een vijzel weer tot poeder gewreven. Op dit poeder kon vervolgens de alcohol, met daarin opgelost de schellak, worden gegoten. De politoer kon hierna gefilterd en gebruikt worden. Vernis 9a: Schellakpolitoer Bron: Nosban 1843, p. 268225 1 deel schellak Lemon 1 2 delen ethylalcohol Afbeelding 30: Politoer 9a. Vernis 9b: Schellakpolitoer Bron: Nicholson 1826, p. 30-31.226 1 deel schellak 8 delen ethylalcohol Afbeelding 31: Politoer 9b. Vernis 10: schellakpolitoer met copal Bron: Stöckel 1826, p. 58227. 2 delen Manila copal 6 delen schellak 2 delen sandarak 24 delen ethylalcohol 1 deel Venetiaanse terpentijn 3 delen lavendelolie Afbeelding 32: Politoer 10. Man last zwei loth Kopal und zwei Loth reinen ausgelaugten Sandarach in einem rein gut glasurten Topfe auf gelindem Kohlenfeuer zerfliessen; haben sich im Flusse beide Körper aufgelöset und mit einander vereiniget, so last man diese Masse erkalten, zerstösst sie hernach zu einem sehr feinem Pulver, bringt dieses in einen neuen reinen Topf, giesst drei Loth Spickol darauf, setzt er auf gelindes 225 Winckler 1859, p. 240. Nicholson 1826, p. 30-31. Hertel 1853, p. 167. Winckler 1859, p. 239. 227 Hertel 1853, p. 168. Winckler 1859, p. 275. 226 57 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Kohlenfeuer und last es so lange sachte kochen, bis das Spicköl ganz verkocht ist. Dann last man die Masse wieder erkalten, stösst sie zum zweitenmal zu feinem Pulver und stäubt dieses durch ein ganz feines Haarsieb. Hernach stösst man sechs Loth Körnerlack und ein Loth Salmiak zu sehr feinem Pulver und bringt es zugleich mit dem obigen Pulver in ein hinlänglich grosses Glas. Dazu setzt man noch zwei Loth weissen venetianischen Terpentin und ein und ein halb Pfund alcoholisirten Weingeist, bindet die Flasche mit einer Blase zu, sticht des zerspringens wegen, einige Löcher mit einer Nadel durch die Blase und bewirkt die völlige Auflösung im Wasserbade. Sollte die Auflösung etwas zu konsistent sein, so setzt man noch etwas erwärmten Weingeist hinzu. Nach völliger Solvirung wird die Flüssigkeit während sie noch heiss ist, durch eine dichte Leinwand filtrirt und in einem reinen Glase zum Gebrauch aufbewahrt. 8.3.5. Wasafwerkingen De bereiding van de verschillende wasoplossingen waren voor alle ongeveer gelijk. De waspasta’s 11a, 11b en 12a zijn bereid door de benodigde hoeveelheid was in een glazen pot au bain marie te smelten en vervolgens de terpentijnolie al roerend toe te voegen. Bij was 12a werd voor de terpentijnolie colophoniumpoeder toegevoegd. De met alkanna aangekleurde was 12b is gemaakt door eerst au bain marie verwarmde terpentijnolie de kleurstof van de alkanna te laten onttrekken. De bijenwas en colophonium werden met de, inmiddels afgekoelde en dieprood gekleurde, terpentijnolie overgoten totdat de bijenwas net bedekt was met de vloeistof. Na dit een nacht te hebben laten staan kon het mengsel tot een rozerode pasta geroerd worden. Afwerklaag 11a: was met terpentijn Bron: Miehr 1852, p. 38228. 1 deel bijenwas 1 deel terpentijnolie Afbeelding 33: Was 11a. Man löst in Terpentinöl fein gleiches Gewicht Wachs auf. Wenn der Firniss für Mahagoniholz oder andere Holz von dìeser Farbe bestimmt ist, weicht man ein Paar Finer voll Alkannawurzel 48 Stunden lang in 6 Unzen Terpentinöl ein, seiht die Flüssigkeit durch, setzt 6 Unzen gelbes Wachs zu und rührt von Zeit zu Zeit das Gemenge um, welches man mit einem Tuchlappen aufträgt, worauf man den überzogenen Theil so lange reibt, bis er trocken ist. Afwerklaag 11b: was met terpentijn Bron: Tingry 1804, p. 124229. 1 deel bijenwas 2 delen terpentijnolie Afbeelding 34: Was 11b. Melt over a moderate fire, in a very clean vessel, two ounces of white or yellow wax; and, when liquefied, add four ounces of good essence of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and the result will be a kind of pommade fit for waxing furniture, and which must be rubbed over them according to the usual method. 228 229 Ook: Anoniem 1836, p. 129. Ook: Nosban 1843, p. 266. 58 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Afwerklaag 12a: was met terpentijn en colophonium Bron: Stöckel 1815, p. 214230. 16 delen bijenwas 1 deel colophonium 8 delen terpentijnolie Afbeelding 35: Was 12a. Man schneidet ein halbes Pfund gelbes Wachs in kleine Stückchen, bringt solches in einen reinen Tiegel, und lässt es auf gelindem Kohlenfeuer zerlaufen, wo man 1 Loth klargestossenes Colophonium darunter rühret. Ist das Colophonium zerstossen, und hat sich gänzlich mit dem Wachse vereiniget, so hebt man den Tiegel mit der Masse vom Feuer, und rühret noch 8 Loth erwärmtes Terpentinöhl darunter, wobei fleissig umgerühret werden muss, damit sich alles wohl miteinander vermische. Afwerklaag 12b: was met terpentijn en colophonium Bron: Anoniem 1836, p. 185. 16 delen bijenwas 1 deel colophonium Met alkanna aangekleurde terpentijnolie Afbeelding 36: Was 12b. Scrape four ounces of bees-wax as before; then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to which add an ounce of alkanet root; cover it close, and put it over a slow fire, attending it carefully, that it may not boil or catch fire; and when you perceive the colour to be drawn from the root, by the liquid being of a deep red, add as much of it to the wax as will moisten it through: at the same time add a quarter of an ounce of powdered resin, cover it close, and let it stand 6 hours, and it will be fit for use. 230 Ook: Anoniem 1827, p. 85 . Anoniem 1819, p. 164. Anoniem 1836, p. 185, 59 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.4. Voorbehandeling proefplankjes Voor de proefplankjes werd het gezaagde Honduras mahoniefineer met dierlijke lijm op planken multiplex van 24 x 40 cm gelijmd met behulp van de fineerpers231. Na het lijmen werden met een schaaf de sporen van het zagen van het fineer uit het hout geschaafd. Het hout werd daarna eerst geschraapt en vervolgens geschuurd, te beginnen met een schuurpapier met een korrelgrootte van 240, vervolgens 320 en ten slotte 400. Tussen het schuren door is het hout twee keer nat gemaakt om te houtvezels te laten opzwellen om ze daarna weer terug te schuren. Dit geeft uiteindelijk een gladder resultaat omdat de houtvezels dan bij het aanbrengen van de afwerklaag minder neiging hebben op te gaan staan. De laatste schuursessie gebeurde met puimsteenpoeder (000000) en vilt. De te vernissen plankjes werden vervolgens in het midden over de breedte afgeplakt waarna de overige vlakken werden voorbehandeld met een lijmwater en olievernis. Over het bovenste vlak werd met een brede varkensharenkwast een verdunde lijmoplossing aangebracht. Dit was een verdunning van de dierlijke lijm zoals we die in het atelier van de opleiding gebruiken en deze bestaat uit 1 deel beenderlijm en 2 delen huidenlijm. Na het drogen bleek de aangebrachte lijmlaag echter wat te dik en waren er op het oppervlak kleine luchtbelletjes te zien. Door het hout af te nemen met wat warm water werd de aangebrachte lijm verdund en verdwenen de belletjes. Afbeelding 37: Voorbehandeld proefplankje met links de lijmgrondering, in het midden het onbehandelde gedeelte en rechts de lijnolievernis. Het onderste vlak van de proefplankjes werd voorbehandeld met een lijnolievernis. Deze bestond uit een 30 jaar oude vrij dikke lijnolie waaraan een siccatief werd toegevoegd om deze goed drogend te krijgen232. Na 9 dagen leek de lijnolievernis voldoende gedroogd te zijn en werd deze met een grijze scotchbrite schuurspons teruggeslepen tot op het hout. Hierna konden de afwerklagen worden aangebracht. 231 Om het fineer later nog los te kunnen halen, heb ik tussen het multiplex en het fineer twee lagen onbedrukt papier gelijmd. 232 Hier werd ook siccatief 78400 van Kremer Pigmente voor gebruikt, 1,5% van het aandeel lijnolie. 60 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.5. Aanbrengen en polijsten afwerklagen. 8.5.1. Olievernissen De olievernissen werden met behulp van een varkensharenkwast aangebracht in elkaar niet overlappende banen. Dit ging vrij gemakkelijk en de vernis vloeide mooi uit. De barnsteenvernis was nogal visceus wat resulteerde in vrij dikke lagen. Door de lange droogtijd van deze vernissen (na 5 dagen was de eerste laag droog genoeg om de tweede aan te brengen) heb ik hiervan maar twee lagen aan kunnen brengen. Helaas waren deze vernissen niet op tijd droog om te polijsten. 8.5.2. Spiritusvernissen Van de spiritusvernissen heb ik in totaal zeven lagen aan kunnen brengen. Bij het aanbrengen is het belangrijk er op te letten dat je niet teveel vernis in je kwast neemt. Uit de bronnen blijkt ook dat je snel de vernis moet aanbrengen (zodat de kwast niet de vernislaag eronder meetrekt) en de banen elkaar niet mogen overlappen. Na vier lagen te hebben aangebracht, er op lettende dat de vorige laag helemaal droog was voordat er vervolgd werd met een nieuwe, had de vernislaag al enige dikte gekregen. Echter, het “samentrekken” van de harsen in de vernis zorgde voor een onregelmatig oppervlak. Voordat ik vervolgde met het aanbrengen van een vijfde laag, heb ik om die reden de vernis met scotchbrite een beetje teruggeslepen om het oppervlak te egaliseren. Hierna werd er vervolgd met het aanbrengen van de vernis tot en met een zevende laag233. Spiritusvernissen drogen door de snelle verdamping van de alcohol vrij snel waardoor de proefplankjes die van deze vernis voorzien waren op tijd droog waren om te polijsten. Voor het polijsten van de vernis heb ik de aanwijzingen gevolgd die Stöckel in zijn publicatie uit 1826 geeft234. Hij geeft aan dat spiritusvernissen werden gepolijst met behulp van vilt, tripel en olijfolie. Voor het polijsten heb ik een stukje vilt, met daaronder een laag wollen stof, om een glad stukje naaldhout genageld. Met dit blokje kon ik vervolgens met de olijfolie en de tripel het oppervlak polijsten, eerst in een draaiende beweging gevolgd door het polijsten van het hout met de nerf mee. De overtollige olie werd vervolgens afgenomen met tarwemeel en een stukje katoen waarna het oppervlak met een stukje zijde opgewreven werd. 8.5.3. Terpentijnolievernis De terpentijnolievernis werd op dezelfde manier aangebracht als de andere vernissen. Deze vernis bleek echter erg langzaam te drogen waardoor ik maar twee lagen heb kunnen aanbrengen en de vernis niet heb kunnen polijsten. 233 Uit de bronnen blijkt dat spiritusvernissen, wanneer deze gepolijst dienden te worden, meestal in 6 tot 8 lagen werden aangebracht. 234 Zie paragraaf 6.2.1. 61 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 8.5.4. Politoer Voor het politoeren is voor de schellakoplossingen 9a en 9b een andere methode gebruikt dan voor politoervernis 10. Vernis 9a en 9b zijn aangebracht volgens de methode die tegenwoordig nog steeds geleerd wordt: er wordt een dot gemaakt door een stuk wol op te rollen. Deze dot wordt voorzien van de schellakpolitoer, waarna er een dubbele linnen lap om de dot heen wordt geslagen. Deze wordt voorzien van een enkele druppel lijnolie om de dot langer over het te politoeren oppervlak te kunnen laten gaan zonder dat deze vastkleeft en de politoer aantast. De vernis wordt vervolgens in afwisselend ronddraaiende en rechte bewegingen over het oppervlak aangebracht. Deze politoer wordt, ook volgens de negentiende eeuwse bronnen, ‘gepolijst’ door het oppervlak een laatste keer te politoeren met alleen maar alcohol op de dot. Voor vernis 10 is de methode gevolgd die Stöckel in 1826 bij dit recept geeft235: ik heb eerst een dotje gemaakt door een stuk wol op te rollen en hier vervolgens een dubbele linnen doek overheen geslagen. Voor het politoeren werden twee delen politoervernis vermengd met één deel olijfolie. Dit mengsel werd met de dot vervolgens steeds in de richting van de houtnerf aangebracht. Na zo elf lagen te hebben aangebracht kon de politoer gepolijst worden. Stöckel gebruikt daarvoor nog een methode die vergelijkbaar is met het polijsten van spiritusvernissen. Naar aanleiding van zijn aanwijzingen heb ik het oppervlak met eenzelfde schuurblokje geschuurd als ik gebruikt heb voor de spiritusvernissen, nu in combinatie met lijnolie en tripel. Ook hier heb ik het oppervlak vervolgens afgenomen met tarwemeel en een katoenen doekje en het oppervlak van de laatste resten ontdaan met een stukje zijde. 8.5.5. Was De wasafwerkingen zijn allen op dezelfde wijze aangebracht: de waspasta werd met een stukje flanel op het oppervlak aangebracht en zo goed mogelijk in de houtnerf gewreven. Na enkele uren uitgehard te zijn heb ik de was met een wasborstel uitgeborsteld. De laatste stap bestond uit het opwrijven van de was met een zijden doek, nadat de terpentijnolie enkele dagen de gelegenheid had gehad om te verdampen. 235 Stöckel 1826, p. 58. Voor de beschrijving volgens Stöckel, zie paragraaf 6.2.2.. 62 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9. Resultaten reconstructie 9.1. Visueel eindresultaat Het bronnenonderzoek en de reconstructies hebben geresulteerd in een reeks van twaalf proefplankjes met duidelijke verschillen in glans, verzadiging en kleur. Hoewel niet alle afwerklagen even goed bereid of aangebracht zijn, kan er desalniettemin een idee gekregen worden van het effect van de afwerklaag op het hout. Een overzicht van alle afwerklagen in foto’s is te vinden in bijlage I. 9.1.1. Effect voorbehandeling Het voorbehandelen van het hout met lijmwater of olievernis lijkt zijn invloed te hebben op het visuele effect dat de vernis op het hout heeft. Het hout dat eerst voorzien is van een lijmoplossing is aanzienlijk lichter van kleur en minder verzadigd dan het onbehandelde deel van de plank. Dit effect is het duidelijkst te zien bij de olie- en spiritusvernissen. Het effect van de lijmwater is aanzienlijk minder duidelijk bij politoer 9b. Het verschil hierin tussen Afbeelding 38: Politoer 9a links en 9b rechts, met politoer 9a en 9b, beide oplossingen van schellak in alcohol is het bovenste vlak voorzien van een laag lijmwater opvallend en door mij niet te verklaren (zie afb.). Op dezelfde afbeelding is ook goed het effect van de lijnolievernis op de uiteindelijke afwerklaag te zien. De lijnolie zorgt voor een grotere verzadiging van het mahonie, resulterend in een donkerder kleur. Dit effect is het minst duidelijk bij de olievernissen, wat niet verwonderlijk is aangezien daar ook het onbewerkte vlak van de plank nu een vernis heeft op basis van lijnolie. Een nadelig effect van de toepassing van de lijnolievernis, is dat veel van de afwerklagen op dat vlak een sinaasappelhuid zijn gaan vertonen (zie afb.). Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de lijnolie toch niet Afbeelding 39: Samentrekking van de vernis op het vlak waar het hout is voorbewerkt met lijnolie. helemaal goed droog was en na het aanbrengen van de afwerklaag is gaan uitzweten. De voorbehandeling met lijmwater en lijnolie lijkt verder geen invloed te hebben gehad op de glans van de vernis. Wel is, waar het hout voorbehandeld is, eerder een aanzienlijke laag vernis gevormd. 63 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9.1.2. Visuele beoordeling afwerklagen 9.1.2.1. Barnsteenvernis De barnsteen heeft door de viscositeit van de vernis de dikste laagopbouw gekregen. Hoewel de barnsteenvernis zelf een diepdonkerbruine kleur heeft, is deze plank, wanneer je er recht op kijkt, niet donkerder van kleur dan de andere planken. Bekijkt men echter de vernis onder een hoek van zo’n 45 graden dan is de kleur aanzienlijk meer Afbeelding 40: Proefplankje met barnsteenvernis. verzadigd dan bijvoorbeeld de beide copal-olievernissen. De vernis geeft wel een meer geelbruine tint aan het hout. De barnsteenvernis is daarbij de meest glanzende afwerklaag gebleken zoals goed te zien is aan de weerspiegeling van het ruitpatroon in de afwerklaag. Door de langere droogtijd van olievernissen krijgt stof lang de tijd om op het oppervlak neer te komen. Ook in de barnsteenvernis zijn kleine oneffenheden te zien, die ontstaan zijn door kleine stofdeeltjes in de afwerklaag. 9.1.2.2. Copalvernis Hoewel de bereiding van de copal-olievernis niet goed gelukt was, lijkt er toch een aanzienlijk aandeel copalhars in de vernis te zijn opgenomen. De kleur van de vernis zelf is met een warme honingkleur veel blanker dan de barnsteenvernis, wat te zien is aan de afwerklaag zoals deze op het hout zit. Het mahonie lijkt met deze vernis veel Afbeelding 41: Proefplankje copalvernis. warmer van kleur dan met de barnsteenvernis. Door het kleinere aandeel hars dan de barnsteenvernis, heeft de copalvernis een nog langere droogtijd236. Dit resulteert in een aanzienlijke hoeveelheid oneffenheden door stof. Het lage harsgehalte lijkt ook invloed te hebben op de glans: deze is minder dan die van de barnsteen terwijl copalvernissen vaak geprezen worden om hun sterke glans. Waar andere vernissen sterk reageren op de voorbehandeling met lijnolievernis, heeft dat geen effect op de copalvernis. Zoals op afbeelding 25 te zien is, is er daarbij ook geen groot verschil in verzadiging tussen de onderste twee vlakken. 9.1.2.3. Copalvernis met sandarak Waar copalvernis 2 niet reageerde op de voorbewerking met lijnolievernis, doet de copalvernis met sandarak dat juist wel (zie afb. 26). Dit effect zou dus aan de sandarak moeten liggen aangezien dat het grote verschil is met de andere copalvernis. Wat kleur betreft zijn de beide copalvernissen vrijwel gelijk, maar deze vernis heeft een iets mindere glans dan de vorige. 236 Afbeelding 42: Proefplankje met copalvernis met sandarak. Anderhalve week na het aanbrengen van de tweede laag is deze nog steeds niet helemaal droog. 64 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9.1.2.4. Spiritusvernis objets exposés au frottement Deze spiritusvernis is door de combinatie van harsen als copal, mastix en sandarak blank van kleur. Doordat de alcohol vrij snel verdampt heeft de vernis weinig tijd om diep in het hout te trekken. Dit resulteert in een lichtere kleur en minder verzadiging dan bij de olievernissen. Desalniettemin komen de schakeringen van het mahoniehout mooi uit de vernis. Net als alle spiritusvernissen bleek het lastig deze vernis egaal op te brengen. De oneffenheden die nu in de vernis te zien zijn, zijn niet zozeer kwaststreken maar plekken waar de vernis niet helemaal over het oppervlak uitgevloeid is. Wat opvalt is dat dit verschijnsel minder duidelijk is waar het hout voorbehandeld is met olie. Wellicht komt dat door de isolerende werking die de lijnolie heeft gehad waardoor de vernis daar over een egaler oppervlak is aangebracht. Wanneer je afbeelding 27 voor het polijsten en afbeelding 28 van na het polijsten naast elkaar legt, valt op dat het oppervlak weliswaar wat egaler is geworden maar dat de glans van de afwerklaag is afgenomen. 9.1.2.5. Afbeelding 43: Vernis 4 voor polijsten Afbeelding 44: Vernis 4 na polijsten. Spiritusvernis met copal De spiritusvernis met copal bleek een erg lastige vernis om egaal aan te brengen. De copal alleen heeft meer de neiging om zich in een streeppatroon te gaan samentrekken dan combinaties van harsen. Al na het aanbrengen van enkele lagen ontstonden er dikke banen waar zich veel hars bevond en daarnaast plekken waar het hout bijna onbedekt bleef. Hoewel de vernis zelf erg blank is, zijn deze dikke banen vrij Afbeelding 45: Vernis 5 voor polijsten. donker van kleur. Het lijkt wel alsof de vernis (onder invloed van de kamfer?) kleurstoffen uit de mahonie heeft getrokken. De banen zijn ook bij deze spiritusvernis minder aanwezig bij de voorbewerking met lijnolie. Hier is de hars ook samen gekropen maar vertoont de vernis een regelmatiger patroon van kleine putjes. Ook bij deze afwerklaag heeft het polijsten van de vernis geleid tot een mindere glans van de vernis. Afbeelding 46: Vernis 5 na polijsten. 65 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9.1.2.6. Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc. De schellak in spiritusvernis 6 zorgt voor een meer gekleurde vernis dan de vorige twee spiritusvernissen. Dit is te zien aan de kleur van de afwerklaag op het hout, die het hout een warmere kleur geeft dan de blankere spiritusvernissen. Deze vernis vertoont ook oneffenheden maar deze zijn anders van vorm van die van de vorige twee vernissen. Het sinaasappelhuidachtige patroon is egaler verspreid over het Afbeelding 47: Vernis 6 voor polijsten. oppervlak en meer aanwezig maar minder ‘diep’ dan bij de vernissen met copal. De glans van deze vernis is ongeveer vergelijkbaar met die van vernis 4. Afbeelding 48: Vernis 6 na polijsten. 9.1.2.7. Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn hout De spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijne houtsoorten (vernis 7), lijkt een egaler resultaat te hebben gegeven dan de andere spiritusvernissen. Tijdens het aanbrengen leek deze vernis inderdaad ook beter uit te vloeien. Door de toevoeging van schellak aan de vernis komt de kleur vrij veel overeen met die van vernis nummer 6. De glans van deze vernis is, ondanks de grotere hoeveelheid sandarak en de toevoeging van benzoë, minder sterk dan die van vernis 6. Afbeelding 49: Vernis 7 voor polijsten. Afbeelding 50: Vernis 7 na polijsten. 66 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9.1.2.8. Terpentijnolievernis met copal Dat de terpentijnolievernis maar weinig copal heeft op kunnen nemen, is duidelijk te zien wanneer je de terpentijnolievernis vergelijkt met bijvoorbeeld de spiritusvernissen. Waar de spiritusvernissen na drie aangebrachte lagen vernis al een aanzienlijke film vormden, is de terpentijnolievernis nog maar erg dun. Op het met lijmwater voorbehandelde en het onbehandelde vlak van het Afbeelding 51: Terpentijnolievernis met copal. plankje droogde deze vernis in een aantal dagen. De vernis die aangebracht is over de lijnolievernis heen is echter tien dagen na het aanbrengen van de derde laag vernis nog steeds plakkerig. Hier is de vernis wel glanzender dan op de andere vlakken. Of dit ligt aan de isolerende werking van de lijnolie of aan het feit dat de lijnolie wellicht is opgeweekt door de terpentijnolie en uit het hout is gedrongen, wordt met visueel licht niet duidelijk. Over het effect van deze vernis op een meubel valt op dit moment helaas weinig te zeggen: daarvoor zijn er te weinig lagen vernis aangebracht en heeft de vernis te weinig hars opgenomen. 9.1.2.9. Schellakpolitoer Het plankje met schellakpolitoer is door middel van een stuk afplaktape verdeeld in twee vakken voor de twee verschillende schellakoplossingen. Er is een duidelijk verschil tussen de oplossing met een verhouding van 1:2 en die met de oplossing van 1:8. De tien lagen van de sterke schellakpolitoer 9a (op afb. 36 en 37 links) hebben al voor een aanzienlijk dikkere laag gezorgd dan de twaalf lagen van politoer 9b (rechts). Daarbij is de aangebrachte politoer 9a Afbeelding 52: Links politoer 9a, rechts politoer 9b voor het polijsten aanzienlijk meer oranje van kleur dan de rechter helft van het plankje en heeft deze een sterkere glans. De zwakkere politoer 9b lijkt ook sterker te reageren op de lijnolievernis: er is hier duidelijker sprake van een sinaasappelhuid dan op de linker kant van de lijn. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat de schellaklaag daar aanzienlijk dikker is en het sinaasappeleffect daarmee maskeert. Het polijsten van de vernis door deze met een dot met alcohol op te halen Afbeelding 53: Links politoer 9a, rechts politoer 9b heeft duidelijk effect gehad op de glans van de politoer na het polijsten (vergelijk afb. 36 en 37), hoewel meer ervaren politoerders waarschijnlijk een veel hogere glansgraad zouden kunnen bereiken. 67 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 9.1.2.10. Schellakpolitoer met copal en sandarak De schellakpolitoer die met behulp van olijfolie is aangebracht heeft aanzienlijk minder glans dan veel van de andere afwerklagen. De kleur van deze vernis lijkt, wanneer deze aangebracht is erg op die van schellakpolitoer 9b. Opvallend is dat bij deze afwerklaag het met lijnolie voorbehandelde vlak minder verzadigd is dan het bedekt gelaten gedeelte in het midden. Hier heeft de olijfolie waarschijnlijk dieper in het mahonie kunnen dringen en zo een grotere verzadiging bewerkstelligd. Als enige van de twaalf afwerklagen zijn in deze vernis kleine craquelures te zien waar de politoer over de lijnolievernis is aangebracht. Deze vernis was voor het polijsten met lijnolie en tripel vrij mat, waarschijnlijk door het gebruik van olijfolie bij het politoeren. Het polijsten heeft de vernis aanzienlijk meer glans gegeven hoewel deze nog steeds minder is dan die van de andere politoer. 9.1.2.11. Afbeelding 54: Politoer met copal voor polijsten Afbeelding 55: Politoer met copal na polijsten Bijenwas in terpentijnolie Het effect van de twee verschillende oplossingen van bijenwas in terpentijnolie leek vlak na het aanbrengen zichtbaar op proefplankje nummer 11. Het bovenste gedeelte van de plank werd voorzien van een laag bijenwas opgelost in een gelijk deel terpentijnolie. Het onderste gedeelte kreeg een afwerking met een waspasta waarbij 1 Afbeelding 56: Boven bijenwas 11a, onder bijenwas deel bijenwas gecombineerd werd met 2 delen 11b. terpentijnolie. Vlak na het aanbrengen van de was leek het hout op de onderste helft door het grotere aandeel terpentijnolie meer verzadigd te worden en dus iets donkerder van kleur. Nu de terpentijnolie verdampt is, zie je niks meer van dat effect terug. Het oppoetsen van de was met een borstel zorgde al voor de eerste glans maar het opwrijven van de was met een zijden doek gaf de afwerking duidelijk meer glans. Het hout blijft met het afwerken met bijenwas een stuk lichter van kleur dan met een vernisafwerking. 68 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bijenwas in terpentijnolie met colophonium Het twaalfde plankje werd ook opgedeeld in twee vlakken om twee variaties van een bijenwas opgelost in terpentijnolie met colophonium te testen: één ongekleurde en één aangekleurd met alkanna. De kleur van het hout met deze afwerking verschilt nauwelijks met die van de andere wasafwerking. Ook wat betreft de glans is er weinig verschil Afbeelding 57: Boven bijenwas met colophonium tussen de afwerklagen 11 en 12. Het aankleuren van de 12a, onder met alkanna aangekleurd 12 b. alkanna lijkt ook maar beperkt invloed te hebben op het uiterlijk van de afwerklaag. Wat kleur betreft verschilt de onderste helft van het plankje waar de was is aangekleurd, alleen in de houtnerf van de ongekleurde bovenste helft: daar is de houtnerf duidelijk iets witter van kleur. 69 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 10. Conclusie Uit de negentiende eeuw is ontzettend veel bronnenmateriaal op het gebied van afwerklagen voor meubels beschikbaar. Wat ik in het kader van deze scriptie heb gelezen en behandeld is nog maar een deel van de bronnen die ik in mijn bezit heb of had kunnen hebben. Een gedegen bronnenonderzoek op het gebied van afwerklagen komt eerder in de buurt van een promotieonderzoek dan een masterscriptie en er liggen daar dan ook nog zeker mogelijkheden voor verder onderzoek. De informatie die ik uit mijn bronnenonderzoek heb gehaald, heeft mij een goed beeld gegeven van wat er aan mogelijkheden voorhanden was voor het afwerken van meubelen in de negentiende eeuw. Verder ontwikkelingen binnen het tripartite-onderzoek van het Rijksmuseum, de UvA en het RCE zullen ons nader antwoord geven op de vraag of de door mij gevonden afwerklagen ook daadwerkelijk zijn toegepast. De kans dat je een originele afwerklaag op een meubel vindt, zal echter niet veel groter worden. Gelukkig is er met de professionalisering van het vakgebied door de vroegere opleiding van het ICN en de huidige masteropleiding aan de UvA steeds meer aandacht voor het behouden van afwerklagen. Ik hoop dat het visuele effect van de door mij gereconstrueerde afwerklagen ook voor de lezer van deze scriptie duidelijk is. Alhoewel zaken als glans en kleur redelijk op foto vast te leggen zijn, komen de schakeringen van het hout en de diepte die het na het aanbrengen van een afwerklaag krijgt niet goed over. Ik hoop bij de uiteindelijke versie van mijn scriptie een klein monster van zo’n 5 x 7 cm van elke afwerklaag te kunnen voegen, zodat de lezer een duidelijker beeld kan krijgen van het beoogde effect. Uit het reconstrueren van de verschillende recepten, en vooral het stoken van de olievernissen, is mij nogmaals duidelijk geworden hoeveel kennis er op deze gebieden niet meer beschikbaar is. Alhoewel het mij enigszins gelukt is om copal in lijnolie op te lossen, moet dit vroeger regelmatig gedaan zijn. Ook het aanbrengen van met name de vernissen vraagt om een kunde die ik als tweedejaars masterstudent conservering en restauratie van cultureel erfgoed niet bezit. Toch ben ik redelijk tevreden over het huidige resultaat, ook al zijn nog niet alle reconstructies vanwege tijdgebrek helemaal afgerond. In hun huidige staat zijn de meeste proefplankjes echter wel al geschikt voor hun volgende taak in het vervolg van dit onderzoek: dienen als referentiemateriaal voor de GC-MSanalyses van Henk van Keulen. Hiervoor zullen de proefplankjes kunstmatig verouderd worden, bij voorkeur door ze samen met een blauwe wol standaard op een goede zonnige warme plek met veel UV-licht te plaatsen. Hiervoor is maar een klein oppervlak van het afgewerkte hout nodig waardoor de rest van de plank voor andere doeleinden gebruikt kan worden, bijvoorbeeld als referentiemateriaal voor het bekijken van afwerklagen met UV-licht of ter illustratie van de verschillende afwerktechnieken. 70 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 11. Literatuur. Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879. Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Concord 1827. Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819. Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836. Atkins, P., Jones, L. Chemical Principles – The Quest for Insight. New York 2005. Baarsen, R. ‘De lelijke tijd’. Pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895. Amsterdam 1995. Bohmert, F. Hauptsache sauber? Vom Wachsen und Reinigen im Wandel der Zeit. Düsseldorf 1988. Brachert, T. “Möbellacke, Oberflächen von Möbeln” serie in: Restauro I-IV 1978 en I 1979. Brachert, T. Beiträge zur Konstruktion und Restaurierung alter Möbel. München 1986. Büll, R. Das grosse Buch vom Wachs. Geschichte, Kultur, Technik. München 1977. Carlyle, Leslie. “Representing authentic surfaces for oil paintings: experiments with 18th- and 19thcenturt varnish recipes” in: Art of the Past: Sources and Reconstructions. Proceedings of the first symposium of the Art Technological Source Research study group, pp. 16-22. Londen 2008. Cardon, Dominique. Natural Dyes. Sources, Tradition, Technology and Science. Londen 2007. Clarke, Mark. “Asymptotically approaching the past: historiography and critical use of sources in art technological source research” in: Art of the Past: Sources and Reconstructions. Proceedings of the first symposium of the Art Technological Source Research study group, pp. 16-22. Londen 2008. Cohen, Gen. Een onderzoek naar de afwerking op salonkasten van de Firma Horrix. ICN afstudeerscriptie, Amsterdam 2009. Edwards, C.D. Victorian Furniture, technology and design. Manchester 1993. Forbes, R.J. A short history of the art of destillation. Leiden 1948. Fontana, E., Hellwig, F., Martius, K. Historische Lacke und Beizen auf Musikinstrumenten in deutschsprachigen Quellen bis 1900. Nünberg 1993. Freudenvoll, D. en F. Bereitung und Anwendung mehrerer neuerfundener Möbel-Polituren. Mainz 1846. Geissler, T. “Kopalharze und Kopallacke. Historische Einordnung, materialtechnische Klassifizierung” in: Restauro (2005), pp. 34-43. Gills, Thomas. “On the French Varnish for Cabinet Work” in: The Annals of Philosophy, Volume 11. 1818, pp. 119 – 121. 71 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Grebber. Handleiding tot het bereiden van alle soorten van ongekleurde en gekleurde vernissen. Arnhem - Nijmegen 1881. Gütle, Johan Conrad. Gründlicher Unterricht zur Verfertigung guter Firnisse nebst der Kunst zu lakiren und zu vergolden... Nürnberg 1793. Hammerl, J. en R. Geigenlacke. Frankfurt 1988. Hänisch, A. Regenerierung getrübter transparenter Überzüge. Darstellung Schadenphänomens und Literaturrecherche zu Regenerierungsverfahren des 19. Und 20. Jahrhunderts. Scriptie Hildesheim 2001. Harmssen, A. Firnis Material – Ästhetik – Geschichte Internationales Kolloquium, Braunschweig, 15. – 17. Juni 1998, Stegen 1999. Havard, H. Dictionnaire de l’ameublement et de la decoration. Parijs 1887-1890. Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar 1853. Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1912. Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1943. Hopman, F.C.W. Huis-, rijtuig-schilders en glasmakers handboek. Weesp 1856. Horie, C.V. Materials for conservation – Organic consolidants, adhesives and coating. Oxford 2005. Howes, F.N. Vegetable gums and resins. Waltham 1949. Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822. Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer 1855 en 1868. Kahlert, W. “Über die englische Politur, deren Bereitung, Anwendung und Conservation der polirten Möbeln betreffend” in: Braunschweigisches Magazin, 49. Stück 1815. Keijzer, M. de, en Keune, P. Pigmenten en Bindmiddelen. Amsterdam 2001. Krauth, Th. Die gesamte Bauschreinerei. Leipzig 1899. Lange, O. Chemisch-technische voorschriften. Leipzig 1923. Langenheim, J.H. Plant Resins – Chemistry, Evolution, Ecology, Ethnobotany. Portland, Cambridge 2003. Leeuwen, A.S. van. Verbleekte meubeloppervlakken : een onderzoek naar het oorspronkelijke uiterlijk van het eetkamerameublement van het Jachthuis Sint Hubertus. ICN afstudeerscriptie, Amsterdam 2003. Michaelsen, H. “Transparante Überzüge auf Holzoberflachen in den Quellenschriften zwischen 1750 und 1850” in: Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung 11, 2/1997, pp. 332-351. 72 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe-, und Polirkunst. Weimar 1852. Maigne en Robichon. Nouveaumanuel complet du marqueteur, du tabletier et de l’ivoirier. Parijs 1889. Matthey, L. Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und Anstreichen, so wie der dazu nötigen Farben, Oel- und Lackfirnisse. Leipzig, 1832. Michaelsen, H. “Transparante Überzüge auf Holzoberflachen in den Quellenschriften zwischen 1750 und 1850” in: Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung 11, 2/1997, pp. 332-351. Michaelsen, H. “Wie den Meubelen der Glanz zu erhalten ist. Historische Anweisung zur Reinigung und Pflege von polierten Holzoberflächen zwischen 1700 und 1940.” In: Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung 13, 2/1999, pp. 317-336. Michaelsen, H., Buchholz, R. Vom Färben des Holzes. Holzbeizen von der Antike bis in die Gegenwart. Petersberg 2006. Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852. Mills, J. en White, R. “Natural resins of art and archaeology, their sources, chemistry and identification” in: Studies in Conservation 22/1977, pp. 12-31. Morrell, R.S. Varnishes and their Components. Londen 1923. Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826. Nierhaus, L. “ “Von verschiedenen Hölzern fournirt und mit Musifischer Stuckarbeit eingelegt”: Kunsttechnologische Studien zur Ausstattung des Etrurischen Kabinetts im Potsdamer Stadtschloss.” In: Beiträge zur Erhaltung vond Kunst- und Kulturgut 2/2010, pp. 61-80. Nosban, M., Manuel du Menuisier ( Manuels – Roret). Parijs 1843. Ottomeyer, H. Biedermeier – Die Erfindung der Einfachheit. Ostfildern 2006. Panorias, D. en Gallouin, F. La finition des meubles. Parijs 1989. Schmidt, W. Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und Perlmutter. Weimar 1891. Schreiber, J. en Sändig, K. Lacke und ihre Rohstoffe. Leipzig 1926. Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970. Siddons, G.A. The cabinet-makers guide: or rules and instructions in the art of varnishing. Londen 1830. Simis, L. Grondig onderwijs in de schilder- en verniskunsy. Amsterdam 1801. 73 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Stappel, M. “Schellack. Eigenschaften, Verwendung, Untersuchungsmethoden” in: Restauro 8/2001, pp. 596-603. St. Leger Kelley, D. ““French Polish”in the nineteenth century”, Furniture History, 2006. Reinnel, F. The Carpenters, Joiners, Cabinet Makers, and Gilders' Companion. Londen 1876. Sandermann, W. Naturharze, Terpentinöl, Tallöll. Chemie und Technologie. Berlijn 1960. Stappel, M. Firnis und Holzbeize um 1700 : eine restauratorische Gegenüberstellung von Holzoberflächen und alten Rezepten. München 1997. Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826. Stöckel, H.F.A., Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und Oehlfarbe-Anstreicher, Neurenberg 1815. Stoye, D. en Freitag, W. Lackharze, Chemie, Eigenschaften und Anwendungen. München 1996. Umney, N. en Rivers, S. Conservation of Furniture, Oxford 2003. Thon, C.F.G. Vollständige Anleitung zur Lackirkunst. S.L. 1842. Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen 1839. Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the art of making and applying varnishes. Londen 1804. Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845. Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van lakken, vernissen, enz. Amsterdam 1858. Voorst tot Voorst, J.M.W. van. Tussen Biedermeier en Berlage. Amsterdam 1992. Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859. Wolff, H. Die Harze, Kunstharze, Firnisse und Lacke. Berlin 1921. Zimmermann, W., and H. Mäder. Das Beizen und Färben und die gesamte Oberflächenbehandlung des Holzes. Zürich - Leipzig 1913. 74 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 12. Afbeeldingen Afbeelding titelpagina: http://images.artnet.com/artwork_images_173536_646236_august-sander.jpg Afbeelding 1: http://media.vam.ac.uk/media/thira/collection_images/2006AN/2006AN6724_jpg_ds.jpg Afbeelding 2: Ottomeyer, H. Biedermeier – Die Erfindung der Einfachheit. Ostfildern 2006. p. 190. Afbeelding 3: http://collectie.museumrotterdam.nl/beeld/8213-2_1.jpg Afbeelding 4: http://www.rijksmuseum.nl/assetimage.jsp?id=SK-A-1183 Afbeelding 5: http://www.sciencephoto.com/media/96131/enlarge Afbeelding 6: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/99960-2-m.jpg Afbeelding 7: http://www.musee-imaginaire.de/magazin/reiter/bild8381.htm Afbeelding 8: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60200bernstein_p-m.jpg Afbeelding 9: Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845. p. 60. Afbeelding 10: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60100-l.jpg Afbeelding 11: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60050gummimastix-m.jpg Afbeelding 12: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60490-l.jpg Afbeelding 13: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60410-l.jpg Afbeelding 14: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60300kolophonium-m.jpg Afbeelding 15: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60250-l.jpg Afbeelding 16: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/62050-m.jpg Afbeelding 17: foto S.A. Glerum Afbeelding 18: foto S.A. Glerum Afbeelding 19: http://www.kremer-pigmente.de/shopint/index.php?cat=0403&lang=NDL&product=P-70 Afbeelding 20: foto S.A. Glerum Afbeelding 21 t/m 57: foto S.A. Glerum 75 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 13. Bijlagen Bijlage I: Foto’s reconstructies. Afbeeldingen per proefplank 76 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 77 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 78 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 79 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 80 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 81 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 82 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 83 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 84 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 85 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 86 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Foto’s met UV-licht 87 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 88 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bijlage II: Overzicht gebruikte materialen reconstructie Materiaal Leverancier Alkanna 37250 Kremer Pigmente Barnsteen gesmolten Magister Varnish Products Benzoë 60250 Kremer Pigmente Bijenwas 62200 Kremer Pigmente Copal Manila 60150 Kremer Pigmente Ethylalcohol 70800 Kremer Pigmente Kamfer 78710 Kremer Pigmente Korrellak 60490 Kremer Pigmente Kwasten varkenshaar P70 Kremer Pigmente Lijnolie 30 jaar oud via Diederik Kits Nieuwenkamp Lijnolie koudgeslagen “de Kat” van Beek Art Supplies Mastix 60050 Kremer Pigmente Puimsteenpoeder (6 x 0) A. Bok & Zn . BV. Sandarak 60100 Kremer Pigmente Schellak Lemon 1 60400 Kremer Pigmente Siccatief, loodhoudend 78400 Kremer Pigmente niet meer verkrijgbaar Terpentijnolie van Beek Art Supplies Tripel 599930 Kremer Pigmente Venetiaanse terpentijn 62010 Kremer Pigmente 89 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Contactgegevens leveranciers Van Beek Art Supplies Stadhouderskade 63 - 65, 1072 AD Amsterdam telefoon : 020 - 662 16 70 fax : 020 - 671 16 51 www.vanbeekart.nl [email protected] A Bok & Zn. BV. Bloemgracht 191 1016 KP Amsterdam telefoon: 020 – 662 29 91 fax: 020 – 638 55 11 www.bok-en-zn.nl [email protected] Kremer Pigmente GmbH & Co. KG Hauptstr. 41 - 47 88317 Aichstetten Duitsland telefoon: + 49 75 65 911 20 fax: + 49 75 65 16 06 www.kremer-pigmente.de [email protected] Magister Varnish Products contact: Koen Padding Charles Weddepohllaan 8 3739 LE Hollandse Rading telefoon: 035 - 577 22 85 www.classicalvarnish.com [email protected] Datasheets van alle materialen zijn op te vragen bij de auteur. Email: [email protected] 90 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bijlage III: Overzicht bronnen 1600 – 1930 met standplaats. Versie: 17 juni 2011. BR Dig DSA EZM MAU AU RCE OBA RUG TUD UL UM UU UvA VU * Bibliotheek Rotterdam Digitaal Deventer Stadsarchrief en Athenaeumbibliotheek Enkhuizen Zuiderzeemuseum Mappen “Oude Bronnen Vernissen” Atelier UvA Atelier UvA RCE Bibliotheek Ateliergebouw Openbare Bibliotheek Amsterdam Rijksuniversiteit Groningen Technische Universiteit Delft Universiteit Leiden, UB Universiteit Maastricht, UB Universiteit Utrecht, Uithof Universiteit van Amsterdam, UB Singel Vrije Universiteit Nog niet getraceerd Dig Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879. RCE Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Londen 1827. Dig Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819. * Anoniem. Handbuch für Kunst und Fabrikwesen. Grätz, 1803. RCE + Dig Anoniem, Handleiding tot het bereiden van alle soorten van ongekleurde en gekleurde vernissen. Hardenberg 1997 : Herdruk van dezelfde titel uitgegeven bij de Grebber te Amsterdam, 1881 (1840). Dig Anoniem. Die Kunst des Färbens und Beizens von Marmor, kunstlichen Steinen, von Knochen, Horn und Elfenbein und das Färben und Imitiren von allen Holzsorten. Leipzig . BR Anoniem. Echt voorschrift tot het maken van de berugte Vernis van Martin. Rotterdam 1774. * Anoniem. Kunst- und Werckschule. Neurenberg 1696. Dig Anoniem. Kunst-Quelle. s.l. 1705. Dig Anoniem. Le Vernisseur parfait, ou manuel du vernisseur. Parijs 1771. ICN Anoniem. Neuentdeckte Lackirkunst. Dresden: Gerlach. 1766. Dig Anoniem. Nieuwen Verlichter der Konstschilders, vernissers, vergulders en marmelaers. Gent 1788. Dig Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836. Dig Anoniem. Praktisches Handbuch für die in Ebenholz, Elfenbein, Leder, Schildpatte, Horn, Stuccatur u. arbeitenden Künstler. Berlin 1796. 91 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Anoniem. Recept-Taschenbuch für Drechsler, Tischler, Kammmacher, Holzarbeiter und Dilettanten. Nordhausen 1846. * Anoniem. Richtige und vollständige Beschreibung der Holzfärberey. Leipzig 1788. Dig Anoniem. Secrets concernans les Arts et Metiers, tome I. Avignon 1737. (pp. 56-82) Dig Anoniem. Secrets concernant les arts et métiers, tome I. Avignon 1810. (pp. 39-57) Dig Anoniem (Une Societé d’Artistes) Secrets concernant les arts et métiers, tome II. Parijs 1791. (pp. 552-837) * Anoniem. „Von den Beizen auf Holz, Elfenbein, Knochen, Horn und dergleichen.“in: K.W. Schimming, Künstlers Ruhestunden, eine gemeinnützige Zeitschrift für Künste und Wissenschaften, Band 7. Halle 1834. TUD Andres, E. Die Fabrikation der Lacke. Wenen 1915 (6e druk, eerste druk 1877). Befeler, Aug. Der praktische Lackirer, oder gründliche leichtfaßliche Anweisung zum Lackiren. Berlijn 1824. Berfeler, Aug. Der Staffirmaler, Lackirer und Anstreicher. Ein praktisches Handbuch zunächst für nicht ganz kundige Männer dieser Fächer und zum Nutzen für Eigenthümer, Bauliebhaber und Dilettanten. Berlijn 1838. Dig Bickes, F.A. Das Ganze der Kunst des Lackirens, Vergoldens, Staffirmalens. Heilbronn a. N. 1831. Dig Bitmead, R. The Practical French Polisher and Enameller. Londen 1910. Blaha, Henry. Der erfahrene Lackirer, oder Anleitung, wie alle Sorten Lacke und Firnisse auf das beste und billigste zu bereiten sind.Reutlingen 1843. Dig Bonanni, F. Traité des Vernis. Parijs 1733. Carton, John. Englische und französische Holzfirnisse und Leimfudsrecepte: für Holzarbeiter oder Künstler etc. Gräß 1820. Dig Chaptal, M.J.A. Chimie Appliqué aux arts, tome IV. Parijs 1807. (pp. 374-394) Dig Clarke, Hewson, John Dougall. Cabinet of arts. 1817. Dig + MAU Cocq, H. De konst van bereiding, behandeling, bewerking en beschildering der beste soorten van lakken en vernissen. Leiden, 1771. Dig + RCE Cröker, J.M. Der wohl anführende Mahler. Jena 1764. Dorn, Jos. Fr. Praktisches Handbuch für Lackirer und Anstreicher(…). Dresden 1808. Dig Dossie, R. The Handmaid to the Arts. Londen: Nourse 1764. Dreme, der Firniss- und Kittmacher. Brünn 1821. 92 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Dig L’Emery. Nouveau recueil des plus beaux secrets de medecine. Parijs 1737. (pp. 243-252) Dig Eschenbach, C.G. Neues Handbuch für Lackirer und Mahler. Leipzig 1804. (Vertaling Tingry) Dig Fink, Lacombe. Peinture et vernissage des métaux, du platre et du bois (Manuels – Roret). Parijs 1870. Formstein, G. Handbüchlein für Chemiker, Maler, Anstreicher, Wagenlackirer, Färber und Möbelfabrikanten. Wesel 1840. * Freudenvoll, D. en F. Anweisung, Möbel und andere Holzarbeiten farbig azustreichen, zu firnissen, zu masern und zu beizen, nebst mehreren anderen praktische Mittheilungen. Mainz 1846. Dig Gills, Thomas. “On the French Varnish for Cabinet Work” in: The Annals of Philosophy, Volume 11. 1818, pp. 119 – 121. ICN Gütle, Johan Conrad. Gründlicher Unterricht zur Verfertigung guter Firnisse nebst der Kunst zu lakiren und zu vergolden... Nürnberg 1793. OBA + UvA Havard, H. Dictionnaire de l’ameublement et de la decoration. Parijs 1887-1890. OBA Havard, H. La Menuiserie.Parijs, 1927. Herkloß, Joh. Glo. Vollständige und praktische Anweisung zur Verfertigung aller Arten von englischen Lackfirnissen (..). Dresden 1812. UvA Hermbstädt, S.F. Raadgever voor den burger en landman. Groningen: Römeling, 1818. Dig Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar 1853. UvA Hoek, C.P. van. Het Bijtsen, politoeren, wassen en vernissen van hout. Deventer 1912. Dig Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1943. EZM Hopman, F.C.W. Huis-, rijtuig-schilders en glasmakers handboek. Weesp 1856. * Horrix, receptenschrift Digi Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822. MAU + UvA Imison, J. The School of Arts. Londen 1785(?). UvA Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer 1855 en 1868. UM Jong, H. de. Handboek voor den schilder, bevattende de beste en nieuwste manier tot het nabootsen van alle soorten van hout en marmer in olie- en waterverf : het schilderen van letters en docoratiën, het vergulden, het stooken van vernissen . s.l. 1882. 93 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 RUG Kahlert, W. “Über die englische Politur, deren Bereitung, Anwendung und Conservation der polirten Möbeln betreffend” in: Braunschweigisches Magazin, 49. Stück 1815. * Kelle, F.L. Die Schule des Tischlers. Leipzig 1857. * Keller, W. Neueste und vollständige Farben- und Lackkunde für Künstler und Handwerker. Berlin 1841. Kögel, Joh. G. , Anweisung ohne Beihülfe des Feuers einen klaren, sehr schnell trocknenden Leinölfirniss zu bereiten. 2. Aufl. Quedlinburg 1825. Qu. 8. UL Kok, Johannes. Onderrichting om verscheidene soorten van lakken en vernissen te maken. Amsterdam 1794. TUD Krauth, Th. Die gesamte Bauschreinerei. Leipzig 1899. OBA Krauth, Th. Handboek voor den meubelmaker. Leiden 1893. * Krünitz, J.G. Oekonomisch-Technologische Encyklopädie. Berlijn 1784. * Lange, O. Chemisch-technische voorschriften. Leipzig 1923. Lipp, G.J. Praktische Anweisung zur Ausführung der Farbenarbeiten, für Maler, Lackirer, Tischler, Maurer u.a.m. Berlijn 1838. Loos, Ph. Werner, Praktisches Handbuch für Maler und Lackirer, oder vollständige Anweisung zur Wasser-, Oel-, Pastell- und Miniaturmalerei, zur ächten Bereitung der trocknen und flüssigen Farben, nebst der Anwendung und der Bereitung aller Arten von Firnissen, zum Anstreichen un Lackiren. Berlin 1795. Gr. 8. Dig Mackenzie (?). Mackenzie’s Five Thousend Receipts. Philadelphia, Pittsburgh 1853. OBA + VU Maigne en Robichon. Nouveau manuel complet du marqueteur, du tabletier et de l’ivoirier (Manuels – Roret). Parijs 1889. * Matthey, L. Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und Anstreichen, so wie der dazu nötigen Farben, Oel- und Lackfirnisse. Leipzig, 1832. Maviez, R. Vollständiges Handbuch der Zimmer- Decorations- und Staffir-Malerei. Deutsch bearbeitet von Chr. Heinr. Schmidt. Quedlinburg 1837. Meyer, G.D. Lackirkunst, oder anweisung, die vorzüglichsten Arten von Lackfirnissen zu bereiten, aufzutragen und zu polirten. Leipzig s.d. RCE + UvA Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852. Miller, J. Die Firnissfabrikation und Lackirkunst in ihrem ganzen Umfange. Kempten 1844. Müler, J.L. Praktische Anweisung zum Lackiren und die dazu gehörigen Lacke und Firnisse zu verfertigen. Leipzig 1805. 94 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 DSA Mussert, P.C. Beschrijving der grondstoffen, bereidingen en herkenningen van alle in het schildersvak gebruikt wordende verfwaren, oliën, gommen en vernissen enz. Rotterdam 1861. Dig Neil, J.W. The Painter’s guide to the art of varnishing and polishing. Londen 1824. Netto, Friedr. Aug. Wilh. Anweisung zur Polir- und Lackirkunst, sowie zur TransparantMalerei. Quedlinburg 1842. Neusser, Gli. Gründliche Anweisung für Schreiner und Lackirer, um die bei ihr Geschäften verkommenden Polituren, Oel- und Lackfirnisse mit dem besten Erflog selbst zu bereiten. Stuttgart 1840. Neusser, Gli. Gründlicher Unterricht für Lackirer, Zimmermaler, Vergolder, Schreiner etc. Stuttgart 1840. UU Nicholson, P. Nicholson’s new carpenter’s guide. Londen ca. 1845. Dig Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826. Dig + MAU Nosban, M., Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 1843 * Reinell, F. The Carpenters, Joiners, Cabinet Makers, and Gilders' Companion. Londen 1876. Dig Riffault, M.J. Manuel théorique et pratique du peintre en batimens, du doreur et du vernisseur. Parijs 1826. KB + AU Romain, A. Fabricant de vernis de toute espèc (Manuels – Roret). Parijs, s.d. Röwer, Fr. Taschenbuch für Tischler, Drechsler oder Holzarbeiter (..) Braunschweiz 1827.HK AU Roubo, A.J. l‘Art du menuisier. Parijs 1769 – 1774. UvA Savary des Brulons, J. Dictionnaire universel du commerce d’histoire naturelle et des arts et métiers. Nouvelle édition. J. Estienne: Parijs 1759. (eerste druk 1723-1730). Schäfer, L. Gründlicher Unterricht im Poliren und Beizen, sowie im Lackiren, Vergolden, Versilbern und Bronciren aller Arten von Meubles und metallen Geräthschaften. Quedlinburg 1844. Schmidt, Ed. Osk. Praktisches Handbuch der Lackir- und Vergoldungskunst. Erfurt 1847. RCE Schmidt, W. Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und Perlmutter. Weimar 1891. UvA + OBA Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970. UU Schreiber, J. en Sändig, K. Lacke und ihre Rohstoffe. Leipzig 1926. Dig Siddons, G.A. The cabinet-makers guide: or rules and instructions in the art of varnishing. Londen 1830. Dig Siddons, G.A. Englischer Rathgeber (vertaling door D.C.H. Schmidt). Weimar 1842. 95 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 UvA + RCE Simis, L. Grondig onderwijs in de schilder- en verniskunst. Amsterdam 1801. Sinn, Christ. Der Lackirer auf der höchsten Stufe jetziger Vervollkommnung (..) Heilbronn 1847. MAU Stalker, J. , Parker G. A Treatise on japanning and varnishing. Londen 1688. AU Stöckel, H.F.A. Die Tischlerkunst in ihrem ganzen Umfange. Ilmenau, 1823, repr. Hanover. Dig Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826. Dig Stöckel, H.F.A., Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher, Neur enberg 1815. Dig Stokes. The Cabinet-maker and Upholsterer’s Companion. Philadelpia 1860. Dig Thon, C.F.G. Vollständige Anleitung zur Lackirkunst. Weimar 1855. UU Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen 1839. Dig Tingry, F. Traité sur l’art de faire et appliquer les vernis. Genève, 1803. Dig Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the art of making and applying varnishes. Londen 1804. UU Tiquet, F. Korte onderrigtinge en leer, van zeer fraye geheymen (…). Antwerpen 1741. MAU Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845. Ungenannt, A. Die Kunst zu lackiren und Lack zu bereiten. Leipzig 1837. Dig Vergnaud. Manuel du peintre en batimens. Parijs 1831. UvA Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van lakken, vernissen, enz. Amsterdam 1858. Dig Watin, J.F. l’Art du peintre, doreur, vernisseur. Parijs 1773, repr. 1976. Dig Watin, J.F. l’Art du peintre, doreur, vernisseur. Parijs 1776 (troisieme édition). MAU Willeke, J. Verhandeling over de Vernissen. Leiden 1742. (vertaling Bonanni) RCE Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859. UvA Wolff, H. Die Harze, Kunstharze, Firnisse und Lacke. Berlin 1921. Wyllert, Carl Friedr. Neueste Erfahrungen und Entdeckungen über die Verfertigung aller Oelund Lackfirnisse u. Nordhausen 1837. RCE Zimmermann, W., and H. Mäder. Das Beizen und Färben und die gesamte Oberflächenbehandlung des Holzes. Zürich - Leipzig 1913. 96 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bijlage IV: Gevonden receptuur. Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879. p. 27 Polishing Wood Politoer: schellak + beetje rauwe lijnolie voor gedraaid en vlak werk p. 36 Varnishes Varnishes for violins and simila articles Sandarak 6 oz Mastix 2 oz Turpentine Varnish ½ pint Alcohol 1 gallon Keep in tight tin in warm place p. 37 White hard varnish for wood & metal Mastix 2 oz Sandarak 8 oz Elemi 1 oz Strasbourgh/Scio turpentine 4 oz alcohol 1 quart White Varnish for paper, wood, linen sandarak 8 oz mastix 2 oz canada balsem 4 oz alcohol 2 quart Mastic varnish mastix 6 oz terpentine 1 quart tough, hard, brilliant, colorless. Excellent for common woodwork 97 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Concord 1827. p. 31 Varnishing – General observations p. 32 Cautions respecting the making of varnish p. 34 General directions in choosing the gums and spirits used. p. 35 To varnish a piece of furniture First, observe the work t0 be clean; then see if any knots or blemishes require filling up, which must be done with cement of the same color; have your varnish in an earthen pot, with a piece of wire diametrically across the top, slackened downwards, to stroke the brush against; then see that your brush is clean, and free from loose hairs, dip your brush in the varnish, stroking it across the wire, and give the work a thin and regular coat; soon after that another, and another, always taking care not to pass the brush twice in the same place; let it stand to dry in a moderately warm place, that the varnish may not chill. When you have given your work about six or seven coats, let it get quite hard, (which you will prove by pressing your knuckles on it, if it leaves a mark t is not hard enough;) then with the three first finger of your hand, rub the varnish till it chafes, and proceed over that part of the work you mean to polish, in order to take out all the partial lumps made by the brush; give it then another coat, and let it stand a day or two to harden(….) p. 36 To keep your brushes in order The brushes used for varnishing are either flat in tin, or round tied firm to the handle, and either made of camel’s hair or very fine bristles: (…) p. 37 To make the best white hard Varnish alcohol 2 gallons sandarak 5 pounds mastix 1 pound anime 4 ounces put these in a clean can, or bottle to dissolve, in a warm place, frequently shaking it, if (when the gum is dissolved) you strain it through a lawn sieve, it is fit for use. p. 38 To make turpentine varnish spirits of turpentine 1 gallon colophonium (clear) 5 pounds put it in a tin can, on a stove and let it boil for half an hour; when the rosin is all dissolved, let it cool, and it is fit for use, p. 41. Amber Varnish Barnsteen (in poeder) 8 ounces gomlak 2 ounces spirits of turpentine ½ pint koudgeslagen lijnolie 1 ounce Melt the amber by means of heat, in a glazed pipkin, with half a pint of the best spirits of turpentine; and when melted, add the gum lac, place it on the fire again, and keep stirring it with a piece of wood till it is all dissolved, then add one ounce of the clearest cold-dawn linseed oil; stir it well together, and strain it fot use. Oil Varnish lijnolie 1 pound colophonium ¼ pound spirits of turpentine 1 ounce Take any quantity of the best linseed oil, let it boil for an hour, then to every pound of oil add a quarter of a pound of the clearest rosin in powder, stir it well till dissolved; then add for every pound of oil used, one ounce of spirits of turpentine, strain it and bottle for use. 98 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Note.- This is a cheap and good varnish for sash frames or any work where economy is required; it has besides the property of bearing hot water without being damaged, and is not subjec to crack or scratch. Copal Varnish alcohol 1 quart kopal 1 ounce schellak ½ ounce Reduce the gums to powder, put the spirits in a jar or bottle, add the gums, place the whole in a warm place, with the cork lightly in the bottle; shake it occasionally, and when the gums are quite dissolved, strain and bottle for use. p. 46 polishing – general observations First the varnish for cabinet-work should be very clear and bright, otherwise it will give a dingy shade to all light-colored woods. Secondly, some persons polish with rottens tone, others wit putty powder, and I have seen varnish polished with common whiting and water; but Tripoli will be found to answer the best. p. 47 To polish Varnish It has been considered by many as a matter of difficulty, they have furnished themselves with a quantity of materials, and as often failed of success, the process being rather tedious. Take 2 ounces of Tripoli, put it in an earthern pot or basin, with water to cover it; then take a piece of fine flannel four times doubled, lay it over a piece of cork or rubber, and proceed to polish your varnish, always wetting it with the Tripoli and water; you will know the process is done, by wiping a part of the work with a sponge, and observe whether there is a fair and even gloss; take a bit of mutton suet and fine flour and clean off the work. Caution- You must be careful not to rub the work too hard, nor longer than is necessary to make the face perfectly smooth and even. The French method of Polishing Take a piece of fine pumice-stone and water, and pass regularly over the work with the grain, until the rising of the grain is down; then take powdered Tripoli and boiled linseed oil and polish the work to a bright face, which will be far superior to any other polish, but it requires much more time. p. 49. Friction varnishing, or French polishing – general observations The method of varnishing furniture, by means of rubbing it on the surface o the wood, is of comparativey modern date, though beeswax has been used either by itself, or mixed with spirits of turpentine for a very considerable period, for that purpose, and which at first produces a very good gloss, though it does not wear well, and is particularly liable to spot with wet, and look smeary when touched with the fingers; to remedy these inconvenviencies, and put a harder face, which shall not be so liable to scratch as varnish, and yet have an equally fine face, the French polish was introduced, and as it would be unpardonable in a work like this, to omit a full direction of the process, and also the various preparations of the different compositions necessary, it is here introduced that nothing might be wantng to make this work as complete as possible. All the polishes are used pretty much in the same way, therefore a general description will be a sufficient guide for the workman. If your work is porous, or the grain course, it will be necessary, previous to polishing, to give it a coat of clear size previous to commencing with the polish, and when dry, gently go over it with very fine glass-paper, the size will fill up the pores and prevent the waste of the polish, by being absorbed into the wood; and also a saving of consderable time in the operation. Place your work so that the light may shine on it in an obique direction to enable you to see by looking sideways, how the polishing proceeds. Make a wad with a piece of coarse flannel or drugget, by rolling it round and round, over which, on the side meant to polish with, put a very fine linen rag several times doubled, to be as soft as possible, put the wad or cushion to the mouth of the bottle containing the preparation, (or polish,) and shake it, which will damp your 99 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 rag sufficiently. Then proceed to rub your work in a circular direction, observing not to do more than about a square foot at a time; rub it lightly till the whole surface s covered, repeat this three or four times, according to the texture of the wood; each coat to be rubbed until the rag appears dry, and be careful not to put too much on the rag at a time, and you will have a very beautiful and lasting polish; be also very particular in letting your rags be very clean and soft, as the polish depends in a great measure on the care you take in keeping it clean and free from dust during the operation. The True French Polish Alcohol 1 pint kopal ¼ ounce arabische gom ¼ ounce schellak 1 ounce Let your gums be well bruised, and sifted through a piece of muslin. Put the spirits and the gums together in a vessel that can be close corked, place them near a warm stove, and frequently shaking them, in two or three days they will be dissolved; strain in through a piece of muslin and keep it tight corked for use. An improved Polish alcohol 1 pint korrellak 1 ounce gum guaicum 2 drachms drakenbloed 2 drachms mastix 2 drachms Harsen in poedervorm. Expose them in a vessel stopped close, to a moderate heat for three hours, until you find the gums dissolved; strain it off into a bottle for use, with a quarter of a gill of the best linseed oil to be shaken up well with it. Note.- This polish is more particularly intended for dark-colored woods, for it is apt to give a tinge to light ones, as satin-wood, or air-wood etc. owing to the admixture of the dragon’s blood, which gives it a red tinge. Water Proof Polish alcohol 1 pint benzoe 2 ounces sandarak ¼ ounce anime ¼ ounce These must be put into a stopped bottle, and placed either in a sand-bath or in hot water till dissolved, then strained; and, after adding about a quarter of a gill of the best clear poppy oil, and well shook up, put by for use. p. 54 Bright Polish alcohol 1 pint benzoe 2 ounces sandarak ½ ounce Put in glass bottle corked, and placed in a sand-bath, or hot water, until you find all the gum dissolved, will make a beautiful clear polish for Tunbridge ware goods, teacaddys etc; it must be shaken from time to time, and hen all dissolved, strained through a fine muslin sieve and bottled for use. Prepared spirits alcohol ½ pint schellak 2 drachms benzoe 2 drachms This preparation is useful for finishing after any of the foregoing receipts, as it adds to the lustre and durability as well as removing every defect which may happen in the other polishes; and it gives the surface a most 100 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 briliiant appearance. Put the ingredients in a bottle, and keep it in a warm place till the gum is all dissolved, shaking it frequently; when cold, add 2 tea-spoonfuls of the best clear white poppy oil, shake them well together and it is fit for use. This preparation is used in the same manner as the foregoing polishes, but, in order to remove all dull places, you may increase the pressure in rubbing. p. 55 Strong Polish korrellak 2 ounces colophonium 2 ounces alcohol 1 pint To be used in the carved parts of cabinet-work with a brush, as in standards, pillars, claws etc. Dissolve resin in alcohol. This varnish or polish must be laid on warm, and if the work can be warmed, also, it will be so much the better; at any rate, moisture and dampness must be avoided. p. 85 To make furniture paste bijenwas 4 ounces colophonoium ¼ ounce spirits of turpentine Scape 4 ounces of beeswax into a pot or basin; then add as much spirits of turpentine as will moisten it through; at the same time powder a quarter of an ounce of rosin and add to it; when it is dissolved to the consistence of paste, add as much indian red as will bring it to a deep mahogany color: stir it up and it is fit for use. p. 86 Another method bijenwas 4 ounces spirits of turpentine 1 pint alkanna wortel 1 ounce colophonium poeder ¼ ounce Scrape 4 ounces of beeswax as before, then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to which add an ounce of alkanet root, cover it close and put it over a slow fire, attending it carefully that it may not boil, or catch fire; and when you perceive the color to be drawn from the root, by the liquid being a deep red, add as much of it to the wax as will moisten it through; at the same time add a quarter of an ounce of powdered rosin, cover it close, let it stand 6 hours, and it will be fit for use. p. 86 To make furniture oil lijnolie alkanna wortel Take linseed oil, put it in a glazed pipkin, with as much alkanet root as it will cover; let it boil gently, and you will find it become of a strong red color: let it cool, and it will be fit for use. p. 87 Another Method lijnolie quart alkanna wortel rose pink 2 ounces spirits of turpentine 1 gill Boil together cold drawn linseed oil and as much alkanet root as it will cover and to every quart of oil, add two ounces of the best rose pink; when all the color is extracted, strain it off, and for every quart add a gill of spirits of turpentine: it will be a very superior composition for soft and light mahogany. 101 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819. van alles en nog wat bron. Mijn idee: handboek voor “pioneers” in afgelegen plekken zorgen dat je alle nodige informatie bij de hand hebt. p. 164 Varnsih for furniture virgin’s white wax 1 part oil of petroleum 8 parts Lay slight coat of this mixture on the wood with a badger’s brush, while a little warm. Oil will then evaporate and leave a thin coat of wax, which should afterwards be polished with a coarse woollen cloth. German furniture gloss, or polishing wax for mahogany etc. yellow wax, melt it 1 pound colophonium,pounded 1 ounce terpentijnolie, warm 2 ounces Keep in tin or earthen pot. Method of applying: object well dusted & cleaned. Spread little of composition on woollen cloth, and well rubbing the wood with it; and in a few days, the gloss will be as firm and vast as varnish. p. 340 Chapter XXXIII Varnishes Colourless spirit varnish of mastix and sandarac. alcohol 1 quart mastix 2 ounces sandarak 6 ounces venetiaanse terpentijn 4 ounces When well dissolved add venice turpentine. If it is wanted to be harder, substitute two ounced of gum-lac, ½ ounce of elemi, 2 ounces of clear white rosin instad of mastic turpentine. Colour will be not so good. Proper for cane, chairs, furniture etc which are much handled. p. 351 Varnish for furniture, zelfde als p. 164 728. A varnish for toilette boxes, cases, fans etc. Dissolve two ounces of mastix and 8 ounces of sandarak in a quart alcohol; then add 4 ounces of Venice turpentine p. 357 741. Seed-lac varnish alcohol Seed lac,large grained, bright, clear Keep two days in warm place. 1 quart 8 ounces 742 Good spirits of wine 1 quart thinnest most transparent shellac 8 ounces Keep 2 days or more in warm place. This varnish is softer than that which is made of seed-lac, therfore is not so useful, but may be mixed with it for varnishing wood etc. 102 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836. p. 67 Linseed oil varnish lijnolie 1 pound colophonium 4 ounces terpentijn 1 ounce Boil any quantity of linseed oil for an hour, and for every pound of oil add 4 ounces of good clear resin well powdered; keep stirring it till the resin is perfectly dissolved, and when this is done, add one ounce of spirits of turpentine for every pound of oil, and when strained and cool it will be fit for use. This varnish Is much used for common purposes. It is cheap, is a good preservative of wood, and not liable tot sustain injury fromn the appilcaion of hot water. p. 75. Varnish for violins etc. alcohol 1 gallon mastix 12 ounces turpentine varnish 1 pint Put them all together in a tin can, and keep it in a very warm place, shaking it occasionally, till it is perfectly dissolved; then strain it, and it is fit for use. If you find it necessary, you may dilute it with turpentine varnish. This varnish is also very useful for furniture of plum-tree, mahogany, or rose-wood. p. 82 Good varnishes, prepared with spirits of wine, are very clear, brilliant, and delicate, and may be applied with succes to furniture, and to fancy ornaments which are kept within doors, and admit of revarnishing easily: but they have not body nor durability enough for coloured grounds. p. 85. Varnish polish Take 2 ounces of Tripoli,reduced to fine powder; put it in an earthern pot or basin, with water to cover it; then take a piece of fine flannel four times doubled, lay it over a piece of cork or rubber, and proceed to polish your varnish, always wetting it with the Tripoli and water; you will know the process is completed, by wiping a part of the work with a sponge, and observing whether there is a fair and even gloss; take a bit of mutton suet and fine flour and clean off the work. Or, the powdered tripoli may be mixed up with a little pure oil, and used upon a ball of serge, or of chamois leather, which is better. The polishing may afterwards be completed with a bit of serge or cloth, without tripoli. Polish for dark coloured woods korrellak 1 ounce gum guiacum 2 drachms drakenbloed 2 drachms mastix 2 drachms alcohol 1 pint Put them into a vessel, stop the vessel close, and expose the mixture to moderate heat, till you find all the gums dissolved; strain it off into a bottle for use, with a quarter of a gil of linseed oil, to be shaken up well with. The dragon’s blood, which is apt to give a red tinge, renders this polish improper for light-coloured woods. p. 87 Polish for tonbridge-ware goods etc Sandarak ½ ounce gum benjamin 2 ounces alcohol 1 pint Put in bottle, cork the bottle, and place it in a sand-bath, or in hot water, till you find the gums dissolved, shaking it in the interim from time to time. When it is all dissolved, strain it through a muslin sieve, and bottle it for use. 103 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Carver’s polish alcohol 1 pint korrellak 2 ounces colophonium 2 ounces The principal use for this polish is for the carved parts of cabinet work, such as standards, pillars, claws etc. It should be laid on warm; and if the work can also be warmed at the time, it will be still better; but all moisture and dampness should be carefully avoided, p. 88 French Polish schellak 1 ounce arabische gom ¼ ounce kopal ¼ ounce alcohol 1 pint Bruise the rosins well, and sift them through a piece of muslin; then put them, along with a pint of spirits of wine, into a closely-corked vessel: place it in a very warm situation, and shake it frequently every day, till the gums are dissolved: then strain it through a piece of muslin, and keep it tight corked for use. Waterproof polish Benzoe 2 ounces sandarak ¼ ounce anime ¼ ounce alcohol 1 pint Place the bottle either in a sand bath or in hot water, till the gums are dissolved; then strain off the mixture, shake it up with a quarter of a gill of the best clear poppy oil, and put it by for use. p. 89 Finishing polish schellak 2 drachms benzoe 2 drachms alcohol ½ pint papaverolie 2 teaspoons Put in bottle closely corked, keep the bottle in a warm place, and shake it frequently till the gums are dissolved; when cold, shake up with it 2 teaspoonfuls of the best clear poppy oil, and it will be fit for use. This polish may be applied with great advantage, after any of those mentioned in the foregoing recipes have been used. It removes the defects existing in them, increases their lustre and durability, and gives the surfaves a most brilliant appearance. p. 121 Practice of varnishing and polishing. Beschrijving hoe –geen recepten p. 125 French polish beschrijving politoeren – geen recepten p. 129 Waxing bijenwas 2 ounces white wax (paraffine?) 2 ounces spirits of turpentine 4 ounces In some isntances the application of wax merely is preferred to any varnish; paricularly in the case of chairs, tables etc of walnut-tree wood, in daily use. Waxing resists percussion and friction, but it does not possess, in the same degree as varnish, the property of giving lustre to the bodies to which it is appkied, and of heightening their tints. The lustre created by wax is but dull, but this inconvenience is balanced by the ease with which any accidents that may have affected its polish can be replaced by rubbing it with a piece of fine cork. 104 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 In waxing, it is of great importance to make the coating as thin as possible, in order that the veins of the wood may be more dinstinctly seen. I consider the folowwing preperation the best for performing this operation: Put 2 ounces of white and yellow wax over a moderate fire, in a very clean vessel, and, when it is quite melted, add 4 ounces of the best spirits of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and you will have a pomade fit for waxing furniture, which must be rubbed over it according to the usual method. The oil soon penetrates the pores of the wood, brings out the colour of it, causes the wax to adhere better and produce a lustre equal to that of varnish, without being subject to any of its inconveniences. p. 185 to make paste for furniture bijenwas 4 ounces spirits of turpentine colophonium ¼ ounce indian red Scrape beeswax into a pot or basin; then add as much spirits of turpentine as will moisten it through; at the same time pound a quarter of an ounce of resin and add to it: when it is dissolved into the consistence of poste, add as much indian red as will bring it toa deep mahogany colour; stir it up, and it is fit for use. Another sort of paste may be made as follows bijenwas 4 ounces spirits of turepentine 1 pint alkanna wortel 1 ounce colophonium ¼ ounce Scrape four ounces of bees-wax as before; then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to which add an ounce of alkanet root; cover it close, and put it over a slow fire, attending it carefully, that it may not boil or catch fire; and when you perceive the colour to be drawn from the root, by the liquid being of a deep red, add as much of it to the wax as will moisten it through: at the same time add a quarter of an ounce of powdered resin, cover it close, and let it stand 6 hours, and it will be fit for use. p. 196. To make oil for furniture lijnolie alkanna Take linseed oil; put it in a glazed pipkin, with as much alkanet-root as it will cover; let it boil gently, and you will find it become of strong red colour: let it cool, and it will be fit for use. Lijnolie quart alkanna rose pink 2 ounces spirits of turpentine gill Boil together cold drawn linseed oil, and as much alkanet root as it will cover, and to every quart of oil add two ounces of the best rose pink; when all the colour is extracted, strain it off, and for every quart add a gill of spirits of turpentine; it will be a very superior composition for soft and light mahogany. 105 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar 1853. p. 163 Uber das Bohnen (Wichsen) der Fussböden. – recept voor in de was zetten van vloeren: aangekleurd met o.a. oker en brasielhout. Was blijkbaar vrij gangbaar om een was met potas te maken, wat kon zorgen voor verkleuringen in het hout. p. 166 . 118 Von den Lackfirnissen und Polituren. Das lackiren ist eigentlich Sache des Staffirmalers und kann in seiner ganzen Ausdehnung hier nicht aufgenommen werden. Wir beschränken uns nur auf die sogenannten Polituren, welche ausschliesslich zu den Arbeiten des Bau- und Möbeltischlers gehören, und auf das Lackiren mit den ebräuchlichsten Lackfirnissen, welches in den meisten Fällen ebenfalls von dem Tischler bei seinen gefertigten Gegenständen ausgefügrt wird. 1.) Politur. Die schellackpolitur, Wiener Politur, französische Politur ist ein wahrer geistiger Schellackfirniss, dem man oft noch andere Harze, wie Mastix, Sandarach, zusetzt, dessen Anwendung aber das Eigenthümliche hat, dass er nicht mit dem Pinsel oder Schwamme aufgetragen, sondern aufgerieben wird, weil er nur auf diese Weise einen ganz gleichförmigen, spiegelglatten Ueberzug giebt. Das Poliren mit der Schellackauflösung erfordert viel Geduld und Geschick. Zur Bereitung der Politur hat man verschiedene Vorschriften; die einfachste ist, dass. p. 167 a. schellak 1 pond alcohol 7 tot 8 pond 1 Pfund Schellack, am Besten von orange-gelbe Sorte, klein gebrochen, in einer Flasche mit 7 bis 8 Pfund 86gradigem Weingeist (spec. Gewicht 0,840) übergossen und längere Zeit an einem, dem Sonnenscheine ausgesetzen Orte hingestellt wird. Obgleich die Auflösung trübe ist, so ist ein Filtriren doch nicht anwendbar, da bei der Anwendung selbst eine Ausscheidung der Stoffe Statt findet. b. schellak 18 Loth sandarak 1 loth mastix 1 Loth alcohol 6 Pfund Alles von ausgesuchteser Sorte, mit hüfe iener gelinden Wärme aufgelöst, geben eine Politur, die etwas weniger spröde ist, als die unter a. (Man kaufe die Harze nie gepülvert, sondern suche die reinsten und farblosesten Körner aus.) Die Stärke der Politur muss sich immer nach der Beschaffenheit des Holzes richten. Je poröser das Holz ist, je mehr es also einsaugt, desto stärker muss die Politur sein, d.h. destzu weniger Weingeist muss man nehmen. Die Polituren geben immer einen Ueberzug von gelbbrauner Farbe und wirken auf weissen Holzaten, z.B. Ahorn, störend. Für solche Fälle bereitet nab die, c Weisse Politur. Man löst nach Angabe der Vorschiften unter a.) und gebleichten Schellack, der jetzt ein Handelsartikel ist, in Weingeist auf. Diese Politur erzeugt einen schönen, dauerhaften, spiegelglänzenden Ueberzug, der so vollkommen durchsichtig ist, das die Fasern des Holzes deutlich darunter sichbar werden. p. 168 d.) Englische Holzpolitur. schellak drakenbloed alcohol copal 4 Loth 1 loth 12 loth 1 loth 106 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 krijt 5 loth alcohol 4 loth Man nimmt 4 Loth Schellack, 1 lth drachenblut (dieses ist nach umständen wegzulassen), pülvert es, giesst 12 Lth Weingeist darüber und lässt es in ganz gelindener Wärme auflösen. Dann thut man in ein anderes Glas 1 Loth gepülverten Copal und 5 Loth feingeschlämmte und stark wieder getrocknete Kreide, giesst 4 Loth des stärksten Weingeistes darüber, stellt das Glas in heissen Sand und lässt es einige Tage digeriren. Diese Mischung muss täglich umgerührt und frisch erwärmt werden, bis der Weingeist eine dunkelweingelbe Farbe angenommen hat und einige Tropfen, mit Wasser vermischt, eine milchige Mischung hervorbringen. Nun giesst man den mit Copal gesättigten Weingeist von dem Bodensatze ab und mit der Schellaklösung zusammen und lässt Beides in der Wärme und durch Schütteln vereinigen. Diese Politur ist die best bekannte, sie erträgt einen hohen Grad von Erwärmung, ohne den Glanz zu verlieren und nutzt sich nicht leicht ab. e.) copal 2 Loth sandarak 2 loth lavendelolie 3 Loth schellak 6 Loth alcohol 24 Loth venetiaanse terpentijn 1 loth Folgender Politur shreibt man ebenfalls eine vorzügliche Güte zu.Man lässt 2 Loth Copal und 2 Loth reinen Sandarach in einem irdenen Topfe über gelindem Kohlenfeuer schmelzen, giesst die Masse auf eine harte Marmotplatte zum Erkalten und Stösst sie dann zu Pulver. Die sbringt man in einen neuen irdenen Topf, giesst 3 Loth Lavendelöl darauf, setzt es auf gelines Kohlenfeuer und lässt es so lange kochen, bis das Lavendelöl verdampft ist. Man lässt die Masse erkalten und stosst sie wieder zu Pulver. Hierauf pülvert man 6 Loth Schellack fein und bringt ihn mit jenem Pulver in ein hinlänglich grosses Glas, giesst 24 Loth starken Weingeist darauf und lässt alles in heissem Sande auflösen; wenn dieses geschehen, setzt man noch 1 Loth weissen venetianischen Terpenthin zu und der Polirlack is fertig. p. 169 Das Verfahren bei Anwendung aller dergleichen Polituren ist dasselbe. Nachdem das Holz feingeschliffen und wieder vom Oel gereinigt ist, benesst man ein Stück kleinlöcherigen Badeschwammes oder einen mehrfach zusammengelegten oder zum Wickel gerollten Lappen von lockerem wollenen Zeuge, am Besten von einem alte Strumpfe, mit der Schellaklösung, schlägt (einfach oder doppelt) feine reine und getragene Leinwand darüber, dass ein fester Ballen entsteht, der frei von Fasern etc. ist; giebt auf der untern Seite dieses so gebildeten weichen und elastischen Ballens einige Tropfen Oel (am Besten Leinöl) und fährt nun in bald geraden, bald kreisförmigen oder spiralen Zügen, unter gelindem Druck dergestalt über die Holzfläche hin, dass möglichst alle Stellen gleichmässig getroffen werden. Der Firniss filtrirt sich, wenn nicht zu viel davon genommen wurde, nur langsam durch die Leinwand, verbreitet sich auf dem Holze und trocknet darauf, durch Verflüchtigung des Weingeistes, fest, eine Spiegelfläche bildend. Das Oel erhält den Ballen schlüpfrig und erleichtert seine Bewegung; fühlt man, dass derselbe anzukleben Neigung zeigt, so versieht man ihn von Neuem mit ein Paar Tropfen Oel; das Uebermass desselben ist aber der Politur nachtheilig. Sind Holz und Ballen trocken geworden und hat ersteres den gehörigen Glanz angenommen, so ist die Arbeit beendigt; es wäre denn, dass die Firnisslage noch nicht stark genug befunden würde, in welchem Falle das Verfahren ein oder einige Mal wiederholt werden muss, wo man bei den letztern Malen die Politur etwas verdünnt, und zuletzt, - zumal wenn der Firniss etwas stark und harzreich ist, wo er niht ohne Weiteres die Spiegelglätte annimmt, - bloss mit eingeist und etwas Oel, ohne Firniss, polirt. p. 170 Das Poliren muss mit der grössten Reinlichkeit in einem staubfreien Locale und im Hellen geschehen. In der kalten Jahreszeit muss der Raum geheizt sein, weil die Politur sich sonst, sowie durch Hauch, feuchte Dünste und Wässerigkeit unter der Hand zerstetzt und glanslos wird. Nie darf der Ballen ruhig auf einer Stelle halten, weil sonst ein Ankleben und eine Schadhafte Stelle erfolgt, die nicht leicht wieder beseitigt werden kann. Von grösster Wichtigkeit ist auch dass das zum Schleifen des Holzes angewandte Oel auf das Sorgfältigste 107 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 vor dem Poliren entfernt werde. Es schlägt in Kurzem durch den Lack, verursacht trühe Flecke, gegen welche kein anderes Mittel ist, als eine Erneuerung der Politur. Bedient man sich zu dem Schleifen eines Trockenöles (Leinölfirnisses) und lässt den Gegenstand einige Tage stehen, bevor man die Politur vornimmt, hat man das Durchschlagen nicht zu fürchten. Wenn es der Gegenstand gestattet, dass man ihn nach dem Schleifen an die Wärme bringen kann, so schwisst das Oel aus und lässt sich rein abmischen, indem man die Erwärmerung einige Mal wiederholt. Baumöl und anderes nicht trocknendes Oel vermeide man bei dem Schleifen und dem Poliren des Holzes durchaus. Die Politur muss in sehr gut verstopften oder mit nassgemachter Blase zugebundenen Flaschen aufbewahrt werden. Auch darf die Flasche, während man polirt, nicht einen Augenblick länger, als höchst nöthig, offen bleiben. Wenn der Spiritus sich mit Phlegma aus der Luft verbindet und verflüchtigt, so wird das Harz gefüllt (?), sammelt sich als zähe (?) Masse am Boden, ist nicht wieder mit der darüberstehender Flüssigkeit vereinbar und die Politur ist völlig untauglich. p. 171 2.) Copallack Das Copallack ist der gebraüchlichste, festeste und vorzüglichste unter den Oellackfirnissen. Seine Bereitung erfordert aber einige Kunstgriffe, die der Copal ohne besondere Vorbereitung sich im Oel nicht gut auflöst. Man hat ostindischen und afrikanischen Copal. Der erste kommt in grossen, kugeligen, rauchen Stücken, mit muschetigem Bruch, ganz weiss, durchscheinend, gelblich bis braunröthlich, mit eingeschlossenen erdigen und vegetabilen Theilen in den Handel. Der africanische besteht grösstentheils aus platten, eckigen, ausserlich runzligen Stücken von dunkelgelb-brauner Farbe und ist härter als der Ostindische. Der Copal stammt von Rhus copalinum in Westindien, Elaeocarpus copalifer in Ostindien und aus dem Sande gegraben auf der Küste von Guinea in Africa. Der Ost- und Westindische löst sich leicht, besonders wenn er gepülvert eine Zeit lang der freien Luft ausgesetzt oder vollkommen getrocknet worden, in einem Gemisch von Terpentinöl und absolutem Alcohol; der Africanische muss aber erst geschmolzen werden. Er schmelzt bei 75 C (60 R) Erstere ist diejenige Sorte, welche fast allgemein zur Lackfabrication verwendet wird, da sie leichter schmelzbar ist, und, wenn man dabei die hellsten und reinsten Stücke auswählt; einen Lack von fast wasserheller Farbe giebt; wogegen der africanische stets einen dünkleren, aber den härtesten liefert, welchen wir bis jetzt darzustellen vermögen. p. 172 Der Tischler wendet selten den mit ätherischen Oelen bereiteten Copallack und nur zu kleinen Gegenständen an, dagegen der mit Lein- oder Mohnöl bereitete häufig gebraucht wird. Wir beschreiben daher den letzteren zuerst. Um sich des Gelingens zu sichern, ist die erste Bedingung, dass man auf das Schmelzen die grösste Aufmerksamheit wende; er darf durchaus nicht mehr schäumen und weisse Dämpfe ausstossen, die einen sauren, stechenden Geruch besitzen, sondern muss rugig fliessen und ohne alle Klümpchen in der geschmolzenen Masse sein. Zu hellen Lacken muss man stets ein irdenen Gefäss nehmen, zu dunkeln kann man sich eines eisernen Topfs bedienen; die Hitze darf jedoch nie mehr als den Boden und höchstens ein bis zwei Zoll darüber treffen, damit die Seitenwände des Geschirres nicht zu heiss werden, wodurch nicht allein der Copal bei’m Steigen überlaufen, sondern auch an den Wänden anhängen, verkohlen und dadurch der Lack dunkel werden würde. Am Zweckmässigsten ist, den Feuerraum mit einer Eisen- oder starken Blechplatte zu bedecken, worin eine kreisrunde Oeffnung befindlich ist, in welche der Boden des Topfes passt. Man vermeidet dadurch alle Gefahr des Ueberlaufens und arbeitet mit grosser Reinlichkeit. Ferner darf der Zusatz von Leinölfirniss nur langsam, unter stetem Umrühren mit einem eisernen erwärmten Stabe geschehen; auch muss derselbe vorher heiss gemacht sein, und ebenso das Terpentinöl zuvor erwärmt werden, indem ohne diese Vorsicht der Copal sich zu rasch abkühlen, in einen Klumpen zusammenziehen, so eine zähe, unauflösliche Masse bilden würde, wodurch die ganze Arbeit verloren wäre. Arbeitet man in Grossen, so kann man für dunkle Lacke jede beliebige Quantitäten Copal schmelzen, für helle 108 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Lacke aber darf man höchstens mit 1 Pfund arbeiten, indem die Schmelzung grosser Quantitäten eine Steigerung der Gitze nöthig macht, die stets eine partielle Verkohlung herbeiführen wird. Bei’m Zusatze des Terpenthins oder Terpenthinölsmuss der Topf vom Feuer entfernt werden und ein gut schliessender Deckel zur Hand sein, dass man im Falle iner Entzündung die Flamme sogleich ersticken kann. p. 173 a.) copal 1 Pfund lijnolie vernis 6 Loth franse terpentijnolie 3 ¼ pfund Zu der Bereitung schmilzt man 1 Pfund ostindischen Copal, wie angegeben, in einem irdenen Topfe und legt, nachdem er ruhig fliesst, nach und nach 6 Loth Leinöfirniss zu und verdunnt mit 3 ¼ Pfund französischem Terpenthinöl. Der Lack ist von goldgelber Farbe, lässt sich gut schleifen, trocknet schnell, springt nicht und giebt den schönsten Spiegel. b.) Eine andere Copallack wird durch mischung der beiden folgenden Firnisse bereitet: Erstlich copal 8 pfund lijnolie 10 pfund gedroogde loodsuiker ½ pfund terpentijnolie 35 pfund Zweitens anime 8 pfund lijnolie 10 pfund zinkvitriool ¼ pfund terpentijnolie 35 pfund Jeder dieser beiden Sätze wird, nach Vorschrift, für sich zu Firniss gekocht, geseihet und dann beide vermischt. Dieser Firniss trocknet im Winter ub sechs Stunden, im Sommer in vier Stunden. Dieser Lack bildet den am Meisten in Handel vorkommenden und ist für gewöhnliche Zwecke recht brauchbar, zu bessern Gegenständen halte man sich an die erste Bereitung (a.). p. 174 In Bezug auf Copallack mögen noch einige Bemerkungen Platz finden. Je vollständiger der Copal geschmolzen wurde, um so grösser ist die Ausbeute an Lack und um so dauerhafter ist derselbe; je regelmässiger und anhaltender die Kochung des Firnisses, um so dünnflüssiger und bequemer im Gebrauche wird der fertige Firniss. Bringt man ihn dagegen zu plösslich in sehr starke Hitze, so verlangt er zum Verdünnen unverhältnissmässig viel Terpenthinöl, breitet sich bei’m Gebrauche nicht gut aus, trocknet langsam und ist weniger dauerhaft. Je mehr Leinöl ein Firniss enthält, um so weniger glänzend und hart ist er. Je grösser dagegen die Menge des Harzes, um so dicker lässt er sich auftragen, um so schneller trocknet und um so härter wird er. Ein zu starker Zusatz von Trockenmitteln schadet der Durchsichtigkeit und ist daher zu feinern Lackirungen nicht zu empfehlen. Terpenthinöl wird durch das Alter zur Firnissbereitung besser. Ebenso wird jeder Firniss um so besser, je älter er wird, zumal wenn man ihn wohl evrstopft an einem mässig warme Orte aufbewahrt. c.) copal 4 delen zwavelether 12 delen kamfer 1 deel alcohol 4 delen terpentijnolie 1/16 Einen vorzüglichen Copalfirniss erhält man aus 4 Theilen sehr fein gepülverten Copals, wenn man sie mit 12 Theilen Schwefeläther, worin 1 theil Kamfer aufgelöst worden, in einer verstopften Flasche übergiesst, gut umschüttelt, 4 Theile Alcohol von 84° und 1/16 Terpenthinöl zusetzt und abermals umschüttelt. 109 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Die obere Schicht benuzt man mit Aether oder Terpenthin versetzt, durch welchen sie weniger trocknend wird. Die untere Schiht giebt mit Aether und Kamfer behandelt noch einmal Firniss. p. 175 d.) Zum lackiren von Tafelwerk in Zimmern wird oft der folgende, weit wohlfeilere Lack ohne Copal angewendet: anime 8 pfund lijnolie 30 pfund Glätte ¼ pfund gedroogde loodsuiker ¼ pfund Terpentijnolie 55 pfund Die mischung wird stark eingekocht und dann mit 55 Pfund heiss gemachtem Terpenthinöl verdunnt. e.) copal 4 loth copaivabalsem 1 loth terpentijnolie 3 ½ loth Im kleinen erhält man einen sehr feinen Copallack, wenn man 4 Loth ganz ausgesuchten weissen Copal in einem Glaskolben schilzt, bei ruhigem Fluss 1 Loth erwärmten Copaivbalsam zusetzt und nach und nach mit 3 ½ Loth Terpenthinöl verdünnt. Da die Schmelzung des Copals schon bei 60° R anfangt, so lässt sich dazu ein Wasserbad benutzen, dessen Hitze nie die des siedendes Wassers, 80°R, übersteigen kann. Sollte das Harz eine stärkere Hitze verlangen, so lässt sich diese durch Zusatz von Kochsalz zum Bade leicht bewirken. f.) copal 8 loth terpentijnolie 16 loth alcohol 6 loth copaivabalsem 1 loth 8 loth Copal, 16 loth Terpenthinöl, 6 loth Alcohol und 1 Loth Copaivbalsam giebt auch einen schönen Lack. Man mischt durch Schütteln zuerst das Terpenthinöl mit dem Alcohol innig, setzt dann den gepülverten Copal in kleinen Portionen hinzu und bewirkt die Lösung durch wiederholtes Schütteln, worauf man den Balsam zugiebt und durch ruhiges Stehen das Ganze abklären lässt. Wenn bei dem Untereinanderschütteln des Terpenthinöls unds des Alcohols eine weisse milchige Emulsion ensteht, die Flüssigkeiten bei’m Stehen abscheiden, so ist dies ein Zeichen, das der Alcohol nicht wasserfrei war. Man kann diesem oft nachhelfen, wenn man ein Wenig Schwefeläther, oder Lavendel- oder Rosmarinöl beigiebt und wiederholt schülltelt, bis die Mischung klar und durchsichtig erscheint. p. 176. 3.) Bernsteinfirniss. 121 Der Bernstein ist das fossile Harz einen untergegangenen, jetzt nur noch in Braunkohlenlahern nachzuweisenden Pflanzengattung. Der meiste Bernstein wird vom Meere an die Ostseeküste Preussens gespüllt und dort gesammelt, auch in diesen Gegenstanden gegraben. Die Farbe ist gewöhnlich ein klares Gelb, selten nur ist er weiss und undurchsichtig, auch wird er röthlich und bräunlichgelb gefunden. Er ist hart und spröde, sec. Gewicht 1,07 schmilzt bei 280 bis 290° C. Der Bernstein enthält als hauptbestandtheil Bernsteinbitumen und noch wie Harze. Das Bitumen ist in allen Auflösungsmitteln unlöslich. Wird das Bernsteinbitumen in einer Retorte erhitzt, so schmilzt es zu einer dunkelbraunen, durchscheinenden Harzmasse. Es ist im geschmolzenen Zustande der Hauptbestandtheil des Bernsteincolophons, das sich unter Hinterlassung einer gelben, durchscheinenden und alstischen Masse am Vollständigsten in Terpenthinöl und fetten Oelen (z.B.Leinöl) lösen lässt. Diese Auflösung bildet den zum Lackiren von Holzflachen häufig benutzten 110 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 braunen Bernsteinfirniss. Bei dem hohen Schmelzgrade des Bernsteins müssen besondere Vorrichtingungen zum Schmelzen desselben getroffen werden. Am Vortheilhaftesten ist folgende: Man bringt den Bernstein in einen kupfernen Behälter, der an seinem oberen Theil evrschlossen und mit Thon lutirt ist. Am untern Theile ist er mit einem kegelförmigen Rohre versehen, auf welchem ein durchlöchtertes Blechstück befestigt wird, das als Sieb dient, um den geschmolzenen Bernstein von den in ihm enthaltenen Unreinigkeiten zu trennen. Das kupferne Gefäss steht auf einem Ofen, in welchen sein kegelförmiger Boden einige Zoll hineinreicht; nachdem die Erwärmung hinreichend gesteigert worden, schmilzt der Bernstein und läuft, mit Zurücklassung der Unreinigkeiten über dem Siebe, in einen unten angebrachten Behälter von Kupfer, welcher zur 2/3 mit Oele angefüllt ist, womit der Firniss bereitet werden soll. Die Wärme begünstigt die Vereinigung des geschmolzenen Bernsteins mit dem Oele; nach erfolgter Vereinigung setzt man die andern Ingredienzen zu. Die einfache und bewährte Methode gewährt die Vortheile, dass: 1.) der Bernstein vollständig, ohne Rückstand, schilzt, und wenige oder nichts durch Verdunstung verloren gehen kann, da er in einem völlig geschlossenen Gefässe enthalten ist; 2.) ist man dabei gegen jede Feuersgefahr gesichert; 3.) Die Gefässe können nicht springen, wie die in den Firnissfabriken meistens gebrauchten thönernen Gefässe. Barnsteen 18 delen lijnolievernis 8 delen terpentijnolie 24 delen Nachdem sich die geschmolzene Masse etwas gekühlt hat, setzt man unter beständigem Umrühren Terpenthinöl zu. Die Verhältnisse sind auf 18 Theile Bernstein 8 Theile gute Leinölfirniss und 24 Theile Terpenthinöl. Man seiht die Mischung durch eine feine, dichte Leinwand und verwahrt sie in gut ausgetrockneten, dicht verschlossenen Flaschen. Von diesem Lack braucht man nur zweu Schichten auf den hölzernen Gegenstand zu tragen; er besitzt einen hohen Glanz, darf jedoch nicht geschliffen werden. Will man ihn nur im kleinen bereiten, so kann man obige Verhältnisszahlen in Lothen nehmen. Man bringt den Bernstein in ein hartgebranntes, gut glasirtes Geschirr und mengt ihn mit 1 esslöffel Terpenthinöl. Das Gefäss wird mit einem dicht verschliessende Dechel bedeckt, in dessem Mitte sich ein Loch befindet, um einen hölzernen Stab einführen zu können, mit dem man öfters umrührt. Die übrigen Zusätze geschehen vorsichtig, wie oben bemerkt. Wir übergehen eine Menge anderer Recepte, wovon die Meisten überdies unpractisch sind, da sie zu wenig Rücksicht auf den Schmelzgrad des Bernsteins nehmen, und bemerken nur, dass der Tishler besser thut, sich diesen Lack aus Fabriken anuzschaffen, deren Fabricat geprüft und als gut anerkannt ist. Der Bernsteinlack kann bloss für dunkle Ueberzüge gebraucht werden, weil seine Farbe tief dunkelbraun ist. p. 178. 4.) Dammarlack dammar 1 deel terpentijnolie 2 delen Dieser Lack, der häufig gebraucht wird, um Firniss- und Lakanstriche zu überziehen und ihnen damit einen höheren Glanz zu ertheilen und das vollkomnere Trocknen zu beschleunigen, wird sehr einfach bereitet, indem man einen theil des besten, völlig durchsichtigen und von allem Schmutz und Fremdartigen gereinigten Dammarharzes, fein gepülvert, mit 2 Theilen recht hellem, französischem Terpenthinöle, ohne Hülfe der Wärme, nur durch anhaltendes Schütteln auflöst. Man schüttet das Pulver in ein trocknes Glas und dann schnell das Terpenthinöl darüber und bewegt die Flasche recht rasch, damit sich Nichts verklümpere. Die Bereitung in kleinen Quantitäten und bei hellem, trocknem Wetter geräth am Besten. Dieser Firniss vermischt sih auch leicht mit Copalfirniss, der zuweilen damit verfälscht wird. 111 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Er ist wegen seiner wasserhellen, völligen Durchsihtigkeit ausgezeichnet für weisse Holzarten geeignet; er trocknet schnell, wird hart und fest und springt nicht auf. 112 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822. p. 244 A varnish for wainscot, cane chairs, &c. Sandarak 8 ounces Alcohol 1 quart korrellak 2 ounces colophonium 4 ounces Venetiaanse terpentijn 6 ounces Als men het vernis roder wil hebben, kan men meer van de lak toevoegen en minder sandarak; eventueel met een beetje drakenbloed. Geeft een heel sterk vernis. A varnish for Toilet-Boxes, Cases, Fans, &c. Mastix 2 ounces Sandarak 8 ounces Alcohol quart Venetiaanse terpentijn 4 ounces A varnish for violins, and other. Musical instruments schellak / Lac 2 ounces Sandarak 4 ounces Mastix 2 ounces Elemi 1 ounce alcohol 1 quart Terpentijn 2 ounces Hang them over slow fire till dissolved, then add the turpentine. Seed-lac Varnish Alcohol quart korrellak 8 ounces (large grained, bright, clear, free from dirt and sticks) Twee dagen of langer laten staan op een warme plek; regelmatig omschudden. Door een stukje flanel in een ander flesje overgieten en het is klaar voor gebruik. Shell-lac Varnish alcohol 1 quart schellak 8 ounces (thinnest and most transparent) Schellak in de vlam van een kaars laten smelten tot je er de dunste en fijnste haar/draad uit trekt. Vervolgens mengen en twee dagen of langer laten staan op warme plek; regelmatig omschudden. Dit vernis is zachter dan degene die gemaakt wordt van seed-lac en daarom minder toepasbaar. Wel heel goed met elkaar te mengen voor het vernissen van hout, etc. 113 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer 1855 en 1868. 1868: Geen recepten, wel informatie over olieen/vernissen p. 149 IV De Oliën p. 151 Lijnolie p. 157 papaverolie p. 158 Siccatieven p. 163 De Vernissen Vernissen noemt men vloeistoffen, die de eigenschap bezitten om op hout, leder, papier, of metalen in dunne lagen uitgestreken, op te drogen tot eene glanzende, doorschijnende en harde laag. Lakvernissen of eenvoudigweg lakken noemt men dergelijke oplossingen van harsen in lijnolie, wijngeest of terpentijnolie, die dezen naam verkregen hebben naar het gomlak of schellak, dat daarvoor voornamelijk werd gebruikt. Een goed vernis moet vast aankleven, niet bersten of afspringen, de onderliggende verf niet evranderen en glanzend, hard, niet kleverig opdrogen. Om aan deze voorwaarden te voldoen, moet dus het vernis, niet alleen hard maar ook eenigszins veerkrachtig en buigzaam zijn. Wijngeestvernissen zijn de helderste, maar niet zoo duurzaam als de olievernissen, daar er geen taaie stof terugblijft zooals bij de olie, de terugblijvende harsen zijn broos, men voegt daarom doorgaans bij de wijngeestvernissen een weinig venetiaansche terpentijn. Voor buitenwerk zijn zij niet bruikbaar. Ter bereiding dienen voor sommige zeer sterken wijngeest of alcohol, voor andere minder sterken, zoogenaamden voorloop. In den laatsten tijd wordt gebruik gemaakt van gemethyleerde spiritus omdat deze vrij van belasting is. Dit is een mengen van gewonen sterken wijngeest met methylalcohol of houtgeest, eene vluchtige vloeistof die bij de droge destillatie van hout verkregen wordt. In deze vloeistof worden verschillende harsen en gomharsen als: sandrak, mastik, elemie, gomlak, enz. opgelost. Ik zal geene voorschriften van vernissen geven, vooreerst omdat die door den schilder tegenwoordig toch hoogst zelden zelf vervaardigd worden, aangezien zij in het groot veel beter en goedkooper bereid kunnen worden en ten andere, omdat het aantal voorschriften zoo groot is dat men daarmede alleen een boekdeel zoude kunnen vullen. Indien de ververs zelf even goed hunne vernissen konden maken, zou dit zeer te verkiezen zijn, omdat men door den handel, dikwijls geheel andere vernissen verkrijgt dan de naam aanduidt. Zoo moet goed vuurlak bereid zijn uit asphalt, terpentijn en hars, maar meestal ontvangt men gewoon pik in plaats van asphalt; mastikvernis is zelden iets anders dan dammarvernis; barnsteenvernis is niets dan copalvernis enz. Het is niet mogelijk hiervoor herkenningsmiddelen op te geven. Nu doet er de naam weinig toe, indien het vernis maar goed is voor het doel daar men het voor gebruiken wil, en indien het niet deugt dan is bij zoodanige kooplieden de eerste bestelling dan ook dikwijls de laatste, de verver leert spoedig den fabriekant kennen dien hij vertrouwen kan. Terpentijnvernissen drogen niet zoo spoedig als de vorige, maar geven taaiere, vaste en duurzame vernissen, de terpentijnolie droogt tot eene buigzaame weke hars in, zij blijven meestal eenige dagen kleverig. Somtijds wordt bij de terpentijnvernissen een weinig lijnolie gevoegd waardoor zij meer duurzaam worden. Als vaste stoffen worden dezelfde harsen gebruikt die bij de wijngeestvernissen opgeteld zijn. Voor vernissen op hout en op metalen is het gomlak zeer goed daar dit bij verdampen van den terpentijn niet als eene broze hars overblijft; voor ongekleurde vernissen wordt het gomlak vooraf gebleekt door chloorkalkoplossing. Blanke terpentijnvernissen die onder de namen: mastikvernis, dammarvernis enz. in den handel komen, worden 114 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 doorgaans alleen van dammarhars gestookt. Tot deze groep behoren ook de vernissen waarbij men in plaats van terpentijn gebruik maakt van benzine en van zoogenaamden petroleumaether, eene zeer vluchtige vloeistof die bij de bereiding van gewone petroleum uit de ruwe verkregen wordt. Deze vloeistof kan zeer dikwijls met voordeel de terpentijn vervangen, tot het bereiden van vernissen, het aanlengen van verven, enz. Gekleurde vernissen zijn wijngeest- of terpentijnvernissen, door harsachtige stoffen gekleurd. Het meest gebruikte is het zoogenaamd goudvernis dat op metalen voorwerpen gebruikt wordt en daaraan eene goudkleur mededeelt. Het is eene oplossing van gomlak in wijngeest of terpentijn, gekleurd door garancine, saffraan, curcuma of guttegom. Men heeft daarvan een groot aantal voorschriften. Rood, purper en blauw gekleurd vernis verkrijgt men, door het zoogenaamd universaal vernis (zie aanhangsel) te kleuren met anilinekleurstoffen, als: fuchsine, anilinblauw, magenta enz. opgelost in wijngeest; van de zwarte vernissen zal ik in het aanhangsel een paar beproefde voorschriften geven. Vette vernissen of olievernissen zijn de duurzaamste, daar de olie op zich zelf reeds bij het drogen eene glanzende taaie laag geeft, zij zijn echter niet zoo kleurloos en helder als de vorige en drogen langzamer. Voor vette vernissen worden bijna alleen copal en barnsteen gebruikt. De namen verschillen slechts naar de kleur, zeer zelden voegt men er mastik of sandrak bij. Het barnsteen wordt voornamelijk gevonden aan de Oostzeekusten, de grootste stukken dienen tot vervaardiging van luxeartikelen, de kleinere en de afval worden tot vernis gebruikt. Het copal wordt uit Oost- en West-Indie aangevoerd en bovendien uit Afrika van de kusten van Guinea. De voornaamste handel daarin wordt te Hamburg gedreven. Men heeft onderscheiden soorten van copal, die ieder naar hare kwaliteit beter of slechter vernis leveren. Het is onnodig deze soorten te beschrijven, daar vooral de vervaardiging van deze vernissen te huis behoort in de vernisstokerijen en niet in de verfwinkels. Geen van deze twee harsen lost in olie, wijngeest of terpentijn op, tenzij zij vooraf gesmolten zijn; indien dit smelten nu bij te hooge temperatuur geschiedt, verkrijgt men een zeer donker vernis, smelt men niet lang genoeg, dan lost de hars niet op. In het groot kan men door opzettelijk daartoe ingerichte toestellen, het copal smelten op de graad die men verkiest. In den laatsten tijd heeft men het copal gesmolten in gesloten ketels, zoodanig ingericht dat men de vluchtige stoffen kan opvangen, en men heeft opgemerkt, dat wanneer er ongeveer een kwart van het gewicht van het copal aan vluchtige olie opgevangen was, het overblijvend copal zeer geschikt was tot vernisbereiding. De olie die als bijprodukt verkregen wordt is zeer dienstig tot het oplossen van copal. Eene zekere soort van copal wordt opgelost door een mengsel van 6 deelen wijngeest van 98%, 1 deel aether en 4 deelen terpentijnolie, hiertoe is alleen Westindisch copal en alleen de ongekleurde stukken daarvan. Bij de bereiding moet men ieder stuk vooraf beproeven door er een schilfer af te slaan en te zien of dit in bovengenoemd mengsel oplost. In elf deelen van dit vocht lossen 6 deelen copal op, men verkrijgt een volkomen ongekleurd vernis, dat spoedig droogt, een schoonen glans bezit, zeer duurzaam is en niet geel wordt. p. 188 Universaal vernis bruikbaar op allerlei voorwerpen, maakt men door vijftien deelen schellak en twee delen mastik op te lossen in 90 delen zeer sterken wijngeest of gemethyleerden spiritus. Indien het vernis te dun is, verdampt men door zachte warmte, b.v. op een ketel kokend water, niet op het vuur, een gedeelte van de wijngeest. Dit vernis kleurt men schoon rood door vernmenging met anilinrood (fuchsine) opgelost in wijngeest, blauw door anilinblauw, geen voor houdvernis door een aftreksel van twee delen drakenbloed op drie deelen wijngeets. 115 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852. p. 1 Erstes Kapitel – Von dem Auftragen der Firnisse und deren Bereitung 1. Von dem Auftragen der Firnisse und Lacke. p. 5 – 2. Vom Lackiren und Anstreichen der hölzernen Gegenstände. p. 9 – 3 Von der Bereitung der ordinären Firnisse zum Anstreichen und Malen, als auch zum Gebrauch bei den fetten Lackfirnissen oder Lacken. p. 11 erste vorschrift lijnolie 6 kannen / 24 pfund zilverglit 15 loth loodwit 16 loth menie 8 loth umbraun 4 loth wit visbeen 3 loth gebrand schaapsbeen 3 loth Nicht allein schön hell, sondern trocknet auch sehr schnell und hält sich in Wind und Wetter gut und dauerhaft. Noch weisser wird derselbe, wenn man das Leinöl vorher an der Sonne gebleicht hat. p. 12 zweite vorschrift lijnolie 16 pfund loodwit 3 pfund Copal- oder Bernsteinlackfirnisse, weiss und verändert keine Farbe p. 13 Dritte Vorschrift lijnolie schieferweiss zilverglit vermiljoen umbraun sauerampferwasser knoflookwater 6 kannen / 24 pfund 8 loth 6 loth 1 loth 4 loth ¼ maass 1/8 maass. p. 13 Vierte Vorshrift lijnolie loodglit umbraun 12 pfund ¾ pfund 1 pfund p. 14 Fünfte Vorschrift lijnolie zilvergit menie umbraun 4 pfund 6 loth 2 loth 1 loth p. 15 Sechste Vorschrift lijnolie loodwit zilverglit menie 4 pfund 4 loth 3 loth 2 loth 116 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 visbeen witte vitriool umbraun 1 loth 1 loth 1 loth. p. 16 Siebente Vorschrift lijnolie loodazijn - p. 17 Achte Vorschrift lijnolie zoutzuur of: loodwit lijnolie 50 Pfund 1 ¼ Pfund 4 ½ Pfund 6 bis 8 pfund p. 18 – 4. Von der allgemeinen Beschaffenheit der Lackfirnisse. p. 22 – 5. Von den fetten Bernsteinlackfirnissen. Erste Vorschrift barnsteen 1 Pfund terpentijnolie lijnolie vernis Um einen schönen, hellen und durchsichtigen Bernsteinlack zu bekommen, nimmt man 1 Pfund hellen, sorgfältig ausgelesenen Bernstein, stösst ihn zu erbsengrossen Stückchen, thut ihn in einen gut glasirten, neuen, irdenen Topf, welcher so beschaffen sein muss, dass er nach unten etwas weit und so gross is, dass alle Substanzen, die zu dem Lack in den Topf kommen, ungefähr die hälfte des Topfes nicht überreichen und setzt ihn über gelindes Kohlenfeuer auf einen Dreifuss; lasse nun den Bernstein langsam zergehen, warte aber das gänzliche Zergehen nicht ab, sondern sobald derselbe anfängt zu schmelzen, nimmt man einen hölzernen Spatel, taucht denselben in das Gefäss und windet den geschmolzenen Bernstein in die Höhe, bringt dann den so an dem Spatel hängenden schönen Bernstein in ein anderes dazu passendes gut glasirtes Gefäss und wiederholt dieses Eintauchen, bis die Materie in dem Topfe anfängt braunlich zu werden, welche dann separat zu einem dunkeln Lackfirniss gebraucht werden kann. Der aus dem Topfe gewundene helle Bernstein wird, nachdem man ihn hat erkalten lassen, wieder gröblich gestossen, in ein reines gut glasirtes Gefäss gebracht, welches man gehörig verdeken kann, und so weit mit etwas verdichtetem Terpentinöle übergossen , dass es zwei Querfinger hoch darüber steht. Man bringt darnach das Gefäss auf einen Ofen oder in eine Ofenröhre, wo es nicht zu heiss wird, sondern nu gelind warm ist. Man rühre die Masse fleissig um, wodurch das Aufösen des Bernsteins befördert wird. Nachdem der Bernstein gänzlich zergangen ist, bringt man das Gefäss auf ein gelindes Kohlenfeuer, lässt die Masse einige Male aufwallen und giesst während dem so viel gut gereinigten hellen Leinölfirniss in heissem Zustande, oderwelcher auch erst ziemlich kochend gemacht wird, hinzu, als man zur Erreichung der gehörigen Consistenz für nöthig findet, welche von den Umständen abhängt und nach Beschaffenheit der zu lackirenden Gegenstände und der Jahreszeit eingerichtet werden muss. Ist der Lack so weit gediehen, welches man leicht wahrnehmen kann, wenn man einige Tropfen auf ein Stückchen Glas träufelt, so wird das Gefäss vom Feuer abgehoben, an einen Ort, wo es ruhig stehen bleiben muss, gestellt, gut verdeckt und nach erfolgter Abkühlung, durch ein recht reines, feines leinenen Tuch mittelst eines Trichters auf Glasflaschen gefüllt. Der auf diese Weise gefertigte Bernsteinlack ist hel und weiss und kann zu hellen Gegenstände gut verbraucht werden. p. 23 Zweite Vorschrift barnsteen terpentijnolie lijnolie vernis 1 Pfund 1 ½ pfund 1 Pfund 117 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Man schmelze 1 Pfund schönen hellen Bernstein recht langsam an einem gleich stark hitzenden Kohlenfeuer in einem irdnen, neuen und gut glasirten Topfe, und findet man, dass sich beim Umrühren nichts körniges mehr zeigt und der geschmolzene Bernstein vom hölzernen Spatel abträufelt, so wird das Gefäss vom Feuer abgehoben und 1 ½ Pfund recht heiss gemachtes Terpentinöl unter beständigem Umrühren des Bernsteins mit dem Spatel, langsam zugegossen; bis sich das Terpentinöl mit dem Bernstein vereinigt hat, wird das Umrühren fortgesetzt. Darnach wird das Gefäss auf das Kohlenfeuer zurück gebracht und sobald es anfängt aufzuwallen, setzt man 1 Pfund ganz lichten Leinölfirniss, ebenfalls in recht heissem Zustande ganz langsam hinzu. Nach der Vereinigung desselben mit den übrigen Theilen hebt man das Gedäss vom Feuer, lässt das Ganze abkühlen, filtrirt diesen fertigen Lack nach voriger Vorschrift auf Glasflaschen, bewahrt sie gut vor Staub und lässt den Lackfirniss noch einige Zeit an der Sonne destilliren. Diese Prozedur kann auch dahin abgeändert werden, dass man dem geschmolzenen Bernstein zuerst 1 Pfund präparirtes Leinöl und nachher 1 ½ Pfund so heiss als möglich unter obigem Verfahren zusetzt. p. 24 Dritte Vorschrift barnsteen 1 Pfund lijnolie geprepareerd 1 Pfund terpentijnolie 1 – 1 ½ Pfund Man reibe 1 Pfund ausgewählten Bernstein auf einem harten Reibsteine recht fein zu Pulver, thue denselben in eine gläserne Retorte, an welche man eine Vorlage anlegt, bringe in einen grossen Topf Sand, stelle dieselbe hinein, bringe ihn auf nicht zu starkes Kohlenfeuer und bewirke die Schmelzung des Bernsteins; während dieser Behandlung wird sich das Bernsteinsalz im Halfe der Retorte sammeln, welches man heraus nimmt und an die Apotheker verkauft. Ist der Bernstein völlig geschmolzen, so giesse man 1 Pfund präparirtes Leinöl oder andern lichten Leinölfirniss, welcher vorher gut erwärmt wird, mittelst eines Trichters langsam hinzu, lasse das Ganze einige Zeit sieden, damit der Bernstein sich dut zertheilen und mit dem Firniss vereinigen kann, und giesse zuletzt 1 bis 1 ½ Pfund unverfälschtes Terpentinöl, ebenfalls in erwärmtem Zustande hinzu. Auch hier kann zuerst das Terpentinöl und dann der Firniss dem gescholzenen Bernstein beigemischt werden. p. 25 – 6. Von den fetten Copallackfirnissen. Erste Vorschrift copal 1 Pfund lijnolie terpentijnolie 1 – 1 ½ Pfund 1 Pfund schönen hellen, durchsichtigen Copal stosse man etwas groblich, bringe ihn in einen neuen gut glasirten irdenen Topf und lasse ihn bei gelinem Kohlenfeuer und unter österem Umrühren mit einem hölzernen Spatel langsam schmelzen. Ist der Copal gehörig geschmolzen, so nimmt man den Topf vom Feuer, giesst ungekochtes, jedoch helles, gebleichtes Leinöl hinzu, doch so heiss als möglich und ganz langsam, am sichersten durch einen Trichter und rührt während des Zugiessens die Masse fleissig um, damit sich beides gut vereinigt. Wenn das Zugiessen des kochenden Oeles auf einmal zu stark geschieht, so ist zu befürchten, dass der Copal im Nu auf einen Klumpen zusammenfährt, wesswegen hierbei sehr vorsichtig zu werke gegangen werden muss. Ist das Leinöl mit dem Copal gehörig verbunden, so bringt man das Gefäss auf das Feuer zurück, lässt es wieder erhitzen, hebt es dann ganz ab, lässt die Mischung etwas abkühlen und giesst nach einigen Minuten ganz langsam und unter fortwährendem Umrühren 1 bis 1 ½ Pfund erwärmtes Terpentinöl hinzu. Hierbei muss man aber wieder sehr behutsam verfahren, damit der Lack nicht steigt und überläuft. Ist alles gehörig vermischt, filtrirt man den noch lauwarmen Lack durch dichte Leinwand oder graues Löschpapier in gläserne Flaschen, welche man verstopft und vor allem Staube verwahrt. Man kann den Firniss auch noch einige Tage an der Sonne destilliren lassen. p. 26 Zweite Vorschrift copal roosmarijnolie lijnolie 18-20 Loth 1 ½ Loth 8 Loth 118 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 terpentijnolie 18 Loth Man zertsosse 18 oder 20 Loth reinen Copal in gröbliche Stücke, thue ihn in einen neuen irdnen Topf, giesse 1 ½ Loth Rosmarinöl darüber, vermische den Copal damit und schmelze ihn über gelindem Kohlenfeuer. Durch das Beimischen wird der Copal etwas erweicht und recht schnell bei mässiger Hitze schmelzen, ohne etwas an feiner hellen, natürlichen Farbe zu verlieren. Wenn der Copal völlig zergangen ist, werden 8 Loth präparirtes ganz helle weisses Leinöl, und darnach 18 Loth Terpentinöl, beides in erwärmten Zustande, nach den in den vorhergehenden Vorshriften angegeben Regeln beigemischt. p. 26. Dritte Vorschrift Copal 16 Loth Terpentijnolie Lijnolie vernis 16 Loth Copal schmelze man in einem neuen gut glasirten Topfe auf einem mässigen Kohlenfeuer; man lässt ihn aber nicht gleich ganz zerschmelzen, sondern sobald er anfängt zu zergehen, taucht man mit einem hölzernen Spatel in die flüssig werdende Masse, bringt was sich angehängt hat, in ein anderes Gefäss und wiederholt diess so lange, bis der noch zurück bleibende Copal die Farbe verändert und dunkel wird. Man stosse den erkaltenen reinen Copal wieder in kleine Stücken, bringe ihn in ein reines Gefäss, giesse verdichtetes Terpentinöl hinzu, bedecke das Gefäss gut und bringe es in gelinde Wärme. Hat sich der Copal völlig aufgelöst, so bringt man das Ganze auf gelindes Kohlenfeuer, lässt die Mischung einige Male aufwallen und giesst während dem weissen und gut troknenden Leinölfirniss nach und nach hinzu. Wenn nun das Ganze nochmals aufgewallt hat, giesst man noch so viel erwärmten Firniss hinzu, als zur gehörigen Consistenz nöthig ist, und hat sich dies gut vermischt, so hebt man das Gefäss vom Feuer und verfährt ganz so wie in vorhergehenden Vorschriften. p. 27 Vierte Vorschrift terpentijn 2 ½ Loth copal 10 Loth terpentijnolie lijnolie Ein schöner weisser Copallackfirniss wird leicht auf nachstehende Weise bereitet. Man nimmt 2 ½ Loth gereinigten Terpentin und 10 Loth schönen weissen Copal, zerstösst diesen in Form grosser Sandkörner und brinht beides in ein grosses Bierglas. Dieses Glas setzt man in einen Topf, der ongefähr 5 Maas Wasser hält und auf dessen Boden man einen Strohkrans legt, auf welchen das Glas mit den Ingredienzen gestellt wird. Am sichersten ist es, man legt auch um das Glas herum Stroh, dass das Glas in die Mitte zu stehen kommt und fest steht; auch ist es rathsam, dass das Glas 2 Zoll wenigstens über den Topf hervorragt, damit beim Kochen kein Wasser hinein kommt. Darnach schüttet man den Topf bis 3 Zoll unter den Rand voll Wasser, setzt den Topf auf einen Dreifuss über Kohlenfeuer und bewirkt, dass das Wasser zum kochen kommt. Einen zweiten Topf stellt man mit Wasser daneben und sorgt dafür, dass auch dieses beständig im kochen bleit, damit man das ersetzen kann was in dem andern Topfe einkocht, der auf dem Dreifuss steht, denn die Wasserhöhe muss immer ziemlich gleich gehalten werden. Fängt der Copal an sich aufzulösen, so rührt man ihn mit einem eisernen Spatel öfters um, damit der Terpentin die Auflösung befordern hilft. Hat sich der Copal völlig aufgelöst, dann giesst man ihn im Anfange nur wenig erwärmtes Terpentinöl hinzu, rührt aber dabei fleissig um. Ist beides so weit vereinigt, dass es wie ein dicker Syrup erscheint, so mischt man helles trocknendes Leinöl, welches man leicht erwärmt hat, in solcher Menge bei, dass der Lackfirniss seine gehörige Flüssigkeit erhält, die man dadurch prüft, dass man einige Tropfen auf ein Stück Glas träufelt und mit dem Finger aus einander streicht. Man lasse das Ganze noch einmal aufwallen und hat sich die ganze Masse völlig vermischt, so nimmt man das Glas mit einem Tuche aus dem Wasser und filtrirt die Masse, wenn sie noch lauwarm ist, durch ein reines leinenes Tuch mittelst eines Trichters in eine gut trockene Glasflasche, welche man gut verstopft und der Sonne aussetzt. 119 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 28 – 7 Von den vermischen fetten Copallack-firnissen barnsteen 14 Loth copal 6 Loth terpentijnolie lijnolie vernis Man nehme 14 Loth des besten Bernsteins und ohngefähr 6 Loth Copal von der ersten Sorte, stosse jedes besonders in einem Mörser zu gröblichen Stücken und bringe den Bernstein in einen hartgebrannten gut glasirten, neuen, irdenen Topf, welcher 5 bis 6 Nösel hält, giesst etwas Terpentinöl darauf, ohngefähr einen nicht zu kleinen Esslöffel voll, und schüttelt es mit dem Bernstein recht durcheinander, damit die Stücke alle gut befeuchtet werden. Man bringe hierauf den Topf auf gleichmässig hitzendes Kohlenfeuer und lasse den Bernstein, unter öfterem Umrühren, langsam schmelzen. Ist er gehörig erhitzt und fängt zu schmelzen an, so thut man den Copal hinzu, doch darf er nicht eher und nicht später als zu diesem Zeitpunkte, dazu gethan werden, damit der Copal mit dem Bernstein zugleich in Fluss kommt. Ist diess geschehen und die Materien haben sich, unter öfterem Umrühren, während dem Schmelzen gut vereinigt, so hebt man den Topf vom Feuer ab, rügrt das Ganze mit dem Spatel einige Zeit um, und wenn die meiste Hitze verflogen ist, giesst man erwärmtes Terpentinöl ganz langsam und nur tropfenweise hinzu, während man immer umrührt, bis die Masse die Stärke eines dicken Syrups bekommen hat. Nun setzt man den Topf wieder auf das Kohlenfeuer, lässt das Ganze aufwallen und giesst während dem so viel erhitzten Leinölfirniss dazu, dass der Lack seine gehörige Starke behält. p. 29 barnsteen 12 Loth copal 4 Loth lijnolie vernis 20 Loth terpentijnolie 20 Loth Leichter und besser lässt sich dieser Lackfirniss bereiten, wenn man Bernstein und Copal, welcher jeder für sich einzeln geschmolzen worden, vom ersten 12, vom zweiten 4 Loth pulverisirt, beides durcheinander mischt und nach und nach unter 20 Loth Leinölfirniss, den man zum Sieden gebracht hat, mengt. Diese Masse rührt man richtig durcheinander, und hat sich der Firniss mit den Harzen gut vereinigt, dann giesst man 20 Loth ebenfalls erhitztes, altes Terpentinöl hinzu, rührt es gut durcheinander und wenn die Masse mehrmals aufgewallt hat, setzt man, nach obigen Bemerkungen, noch so viel von dem auf diese Art gemischten Pulver hinzu, als rathsam ist, dass der Lack seine gehörige Flüssigkeit behalte, und füllt dann denselben, wenn er noch lauwarm ist, auf Glasflaschen, welche man wie gewöhnlich gut verstopft und an die Sonne stellt. Dieser Lackfirniss lässt sich auf verschiedene Weise verändern, wenn man von beiden genannten Harzen von jedem die Hälfte, oder zwei Theile Copal und einen Theil Bernstein nimmet, und so umgekehrt. Bei Fertigung dieser Lackfirisse muss man die Jahreszeit berücksichtigen; denn im Winter setzt man mehr Terpentinöl und im Sommer mehr Leinölfirniss oder gut gebleichtes Leinöl hinzu, weil bei kalter feuchter Witterung der Firniss sehr schwer und das Terpentinöl im Sommer zu schnell trocknet. p. 30 Zweite Vorschrift copal 16 Loth sandarak 1 ¾ Loth lijnolie vernis 10 Loth terpentijnolie 14 Loth In einen neuen, gut glasirten, irdenen Topf, zu welchem man einen gut schliessenden Deckel haben muss, thut man 16 Loth Copal, den man vorher zu erbsengrossen Stücken gestossen hat, und 1 ¾ Loth Sandarach, bringt das Gefäss über gelindes Kohlenfeuer und ist es so weit gediehen, dass beide Substanzen im gehörigen Flusse sind, so bringt man 10 Loth erwärmten Leinölfirniss unter fortwährendem Umrühren hinzu, aber so langsam als möglich, dann 14 Loth Terpentinöl ebenso und auch im heissen Zustande. Ist die ganze Masse gut vermischt, so wird der nun fertige Lack nach den früher gegebenen Vorschriften filtrirt. Auf dieselbe Weise kann man einen Bernsteinlack machen, wenn man statt des Copals Bernstein nimmt. In 120 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 diesem Falle kann man auch anstaat Sandarach Elemiharz anwenden und etwas gereinigten Terpentin damit verschmelzen. p. 30 – 8 Von den Terpetinöllackfirnissen mit Bernstein. Erste Vorschrift. Barnsteen 12 Loth terpentijnolie Man nehme 12 Loth hellen Bernstein, thut denselben in kleinen Stückchen in einen neuen gut glasirten irdenen Topf und giesst dann so viel Terpentinöl darüber, dass es einen Querfinger breit über dem Bernstein steht. Nachdem es eine Zeitlang gestanden, bringt man es auf gelindes Kohlenfeuer, oder wenn man öfter welchen zu bereiten hat, richtet man sich eine Röhre ein, unter welcher man Feuer anmachen kann, bringt man es behutsam in ein anderes Gefäss ab und giesst nochmals, aber ohngefähr einen Fingerhoch mehr, Terpentinöl über dem Bernstein. Man lässt etwas über einen Fingerhoch einsieden und bringt es dann zu dem schon abgegossenen Terpentinöl in das andere Gefäss. So verfährt man viermal, ach Beschaffenheit der Umstände auch mehrmal, je nachdem man den Lackfirniss consistent haben will; denn durch das öftere Ab- und Zugiessen des Terpentinöls löst sich immer mehr Bernstein ab und vereinigt sich mit dem Terpentinöl. Nach diesem Verfahren erhitzt man das Abgegossene wieder und filtrirt es dann im lauwarmen Zustand auf ein Glas, welches man, gut verstopft, an die Sonne bringt, im Winter wohl auch an die Ofenwärme. Je länger diess Verfahren fortgeführt und je älter dieser Lackfirniss wird, um so mehr gewinnt er an seiner Consistenz. Das im Topfe Zurückgebliebene kann auf bekannte Weise geschmolzen, mit zwei Theilen Terpentinöl und einem Theil Leinölfirniss vermischt und zu dunkeln Lackirungen verwendet werden. p. 31 Zweite Vorschrift. barnsteen glas terpentijnolie Man nehme recht weissen Bernstein und schmelze ihn in einem neuen gut glasirten Topfe über gelindem Kohlenfeuer ganz behutsam. Wenn er anfängt zu zerlaufen, nimmt man eine hölzernen Spatel, taucht damit in den Bernstein, windet den geschmolzenen heraus in ein andere Gefäss und fährt damit so lange fort, bis der Bernstein die weisse Farbe verliert. Von dem auf diese Art herausgenommenen geschmolzenen Bernsteine nimmt man, nachdem er kalt geworden ist, 8 Loth, stösst ihn zu Pulver, thut denselben, mit 3 Loth zerstampften Glas vermischt, in ein reines Gefäss und löst es bei starker Ofenwärme oder in einem Topf mit Wasser, worein man Stroh legt, über Kohlenfeuer auf. Dieser Lackfirniss bringt einen sehr schönen Glanz hervor, trocknet sehr schnell und eignet sich auf farbenlosen Gegenstände, welche ihre natürliche Farbe behalten sollen, sehr gut. Der noch im Topfe zirückgeliebene Bernstein wird zu dunkeln Terpentinöl- oder Leinöllackfirnissen verwendet. p. 32 Dritte Vorschrift barnsteen 16 Loth lijnolie 8 Loth menie 2 Loth terpentijnolie 1 Pfund Man nimmt Bernstein 16 Loth, gutes gebleichtes Leinöl 8 Loth, Mennige 2 Loth, Terpentinöl 1 Pfund, legt den gröblich gestossenen Bernstein in einen neuen gut glasirten irdenen Topf, bringt ihn über ein mässiges Kohlenfeuer und lässt ihn unter fleissigem Umrühren schmelzen. Man macht das Leinöl heiss, giesst es nach und nach zu, während dem es immer umgerührt werden muss, lässt dann das Ganze sich etwas abkühlen und bringt das ebenfalls erwärmte terpentinöl unter fortwährendem Umrühren darunter. Das Gefäss bringt man nun so lange in gelinde gleichmässige Wärme, bis der Bernstein völlig aufgelöst ist. Sobald die Masse abgekühlt ist, seiht man den Lackfirniss auf bekannte Art in eine Glasflasche, thut die Mennige oder auch etwas mehr Bleiweiss in Pulverform hinzu und stellt den Firniss wieder etwas warm. Im Anfang schüttelt man den Firniss öfters um, doch die letzte Zeit muss derselbe ganz ruhig stehen bleiben. Ist der Lackfirniss hell und durchsichtig 121 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 geworden und hat das Leinöl seine Fettigkeit verloren, so wird derselbe mit Vorsicht auf reine trockne Glasflaschen geseiht. Dieser Lackfirniss ist sehr dauerhaft und hellfarbig. p. 32 Vierte Vorschrift. Wierook 8 Loth terpentijnolie 24 – 30 Loth Einen ganz ordinären aber brauchbaren Lackfirniss bereitet man sich wie folgt: Man nehme 8 Loth Fichtenharz (inländisches Weihrauch) und 24 bis 30 Loth Terpentinöl, ihne beides, das Fichtenharz in kleinen Stücken, in einen neuen irdnen, gut glasirten und geräumigen Topf, bringe denselben auf gelindes Kohlenfeuer und lasse beides unter regelmässigem Umrühren so lange kochen, bis das Harz vollkommen zergangen ist und sich mit dem Terpentinöl vereinigt hat. In diesem Fall mindert man die Hitze etwas, nimmt den sich bildenden Schaum von der Oberfläche weg und lässt dan den Firniss so lange leicht kochen, bis sich kein Schaum mehr bildet und der Lack ziemlich durchsichtig ist. Darnach hebt man einige Tropfen mit dem Spatel heraus, lässt etwas auf ein Stükchen Fensterglas träufeln und untersucht die Consistenz der Masse. Ist der Lackfirniss zu dick gekocht, dass er nicht zu verwenden ist, so giesse man die nöthige Quantität erwärmtes Terpentinöl nach und rühre es gut durch einander. Im entgegensetzten Falle kann man denselben noch einige Zeit auf dem Feuer stehen lassen. Hat dieser Lackfirniss seine gehörige Stärke, so lässt man ihn abkühlen und seiht ihn dann auf eine trockene Glasflasche. Er trocknet zwar nicht sehr schnell, gibt aber einen dauerhaften Anstrich, ziemlichen Glanz und lässt eine bessere Sorte Lackfirniss schonen und ersparren, indem er auf ordinäre Gegenstände und für dunkele Farben recht gut zu verwenden ist. p. 33 – 9. Von den Terpentinölfirnissen mit Copal. Erste Vorschrift. copal 1 Loth terpentijnolie 3 – 4 Loth Man zerschlage Copal in erbsengrosse Stücke und bringe ihn in einem neuen irdnen und gut glasirten Topfe über gelindes Kohlenfeuer. Nachdem der Copal völlig zergangen ist, giesse man ganz langsam und unter fortwährendem Umrühren so viel erhitztes Terpentinöl hinzu, als nöthig ist, um dem Lackfirniss die gehörige Flüssigkeit zu geben. Man lässt ihn einige Mal aufwallen, entfernt ihn dann wieder vom Feuer und filtrirt ihn, nachdem er erkaltet ist, auf Glasflaschen, welche man gut verstopft und in die Sonne stellt. In der Regel rechnet man auf 1 Loth Copal 3 bis 4 Loth Terpentinöl. Oder man bringt den zerschlagnen Copal in erwähntem Gefässe über gelindes Kohlenfeuer, wartet aber die Schmelzung nicht ab, sondern taucht einen hölzernen Spatel in dem im Schmelzen begriffenen Copal, windet den flüssigeren daran heraus und bringt ihn in ein andere reines Gefass. Dieses Eintauchen und Uebertragen wird so lange fortgesetzt, bis der in dem Topfe befindliche Copal die Farbe ändert. Hierbei lässt man den abgesonderten Copal nicht erkalten, sondern bringt ihn ebenfals auf das Feuer, und wenn beide Portionen in gehörig flüssigem Zustande sind, giesse man zu jeder so viel erhitztes Terpentinöl nach und nach hinzu, als die Consistenz des Lackfirnisses verlangt. p. 34. Zweite Vorschrift copal (barnsteenachtig) 4 Loth terpentijnolie 18 Loth Man nehme bernsteinartigen Copal in Pulverform 4 Loth, verdichtetes Terpentinöl 18 Loth und bringe letzteres in einen Kolben mit kurzem Glase und weiter Oeffnung in ein Sand- oder Wasserbad. Wenn es kochend ist, ohne jedoch zum gehörigen Siedegrade zu kommen, so werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als man zwischen drei Fingern fassen kann, und unterhalte im Kolben mittelst eines hölzernen Stäbchens eine kreisförmige Bewegung. Ist das Pulver mit dem Oele vermischt, so setze man frische Gaben zu und fahre damit fort, bis man gewahr wird, dass sich ein nicht zu lösender Bodenfass bildet. Hierauf nimmt man den Kolben aus dem Bade, lässt den Firniss ruhig stehen, abklären und seiht ihn dann durch Baumwolle. Mit dem Zusetzen des Copalpulvers muss sehr behutsam verfahren werden und die Operation ist sofort einzustellen, wenn das Pulver sich nicht auflöst, sondern in Klümphen zu Boden setzt. In letzterem Fall muss 122 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 das zu verwendende Oel in gut verschlossenen Flaschen nochmals der Sonne ausgesetzt werden. Der Lackfirniss, der aus der Lösung des Copals in Terpentinöl, welches man auf den höchsten Punkt der Lösungskraft an der Sonnenwarme gebracht hat, bereitet wird, ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur sehr gut an. p. 35 Dritte Vorschrift ccopal afrikaans 1 Pfund lijnolie gebleekt 2 ½ Pfund loodsuiker 6 Loth oude terpentijnolie 4 ½ Pfund anime 1 Pfund lijnolie gebleekt 1 ½ pfund vitriool wit 1 Loth terpentijnolie 3 ¾ Pfund 1 Pfund unverfälschter afrikanische Copal, 2 ½ Pfund gebleichtes Leinöl, 6 Loth gut trocknet Bleizucker und 4 ½ Pfund alter Terpentinöl werden so lange in einem grossen gut glasirten Topfe gekocht, bis Faden spinnen, wenn man mit dem Spatel hineintaucht, dann vermengt und heiss durchgeseihet. Alsdann kocht man 1 Pfund feines Animeharz, 1 ½ Pfund gebleichtes Leinöl, 1 Loth weissen Vitriol und 3 ¾ Pfund Terpentinöl auf gleiche Weise, seihet sie ebenfalls heiss durch und vermengt diese Masse aufs Genaueste mit dem Copallackfirnisse, Dieser Lackfirniss trocknet gut, hat aber ebendeswegen weniger Dauer und Festigkeiit als der nach folgender Vorschrift zubereitete. p. 35 Vierte Vorschrift Copal 1 Pfund lijnolie 2 ½ Pfund terpentijnolie 3 ½ Pfund Man schmelze 1 Pfund feinen Copal von der besten Sorte, setze 2 ½ Pfund gebleichtes Leinöl zu, koche beides 4 Stunden lang, bis er spinnend geworden ist, giesst hierauf 3 ½ Pfund Terpentinöl zu, mischt gut unter einander und seiht den Lackfirniss durch eine neue reine Flasche, in der er vor Staub bewahrt, aufgehoben wird. p. 35. Fünfte Vorschrift copal 1 Loth terpentijnolie 3-4 Loth Man nehme schönen reinen Copal, zerschlage ihn in nicht zu kleine Stücken und schmelze ihn in einem neuen irdnen Topfe über gelindem Kohlenfeuer. Hat man den Copal gehörig zum Schmelzen gebracht, dann giesst man so viel erhitztes Terpentinöl ganz langsam und unter beständigem Umrühren hinzu, als zur gehörigen Consistenz des Lackfirnisses nöthig ist; af das Loth Copal rechnet man 3 bis 4 Loth Terpentinöl. Die übrige Verfahrungsart ist wie schon früher erwähnt. p. 35 Sechste Vorschrift. copal 4 Loth Lavendelolie 4 Loth terpentijnolie 8 loth Man nehme 4 Loth gepulverten Copal, 4 Loth wesentliches Lavendelöl. 8 Loth Terpentinöl; lasse das Lavendelöl in einem geeigneten Gefässe warm werden, setze dann dem heiss gewordenen Oele den Copal nach und nach zu und rühre die Mischung mit einem stabe um. Ist der Copal volkommen zergangen, so giesst man in kurzen Abfässen das Terpentinöl, ebenfalls erhitzt, unter beständigem Umrühren hinzu. Das Umrühren setzt man aber so lange fort, bis alles gut untermischt ist. Auch auf diese weise erhält man einen dauerhaften und viel Glanz gebeuden Lackfirniss. 123 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 36 Siebente Vorschrift copal 6 Loth terpentijn 1 ½ Loth terpentijnolie 8 loth (op 3 loth copal) Man nimmt Copal 6 Loth, klaren Terpentin 1 ½ Loth, bringt den Copal, gröblich gestossen in einen irdnen, neuen gut glasirten Topf, häuft ihn auf einander, thut den Terpentin darauf und schliesst das Gefäss fest zu. Hierauf bringt man es auf Kohlenfeuer, welches man nach und nach erhöht. Ist die Materie wohl geschmolzen, so giesst man sie am besten auf eine Kupferplatte, lässt sie erkalten und stösst sie nachher wieder zu Pulver. Von diesem Pulver nimmt man 3 Loth auf 8 Loth Terpentinöl, bringt beides in einen Kolben und rührt die Mischung so lange über gelindem Kohlenfeuer um, bis alles gut zerschmolzen und der Copal mit dem Terpentinöl gut vermischt ist. p. 37 – 10 Von einem Terpentinölfirniss für Tafelwerk (betimmeringen) anime (2e soort) 8 Pfund Gummi Anime 2ter Sort olie geklaard 30 Pfund geklärtes Oel loodglit ¼ Pfund Bleiglätte zinkvitriool ¼ Pfund getrockneter Zinkvitriol loodsuiker ¼ Pfund getrockneter Bleizucker terpentijn 55 Pfund Terpentin werden gekocht bis sie stark spinnen, dann vermengt und durchgeseiht. Wenn es sich um grössere Quantitäten handelt, so ist es immer am besten, wenn man die drei Güsse in dem Siedetopfe abkocht. Diese Firniss eignet sich vorzüglich für Anstreicher und Lackirer: er trocknet im sommer in 2, im Winter in 4 Stunden. Mahagonifirniss wird entweder mit denselben Quantitäten und nur mit etwas dunklerem Gummi vereitet, oder man setzt diesem Firnisse etwas Goldgrund zu. p. 38 – 12 Von einem Terpentinöllackfirniss mit Wachs. terpentijnolie 1 deel was 1 deel Man löst in Terpentinöl fein gleiches Gewicht Wachs auf. Wenn der Firniss für Mahagoniholz oder andere Holz von dìeser Farbe bestimmt ist, weicht man ein Paar Finer voll Alkannawurzel 48 Stunden lang in 6 Unzen Terpentinöl ein, seiht die Flüssigkeit durch, setzt 6 Unzen gelbes Wachs zu und rührt von Zeit zu Zeit das Gemenge um, welches man mit einem Tuchlappen aufträgt, worauf man den überzogenen Theil so lange reibt, bis er trocken ist. Will man ihn gelb färben, so nimmt man Gelbholz; für Marmor nimmt man blos weisses Wachs. p. 38 – Von einem braunen Terpentinöllackfirniss zu welchem verschiedene Materien verwendet werden. = gekleurd p. 39 – 14 Von den Weingeistlackfirnissen. Erste Vorschrift sandarak 3 ½ Loth mastix 2 Loth venetiaanse terpentijn 4 Loth alcohol 24 Loth Beenöl (?) 1 ½ Gran Ein schöner und vortrefflich weisser Lackfirniss wird, wie folgt, bereitet: 3 ½ Loth gut gereinigten Sandarach un 2 Loth feinem Mastix reibt man in trocknem Zustande auf einem Reibsteine recht fein, vermischt dieses mit 4 Loth venetianischen Terpentin, thut es zusammen in ein Glas, giesst 24 Loth Alcohol oder alcoholisirten Weingeist hierauf und 1 ½ Gran Beenöl. Dann verbindet man das Glas und stellt es an die Sonne oder löst die Masse bei gelinder Ofenwärme auf. 124 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Dieser Lackfirniss ist sehr glänzend, aber nicht solid, sondern mehr spröde, und ist deshalbe nur auf solche Gegenstände in Anwendung zu bringen, die wenig in Gebrauch kommen. p. 40 Zweite Vorschrift gomlak 4 Loth sandarak 2 loth mastix 2 loth anime 2 ½ loth wierook wit 4 loth glas 6 loth alcohol 48 loth Man nimmt von dem besten Gummilack 4 Loth, ausgelaugten Sandarach 2 Loth, von recht reinen Mastixkörnern 2 Loth, Animeharz 2 ½ Loth, weissen Weihrauch 4 Loth, stösst alles fein zu Pulver, bringt es mit 6 Loth gestissenem Glase in Verbindung, thut alles in ein Glas und giesst 48 Loth des besten Weingeistes darüber. Die Mischung lässt man im Wasserbade ganz allmählig aflösen und seiht sie dann noch lauwarm auf bekannte Weise in Glasflaschen. p. 40 Dritte Vorschrift gomlak sandarak mastix hars (colophonium?) alcohol 1 loth 2 loth 2 loth 1 loth 24 loth gomlak barnsteen copal hars sandarak 3 Loth 2 Loth 2 Loth 2 Loth 1 loth alcohol 32 loth Einen festen Weingeistlackfirniss, der den warmen Wasser widersteht, bereitet man sich wie folgt: Man nimmt hierzu Gummilack 1 Loth, Sandarach 2 Loth, Mastix 2 Loth, weisses trockenes Harz 1 Loth und reinen starken Alcohol 24 Loth; oder; Gummilack 3 Loth, Bernstein und Copal von jedem 2 Loth, weisses trockenes Harz 2 Loth, Sandarach 1 Loth und alcoholisirtem Weingeist 32 Loth. Die festen Harze werden auf schon genugsam angegebene Weise geschmolzen, in ein reines Gefäss gethan und nach dem Erkalten löst man sie nach voriger Vorschrift auf, vermengt jedoch das Pulver vorher mit gestossenem Glase und hiesst den Weingeist darüber. p. 41 Vierte Vorschrift Lackfirniss, der wie Glas glänzt Sandarak 6 Loth Kanarienzucker ½ Loth Kamfer ¼ Loth venetiaanse terpentijn ¼ Loth terpentijnolie 1 ¾ loth alcohol 24 Loth Man stösst zuerst den Sandarach recht fein, bringt ihn in den Alcohol, welchen man in eine nicht zu kleine gläserne Flasche gefüllt hat und schüttelt Alles einige Minuten tüchtig durch einander; als dann thut man den Terpentin hinzu und schüttelt ebenso, hierauf giesst man das Terpentinöl hinzu und schwenkt die Mischung fünf Minuten um; der Zucker und der Kamfer, welchen man vorher mit ein paar Tropfen Weingeist befeuchtet, werden gepulvert dazu gethan und das Ganze wird eine Viertelstunde lang geschüttelt, bis sich Alles gut aufgelöst hat. Dann lässt man die Composition einige Tage oder Wochen gegen allen Staub verwahrt, ruhig stehen und filtrirt sie nun in eine trockne Glasflasche. Auf diese Art bekommt man einen schönen hellen, nicht zu spröden und feinen Lackfirniss, der wie Spiegelglas glänzt und nicht reisst. p. 41 Fünfte Vorschrift – Lackfirniss, den man zu Gegenständen anwenden kann, die mehr im Gebrauch und Reibungen ausgesetzt sind. copal 4 Unzen 125 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 mastix 3 Unzen Sandarach 5 ½ Unzen terpentijn 3 Unzen glas 3 Unzen alcohol 32 Loth Man nimmt schon einmal geschmolzenen und wieder gepulverten Copal 4 Unzen, gereinigten Mastix 3 Unzen, Sadarah 5 ½ Unzen, klaren Terpentin 3 Unzen und eben so viel gestossenes Glas. Man stösst die Harze recht fein, mengt das Glas darunter, bringt alles in eine starke Glasflasche mit kurzem Halse und giesst 32 Loth Weingeist darüber, setzt die Flasche auf einen Strohkranz in einen irdenen Topf mit Wasser, bringst denselben auf gelindes Kohlenfeuer und lässt die Masse nach und nach ins kochen kommen, während den die Flasche öfter herausgenommen und umgeschüttelt werden muss. Ist alles volkommen aufgelöst und es zeigt sich nichts körniges mehr, so lässt man das Feuer abgehen, die Flasche aber noch in dem Wasser stehen, bis es so ziemlich lauwarm geworden ist, dan schüttle man den Firniss noch einigemal tüchtig um und filtrirt ihn, nachdem er erkaltet ist, über Baumwolle in trockene Glasflaschen. p. 42 Sechste Vorschrift – Verschiedenfarbige Lackfirnisse. p. 43 Siebente Vorschrift copal 6 Loth Sandarak 12 Loth Mastix 6 Loth terpentijn 5 Loth glas 8 Loth alcohol 64 loth Nimm gestossenen bernsteinfarbigen Copal, der auf die unten angegebene Weise einmal geschmolzen ist, 6 Loth, Sandarach 12 Loth, Mastix 6 Loth, hellen und reinen Terpentin 5 Loth, gestossenes weisses Glas 8 Loth, Alcohol 64 Loth. Alle obigen festen Körper müssen fein gepülvert werden, ausser dem Glase, welches durchgesiebt und von welchem die feinern Theile weggeworfen werden müssen. Man giesst alles in eine mit Terpentin gefüllte Flasche oder in einen Kolben und stellt diesen in ein mit warmen Wasser gefülltes Gefäss, welches man später bis zum Siedepunkte erhitzt und so eine oder zwei Stunden lang kochen lässt. Man rührt die Mischung mit einem Stäbchen von weissem Holze häufig um, indem sonst das Harz durch die Hitze sich zu einer Masse zusammenballt. Nachdem die Auflösung beinahe vollendet ist, setzt man den Terpentin zu, der durch eintauchen des Gefässes, in welchem er sich befindet, in siedendes Wasser zerlassen werden muss. Man unterhält die Hitze noch eine Stunde länger, worauf man den Firniss erkalten lässt. Während dieser Arbeit muss immer fleissig umgerührt werden. p. 43 Achte Vorschrift – Firniss für Kutschengestelle Dieser Firniss dient zum Anrühren der Farben, womit man das Gestell und die Räder kostspieliger Kutschen zuletzt anstreicht, p. 44 Firniss für musikalische Instrumente sandarak 4 Unzen gomlak 2 Unzen mastix 2 Unzen venetiaanse terpentijn 2 unzen Sandarach in körnern 4 unzen, Gummilack in körnern 2 Unzen, Mastix in körnern 2 Unzen, venetianischen Terpentin 2 Unzen. Dieser Firniss wird ganz wie die vorgehenden bereitet; er muss durch Papier diltrirt werden. p. 44 Zehnte Vorschrift – Firniss der Kunstschreiner gomlak 25 Unzen mastix 2 unzen 126 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 alcohol 1 Maass Blonder gummilack 25 Unzen, Mastix in Körnern 2 Unz., Weingeist (o,843 spec. Gew.) 1 Maass. Die Harze werden in der Kälte in einem Kolben unter öfterem Umrühren aufgelöst; dieser Firniss, welcher dauerhaft und stark gefärbt ist, dient, um Möbels den Glanz von Mahagoniholz zu geben. Die Kunstschreiner wenden ihn an, ohne ihn durchzuseihen; er ist immer trübe. Mit denselben Harzen erhält man, wenn man sie in demselbern Verhältniss in absolutem Alcohol auflöst, einen Firniss, welcher viel schneller trocknet und von den Buchbindern angewendet wird. p. 44 Elfte Vorschrift – Farbenloser Firniss schellak 5 Unzen alcohol Quart kool 10 Unzen Man löst 5 unzen Schellack in einem Quart rectificirten Weingeist auf und kocht es einige Minuten lang mit 10 Unzen gut gebrannter und frisch gehitzter thierischer Kohle. Wenn etwas von dieser Flüssigkeit abgezogen und filtrirt wird und noch nicht farbenlos ist, so muss neuerdings solche Kohle zugesetzt werden. Wenn endlich alle Farbe verschwunden ist, drückt man die Flüssigkeit durch Taffet (Leinen verschlukt zu viel Fieniss) und filtrirt sie hierauf durch feines Druckpapier. Wenn man das in dem Schellack enthaltene Wachs scheuen sollte, darf man blos kalt filtriren, wo es nicht schadet, filtrirt man heiss. p. 45 Zwölfte Vorschrift – Copal Firniss copal 16 loth campher 2 loth alcohol 1 Quart Copal löst sich bekanntlich sehr langsam in Weingeist auf, die Auflösung desselben in dieser Flüssigkeit lässt sich sehr beschleunigen, wenn man vorher 2 loth Kamfer in einem Quart Weingeist auflöst und dann den Copal, 16 Loth auf 1 Quart, in diese Kamfer-Auflösung schüttet und dieselbe in ein mässig warmes Sandbad setzt. p. 45 – 15 Von dem italienischen Firniss auf Holz oder Holzpolitur. Zubereitung und Politur des Holzes Vor allem müssen die Spuren des Hobels mittelst eines stählernen Schabers weggeschafft werden; statt des Glaspapiers von verschiedener Schärfe, zur Beseitigung der Spuren des Schabers wird Bimstein und Kuttelfischbein auf folgende Weise angewendet. Der Bimstein wird gegen sein Korn nach dem Ende hin durch gesägt und an seiner Oberfläche volkommen abgerieben. Hierauf wird das Holz mit rohem Leinöl abgestrichen und der Bimstein mit auf demselben aufgetragenen Oele so lang im Kreise darauf umhergerieben, bis alle Spuren des Schabeisens verschwunden sind. Das dicke Gemenge von Oel und Bimsteinpulver wird hierauf mit einem Tuch abgewischt und aufs Neue wieder Oel aufgetragen, damit man mit dem Kuttelfischbein darüber kommen kann. Diesem Beine wird die harte Rinde, welche dasselbe an einer Seite bedeckt, sorgfältig abgenommen und der Theil desselben, welcher dasselbe bedeckte, wird flach abgerieben und so wie der Bimstein geölt angewendet, bis durch ihn alle Spuren verschwunden sind, die jener noch zurück liess. Das Gemenge von diesem Kuttelfischbein und Oele wird wieder abgewischt und das Holz endlich mit augestäubtem feinen trockenen Mehle von weich gebrannten Ziegeln (rothen oder gelben, nach der Farbe des Holzes) polirt.Man reibt nun ununterbrochen mit einem wollenen Lappen fort und erneut die Anwendung des Pulvers so oft, bis das Holz eine schöne Politur angeommen hat, und nachdem alle Theilchen des Ziegelstaubes sorgfältig entfernt wurden, ist das Holz zur Aufnahme des Firnisses bereit. p. 46 Der Firniss Dieser Friniss ist, keinen Hauptbestandtheilen nach, dem französischen Firnisse ähnlich; er besteht aus körneroder schellack in Alcohol wie dieser aufgelöst. Um aber der Sprödigkeit desselben abzuhelfen, wird etwas 127 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bienenwachs und Elemi-Gummi zugesetzt. Wenn das Holz eine dunkele Farbe erhalten soll, so wird etwas vom Gummiharze, Drachenblut genannt, zugesetzt, um denselben dunkler zu machen. Anwendung des Firnisses. Das Firniss wird auf folgende Weise aufgetragen. Man wickelt einen Badeschwamm in mehrere Lagen von Leinwand, die man aussen mit sehr feiner Leinwand umwickelt, und taucht die Aussenseite in den Firniss. Mitten in den Friniss trägt man etwas Florentiner-Oel mit dem Finger auf und reibt dann die ganze Oberfläche des Holzes in Kreisbewegungen. Man braucht vier Tage zu einem Tische und der Firniss wird dann nicht dicker sein als ein Blatt Papier. p. 103 Neuntes Kapitel – Vom Poliren 1. Vom Poliren des harten und weichen holzes, sowohl des flachen als des auf der Drehbank gedrehten, des Elfenbeins, Beins, Horns, Schildpatts, Achats, Messings, Eisens u. Stahls. Poliren in der Drehbank. Gute Dreharbeit braucht nicht viel Politur, denn die Schönheit hängt mehr von einem guten und gehörig geschliffen angewendeten Drehmeisel ab, welcher der Arbeit eine glätterne Oberfläche verschafft und die Kanten und Vertiefungen reiner ausarbeiter als ein stumpfer Meisel. In dem ersten Falle ist das ganze Werk beinahe schon polirt, und braucht folglich wenig Politur mehr, welche vorzüglich bei den Arbeiten der Dilletanten und jener Drechsler nöthig ist, die ihre Meisel nicht gehörig schleifen und abziehen können. Eines der ersten Erfordernisse beim Poliren ist Reinlichkeit. Es muss daher vor dem Poliren sowol die Drehbank von allen Abfällen und von allem Staube gereinigt werden, als auch die Leinwand, der Flanell, die Bürsten, Pulver und Lacke etc., die man dazu nöthig hat; es darf durchaus nichts Fremdartiges an denselben angetroffen werden. Zur grösseren Sicherheit werden in einigen Fällen die Polirpulver durch feines Leinen gebeutelt, so dass man die feinsten Theilchen derselben erhält. Obschon in den folgenden Abschnitten zu gewissenArbeiten gewisse Polirpulver empfohlen werden, so können doch auch andere zu dem zwecke benutzt werden, und die Auswahl ist dem Arbeiter überlassen, der für rauhere Arbeiten, die mehr Poliren fordern, ein gröberes Pulver, und für feinere, die weniger Politur nöthig haben, ein feineres wählen wird. p. 104 Weiches Holz zu poliren Weiches Holz, obschon es beinahe das schwierigste Material ist, kann so glatt gedreht werden, dass es keiner andern Politur bedarf, als dass man einige feine Späne oder Abfälle desselben an das zu polirende Stück, während dieses sich dreht, anhält. Wenn aber die Arbeit rauh ist, muss sie mit Polirpapier glatt gerieben werden, wobei die Richtungen der Hand immer gewechselt werden, damit keine Ringe oder Furchen in dem Stücke entstehen. Wenn die Arbeit in der Drehbank durch das Umdrehen der Lade auf die gewöhnliche Weise polirt wird, so scheint sie glatt; es ist aber die Rauheit nur nach einer Richting hin niedergedrückt, jedoch nicht beseitigt. Man kann sich hiervon überzuegen, wenn man die Lade in entgegengesetzter Richtung dreht und dann das Glaspapier anwendet. Man polirt daher am besten mit einer Doppellade, die sich abwechselnd vorwärts un rückwärts dreht. p. 104 Mahagoni Dieses wird mit Bienenwachs, welches in Terpentingeist zur Honigdicke augelöst ist, polirt. Diese Mischung wird auf einem Stücke Flanell dünn augetragen und dann wieder so viel als möglich mit reinem Flanell davon abgerieben; denn wenn irgend etwas davon sichtbar darauf zurückbleibt, so wird die Politur klebrig und unscheinbar, p. 105 Hartes Holz mit Pulvern zu poliren. Nachdem das Stück glatt gedreht und mit Polirpapier zugerichtet wurde, nimmt man gelben Tripel und Oel auf 128 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 ein Stück Flanell oder Leinen, dessen man sich ebenso wie des Glaspapiers bedient, wodurch eine schöne glatte und polirte Oberfläche hervorgedacht wird. Es ist eine feststehende Regel, dass alle Polirpulver durch die Anwendung derselben, d.h. in dem Verhältnisse als sie den Körper poliren, auf welchen sie angewendet werden, feiner werden, und folglich demselben einen höheren Glanz ertheilen. Es ist daher rathsam, nie, wo es nur immer möglich ist, frisches Pulver während der Operation zuzusetzen, sondern durchaus, so lange die Operation dauert, immer dasselbe zu herbrauchen, da es desto feiner wird, je länger man es anwendet. Buchsbaum und andere lichtgefärbte Hölzer dürfen nie mit einem dunkleren Pulver als gelber Trupel, polirt werden, indem sich das Papier öfters in das Gewebe des Holzes selbst einlegt und dasselbe dunkler macht. p. 105 Hartes Holz mit holländischen Binsen zu poliren. Nachdem alle Knoten zuerst weggeschnitten wurden, werden die Binsen in kleine Büschel gebunden und mit Wasser and dem zu polirenden Gegenstande mit der Hand ununterbrochen gerieben, bis eine glatte und regelmässige Oberfläche zum Vorschein kommt. Was von den Pulvern gilt, dass sie nämlich während des Gebrauchs feiner werden, gilt auch von den Binsen. Nachdem man das Reiben so lange fortgesetzt hat, bis die Binsen alles Vermögen zum Schneiden verloren haben, lässt man das zu polirende Stück und die Binsen trocken werden, und vollendet dann die Politur mit denselben Binsen aber ohne Wasser. p. 106 Hartes verziertes oder auf der Kunstdrehbank gedrehtes Holz zu poliren. Die Politur von allem verzierten Holze, das auf der Kunstbank gedreht wurde, hängt vorzüglich von der Bearbeitung desselben mit scharfen Instrumenten ab. Wenn die Instrumente scharf waren, so ist keine andere Politur, als das Abkehren der Spänchen und des Staubes mit einer trocknen harten Bürste nöthig; diese unbedeutende Reibung ist hinlänglich um demselben die verlangte Politur zu geben. p. 109 – 2 Vom Poliren von Möbeln Ein wesentlicher Vortheil der französischen Politur besteht darin, dass sie nich geneigt ist Sprünge und Kratzer zu bekommen, wie diess beim Firnisse der Fall ist. Sie eignet sich daher hauptsächlich zum Poliren aller feineren Möbel und ist in dieser Hinsicht allen übrigen Methoden vorzuziehen. Für Tafeltische ist kalt gepresstes Leinöl für sich allein die beste Politur. Man braucht die Tische nur einige Stunden lang mit hülfe eines weiches Tuches so lange damit zu reiben, bis sie den gehörigen Glanz bekommen haben, der dann lange erhalten werden kann und durch heisse Schüffeln und siedendes Wasser weniger Schaden leidet, als diess bei der französischen oder irgend einer andern Politur der Fall ist. Die gewöhnliche Politur der Tischler besteht aus Wachs, welches mit Terpentingeist aufgelöst und mit etwas wenigem Harz vermengt wird; sie wird bekanntlich dünn auf das Holz gestrichen und dann sogleich mit weichen reinen Tüchern eingerieben. p. 110 Von der deutschen Politur des Holzes. Nachdem das Holz glatt gehobelt und mit dem Schabeisen zugerichtet wurde, wie bei der französischen Politur, gibt man ihm den Schliff auf folgende Weise: Man nimmt zwei vorläufig flach geriebene Stücke Bimstein, ölt sie und reibt sie an einander, bis sie auf ihren Flächen vollkommen gleichförmig eben werden. Hierauf reibt man mit denselben das Holz erst nach der Länge, dann nach der Quere und zuletzt in spiral- oder in Kreisbewegungen, wobei man die Kratzen immer wieder wegzuschleifen sucht, die durch die vorhergehende Führung des Steines entstanden sind, ehe man in der weiteren Arbeit fortfährt. Auf diese Weise wird die Oberfläche des Holzes volkommen glatt und eben und zur Aufnahme des Firnisses fähig. Der Firniss wird auf folgende Weise aufgetragen: Man legt einen mit diesem Firniss befeuchteten Schwamm auf fünf Leinwandlappen, deren Ecken und Kanten man nach innen und aufwärts über dem Schwamm aufschlägt, so dass diese daselbst als Griff dienen, an welchem man diesen Ballen halten kann. Wenn der Firniss durch alle diese Lappen durchgeschlagen hat, muss etwas Leinöl in der Mitte des Firnisses angebracht werden. Die ganze Oberfläche des Gegenstandes, der polirt werden soll, muss auf einmal mit diesem Firniss übergangen und der Firniss anfangs in geraden sich durchkreuzenden Linien, dann in spiralförmigen oder kreisförmigen Linien auf dieselbe Weise wie früher bei dem Schliffe augetragen werden, und so oft der Firniss bei dem Auftragen klebrig zu werden und anzuhängen anfängt, muss aufs neue Oel in die Mitte des Reibers gebracht 129 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 werden. Wenn man vier oder fünf Stücke in Politur zu bekleiden hat, so muss diess bei einem Stücke zurückkommt, um eine neue Lage Firniss auf dasselbe aufzutragen. Auf diese Weise muss mit gehöriger Vorsicht und Sorgfalt so lange fortgefahren werden, bis man glaubt, das Firniss genug auf der Oberfläche aufgetragen ist. Nun wird ein Leinwandlappen weggenommen und die Arbeit mit den vier übrigen fortgesetzt, aber mit erneuerter Oberfläche, und das Oel wird auf die äussere Oberfläche aufgetragen. Endlich wird auch diese bei Seite gelegt und die Arbeit nur mit vier Läppchen fortgesetzt, dann mit dreien, hierauf mit zweien und zuletzt nur mit einem einzigen Leinwandläppchen allein. – Sollte man dem Holze noch eine dauerhaft Politur geben wollen, so muss obiges Verfahren zwei Tage darauf, nachdem die erste Politur aufgetragen wurde, wiederholt werden; dann nach dem zweiten Auftragen nach einer Woche, dann nach einem Monat und zuletzt nach drei Monaten, so dass auf diese Weise allezeit der frühere Firniss vollkommen hart werden kann, ehe man einen neuen aufträgt. Auf diese Weise kann man bei solcher herrlichen Politur auf Jahre für die Dauer derselben rechnen, während wir bei der französischen Methode immer das schnelle Abstehen des Firnisses zu beklagen haben. p. 112 - 4 Von der weissen Politur für Tischler. Zur Darstellung der weissen Politur braucht man zunächst zwei Dinge: 1) eine Auflösung von Schellack in Weingeist, wie man sie gewöhnlich zum Poliren des Holzes anwendet, und 2) Chlorwasser. Für die Bereitung der ersteren, welche jedem Tischler bekannt ist, ist hier zu bemerken, dass man sich eine feine, lichte Schellacksorte aussuche und diese dann mit dem fünffachen Gerichte starken Weingeistes (Alscohol) in mässiger Wärme und unter öfterem Umschütteln auflöse. Das Chlorwasser bereitet man sich für diesen Zweck und so lange man nicht die besagte Politur im Grossen darstellt, am vortheilhaftesten dadurch dass man 5 Loth Mennige (rothes Bleioxid) und 2 Loth Kochsalz in einer gläsernen oder steinzeugenen Reibschale zusmmenreibt und recht innig mit einander vermengt, dann nach und nach 4 Pfund reines Brunnenwasser zusetzt, und das Ganze in eine gläserne Flasche, welche ohngefähr 6 – 7 Pfund Wasser fassen kann, bringt. Man spült nämlich hierbei das rothe Pulver aus der Reibschale allmählich mittelst des Wassers in die Flasche hinüber. Dieser roth gefärbten trüben Flüssigkeit setzt man tropfenweise oder nur in einem sehr dünnen Strahle 2 ½ Loth concentrirte Schwefelsäure (Vitriolöl) zu. Man kann mit dem Eintröpfeln der Säure auf einige Male absetzen und die ganze Flüssigkeit, nachdem man den Kork auf die Flasche gesetzt hat, gut durch einander schütteln, was auch öfters noch geschehen muss, nachdem die Säure vollständig zugesetzt ist. Nach wenigen Stunden wird man bemerken, dass der Bodenfass, welcher sich immer schnell aus der Flüssigkeit absetzt, seine Farbe verändert und nach und nach weiss wird. In dem Masse, als dieser weiss wird, nimmt die darüber stehende Flüssigkeit an Chlor zu, was man bei vorsichtigem Riechen leicht erkennen kann. Sobald der Bodensatz nur ganz oder wenigstens grösstentheils weiss ist, was in 24 Stunden geschehen sein kann, wenn man mit dem Aufschütteln nicht zu säumig war, so ist das Chlorwasser fertig, welches man in wohlverstopften Flaschen an einem kühlen und dunklen Orte aufbewahren kann, oder zum Bleichen vollkommen klar in ein Cylinderglas oder in einen Topf abgiesst. Will man den Schellack dadurch bleichen, so erwärmt man die oben erwähnte geistige Auflösung in einer Quantität von ½ Maass auf einem warmen Stubenofen oder im warmen Sande bis 34 – 36 Reaumur, was man bei einiger Uebung schon mit der Hand bestimmen kann. Das Gefäss mit der gehörig erwärmten Schellackauflösung nimmt man hierauf in die rechte Hand und giesst jene in einem fadenförmigen Strahle ganz langsam in das Chorwasser im Topfe, welches zwei Maass betragen darf, während man in der linken Hand einen zugeschnittenen Holzspan oder ein Glasstäbchen hält und damit das Chlorwasser so schnell als möglich umrührt, bis die ganze Quantität der Schellackauflösung eingetragen ist. Hierauf wird der Topf zugedeckt und das Ganze bleibt 3 stunden ruhig stehen, wobei sich der gebleichte Schellack in Gestalt eines gröblichen Pulvers absetzt. Nach dieser Zeit schüttet man das Ganze auf ein ausgespanntes reines Leinentuch, lässt die Flüssigkeit ablaufen und wäscht den gebleichten Schellack noch einige Male auf dem Seihtuhe mit reinem Wasser ab, damit ervon allem Chlor befreit wird; man lässt ihn dann 130 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 an der Luft, womöglich an der Sonne, ja nicht am erwärmten Ofen, trocknen. Hat man sehr starken Weingeist (Alcohol), so darf man das völlige Asutrocknen nicht abwarten, sondern kann dann den noch etwas feuchten weissen Schellack, welchen man nur zwischen Druckpapier abgetrocknet hat, sogleich darin auflösen, was wieder eben so geschieht, wie bei der Herstellung der gewöhnlichen Tischlerpolitur. Die weisse Politur, welche auf diese Weise dargestellt worden ist, bringt auf dem Holze einen schönen, dauerhaften, spiegelartig glänzenden Ueberzug hervor, der vollkommen durchsichtig ist, so dass die Fasern des Holzes deutlich darunter zu erkennen sind. Man kann diesen gebleichten Schellack auch zu farblosen, härteren Firnissen gebrauchen, wenn man ihm Mastix und Sandarach zusetzt, wozu folgende Formeln dienen können Schellak mastix alcohol 4 delen 1 deel 30 delen Schellak sandarak mastix alcohol 4 delen 2 delen 1 deel 30 delen Schellak sandarak venetiaanse terpentijn alcohol 4 delen 1 deel ½ deel 25 delen Schellak sandarak mastix alcohol 4 delen 4 delen 2 delen 40 delen Je mehr man Sandarach nimmt, desto härter wird der Firniss. – Mastix und Sandarach werden fein gepulvert und mit etwas Glaspulver vermengt. 131 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Nosban, M. Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 1843 Met dank aan Helbertijn Krudop. Chapitre III p.253-269, Nosban. §1: Manière de polir le bois: Hout polijsten om sporen van schaven en tandschaaf weg te nemen met schraapstaal. Daarna met tripoli (tripel) en pierre ponce (puimsteen), afkomstig uit Campo-Bianco, dichtbij de haven Lipari of uit de Puy-de-Dôme: puimsteen liefst zo egaal mogelijk van structuur, zonder verhardingen en vermalen tot zeer fijn poeder. Vroeger ook roggehuid gebruikt, chien de mer; was vrij kostbaar. Nu bijna overal vervangen door papier de verre. Schaafstro (prêle) of queue du cheval (paardestaart); mooiste is prêle des marais of equisetum palustre. Na het voorbereidend polijsten hout wrijven met glaspapier met goede olijfolie (p.255) en verder polijsten met glaspapier (fijne variant). Puimsteenpoeder (kan ook als brokje gebruikt worden, zie p.257) op doekje en met beetje olie, poetsen. Rest nog het hout te impregneren met olie: toile zakje vastgeknepen, vol van tripel. Zakje licht op oppervlak slaan zodat het net wat poeder doorlaat [net als puimen tijdens het politoeren]. Vervolgens wrijven met slap papiertje. Doorgaan, en papiertje en tripel regelmatig vervangen tot alle olie is geabsorbeerd. Met fijn linnen schoonmaken tot er geen matière étrangère meer op het houtoppervlak zit. Als olie niet goed genoeg verwijderd zal deze later uitzweten door het vernis en pockets vormen, wat niet wenselijk is (p.256). Pockets te verwijderen met dot van linnen, gedoopt in water en bepoederd met heel fijn puimsteen, of nog beter, met een heldere bouillie wrijven van tripel in essence de terpentine (térébenthine): dit kan echter wel de glans van het vernis aantasten. Recept drogende olie: lijnolie liter loodglit 13 onces zinksulfaat 6 onces Zowel olijfolie als lijnolie te gebruiken: drogende olie (l’huile est rendue siccative) gemaakt door te koken avec 397 gram (13 onces) de litharge en poudre ((lood)glit, lythargyrum) en 198 gram (6 onces ½) zinksulfaat per vloeibare liter/per liter vloeistof. Tegen de kook aan houden tot zich een velletje (pellicule) vormt; vervolgens heldere deel scheiden/afgieten van bezinksel. Lijnolie ook te koken met térébenthine de Venise, niet te verwarren met térébenthine dat men hieruit destilleert. Wordt rood gekleurd om bijvoorbeeld mahonie of Merisier (boskers) te kleuren/vernissen.: als men een kleur wenst, wordt er Orcanette aan toegevoegd tijdens het koken. Om vloeistof juist te ontkleuren, kan men een beetje charbon animal aan toevoegen of zelfs een stukje verbrand brood. Kan ook polijsten met puimsteen met water in plaats van olie: met name bij lichte houtsoorten waarbij men de kleur niet verder wil verzadigen of verdonkeren is dat een goed idee. Men moet het gebruik van olie ook vermijden op hars-houdende houtsoorten (bois résineux). Polijsten kan ook soms met een vijl die gemonteerd is op een blok(schaaf?) voor kruisdradig hout, (p.257). Profielen zijn lastig te polijsten op deze manier. Wel kan men van zacht hout een soort contramal snijden en die als tampon/dot gebruiken. 132 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Recept Duitse methode: schellakvernis: shellak 1 deel alcohol 2 delen Vernis: une portion de laque en table reduisant en poudre (schellak?), van beste kwaliteit(dwz meest transparante); in wijngeest (esprit de vin). Toevoegen in retorte (=?) met dubbele hoeveelheid alcohol en tot ongeveer 50 graden verhitten. Elke drie uur roeren, tot de juiste dikte bereikt is. Is vrij onopmerkelijke vernis, maar bereid zonder terpentijn, wat nog wel eens kan leiden tot barstjes of plakkerig vernis. Aangebracht met een dot van fijn linnen in meerdere lagen (tot wel 4). Nawrijven met een in olijfolie en tripel gedrenkte linnen dot tot de gewenste glans bereikt. Op niet vlakke stukjes met een kwast aanbrengen. Nadeel van dit vernis is dat het kan nadonkeren; maar wel te gebruiken op mahonie, noten en kersen. Voor lichter hout kan men beter gomme copale (kopal) in plaats van laque (schellak) gebruiken in alcohol, soms met beetje ether of kamfer toegevoegd. Sommige Weense producenten lossen hun kopal op door deze bloot te stellen aan alcoholdampen (en l’exposant à la vapeur d’alcool), zonder daarbij gebruik te maken van térébenthine. Dit vernis trekt heel mooi in de nerf: soms helpt het om het nog verder na te wrijven met linnen. §2: Manière d’appliquer les vernis: Aanbrengen van het vernis: Kan op verschillende manieren, afhankelijk van de aard van het vernis. Kan met penseel (bijv. dassenhaar), maar lastig om egaal te krijgen: beter een spons te gebruiken. Een hele fijne spons, gewassen in water, vervolgens in térébenthine om water eruit te halen: uitknijpen, drenken in vernis, uitknijpen tot bijna leeg, levendig wrijven (polir vivement) over oppervlak, ervoor oppassend dat men nergens twee keer over hetzelfde oppervlak gaat; dit om strepen te voorkomen en te zorgen dat het vernis overal even dik is aangebracht. De spons luchtvrij of afgesloten bewaren, zodat deze niet uitdroogt. Ander helder vernis recept: alcohol 16 onces mastix 3 onces sandarak 1 ½ once schellak 1 once glas 2 onces Harsen au-bain-marie smelten in de esprit de vin (=wijngeest, ethylalcohol, spiritus). Fles waarin je dit doet e voor niet meer dan 1/3 vullen, dus groot, om te voorkomen dat het overkookt en brand veroorzaakt. Nosban raadt aan om glas toe te voegen aan de harsen alvorens ze toe te voegen aan de alcohol, zodat ze niet gaan klonteren of op bodem van glas vast komen te zitten: dit maakt ook het roeren makkelijker. Enkele dagen laten rusten. Als nog beetje troebel, filteren door stukje katoen. Of, door trechter gieten: op bodem van trechter (op fles) een stukje katoen en over het gaatje een rond stukje lood met gaatjes. Eventueel herhalen. Aanbrengen van het vernis: Breng vier druppels aan op een chiffon van oude tricot of opgevouwen stukje wol, waarover of waaromheen wit linnen gespannen/gevouwen; als een dot. Te weinig vernis komt niet naar buiten, te veel geeft opeenhopingen. Dikke druppel olijfolie midden op de dot en zacht wrijven; niet twee keer over zelfde plek. Deze olie moet vergelijkbaar zijn met olie die reeds gebruikt is om de porie te vullen. Olie zorgt tevens voor mooi aanbrengen bij gebrek aan terpentine en maakt vernis minder kwetsbaar en krasvaster. Voor opeenvolgende lagen steeds iets minder olie gebruiken. Maar moet bij eerste laag al glimmen. Met vinger kijken of vernis al beetje droogt; blijkbaar moet je dus wrijven tot het droog is? Elke keer dat je er overheen gaat dus iets minder olie gebruiken. Laatste keer met de dot gebruik je een mengsel van olie en esprit-de-vin of alcohol om de vloeibaarheid te verhogen en om strepen in de laatste lagen te voorkomen: geeft een poli brillant, een hoogglanzende afwerking. Laatste laag gebruik je alleen dit mengsel, zonder vernis. Lastig maar geeft mooiste resultaat. Op profiellijstjes met penseel ipv dot. 133 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 §3: Des vernis et autres substances analogues: Oftewel; andere vernissen (variaties op vorige recept). #1. Alcohol Vernis a l’alcool très-siccatif: alcohol 10 delen mastix 2 delen sandarak 1 deel venetiaanse terpentijn 1 deel #2. Alcohol Vernis pour les bois de couleur foncée: alcohol 30 delen korrellak 2 delen sandarak 4 delen mastix 1 deel benzoe 1 deel venetiaanse terpentijn 2 delen #3. Alcohol Vernis pour les objets exposés au frottement: copal 3 delen (liquefié) sandarak 6 delen mastix 5 delen glas 4 delen terpentijn 2 ½ deel alcohol 32 delen #4. Vernis blanc au copal: en verschillende variaties daarop: Copal-olie in rozemarijnolie (vluchtige olie??): (p.262) Op aanraden van M. LeNormand; rozemarijnolie (l’huile essentielle de romarin) gieten over stukjes hars/kopal; vervolgens gebruik je alleen de stukjes die zacht worden. Deze brokjes vermaal je tot een fijn poeder: in aardewerken vat of beker doen; laag van 1 vinger dik. Evenveel (ook 1 vinger dik) rozemarijnolie overheen, roeren met glazen buisje tot dikke egale vloeistof: alcohol toevoegen, niet meer dan 4 druppels tegelijk, terwijl je de beker schuin houdt en beetje ronddraait zodat het zich gelijk verdeelt. Doorgaan tot gewenste dikte bereikt is; assez liquide. Vernis de copal et de gomme laque, par M.Berzélius: (p.262) Volgens Nosban zijn kopal vernissen de mooiste vernissen die er zijn. Het volgende recept geeft een makkelijke manier om de kopal op te lossen in de alcohol, wat nog wel eens problemen kan geven. Kopal in poeder grossière, in delen vloeibare caustische ammonnia/ammonia caustique toevoegen, tot het niet meer zwelt en verandert in een heldere gelatineuze massa die in zijn geheel oplosbaar is in alcohol. De massa verwarmen tot 35º en in kleine delen (van 0,8..?) alcohol toevoegen, die een temperatuur heeft van ongeveer 5º; het mengsel bewegen/roeren na elke toevoeging. Als het geheel goed gemengd is kan men de volgende portie toevoegen. Op een klein bezinksel na, moet dit vernis geheel kleurloos en zo helder als water worden. Het gomme laque vernis (p.263) krijgt men door de gomme laque te koken met een oplossing un peu concentrée de sous-carbonate de potasse. Geeft een mengsel van gomme laque, unie à la partie caustique de l’alcali et du carbonate de potasse. *Hierna wordt beschreven hoe men dit mengsel moet ‘wassen’ of zuiveren; hoe dit precies moet was me echter niet geheel duidelijk (?)]. Dit precipitate is geheel oplosbaar in water van 50º; als men het laat verdampen geeft het een masse pellucide/ een doorzichtige massa, gelijkend op de hars/gomme zelf, die niet meer in water oplosbaar is. Dit vernis moet 134 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 warm aangebracht worden; het geeft een mooi en bovendien watervast vernis, dat mooi glad en gepolijst te krijgen is. Kopal-alcohol vernis: Tips om kopal makkelijker op te lossen: Moyens de dissoudre le copal plus aisément qu’on ne le fait, en ajoutant du camphre à l’esprit-de-vin. Kamfer/ camphre 28 gram (7 gros) oplossen in Alcohol un litre 9 (?); in ronde glazen beker/vaas doen Copal 224 gram (7 onces 3 gros) toevoegen in kleine brokjes Verhitten op een bain de sable (verhit zand) of au bain marie: de temperatuur controleren door de belletjes te tellen, oftewel de tijd die ze nodig hebben om door hele mengsel het oppervlak te bereiken. [??] Dit (warme) mengsel kan meer kopal opnemen dan als je het koud zou proberen op te lossen. Mengsel laten bezinken en heldere oplossing afgieten; de rest bewaren voor een volgende keer. Olie vernis - Recept: (Engels?) Vernis pour meubles: Recept van ‘Un ébéniste anglais’; geeft un espèce d’émail bestand tegen schuren of wrijven (le frottement), kokend water, vetten en zelfs zwakke zuren. Lijnolie une quarte, exprimée à froid. Sence de térébenthine un huitième de quarte. Lijnolie verwarmen, maar niet koken, 10 minuten. Door stuk flanel halen. Voeg de sence de térébenthine toe. Dit vernis aanbrengen met een fijn linnen doekje. Tussendoor geheel laten drogen en met water afnemen om alle stof te verwijderen. Dit vernis dient in veel lagen opgebracht te worden, maar daarna is het niet meer nodig om het nog te polijsten, hoewel het een spiegelachtige glans krijgt. IJzervijlsel vernis/zuur - Recept: Vernis à la limaille de fer: Deze komt uit Journal des Ateliers l’article ébénisterie, tour (zie boven); ingezonden brief uit dat tijdschrift: Le mode d’obtention des acides colorants dans votre Art du Tourneur, gebruikmakend van een oxide (ou seulement un protoxide) is een methode die problemen kan geven. Auteur heeft een simpeler procedé ontwikkeld, met een ijzernitraat of liever een pér....?.. [is slecht leesbaar] de fer en dissolution, van een olieachtige consistentie (de consistance oléagineuse), namelijk limaille de fer of ijzervijlsel in salpeterzuur (nitric acid of eau-forte) meer of minder geconcentreerd; dit kan nog verdund worden met water. Kleine fiole de médecine, daarin nitric acid, daarin à froid une quart (?) van deze hoeveelheid aan ijzervijlsel toevoegen, beetje bij beetje tot al het metaal is opgelost. Dit werk kun je het beste buiten doen aangezien de dampen schadelijk zijn. Deze oplossing geeft een zeer sterk gekleurd (welke kleur?) zuur. Kunt opnieuw ijzervijlsel toevoegen tot oplossing cléagineuse (???). Met een penseel aanbrengen op hout; is een beetje als vernis en “is tevens meer dan een vernis”. Laat houtnerf en tekening mooier uitkomen; auteur maakt vaak geen gebruik meer van een vernis na het aanbrengen van dit zuur. Zou wellicht nog kunnen polijsten na afloop. #5. Barnsteen-olie Recept: Vernis dont la dureté est telle, qu’il resiste à l’eau bouillante: (p.265) Lijnolie 734 grammes (1 livre et demie) + 61 grammes, zie smelten barnsteen Barnsteen 489 grammes (1 livre) --> ambre jaune = barnsteen Lythargyrum 152 grammes (5 onces), pulverisée = loodglit of glit Loodwit 152 grammes (5 onces), pulverisée Menie 152 grammes (5 onces), pulverisé Knoflooktenen 8 tot 9 stuks Lijnolie koken in een koperen pot (niet vertind koper); in een klein zakje het glit, loodwit en menie erin hangen, ervoor zorgend dat dit zakje de bodem van de pot niet raakt. Laten koken tot de olie een bruinige kleur aanneemt: zakje er uit halen. Knoflookteen er in; aan de kook houden. Tot 7 of 8 keer de knoflookteen vernieuwen. De barnsteen pas toevoegen aan de olie nadat deze op de volgende wijze gesmolten is: barnsteen (ambre jaune) met 61 grammes (2 onces) lijnolie boven een hoog vuur verwarmen: als geheel gemengd of opgelost, bij 135 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 de reeds geprepareerde olie (zie hierboven) gieten. Goed roeren, 2-3 minuten laten doorkoken: zeven/filteren. Al deze vernissen (tenzij anders aangegeven? Dat wil zeggen met linnen doekje of dot) aanbrengen met een penseel of spons. #6. Was afwerking en het polijsten van was (p.265) Reeds besproken vernissen kunnen strepen (door wijze van aanbrengen) en barstjes vertonen. Daarom geeft men soms de voorkeur aan was, zeker voor simpeler meubels, want is makkelijk aan te brengen. Meubel wrijven met was en uitsmeren/opwrijven met een kurk (liège). Teveel aan was afnemen met een schraapstaal waarvan de hoekjes zijn afgerond. Daarna nog een keer wrijven met een doek of serge (keperbinding); wrijven tot oppervlak glanst. Altijd weer op te wrijven met wollen doek voor hernieuwde glans. Maar kleur wordt iets donkerder en houtnerf/tekening komt niet zo mooi uit als met een vernis. #7. Encaustiek: (p.266): M. Ernest Goyon, enkele jaren terug een patent verkregen, omdat hij eindelijk een vernis had uitgevonden dat kon evenaren met de mooiste vernissen (even mooi), met was (even makkelijk aan te brengen) en dat geen strepen trekt of barst. Maar vaak nagemaakt en duur verkocht, terwijl je de pasta ook zelf kunt maken: Was 61 grammes (2 onces) Goyon gebruikt gele was, maar blanke misschien nog wel beter. Essence de thérébenthine 122 grammes (4 onces) De was smelten tot hij vloeibaar is en van het vuur halen; terpentijn essence toevoegen, goed roeren tot het geheel is afgekoeld: krijg je een dikke bouillie. Als men wenst de was rood te kleuren kan men orcanette toevoegen aan de terpentijn; wel dient men de was te zeven voor gebruik. Een beetje van deze pasta op een chiffon doen, hiermee over het meubel wrijven, en zoveel mogelijk uitpoetsen. Daarna met borstel en een stukje serge nawrijven tot een zeer glanzend oppervlak is bereikt. Terpentijn doet de was goed oplossen en verdampt vrij snel waardoor je een zeer egale en vrij dunne laag was overhoudt. Deze methode ook al te vinden bij M. Tingry en dans le Manuel du Pé..? en bâtiments, onderdeel van de Encyclopédie-Roret. Recept: Duitse manier van hout polijsten: (p.268) gomme laque 1 deel, in poedervorm, gezuiverd Alcohol 2 delen, rectifié Olijfolie voor aanbrengen - zie hieronder Nosban schrijft dat hij onder de indruk is van Duitse gepolijste meubels, van vaak opvallend ‘simpele’ houtsoorten zoals sapin, frêne en bouleau die doorgaans minder geschikt geacht worden voor mooi gepolijste afwerkingen; men gebruikt daar zogenaamd Weens vernis, vernis de Vienne. Hiervoor maakt men gebruik van het fijnste poeder van schellak - laque en écaille - dat men kan krijgen. Dit is niet altijd even makkelijk aangezien laque van chermes lacca altijd wat onzuiverheden bevat; neem daarom de helderst mogelijke soort. De alcohol en gomme laque (schellak) mengen en verhitten tot ongeveer 50º C terwijl men de hele tijd goed roert. Hoewel dit een niet erg bijzonder vernis geeft, is het door de afwezigheid van terpentine of andere bestanddelen wel weer een opvallend vernis. Aanbrengen met fijn stukje linnen waar men dotje of bol van maakt. Mengsel van 1 deel vernis en 1 deel olijfolie: daar de linnen dot eerst in drenken. Met deze dot wrijft men vervolgens stevig, en altijd met de nerf mee (dans le sens des fibres ligneuses). Hiermee gaat men door tot alles bedekt is met een lichte laag vernis. Breng ongeveer vier lagen aan en laat ze goed drogen. Als het vernis goed uitgehard en gedroogd is kan men het oppervlak polijsten om de gewenste luster te bereiken. Dit vernis is ook aan te brengen met een penseel, maar dan is het wellicht nodig wat meer alcohol toe te voegen. Het polijsten doet men als volgt: doop een stukje linnen in een mengsel van olijfolie en tripel poeder, wrijf hiermee krachtig over het hout wrijven tot de gewenste glans bereikt is. Wrijf het vervolgens nog na met een stuk heel fijn linnen of met een fijn leertje (peau).Het enige nadeel van dit vernis is dat het een beetje 136 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 nadonkert (p.270) of het hout verdonkert, maar wel heel geschikt dus voor mahonie, noten en kersen. En droogt behoorlijk snel, dus met zorg aanbrengen. Recept: Duitse manier om lichte houtsoorten te vernissen: (p.270) Voor lichte houtsoorten en om deze een heldere kleur te geven; zeer geschikt voor houtsoorten als fraxinus excelsior, pinus picea abies, betula alnus, pyrus communus, en citroenhout uit China (?). Wordt op zelfde manier gemaakt als recept hierboven beschreven (p.268-269), alleen gebruikt men hier gomme copale in plaats van gomme laque, waardoor een lichter/kleurloos vernis verkregen wordt. Soms ook nog een heel klein beetje kamfer en/of ether aan toegevoegd. Sommige Weense ouvriers lossen de kopal op in alcohol vapeurs (alcohol dampen) in plaats van in vloeibare alcohol.Ook nawrijven met fijne doek. NB van de auteur: verschil met de Duitsers is dat ze het hout zo doordrenken/verzadigen met het vernis dat helemaal in de porie trekt, dat het bijna niet kán barsten/craqueleren. 137 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970. Met dank aan Diederik Kits Nieuwenkamp p. 324 Varnish Vernis: Een heldere transparante vloeistof die in staat is om zonder verlies van transparantie uit te harden. Een vernis voor kleine dozen, etc.: 2 ounces 'gum of mastic' (masticlak) en 8 ounces sandarac oplossen in een quart 'rectified spirits of wine' (alcohol, gedestileerd) waarna 4 ounces Venetiaanse terpentijn toegevoegd wordt. Een andere vernis; voor groter werk: Los op in een quart 'spirits of wine' (alcohol) 8 ounces sandarak, 2 ounces 'seed lack' (Bolderik, Agrostemma githago?), 4 ounces 'rosin' (hars). Voeg dan 6 ounces Venetiaanse terpentijn toe. Continu roeren tot het opgelost is. Als het gewenst is om een rode vernis te krijgen voor de kleuring van mahonie zonder witte lijnen of 'delicate cross bands' (woelige nerf) voeg dan meer 'seed lack' toe. En neem dan drakenbloed en alkanetwortel waarop 4 ounces alcohol gegoten is totdat de kleur geëxtraheerd is. Filter de vloeistof in een doek en mix dat met de opgeloste sandarac met 'seed lack'. Pure terpentinevernis voor het bedekken van delicate oppervlakken dient zorgvuldig te worden uitgevoerd omdat elke vorm van stof en vuil de transparantie en glans vermindert. De beste sandarac en kleuren dienen te worden gebruikt. Doe een willekeurige hoeveelheid sandarac in een fles of vat en giet zoveel alcohol erbij dat de sandarac net onder staat. Schudden totdat het opgelost is. Voeg dan evenveel 'white resin' als Venetiaanse terpentijn toe en schud het opnieuw. Nadat het even gerust heeft is het klaar voor gebruik. Let erop de fles voor gebruik niet te schudden en alleen het bovenste te gebruiken. Er wordt ook wel aangeraden om het mengsel te verwarmen in water of zand. Gebruik hiervoor een aarden kruik en gebruik de hierboven genoemde ingrediënten en 3/4 van de alcohol, sluit de kruik en verwarm het totdat alles is opgelost. Copalvernis is samengesteld uit lijnzaadolie en copalhars. Het wordt veel toegepast in verf en voor de schilderkunst. Neem 16 ounces copal en laat het smelten op een zacht vuur. Voeg dan 8 ounces gebleekt lijnzaadolie toe en roer het met een houten spatel. Haal het van het vuur, laat het voldoende afkoelen omdat het kan ontbranden als de 16 ounces van de beste terpentijn toegevoegd wordt. Het kan vervolgens voor gebruik naar wens verdund worden met alcohol. Er kan nog opgemerkt worden dat het op mahogany zeer dun opgebracht dient te worden omdat het anders moeilijk droog te krijgen is. Om de droogtijd te verkorten kan een portie 'black rosin' in gesmolten worden. Het zal dan, als het niet te sterk verdund is met alcohol snel drogen. Mastic vernis 'Mastic or mastich' is een transparante hars van de 'lantise-tree'. Voeg 12 ounces van goede mastic korrels in 'one quart' terpentijn. Verwarm het zeer voorzichtig tot alles is opgelost. Het veiligst is het om het in een geglazuurde aardewerken pot in kokend water te verwarmen. Boven het vuur verwarmd, houd dan natte doeken bij de hand om de warmte te temperen. Deze vernis is geschikt voor schilderijen. 138 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Terpentijnvernis kan gemaakt worden volgens het onderstaande recept: Neem een pound gewone terpentijn, 'a quarter of a pound' 'black rosin' en een beetje drogende olie. Los dit op boven een zacht vuur. Als het aan het afkoelen is druppel dan de terpentijnolie erin om te testen of het geen vlam vat. Zoniet voeg dan rustig de terpentijnolie toe waarbij het, als het in kokend water verwarmd wordt, goed vermengt zonder gevaar. Een zwarte vernis Neem 3 ounces asphaltum, 2 ounces 'black rosin', 12 ounces amber en smelt deze bestanddelen. Voeg dan 6 ounces drogende olie en verwarm het mengsel zacht. Voeg dan uiteindelijk 12 ounces terpentijn toe zoals eerder beschreven. Deze en andere beschreven vernis dienen gezeefd te worden met behulp van doeken en gesloten bewaard te worden. Bij het vernissen dient elk oppervlak van het te polijsten werk goed geslepen en “perfectly true” te zijn. 'Then give to the top' (onderlaag) een copalvernis om te voorkomen dat de alcoholvernis gaat craqueleren. Breng dan drie lagen van de witte, harde alcoholvernis aan en polijst de 'ground' als het voldoende droog is. Hierna zullen nog vier lagen aangebracht dienen te worden. 1 laag per dag anders zal het lang duren voordat het voldoende uitgehard is om gepolijst te kunnen worden. Als het voldoende uitgehard is kan het gepolijst worden met een lap met puimsteen en water. Herhaal dit een dag erna met tripoli. Weer een dag later neem 'a rotten stoue' (of stone?) met water en neem af met olie en meel. Enkel meubelwerk kan een kortere procedure ondergaan door maar drie of vier lagen op te brengen waarna het niet gepolijst wordt waardoor een fijne dunne laag (zijdeglans?) vernis verkregen wordt. p. 277 Oil Van dit nuttige bestanddeel zijn verschillende soorten. Het wordt verkregen uit verschillende natuurlijke, dierlijke en plantaardige bronnen. Drogende olie voor schilders is gemaakt door ongeveer one quart lijnzaadolie te koken met two ounces 'litarge of gold' (= LoodIIoxide (Pb) gemengd met loodmenie (Pb3O4)) totdat het opgelost is waardoor de olie dik wordt. Voeg daarbij wat 'sugar of lead' (loodwit/ loodoxide?) en zeef het door een doek. Het dient bewaard te worden in een stenen kruik en kan verdund worden met terpentijn. Enkelen maken de drogende olie rood met 'red lead' en omber; half an ounce to two pounds lijnzaadolie dat op dezelfde wijze als hierboven gekookt wordt. Notenolie omdat deze olie het wit niet verkleurt wordt het gebruikt voor fijne schilderingen waar heldere witten gewenst zijn Spijkolie wordt gemaakt van lavendelbloemen en zorgt ervoor dat de verf beter vloeit Het kan gebruikt worden op een schilderij als het te droog is vooreventueel retoucheren en het af te maken. Olie om mahonie te kleuren. Zie bij Alkanetwortel. 139 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 6 Alkanet Een wortel die, naar ik aanneem, veel gebruikt wordt door meubelmakers om rode olie te maken. De beste bereidingswijze bij mijn weten is als volgt: Neem a quart goede lijnzaadolie waarin a quarter of a pound alkanetwortel, dat zoveel als mogelijk met de hand geopend is, 'that the bark of the rootwich tinges the oil fly of;' voeg hieraan ongeveer een ounce drakenbloed, een andere 'of rose pink' en stamp het uiteindelijk in een vijzel. Verwarm dit middelmatig voor op z'n minst 12 uur, maar beter een dag en een nacht. Filter het met een flanellendoek en bewaar het in een fles. Deze kleurende olie is niet voor elke mahoniesoort geschikt. Het open Honduras dient eerst te worden gepolijst met was en terpentijn om de nerf te vullen, maar in het algemeen wordt hout mooier als het eerst gevuld wordt. Elk mahonie waarvan de kleur niet heel mooi is wordt door deze olie veel mooier. Laat het een tijd drogen voordat het gepolijst wordt. Het gaat erom dat de olie op het oppervlak blijft en gepolijst kan worden waardoor de kleur helderder wordt. p. 289 Polish Het polijsten geeft helderheid aan elk oppervlak. Er zijn verschillende wijzen gebruikelijk bij meubelmakers zoals de vereisten bij verschillende soorten werk verschillend zijn. Soms wordt er gepolijst met bijenwas en een kurk voor binnenwerk waar het ongepast is om olie te gebruiken. Nadat de was met kracht uitgereven is met de kurk wordt fijn gezeefd baksteengruis met een doek gewreven tot alle residuen van de was afgenomen zijn. Een andere mogelijkheid is om te polijsten met een zachte was (een mix van was en terpentijnolie) wat makkelijker werken is. Hieraan kan een beetje rode olie toegevoegd zijn om de kleur van het hout op te halen. Deze methode hoeft niet gepolijst te worden met baksteengruis omdat het teveel aan was met de doek afgenomen kan worden. In het algemeen wordt bij gewoon 'cabinet work' de olie met baksteengruis toegepast. Hierbij wordt lijnzaadolie of met alkanet gekleurde lijnzaadolie gebruikt. Als het hout te hard is, moet de olie een week drogen, maar bij zacht hout kan het mogelijk al na twee dagen gepolijst worden. De steengruis en olie dient samen gewreven te worden waardoor het smeerbaar wordt. Zorg ervoor dat er geen nieuw steengruis aan toegevoegd hoeft te worden omdat dan het werk verpest zal worden. De onervaren handwerker moet ervoor zorgen dat het gruis fijn gezeefd is en dat de olie niet te droog is, anders dient het oppervlak eerst opnieuw geolied te worden zodat er voldoende 'pasta' ontstaat. Door de wrijving ontstaat warmte wat een heldere glans zal opleveren. Uiteindelijk afnemen met zemelen. Stoelen worden gewoonlijk gepolijst met een harde was en met een polijstborstel. De nerf wordt ermee gevuld en later opgewreven zonder gruis of zemelen. De samenstelling die ik aanbeveel is als volgt: Neem bijenwas en een kleine hoeveelheid terpentijn in een schone aarden pan en verwarm dit tot het mengsel een eenheid geworden is dat zal gebeuren door het constant te roeren. Voeg hierbij een beetje 'red lead' dat zeer fijn gewreven is op een steen met een portie fijne oker van Oxford waarmee een kleur verkregen wordt van 'brisk' (levendige) mahonie. Als laatste wanneer het van het vuur genomen wordt, voeg er wat copalvernis aan toe en meng het goed, doe het in een bak water 140 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 en vorm er een bal van. Hiermee kan de kwast voorzien worden van de polijstwas. En zie , met een bal was en een kwast die enkel voor dit doel gebruikt wordt, zullen de meubels in goede orde behouden blijven. p. 45 Beech lijnzaadolie werkt beschermend en voordat 'Japan colour' opgebracht wordt dient het voorzien te worden van een dunne laag loodwit met olie omdat het koken in rode kleurstof schadelijk is voor het hout. p. 177 Copal Copal is een gom geïmporteerd uit de Spaanse koloniën. transparant tot geel en diep bruin. Het is niet oplosbaar in water en ook niet oplosbaar in alcohol zoals harsen gewoonlijk op z'n minst gedeeltelijk opgelost worden. Copal is oplosbaar in etherische olie, met name in lavendelolie. Mogelijk dat het oplost in lijnzaadolie als het tegen het kookpunt verwarmd wordt. Deze oplossing, verdund met alcohol of terpentijn vormt een prachtige vernis, als het goed opgebracht en langzaam gedroogd is een erg harde en duurzame afwerklaag. De vernis wordt toegepast op snuifdozen, theebladen en andere gebruiksvoorwerpen. Het houdt en geeft 'lustre' aan schilderingen en vervallen kleur wordt ermee opgehaald door de barsten ermee op te vullen en het oppervlak weer glad te maken kan het licht weer op een egale wijze reflecteren. p. 263 Mastic 'A transparent resin from the lentice tree. See Varnish.' 141 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826. p. 50 Politoer schellak copal (drakenbloed) alcohol 4 loth 1 loth 1 loth 16 loth p. 53 Zachter hout vereist volgens Stöckel een sterkere en iets dikkere politoer die wordt verkregen door de toevoeging van wat meer schellak. Die Erfahrung hat gelehrt, dass weiches Golz eine Politurmasse von stärkerem d.i. schwerflüssiger Konsistenz; hartes Holz hingegen dünnflüssige Politur verlangt. Die erforderliche Konsistenz lässt sich aber leicht durch Beimischung von etwas Schellack, in Weingeist aufgelöste, hervorbringen. Die übrigen Zusätze, welche üblich sind, als Mastix und Sandarach, thun nicht viel mehr, in Hinsicht des Glanzes, als schon der Schellac für sich thut, und tragen nichts zur Dauerhaftigkeit bei. Wenn nun die Flächen der Tischlerarbeiten mit gehörigen Fleiß bearbeitet und geschliffen worden sind, werden sie hierauf mit seinem Ziegelmehle nochmals abschliffen, wodurch ihnen die letzte Glätte gegeben und das überflüssige Öl weggenommen wird. So zubereitet wird nun die Polirmasse auf folgende Weise aufgetragen: man nimmt einen mehrfach zusammengelegten wollenen Lappen, tränkt diesen mit Politurmasse und legt ihn in einen einfachen Lapppen von altem Kattune, den man zuvor mit einigen Tropfen trocknenden Leinöls gefettet hat, drehet oder bindet solchen so zu, dass die Ecken einen Griff bilden und das Ganze einem Polster ähnlich wird und reibt damit die durch den Kattun sich pressende Politur abwechselnd in Kreisförmiger und gerader Richtung auf die zu polirende Fläche , und fährt so lange damit dort, bis sie überall mit Lack bedeckt ist. Das Fetten des Polsters mit Oel muss so oft erneuert werden, als er anfängt aufzukleben und festzuhalten. Frische Politur wird dann erst auf den wollenen Lappen gegeben, wenn die erstere gänzlich verbraucht ist. Sobald der wollene Lappen keine Politurmasse mehr durchlässt, muss er mit einem reinen vertauscht werden. Hat man durch dieses Verfahren eine glänzende Fläche hervorgebracht, so reibt man nach einer geraden Richting, bis eine spiegelnde Fläche entstanden ist. Diese wird nun nochmals mit einem feinen baumwollen lappen leicht abgerieben, um das Oel abzunehmen und die Oberfläche gänzlich zu trocknen. Da das Oel nur angewendet wird, um das Festhalten des Polirpolsters zu verhindern, und zu viel Oel dem Glanze schaden würde, so muss man sich sehr vorsehen, dass nicht zu viel davon auf den Polirpolster gebracht wird. So einfach dieses Verfahren, die Politur aufzutragen, scheint, so wird doch einige Übung erfordert, und ungeachtet aller angewendeten Mühe geräth nicht jede Politur nach Wunsch, besonders wenn man weiches Holz zu poliren hat. Mann pflegt dieses vorher mit Leimwasser zu tränken, um dessen zu grosse Porosität zu heben, oder man trägt die Politur auf das geölte und mit Ziegelmehl abgeriebene Holz ziemlich stark auf, ohne sich um den Glanz zu bekümmern, lässt sie gehörige trocknen, schleift sie zuerst mit ein wenig gechlämmten Bimsteine und Oel durch Hilfe eines Stück Filzes glatt. Dieser so zubereiteten Fläche den gehörigen Glanz zu geben, bedarf es nur eines leichten Überreibens mit der Politurmasse auf die vorgeschriebene Weise. Das Verfahren, Drechslerarbeiten von Holz zu poliren, weicht von der zuerst geschriebenen Art wenig ab. Da diese aber vor der Spindel polirt werden und sich aso schnell um ihre Achse drehen, wobei sie sich leicht erhitzen, so erfordert dieses einige besondere Handgriffe und Vorsicht. Die zu polirenden Flächen werden erst mit angefeuchtem Schafthalm, und hierauf wenn sie gehörig trocken sind, welches man durch Anhalten von feinen Drechslerspänen und schnelles Drehen zu befordern sucht, mit geschlämmten Bimstein und Oel mittelst eines wollenen Lappens geschliffen. Die feinen Stäbchen und Holzkohlen werden mit kleinen weichen, nach der Form des polirenden Gegestandes geschnittenen Bimstücken geschliffen, weil solche durch den geschlämmten Bimstein ihre scharfen Kanten verlieren würden. 142 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Das überflüssige Oel wird durch trocknende Substanzen, z.B. gebranntes Hirschhorn oder Tripel weggenommen und so die Politur mit dem, auf obenbeschriebene Weise zugerichteten Polirpolster aufgetragen. Da schon erwähnt worden ist, dass die Stücke, welche man vor der Spindel polirt, sich leicht erhitzen, so muss man sich hüten, mit dem Polirpolster zu lange auf einer Stelle zu verweilen, sondern stets hin und wieder reiben, sonst wird die aufgetragene Politur durch die Hitze wieder erweicht und abgerieben. Dadurch entstehen nicht bloss Unebenheiten, sondern der abgeriebene Lack legt sich auch an den Polirpolster und verhindert das freie Durchdringen der Politur, wodurch jener verdorben wird und viel Verlust an dieser entsteht. p. 56 Der höchste Grad von Glanz lässt sich dadurch erreichen, dass man die eimal aufgetragene Politur mit geschlämmten Bimstein und Oel glatt schleift und solche aufs neue, nach der eben beschriebenen Weise, aufsetzt. Durch diese Ächte Politur erhalten die Tischler- und Drechsler-Arbeiten denselben Glanz und dieselbe Schönheit welche der feinste abgeschliffene Kopal- oder Bernsteinlack verschaft, nur gleiche Härte und Dauerhaftigkeit lässt sich nicht von ihr erwarten. Diese Vorschrift ist nicht für die Drechsler aufgeführet worden, sondern da ich mir diejenigen Säulen, die ich zu meinem Arbeiten nöthig habe, selbst verfertige und sogleich auf der Drehebank polire, so glaube icht zuversichtlich, dass es mehrere meiner Collegen geben wird, die ein gleiches thun werden. p. 57 Auf eine andere Art den Kopal zur Lackpolitur in Weingeist aufzulösen. Man benetze den Kopal vorher mit höchst rektifizirten Weingeiste und trocknet ihn dann wieder. Von diesem präparirten Kopale reibt man beim Gebrauche eine Unze zum feinsten Pulver und lässt es in einer papiernen Kapsel abermals zur vollkommensten Austrocknung etliche Tage lang an einem warmen Orte liegen. Dann eibt eine Drachme Kampfer in einem sorgfältig ausgetrockneten serpentinenen Mörser mit etlichen Tropfen Weinsgeist ab, schüttet hierauf das Kopalpulver hinzu, reibt alles recht genau zusammen und schüttet endlich nach und nach in kleinen Portionen vier Unzen alcoholisirten Weingeist dazu. Schon unter dem Reiben wird man bemerken, dass das ganze Kopalpulver aufglöset wird. Man darf daher die Mischung nu raus dem Mörser in ein Glas schütten, ohne dass man nöthig hat, si eerst lange in der Wärme stehen zu lassen, wenn nur der Weingeist die höchst mögliche Stärke hat. Löset man hierauf auch Schellack in Weingeist uf und vermischt beide Flüssigkeiten zu gleichen Theilen, so erhält man eine Lackpolitur; andere Schellack und Sandarach, oder Mastix, auch ein wenig Terpentin: aber alle diese Ingredienzien haben bei weitem nicht so viel Kraft und Dauer, wie der aufgelöste Kopal. p. 58 Lackpolitur auf andere Art Copal 2 loth sandarak 2 loth spijkolie 3 loth salmiak 1 loth korrellak 6 loth venetiaanse terpentijn 2 loth alcohol half pfund olijfolie Man last zwei loth Kopal und zwei Loth reinen ausgelaugten Sandarach in einem rein gut glasurten Topfe auf gelindem Kohlenfeuer zerfliessen; haben sich im Flusse beide Körper aufgelöset und mit einander vereiniget, so last man diese Masse erkalten, zerstösst sie hernach zu einem sehr feinem Pulver, bringt dieses in einen neuen reinen Topf, giesst drei Loth Spickol darauf, setzt er auf gelindes Kohlenfeuer und last es so lange sachte kochen, bis das Spicköl ganz verkocht ist. Dann last man die Masse wieder erkalten, stösst sie zum zweitenmal zu feinem Pulver und stäubt dieses durch ein ganz feines Haarsieb. Hernach stösst man sechs Loth Körnerlack und ein Loth Salmiak zu sehr feinem Pulver und bringt es zugleich mit dem obigen Pulver in ein hinlänglich grosses Glas. Dazu setzt man noch zwei Loth weissen venetianischen Terpentin und ein und ein halb Pfund alcoholisirten Weingeist, bindet die Flasche mit einer Blase zu, sticht des zerspringens wegen, einige Löcher mit einer Nadel durch die Blase und bewirkt die völlige Auflösung im Wasserbade. Sollte die Auflösung etwas zu konsistent sein, so setzt man noch etwas erwärmten Weingeist hinzu. Nach völliger Solvirung wird die 143 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Flüssigkeit während sie noch heiss ist, durch eine dichte Leinwand filtrirt und in einem reinen Glase zum Gebrauch aufbewahrt. Bei der Anwendung nimmt man ein Stück feine reine Leinwand und giebt solcher durch Zusammenlegung die Gestalt eines kleinen Ballens, ungefähr von der Grösse eines Kronenthalers. Auf jenen Ballen giesst man ein Gemengsel von zwei Theilen des gedachten Polirlackes und ein Theil feiner Provenceröl , und reibt dann mit beiden die Oberfläche des Holzes mit grosser Schnelligkeit, dergestalt, dass die Bewegung stets nach der Richtung der Fibern des Holzes zugenommen wird. Ist die Flüssigkeit, womit der Ballen getränkt war, verbraucht, so wird neue aufgegossen, und nun das Auftragen des Lackes sooft wiederholt, bis die ganze Oberfläche des Holzes damit überzogen ist. Man lässt hierauf den Ueberzug austrocknen, worauf eine zweite Lage des Lacks, dann eine dritte und, wenn es erforderlich ist, selbst eine vierte aufgetragen wird. Der erste Auftrag des Polirlacks kann etwas stärker sein, als die, welche darauf folgen. Je schwächer aber diese an sich sind, und je öfter sie wiederholt werden, um so schöner wird der Glanz und die Feinheit. Schleift man über diess die Arbeit gehörig ab, so entsteht eine Politur, die sehr schön ausfällt. Das Verfahren ist sich bei dem Auftragen der Politur aber nicht durchgäugig gleich. Andere verfahren dabei auf folgende Weise: Zuerst streicht man auf die Bahn des Ballens etwas gereinigtes Leinöl und schlägt ein Stückchen Leinwand darüber; auf diese Leinwand bringt man ein wenig von der Lackpolitur und schlägt nochmals ein Stückchen Leinwand daruber, und so reibt man erst zirkelförmig damit auf und zuletzt in geraden Linien. Man darf aber den Flack, den man zu poliren anfängt, nicht zu Gross machen, sondern er muss bei grossen Stücken nur ungefähr eine halbe Elle Gross genommen werden. Weil aber ein solcher Polirlack die fehlerhaften Stellen des Holzes sichtbar lässt, so ist nothwendig, dass solches vorher fein sauber und glatt gearbeitet und dan mit Bimstein und Leinöl sehr glatt abgeschliffen wird. Die Schleifung solcher Arbeit, welche man poliren will, geschieht auf folgende Art: Erstlich schleift man mit einem Stücke ausgeglühten Bimstein die gefertigte Arbeit recht mit Leinöl ab; nach diesem Schleifen nimmt man fein gestossenes und in eine Leinwand gebundenes Ziegelmehl, rollt ein Stück Filz zusammen und schleift mit diesem Filze, Oel und dem Ziegelmehle nochmals, wodurch die Arbeit eine gewisse Feinheit erhält. Nach dem Schleifen wird alle Fettigkeit durch feines trockenes Sägemehl und einen trockenen Lappen wieder weggebracht. Zuletzt nimmt man ein weisses Stück Filz und fein durchgesiebte Kreide, und schleift nochmals, damit auch alle Fettigkeit wegkomme, ausserdem würde man keine schöne Politur erhalten. Ist der aufgetragene Polirlack so volkommen wie möglich ausgetrocknet und erhärtet, dann giebt man ihm den Glanz. Zu dem Behufe wird ein Stückchen feine Leinwand mit gereinigtem Leinöl getränkt, sehr zart gepülverter Trippel darauf gebracht und nun die Oberfläche so lange damit gerieben, bis sie einen ausgezeichneten Glanz angenommen hat. Da aber das Oel diesen etwas verdunkelt, so polirt man die glatte Oberfläche nochmals mit sehr feiner Leinwand oder Kattun. Korrellak 3 loth schellak 3 loth elemi 2 loth venetiaanse terpentijn 1 loth Alcohol 1 pfund Man verfertigt auch eine Lackpolitur, wenn man drei Loth Körnerlack und drei Loth Schellack sehr fein zu Pulver stösst, es in ein Glas thut und noch zwei Loth reines Elemiharz, ein Loth venetianischen weissen Terpentin und ein Pfund alcoholisirten Weingeist dazu setzt, alles in einem Wasserbade auflöset und damit die Arbeit nach eben gegebener Vorschrift behandelt. Allein dieser Lackpolitur steht die Kopallack-Politur weit nach. p. 71 Denn es ist doch unstreitig nothwendig, das ein tischler die Lackirung verstehen muss, denn die polirte Arbeit ist nicht für jeden Hausbedarf geeignet, besonders bei Möbeln, die man zum täglichen Gebrauche nöthig hat, weil die Politur das nicht verträgt, was ein guter Kopal- oder Bernstein-Lackfirniss vertragen kann, weil ihm keine Nässe schadet noch angreift, welches aber bei der Politur nicht zu erwarten ist. p.80 schaapsbeen gebrand witte hondenpoep zilverglit 2 loth 1 loth 6 loth 144 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 loodwit menie 2 loth 3 loth Um einen recht weissen Firniss zu erhalten, nimmt man auf sechs Kannen gereinigtes Leinöl folgende Ingredienzien: 2 Loth klar gestossene gebrannte Schafbeine 1 Loth weissen Hundekoth 6 Loth Silberglätte 2 Loth englisches Bleiweiss 3 Loth Mennige Diese Ingredienzien werden in einen leinenen Beutel gebunden, und in das Gefäss, worin Leinöl kochen soll, gehängt, so, dass derselbe weder den Boden, noch die Wände des Gefässes berührt, sondern wenigstens zwei Finger hoch von demselben entfernt bleibt, und gleichsam in der Mitte frei schwebt, zu dem Ende man einen starken Drath von Eisen nimmt, den Beutel mit dem darin befindlichen Ingredienzien in der Mitte desselben befestiget, und dann quer über den Topf leget. Das hiezu nüsslichte Gefäss ist ein hart gebrannter Topf, welcher so gross sein muss, dass das Oel nur den vierten Theil davon einnimmt. Man giesst dann eben so viel Wasser hinzu, bringt den Topf an ein Kohlenfeuer, und kocht das Oel so lange, bis beinahe alles Wasser verraucht ist. Nachher wird der Firnisstopf abgehoben, der erwähnte leinene Beutel mit den Ingredienzien herausgenommen, und der Firniss mit einer Glastafel bedeckt, einen Tag in die Sonne, oder im Winter auf einen gelind erwärmeten Ofen gestellt, wo sich dann alle Unreinigheiten zu Boden setzen. Das oben stehende gekochte Oel wird sodann ganz behutsam abgegossen und zulezt mit einem flachen, runden, scharfen Löffel abgeschöpfet. Die unten befindliche fette Unreinigkeit, nebst dem noch zurückgebliebenen Wasser welches wie Baumwollenflocken erscheint, wird weggegossen und das Gefäss wieder gesäubert. Dieses Verfahren widerholt man noch zweimal, wo dann ein schöner, heller, von alles Fettigkeit befreiter Firniss das Resultat sein wird. Nach dem letzten Kochen lässt man den Firnis 24 Stunden lang ruhig und mit einer Glastafel bedeckt an der Sonne oder auf gelinder Ofenwärme stehen, damit er sich völlig abklären und alle Unreinigkeiten zu Boden setzen kann. Dann breitet man ein reines leinenes Tuch über einen Trichter, drückt in der Mitte desselben eine Art Vertiefung ein, und lässt den Firniss behutsam durch das Tuch in gläserne Flachen laufen, wobei man sich vorzüglich in Acht zu nehmen hat, dass nichts Unreines und Fremdartiges mit unterlaüft, zu dem Ende man das letzte lieber mit einem Löffel abschöpft und hinzubringt. Die gefüllten Flaschen stellt man hierauf verschlossen an die Sonne, und je langer solche darin stehen bleiben, je klarer und heller wird der Firniss. p. 82 110 Zweite Vorschrift Zu dunkeln Farben und Lackfirnissen nimmt man zwar auch alle vorgemeldeten Ingredienzien, bindet solche in einen leinenen Beutel und hängt diesen auf die vorige Art in das Gefäss; inzwischen kocht man das Oel ohne Wasser, und so lange am Kohlenfeuer bis es genug Konsistenz hat, welches man wahrnimmt, wenn der Schaum anfängt braun zu werden. Während dieser Zeit nimmt man den sich oben zeigenden Schaum behutsam mit einem Löffel ab, und wenn dieses geschehen ist, so hebt man den Topf vom Feuer, sticht ein Stückchen Brodrinde, woran noch einige Brose ist, an ein spitziges Holz, fährt damit oben in dem Oele herum und thut zuletzt in geringener Quantität ganz langsam etwas klar gestossenen calcinirten weissen Vitriol nach und nach hinzu. Wenn der Firniss zwei Tage ruhig gestanden hat, so giesst man ihn durch ein Tuch mittelst eines Trichters in grosse gläserne Flaschen, und stellt solche in die starke Sonnenhitze, wo er sich nach abklären und heller wird. p. 82 111 Dritte Vorschrift zur Verfertigung der Kopal- und Bernstein-Lackfirnisse. loodwit 3 loth vers water 3 kannen zilverglit 6 loth menie 4 loth 145 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 lijnolie 6 kannen Zu sechs kannen auf das best gereinigte Leinöl reibt man drei Loth englisches Bleiweiss mit ein wenig gereinigtem Leinöl auf einem Reibsteine zu einer dicken Farbenmasse und mischt sie dann unter das Oel. Diese ganze Masse bringt man sodann in einen neuen Topf, und setzt noch drei Kannen helles frisches Wasser hinzu. Der Topf muss aber so gross sein, dass das Oel mit dem Wasser nur den dritten Theil desselben ausfüllt, der vierte Theil hingegen dem Austeigen Raum lässt. Nun werden 6 Loth Silberglätte und vier Loth Mennige, beides locker in einen leinenen Beutel gebunden, und dieser schwebend in den Topf gehängt. Diesen Topf mit der Masse setzt man an eine Kohlenfeuer und lässt es zwei Stunden lang kochen. Nach dieser Zeit wird das Geschirr vom Feuer hinweggenommen, mit einer Glastafel zugedeckt, und an die Sonne gestellt, wo es wenigstens drei Tage ruhig stehen muss, damit sich die noch darin befindlichen Unreinigkeiten zu Boden setzen. Sodann nimmt man einen etwas grossen Löffel und schöpft damit den Firniss behutsam in gläserne Flaschen, welche man den Sommer über an die Sonne stellt. Dieser Firniss ist sehr weiss und hell, trocknet geschwind , und verändert die Farbe nicht, daher man damit einen weissen Kopal- Lackfiniss bereiten kann. Deshalb darf kein anderes Oel als gereinigtes genommen, und solches auch nicht länger, als vorgeschrieben, gekocht werden, außerdem der Firniss eine dunkle Farbe annehmen, und nur zu dunklem Grunde zu gebrauchen sein würde. Soll hingegen Holz lackirt werden, so ist nothwendig, dass der Grund vorher recht eben, zuerst mit Schafthalm, dann mit gesiebtem Bimsteine und zuletzt mit einer Bürste abgerieben wird. Dann setzt man nach Befinden der Umstände, entweder einen Leimgrund auf, oder giebt einen Anstrich mit einem gut trocknenden Leinölfirniss, nicht allein, weil dieser weniger kostspielig als Lackfirniss ist, sondern auch sich tiefer in das Holz einzieht (wenn es keine Beize erhalten soll), die natürlichen Schattirungen des Holzes hebt, die Flächen ebener und für den Auftrag des Lackes geschickter macht. Ohne diese Oelfirniss-Auftragung werden das Hirnholz, und die überspännigen Stellen des Holzes nicht leicht für den Lack gewonnen. Wenn dieser erste Anstrich völlig trocken ist, wird solcher nach Umständen ganz oder auch theilweise wiederholt, nachher durch Hülfe des Schafthalms mit Wasser, oder noch besser mit im Wasser fein abgeriebenen Bimstein-Wasser und ein Stück Filz abgeschliffen, dass eine völlige ebene glatte Fläche entsteht, auf welche nunmehro der lackfirniss aufgetragen werden kann. Individuelle Umstände müssen hier den Arbeiter lehren, ob er es für gut findet, seinen Grund zwei- oder mehrmal zu überziehen; allein er muss die Regel neimals übersehen, dass der vorige Anstrich den bestmöglichsten Grad der Trockenheit erhalten hat, ehe er weiter geht. Sind die Holzarbeiten, die man lackiren will, grober und poröser Art, so bedient man sich zur Sättigung des Holzes vorher einer schwachen Leimauflösung von ordinären Tischlerleime. Mit dieser werden die Meubeln nur einmal überzogen, sehr subtil mit schon gebrauchtem Schafthalme abgeschliffen, und dan lackirt. Wird der Lack drei- oder gar viermal übertragen, so bekommen sie eine vortreffliche Dauer und erhalten einen Spiegelglanz, auf dem kein Wasser, Oel oder Fett haften und Flecke machen kann. p. 93 Ist der Grund oder die Fläche, auf die eine oder die andere Weise, eben und rein, so kann der Auftrag der Lackfirnisse, entweder ohne Farbe, oder mit eingerührten Farben, geschehen. Man bedient sich hierzu sowohl der Borsten- als auch der sogenannten Fischpinsel, welche von den haaren der Fischotter gemacht werden, und die nicht zu klein sein dürfen, damit die Arbeit, zum grossen Nachteil derselben, nicht zu sehr aufgehalten wird; denn die Lackfirnisse erfordern einen schnellen, raschen und dreisten Auftrag, besonders die von Weingeist und Terpentinöl, welche oft schon unter dem Pinsel zu trocknen anfangen. Man hat die Pinsel von verschiedener Grösse und verschiedenen Materialien. Die vorzüglichsten Sorten liefert in Deutschland die Fabrik in München. Man kann sich auch solche selbst verfertigen, nur muss man dazu die besten und weichsten Schweins-Borsten wählen, und im Binden darauf Rücksicht nehmen, dass er keine Borsten bei der Arbeit fahren lasse. Diese Lackpinsel werden nach jedesmaligem Gebrauche sogleich gereiniget und auswaschen, damit man sie zu einer andern Zeit wieder gebrauchen kann. Lässt man sie aus Nachlässigkeit oder Unkunde mit Lackfirniss trocken werden, so bindet solcher die Haare so fest aneinander, dass man die Pinsel, um sie wieder gebrauchen zu können, mit Mühe durch erwärmtes Terpentinöl aufzuweichen genöthigt ist, und dann mit halb Lauge und warmen Wasser gereinigt werden können. Natürlich leidet aber dadurch deren Güte. 4) Zum Anstreichen nimmt man nur so viel LackFirniss aus den Flaschen, als man zu einer Arbeit eben nöthig zu 146 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 haben glaubt; doch immer lieber etwas zu viel, als zu wenig, besonders wenn Farben einzurühren sind, wo es sonst schwer halten würde, die rechte Couleur wieder zu treffen. Man giesst dann den nöthigen Lack am besten in rein trockene Gefässe von Porzellan oder Fayence, welche sich gut reinigen lassen, nimmt niemals den Pinsel zu voll, damit kein Firniss abfällt, und dreht ihn bei dem herausziehen einigemal herum, damit der Faden, den der Firniss nach sich zieht, abreisst. 5) Der Auftrag geschieht hierauf mit langen und raschen, dicht nebeneinander geführten Pinselzügen, in gerader Richtung, ohne auf dieselbe Stelle, wo schon aufgetragen ist, wieder zurück zu kommen, weil sich sonst der schon halb geronnene Lack rollt und die Lackirung verdirbt; doch hat man letzteres mehr bei den Weingeist-Lackfirnissen, welche schnell verduften, als bei den Oel-Lackfirnissen, welche länger flüssig bleiben, zu beobachten. 6) Es kommt sehr viel darauf an, dass der Lackfirniss so eben, glatt und gleichförmig als möglich und nicht dicker als ungefähr ein Blatt Papier aufgetragen werde. Ein nachlässig und ungleich aufgetragener Lack reflektirt die Lichtstrahlen sehr unordentlich und nimmt sich daher nicht gut aus, und man kann eine Arbeit, wenn sie auch noch so gut vorbereitet, selbst wenn ihre Oberfläche gleich einem Spiegel glatt und eben gearbeitet und polirt ist, blos durch fehlerhaften nachlässigen Auftrag des Lacks verderben. Zur Vermeidung dieses Fehlers hat man besonders darauf zu sehen, dass der Lackfirniss dünn genug sei; denn wenn er zu dick ist, so kann man einer Seits nicht vermeiden, dass man ihn zu dick aufträgt, und dann bekommt der Firniss öfters Runzeln und trocknet schwer, anderseits bleiben die Eindrücke der Pinselhaare im zu dick augetragenen Lack leicht zurück, und verursachen Striche und Ungleichheiten; ist er aber zu dünne so springt er leicht ab. 7) Der Lackfirniss, gleichviel, ob Weingeist- oder Oel-Lackfirniss, wird kalt aufgetragen. Das auftragen der Weingeist-firnisse muss aber an einem warmen Orte geschehen, damit die Kälte nicht auf dieselben wirkt, sonst werden sie rauch, weiss, und bekommen Ungleichheiten, welche der Lackirung ihre Schönheit entziehen. Zu viel Hitze ist indess dem augetragenen Weingeist-Lackfirniss eben so nachtheilig, denn er bekommt dadurch Blasen, eine ungleiche Oberfläche, wird mürbe und verdirbt. Im Sommer stellt man das Lackirte wohl in die warme Luft, setzt es aber nicht den heftigen Sonnenstrahlen aus, welche demselben schädlich sind. Der Weingeistlack liebt eine gemässigte Wärme, in der er sich gleichsam von selbst ausbreitet und polirt, wo alle Wellen und Pinselzüge zerfliessen und sich in einander verlieren. Der fette Lackfirniss hingegen verlangt einen stärkern Grad von Hitze und kann die des heissen Ofens oder die der Sonne gar wohl vertragen. 8) Nie darf man zu dem folgenden Auftrag schreiten, bis der vorhergehende erst völlig trocken ist. Man erkennt dieses daran, wenn man die umgekehrte Hand gelind darauf drückt und keine Spuren auf derselben zurückbleiben, oder wenn der Fingernagel keine Eindrücke nacht. 9) Man trägt den Weingeist-Lackfirniss, wenn er nachher polirt werden soll, sechs-bis achtmal, und den OelLackfirniss, unter gleicher Voraussetzung, drei- bis viermal auf. Soll die Politur wegfallen, so ist bei jenem ein vierfacher, bei diesem oft ein zweifacher Auftrag schon hinreichend. p. 96. Sind die Aufträge auch noch so gleichförmig geschehen; und scheint die lackirte Oberfläche auch noch so glatt, so werden sich dennoch hin und wieder kleine Unebenheiten oder Ungleichheiten finden, welche niemals durch wiederholte Aufträge, sondern allein durch die Politur weggeschaft werden können. Auch ist es gut, wenn die Arbeit auch fein werden soll, dass man die Lackaufträge zum öftern schleift; die WeingeistLackfirnisse mit feinem geschlämmten Trippel, Baumöl und einem Stücke Filz, zuletzt mit Haarpuder mittelst eines alten seidenen Tuches; die Oellack-Firnisse mit sehr fein im Wasser abgeriebenen Bimsteine und Wasser auch mit einem Stücke Filz, und zuletzt mit Kreide-Wasser und Filz. p. 101 Es sind zwar die Weingeist-Lachfirnisse nicht sehr bei der Tischler-kunst üblich, weil man sie auf Meublen nicht anwendet, sondern nur blos zu musikalischen Instrumenten gebrauchet; da mir aber öfters solche musikalische Instrumente zum Lackiren gegeben worden sind, so kann ich wohl in Voraus sehen, dass dieser Fall auch bei Mehreren eintreten kann, wenn sie Kenntnisse von dieser Lackirung haben. 147 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 115 Von den Weingeist-Lackfirnissen insbesondere. Wenn man rein Harze gröblich pülvert, sie in ein Glas oder in einen Kolben thut, höchst rektifizirten Weingeist (Alcohol) daruber giesst diese Mischung Anfangs in eine gelinde, dann vermehrte, endlich bis zum Sieden erhöhte Wärme bringet, das Gefäss öfters unschüttelt, bis sich das Harz oder mehrere Harze aufgelöset und mit dem Weingeiste zu einem Körper innigst verbunden haben, am Ende die Masse filtrirt: so bekommt man einen Weingeist Lackfirniss. Die Weingeist-Lackfirnisse haben ihren Namen dem Weingeiste zu verdanken, welcher als Mittel dienet, gewisse Harze, die dabei als Grundbestandtheile in Anwendung kommen, so vollkommen als möglich aufzulösen. Dieser Weingeist muss aber höchst rektifizirt, d.i. alcoholisirt sein, wenn er die Harze als brennbare Substanzen, die sich nie im Wasser auflösen, gehörig zersetzen soll. Unter höchst rektifizirtem Weingeist, oder Alcohol, versteht man den reinsten, wasserfreisten, geistigen Antheil in jeder Art des Branntweins, Er ist ein Wesen eigner Art, welches mit keinem andern der bekannten natürlichen oder künstlichen Erzeugnisse verwechselt werden darf, welches bis jetzt auch in keinem der bekannten Naturprodukte als bildener Bestandtheil vorgefunden worden ist, sondern ein Produkt ausmacht, welches aus den bildenden Elementen anderer Naturstoffe erzeugt wird, wenn solche der geistigen oder Weingährung unterworfen werden. – Der reine oder absolute Alcohol erscheint als ein troppfbares Fluidum, durchsichtig, farbenlos u., nicht gefrierbar, durchdringend von Geruch, brennend von Geschmack, leicht verdunstbar in der Wärme und entzündlich, wenn er in gemeinschaftlicher Wärme mit der atmosphärischen Luft der dazu erforderlichen Temperatur unterworfen word. Ganz absolut rein und frei von allen zurückhaltenden Wassertheilen lässt sich indessen der Alcohol nur selten darstellen. Um ihn aber in seinem absolut reinen Zustande darzustellen, ist eine oft wiederholte Destillation desselben nicht hinreichend, weil, dennoch mit dem Alcohole zugleich ein geringer Theil Wasser sich verflüchtiget. Bei Bereitung der Weingeist-Lackfirnisse ist der alcoholisirte Weingeist, oder absolute Alcohol, das Mittel, die Pflanzenharze, als Grundbestandtheile der Lackfirnisse, aufzulösen und solche dergestalt zu dünnen, dass sich solche in flüssiger Form gut und gleichförmig auftragen lassen. Es ist daher nothwendig, sich mit gutem frischen alcoholisirten Weingeiste zu versehen, weil ausserdem auch der geschickteste Künstler, mit den besten Vorschriften versehen, in Ansehung dieser Art Lackfirnisse, niemals seinen Zweck volkommen erreichen und ein gutes Produkt herstellen kann. – Wäre freilich ein Mittel bekannt, die Harze, ohne eine Flüssigkeit, nach der Schmelzung, so lange fliessend und flüssig zu erhalten, als nöthig ist, den Auftrag dünn und gleichförmig zu vollführen: so hätte man kein Fluidum nöthig; allein solche Erfindung ist nicht wohl denkbar, höchstens nur bei Metallen ausführbar, die stark erhitzt werden können. Um einen Lackfirniss von Weingeist zu verfertigen, bringt man die gereinigten Ingredienzien im verkleinerten Zustande so trocken als möglich, entweder in eine gläserne Flasche, oder gemessener in einer gläsernen Kolben, giesst die vorgeschriebene Quantität alcoholisirten Weingeist, oder absoluten Alcohol, auf, welcher aber, mit Inbegriff der Ingredienzien, das Gefäss niemals über die Hälfte füllen darf, setzt entweder die Flasche, mit Unterlage, auf einen warmen Ofen, oder den Kolben in ein Wasser- oder Sandbad, und verbindet die Oeffnung des Gefässes mit nasser Blase, in welche eine starke Stecknadel gesteckt wird, und bewirkt die Auflösung der Harze mittelst der Digestion. Sämmtliche Ingredienzien werden auf einmal, meistens mit einem Zusatze von gestossenen weissen Glase, um das Zusammenhängen der Harze zu verhindern und die Entbindung zu befördern, in das Gefäss gethan, worin die Auflösung vor sich gehen soll. Kommt jedoch Terpentin zu einem Lachfirnisse, wie diess öfters geschieht, um den übrigen Harzen ihre nicht selten eigenthümliche Sprödigkeit zu benehmen und sie milder zu machen, damit nach dem Verdunsten des Weingeistes auf der lackirten Fläche keine Risse oder Sprünge entstehen, wie diess gerne der Fall zu sein pflegt, wenn die gehörige Quantität Terpentin fehlt: so setzt man solchen erst dann hinzu, wenn die ganze Mischung schon einigemal ausgewallt hat, und zwar im flüssigen Zustande, zu dem Ende man den Terpentin in einem andere Gefäße zurvor erwärmt, oder in Weingeist besonders auflösen lässt. Man hüte sich jedoch, zu viel Terpentin beizumischen, weil dadurch auf der andern 148 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Seite nicht minder grosse Nachteile entstehen, indem solche, mit Terpentin übersättigte Lackfirnisse leicht pappartig und gelblich werden, auch nicht gut austrocknen. Die vorzüglichste Sorgfalt, während der ganzen Digestion hat man auf die Feuerung zu richten, damit die Wärme stets einerlei bleibt und nur so viel Kraft hat, die Auflösung der Materien langsam jedoch völlig zu bewirken. Das beste Nahrungsmittel bei Anwendung des Wassers- oder Sandbades sind die Kohlen, in deren Ermangelung Torf. Die Feuerung wird dann so lang gelind unterhalten, bis sämmtliche Ingredienzien aufgelöset sind. Die öftere Umschüttelung befördert die Auflösung beträchtlich; während solcher wird aber die Nadel gelüftet oder so lange herausgezogen, damit sie sich entwickelten Dämpfe einigen Ausfluss haben und das Gefäss nicht zerspringt. Nach der völligen Zersetzung und geschehenen Vereinigung der festen Stoffe mit der Flüssigkeit lässt man das Feuer abgehen, damit sich die Gefässe abkühlen. Jede Auflösung über freiem Feuer muss bei Tafel- und an einem völlig feuerfesten Orte geschehen, wo es hell ist, dass man kein licht nöthig hat, damit die austeigenden, obgleich wenigen Dünste des Weingeistes sich nicht entzünden und die ganze Masse in Flamme setzen können. Auch ist bei der Verfertigung der Oel-Lackfirnisse diese Vorsicht zu empfehlen, und in gewisser Hinsicht noch weit mehr. Wenn die Auflösung beendiget und der Weingeist-Lackfirniss fertig ist, so lässt man die Masse, damit sie sich setzen und reinigen kann, acht und vierzig Stunden in dem Gefässe zugebunden und ruhig stehen, um nicht durch mehrmaliges Filtriren zu viel Verluft zu haben. Sind die Ingredienzien vor der Auflösung mit Fleiss und Sorgfalt von Staub und andern anhängenden Unreinigkeiten gesäubert worden: so ist kein Filtriren über Baumwolle nöthig, sondern man gebraucht nur ein reines Seihtuch von feiner dichter Leinwand, welches man über einen Trichter breitet, den man sogleich auf die Flaschen setzt, wohin der Lackfirniss kommen soll. Es sondern sich hier dann alle noch nicht völlig zu Boden gefallenen Unreinigkeiten ab, und wenn man das Gefäss mit Vorsicht neigt, so bleiben die groben Theile, welche sich nicht aufgelöst haben und mit den Harzstoffen vermengt waren, nebst dem Glase auf dem Grunde zurück, und man erhält einen recht reinen Lackfirniss. Den zurückgebliebenen Bodensatz filtrirt man dann besonders und benutzt ihn zu dunkeln Lackfirnissen. Das beste Gefäss, worin man die filtrirten Lackfirnisse verwahrt, sind starke gläserne Flaschen mit Blase gut verbindet, damit sich der Weingeist nich verflüchtiget. Man setzt sie dann an einen temperirten Ort und lasst sie ruhig stehen. Het eerste recept is er één voor een blanke spiritusvernis waarbij sandarak, mastix en venetiaanse terpentijn worden opgelost in alcohol. Hij voegt er ook nog een kleine hoeveelheid lampolie aan toe. p. 102. Vortrefflicher weisser Glanz-Lackfirniss. Erste Vorschrift sandarak 3 Loth mastix 2 Loth venetiaanse terpentijn 3 loth alcohol 24 loth lampolie 1 gran Man reibt drei Loth gereinigten Sandarach und zwei Loth feinem Mastix trocken auf einem Reibsteine sehr fein ab, vermischt es hernach mit drei Loth cyprischen, oder gereinigten venetianischen Terpentin, bringt die Masse in ein Glas, giesst vier und zwanzig Loth alcholisirten Weingeist und einen Gran Brennöl darauf, verbindet das Glas gut, und löset das Ganze bei gelinder Ofenwärme auf, welche der Verfertigung dieses Lackfirnisses zuträglicher ist, wie das Wasserbad. Zweite Vorschrift, welcher wie Glas glänzet. gomlak 4 loth sandarak 2 loth mastix 2 loth anime 1 ½ loth 149 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 wierook 4 loth alcohol 1 ½ pfund Man nehme von dem besten Gummilack vier Loth; ausgelaugten Sandarach zwei Loth; von den reinsten Mastix-körnen zwei Loth; Animeharz ein und ein halb Loth; weissen Weihrauch vier Loth; pulverisiert Alles miteinander recht fein, bringt es in einen Kolben oder grösses Glas, giesst anderthalb Pfund vom besten Weingeist darauf und lässt solches im Wasser- oder Sandbade auflösen, wobei die Masse öfters umgeschüttelt wird. Zuletzt wird solche mit Sorgfalt filtrirt, und wohl zugebunden verwahrt. – Ist dieser Lackfirniss recht abgetrocknet, so kann er mit geschlämmtem Tripel, Baumöl und einem Stück Hirschleder polirt und zuletzt mit Haarpuder trocken abgerieben werden. Dritte Vorschrift, zu einem sehr hellen Lackfirniss. sandarak 4 loth terpentijn 2 loth alcohol Hierzu nehme man vier Loth auserlesenen und mit Lauge gereinigten Sandarach; zwei Loth weissgesottenen Terpentijn, giesst auf erstern genug von dem besten Weingeiste und stellt ihn in einem Glase auf mässige Ofenwärme, wobei man zum öftern umschütteln muss. Hat sich der Sandarach mehrentheils aufgelöset, so bringe man den Terpentin hinzu und lasse beides in einem Wasser- oder Sandbade völlig auflösen. Nachher wird dieser schöne und helle Lackfirniss, womit man alle licht Farben überziehen kann, ohne dass dieselben an Farbe sich verändern, wie gewöhnlich durch ein doppeltes seidenes Tuch filtrirt. p. 103 Vortrefficher Lackfirniss, welcher sich wie Glas schleifen lässt. schellak 4 loth sandarak 1 loth alcohol 16 loth Man bereitet denselben aus vier Loth hellem und feinem Schellack, ein Loth gereinigtem Sandarach und sechszehn Loth alcoholisirtem Weingeist. Nachdem die Materie zu feinem Pulver zerstossen worden, geschieht die Auflösung in einer gläsernen Flasche auf hinlänglicher Ofenwärme. Nach der Auflösung wird der Lackfirniss, welcher aber etwas dunkel ausfällt folglich nicht auf helle Gegenstände zu brauchen ist, mit Vorsicht abgegossen und filtrirt. Fünfte Vorschrift; ein Kopal- Lackfirniss. copal 2 loth kampfer 1 drachma alcohol 6 loth Der Kopal, wenn derselbe nicht im Feuer geschmolzen, oder im Schwefel- Salpeter- und Essignaphta, oder in rosmarin- oder Lavendelöl aufgelöset werden soll, löset sich im höchst rektificirten Weingeiste nur durchs Kochen bei stärkem Schütteln und dennoch nicht ganz volkommen auf, obschon man durch einen Zusatz von etwas Kampfer die Auflösung befördern kann. Allein der Kopal liefert nicht allein den schönsten und hellsten Lackfirniss, sondern auch sein Glanz und seine Härte werden von keinen andern, selbst nicht vom BernsteinLackfirniss, übertroffen, dass es daher der Mühe wohl werth ist, die verschiedenen Proben vorzulegen, wodurch man einen schönen Weingeist-Lackfirniss von Kopal erhalten kann, ohne die Schmelzung zu Hülfe zu nehmen, die immer auf die Farbe desselben eine nachtheilige Wirkung äussert. Nur wähle man stets licht, durchsichtige und leicht zerbrechliche Stücke, welche man gewöhnlich unter dem Namen Pankopal zu kaufen bekommt; auch ist es gut, denselben vorher etwas zu oxidiren, wodurch er sich etwas leichter im Alcohol auflöset. Das Verfahren ist, wenn man zwei Loth feinen Kopal zu Pulver stösst, und ihn dann in einer papiernen Kapsel etliche Tage lang auf einem warmen Ofen oder mehrere Wochen an der Luft flach ausgestreuet vollkommen austrocknen lässt. Dann bringt man ein Drachma Kampfer in einen sorgfältig ausgetrockneten Serpentinmörser, zerreibt ihn mit etlichen Tropfen Alcohol zu Pulver, schüttet das Kopalpulver dazu, reibt alles eine gute Zeit recht durcheinander und schüttet endlich nach und nach in kleinen Portionen acht Loth Alcohol 150 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 unter immerwährendem Reiben dazu. Schon unter dem Reiben wird man die Auflösung des Kopalpulvers bemerken, so dass man die Mischung aus dem Mörser nur in einem Glase, völlig noch im Wasser- oder Sandbade unterm öftern Umschütteln auflösen lässt, wo man in kurzer Zeit einen schönen und völlig aufgelösten Kopal-Lackfirniss erhalten word. Olievernissen p. 105-106 Verfertigungsarten der fetten Lackfirnisse für allerhand besondere Gegenstände. Wenn jede Art der Lackfirnisse auf alle Gegenstände gleich gut anwendbar wäre, so brauchte man nur Einen Lackfirniss; aber leider! Eignet sich keiner für alle Sachen, denn der Gebrauch ist so mancherlei, das Material so verschieden, die Farben u.s.w. so abwechselnd, dass man auch mehrere Arten Lackfirnisse haben muss, Durch die Erfahrung sind daher eine Menge Lackfirnisse entstanden, welche sich in Folge der eigenen Natur des Gegenstandes vorzugsweise anwenden lassen, und welche in dieser Abtheilung, nach ihrem individuellen Gebrauche, besonders aufgeführt werden sollen. Eine gute dauerhafte Lackirung ist nicht nur in der Tischler-Kunst eine unentbehrliche Sache, sondern sie erhöht ihren Werth ungemein in vielen Stücken; daher sollen auch diejenigen Oel-Lacfirnisse gelehret werden, die in der Tischler-Kunst anzuwenden sind. p. 125 Oel-Lackfirnisse auf allerhand Holzarbeit. copal 8 loth terpentijnolie lijnolie 12 loth terpentijnolie 8 loth Eine Arbeit, welche zuvor nicht mit Leim getränkt wird, erfordert sehr viele Lackfirniss-Aufstriche, ehe sie hinlänglichen Glanz erhält, weil sich derselbe Anfangs zu tief in das Holz hineinzieht und nicht früher zu decken anfängt, bis solches hinlänglich gesättiget ist. Deswegen nimmt man zu den ersten Anstrichen entweder einen ordinären Leinöl-Firniss, oder man bereitet eine Leimtränke auf folgende Art: Man weicht in einem Geschirre schönen hellen Leim in laues Wasser ein, lässt ihn zu einer Gallerte zergehen, kocht ihn bei gelindem Feuer und filtrirt ihn durch reine Leinwand, damit jede Unreinigkeit zurückbleibt. Mit dieser Leimtränke, welche aber nicht zu stark sein darf, überstreicht man mit einem Pinsel das Holz recht egal, und lässt es trocken werden. Dann nimmt man acht Loth gröblch zerstossenen Kopal, thut solchen in einen hart gebrannten und gut glasirten Topf von ungefähr sechs Zoll Höhe und vier Zoll Weite, und giesst einen Esslöffel voll Terpentinöl darauf, so dass der Kopal nur damit angefeuchtet wird. Hierauf setzt man das Geschirr, mit einem Deckel versehen, auf einen mitglühenden Kohlen angefüllten Kohlenschirm, lässt den Kopal ungef“ähr zwölf bis achtzehn Minuten schmelzen, hebt dann den Deckel vom Geschirre ab und rührt mit einem hölzernen Spatel den in Fluss gebrachten Kopal so lange herum, bis man bemekrt, dass er sich völlig augelöset hat. Unterdessen werden in einem andern Gefässe auf Kohlenfeuer zwölf Loth gut gesottener Leinölfirniss (aber zu diesem Behufe darf dieser Leinölfirniss nicht stark oder dick gesotten werden, sondern er muss ganz gelinde sein, weil er durch die Hitze im Beimischen des Kopals vieler Hitze unterworfen ist; denn je gefügiger der Oelfirniss dazu genommen wird, desto flüssiger wird der gefertigte Kopallack, und breitet sich beim Auftragen wie Wasser auf den Gegenstand aus) bis zum Kochen erhitzt und unter beständigem Umrühren mit dem hölzernen Spatel dem aufgelösten Kopal beimischt. Haupterforderniss ist es aber, dass der Kopal und der Oelfirniss in der grössten Hitze mit einander vereinigt werden, weil sonst keine Vereinigung der beiden Substanzen Statt findet. Zwar muss man in der Beimischung des Oelfirnisses mehreremal absetzen und dazwischen mit dem hölzernen Spatel die Masse recht durchrühren, doch muss es in der grössten Geschwindigkeit geschehen, und der Oelfirniss, während dem Absetzen, auch kochend erhalten werden. Nach der Verfertigung dieses Kopal-Lackfirnisses lässt man die grösste Hitze verfliegen und mischet sodann acht Loth erwärmtes Terpentinöl unter beständigem Umrühren langsam bei. Der noch heisse Lackfirniss wird dann durch eine dichte reine Leinwand filtrirt und entweder zum Gebrauche aufgehoben, oder wenn man ihn gleich anwenden will, nach Verlauf von wenigstens zwölf Stunden, (so lange muss er ruhig stehen) mit einem guten weichen Borstenpinsel auf die gebeizte Arbeit dicht und gleichförmig aufgetragen. Hat man der Leimtränke die gehörige Stärke gegeben, so genügen zwei 151 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Aufträge mit den Lackfirnisse; der zweite wird aber erst dann gegeben, wenn der erste volkommen getrocknet ist. Nach völliger Trocknung des Lackfirnisses wird derselbe abgeschliffen, wie bereits schon gesagt worden ist. Het volgende recept is voor een duurzame barnsteenvernis om meubelen mee te vernissen. De bereidingswijze komt overeen met die van het vorige recept. Hier wordt echter na het smelten van een kwart Pfund barnsteen eerst warme terpentijnolie aan de gesmolten hars toegevoegd totdat deze de dikte van siroop heeft gekregen. Aan dit mengsel wordt tenslotte vier Loth van de eerder genoemde Leinölfirniss toegevoegd. Deze vernis is geschikt voor gebeitste en andere voorwerpen die van tevoren met lijmwater behandeld zijn. Er zijn maar twee lagen nodig, die met de kwast worden aangebracht en bijna geen slijpen achteraf nodig hebben. Ein gute dauerhafter Bernstein-Lackfirniss, Meublen damit zu lackiren. barnsteen ¼ pfund terpentijnolie lijnolie vernis 4 loth Man bringt ein Viertel-Pfund guten hellen Bernstein in ein hartgebranntes, gut glasurtes Geschirr, und benesst ihn mit einem Esslöffel voll Terpentinöl. Das Gefäss wird hierauf zugedeckt, auf Kohlenfeuer gebracht und fast eine Viertelstunde geschmolzen. Hierauf wird der Deckel des Gefässes abgehoben, und der geschmolzene Bernstein mit einem hölzernen Spatel oft umgerührt, bis er völlig zergangen ist. Jetzt wird das Gefäss vom Feuer genommen, und wenn die grösste Hitze, unter beständigem Umrühren, verflogen ist, wird erwärmtes Terpentinöl langsam in den geschmolzenen Bernstein geträufelt. Hat sich solcher durch anhaltendes Rühren mit dem Terpentinöle vereiniget, so giesst man mehreres hinzu, bis die Masse einer Syrups-Dicke gleicht, wo man es genau erkennen kann, wenn man einige Tropfen mit dem Spatel auf eine reine Glastafel fallen lässt, und solche etwas schräg hält, bis er ganz langsam ablaufen will. Hernach setzt man noch vier Loth gut gesottenen Leinölfirniss hinzu, lässt die ganze Masse noch einmal auf dem Kohlenfeuer aufwallen und giesst den gefertigten Bernsteinlack durch eine reine dichte Leinwand in ein reines Gefäss und hebt ihn wohlverwahrt auf. – Die Anwendung kann auf gebeisste und andere Gegenstände geschehen, welche man vorher gut mit Leim tränkt, und wenn dieser hinlänglich trocken ist, wird der Lack mit einem guten Borstpinsel, so gleichförmig wie möglich, aufgetragen. Es sind nicht mehr als zwei Anstriche nöthig, nur muss der erste, wie immer, ganz trocken sein, ehe man den zweiten wiederholt. Dieser Lack hat vielen Glanz und viele Festigkeit und braucht gar kein Schleifen. p. 116 Wie kann man lackirten Arbeiten einen schönen Glanz und Feine geben, dass er der Lackpolitur gleich kommt? Durch das Schleifen. Die lackirten Arbeiten, welche mit einem guten Bernstein- oder Kopallackfirniss lackirt geworden sind, übertreffen an Güte und Dauerhaftigkeit die mit Lackpolitur polirten Arbeiten überaus weit mehr. Der lackirten Arbeiten ihren Werth zu geben und ein dem Auge liebliches Ansehen zu verschaffen, kann nicht anders bewerkstelligt werden, als durch das Schleifen. Unter dem Schleifen versteht man im allgemeinen Sinne die Bemühung oder das Geschäft, wodurch alle Unebenheiten, sowohl Erhöhungen als auch Vertiefungen u.s.w. von einem harten Körper weggeschaft oder vertilgt werden, damit derselbe den höchst möglichsten Grad von Glanz, Glätte und Feinheit bekommt. In besonderer Bedeutung heisst Schleifen, jeden grundirten und lackirten Körper so vollkommen zu ebnen und zu glätten, dass nichts Rauhes mehr zu fühlen ist und alle von der grundirten oder lackirten Oberfläche in das Auge fallenden Lichtstrahlen sich so ordentlich und deutlich, wie auf einem Spiegel, abbilden. Es leuchtet von selbst in die Augen, dass das Schleifen keine leichte, sondern eine saure und beschwerliche Arbeit ist, die jedoch nicht unterlassen werden darf, wenn etwas vorzüglich Schónes hergestellt werden soll. Denn ist die Oberfläche, welche grundirt und lackirt wurde, auch noch so scheinbar glatt, sind die Aufträge auch noch so gleichformig geschehen, und hat man bei der Trocknung auch alle Vorsicht angewendet, so finden sich dennoch hin und wieder kleine, oft blos durch Staub verursachte Unreinigkeiten, die man durch wiederholte Arbeit recht schön und fein werden soll, sogar jeden Auftrag. Um das Schleifen und Poliren der verschiedenen lackirten Arbeiten zu bewirken, bedient man sich mancherlei 152 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Hülfsmittel (Polirmittel); hauptsächlich: des Bimsteines, des Trippels, des präparirten weissen Hirschhornes, der geschlämmten Kreide, des Schafthalmes, des Hutfilzes, Baumöles, Wassers u.s.w. Der Bimstein wird theils noch im natürliche Zustande, theils durch vorausgegangene Zubereitung, als Polirmittel angewendet. Geraucht man ihn noch, so nimmt man zwei Stücke Bimstein und schleift solche mit Wasser so lange recht gegen einander, bis sie eine gute Bahn – horizontale Fläche – bekommen haben. Zubereitet zum schleifen wird solcher mit Wasser auf einem Reibsteine sehr fein, wie man pflegt Farbe zu reiben, abgerieben. Besser ist es noch, wenn man ihn vorher im Feuer recht durchglüht. Man hat vorzuglich zwei Sorten von Bimstein: den grauen und weissen. Der erstere, welcher inwendig glänzt und aus meistentheils grossen Stücken besteht, die auf dem Wasser schwimmen, und recht rein und schwammig (porös) sind, hat den Vorzug. Der Trippel wird, wie der Bimstein, gerieben und durch mehrmaliges Schlämmen zum feinsten Staube bearbeitet. Man findet ihn bald von grauer, bald von gelber Farbe; letzterer ist gewöhnlich der beste. Das Schlämmen geschieht auf folgende Art: Man reibt den Trippel zuerst zu Pulver, benesst dieses dann nur mit wenig Wasser und reibt von Neuem, bis man die Masse für fein genug hält. Dann bringt man diese in ein angemessenes Geschirr, schüttet Wasser auf, rühret fleissig um, giesst, wenn die groben Theile niedergesunken sind, das Wasser in ein anderes Gefäss, lässt auch dieses völlig setzen und giesst nach einiger Zeit das klare Wasser behutsam ab. Das Residuum wird endlich getrocknet, noch einmal abgerieben, und dieses ist dann der feinste Trippel. Mit den zuerst übrig gebliebenen gröbern Theilen verfährt man wieder so, reibt sie hinlänglich ab, giesst Wasser auf, rührt es um, lässt es setzen und bewahrt den feinen Bodensatz, wenn zuvor das reine Wasser abgesondert worden ist. Eben so verfährt man mit der Kreide. Auf möglichste Feinheit der Polirmittel kommt hier Alles an, denn die gröbern Theile würden beim Abschleifen lauter kleine, wiewohl einzeln nicht sichtbare Risse oder Eindrücke zurück lassen, welche den hellen Glanz der Politur verhindern, oder ein blindes Ansehen geben würden. Das weisse präparirte Hirschhorn dient als feines Polirmittel; nur muss es vor der Kreide gebraucht werden, denn die Schleifung mit Kreide gibt der geschliffenen lackirten Arbeit erst das Feine. Der Schafthalm wird vor dem Gebrauche, da wo ein Knoten ist, in kurze Stücke zerschnitten, an einem Ende fest zusammen gebunden und am andern Ende dergestalt abgeschnitten, dass alle Knoten hinwegfallen, weil diese dem Schleifen nachtheilig sind. Diesen zusammengebundenen Schafthalm taucht man in warmes Wasser, drückt alles Wasser von selbigem wieder heraus und lässt ihn etwas abtrocknen, damit er die allzugrosse Sprudigkeit verliert, geschmeidiger wird und nicht zu stark angreift, doch in dem Grade, dass er weder zu nass noch zu trocken ist, denn im ersten Falle verursacht er ein Schmieren, im ander macht er Streifen. Es kommt aber bei der Anwendung dieser Hülfsmittel, zum Behufe des Schleifens und Polirens, sowohl der Gegenstand, als auch die Lackirung selbst in Betrachtung. Da wo man mit rohen Stücken Bimstein, der Form wegen, nicht hingelangen und schleifen kann, ohne die scharfen Kanten oder Ecken zu verletzen und dadurch einen wesentlichen Theil der Schönheit zu beeintrachtigen, gebraucht man das Polirmittel in Gestalt des Pulvers. Nicht weniger findet ein Unterscheid zwischen der Gattung von Lackfirnisse Statt. Die WeingeistLackfirnisse z.B. werden mit feinem geschlämmten Trippel, Baumöl und einem Stücke feinen Filz geschliffen und zuletzt mit einem weichen reinen Tuche und Haarpuder recht abpolirt, auch polirt man sie mit weissem präparirten Hirschhorne, einem Stücke Filz und Baumöl, zuletzt aber mit feiner Kreide, und trocknet sie, nach dem Schleifen, mit einem alten seidenen Tuche trocken ab. Die Oel-Lackfirnisse hingegen schleift man zuerst mit der fein abgeriebenen Bimsteinmasse, einem Stücke Hutfilz und Wasser, und zuletzt mit Wasser, Kreide und einem Stücke weichen Filz. Jede lackirte Sache, welche geschliffen und polirt werden soll, muss genugsam mit Lackfirniss überzogen und wohl trocken sein, weil ausserdem die Schleifung nicht angewendet werden kann. Es wird nicht nöthig sein, die Gründe erst weitläufig auseinander zu setzen, da sie vor Augen liegen. Auch müssen die Gefässe, worin die Polirmittel kommen, vorher sorgfältig untersucht und gereiniget werden, denn ein einziges darin befindliches Sandtdruchen u.dgl. würde die ganze Arbeit verderben. Das Schleifen geschieht aber nicht linienartig d.h. perpenticular oder horizontal, sondern in beständiger kreisformiger Bewegung, dergestalt, dass keine Stelle ungeschliffen bleibt, aber auch keine mehr, wie die andere, angegriffen wird. 153 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Nur vor dem Schleifen und Poliren geschieht das Ebnen der rohen Fläche, als Zubereitung, der Quere nach. Der Unterschied zwischen geschliffener und ungeschliffener, polirter und unpolirter Lackirung ist sowohl dem Gefühle, als auch dem Geschichte, sehr auffallend, und man wird sich gewiss gerne der Mühe, welche mit dem Schleifen und Poliren verbunden ist, unterziehen, wenn man diesen Unterscheid einmal wahrgenommen hat. Das Schleifen und Poliren ist sich aber weder bei allen Lacksorten, wie schon bemerkt worden ist, noch weniger bei den verschiedenen Gegenständen, einander gleich, sondern wird auf verschiedene Weise behandelt. Man verschafft sich daher in Rücksicht des Schleifens der lackirten Holzarbeiten einen grossen Vortheil, wenn vor dem Auftragen, entweder mit Farbe und Lackfirniss, oder mit letzterm allein, die Fläche – der Gegenstand sei welcher er wolle – so glatt und eben, wie nur immer möglich ist, zubereitet wird; man hat dann in der Folge nur halbe arbeit. 154 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Stöckel, H.F.A. Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher. Neurenberg 1815. p. 63 Bernsteinfirniss, welcher zum lackiren bei Wagen und Meublen bestimmt ist. Barnsteen Terpentijnolie Lijnolievernis p. 78 Ein schöner rother Anstrich, welcher an Glanz und Schönheit dem Englischen ganz beikommt. = gekleurd p. 81 Eine herrliche und noch ganz geheime Lackirung, welche an Farbe dem Mahagoniholz ganz ähnlich ist, wo vorher nicht erst gebeizt werden darf, und sich an Farbe nie verändert. = gekleurd. p. 106 Firniss zum lackiren der Stöcke. = gekleurd p. 125 Lackirung für Kunst- und Horndrechsler schellak 4 loth mastix ½ loth alcohol 4 queerfinger p. 133 Weingeistfirniss, welcher zu musikalischen Instrumenten anwendbar ist. sandarak 4 unzen gomlak 2 unzen mastix 2 unzen elemi 1 unze alcohol 1 kanne terpentijn 2 unzen . 135 Instrumente zu lackiren. = gekleurd schellak 6 loth sandarak 1 ½ loth elemi 1 loth drakenbloed 1 loth orleaan ¼ loth alcohol zoveel als nodig p. 136 Welcher sehr fest ist, und womit Rohr und Stöcke lakirt werden können. schellak 4 loth mastix 1 loth alcohol p. 213 Bemerkungen über die vom Mahagoniholz verfertigte Arbeit. In der Zeit als das Mahagoniholz in Deutschland bekannt und eingeführet wurde, musste man sich bemühen aus dergleichen Holz verfertigte Arbeiten an Farbe dunkel zu machen, und je dunkler man es (aber ohne eine Beize und Farbe) bringen konnte, je höher wurden solche Arbeiten geschätzet. Jetzt aber ist es das Gegentheil, denn man behält seine natürliche helle Farbe bei. Vor Zeiten wurde die verfertigte Arbeit mit Oehl, Drachenblut und Bimstein abgeschliffen, wodurch es eine schöne dunkelrothe Farbe und gute Politur erhielte, wie ich in meiner ersten Ausgabe 1795 gelehret habe. Diese Bearbeitung fällt aber jetzt gänzlich weg. Wie diesen verfertigten Arbeiten eine schöne Politur und ihre natüliche Farbe auf immer wieder zu geben, werde ich hier sehr deutlich lehren. 155 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 214. Politur auf das Holz zu bringen. Wenn die Arbeiten vom Mahagoniholz gut gearbeitet sind, müssen solche sehr fein mit feuchtem Schachtelhalm abgeschliffen werden. Nach diesem Schleifen nehme man weisspräparirtes Hirschhorn, ein Stück weissen festzusammengerollten Filz, und wenig Wasser, schleife die Arbeit recht damit ab, wodurch das Holz zu einer feinen Spiegelpolitur gebracht wird. Nach diesem Schleifen reiniget man die geschliffene Arbeit mit einem weichen leinenen Tuche. Um den Glanz zu vermehren und ihm eine gute Dauer zu geben, muss ein gutes Polirwachs darauf setzen, welches auf folgende Art verfertiget wird. p. 214. Verfertigung des Polirwachses bijenwas ½ pfund colophonium 1 loth terpentijnolie 8 loth Man schneidet ein halbes Pfund gelbes Wachs in kleine Stückchen, bringt solches in einen reinen Tiegel, und lässt es auf gelindem Kohlenfeuer zerlaufen, wo man 1 Loth klargestossenes Colophonium darunter rühret. Ist das Colophonium zerstossen, und hat sich gänzlich mit dem Wachse vereiniget, so hebt man den Tiegel mit der Masse vom Feuer, und rühret noch 8 Loth erwärmtes Terpentinöhl darunter, wobei fleissig umgerühret werden muss, damit sich alles wohl miteinander vermische. Wenn diese Masse erkaltet ist, streicht man sie ganz dünne auf die vorher geschliffene Arbeit, zerreibet sie mit einem Stück reiner lindener Rinde, durch dieses Reiben dringt das Polirwachs nicht nur recht in die Poros, sondern man kann es dadurch recht verreiben, damit es egal darauf zu stehen kommt. Nach diesem Reiben wird es nochmals mit einer Polirbürste recht abgerieben, und zuletzt mit einem weichen leinenen oder noch besser seidenen Tuche recht abpolirt, dadurch erhält die Arbeit einen so schönen dauerhaften Glanz, als wenn sie auf das feinste lackirt wäre, und wird sich an Farbe nie verändern, sondern beständig ihre natürlich helle Farbe behalten. 156 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen 1839. p. 120 – II Lakvernissen, welke voornamelijk voor zelfstandigheden van hout gebruikt kunnen worden. Vóór men houten voorwerpen verlakken kan, worden nog eenige voorbereidingen vereischt. Vóór alle dingen moet de oppervlakte volkomen glad zijn, hetwelk men niet door schaven verrigten kan. Ook de meeste vaste houtsoorten hebben niet zelden scheuren en kleine gaten, welke vooraf met stopverf digt gestopt moeten worden, hetwelk daarna met eene polijstplaat (schrabstaal) goed afgetrokken moet worden. Zouden zich hierbij nog weder scheuren of gaten vertoonen, dan wordt het toestoppen en bewerken met de polijstplaat zoo dikwijls herhaald, totdat de oppervlakte volkomen effen en glad is. Daarna schuurt men dezelfde eerst, dwars over de draden van het hout heen, met een stuk vochtig gemaakten puimsteen of met schaafgras of met vischhuid, volkomen glad. Alsdan schuurt men de oppervlakte, in kringvormige beweging, met droog fijn gezift poeder van puimsteen, of ook met polijstpoeder, b.v. met tripel of gecalcineerden wijnsteen, en geeft aan dezelve aldus de grootste gladheid; bij welke bewerking men van tijd tot tijd, door middel van eene natte spons, de onzuiverheden wegneemt. Verkiest men bij zeer naauwkeurig vereischt wordend werk eene nog hoogere gladheid voor den dag te brengen, dan wrijft men het alsud geslepen voorwerp nog lang na met stijfselpoeder, door middel van een zijden doek. Alsdan wordt, na deze voorbereiding, het hout met lijm gedrenkt, of met loodwit, dat met lijmwater is afgewreven en aangemengd, een paar malen bestreken; wanneer nu deze grond gedroogd is, wordt het vernis opgestreken. Vette olievernissen worden slechts 2 of 3 malen, de dunne wijngeestvernissen daarentegen zoo dikwijls opgewerkt, dat dezelve een voldoend bekleedsel gevormd hebben. Verlakkingen, welke naderhand afgeslepen zullen worden, moeten meerdere bestrijkingen hebben, opdat het vernisbekleedsel, na de slijping, door het verlies, dat dezelve te weeg brengt, nog eene voldoende dikte overhoudt. Ook aan donkere kleuren en verwen, hetwelk bij heet weder verrigt wordt, geeft men een dikker lak, dan aan diegene, welke met lichtere kleuren, of bij koud weder geschieden. Is het lak volkomen droog, dan wordt hetzelve, door middel van een weinigje boomwol, die men in boomolie gedoopt heeft, met fijn geslibt tripel afgeschuurd, daarna met een linnen doek schoon gewreven en eindelijk met waschleder de glans bijgebragt. Hoe fijn verlakte zaken behandeld moeten worden, leert het in ’t vervolg medegedeeld voorschrift. p. 121 – 1. Lijm of stopverf voor het aanvullen van de holligheden, en voor het effen maken der oppervlakten van hout, door het opwerken van lak. a. 8 looden goede kastenmakers lijm worden met een Ned. Pond regenwater zoo lang gekookt, totdat de lijm goed gesmolten is; men zorgt, door de pan niet aan eene te groote hitte bloot te stellen en de lijm van tijd tot tijd goed om te roeren, dat dezelve niet aanbrande. Alsdan doet men daarbij: ½ lood aluinpoeder 12 looden roggemeel en roert nu het mengsel goed door elkander. Alsdan worden 3 of 4 vellen vloeipapier in een ruimen schotel, en zoo veel fijn geslibt zaagmeel in het lijmdeeg gekneed, totdat er eene taaije stopverf ontstaan is, door middel van welke men alle scheuren en gaten in het hout op de duurzaamste wijze digten kan. 122. b. Met warm lijmwater worden loodwit, omber, menie en een weinig goudglid op den wrijfsteen tot een taai deeg gewreven. Nog vaster wordt de stopverf, wanneer men, in plaats van lijmwater, sterk gezoden lijnolievernis neemt, en er een weinig barnsteenvernis toevoegt. Deze stopverf wordt door middel van een houten staafje, in alle voegen, spleten en gaten van het hout gewerkt. c. Fijn geschaafd en gezift krijt verbindt men met heet lijmwater van vischlijm bereid; men vormt daaruit eene 157 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 dikke brijachtige masse, waarmede men, door middel van een dun mes, alle reten en gaten door stijf indrukken goed toestopt. p. 123. – 3. Afgetrokkene (gebeizte) zelfstandigheden a. Met Barnsteenvernis barnsteen 4 looden zuiver terpentijnolie 6 looden gezuiverd lijnolievernis 2 looden gemakkelijk drogend Men doet den grof gestampten barnsteen in eenen aarden pot, giet er een halven eetlepelvol terpentijnolie op, schudt den barnsteen goed om, en laat den pot eenige uren toegedekt staan; alsdan legt men eenige kolen inder denzelven, en neemt van tijd tot tijd het deksel er af, om de stof met een staafje van hard en wit hout goed om te roeren. Wanneer nu de barnsteen goed gesmolten is, zet men de pan van het vuur, en laat dezelve voor een groot gedeelte verkoelen, waarna men langzaam, en onder aanhoudend omroeren, er zoo veel van de terpentijnolie bijvoegt, totdat het vernis de vereischte lijvigheid bekomen heeft. Thans zet men de pan weder op het vuur, en laat het vernis eenige malen opwellen, waarna men het kokend heet gemaakt lijnolievernis, onder vlijtig omroeren, daarmede vermengt, en vervolgens weder verkoelt, maar, nog laauw-warm zijnde, wordt het nu gereed zijnde vernis door een linnen doek in eene zuivere drooge flesch gefiltreerd. Het geeft aan houten voorwerpen, welke afgetrokken (gebeizt) en met lijm gedrenkt zijn, door ze twee malen met hetzelve te bestrijken, eenen fraaijen glans; echter kan dit vernisbekleedsel niet geslepen worden. b. Met Kopalvernis copal 4 looden grof gestampt terpentijnolie 4 ½ looden gezuiverd lijnolie vernis 6 looden dat gemakkelijk droogt Men doet de kopal in een langwerpigen pot, van ongeveer 5 duimen hoogte en van 3-4 duimen wijdte; giet alsdan ½ lood terpentijnolie er op, schudt de kopalstukken goed om, zoodat deze alle door de terpentijnolie vochtig worden. Alsdan sluit men den pot met eend eksel of met een omgekeerd bord, zet denzelven vervolgens op gloeijende kolen, en laat hem daar 10 – 12 minuten staan. Begint nu de kopal te smelten, dan roert men dezelve met eeen staafje van wit en hard hout om, en houdt hiermede zoo lang aan, totdat dezelve volkomen gesmolten is; alsdan giet men langzaam, en onder voortdurend omroeren, het kokend heet gemaakt lijnolievernis er onder, waarbij men het vuur versterkt; men laat het vernis daarna nog eenige malen opwellen, zet dan den pot van het vuur en laat het verkoelen. Dit geschied zijnde, giet men de overige warm gemaakte terpentijnolie, onder gestadig omroeren, er bij. Nog warm zijnde, wordt vervolgens het vernis door linnen in eene zuivere, drooge flesch gefiltreerd, en deze goed gesloten op eene warme plaats eenige dagen in ongestoorde rust staan gelaten. Alvorend men dit vernis gebruikt, bestrijkt men de houten voorwerpen met een dun lijmwater of met gewoon lijnolievernis; wanneer deze grond behoorlijk opgelegd en goed droog is, brengt men het vernis met een ‘goed geslepen’ punstkwast daarop, en strijkt het gelijkvormig uit. Gewoonlijk is ééne bestrijking met dit vernis voldoende; mogt echter eene tweede noodzakelijk zijn, dan wacht men daarmede zoo lang, totdat de eerste volmaakt droog is. Daarna wordt het volkomen droog vernis-bekleedsel zorgvuldig afgeslepen en gepolijst. p. 125 – 4. Gedraaide zelfstandigheden van palmboomhout te verlakken. a. schellak 4 looden elemi 1 lood venetiaanse terpentijn 1 ½ lood alcohol 16 looden Het schellak en de elemihars worden, tot een fijn poeder gebragt, in eene wijde flesch gedaan, waarin zich de wijngeest bevindt; vervolgens wordt de flesch, duchtig omgeschud en goed toegestopt, op eene warme plaats 158 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 of in de heete zonnestralen gesteld. Hier blijft zij zoo lang staan, onder dagelijsche herhaalde omschudding, totdat het harspoeder zich bijna volkomen heeft opgelost. Alsdan doet men den door eenige warmte gesmolten terpentijn er bij, sluit spoedig weder de flesch met een nieuw stuk blaas, opdat er geen wijngeest verdampe, en eenige reeds opgeloste harsdeelen zich afscheiden, schudt de masse goed om, herhaalt dit dagelijke eenige malen, en laat haar aldan zoo lang op die warme plaats staan, totdat de oplossing volkomen bewerkstelligd is. Thans zijgt men het vernis door linnen in eene zuivere flesch, welke men goed gesloten ten gebruike bewaart. Het wordt op dezelfde wijze als het vorige vernis opgewerkt, en bekomt reeds door wrijven met een zachten wollen doek een hoogen glans; doch men mag het vernis, wegens den terpentijn, niet veel met eene warme, vochtige hand aantasten, dewijl het daardoor verblind en dof wordt, en daardoor een nieuwe afwrijving vereischt. 126. – b schellak 10 looden in korrels sandarak 4 looden elemi 3 looden venetiaanse terpentijn 4 looden gezuiverd gestampt glas 8 looden alcohol 7 ½ Ned. Oncen De harssen worden, na tot een fijn gezift poeder gebragt en met het gestampte glas gemengd te zijn, in een kolf gedaan, waarin zich de alcohol bevindt, en deze wordt, na het mengsel eene wijl lang goed omgeschud te hebben, in het zandbad geplaatst. Hier blijft de kolf zoo lang, terwijl men het omschudden dikwijls herhaalt, liggen, totdat de oplossing der deelen volkomen bewerkstelligd is. Daarna zijgt men het vernis door in zuivere fleschjes, en brengt het in aanwending zoo als het vorige. 5. Onafgetrokkene (ungebeizte) voorwerpen van wit hout te verlakken gekleurde lak met cromaatgeel p. 127. - 6. Vernissen tot stoelen, tafels, schrijnwerk, lijsten en andere voorwerpen, welke aan schuren zeer onderhevig zijn. a. Vast blinkend kopalvernis copal 6 looden helder doorschijnend sandarak 12 looden gezuiverd mastix 6 looden in korrels wit glas 8 looden poeder venetiaanse terpentijn 5 looden alcohol ½ Ned. Pond Men zoekt de helderste stukken kopal uit, smelt dezelve in eene nieuwe, goed verglaasde pan boven een matig kolenvuur, en gesmolten zijnde, droppelt men de vloeibare hars van lieverlede in koud zuiver water, welke droppels, na verhard te zijn, in vloeipapier gewikkeld, en eenigen tijd, ter volkomene afdrooging, aan eene warme plaats blootgesteld worden. (Zie wijngeest lakvernissen A. 1.b. bladz. 73) Van deze kopal wrijft men 6 looden tot fijn poeder, zoo ook het sandrak en den mastik, en mengt deze drie harspoeders en het glaspoeder goed dooreen, doet het mengsel in een ruime kolf, en voegt er den terpentijn en den alcohol bij, schudt alles goed om, en zet de kolf in het zandbad. De verdere behandeling wijkt van de overige kopal-wijngeestvernissen niet af. Verkiest men nog meer zelfstandigheid aan het vernis te geven, dan kan men er nog wat meer sandrak en terpentijn bijvoegen; doch door te veel terpentijn wordt het ligt pekachtig en klevend, en wil alsdan slechts langzaam droogen. p. 128. – b. Vast en zacht taai glansvernis sandarak 6 looden elemi 2 looden 159 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 anime 2 looden kamfer ½ lood alcohol ½ Ned. Pond De tot poeder gebragte harssen worden in eene kolf gedaan, waarin zich de alcohol bevindt, de kolf wordt, met een stuk blaas goed gesloten, in het waterbad, bij herhaalde omschudding, zoo lang verhit, totdat de oplossing der harssen volkomen daargesteld is. Dit en het vorig vernis kan men ook gebruiken, om aan de met dikke waterverwen bestrekene vlakten een beschermend vernisbekleedsel te geven. p. 129. – c. sandarak 6 looden gezuiverd mastix 2 looden helder in korrels venetiaanse terpentijn 1 lood gezuiverd gestampt glas 4 looden alcohol ½ Ned. Pond De bereiding van dit vernis, hetwelk zoo duurzaam is als dat met het kopal vervaardidgde, is als het voorgaande. d. Rood meubelvernis schellak 2 looden colophonium (?) 2 looden wit spiegelhars sandarak 3 looden gezuiverd venetiaanse terpentijn 3 looden drakenbloed ½ lood alcohol ½ Ned. Pond Men behandelt met de bereiding van dit vernis als te voren. p. 129 – 7 Vernis voor schrijnwerk, beschotten, trappen, leuningen, rieten of matten stoelen en voorwerpen van eikenhout en ijzeren traliewerk. sandarak 12 looden gezuiverd schellak 4 looden in bladen colophonium 8 looden witte spiegelhars, of in plaats daarvan, zuiver witte pijnhars terpentijn 8 looden gezuiverd glas 8 looden Deze harsen worden elk op zich zelve tot poeder gebragt, en in den wijngeest in eene met blaas gesloten kolf, onder herhaald omschudden, op een schotel met zand, die boven kolen verhit wordt, opgelost. Is de oplossing bewerkt, dan opent men de kolf, doet er den verwarmden terpentijn in, schudt de kolf ter dege om, sluit op nieuw dezelve met een stuk blaas, en verhit haar zoo lang, totdat de terpentijn zich innig met de vloeistof vereenigd heeft; waarna men het vernis eenigzins laat verkoelen en over boomwol in zuivere, goed sluitende flesschen doorzijgt. Verkiest men, dat het vernis een hooger rood bekome, dan vermindert men bij de bereiding de hoeveelheid des sandraks, en vermeert dezelve met even zoo veel schellak, en voegt er een weinig drakenbloed bij. Dit vernis wordt menigvuldig wegens deszelfs hoogen en bijzonder fraaijen glans gebruikt, maar is niet zoo duurzaam van aard als het kopalvernis bij No. 6.a; wegens deszelfs dikte zijn twee bestrijkingen volkomen toereikende. 8. Vernis voor toilet- en werkdoozen met portretten, landschappen en andere schilderstukken. p. 131 - b. In plaats van het lak tot voorwerpen van kunstdraaijerij (bladz 124 nr. 4), kan men ook zeer voordelig het lak, naar het volgend voorschrift vervaardigd, bezigen. sandarak 5 looden gezuiverd mastix 2 looden in korrels 160 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 kamfer ¼ lood alcohol 1 ½ Ned. Pond Men doet de fijne poeders deze beide harssen en de fijn verdeelde kamfer met den wijngeest in eene flesch, met een langen hals voorzien, sluit dezelve naauwkeurig, schudt het mengsel lang en goed om, en laat het glas zoo lang op eene matig warme plaats staan, totdat de oplossing volkomen bewerkt, en het vernis helder geworden is; waarna hetzelve door eenen fijnen doek gefiltreerd en in goed sluitende flesschen bewaard wordt. Gedroogde en op papier gekleefde planten worden met dit vernis bestreken. Door geen worm beschadigd, blijven de kleuren, welke zij bij het droogen behouden hebben, volkomen bewaard, en de verbleekte worden veelal door hetzelve weder levendig. Aangezien het vernis niet springt en zeer blinkend is, kan men het zeer dun opwerken. p. 132 9. Hout, het mahonie gelijkende, af te trekken (Beizen) p. 147 – 18. A. Wandelstokken en Spaansch riet te verlakken p. 148. B. Stokken van Spaansch riet en bamboes te verlakken, of zodaanige stokken, welke aan het verlaksel beschadigd zijn, op nieuw te verlakken. p. 179 – 19. Wagenstellen en raden te verlakken. a. Groene verf b. met roode verf c. Eene goede roode verf d. Een goed vernis voor wagenstellen en raden, hetwelk ook voor andere verfaanstrijkingen, dan voor de roode en groene, gebruikt kan worden p. 152. – 20. Koetsen te verlakken p. 156. III Lakvernissen voor natuur-, wiskundige- en muzijkinstrumenten. 1. Lakvernissen voor violen en andere muzijkinstrumenten Tot instrumenten, welke zeer dikwijls aangetast worden, wordt een bijzonder vast, met wijngeest bereid harsvernis vereischt, waartoe de uit sandrak, amstik en barnsteen bereide vernissen dienstig zijn. Behalve deze, kan men ook nog het volgende te dien einde met voordeel bezigen: p. 157 a. sandarak 4 looden gezuiverd schellak 2 looden in korrels mastix 2 looden elemi of benzoe 1 lood glas 2 looden venetiaanse terpentijn 2 looden alcohol ½ Ned. Pond De gezamelijke harssen worden tot fijn poeder gebragt, met het glaspoeder ondereen gemengd, en in eene ruime kolf gedaan, de wijngeest wordt er opgegoten, alles goed omgeschud, de opening van het glas met een stuk natte blaas, waarin later eene naald of speld gestoken wordt, in het zandbad of op een schotel met zand geplaatst, en hierin zoo lang verhit, totdat de harssen volkomen opgelost zijn, welke oplossing men door dikwijls schudden bevordert. Alsdan voegt men den vooraf verwarmden terpentijn er bij, sluit de flesch weder naauwkeurig, schudt alles ter dege om, en laat het nog zoo lang heet staan, totdat de terpentijn is opgelost. Eindelijk wordt het vernis nog eenigzins warm door een lap linnen gegoten, en in eene drooge zuivere, goed sluitende flesch ten gebruike bewaard. In geval men verkiest, dat hetzelve een weinigje in het roode spelen zal, dan behoeft men slechts de harssen toe te voegen: ½ lood drakenbloed in riet, tot poeder gestampt. 1/3 lood saffraan of orleaan. 161 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Dit vernis kan alsdan ook zeer goed voor zelfstandigheden van pruimbomen-, mahonie- en rozenhout gebruikt worden. p. 158. B. sandarak 12 looden poeder mastix 6 looden poeder terpentijnvernis 16 looden alcohol 1 Ned. Pond worden in eene genoegzaam ruime flesch gedaan, deze eenige minuten lang omgeschud, goed met een blaas gesloten, en 12 – 14 dagen lang, onder gestadig omschudden, ter volkomene oplossing der stoffen, op eene warme plaats staan gelaten. Alsdan zijgt men het vernis door in eene goed sluitende flesch. 162 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the art of making and applying varnishes. Londen 1804. Tingry, F. Traité sur l’art de faire et appliquer les vernis. Genève, 1803. p. 118. No II copal 3 ounces sandarak 6 ounces mastix 3 ounces terpentijn 2 ½ ounces glas 4 ounces alcohol 32 ounces Mix these ingredients,and pursue the same method as that indicated for No. 1. (powder resin,mix with coarsly pounded glass, pour over alcohol). Remarks The opinion generally entertained of the insolubility of copal in alcohol might have inspired me with some doubt in regard to the employment of this matter. I might even have dreaded that criticism which has not spared the authors of the Parfait Vernisseur and of the Dictionnare des Arts, etc.; but I can assert that the mixture I have here indicated will give a varnish much more durable than if no copal had been employed. The great division of this substance obtained by grinding it on poryphory, and by it mixture with other resins, favours the action of the alcohol over it; and the parts detached from it are sufficient to give to this varnish a character of solidity very remarkable, and which it would not have possessed in the same degree without copa. If you are desirous to facilitate the solution of a greater quantity of copal, you may add to this formula three gros of camphor; but this dose must not be exceeded. The case already mentioned in regard to an overcharge of dry matters, when there are any which resist, in part, the action of the vehicle presented to them, is her exemplified. If the copal were entirely suppressed, the alcohol would still find a sufficient quantity of matters to form the varnish. Uses This varnish is destined for articles subject to friction, such as furniture, chairs, fan-sticks, mouldings, etc. and even metals, to which it may be applied with success. The sandarac gives it great durablity. p. 119 First species of varnish of the same genus, desired for the same articles as No II. Sandarak 8 ounces mastix 2 ounces terpentijn 4 ounces glas 4 ounces alcohol 32 ounces The formula for this varnish is extracted from Watin´s work. The dose of the turpentine appears to me to be rather too large because it diffuses through the varnish a viscous matter, which renders it long in drying. Besides, it communicates to it a strong smell, which to many persons is exceedingly disagreeable. This formula authorizes an observation which may be applied to many other cases when a substance, which by its nature and consistence is exceedingly soluble, is subjected to the action of a pound of alcohol, it precipitates in part the other dry substances which do not possess the same degree of solubility. A kind of resinous crystallization which covers the bottom of the vessel then takes place, if the mixture be left at rest. This consideration alone would induce me to suppress, in this formula, the half of turpentine. p. 122 Third species of the same genus, for wainscoting, small articles of furniture, balustrades, and railing in the inside of a house. No. VI Sandarak 6 ounces Schellak 2 ounces colophonium 4 ounces 163 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 glas 4 ounces terpentijn 4 ounces alcohol 32 ounces Make the varnish according to the directions given for No. 1. Remarks Watin prescribes eight ounes of sandarac and six ounces of turpentine. This dose appears to me too strong, as it is not proportioned to that of the alcohol, which in my formula finds more matter than it can take up. This varnish is sufficiently durable to be applied to articles destined to daily and continual use. Varnishes compased with copal ought, however, in these cases, to be preferred. There is another composition which, without forming part of the compound varnishes, is employed with success for giving a polish and lustre to furniture mande of wood wax forms the basis of it. Many cabinet-makers are contented with waxing common furniture, such as tables, chests of drawers, etc. This covering, by means of repeated friction, soon acquires a polish and transparency which resemble those of varnish. Waxing seems to possess qualities peculiar to itself; but, like varnish, it is attended with its inconveniences as well as advantages. Varnish supplies better the part of glazing; it gives a lustre to the wood which it covers, and heightens the colours of that destined, in particular, for delicate articles. These real and valuable advantages are counterbalanced by its want of consistence: it yields too easily to the shrinking or swelling of the wood, and rises in scales, or splits, on being exposed to the slightest shock. These accidents can be repaired only by new strata of varnish, which render application to the varnisher necessary, and occasion trouble and expense. Waxing stands shocks; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving lustre to the bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates is dull; but this inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have altered its polish can be repaired by rubbing it with a piece of fine cork. There are some circumstances, therefore, under which the application of wax ought to be preferred to that of varnish. This seems to be the case in particular with tables of walnut-tree wood exposed to daily use, chairs, moulding, and for all small articles subject to constant employment. But as it is of importance to make the stratum of wax as thin as possible, in order that the veins of the wood may be more apparent, I flatter myself that the following process, which I received from one of my countrymen very expert in the art of making the aticles alluded to, will be acceptable to my readers. p. 124 was bijenwas 2 ounces terpentijn 4 ounces Melt over a moderate fire, in a very clean vessel, two ounces of white or yellow wax; and, when liquefied, add four ounces of good essence of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and the result will be a kind of pommade fit for waxing furniture, and which must be rubbed over them according to the usual method. The essence of turpentine is soon dissipated; but the wax,of which its mixture is reduced to a state of very great division, may be extended with more ease, and in a more uniform manner. The essence soon penetrates the pores of the wood, calls forth the colour of it, causes the wax to adhere better, and the lustre which thence results is equal to that of varnish, without having any of its inconveniences. p. 124 No. VII. Fourth species of the same genus. Varnish slightly coloured for violins and other stringed instruments, and even for furniture of plum-tree wood, mahogany, and rose wood. sandarak 4 ounces seedlac/korrellak 2 ounces mastix 1 ounce benzoe 1 ounce glas 4 ounces venetiaanse terpentijn 2 ounces alcohol 32 ounces 164 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 The gum sandarac and lac render this varnish durable: it may be coloured with a little saffron or dragon’s blood. p. 125. No VIII. Fifth species of the same genus, which the turners of St. Claude employ for boxes made of boxwood, of the roots of trees, etc. korrellak 5 ounces sandarak 2 ounces elemi 1 ½ ounce venetiaanse terpentijn 2 ounces glas 5 ounces alcohol 24 ounces The artists of st claude do not all employ this formulam, which required to be orrected on account of its too great dryness, which is here lessened by the turpentine and gum elemi. This composition is secured from cracking, which disfigures these boxes after they have been used for some months. Other turners employ the gum lac united to a little elemi, and turpentine digested for some months in pure alcohol exposed to the sun. If this method be followed, it will be proper to substitute for the sandarac the same quantity of gum lac reduced to powder, and not to add the turpentine to the alcohol, which ought to be exceedingly pure, till towards the end of the infusion. Solar infusion requires care and attention. Vessels of a sufficient size to allow the spirituous vapours to circulate freely ought to be employed, because it is necessary that the vessel should be closely shut. Without this precaution the spirits become weakened and abandon the resin which they laid hold of during the first days of exposure. The perfect obturation will not admit of the vessels being too full. In general, the varnishes applied to articles which may be put into the lathe acquire a great deal of brilliancy by polishing. A piece of woollen cloth is sufficient for the operation. If turpentine predominates too much in these compositions the polish does not retain its lustre, because the heat of the hands is capable of softening the surface of the varnish, and in this state it readily tarnishes. Vette vernissen, wel vermelding van gebruik op hout maar niet bij een specifiek recept tot p. 203 p. 203 Amber Varnish with essence of turpentine barnsteen 6 or 7 ounces, gesmolten terpentijn 24 ounces Reduce the amber to powder and if the operation of pounding forms it into a paste, break it with your fingers: then mix it with the essence and treat the whole in a balneum mariae. It will speedily dissove, and the essence will take up at least a fourth part of its weight of the prepared amber. The varnish which results from it is more coloured than that made with copal and turpentine; but it readily clarifies, even without filtering it through cotton. It may readily be conceived that this varnish forms a part of those of the fourth genus. When coating of it is applied to white smooth wood, but without any preparation, it forms a very pure and very durable glazing, which speedily dries, but slower than copal varnish. It appears to me to be superior to highly coloured varnishes, which admit the addition of oil in common compositions, and which to be thoroughly dried require the use of a stove. As copal and amber must be liquefied before they are mixed with drying oils, which serve as excipients to fat varnishes, it may be advantageous to follow my process under such circumstances as may seem to favour the preference given to drying oils over essence of turpentine. The following formula was attended with complete success. p. 204 Fourth species. Fat amber or copal varnish barnsteen of copal 4 ounces terpentijn 10 ounces drogende lijnolie 10 ounces 165 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Put the whole into a pretty large matrass, and expose it to the heat of a balneum mariae, or move it over the surface of an uncovered chaffing dish, but without flame, and at the distance from it of two or three inches. When the solution is completed, add still a little copal or amber to saturate the liquid; then pour the whole on a filter prepared with cotton, and leave it to clarify by rest. If the varnish is too thick, add a little warm essence, to prevent the separation of any of the amber. The varnish is coloured, but far less so than those composed by the usual method. When spread over white wood, without any preparation, it forms a solid glazing, and communicates a slight tint to the wood. If you are desirous of charging this varnish with more copal or prepared amber, the liquid must be composed of two parts of essence for one of oil. (…) Opvallend: p, 215 Essence of turpentine gives to varnish more body than alcohol: it might indeed be substituted in all cases for alcohol, if the strong odour it emits were not, to some persons, a cause for rejecting it. For varnishes, however, destined to be applied to ceilings, wainscoting, and furniture, it is far superior; because it renders them equally brilliant, and gives them more durability. During the summer, in particular, this odour is soon destroyed: and if the artist takes care to employ an alcohol varnish for the last stratum of glazing, there will be no odour at all. p. 15 The use of essential oil of lavender is more applicable to delicate oil painting than to the art of the varnisher. 166 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van lakken, vernissen, enz. Amsterdam 1858. p. 6 Vooraf echter nog een paar woorden over de benaming van en het verschil tussen lakken en vernissen. Meermalen is mij gevraagd geworden waarin eigenlijk het verschil bestaat, en hoe het komt, dat op de eene plaats hetzelfde artikel betiteld wordt als lak, en op eene andere als vernis. Zoo zegt men b.v. in Amsterdam vrij algemeen blanke of bruine Barnsteenlak, terwijl men op vele andere plaatsen dezelfde artikelen blanke of bruine Barnsteenvernis noemt. De weinige schrijvers, welke over lakken en vernissen handelen, zijn het ook niet eens, en verwisselen somtijds de benamingen, zoodat men dat een leest van copal-vernis en op een andere plaats van copal-lak, echter, dezelfde zaken er mede bedoelende. – Het komt mij intusschen voor, dat men gemakkelijk eene klassificatie kan maken, die algemeen zal voldoen en wel om de volgende redenen. Al wat men in den regel lakken noemt, zoo als rijtuig- copal- en buiten-lak, witte en zwarte vuur-lak en anderen, zijn verbindingen van gomharsen met meer of minder deelen vette oliën. Zij onderscheiden zich van de vernissen daarin dat dezen bestaan uit gommen, verbonden met vlugge oliën, wijnsteen of aether. Daardoor droogen zij spoediger dan de lakken, zijn meerendeels blanker, maar over het geheel genomen schraler en minder duurzaam. – Voor rijtuigen, buitenwerken, kamers, gangen en portalen, meubelen, huisselijke gereedschappen en alle andere voorwerpen, waarbij sterkte of duurzaamheid wordt verlangd, zullen de lakken, doch geenszins de vernissen kunnen dienen. Voor het vernissen van schilderijen, tekeningen of prenten, voor kleine meubelen, rariteiten, kamerbehangsels in ligte kleuren, koperen en andere metalen voorwerpen, zullen de mastik-, damar- elemni en ander vernissen, alsmede de wijngeest en aether vernissen meerendeels met goed gevolg aangewend kunnen worden. 167 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859. Verzameling van recepten uit verschillende bronnen. Zijn literatuurlijst: Loos, Ph. Werner, Praktisches Handbuch für Maler und Lackirer, oder vollständige Anweisung zur Wasser-, Oel-, Pastell- und Miniaturmalerei, zur ächten Bereitung der trocknen und flüssigen Farben, nebst der Anwendung und der Bereitung aller Arten von Firnissen, zum Anstreichen un Lackiren. Berlin 1795. Gr. 8. Hackert, Ph. Sendschreiben an den Ritter Hamilton über den Gebrauch des Firnisses in der Malerei; aus dem Ital. (von F.L. Reischel) nebst Anhang über Reinigung der Gemälde. Dresden 1800. 4. Tingry’s Neues Handbuch für Maler und Lackirer von Eschenbach. Leipzig 1804. 2 Bde. Stöckel’s Handbuch für Künstler und Lackirliebhaber etc. München 1817-1820. 4. Aufl. 4 Theile. Dreme, der Firniss- und Kittmacher. Brünn 1821. Kögel, Joh. G. , Anweisung ohne Beihülfe des Feuers einen klaren, sehr schnell trocknenden Leinölfirniss zu bereiten. 2. Aufl. Quedlinburg 1825. Qu. 8. Matthey, A. Ludw., Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und Anstreichen, sowie der dazu nöthigen Farben, Oel- und Lackfirnisse u. Leipzig 1832. 8. Wyllert, Carl Friedr. Neueste Erfahrungen und Entdeckungen über die Verfertigung aller Oel- und Lackfirnisse u. Nordhausen 1837. Gr. 16. W. Thomson’s Kunst alle Arten Firnisse und Lackfirnisse zu bereiten und aufzutragen. A. d. E. von Dr. August Schulze. 2. Aufl. Quedlinburg u. Leipzig 1832. 3. Aufl. 1843. Anweisung über die Verfertigung von Oel- und Lack-Firnissen, Goldlacken und Goldgrund u. (Aus dem Magaz. Der Erf. Besonders abgedruckt.) Mit abbild. Leipzig 1835. J. Miller, die Firnissfabrikation und Lackirkunst in ihrem ganzen Umfange. Kempten 1844. A. Ungenannt, die Kunst zu lackiren und Lack zu bereiten. Leipzig 1837. D. und J. Freudenvoll, praktische Erfahrungen über die gesammte Firnissfabrikation. 2. Aufl. Mainz 1846. Tripier-Devaux, A.M. die Kunst der Lackfirniss-Bereitung. A. d. Franz übersetzt von C.H. Schmidt. Quedlinburg 1846. 8. 1 Taf. H. Miehr, praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852. Chr. F. G. Thon’s Vollständige Anweisung zur Lackirkunst. 6 Aufl. Von Dr. Chr. Heinrich Schmidt. Weimar 1855. p. 89 – 115 Verschillende lijnolievernissen, dus drogende lijnolieen. p. 125. 12) Westindischer Copalfirniss. copal 8 Pfund terpentijnolie 9 Pfund lijnolie vernis 3 Pfund Man verfährt genau nach den schon angegebenen Regeln und nimmt zur Darstellung dieses Copalfirnisses: 8 Pfund gewöhnichen westindischen Copal, 9 Pfund Terpenthinöl und 3 Pfund Leinölfirniss. Der nach diesen Verhältnissen dargestellte Copalfirniss trocknet in 4 bis 5 Stunden, lässt sich schleifen, ist wohlfeiler als die vorgehenden Sorten, allein nicht so haltbar. Er wird hauptsächlich für Gegenstände verwendet, welche weniger 168 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 der Witterung ausgesetzt sind. Für gewöhnliche Schreinerarbeiten und für Blechwaaren ist derselbe sehr tauglich. p. 149. 14) Firniss auf Holz, der so hart ist, dass er durch kochendes Wasser nicht angegriffen wird. lijnolie 1 ½ Pfund barnsteen 1 Pfund loodglit 10 Loth pulverisirt schieferweiss 10 Loth pulverisirt Menie 6 Loth knoflooktenen 8a9 In einem kupfernen Kessel lässt man das Leinöl mit der Bleiglätte, dem Schieferweiss und der Mennige, welche in ein Säkschen eingebunden und in das Oel eingehängt werden, so lange kochen, bis das Oel anfängt eine dunkelbraune farbe anzunehmen, alsdann nimmt man das Säkchen mit den Ingredienzien heraus und setzt unter fortwährendem Kochen 8 bis 9 Knoblauchzehen hinzu. Dem zu schmelzenden 1 Pfund Bernstein setzt man 1/8 Pfund Leinöl zu, bringt ihn über starkes Kohlenfeuer und giesst denselben, so bald er Völlig flüssig ist, unter beständigem Umrühren kochend in den oben angegebenen Leinölfirniss, lässt noch einige Minuten sieden, filtrirt und hebt den erkaltenen Firniss in Glasflaschen zum Gebrauche auf. Derjenige Gegenstand, welcher mit diesem Firniss soll lackirt werden, wird erst polirt und dann mit einer dünnen Lage von Nuss und Terpenthinöl bedeckt. Ist der erst Ueberzug trocken, so trägt man mit einem feinen Schwämmchen oder Pinsel den Firniss auf und vertheilt ihn gehörig. Es sollen 4 solcher Lagen nach einander, nachdem jede gehörig trocken geworden ist, aufgetragen und dann der Gegenstand in die Trockenstube gebracht werden, in welcher er ohne Gefahr polirt werden kann. Man kann jede beliebige Farbe mit dem ersten Ueberzug auftragen, wenn man sie vorher mit dem Terpenthinöl gut gemischt hat. (Vergl. Noch: Neueste chemisch-technische ökonomische Receptensammlung von Dr. A.R. Perch. Nürnberg 1868. S. 282). p. 169. 8) Copalfirniss mit Terpenthinöl copal ¾ Pfund terpentijnolie 4 Pfund Man schmilzt ¾ Pfund Copal, giesst denselben auf eine Marmorplatte aus, pulverisirt ihn und verfährt damit wie folgt: In einen kolben erhitzt man 4 Pfund rectificirtes Terpenthinöl vorsichtig im Wasserbade und bringt nun portionenweise (Theelöffelweise) den geschmolzenen und gepulverten Copal in das heisse Terpenthinöl, welches man in eine Kreisbewegung setzt. Trübt sich endlich das Oel und es bildet sich ein Bodensatz, so ist die Zeit da, wo das Terpenthinöl keinen Copal mehr auflöst, man stellt hierauf den Kolben bei Seite, lässt abkühlen und filtrirt durch Baumwolle. Der auf diese Weise bereitete Firniss ist sehr wenig gefärbt, trocknet im Sommer in zweimal 24 Stunden und liefert auf Holz einen dauerhaften Anstrich. p. 193. 4) Holländischer gemischter Bernsteinlackfirniss Derselbe besteht aus barnsteen 1 Pfund vorher geschmolzenem und nachher gepulvertem Bernstein terpentijnolie 4 Pfund Terpenthinöl maanzaadolie vernis ¼ Pfund Mohnölfirniss die Auflösung wird in einem Kolben im Wasserbade bewerkstelligt und durch Leinwand filtrirt. Der so erhaltene Bernsteinlackfirniss trocknet nicht so schnell als der Copalfirniss, ertheilt aber dem Holze einen dauerhaften und schönen Glanz. p. 198. 4) Miehr’s gemischter Terpenthinöl-Mastixfirniss. In einem emaillirten Topf schmilzt man mastix 1 Pfund Sandarak ¾ Pfund aloë ½ Pfund socotrinische Aloë 169 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 colophonium 1 ¼ Pfund Wenn diese Ingredienzien vollständig geschmolzen sind, so mischt man vorerst lijnolie vernis 4 Pfund siedend heissen leinölfirniss nach und nach hinzu, währenddem man anderntheils drakenbloed 3/8 Pfund omber ¾ Pfund lijnolie vernis 2 Pfund gehörig abreibt, obiger Masse nach und nach unter Umrühren zusetzt, das Ganze noch ¼ Stunde lang sieden lässt und zuletzt mit terpentijnolie 4 ½ pfund Frans verdünnt, welches man vorher warm gemacht hat, und den fertigen Lackfirniss durch ein Stück Flanneltuch mittelst eines Trichters in Glasflaschen filtrirt. Man erhält nach dieser Methode inen braunen ziemlich consistenten Mastixfirniss, der sehr gut deckt und daher zum Anstreichen für alle Holzarten dienlich ist. p. 199. Freudenvoll’s wohlfeiler dauerhafter Sandaraklackfirniss. Man schmilzt i n einem irdenen Topf mit Deckel sandarak 1 Pfund schellak 2 Pfund dammar ½ Pfund Sobald der Schmelzpunkt vollständig eingetreten ist, mischt man lijnolie vernis ½ Pfund gebleichten und erhitzten Leinölfirniss nach und nach unter Umrühren darunter und versetzt noch endlich, nachdem die Masse etwas abgekühlt hat, mit terpentijnolie 7 bis 8 Pfund warm gemachtem rectificirtem französischem Terpenthinöl und filtrirt durch Baumwolle. Wenn dieser Firniss etwas consistent bereitet wird, so reicht ein zweimaliger Anstrich vollständig hin um einen schönen Ueberzug, der Politur fast gleich, zu erhalten. p. 199. Terpenthinölfirniss für Tafelwerk (betimmeringen) Man schmilzt in einem kupfernen Kessel anime 2 Pfund feinstes lijnolie 8 Pfund abgelagertes kochend heisses Leinöl loodglit 2 Loth Bleiglätte zinkvitriool 2 Loth getrockneten loodsuiker 2 Loth getrockneten bleizucker venetiaanse terpentijn 14 Pfund den man vorher zerlassen hat, hinzu, kocht so lange bis der Firniss zu spinnen anfängt und filtrirt ihn durch Baumwolle. Der so erhaltene Lackfirniss trocknet im sommer in 2 Stunden und im Winter in 4 Stunden, eignet sich deshalb vorzüglich zum Anstreichen für Lackirer. Vermischte ätherische Lackfirnisse p. 207. 1) ether ½ Pfund terpentijnolie ½ Pfund alcohol ½ Pfund Anderntheils pulvert man copal ½ Pfund westindischen und schüttelt diesen mit obiger Mischung in einer Glasflasche bis zur vollständigen Auflösung. Man hat dabei zu achten, dass die Bereitung in einem erwärmten Local geschehe, indem sich sonst der Copal nicht vollständig auflösen würde. Der auf diese Weise erhaltene sehr schnell trocknende Copalfirniss dient zum Ueberziehen für hellfarbige 170 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Hölzer und für Bücherrücken. Solldas schnelle Trocknen vermindert werden, so setzt man copaivabalsem 2 Loth zu. Man muss diesen Firniss in wohlverstopften Flaschen aufbewahren. p. 211. 3) Harzfirniss mit Benzin für feine Holzarbeiten. Man löse colophonium ¾ Pfund hellgelbes mastix 1/8 Pfund benzine 3 1/8 Pfund Benzin seihe die Auflösung durch ein Baumwollentuch und verwahre sie zum Gebrauche in wohlverstopften Flaschen auf. p. 212 Die wasserhellen Firnisse (Weingeistlackfirnisse) dienen hauptsächlich zum Ueberziehen von hellen Hölzern, z.B. Ahornholz, damit die auf der Oberfläche nach der Verdunstung des Alcohol zurückgebliebene Harzdecke die Naturfarbe des hellen Holzes so wenig wie möglich verändert. Deshalb werden bei der Darstellung dieser Lackfirnisse ungefärbte Harze angewendet. p. 213 Die Quantität Alcohol, welche zur Auflösung der Harze dienen soll, ist verschieden, gewöhnlich ist sie das 3- bis 3 ½ fache des Gewichts der angewendeten Harze. p. 222. 18) Geschmeidiger Sandaraklackfirniss für Holz Man pulvert sandarak ¾ Pfund elemi ¼ Pfund anime ¼ Pfund kamfer 2 Loth übergiesst diese Substanzen in einem Glaskolben mit alcohol 4 Pfund 96% bewirkt die Auflösung in einem Wasser- oder Sandbad und filtrirt nach dem Erkalten durch Leinwand. Das erhaltene Product liefert eine ausgezeichnete Firnissdecke. p. 222. 19) Sandarakfirniss für Möbel Man pulvert sandarak ¾ Pfund mastix ¼ Pfund vermischt diese Pulvert mit glas ½ Pfund übergiesst dann in einem glaskolben mit alcohol 4 Pfund 96% und unterstützt die Auflösung durch Anwendung des Wasser- oder Sandbades. Ist solche erfolgt, so setzt man noch venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund vorher zerlassenen venetianischen Terpenthin zu und filtrirt durch Baumwolle. p.223. 20) Englischer rotherMöbelfirniss. Man pulvert sandarak 3/8 Pfund schellak ¼ Pfund colophonium ¼ Pfund drakenbloed 2 Loth und löst diese Stoffe in alcohol 4 Pfund 96% 171 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 am besten in einem Glaskolben im Wasserbade auf. Ist die Auflösung erfolgt, so setzt man noch venetiaanse terpentijn 3/8 Pfund vorher zerlassenen venetianischen Terpenthin hinzu, vereinigt durch Umschütteln und filtrirt dann durch Leinwand. p. 223. 21) Holländischer Möbelfirniss sandarak ¾ Pfund schellak ¼ Pfund colophonium ½ Pfund venetiaanse terpentijn ½ pfund alcohol 4 Pfund 96% Die Harze werden gepulvert und im Ganzen, wie bei 20) angegeben, verfahren. Man mischt vorher die Harze mit ½ Pfund Glaspulver, ehe man zur Auflösung derselben im Alcohol schreitet. p. 223. 22) Englischer Drechsler-Lackfirniss Seine Bestandtheile sind folgende: sandarak 3/8 Pfund mastix 1/8 Pfund kamfer 2 Quentchen alcohol 6 Pfund Der sandarak und mastix werden gepulvert mit dem mit Alcohol zu pulver gerieben kamfer gemischt und die Auflösung in einem Glaskolben im Wasser- oder Sandbade bewerkstelligt und dann filtrirt. p. 229. 45) Pariserlack für Metall, Holz, Leder und Papier. In einer Porzellanschale schmiltzt man bei gelindem Feuer sandarak ¼ Pfund Mastix 2 Loth elemi 2 loth, setzt dann venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund hinzu Anderntheils löst man im Wasserbade schellak 1 Pfund gepulverten in alcohol 3 3/8 Pfund 96% auf und vereinigt durch Schütteln mit den oben geschmolzenen Harzen, denen man zuvor lavendelolie ¾ Pfund zugesetzt hatte. Hierauf filtrirt man durch auf einen viereckigen Rahmen gespanntes Stück Flannell und bewahrt ihn in wohl verstopften Flaschen auf. p. 230. 47) Malter’s Sandarak-Holzpolitur Man löst im wasserbade sandarak 1/8 Pfund pulver gomlak 1/8 Pfund alcohol 6 Pfund 96% auf und filtrirt. Ueber die Anwendung dieser Politur verweise ich auf die naturhistorisch chemisch-technischen Notizen 1855 II, S. 299. p. 232. 55) Held’s Sandarakfirniss für Tafel- und Gitterwerk (hekwerk) Er besteht aus sandarak 3/8 Pfund schellak 1/8 Pfund colophonium ¼ Pfund venetiaanse terpentijn 6 Loth alcohol 2 Pfund 172 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Nach den bekannten Regeln wird derselbe bereitet und den harzpulvern setzt man noch 6 Loth Glaspulver zu, um das Zusammenballen zu verhindern. 233. 56) Chevallier’s weisser Alcoholfirniss Man löst im Wasserbade sandarak ½ Pfund mastix 1/8 Pfund elemi 1/16 Pfund venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund alcohol 2 Pfund Dieser Firniss wird hauptsächlich in Zimmern auf Holz und für Tapeten angewendet. p. 239 1) Schellackpolitur man pulvert schellak ½ Pfund und löst denselben in einer Flasche im Wasserbade mit alcohol 4 Pfund auf und filtrirt durch Filz. p. 239. 2) Englische Politur Man pulvert schellak ½ Pfund drakenbloed 1/8 Pfund und löst diese Substanzen in alcohol 1 ½ Pfund Anderntheils bringt man in ein Glas copal 1/8 Pfund copalpulver übergiesst dieses mit alcohol ½ Pfund, setzt ihm krijtpoeder 3/8 Pfund zu, digerirt im Sandbad einige Tage bis zur Auflösung, giesst die gestättige Lösung von copal in Alcohol ab, bringt sie zu obiger Aufkösung, lässt in der Wärme vereinigen und filtrirt zuletzt durch ein Tuch. p. 240. 3) Wiener Politur Sie besteht aus einer Lösung von schellak 3/8 Pfund alcohol 1 1/8 Pfund Zum Poliren braucht man von dieser Politur zwei Theile, welche man mit einem Theil feinem Provenceröl vermischt. Ist die erste Lage erst ganz trocken, dann folgt eine zweite Lage und so fort. p. 240. 4) Dunkelfarbige Politur Man löst schellak 5/8 Pfund venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund alcohol 4 Pfund auf und filtrirt durch Fliesspapier. blond p. 240. 5) Mahagoni-Politur Sie besteht aus einer Lösung von schellak 1 Pfund alcohol 2 Pfund Die Bereitung wird im Wasserbade bewerkstelligt. 173 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 240. 6) Französische Politur Sie ist zusammengesetzt aus schellak ¼ Pfund alcohol 3 Pfund drakenbloed 2 Loth geelwortel 6 GrN Der pulverisirte Schellack wird mit der Hälfte des vorgeschriebenen Alcohols in einem Glase im Sandbade aufgelöst, mit der andern Hälfte Alcohol löst man das pulverisirte drachenblut auf. Sind die Auflösungen erfolgt, so mischt man beide Flüssigkeiten zusammen und setzt dann die Gelbwurz zu. Man schüttelt gut, lässt das Ganze 24 Stunden lang stehen und filtrirt zuletzt. Auch kann diese Politur als ein dauerhafter Firniss auf Kupfer benutzt werden. p. 241. 8) Freudenvoll’s Schellackpolitur. Sie besteht aus einer Auflösung von schellak ¼ Pfund alcohol 1 ¾ Pfund 96% p. 245. 13) Drechslerlack Er besteht aus gomlak 5/8 Pfund elemi 1/8 Pfund venetiaanse terpentijn 3 Loth alcohol 2 Pfund Die Harze werden gepulvert in eine Flasche gebracht, mit dem Alcohol übergossen und in der Sonnenwärme unter öfterem Umschütteln aufgelöst, zuletzt wird der vorher erhitzte Terpenthin zugegeben und filtrirt. Dieser Firniss dient hauptsächlich zum Ueberziehen von Gegenständen, die aus Buxbaumholz gearbeitet worden sind und er erhält schon durch blosses Abreiben mit einem wollenen Lappen einen sehr schönen Glanz. p. 247. 20) Rother Weingeistlackfirniss für Holzachen. Man pulverisirt rode zegellak ½ Pfund und löst solches in alcohol 2 Pfund auf. Ganz auf dieselbe Weise kann man alle Farben herstellen, indem man zum Beispiel blaues, braunes, grünes, gelbes. Etc. Siegellack in Alcohol auflöst. p. 247. 21) Weingeistlackfirniss für spazierstöcke Derselbe wird dargestellt indem man schellak ½ Pfund mastix 1/8 Pfund pulverisirt und mit Hülfe des Wasserbades in alcohol 2 ¼ Pfund auflöst und nach dem Erkalten filtrirt. p. 248. 24) Miller’s Drechslerlackfirniss Er besteht aus schellak ¾ Pfund mastix ¼ Pfund alcohol 3 Pfund 88% und wird im Sand- oder Wasserbade bereitet. Wenn horn gefirnisst werden soll, so muss man erst von der ihm anhängenden Fettigkeit durch Abreiben mit fein geschlemmter Kreide oder Bimstein befreien. 174 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 p. 248. 25) Andere Vorschrift Man schmilzt in einem neuen irdenen Topf dammar ¾ Pfund schellak 3/8 Pfund in Tafeln terpentijnolie und mischt bis zur gehörigen Verdünnung rectificirtes vorher erhitztes Terpenthinöl hinzu, nachdem man obige geschmolzene Masse vom Feuer gebracht hat. p. 249. 27) Polirlackfirniss Man pulverisirt schellak ½ Pfund elemi ¾ Pfund vermischt diese Pulver mit venetiaanse terpentijn ¼ Pfund und löst die Stoffe in alcohol 4 Pfund Dieser Firniss wird nach dem Erkalten durch ein Tuch filtrirt. p. 249. 29) Chevallier’s Firniss für Ebenisten Derselbe besteht aus einer Auflösung von schellak 6 Loth alcohol 2 Pfund 82% Man befördert die Auflösung durch öfteres Umschütteln ohne Anwendung von Wärme. Die Ebenisten filtriren diese Lösung nicht, sondern wenden sie gerade so an. p. 250. 33) Holländischer Polirlack. schellak 5/8 Pfund alcohol 4 Pfund durch Schütteln auflöst und zuletzt noch venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund zusetzt und filtrirt. vorher zerlassenen p. 253. 40) Neueste Drechsler-Lackfirniss. Man pulverisirt schellak 1/8 Pfund mastix ¾ Loth übergiesst beide Stoffe mit absolutem Alcohol und zwar so, dass dieser 1 ½ Zoll breit über der Mischung steht. Man löst das Ganze in gelinder Wärme auf und kocht alsdann bis zur syrupdicke ein. Die gedrehten Horn- und Holzarbeiten werden gehörig geschliffen, dann mit Leinöl unter beständigem Umdrehen bestrichen und dann mit dem obigen Lackfirniss überfahren. p. 254. 44) Miller’s Polirwachs Ueber gelindem Kohlenfeuer schmiltzt man in einem irdenen Topf witte was 1 Pfund und mischt sodann, terpentijnolie 1 Pfund darunter. Diese Mischung wird beim Gebrauch jedesmal erwärmt, mit einem wollenen Lappen die Holzadern damit gerieben, wodurch dieselben einen lebhaften Glanz erhalten. Dieses Polirwachs wird auch dann angewendet, wenn Schellackfirnisse vorher geschliffen werden müssen. p. 273. 14) Freudenvoll’s schnell trocknende wasserhelle Copalweingeistfirnisse. a) Besteht aus 175 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 copal 1 Pfund ostindischem terpentijnolie 1 Pfund frans alcohol ½ Pfund 98% Das Terpenthinöl wird mit dem Alcohol zuerst gehörig gemischt, dann setzt man den fein gepulverten Copal nach und nach portionenweise zu, wobei jedesmal gehörig umgeschüttelt werden muss. Die Auflösung des Copals in der Mischung von Alcohol und Terpenthinöl erfolgt sehr bald, und ist sie vollständig, so überlässt man den Firniss so lange der Ruhe, bis derselbe ganz klar und durchsichtig erscheint. Die Darstellung dieses Firnisses muss in warmer Temperatur, nie in kalter geschehen. Der auf diese Weise erhaltene Lack trocknet sehr schnell, eignet sich deshalb für weisse Holzgegenstände, Möbel und dergl. ganz vorzügluch. b) Besteht aus copal 1 Pfund ostindischem terpentijnolie 2 Pfund copaivabalsem 1/8 Pfund alcohol ¾ Pfund 98% Die Bereitung ist ganz dieselbe wie bei a). Dieser Firniss trocknet langsamer. p. 274. 15) Vorzüglicher Copalfirniss für feine Papp- und Holzgalanterie-Arbeiten. Man schmilzt in einem gut glasirten Topf über gelindem Kohlenfeuer. copal ½ Pfund ist dieser erst im Fluss, so setzt man ihm sandarak ½ Pfund gröblich gestossenen mastix ¼ Pfund glas 1/8 Pfund hinzu. Hierauf bringt man die geschmolzene Masse vom Feuer, lässt etwas abkühlen, setzt dann alcohol 1 ¾ Pfund zu und giebt venetiaanse terpentijn ¼ Pfund vorher geschmolzenen bei. Man erhitzt nun so lange im Wasserbade, bis die Harze vollständig aufgelöst sind, worauf man den Firniss filtrirt (Vgl. Polytechn. Centralbl. 1856 S. 320) p. 275 2) Miller’s Polirlack. Derselbe besteht aus copal 8 Loth sandarak 8 Loth lavendelolie 3/8 Pfund schellak ¾ Pfund venetiaanse terpentijn 1/8 Pfund alcohol 3 Pfund 96% Der Copal und der Sandarak werden über gelindem Feuer geschmolzen, ausgegossen und nach dem Erkalten gepulvert. Dieses Pulver löst man in dem Lavendelöl, setzt den venetianischen Terpenthin zu, während man in dem alcohol den gepulverten Schellack auflöst. Beide Auflösungen werden zusammengegossen und im Wasserbade so lange gelassen, bis sich Alles vereinigt hat, worauf man noch filtrirt. p. 275. 3) Copal-Möbel-Lackfirniss. Man nimmt copal 3/8 Pfund sandarak ¾ Pfund mastix 3/8 Pfund vermischt mit venetiaanse terpentijn 10 Loth geschmolzenen 176 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 löst diese Masse in einem Kolben im wasserbade in alcohol 4 Pfund 96% und filtrirt nach dem Erkalten. p. 277. Copal Polituren 1) Englische Politur Sie besteht aus schellak ¼ Pfund copal 2 Loth drakenbloed 2 Loth alcohol 1 Pfund Man bereitet dieselbe indem man den copal fein pulvert und ihm krijt ¾ Pfund feinst geschlemmte Kreide beimischt, mit der Hälfte des absoluten Alcohols übergiesst und in einem Glase gehörig schüttelt. Die Auflösung des Copals befördert man endlich im Wasserbade. In der anderen Hälfte absolutem Alcohol löst man das Drachenblut nd den Schellack auf, vereinigt beide Flüssigkeiten mit Hülfe des sandbades unter Umschütteln und wenn die Auflösung gehörig stattgefunden lässt man klären und giesst die helle Politur ab. p. 277. 2) Braune Copal-Politur Sie besteht aus schellak ¼ Pfund copal 4 Loth bestem afrikanischem alcohol 1 ½ Pfund absolutem Der Copal, welcher fein gepulvert sein muss, wird erst in dem alcohol augelöst, alsdann der Schellack. Am besten geschieht die Operation im wasserbade. Die Politur wird in einem geschlossenen Trichter durch Fliesspapier filtrirt. p. 278. 3) Weisse copal-politur Man pulverisirt copal asbest ½ Pfund hellen afrikanischen 177 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Bijlage V: Tabellen oude maten Nederlandse gewichtsmaten Last (inhoudsmaat voor graan) 3010,5 liter (Amsterdamse last) Na 1820 vastgesteld op 3000 liter 111,5 liter (Amsterdamse mud) Mud (gewichtsmaat voor bijv. graan) 115,7 liter (Deventer mud) Later 100 liter Zak 83,3 liter (Amsterdamse zak) 86,5 liter (Bredase zak) 27,875 liter (Amsterdamse schepel) Schepel (gewichtsmaat droge waren) 41, 7 liter (Nijmeegse schepel) Na 1820 vastgesteld op 10 liter Vat 1,7 liter (Amsterdams vat) 20,8 liter (Nijmeegs vat) 0,871 liter (Amsterdamse kop) Kop 5,6 (Helmondse kop) Later 1 liter droge waar. 494,090 gram (Amsterdamse pond) Pond 469,728 gram (Haagse pond) Later 500 gram. 15,440 gram (Amsterdamse lood) Lood 14,679 gram (Haagse lood) Later 10 gram Wichtje 3, 700 gram (Haags wichtje) Later 1 gram. Korrel 0,1 gram. Engelse gewichtsmaten Unit ; Avoirdupois Relative value Metric value Notes dram or drachm 1 ≈ 1.772 g 1 ounce (oz) 1 ≈ 28.35 g 16 dr pound (lb) 1 ≈ 453.6 g 16 oz stone (st) 14 ≈ 6.350 kg 1 quarter (qtr) 28 ≈ 12.70 kg 2 st hundredweight (cwt) 112 ≈ 50.80 kg 4 qtr ton (t) or long ton (l. tn.) 2,24 ≈ 1,016 kg 20 cwt ⁄256 ⁄16 ⁄16 oz ⁄2 qtr 178 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Engelse inhoudsmaten Liter gill cup pint quart gallon 1 jack = ≈ 0,0562 1 1 1 1 1 1 gill = ≈ 0,1183 1 1 1 1 1 1 cup = ≈ 0.2366 2 1 1 1 1 1 pint = ≈ 0.4731 1 1 1 1 quart = ≈ 0.9463 8 4 2 1 1 1 gallon = ≈ 3.79 32 16 8 4 1 ⁄2 4 ⁄4 ⁄8 ⁄2 ⁄16 ⁄4 ⁄8 ⁄2 2 ⁄64 ⁄32 ⁄4 ⁄16 ⁄2 ⁄8 ⁄4 Amerikaanse gewichtsmaten Unit Relative value Metric value Notes grain (gr) 1 ≈ 64.80 mg 1 dram (dr) 1 ≈ 1.772 g 1 ounce (oz) 1 ≈ 28.35 g 16 dr pound (lb) 1 ≈ 453.6 g 16 oz quarter (qtr) 25 ≈ 11.34 kg 25 lb hundredweight (cwt) 100 ≈ 45.36 kg 4 qtr ton (t) 2 ≈ 907.2 kg 20 cw ⁄7000 ⁄256 ⁄16 ⁄7000 lb ⁄16 oz Duitse gewichtsmaten Michaelsen - Miehr Gran (Pl. Grän), Korn 16 Teile 0,062 - 0,065 g 1 /12 Karat = ca. 16,67 mg Karat (ct) 205,1 mg (jetzt 200 mg) Quint, Quent, Quentin, 4 Pfenniggewichte 3,6-3,9 g. Quentchen 3,65 g (von lat. "Fünftel") 4 quentchen = 1 lot 4 Quentchen 15,6 g Lot, Loth Unze 1 /30 bis 1/32 Pfund (ursprünglich) 1 Pfund = 32 Lot = 128 quentchen 144 Karat 1 Unze = 2 Lot 2 Lot (Handel) 31,25 g 32 Lot = 16 Unzen Pfund (Pfd, lb, ℔) 467,404 g (Preußen) 500 g (Deutscher Zollverein 1858, Schweiz 1838–1876) Stein 22–40 Pfund 179 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Duitse inhoudsmaten Stof, Quart 1,145 l (Preußen) 0,267 l (Bayern) 4 Pintgen bzw. 4 Schoppen 1 l (Bayern), früher Schankmaß 1,069 l 1 1/7 l Maß, Maaß, Maas 1,4 l (Österreich, Böhmen = 4 Seidel) 1,5 l (Baden bis 1871, Schweiz 1838–1877) 1,783 l (Rheinland) (jeweils ungefähr:) 2 l und 5 l (Grazer Mass(e)l für Hülsenfrüchte bzw. Getreide in Graz, Österreich) Getreidemaß 4 Metzen = 13,74 l Viertel, Sester Viertel (Wein) ¼ l (Pfalz) 4 Maß 3, 4 oder 12 Becher 1 /10 Malter bzw. 10 Immi (Schweiz 1838–1876) 15 l (Baden, Schweiz 1838–1876) 1,123 l (Altenburg) 1,819 l (Gotha) Kanne 1,9 l (Hannover) 0,92 l (Mecklenburg) 0,936 l (Sachsen) Nößel, Nösel, Nössel, Biernösel Fass, Gebinde 1 /4 Kanne 0,511 l (Emden, Biernösel) 229 l (Preußen) 180 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 Tamar Davidowitz, De Vernisser 2011. 181 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011 Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900 182 S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011