Afwerklagen op meubelen 1800

Transcription

Afwerklagen op meubelen 1800
Universiteit van Amsterdam
Opleiding conservering en restauratie van cultureel erfgoed
masterscriptie, specialisatie Hout en Meubelen
Afwerklagen op meubelen 1800 - 1900
Reconstructies van negentiende-eeuwse afwerklagen op basis van onderzoek naar
contemporaine bronnen
August Sander, De Vernisser, ca. 1930.
Sophia Alexandra Glerum
5836816
[email protected]
vakdocent:
dhr. H. den Otter
scriptiebegeleider: mw. ir. S.M. Nijhuis
tweede lezer:
mw. drs. P.M. de Pree-Dommisse
augustus 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie die ik geschreven heb ter afronding van mijn MA conservering en restauratie
van cultureel erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam in de richting hout en meubelen. Op zoek
naar een onderwerp voor mijn onderzoek kwam ik al vrij snel op historisch bronnenonderzoek en
niet veel later op de combinatie met vernissen uit. Mijn interesse in historische bronnen werd
gewekt bij een werkstuk dat ik tijdens het eerste jaar van mijn master heb geschreven over het
gebruik van natuurlijke kleurstoffen om mahonie te imiteren. Over het bronnenonderzoek en de
reconstructie van historische beitsen hebben Hans Michaelsen en Ralf Buchholz enkele jaren geleden
het bijzonder ‘gründliche’ boek Vom Färben des Holzes. Holzbeizen von der Antike bis in die
Gegenwart geschreven, dat als voorbeeld heeft gediend voor de opzet van mijn onderzoek en de
scriptie die daar uit volgde.
Graag wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken; natuurlijk te
beginnen met mijn begeleiders Sylvia Nijhuis voor haar praktische en onmisbare advies en Herman
den Otter, die zich op een gegeven moment toch wel zorgen begon te maken omdat ik nog in het
atelier met mijn afwerklagen bezig was terwijl ik toch echt moest gaan schrijven .
Henk van Keulen was zo vriendelijk mij meerdere keren te begeleiden bij het stoken van de beruchte
olievernissen en mij zijn thermometer uit te lenen. Daarbij heeft hij mij erg geholpen met een
tussentijdse GC-MS-analyse van de zoveelste – door mij als mislukt afgedane – copalvernis, waaruit
bleek dat het resultaat lang zo slecht nog niet was.
Mijn dank gaat ook uit naar ‘het vernisclubje’ (de deelnemers aan het tripartite-onderzoek op het
gebied van afwerklagen op meubels: Paul van Duin, Andrea Coerdt, Iskander Breebaart, Ron Kievits,
Henk van Keulen en Herman den Otter) omdat ik met hen meerdere keren mee mocht op hun
zoektocht naar originele afwerklagen in de collectie van het Rijksmuseum en Sint Hubertus.
Koen Padding van Magister Varnish Products heeft mij erg geholpen door mij te voorzien van door
hem gesmolten barnsteen. Zonder hem had ik, ondanks verwoede pogingen, geen barnsteenvernis
kunnen maken. Ook wil ik graag de docenten en studenten van de afdeling metaal van de UvA
bedanken, waar ik vele dagen het atelier heb mogen bezetten voor het stoken van de olievernissen.
Ik heb bij mijn onderzoek erg veel gehad aan het bronnenonderzoek naar afwerklagen op meubels
dat wij master II studenten dit jaar hebben uitgevoerd. Auke Gerrits, Diederik Kits Nieuwenkamp en
natuurlijk Helbertijn Krudop, jullie harde werk heeft mij heel wat bespaard, mijn dank is groot.
Ten slotte rest mij nog diegenen te bedanken die mij hebben geholpen bij het schrijven van deze
nogal uit de kluiten gewassen scriptie: met name mijn vader, die mij heel erg heeft geholpen door
deze, voor niet-restauratoren wellicht minder interessante tekst, voor mij na te lezen. Thijs Janssen
verdient om dezelfde reden een eervolle vermelding.
1
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Inhoudsopgave
Voorwoord .............................................................................................................................................. 1
Samenvatting........................................................................................................................................... 4
English Abstract ....................................................................................................................................... 4
1.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5
2.
Huidige stand van wetenschap ....................................................................................................... 8
3.
Kunsthistorische achtergrond ....................................................................................................... 10
4.
Onderzoek receptuur in contemporaine bronnen. ....................................................................... 12
5.
6.
7.
4.1.
Kritische benadering bronnenmateriaal ............................................................................... 12
4.2.
Negentiende-eeuwse bronnen.............................................................................................. 12
4.3.
Geraadpleegde bronnen ....................................................................................................... 13
Typen afwerklagen en gevonden receptuur. ................................................................................ 19
5.1.
Olievernis ............................................................................................................................... 20
5.2.
Spiritusvernis ......................................................................................................................... 22
5.3.
Vluchtige olievernis (Terpentijnolievernis) ........................................................................... 24
5.4.
Politoer .................................................................................................................................. 24
5.5.
Was ........................................................................................................................................ 26
5.6.
Olie afwerking........................................................................................................................ 28
Instructies in de bronnen .............................................................................................................. 29
6.1.
Voorbereiding van het hout .................................................................................................. 29
6.2.
Het aanbrengen en polijsten van afwerklagen ..................................................................... 31
Bestanddelen afwerklagen. ........................................................................................................... 36
7.1.
Oplosmiddelen ...................................................................................................................... 36
7.2.
Harsen en balsems ................................................................................................................ 38
7.3.
Was ........................................................................................................................................ 44
7.4.
Kleur- en hulpstoffen............................................................................................................. 44
2
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.
Reconstructie................................................................................................................................. 46
8.1.
Algemeen............................................................................................................................... 46
8.2.
Selectie recepten en verantwoording werkwijze. ................................................................. 46
8.3.
Recepten en reconstructie afwerklagen ............................................................................... 51
8.4.
Voorbehandeling proefplankjes ............................................................................................ 60
8.5.
Aanbrengen en polijsten afwerklagen. ................................................................................. 61
9.
Resultaten reconstructie ............................................................................................................... 63
10.
Conclusie ................................................................................................................................... 70
11.
Literatuur. .................................................................................................................................. 71
12.
Afbeeldingen ............................................................................................................................. 75
13.
Bijlagen ...................................................................................................................................... 76
Bijlage I: Foto’s reconstructies. ......................................................................................................... 76
Bijlage II: Overzicht gebruikte materialen reconstructie .................................................................. 89
Bijlage III: Overzicht bronnen 1600 – 1930 met standplaats. ........................................................... 91
Bijlage IV: Gevonden receptuur. ....................................................................................................... 97
Bijlage V: Tabellen oude maten....................................................................................................... 178
3
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Samenvatting
Hoewel er in de negentiende eeuw een breed scala aan afwerklagen gebruikt moet zijn geweest, zijn
we tegenwoordig, onder andere door de restauratiepraktijk van de afgelopen eeuw, voornamelijk
bekend met schellak en was als afwerklaag. Om een beter inzicht te krijgen in de verschillende
afwerklagen die voorhanden waren, is er in deze scriptie onderzoek gedaan naar receptuur en
instructies op het gebied van afwerklagen in schriftelijke bronnen uit de periode 1800-1900. Hierbij
lag de nadruk op receptuur uit Nederlandstalige, Engelse, Franse en Duitse bronnen. Bij het
inventariseren van de bronnen zijn alleen die recepten en instructies meegenomen die expliciet
bedoeld waren voor toepassing op meubelen of houten objecten.
Op basis van de gevonden informatie is er een selectie gemaakt van 12 afwerklagen die vervolgens
zijn gereconstrueerd om zo ook een idee te krijgen van hoe deze afwerklagen eruit zouden hebben
gezien. Hiervoor is gekozen voor het reconstrueren van drie olievernissen, vier spiritusvernissen, één
terpentijnolievernis, twee politoeren (waarvan één in twee verschillende oplossingen) en twee
wasafwerkingen (allebei met een variatie waardoor er dus eigenlijk sprake is van vier). Deze
afwerkingen zijn volgens de gevonden receptuur bereid en volgens de instructies uit de negentiendeeeuwse bronnen aangebracht op met mahonie gefineerde proefplankjes van 24 x 40 cm. Om te zien
wat het effect zou zijn van het, in de literatuur vaak genoemde, voorbereiden van het hout door het
te voorzien van een laag lijmwater of een laag drogende lijnolie werden deze variaties ook toegepast
op de proefplankjes. Na de afwerklagen te hebben aangebracht en afgewerkt, kan er een indruk
gekregen worden van het bedoelde uiterlijk van de afwerklaag en het verschil met de afwerklagen
zoals we die vandaag de dag gewend zijn te zien.
English Abstract
Although a wide variety of varnishes and coatings has been used in the nineteenth century, we
nowadays are mostly familiar with the appearance of a shellac based French polish or a wax coating,
being the coatings that have been used in restoration for the last hundred years. To obtain better
knowledge on the coatings which were available during the nineteenth century, research has been
performed on the recipes and instructions appearing in Dutch, French, German and English written
sources from the period 1800-1900. During the selection process only the recipes and instructions
were selected that dealt explicitly with the finishing of furniture or wooden objects.
Based on the information that was found during this research, a selection of 12 coatings was made,
which were to be reconstructed to get an idea of their original appearance. The following selection
was made: three oil varnishes, four alcohol varnishes, one varnish based on oil of turpentine, two
French polishes (one of which was made in two different solutions), and two wax polishes (which
both had a variation in composition, so in fact four wax polishes). These coatings were prepared
according to the found recipes and were applied according to the original instructions to test samples
of mahogany veneered multiplex of 24 x 40 cm. To get an idea of the effect of the preparation of the
wood, by adding a layer of diluted glue size or drying linseed oil before applying a coating, both were
applied to the test samples. After the coatings were applied and finished an impression could be
obtained of the intended appearance of the original coatings and the way in which they differ from
the coatings we are used to see nowadays.
4
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
1.
Inleiding
Bij de conservering en restauratie van meubelen kom je zelden een originele afwerklaag op een
object tegen. Het onderhouden van een meubel door het regelmatig van een laag was te voorzien is
een oud gebruik en bij voorgaande restauraties zijn meubels – vooral vanaf de negentiende eeuw –
voorzien van een nieuwe schellakvernis of wasafwerking na het verwijderen van de originele
afwerklaag. Dit heeft tot resultaat dat wanneer tegenwoordig de afwerklaag van een meubel
geanalyseerd wordt, men voornamelijk schellak en/of was vindt. De vernis op basis van schellak en
alcohol (ook wel schellakpolitoer genoemd) werd pas vanaf de jaren twintig van de negentiende
eeuw op grote schaal toegepast en is dus historisch onjuist op meubelen uit ouderen perioden. In de
loop der eeuwen is er een groot scala aan afwerkmethoden ontwikkeld. Men kon bijvoorbeeld kiezen
voor een vernis waarin een natuurlijke hars werd opgelost in een drogende olie, een vluchtige olie of
in alcohol. Daarnaast zijn er ook afwerkmethoden bekend waarbij alleen een drogende olie gebruikt
werd en wordt er in bronnen naast het gebruik van een was ook gesproken van een mengsel van was
en hars. De visuele eigenschappen verschillen per type afwerklaag en moeten hun invloed hebben
gehad op het uiterlijk van het meubel.
Probleemstelling
Het effect dat de manier van afwerken op een meubel heeft gehad, is tegenwoordig meestal verloren
gegaan. Dit kan komen door voorgaande restauraties waarbij de oorspronkelijke afwerklaag
verwijderd is en onderhoud of door het verouderen van de afwerklaag zelf. Wanneer men niet
bekend is met de verschillende mogelijkheden kan er, wanneer het nodig of wenselijk blijkt de
afwerklaag bij de restauratie te verwijderen, bij het kiezen van een nieuwe afwerking gekozen
worden voor een afwerklaag met een geheel ander effect. Hoewel we vaak niet weten wat er
aanvankelijk op heeft gezeten, zou een overzicht van de verschillende mogelijkheden de keuze voor
een nieuwe afwerklaag vergemakkelijken. Er hoeft dan niet gekozen te worden voor een historisch
recept maar er kan ook een moderne vernis of was gebruikt worden die een vergelijkbaar effect
heeft.
Doelstelling
Met mijn scriptie wil ik proberen antwoord te krijgen op de vraag welke afwerklagen er in de
negentiende eeuw beschikbaar en gangbaar waren, hun samenstelling, wijze van opbrengen en hun
uiterlijk. Middels onderzoek naar historische bronnen hoop ik inzicht te krijgen in de verschillende
methoden en technieken. Om de bruikbaarheid van de in de literatuur gevonden informatie te testen
en een idee te krijgen van het uiterlijk van negentiende-eeuwse afwerklagen zal ik twaalf
verschillende afwerklagen naar historische recepten en instructies reconstrueren. Het zal gaan om
drie olievernissen, vier spiritusvernissen, één terpentijnolievernis, twee politoeren en twee
wasafwerkingen.
Dit onderzoek heeft geresulteerd in zowel een geschreven overzicht van de beschikbare afwerklagen
in de vorm van deze scriptie als een visueel overzicht in de vorm van twaalf testplanken met
verschillende afwerklagen.
5
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Referentiemateriaal voor GC-MS analyse
Daarnaast heeft mijn scriptie hopelijk nog een ander resultaat dat kan helpen bij toekomstige
analyses van afwerklagen op meubelen met GC-MS1. Uit de resultaten van analyses van afwerklagen
van meubels, die in het verleden door Henk van Keulen gedaan zijn, is gebleken dat het niet altijd
mogelijk is de exacte samenstelling van de afwerking vast te stellen. Zo is de aanwezigheid van
fossiele harsen zoals copal en barnsteen moeilijk te bevestigen, terwijl de recepten vaak uitgaan van
bijvoorbeeld 20 gram hars in 40 gram olie .
Om (fossiele) harsen te kunnen gebruiken in een olievernis, moeten ze op een hoge temperatuur
gekookt worden in een drogende olie (bijna altijd lijnolie). Het is mogelijk dat hierbij een chemische
verandering optreedt van uitgangsstoffen. Dit, en de natuurlijke veroudering van de vernis, kan er
voor zorgen dat er voor de aanwezigheid van (fossiele) harsen weinig bewijs is in GC-MS analyses.
De door mij te maken reconstructies van afwerklagen zullen, buiten het tijdsbestek van deze scriptie,
kunstmatig verouderd worden en als referentie kunnen worden gebruikt voor toekomstige GC-MS
analyses. Dit kan ook van pas komen voor het tripartite-onderzoek naar blanke afwerklagen waar het
Rijksmuseum, de UvA en het RCE op dit moment aan deelnemen. Binnen dat onderzoek wordt er in
de collecties van het Rijksmuseum en het RCE op zoek gegaan naar originele afwerklagen. Hiervoor is
door Andrea Coerdt een checklist samengesteld aan de hand waarvan meubels geanalyseerd en
originele afwerklagen herkend kunnen worden. Wanneer er wordt vermoed dat het een originele
afwerklaag betreft, wordt er een monster genomen en geanalyseerd met behulp van GC-MS. Deze
resultaten worden vervolgens weer gecombineerd met de visuele analyse naar aanleiding van de
checklist om uitsluitsel te kunnen geven of de afwerklaag mogelijk origineel is of niet.
Aanpak
Het onderzoek naar historische bronnen vormt de kern van het onderzoek. Pas als je gedegen kennis
hebt van de afwerklagen en methoden die in de negentiende eeuw beschikbaar waren, kun je
bepalen welke afwerklagen je naar alle waarschijnlijkheid vaker tegen zou zijn gekomen. Hoewel er
maar een beperkt aantal Nederlandstalige bronnen beschikbaar is, bleek tijdens het
bronnenonderzoek vrij snel dat er door heel Europa een grote uitwisseling van informatie op dit
gebied is geweest. Receptenboeken werden in verschillende talen vertaald, zoals bijvoorbeeld het
boek van de Zwitser Tingry, dat een jaar na de eerste druk in het Engels vertaald werd uitgegeven in
Londen. Ook de gevonden Nederlandse bronnen blijken vertalingen uit het Duits en Engels te zijn en
bevatten recepten die al eerder gepubliceerd waren. Het receptenboekje dat Gen Cohen in het
archief van Horrix heeft gevonden, lijkt een versie te zijn van het in 1839 in het Nederlandse
uitgegeven boek door Thomson. In hoofdstuk 4 zal er uitgebreider ingegaan worden op de gevonden
bronnen en hoe deze zich tot elkaar verhouden. In het volgende hoofdstuk zal ik de in de bronnen
gevonden afwerklagen en recepturen per type afwerklaag bespreken, gevolgd door hoofdstuk 6
waarin ik meer zal ingaan op de manier van verwerken van de afwerklagen. Na een hoofdstuk met
algemene informatie over de grondstoffen die men in de negentiende eeuw gewoon was te
gebruiken voor het bereiden van afwerklagen, zal ik de in deze voorgaande hoofdstukken verkregen
1
Gas Chromatografie Massa Spectrometrie, een analysemethode om organische verbindingen, zoals die van harsen en
bindmiddelen, te herkennen.
6
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
informatie gebruiken voor het maken van de reconstructies. Het maken van deze reconstructies zal
besproken worden in hoofdstuk 8, gevolgd door mijn interpretatie en de conclusie.
7
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
2.
Huidige stand van wetenschap
Er is de laatste decennia onderzoek gedaan naar verschillende aspecten op het gebied van
afwerklagen op meubelen. Opvallend is dat een groot deel van het onderzoek in Duitsland gedaan is.
De literatuur die zich bezig houdt met bronnenonderzoek en/of reconstructies is onder te verdelen in
een tweetal groepen.
De eerste groep bestaat uit het algemene bronnenonderzoek over afwerklagen uit een bepaalde
periode, al dan niet naar aanleiding van een specifiek meubel. Brachert heeft bijvoorbeeld in een
aantal delen van Restauro2 en het latere Beiträge zur Konstruktion und Restaurierung alter Möbel
een overzicht gegeven van historische blanke vernissen en meubelpolitoeren. Na een inleiding
behandelt hij eerst de manieren waarop het hout volgens de aanwijzingen in de literatuur
voorbehandeld wordt door het te schuren en te polijsten. Vervolgens beschrijft hij de receptuur per
type vernis. Al in de oude bronnen vanaf de zeventiende eeuw wordt er een onderscheid gemaakt
tussen verschillende soorten vernissen. Alle vernissen worden gemaakt op basis van een natuurlijke
(al dan niet gefossileerde) hars maar het toegevoegde oplosmiddel verschilt. Er wordt onderscheid
gemaakt tussen vernissen op basis van een vluchtige olie, vernissen waarbij de hars in een drogende
olie wordt opgelost en de spiritus- of wijngeestvernissen waarbij een sterke alcohol als oplosmiddel
dient. Brachert beschrijft per vernistype zijn bevindingen uit het verrichte bronnenonderzoek3.
Stappel4 heeft voor zijn afstudeerscriptie een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd naar vernissen en
beitsen tussen 1680 en 1730. Binnen dit onderzoek heeft hij ook de beitsen en afwerklagen van een
aantal meubels geanalyseerd en gereconstrueerd. Het ging hier met name over reconstructies van
blanke afwerklagen over een zwart gebeitste ondergrond. Zijn reconstructies zijn gebruikt als
referentiemateriaal voor FTIR analyse maar uit de scriptie blijkt niet of er ook naar het uiterlijk van de
afwerklagen is gekeken.
Michaelsen geeft in zijn artikel in Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung5 een overzicht
van transparante afwerklagen vergelijkbaar met de artikelen van Brachert uit 1978. Michaelsen
behandelt echter niet alleen de vernissen maar gaat ook in op het voorbehandelen van hout door het
met lijmwater te bestrijken en hij behandelt het gebruik van was en waspolitoer zoals dat
beschreven wordt in historische bronnen. In zijn artikel schrijft hij ook over het gebruik van lijnolie
om het hout mee te polijsten en over het gebruik van olie als afwerklaag op mahonie in de vorm van
een soort politoer. Hij maakt ook een begin met een overzicht van aanwijzingen in de literatuur voor
het reinigen en het onderhoud van meubelen. Dit hoofdstuk breidt Michaelsen in 1999 uit tot een
groter artikel in datzelfde tijdschrift genaamd “Wie den Meubeln der Glanz zu erhalten ist”6. In dit
artikel geeft hij een overzicht van aanwijzingen in de historische bronnen vanaf 1700 tot en met de
commercieel geproduceerde onderhoudswassen en oliën in de eerste helft van de twintigste eeuw.
De tweede groep publicaties bestaat uit onderzoek gedaan naar aanleiding van een case-study.
Anne Sophie van Leeuwen heeft in haar afstudeerscriptie van 2003 voor de ICN opleiding tiot hout en
meubelrestaurator onderzoek gedaan naar het veranderde uiterlijk van het eetkamerameublement
in het jachthuis Sint Hubertus. Zij heeft daar niet alleen gekeken naar de verbleking van het
coromandelhout waaruit de meubelen gemaakt zijn maar ook naar de originele afwerklaag. Ze kwam
2
Brachert 1978.
Het aantal bronnen waar hij zijn tekst op baseert is echter maar beperkt.
4
Stappel 1997.
5
Michaelsen 1997.
6
Michaelsen 1999.
3
8
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
tot de conclusie dat er een was opgezeten heeft met als hoofdbestanddelen bijenwas en paraffine.
Binnen haar scriptieonderwerp heeft zij echter geen bronnenonderzoek naar de afwerklaag verricht
en heeft zij van de was geen reconstructie gemaakt.
De scriptie die Gen Cohen in 2009 schreef voor haar afstuderen aan de opleiding van het ICN komt
op dit moment dicht in de buurt van wat ik voor ogen heb met mijn onderzoek. Zij heeft naar
aanleiding van een aantal salonkasten van de firma Horrix onderzoek gedaan naar de afwerking op
die meubels. In haar scriptie geeft ze eerst een overzicht van de grondstoffen (wassen, harsen, olie)
die gebruikt worden voor het maken van afwerklagen. In het daarop volgende hoofdstuk geeft zij een
overzicht van de beschikbare bronnen en een aantal voorbeelden van recepten die ze daarin
gevonden heeft per type (spiritusvernissen, vernissen op basis van vluchtige olie en olieharsvernissen). Bij archiefonderzoek ontdekte zij het oude receptenboek van de meubelmakerij7
waarvan de ingrediënten exact overeen bleken te komen met de resultaten van de later uitgevoerde
GC-MS analyse van de meubelen. In het archief van Horrix heeft ze ook gekeken naar de
zichtmappen die een soort catalogus vormden van de geproduceerde meubelen. Ook kwam ze er
losse bladzijden tegen met aanwijzingen voor het onderhoud van Horrix meubelen: één voor
meubelen met een olie afwerking en één voor meubelen die voorzien waren met een politoer. Ze
heeft vervolgens de gevonden vernissen, bestaande uit een schellakvernis en een barnsteen
olievernis en een zwart gepigmenteerde versie van beide, gereconstrueerd en gekeken naar het
visuele effect hiervan. Door gebrek aan tijd heeft ze echter de reconstructies niet optimaal kunnen
uitvoeren.
Daarnaast blijkt uit verschillende artikelen dat, wanneer een meubel ontdaan moest worden van zijn
afwerklaag of wanneer het een complete reconstructie betreft, er gekeken wordt naar originele
receptuur om tot een geschikte afwerklaag te komen. Hier worden dan echter meestal maar enkele
recepten uitgekozen en gereconstrueerd. Een voorbeeld hiervan is het onlangs verschenen artikel in
“Beiträge zur Erhaltung von Kunst- und Kulturgut” door Lucas Nierhaus8 waarin de reconstructie van
het in WO II verwoestte Ertruskische kabinet in het Potsdammer Stadtschloss besproken wordt. De
eind achttiende-eeuwse betimmeringen van het kabinet zijn gereconstrueerd en naar aanleiding van
historische recepten, gedetailleerde aquarels uit de tijd zelf en foto’s van voor de oorlog is er voor
een afwerklaag gekozen.
7
8
Fabristichting, ’s-Hertogenbosch.
Nierhaus 2010.
9
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
3.
Kunsthistorische achtergrond
Een afwerklaag wordt om verschillende redenen op een meubel of
houten object aangebracht. De meest praktische reden is om het hout
van het meubel te beschermen tegen invloeden van buitenaf, hoewel de
isolerende functie van afwerklagen wat dat betreft meestal te wensen
overlaat. De andere en wellicht de belangrijkste functie van een
afwerklaag is dan ook het effect dat deze op het uiterlijk van het meubel
heeft.
Met de opkomst van de neoclassicistische stijlen aan het einde van de
achttiende eeuw kwam er steeds meer aandacht voor de kleur en
structuur van het hout zelf in plaats van de kleurige marquetterieën van
de periodes daarvoor. Dit vroeg om nieuwe afwerklagen die niet per se
blank hoefden te zijn, maar vooral de schakeringen van het hout mooi
moesten laten uitkomen9. Vooral met de komst van de empire stijl onder
invloed van het Franse hof van Napoleon werd er steeds meer nadruk
gelegd op het hout zelf. Deze ontwikkeling kan niet apart gezien worden
van de groeiende populariteit van het gebruik van mahonie, dat vanaf
halverwege de achttiende eeuw langzaam zijn intrede maakte in Europa.
Uit aanwijzingen die Stöckel in het Praktisches Handbuch uit 1815 geeft
zou je kunnen opmaken dat ook de mode wat betreft de afwerking van
mahonie verandert. Was het in de late achttiende eeuw volgens Stöckel
nog mode om het mahoniehout met een drogende lijnolie op te schuren
om het hout zo donker en diep van kleur als mogelijk te krijgen, in de
vroege negentiende eeuw werd er voornamelijk een waspolitoer
toegepast. Met deze bijenwas opgelost in terpentijnolie werd het
mahonie zo licht en natuurlijk mogelijk gehouden10.
Afbeelding 1: Empire Guéridon,
1810-1820, collectie Victoria and
Albert Museum.
Afbeelding 2: Johann Stephan
Decker, Woonkamer in het
appartement van aartshertogin
Sophie in Blauen Hof in Laxenburg,
1826, gouache, 25 x 25 cm,
Stiftung Preussische Schlösser und
Gärten Berlin-Brandenburg,
Potsdam.
Met de opkomst van de Biedermeier en Louis-Philippe stijl rond de jaren 1820 verdwijnt ook voor een
groot deel het messing beslag, dat tijdens het empire de meeste meubels voor een aanzienlijk deel
bedekte ( zie afb. 1 ), van het meubel11. Er ontstaat een mode voor een strakkere vorm waarbij het
hout in de vorm van zorgvuldig uitgekozen en gearrangeerde fineren alle aandacht krijgt. In het
interieur op afbeelding 2 is een bureau te zien waarbij de “achterkant” is voorzien van een
bloemmahonie-fineer dat in een decoratief patroon is aangebracht. Wat afwerklagen betreft loopt
deze ontwikkeling gelijk met het verfijnen van de techniek van de schellakpolitoer12. Deze techniek
liet de zorgvuldig uitgekozen die met name het mahoniehout bijzonder mooi uit liet komen.
9
Michaelsen 1997, p. 332.
Stöckel 1815, p. 213. “In der Zeit als das Mahagoniholz in Deutschland bekannt und eingeführet wurde, musste man sich
bemühen aus dergleichen Holz verfertigte Arbeiten an Farbe dunkel zu machen, und je dunkler man es (aber ohne eine
Beize und Farbe ) bringen konnte, je höher wurden solche Arbeiten geschätzet. Jetzt aber ist es das Gegentheil, denn man
behält seine natürliche helle Farbe bei. Vor Zeiten wurde die verfertigte Arbeit mit Oehl, Drachenblut und Bimstein
abgeschliffen, wodurch es eine schöne dunkelrothe Farbe und gute Politur erhielte, wie ich in meiner ersten Ausgabe 1795
gelehret habe. Diese Bearbeitung fällt aber jetzt gänzlich weg. Wie diesen verfertigten Arbeiten eine schöne Politur und ihre
natüliche Farbe auf immer wieder zu geben, werde ich hier sehr deutlich lehren.“
11
Ottomeyer 2006, p. 122.
12
Hoewel de eerste vermelding van een gepolitoerd meubel al in 1804 door Stöckel wordt gedaan, waarover later meer.
10
10
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
De schellakpolitoer blijft gedurende de rest van de negentiende eeuw
ongekend populair bij het afwerken van meubelen. Tijdens de lelijke tijd van
de neostijlen (vanaf ongeveer 1850) wordt de schellakpolitoer door
meubelmakers als Horrix en Schmidt regelmatig gebruikt in combinatie met
een zwarte schellakpolitoer, die regelmatig zelfs op het kostbare mahonie
werd aangebracht. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende
afwerklagen door matte en glanzende oppervlakken samen in één meubel te
gebruiken13.
Afbeelding 3: Fa. Johann Diedrich
Schmidt & Co. Neo-rococco
vitrinekast , 1865 - 1870,
Historisch Museum Rotterdam
13
Cohen 2009.
11
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
4.
Onderzoek receptuur in contemporaine bronnen.
4.1.
Kritische benadering bronnenmateriaal
Bronnenonderzoek kan ons belangrijke informatie geven over technieken en materialen die in het
verleden zijn toegepast. De informatie die historische bronnen verschaffen kan echter niet zomaar
worden overgenomen. Net als bij alle bronnen moet de informatie die gegeven wordt kritisch
worden geïnterpreteerd14. Bij deze interpretatie moeten een aantal aspecten in acht worden
genomen. Zo is het belangrijk te weten wat de achtergrond van de auteur is: gaat het in dit geval om
een meubelmaker die vanuit zijn ervaring in het atelier schrijft? Of is de auteur een vernisser en
heeft hij meer ervaring met het vernissen in het algemeen? Daarnaast is de doelgroep van belang.
Een handboek voor in het meubelmakersatelier bevat andere informatie dan een verzameling van
nuttige recepten voor het huishouden. Verder is het belangrijk te letten op waar de auteur zijn
informatie vandaan heeft gehaald: is het een compilatie van recepten uit eerdere publicaties? Of
spreekt de auteur vanuit zijn eigen ervaring? Zijn de recepten gekopieerd en is alle informatie wel
goed overgenomen of is er informatie weggelaten? Is de bron wel relevant geweest indertijd? In de
teksten zelf zijn er aanwijzingen te vinden waardoor deze vragen beantwoord kunnen worden. Door
veel contemporaine bronnen te bestuderen krijg je een idee van de stamboom van de verschillende
boeken met recepten en instructies. Met de kennis die je daar uit opdoet kan je wat zeggen over de
bruikbaarheid van de bron. In de derde paragraaf van dit hoofdstuk zal ik zo veel mogelijk van deze
vragen per geraadpleegde bron proberen te beantwoorden.
4.2.
Negentiende-eeuwse bronnen
Uit de negentiende eeuw is een grote hoeveelheid bronnen op het gebied van afwerklagen
beschikbaar. Sinds de Verlichting in de achttiende eeuw is er een constante toename in het aantal
encyclopedieën, kunstenaarshandboeken, receptenboeken etc. waar te nemen en in de negentiende
eeuw werd er meer gepubliceerd dan ooit daarvoor. Niet alle publicaties zijn echter bruikbaar.
Bronnen die naast recepten voor vernissen ook bereidingswijzen voor rozenwater en
sinaasappelmarmelade bevatten, dienen met argwaan benaderd te worden. Over het algemeen valt
er een driedeling te maken in de literatuur op het gebied van afwerklagen:
1. Algemene receptenboeken met grote verzamelingen van allerhande recepten, soms alleen
op het gebied van techniek maar vaak ook over hele uiteenlopende onderwerpen.
2. Receptenboeken gespecialiseerd op het gebied van verf, vernissen en andere afwerklagen
3. Handboeken voor de meubelmaker en timmerman.
De eerste categorie bronnen kan als de minst betrouwbare worden beschouwd. Dit wil echter niet
zeggen dat een recept in een van die bronnen per definitie onbetrouwbaar is. Het recept kan van een
andere auteur met kennis van zaken overgenomen zijn en kan dus wel degelijk bruikbaar zijn. Om dit
te kunnen beoordelen is echter een goede kennis van eerdere en andere bronnen nodig.
14
Clarke 2008. Mark Clarke heeft een interessant artikel geschreven naar aanleiding van het eerste symposium van de Art
Technological Source Research study Group waarin hij pleit voor een historiografische benadering van historische bronnen.
12
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
De bronnen van de tweede categorie zijn over het algemeen betrouwbaarder dan die van de eerste.
Meestal worden ze geschreven of samengesteld door iemand uit het vak met kennis van zaken15.
Vaak waren dit gespecialiseerde vernissers; ambachtslieden die gespecialiseerd waren in het maken
en aanbrengen van vernissen. Te vernissen meubelen werden dan, zoals uit verschillende bronnen
blijkt, meestal ook niet door de meubelmaker afgewerkt maar naar een vernisser gebracht16.
De meubelmakershandboeken van de derde categorie zijn op hun beurt weer erg bruikbaar vanwege
het standpunt van de meubelmaker van waar uit het boek geschreven is. Vaak zijn de auteurs van
dergelijke bronnen zelf meubelmakers en spreken ze uit jarenlange ervaring.
Wanneer men de negentiende-eeuwse bronnen over het afwerken van meubelen naast elkaar legt
valt op dat er veel recepten en instructies zijn die in meerdere bronnen voorkomen. Uit de vele
vertalingen en gekopieerde recepten blijkt dat er veel informatie over de landsgrenzen uitgewisseld
werd. Bruikbare bronnen werden vertaald en daarbij was er ook een export van ambacht: de in
Nederland gevestigde meubelmakersfamilies Schmidt, Schick en Horrix zijn van oorsprong Duitse
immigranten geweest. Het opnemen van Duitse, Engelse en Franse bronnen in dit onderzoek wordt
hierdoor gerechtvaardigd.
4.3.
Geraadpleegde bronnen
4.3.1. Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1819.
Het voorblad van deze receptenbundel geeft de volgende inhoud aan: “ The Amateur’s Handbook of
practical information for the workshop and the laboratory, containing clear and full directions for
Bronzing, Lacquering, Polishing Metal, Staining and Polishing Wood, Soldering, Brazing, Working
Steel, Tempering Tools, Case - hardening, Cutting and Working Glass, Varnishing, Silvering, Gilding,
Preparing Skins, Waterproofing, Making Alloys, Fusible Metals, Freezing Mixtures, Polishing Powders,
Signal Lights, Harmless Colored Fires for Tableaux, Catgut, Cements, Glues, &e., &e.” De inhoud
bestaat inderdaad uit een breed scala aan recepten en instructies die voornamelijk in de werkplaats
toe te passen zijn. Volgens het voorwoord heeft de auteur van de bundel er alles aan gedaan om
alleen de simpelste en bruikbaarste recepten te verzamelen. Het aantal recepten waarin hout
expliciet als ondergrond wordt genoemd blijft beperkt tot vijf, waarvan één instructie voor het
politoeren met schellak en vier spiritusvernissen die ook op andere ondergronden te gebruiken
zijn17.
15
Miehr was bijvoorbeeld een Lackirer und Vergolder
“Das Lackiren ist eigentlich Sache des Staffirmalers und kann in seiner ganzen Ausdehnung hier nicht aufgenommen
werden[…+“ Hertel 1853, p. 166.
17
Anoniem 1879, p. 36: Varnishes for violins and similar articles. p. 37: White hard varnish for wood & metal, White varnish
for paper, wood and linen.
16
13
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
4.3.2. Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Londen 182718.
In zijn voorwoord geeft de auteur aan welk doel hij voor ogen zag met zijn publicatie: het schrijven
van ´A manual of the Art. To embody all that is useful in the cabinet maker’s guide, and adapt to
practice what is here given. .. a compendium of general practical utility´, door het samenbrengen van
verschillende gildes en de kennis van de verschillende kanten en onderdelen van het meubelmaken,
cabinet maker, chair-maker, japanner, gilder, lackerer, etc.
Net als bij verschillende andere bronnen, vond de auteur van het boek de informatie in de
beschikbare bronnen ontoereikend of onbetrouwbaar wat de reden was om zelf dit boekje te
schrijven.
Het moet een succesvolle publicatie zijn geweest aangezien het Londens boekje later ook in Amerika
is gepubliceerd. De recepten worden in 1836 overgenomen door de anonieme auteur van The
Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. In 1837 wordt het onder de naam van Siddons uitgegeven
als the Cabinet-Maker’s Guide. Deze wordt vervolgens in 1842 weer vertaald als de Englische
Ratgeber in het Duits. De Englische Ratgeber komt voor in het lijstje met boeken achterin Die
moderne Bautischlerei door Hertel uit 1853 als een van de boeken die ook interessant zou kunnen
zijn voor meubelmakers en timmerlieden.
4.3.3. Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819.
Bron van de eerste categorie met allerhande recepten.
4.3.4. Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836.
De vernisrecepten uit deze bundel zijn letterlijk overgenomen uit The Cabinet-maker's guide. Londen
1827. Het volgende citaat aangaande een wasafwerking op meubelen is letterlijk overgenomen uit de
publicatie van Tingry uit 180419:
“[Waxing stands shocks]; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving
lustre to the bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates
is dull; but this inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have
altered its polish can be repaired by rubbing it with a piece of fine cork.”
4.3.5. Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute.
Weimar 1853.
Dit boekje is voornamelijk bedoeld voor timmerlieden, niet zozeer voor meubelmakers. Het bevat
recepten voor politoeren en voor een loogwas voor vloerdelen. Achterin het boek staat een lijstje
met interessante boeken voor houtdraaiers en meubelmakers.
18
Met dank aan Helbertijn Krudop die een deel van deze beschrijving schreef in het kader van het bronnenonderzoek naar
afwerklagen met de rest van master II 2010-2011.
19
Tingry 1804, p. 123.
14
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
4.3.6. Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822.
Bijlage bij een grotere publicatie met van alles en nog wat op het gebied van kunst en wetenschap.
De recepten komen deels overeen met recepten uit het anonieme Family Receipt Book uit 1819 .
4.3.7. Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen
ten dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz.
Deventer 1855 en 1868.
Deze Nederlandse publicatie geeft geen echte recepten of instructies maar wel meer kennis over
welke verschillende vernissen er zijn en hoe die toe te passen zijn.
4.3.8. Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und
Polirkunst. Weimar 1852.
Miehr is zelf, als we het titelblad mogen geloven, Lackirer und Vergolder van beroep wat enige kennis
van zaken zou moeten garanderen. Voor dit boek heeft hij een groot aantal recepten uit andere
bronnen verzameld. Het merendeel van de recepten lijkt van toepassing te zijn op hout en meubelen.
Daarbij geeft hij een vrij uitgebreide beschrijving van de voorbehandeling van het hout. Hij besteedt
daarnaast veel aandacht aan de toepassing van politoer.
4.3.9. Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826.
Nicholson is net als Nosban in Frankrijk en Stöckel in Duitsland zelf meubelmaker en schrijft dus voor
een deel vanuit zijn eigen praktijkervaring. Het grootste deel van het boekje gaat over het bewerken
van hout, verschillende meubeltypes en constructies. Het vijfde hoofdstuk van het derde deel van
het boek gaat over het afwerken van meubelen. Hij beschrijft onder andere het aanbrengen van een
politoer en geeft één vernis die gebruikt zou worden door de Franse meubelmakers20. Vernissen kun
je immers beter in de winkel kopen, zoals Nicholson zelf zegt.
4.3.10. Nosban, M. Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 184321.
Deze publicatie maakt deel uit van een grotere serie publicaties van de uitgever Nicolas-Edme Roret
(1797 – 1860), ook wel bekend als de Manuels Roret. Deze handboeken geven elk een
encyclopedisch overzicht van een bepaald(e) discipline, techniek of ambacht.
Andere voorbeelden uit deze serie zijn de handboeken Manuel complet de la peinture sur verre, sur
porcelaine et sur émail (Paris, Encyclopédie-Roret, 1825) van M.E.F. Reboulleau, Manuel du peintre
en bâtimens, du fabrikant de couleurs, du vitrier, du doreur, du vernisseur et de l’argenteur (Paris,
20
Nicholson 1826, derde deel p. 31.
Onderstaande tekst ben ik aan Helbertijn Krudop verschuldigd, die dit schreef voor het eerder genoemde
bronnenonderzoek naar vernissen.
21
15
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Encyclopédie-Roret, 1834) van Armand Denis Vergnaud, en Nouveau manuel complet du relieur en
tous genres van Sébastien Lenormand (Paris, Encyclopédie-Roret, 1830), maar ook het meer
theoretische Nouveau manuel complet de numismatique du moyen-âge et moderne (Paris,
Encyclopédie-Roret, 1859) is één van de delen uit de reeks.
M. Nosban22 nam het handboek voor zijn rekening dat een compleet overzicht moest geven van de
kunst van het meubel- en kistenmaken en de fijnere houttechniek marqueterie. Nosban zelf was een
menuisier-ébéniste en hij schreef vermoedelijk uit eigen kennis en ervaring of in ieder geval moet hij
hebben geweten waar kennis van het vak te vinden was.
Hij schrijft niet alleen over houtbewerkingstechnieken en de modernste gereedschappen, maar geeft
ook recepten en instructies voor vernissen, polijsten, lijmen, etc.: “Contenant, Tous les details utiles
sur la nature des Bois indigènes et exotique; la manière de les prepaper, de les teindre: les Principes
du dessin geometriques et des projections, exposés d’après la methode de M. Francoeur, et appliqués
a la coupe des bois; la manière de mesurer et d’estimer les travaux de Menuisier; la Description des
outils les plus modernes et les mieux perfectionnés; l’art de faire la menuisiere fixe, la menuisierie
mobile et toute espèce de meubles; de les polir et vernir; d’executer le placage et la marqueterie;
enfin l’art du Layetier, et ses application les plus nouvelles.”
Wat zijn boek bruikbaar maakt voor vernissen is dat hij niet alleen recepten geeft, maar ook nadenkt
over het gebruik en wat voor effect het vernis zal hebben op het hout of meubel wat betreft kleur,
glans en hardheid. Zo geeft hij aanwijzingen voor het gebruik van bepaalde voorbewerkingen en
vernissen op verschillende soorten hout: lichte houtsoorten kan men bijvoorbeeld beter niet
voorbewerken met een olie omdat dit de kleur dieper maakt of meer zal verzadigen.
4.3.11. Schmidt, Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der
Knochen und Perlmutter. Weimar 1891.
Uit de inleiding die bij het boek van Schmidt is geschreven door H. Michaelsen en R. Buchholz blijkt
dat het door Schmidt geschreven boek een groot succes was en tot in de jaren 1920 steeds is
uitgegeven. Het succes van de publicatie wijst waarschijnlijk op een goede betrouwbaarheid van
deze bron. Een groot deel van het boek handelt over het beitsen en kleuren van hout maar Schmidt
besteed ook aandacht aan de afwerking. Hij geeft hiervoor zowel oude vertrouwde recepten als
nieuwe afwerklagen.
4.3.12. Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 197023.
De titel van het boek van Sheraton zegt het al: het gaat hier om een woordenboek voor de
meubelmakerij waarbij de verschillende termen op alfabet vermeld en uitgelegd worden. Thomas
Sheraton (1751-1806) was geschoold als predikant, maar was werkzaam als meubelmaker, ontwierp
zelf en publiceerde over het vak.
22
Niet duidelijk is of de M. wijst op een voorletter van de auteur of simpelweg voor Monsieur staat, geen ongewone Franse
aanduiding.
23
Met dank aan Diederik Kits Nieuwenkamp die deze bron beschreef in het kader van het bronnenonderzoek naar
afwerklagen van de master II 2010-2011.
16
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
4.3.13. Stöckel, H.F.A. Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826.
Het tweede boek van Stöckel bleek een zeer bruikbare bron te zijn. De auteur gaat niet alleen in op
het maken van de vernissen zelf maar beschrijft ook vrij gedetailleerd hoe men het hout voorbereidt
en hoe de vernis na het drogen gepolijst moet worden. Ook vermeldt hij hoeveel lagen er van een
type vernis aangebracht moeten worden om een goed resultaat te bereiken. Aangezien Stöckel zelf,
zoals het titelblad dat vermeldt, Hoffschreiner zu Schleiz (hofmeubelmaker in Schleiz) is, zouden we
er van uit kunnen gaan dat hij het boek heeft geschreven naar aanleiding van zijn praktijkervaring. In
de inleiding presenteert hij zijn boek ook als handleiding voor leerlingen in de meubelmakerij.
4.3.14. Stöckel, H.F.A. Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher. Neurenberg 1815.
Dit boek door Stöckel werd voor het eerst aan het eind van de achttiende eeuw uitgegeven. Het gaat
hier niet om een handboek voor meubelmakers maar om een algemener handboek met allerlei
recepten op het gebied van de schilderkunst en aanverwante ambachten. Het boek is sinds de
achttiende eeuw meerder malen in een nieuwe druk verschenen wat blijk geeft van de populariteit
van het boek.
4.3.15. Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen.
Groningen 1839.
Thomson is één van de belangrijkere boeken op het gebied van afwerklagen die in de negentiende
eeuw in het Nederlands verschenen zijn en is van origine uit het Engels vertaald. Recepten uit dit
boek zijn ook overgenomen in het losse boekje met spiritusvernissen dat zich in het Horrix archief
bevindt24. Het feit dat recepten uit deze bron in een dergelijk archief terug te vinden zijn, zou er op
kunnen wijzen dat deze recepten ook echt zijn toegepast in de Nederlandse meubelmakerij. Veel van
de vernissen die in dit boekje voorkomen, zijn overgenomen uit het boek van de Zwitserse Tingry.
4.3.16. Tingry, P.F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and
Practice on the art of making and applying varnishes. Londen 1804.
Tingry is een belangrijke bron die in latere publicaties veelvuldig gekopieerd en geciteerd wordt.
Nosban noemt hem bij een recept voor een slappe was en Winckler heeft hem in het lijstje van
geciteerde bronnen staan. Tingry zelf is professor in de scheikunde, natuurhistorie en mineralogie
aan de academie van Genève. In hoeverre hij uit eigen ervaring spreekt is dus maar de vraag.
24
Cohen 2009, p. 28.
17
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
4.3.17. Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig
1859.
Het boekje van Winckler bevat een groot aantal recepten voor vernis en afwerklagen. Hij lijkt echter
niet altijd even nauwkeurig te zijn geweest bij het kopiëren van recepten. Zo geeft hij een recept
voor een waspolitoer die volgens de auteur je zou kunnen gebruiken als voorbehandeling voor een te
politoeren meubel. Waarschijnlijk is er bij het overnemen van het recept iets mis gegaan en had hij
het in deze context eigenlijk over een oliepolitoer moeten hebben. Deze werd namelijk wél gebruikt
werd als voorbehandeling voor politoer zoals Stockel in 1804 beschrijft, waarover in volgende
hoofdstukken meer.
18
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
5. Typen afwerklagen en gevonden receptuur.
Door de ideale bewaaromstandigheden zijn er verschillende meubelen uit het oude Egypte
overgebleven. Toen werd er al een transparante vernis op meubelen toegepast25 en ook het gebruik
van bijenwas als afwerklaag was al bekend. Van de oude Grieken en Romeinen is niet veel aan
meubelen overgebleven maar je zou er van uit kunnen gaan dat de materialen niet heel veel
verschilden. De volgende aanwijzingen die we hebben op het gebied van afwerklagen op hout zijn
pas weer in de zestiende eeuw te vinden. Het polijsten met lijn- en notenolie werd eerst gebruikt,
later in die eeuw gevolgd door was opgelost in terpentijnolie26. In de zeventiende eeuw komen we
ook tegen dat ebbenhoutimitaties met was afgewerkt worden om de doffe glans van echt ebben te
benaderen27.
Hoewel er in deze eeuw wel al recepten bekend zijn voor vernissen voor schilderijen, waarin harsen
in olie worden opgelost28, zijn er maar weinig voorbeelden bekend van olievernissen voor meubelen.
Een van de weinige voorbeelden die er zijn, komt uit het De Mayerne manuscript uit 1631 waarin een
olievernis met barnsteen beschreven wordt voor op meubelen en muziekinstrumenten. Elders in het
manuscript zegt de auteur echter dat vernissen juist niet geschikt zijn voor houten oppervlakken
omdat deze te veel glanzen29.
Pas vanaf ongeveer 1660 zijn er aanwijzingen dat meubelen gevernist werden30. De eerste
belangrijke bron op het gebied van het afwerken van meubelen is het boek door Stalker en Parker uit
1688 “A Treatise on japanning and varnishing”. De opkomst van het gebruik van vernissen op
meubelen lijkt samen te vallen met de import van aziatisch lakwerk. Om aan de vraag naar lakwerk
die door deze mode was ontstaan te voldoen, werd er in Europa gezocht naar een hoogwaardige
imitatie. De lakken die hiervoor ontwikkeld werden, dienden vervolgens als basis voor latere
meubelvernissen31. Met name de samenstelling en toepassing van spiritusvernissen werd hierdoor
verfijnd. Alleen lijnolie werd ook nog steeds gebruikt in de zeventiende eeuw, vooal om notenhout
een donker en verzadigd uiterlijk te geven32.
Door de toename van geschreven bronnen tijdens de verlichting33, weten we aanzienlijk meer over
de toepassing van afwerklagen in de achttiende eeuw dan in de eeuwen daarvoor. Enkele
standaardwerken (Bonanni in 1733, Cröker in 1764, Roubo in 1769-1774 en Watin 1773) geven ons
een relatief compleet inzicht in de toepassing van vernissen en andere afwerklagen. Zo geeft Roubo
een vrij uitgebreide beschrijving van de toepassing van waspolitoer. Watin, die in later bronnen
regelmatig geciteerd wordt, maakt daarbij een duidelijk onderscheid tussen de verschillende
vernissen: drogende olievernissen, vernissen op basis van vluchtige oliën en spiritusvernissen. Dit
onderscheid wordt door alle auteurs uit de negentiende eeuw aangehouden.
25
Umney en Rivers 2003, p. 4.
Umney en Rivers 2003, p. 12.
27
Michaelsen 1997, p. 334.
28
Brachert 1986, p. 152.
29
Ibidem.
30
Umney en Rivers 2003, p. 19.
31
Brachert 1986, p. 152.
32
Umney en Rivers 2003, p. 19.
33
Zie hoofdstuk 3.
26
19
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
5.1.
Olievernis
Olievernissen komen in de vroegste bronnen op het gebied van kunsttechnieken al voor. Ze bestaan
uit een hars opgelost in een drogende olie, voornamelijk lijnolie. Recepten voor olievernissen komen
gedurende de hele negentiende eeuw in de literatuur voor en veranderen gedurende de eeuw niet
of nauwelijks van samenstelling. Volgens Jacobson zijn olievernissen (ook wel vette vernissen
genoemd) “…de duurzaamste, daar de olie op zich zelf reeds bij het drogen eene glanzende taaie laag
geeft, zij zijn echter niet zoo kleurloos en helder als de vorige [ spiritusvernissen red. ] en drogen
langzamer”34. Over het algemeen werden olievernissen gebruikt voor objecten die meer te verduren
hadden. Zo schrijft Vettewinkel in zijn “Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en doelmatig
gebruik van lakken, vernissen, enz.” uit 1858: “ Voor rijtuigen, buitenwerken, kamers, gangen en
portalen, meubelen, huiselijke gereedschappen en alle andere voorwerpen, waarbij sterkte of
duurzaamheid wordt verlangd, zullen de lakken, doch geenszins de vernissen kunnen dienen35.
De meeste olievernissen bestaan uit de volgende ingrediënten: barnsteen en/of copal, terpentijnolie
en een drogende lijnolie. Een enkele keer komt er een olievernis voor waarin colophonium is
gebruikt. Winckler36 noemt in 1859 daarnaast nog twee olievernissen waar andere harssoorten37 in
zitten, deze komen alleen daar voor en zijn waarschijnlijk niet vaak toegepast.
In The Cabinet-maker’s guide uit 1827 wordt een recept voor een Oil varnish gegeven dat bestaat uit
lijnolie, colophonium en terpentijnolie. Hij geeft aan dat dit een goedkope en goede vernis is voor
kozijnen (sash frames) en werk waarbij de afwerking niet teveel mag kosten. De vernis zou daarbij
goed tegen heet water kunnen en niet snel craqueleren of krassen38. Hetzelfde recept wordt negen
jaar later overgenomen in de tevens anonieme The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual met
een vergelijkbare aantekening wat betreft de toepassing39. Vanwege de toepassing op goedkoper
werk is de kans vrij klein dat je een dergelijke afwerklaag in de restauratiepraktijk op een
negentiende-eeuws meubel tegen komt.
Hoewel barnsteenvernissen al enkele eeuwen bekend waren40, lijken ze gedurende de hele
negentiende eeuw nog gebruikt te zijn41. Door de donkere kleur die barnsteen krijgt bij het smelten
ervan, en dus ook de donkere kleur van de vernis, wordt deze vernis alleen toegepast op donkere
houtsoorten42. Ook wordt er vermeld in de literatuur dat deze vernis erg geschikt is om gebeitste
objecten te vernissen43. In hetzelfde recept staat dat de vernis mooi glanst, erg duurzaam is en niet
geslepen hoeft te worden. Nosban geeft bij zijn recept voor een barnsteenvernis de aantekening dat
34
Jacobson 1868, p. 166.
Vettewinkel 1858, p. 6. Met lakken bedoelt hij in dit geval olievernissen: “Al wat men in de regel lakken noemt, zoo als
rijtuig-, copal- en buiten-lak, witte en zwarte vuur-lak en anderen, zijn verbindingen van gomharsen met meer of minder
deelen vette oliën”. Ibidem.
36
Winckler 1859, p. 198 en 199.
37
Miehr’s gemischter Terpenthinöl-Mastixvernis met mastix, sandarak, aloë en colophonium in lijnolie en terpentijnolie en
Freudenvoll’s wohfeiler dauerhafter Sadarakfirniss met sandarak, schellak en dammar in lijnolie en terpentijnolie.
38
Anoniem 1827, p. 41. Note: This is a cheap and good varnish for sash frames or any work where economy is required; it
has besides the property of bearing hot water without being damaged, and is not subject to crack or scratch.
39
Anoniem 1836. P. 67.
40
Michaelsen 1997, p. 168-169.
41
Ze komen in ieder geval tot in de jaren 1890 nog in de literatuur voor: Schmidt 1891, p. 157. Hertel vertelt daarbij
halverwege de eeuw dat de vernis op dat moment frequent (haüfig ) toegepast wordt: Hertel 1853, p. 176.
42
Hertel 1853, p. 176. “Der Bernsteinlack kann bloss für dunkle Ueberzüge gebraucht werden, weil seine Farbe tief
dunkelbraun ist.
43
Stöckel 1826, p. 125, is later ook vermeld door Thompson 1836, p. 123.
35
20
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
deze zelfs kokend water kan weerstaan44. Miehr geeft verschillende recepten voor een
barnsteenvernis waarbij hij bij enkele vermeldt dat het om een blanke barnsteenvernis zou gaan45.
De samenstelling en de bereidingswijze van de barnsteenvernis zijn bij alle bronnen goed
vergelijkbaar. De receptuur die het meeste voorkomt bestaat uit 1 deel barnsteen in combinatie met
1 deel lijnolie en 1 – 1,5 deel terpentijnolie. Een enkele keer worden barnsteen en copal
gecombineerd in een vernis, maar dit lijken eerder uitzonderingen dan regel. Voor de lijnolie wordt
vaak een zogenaamde lijnolievernis gebruikt. Deze lijnolievernis werd verkregen door lijnolie te
koken met drogende ingrediënten als loodwit, zilverglit, menie en ombers46. Voor het maken van de
barnsteenvernis wordt de barnsteen eerst gesmolten op hoge temperatuur47. Het vervolg van de
bereiding kent grofweg twee variaties. Bij de eerste variant wordt bij de gesmolten barnsteen eerst
de hete lijnolievernis toegevoegd en vervolgens nadat het mengsel wat afgekoeld is, de
voorverwarmde terpentijnolie. De tweede variant laat de gesmolten barnsteen eerst wat afkoelen,
voegt eerst de voorverwarmde terpentijnolie toe en vervolgens de lijnolie. De vernis wordt
vervolgens gefilterd waarna deze gebruikt kan worden.
Copalvernissen worden op een gelijke wijze als de barnsteenvernis gemaakt en voor vergelijkbare
ondergronden. Het voordeel van copal ten opzicht van barnsteen is dat het minder donker verkleurt
bij het smelten van de hars. Copalvernissen worden daarom meestal helder of blank genoemd,
hoewel de vernis alleen al door de lijnolie een honingachtige kleur heeft. Vanwege deze lichtere
kleur is de copalvernis waarschijnlijk breder toepasbaar geweest dan de barnsteenvernis hoewel dit
niet per se blijkt uit het aantal vernisrecepten48. Hertel zegt dan ook: “Der Copallack ist der
gebraüchlichste, festeste und vorzüglichste under den Oellackfirnissen.“49 In tegenstelling tot wat in
veel bronnen over barnsteenvernis gezegd wordt, laat de copallak zich volgens verschillende auteurs
goed slijpen50.
De samenstelling van de copalvernissen verschilt nogal tussen de verschillende auteurs. Hertel geeft
bijvoorbeeld een recept op basis van 1 Pfund copal, 6 Loth lijnolievernis en 3 ¼ Pfund terpentijnolie51.
Deze vernis zou een “goudgele kleur hebben, zich goed laten slijpen, snel drogen, niet afspringen en
geeft de mooiste spiegelglans”52. Voor minder werk geeft hij op dezelfde pagina een ander recept
met meer lijnolievernis en terpentijnolie53. Stöckel geeft op pagina 125 een vernis waarbij de
verhoudingen van de ingrediënten weer heel anders liggen: hij geeft 1 deel copal, 1 deel
terpentijnolie en 1,5 deel lijnolievernis54.
De bereidingswijze is wel voor alle vernissen vergelijkbaar. De copal wordt gesmolten, al dan niet
met toevoeging van een beetje terpentijnolie om het smelten te versnellen, waarna er heel langzaam
de hete lijnolievernis wordt bijgevoegd. Het smelten gebeurt meestal in een aardewerken pot
44
Nosban 1826, p. 265. “Vernis dont la dureté est telle, qu’il resiste à l’eau bouillante. Winckler neemt dit recept vervolgens
over met als titel: “Firniss auf Holz, der so hart ist, dass er durch kochendes Wasser nicht angegriffen wird“. Winckler 1859,
p. 149.
45
Miehr 1852, p. 22 en p. 32. Aangezien barnsteen een donkere kleur krijgt bij het smelten van de hars (een noodzakelijke
stap voor het oplossen van de hars ), lijken deze recepten op dat gebied niet betrouwbaar.
46
O.a. Stöckel 1826, p. 82 en 93.
47
Hertel geeft een smeltpunt op van 280-290 ° C. Hertel 1853, p. 176.
48
Het aantal recepten voor copalvernis is ongeveer gelijk met het aantal voor barnsteenvernis.
49
Hertel 1853, p. 171.
50
Hertel 1853, p. 173, Thomson 1839, p. 124.
51
Hertel 1853, p. 173.
52
Ibidem.
53
Zie bijlage X voor de exacte recepten.
54
Stöckel 1826, p. 125.
21
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
aangezien een metalen pot de hars ineens te heet zou kunnen maken waardoor deze een te donkere
kleur zou krijgen55.
5.2.
Spiritusvernis
Verreweg de meeste recepten in de negentiende-eeuwse literatuur zijn voor het maken van
spiritusvernissen. Uit de titels en de aanwijzingen van de recepten valt op te maken dat ze voor een
breed scala aan objecten geschikt werden geacht: betimmeringen, rieten meubelen, stoelen en
stokken56 - toiletdozen, kisten, waaiers57 - muziekinstrumenten en meubelen van pruimen, mahonie
of palissander58 - stoelen, tafels, lijsten en andere voorwerpen, welke aan schuren zeer onderhevig
zijn59 - schrijnwerk, beschotten, trappen, leuningen, rieten of matten stoelen en voorwerpen van
eikenhout60.
De verschillende auteurs zijn niet eenduidig over de toepasbaarheid van spiritusvernissen op
meubels. Over het algemeen zijn ze het wel eens over de kwetsbaarheid van spiritusvernis ten
opzichte van een olievernis of een wasafwerking. De anonieme auteur van “The Painter’s, Gilder’s
and Varnisher’s manual” uit 1836 zegt bijvoorbeeld het volgende: “Good varnishes, prepared with
spirits of wine, are very clear, brilliant and delicate, and may be applied with success to furniture, and
to fancy ornaments which are kept within doors, and admit of revarnishing easily”61. Jacobson zegt in
1868 het volgende over spiritusvernissen: “Wijngeestvernissen zijn de helderste, maar niet zoo
duurzaam als de olievernissen, daar er geen taaie stof achter blijft zooals de olie, de terugblijvende
harsen zijn broos, men voegt daarom doorgaans bij de wijngeestvernissen een weinig venetiaansche
terpentijn. Voor buitenwerk zijn zij niet bruikbaar.”62. Tingry geeft dezelfde voor- en nadelen in de
volgende passage: “Varnish supplies better the part of glazing; it gives a lustre to the wood which it
covers, and heightens the colours of that destined, in particular, for delicate articles. These real and
valuable advantages are counterbalanced by its want of consistence: it yields too easily to the
shrinking or swelling of the wood, and rises in scales, or splits, on being exposed to the slightest
shock. These accidents can be repaired only by new strata of varnish, which render application to the
varnisher necessary, and occasion trouble and expense.63”. Opvallend is dat Tingry bij één recept
juist wel weer noemt dat dit geschikt is voor het vernissen van voorwerpen welke aan schuren
onderhevig zijn64. Volgens Stöckel zijn spiritusvernissen überhaupt niet toepasbaar op meubelen
maar alleen op muziekinstrumenten. Omdat hij als hofmeubelmaker echter verschillende malen het
verzoek heeft gekregen om muziekinstrumenten te vernissen, geeft hij toch (een aanzienlijk) aantal
recepten voor spiritusvernissen65.
55
Hertel 1853, p. 172. Miehr 1852, p. 25. Stöckel 1826, p. 125. Schmidt 1891, p. 156.
Imison 1822, p. 244.
57
Anoniem 1819, p. 351.
58
Tingry 1804, p. 124. Anoniem 1836, p 75.
59
Tingry 1804, p. 118, Thomson 1839, p. 127, Nosban 1843, p. 262.
60
Thomson 1839, p. 129.
61
Anoniem 1836, p. 82.
62
Jacobson 1868, p. 163.
63
Tingry 1804, p. 122.
64
Tingry 1804, p. 118. Hetzelfde recept wordt herhaald bij: Thomson 1839, p. 127 en Nosban 1843, p. 262.
65
Stöckel 1826, p. 101. “Es sind zwar die Weingeist-Lackfirnisse nicht sehr bei der Tischler-kunst üblich, weil man sie auf
Meublen nicht anwendet, sondern nur blos zu musikalischen Instrumenten gebrauchet; da mit aber öfters solche
musikalische Instrumente zum Lackiren gegeben worden sind, so kann ich wohl in Voraus sehen, dass dieser Fall auch bei
Mehreren eintreten kann, wenn sie Kenntnisse von dieser Lackirung haben.“
56
22
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Volgens Winckler worden de spiritusvernissen vanwege de heldere kleur voornamelijk gebruikt voor
het afwerken van lichte houtsoorten zoals bijvoorbeeld esdoorn, omdat deze de natuurlijke kleur van
het hout zo min mogelijk veranderen66. Dat komt overeen met de receptuur die je tegen komt: het
overgrote deel van de spiritusvernissen bestaat dan ook uit een combinatie van sandarak en mastix,
twee vrij blanke harsen die weinig kleur aan de vernis toevoegen. De sandarak zorgt voor de
hardheid van de vernis terwijl mastix de vernis de nodige taaiheid geeft. Daarnaast kom je veel
recepten tegen waarbij copal, al dan niet geholpen door de toevoeging van kamfer of ether, in
alcohol opgelost wordt. Om de broosheid van de spiritusvernis iets te verminderen wordt er vaak ook
venetiaanse terpentijn aan het recept toegevoegd. Veel recepten bevatten ook schellak (of korrellak)
waardoor ze toch een donkere tint krijgen. Deze vernissen worden dan ook minder geschikt geacht
voor lichte houtsoorten67. De vernissen konden ook juist rood gekleurd worden door de gekleurde
hars drakenbloed aan de harsen toe te voegen. Hoewel er in enkele recepten wel barnsteen wordt
opgegeven als ingrediënt, lost deze hars niet op in alcohol.
Wanneer de verschillende recepten (en de opmerkingen hierbij) van de verschillende auteurs met
elkaar vergeleken worden, valt het op dat er een aantal is dat regelmatig voorkomt bij verschillende
auteurs in verschillende talen. Zo wordt de vernis, die toe te passen is op objecten die aan wrijving
onderhevig zijn, in verschillende bronnen genoemd68. De ingrediënten zijn steeds gelijk en bestaan
uit copal, sandarak, mastix, (venetiaanse) terpentijn en alcohol. Dit recept wordt ook genoemd in het
boekje dat deel uitmaakt van de atelierinventaris van de firma Horrix69. Het recept voor
muziekinstrumenten en meubels van pruimen-, mahonie- en palissanderhout dat in Tingry wordt
genoemd, wordt later ook herhaald in “The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual” met dezelfde
ingrediënten: sandarak, korrellak, mastix, benzoë, venetiaanse terpentijn en alcohol70.
De bereidingswijze voor de spiritusvernissen is over het algemeen hetzelfde. De harsen worden tot
poeder gewreven en in een fles gedaan. In veel recepten kom je tegen dat ze de harspoeder
vermengen met fijngestampt glas om het samenklonteren van de harsen te voorkomen. Op de hars
wordt vervolgens de alcohol gegoten waarna eventueel nog venetiaanse terpentijn of wat lavendelof spijkolie kan worden toegevoegd, afhankelijk van het recept. Voor het oplossen van de harsen en
de kwaliteit van de uiteindelijke afwerklaag is het belangrijk zo zuiver mogelijke alcohol te
gebruiken71. Soms wordt de copal van tevoren met wat terpentijnolie gesmolten en na het uitharden
tot poeder gemengd en aan de andere harsen toegevoegd. Het oplossen van de harsen kan versneld
worden door de fles au bain marie72 of in een zandbad te verwarmen73. Na oplossing wordt de vernis
altijd door een (dubbele) doek of wat katoen gefilterd om eventuele onzuiverheden uit de oplossing
te halen.
66
Winckler 1859, p. 212. “Die wasserhellen Firnisse (Weingeistlackfirnisse ) dienen hauptsächlich zum Ueberziehen von
hellen Hölzern, z.B. Ahornholz, damit die auf der Oberfläche nach der Verdunstung des Alcohol zurückgebliebene Harzdecke
die Naturfarbe des hellen Holzes so wenig wie möglich verändert.“.
67
Stöckel 1826, p. 103.
68
Tingry 1804, p 118, Thomson 1839, p. 127, Nosban 1843, p. 262.
69
Cohen 2009, p. 28.
70
Tingry 1804, p. 124. Anoniem 1836, p 75., Thomson 1839, p. 157.
71
Stöckel 1826, p. 115.
72
In een bad van heet water
73
Stöckel 1826, p. 115.
23
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
5.3.
Vluchtige olievernis (Terpentijnolievernis)
Vernissen bereid met vluchtige oliën, met name terpentijnolie, komen relatief weinig voor in de
literatuur en als ze voorkomen zijn het meestal combinaties van copal of barnsteen met
terpentijnolie. Volgens Hertel worden deze vernissen echter maar zelden gebruikt en alleen op kleine
objecten74. Jacobson acht ze wel geschikt voor het gebruik op hout, maar zegt het volgende over de
terpentijnolievernissen: “Terpentijnvernissen drogen niet zoo spoedig als de vorige
[spiritusvernissen], maar geven taaiere, vaste en duurzame vernissen, de terpentijnolie droogt tot
eene buigzaame weke hars in, zij blijven meestal eenige dagen kleverig. *…+ Voor vernissen op hout
en op metalen is het gomlak zeer goed daar dit bij verdampen van den terpentijn niet als een broze
hars overblijft.”75. Deze duurzame eigenschap wordt ook door Miehr vermeld bij een recept voor een
terpentijnolievernis met copal: “Der Lackfirniss *…+ ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur
sehr gut an”. Hoewel Tingry geen recepten geeft voor vernissen op basis van terpentijnolie lijkt ook
hij dit type vernissen juist geschikt te vinden voor de toepassing op meubelen: “For varnishes,
however, destined to be applied to ceilings, wainscoting, and furniture, it is far superior; because it
renders them equally briljant, and gives them more durability.”76.
De bereiding van terpentijnolievernissen gaat als volgt: de copal (of een enkele keer de barnsteen)
wordt eerst gesmolten en tot poeder gewreven waarna deze in kleine hoeveelheden77 onder
voortdurend roeren wordt toegevoegd. De vernis kan vervolgens gefilterd en toegepast worden.
5.4.
Politoer
“Die Schellackpolitur ist diejenige, welche einen schönen Glanz abgibt und die grösste
Dauerhaftigkeit besitzt, und ausserdem am einfachsten und billigsten in der Herstellung ist.“78
Waar spiritus- en olievernissen meestal werden overgelaten aan de vernisser, was het politoeren van
meubelen over het algemeen het werk van de meubelmaker79. De methode van het aanbrengen van
een spiritusvernis met voornamelijk schellak met behulp van een dot doet in het begin van de
negentiende eeuw zijn intrede en zal in de loop der jaren één van de belangrijkste methoden voor
het afwerken van meubels worden. De techniek komt voor uit het afwerken van meubelen door was
of olie met draaiende bewegingen in het oppervlak van het hout te werken, zoals dat onder andere
door Roubo beschreven wordt80.
De eerste vermelding van een gepolitoerd meubel wordt in 1804 gemaakt door Stöckel, die in de
bijlage van de derde druk van Handbuch für Künstler vertelt over een Engels meubeltje dat hij onder
74
Hertel 1863, p. 172. „Der Tischler wendet selten den mit ätherischen Oelen bereiteten Copallack und nur zu kleinen
Gegenständen an, degegen der mit Lein- oder Mohnöl bereitete häufig gebraucht wird.“
75
Jacobson 1868, p. 163.
76
Tingry 1804, p. 215.
77
“*…+ so werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als man zwischen drei Fingern fassen kann,*…+“ Miehr 1852, p.
34.
78
Schmidt 1891, p. 141.
79
Hertel 1853, p. 166.
80
Michaelsen 1997, p. 343. The Cabinetmaker’s Guide uit 1827 vermeldt daarbij: “The method of varnishing furniture of
rubbing it on the surface of the wood, is of comparitevely modern date, though beeswax has been used by itself, or mixed
with spirits of turpentine for a very considerable period, for that purpose *...+”. Anoniem 1827, p. 49.
24
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
ogen heeft gekregen en waarbij hij erg onder de indruk was van de afwerklaag81. “Vor Kurzem kam
mir ein Nähtische, der in London verfertigt wurde, und auf dem Transport einigen Schaden erlitten
hatte, zur Reperatur unter die Hände. Seine Feinheit und ungemeine Schönheit setzte mich in
Erstaunen. Ich konnte bei dieser Gelegenheit nicht unterlassen zu untersuchen, worin die Feinheit
und Politur eigentlich bestehe.“ Een poot van het meubeltje was afgebroken waardoor hij daar de
afwerklaag kon onderzoeken. Hij geeft vervolgens een instructie van het voorbereiden van het hout
door dit met behulp van olie te slijpen en hoe je een politoerdot maakt en de politoer aanbrengt82.
Hij geeft daarbij twee recepten voor politoervernissen die hij later ook zal herhalen in het Neuestes
praktisches Handbuch der Tischler-Kunst van 182683: één bestaande uit copal en sandarak, die met
behulp van spijkolie gesmolten zijn en vervolgens tot poeder gemalen, schellak, venetiaanse
terpentijn en alcohol. Het andere recept schrijft korrellak, schellak, elemi en venetiaanse terpentijn
in alcohol voor84. De volgende Duitse vermelding van de politoer is in het Braunschweigisches
Magazin van 1815 waarin Kahlert deze methode bekend maakt en de oorsprong, net als Stöckel, in
Engeland legt. Het recept dat hij gebruikt bestaat uit schellak, copal, drakenbloed en alcohol en
wordt met behulp van een dot met een beetje lijnolie aangebracht85.
Hoewel de techniek, uitgaande van de Duitse bronnen van Kahlert en Stöckel, al enige jaren in
Engeland bekend zou moeten zijn verschijnt de eerste schriftelijke vermelding van het politoeren in
Engeland in 181886 in het artikel van Gills “On the French varnish for cabinet work” in het tijdschrift
The Annals of Philosophy87. De methode en receptuur die Gills beschrijft worden enkele jaren later
overgenomen door Nicholson in zijn Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making: één recept
bestaande uit schellak, mastix, sandarak en alcohol en een hardere maar meer gekleurde vernis
bestaande uit 1 deel schellak en 8 delen alcohol88.
Terwijl de Duitsers de techniek aan de Engelsen toeschrijven en de Engelsen het over French
Polishing hebben, is Nosban onder de indruk van de zogenaamde Duitse methode89. Waar veel van
de recepten in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw nog combinaties van
verschillende harsen bevatten, wordt er bij de Duitse methode volgens Nosban een vrij sterke
oplossing van 1 deel schellak in 2 delen alcohol gebruikt.
In de bronnen die hier op volgen worden verschillende recepten ingedeeld naar herkomst maar er
lijkt geen duidelijke lijn hier in te zijn. Bij de anonieme Engelstalige bronnen uit 1827 en 183690 en het
boek van Schmidt uit 189191 bestaat de True French Polish uit een oplossing van schellak, copal en
Arabische gom terwijl bij Winckler een Französische Politur bestaat uit een schellakvernis
81
Ibidem.
De methode verschilt weinig van wat hij in 1826 in zijn Neuestes praktisches Handbuch der Tischler-Kunst schrijft. Voor
een beschrijving van de techniek van het politoeren: zie hoofdstuk 6.
83
Opvallend is dat de beschrijving van het politoeren niet voorkomt in de vierde druk van Stöckel’s Praktisches Handbuch
uit 1815.
84
Michaelsen 1997, p. 344.
85
Brachert 1986, p. 154.
86
St Leger Kelley 2006, p. 176.
87
Gills 1818, pp. 119 – 121.
88
Nicholson 1826, p. 30-31.
89
Nosban 1843, p. 268.
90
Anoniem 1827, p. 50. Anoniem 1836, p. 88. De publicatie uit 1837 heeft de meeste recepten gekopieerd uit die van 1827.
91
Schmidt 1891, p. 148.
82
25
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
aangekleurd met drakenbloed en kurkuma92. Onder een Engelse politoer wordt meestal een
oplossing van schellak en copal verstaan, al dan niet aangekleurd met drakenbloed93.
Hoewel tegenwoordig voornamelijk een oplossing van alleen alcohol en schellak wordt gebruikt,
maakte men in de negentiende eeuw, afgaande op de receptuur in de bronnen, gebruik van een
veelheid aan recepten met verschillende oplossingen. Tot en met het einde van de negentiende
eeuw komen recepten voor waarin verschillende harsen worden gecombineerd94. De basis wordt
meestal gevormd door schellak of korrellak waaraan harsen als sandarak, copal, Arabische gom,
benzoë, mastix en colophonium worden toegevoegd. Een enkele keer komen er recepten voor
zonder schellak waarbij sandarak en benzoë de voornaamste harsen zijn. De oplossingen van alleen
schellak zoals die door Nicholson en Nosban genoemd worden, komen gedurende de rest van de
negentiende eeuw ook regelmatig voor95.
De meeste auteurs zijn net als Stöckel bij de ontdekking van de techniek, zeer te spreken over de
methode. Miehr96 prijst de kwaliteit van de politoer en de eigenschap dat deze niet snel craqueleert
of krast: “Ein wesentlicher Vortheil der französischen Politur besteht darin, dass sie nich geneigt ist
Sprünge und Kratzer zu bekommen, wie diess beim Firnisse der Fall ist. Sie eignet sich daher
hauptsächlich zum Poliren aller feineren Möbel und ist in dieser Hinsicht allen übrigen Methoden
vorzuziehen.“ Een nadeel van de politoer volgens Miehr is de kwetsbaarheid voor warmte en vocht,
iets wat jaren eerder ook al door Nicholson wordt opgemerkt: “The French polish is not proper for
dining-tables, nor for any thing where it is liable to be partially exposed to considerable heat; but the
beautiful effect it produces has caused it sometimes to be improperly applied.”97.
5.5.
Was
Net zoals het politoeren van meubelen behoorde het in de was
zetten ervan eerder tot het werkterrein van de meubelmaker dan
die van de vernisser, hoewel ze ook voorkomen in meer algemene
boeken over vernissen98. Aanwijzingen voor het afwerken van
meubelen met een harde was komen wel alleen in handboeken
voor meubelmakers voor99. De harde was wordt voornamelijk
gebruikt voor de binnenkant van meubels, stoelen, bedsteden en
verschillende gebeitste objecten en wordt soms met behulp van
wat warmte opgelost in lijnolie voor het afwerken van “common
stained work” 100. Volgens Nosban geeft men soms de voorkeur
aan was, zeker voor simpeler meubels, omdat het makkelijk is aan
92
Afbeelding 4: Alexander Hugo Bakker Korff,
Onder de palmen, 1880, olie op doek, 17,5
x 14 cm, Rijksmuseum Amsterdam.
Er is een duidelijk verschil in glans te zien in
de waarschijnlijk gepolitoerde gueridon en
de met was afgewerkt stoelen .
Winckler 1859, p. 240.
Winckler 1849, p. 277, Schmidt 1891, p. 144.
94
Van Stöckel 1826 en Anoniem 1827 tot en met Schmidt 1891.
95
Miehr 1852, p. 46. Hertel 1853, p. 167. Winckler 1859, p. 239 – 241.
96
Miehr 1852, p. 109.
97
Nicholson 1826, derde deel p. 31.
98
Tingry 1803, p. 122. Miehr 1852, p. 38 en p. 104. Winckler 1859, p. 254. Miehr en Winckler hebben hun recepten voor
waspolitoer waarschijnlijk overgenomen uit eerdere bronnen (wellicht meubelmakershandboeken).
99
Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29. Nosban 1843, p. 265. Schmidt 1892, p. 160-161. Voor een
beschrijving van het aanbrengen van een harde was, zie hoofdstuk 6.
100
Nicholson, derde deel p. 29: "Used for the inside parts of work; also for chairs, bedsteads and various stained articles.”
93
26
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
te brengen. Het maakt de kleur van het hout echter wel wat donkerder en zou de tekening van het
hout minder mooi uit laten komen dan een vernis101. Schmidt vermeldt in Das Beizen, Schleifen und
Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und Perlmutter uit 1891 dat het gebruik van
harde was weer in de mode begint te raken: “Die alte Manier des Wichsens – bevor man die
Schellackpolitur kannte – ist deshalb seit neuerer Zeit wieder mehr in Mode gekommen Wir sahen
auf den letzten Industrie-Ausstellungen in Wien und namentlich in München die feineren
Kunstarbeiten, als Möbels u.s.w. besonderd aber die prächtigsten Schitzwerke vorzugsweise nur in
Mattglanz mit Wachs poliert.“102.
De voor- en nadelen van een wasafwerking worden duidelijk uiteengezet door Tingry: “Waxing
stands shocks; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving lustre to
the bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates is dull;
but this inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have altered
its polish can be repaired by rubbing it with a piece of fine cork.” 103. Hoewel Tingry alleen de
zogenaamde slappe was - een oplossing van bijenwas in terpentijnolie eventueel met toevoeging van
een deel colophonium - bespreekt, komen de typen meubelen waarop deze was wordt toegepast
overeen met de voorbeelden die Nicholson voor harde was geeft: “There are some circumstances,
therefore, under which the application of wax ought to be preferred to that of varnish. This seems to
be the case in particular with tables of walnut-tree wood exposed to daily use, chairs, moulding, and
for all small articles subject to constant employment.”104. In een aantal bronnen wordt de slappe
was, ook wel waspolitoer genoemd, voorgeschreven voor het afwerken van mahonie. De eerste bron
waarin dat expliciet wordt vermeld is het Praktisches Handbuch van Stöckel uit 1815. In tegenstelling
tot het einde van de achttiende eeuw, wanneer het gebruik was mahonie zo donker mogelijk af te
werken met behulp van een oliepolitoer, was het bij de uitgave van deze derde druk mode om de
kleur van het mahonie zo natuurlijk en licht mogelijk te houden105. Om dit te bewerkstelligen geeft
Stöckel een recept voor een Polirwachs bestaande uit een half Pfund106 bijenwas, 1 Loth colophonium
en 8 Loth terpentijnolie107. Dit recept wordt herhaald in een anonieme verzameling van recepten uit
1819 onder de naam German furniture gloss or polishing wax for mahogany etc.108. Miehr noemt ook
nog een bijenwas voor mahonie zonder de toevoeging van colophonium109.
In veel recepten wordt de mogelijkheid genoemd de was rood aan te kleuren door de terpentijnolie
van te voren te verwarmen met alkannawortel110. De toevoeging van colophonium die regelmatig
voor komt, dient ertoe de vernis een hogere glans te geven. Volgens Nicholson is de toevoeging van
een beetje copalvernis aan de was hiervoor te prefereren boven het gebruik van colophonium111.
101
Nosban 1843, p. 265.
Schmidt 1891, p. 160.
103
Tingry 1804, p 122.
104
Ibidem.
105
Stöckel 1815, p. 213. Zie ook noot 10.
106
Staat gelijk aan 16 Loth, zie hiervoor tabel met oude maten in bijlage VI.
107
Stöckel 1815, p. 214.
108
Anoniem 1819, p. 164.
109
Miehr 1852, p. 104.
110
Nicholson 1826, derde deel p. 29. Anoniem 1836, p 185. Nosban 1843, p. 266. Miehr 1852, p. 38.
111
Nicholson 1826, derde deel p. 29.
102
27
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
5.6.
Olie afwerking
Verschillende bronnen bevatten recepten en instructies voor het afwerken van meubelen door deze
met lijnolie en baksteenpoeder of tripel te politoeren. Deze afwerklaag kan aanzienlijk beter tegen
warmte en vocht en wordt dan ook vaak aangeraden om tafelbladen mee af te werken. In
verschillende bronnen kom je recepten voor furniture oil tegen waarbij de lijnolie meestal wordt
aangekleurd met alkannawortel door deze samen te verwarmen112. Volgens Nicholson is het een van
de simpelste afwerkingen: “The most simple is oil-polishing, used for ordinary work. It is merely oiled
with linseed-oil, which causes the colours of the wood to be reflected more strongly; and, by slight
oiling and rubbing, a bright gloss may be produced wherever the wood has been well cleaned off.
Where it is intended to improve upon the natural colour of the wood, the oil is coloured by alkanetrood, dragon’s-blood, or other colouring matters which dissolve in oil; the solution being assisted by
gentle heat. Sometimes, for porous woods, insoluble colouring matter, such as ochres, rose-pink etc.
Are added, but these seem to have very little effect.”113
112
113
Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29. Anoniem 1827, p. 86. Anoniem 1836, p. 196.
Nicholson 1826, derde deel p. 29.
28
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
6. Instructies in de bronnen
6.1.
Voorbereiding van het hout
“Gut geschliffen ist halb poliert.“114
Schmidt beschrijft in zijn boek Das Beizen, Schleifen und Polieren
des Holzes uit 1891 uitgebreid hoe het hout voorbereid moet
worden voor het beitsen (en daarmee het daar op volgende
afwerken). Het schaven en schrapen zullen het hout nooit vlak
genoeg krijgen en daarom zal het geschuurd moeten worden. In
1891 gebeurt dat voornamelijk met schuurpapier115 maar Schmidt
geeft ook meer traditionele schuurmiddelen zoals die ook in
eerdere bronnen worden genoemd116.
Voor het schuren met schuurpapier maakt men gebruik van Afbeelding 5: Foto, genomen met een
elektronenmicroscoop (187 x ) van een
een zogenaamde schuurschaaf (Schleifhobel)117. Deze bestaat uit
haaienhuid
een vlak blok uit met aan de bovenzijde een handvat voor betere
grip en onderop een dun leren kussen118 waar overheen het schuurpapier
gelegd wordt. De schuurschaaf kan ook gebruikt worden voor het slijpen van
het hout met puimsteenpoeder. Lijstwerk kan ook met schuurpapier
geslepen worden maar dan met behulp van een stukje kurk met de
contravorm van het lijstwerk.
Vissenhuid kan op eenzelfde manier toegepast worden als het
schuurpapier. Hiervoor gebruikt men de huis van haaien en rogsoorten maar
ook wel van de steur en zelfs van zeehonden. Haaien- en roggenhuiden zijn
opgebouwd uit rijen kleine opstaande tandjes (zie afbeelding 5). Bij de kop
van de vis zijn deze tandjes grover waardoor deze huid goed gebruikt kan
worden voor het eerste schuurwerk. Op de buik is de huid het gladst
waardoor deze goed gebruikt kan worden voor het fijne slijpen van het
Afbeelding 6: Paardenstaart.
hout119.
Paardenstaart of schaafstro (in het Duits Schaft- of Schachtelhalm genoemd) wordt ten tijde
van de publicatie van Schmidt voornamelijk nog voor het slijpen van houtsnijwerk gebruikt. De
stengels van deze rietsoort (zie afb. 6) worden, nadat de knopen er uit gesneden zijn, in een
bundeltje samengebonden. Door de bundel te bevochtigen kan men deze vervolgens gebruiken om
het hout te slijpen. De silica, van nature in deze plantensoort aanwezig, is het daadwerkelijke
schuurmiddel120.
114
Schmidt 1891, p. 75 en p. 136.
Het schuurpapier kan men tegen die tijd kant en klaar in verschillende grofheden in de winkel kopen, hoewel Schmidt
wel een instructie geeft hoe het gemaakt moet worden. Schmidt 1891 p. 74.
116
Nosban vermeldt in zijn publicatie uit 1842 ook al dat het gebruik van vissenhuid grotendeels verdrongen is door het
gebruik van schuurpapier. Nosban 1842, p. 255.
117
Schmidt 1891 p. 75.
118
“Der sogen. Schleifhobel besteht aus einem vierkantigen, oblongen Stücke Holz, dessen untere Seite mit Leder
überzogen und gepolstert ist, während sich an der Oberseite desselben ein Handgriff zum bequemen Festhalten befindet.“
Schmidt 1891, p. 75.
119
Schmidt 1891, p. 75.
120
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/PublishedFiles/99950.pdf
115
29
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Puimsteen kan op verschillende manieren toegepast: men kan de brokken puimsteen gebruiken in
zijn natuurlijke vorm, fijngewreven tot poeder of verwerkt tot een kunstmatige slijpsteen. Bij het
gebruik van de vulkanische puimsteen worden twee brokjes eerst in hete kolen uitgegloeid en
vervolgens met wat water tegen elkaar aangeschuurd tot beide brokken een gladde vlakke zijde
hebben gekregen121. Het nadeel van het gebruik van de natuurlijke puimstenen is dat er
onregelmatigheden in de steen voorkomen die krassen in het hout kunnen veroorzaken. De
kunstmatige puimstenen, waarbij puimsteenpoeder door bepaalde toevoegingen met een chemisch
proces tot een blok geperst wordt, heeft dat nadeel niet en krijgt de voorkeur van Schmidt122.
Bij het verwerken van de puimsteen in poedervorm wordt de steen ook eerst gegloeid
waarna deze fijngewreven wordt en door een haarzeef wordt gehaald. Hier wordt vervolgens water
op geschonken waarna het mengsel van de grofste bezinksels gescheiden wordt. Het water dat op dit
moment de fijnste deeltjes bevat wordt, nadat deze bezonken zijn, afgegoten waarna het bezinksel
gedroogd wordt en als slijpmiddel gebruikt kan worden. Deze werkwijze is gelijk voor andere
slijppoeders die Schmidt noemt zoals tripel en krijt123. Puimsteenpoeder wordt ook wel gebruikt
vermengd met bijenwas om oppervlakken te polijsten die vervolgens in de was gezet worden124.
Baksteenpoeder werd ook wel in poedervorm gebruikt maar volgens Schmidt is dit zo grof
dat puimsteenpoeder in de meeste geval de voorkeur heeft125. Andere polijstmiddelen die in
poedervorm toegepast werden zijn: wit krijt, gebrande hertshoorn, haarpoeder, stijfsel, houtskool
(voor ebbenhout), tin-as (voor ivoor), Weense kalk en zelfs sepia. Het slijpen met dergelijke poeders
wordt meestal in combinatie met een olie (meestal lijnolie) gedaan. De overtollige olie wordt
vervolgens opgenomen met behulp van een beetje houtpoeder of door het oppervlak na te slijpen
met fijn krijt en een stuk vilt126. Schmidt adviseert wel het hout na het droge slijpen, dus voordat er
olie aan te pas komt, een keer nat te maken en nog een keer te slijpen omdat anders later de
houtvezels onder invloed van de daar op volgende beits of vernis op zouden kunnen komen te
staan127. Bovendien is het om deze reden bijna altijd wel nodig om het hout na het beitsen nog een
keer te polijsten alvorens deze te voorzien van een afwerklaag128.
Om kosten te besparen en om het uiteindelijke uiterlijk van de afwerklaag te beïnvloeden
kon het oppervlak nog voorzien worden van lijmoplossing of een zogenaamde olievernis129. De
lijmgrondering bestond uit een dunne oplossing van dierlijke lijm in water130. Schmidt vermeldt voor
licht houtsoorten ook het gebruik van een oplossing van gelatine131. De lijmoplossing werd
voornamelijk gebruikt voor werk van grover hout of wanneer de grotere verzadiging van de kleur van
het hout minder gewenst was.
Het oppervlak kon ook voorbereid worden met een zogenaamde olievernis; lijnolie gekookt
met pigmenten als loodwit, menie en verschillende ombers ter bevordering van de droogtijd132. Ook
deze voorbewerking werkt kostenbesparend aangezien de nerf van het hout al deels gevuld is.
121
Deze wijze wordt eerder ook door Miehr en Stöckel beschreven (Miehr 1852, p. 45 en Stöckel 1826, p. 60).
Schmidt 1891, p. 77.
123
Schmidt 1891, p. 78.
124
Ibidem.
125
Stöckel beschrijft wel het gebruik van baksteenpoeder, zelfs na het gebruik van puimsteen, in een doekje gebonden
samen met lijnolie en een stukje vilt. Stöckel 1826, p. 60.
126
Stöckel 1826, p. 60.
127
Schmidt 1891, p. 80.
128
Schmidt 1891, p. 135.
129
Thomson 1839, p. 120.
130
Stöckel 1826, p. 91.
131
Schmidt 1891, p. 137.
132
In bijna alle bronnen zijn recepten voor dergelijke lijnolievernissen te vinden, zie bijlage III.
122
30
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Lijnolie zorgt daarnaast voor een grotere verzadiging van de kleur van het hout voor het aanbrengen
van de vernis133. Als de lijnolievernis volledig opgedroogd is, kan deze geslepen worden waarna de
vernis aangebracht kan worden134.
6.2.
Het aanbrengen en polijsten van afwerklagen
6.2.1.1.
Vernissen: olie en spiritus
Afgezien van het aantal keren dat de vernis moet worden opgebracht, zijn er veel overeenkomsten in
de manier van aanbrengen tussen spiritus- en olievernissen. Stöckel geeft in zijn Neuestes praktisches
handbuch der Tischler-Kunst uit 1826 een uitgebreide instructie hoe dit te doen. Het aanbrengen
gebeurt volgens hem het beste met een brede platte penseel van otterhaar danwel varkenshaar135.
Schmidt schrijft eind 19e eeuw penselen van dassen- of kamelenhaar voor136 terwijl er ook regelmatig
te lezen valt dat de vernis ook met een spons aan te brengen is137.
Voor het aanbrengen van de vernis wordt de benodigde hoeveelheid op een porseleinen
schoteltje geschonken om deze vervolgens met de penseel op het oppervlak aan te brengen.
Belangrijk is dat men hierbij “lange en snelle, dicht naast elkaar gevoerde penseelstreken” voert “in
dezelfde richting, zonder op dezelfde plaats, waar al aangebracht is, terug te komen”138. Dit laatste
zou de inmiddels wat gedroogde vernis van de vorige penseelstreek kunnen verstoren. Over het
algemeen worden de vernissen koud verwerkt maar om de vloeiing te bevorderen kan olievernis van
tevoren iets verwarmd worden139. De meeste vernissen worden na het drogen nog een keer
gepolijst. Spiritusvernissen worden dan zes tot achtmaal aangebracht, terwijl olievernissen drie tot
vier lagen krijgen. Wanneer de vernis niet achteraf gepolijst wordt, volstaan voor de
spiritusvernissen vier en voor de olievernissen vaak twee lagen140. Zowel het aanbrengen als het
drogen van de vernis dienen in een niet te koude, stofvrije ruimte te gebeuren.
6.2.1.2.
Polijsten van vernissen.
Imison geeft in zijn editie van Elements of Science and Art uit 1822 zowel een aanwijzing voor het
polijsten met water als met olie. Het oppervlak wordt gepolijst met puimsteen, vermalen tot een fijn
poeder en opgebracht op een met water bevochtigde lap. Na het polijsten wordt het oppervlak
schoongeveegd met een linnen doek waarna het wordt afgenomen met behulp van stijfsel of Spanish
White (een soort krijt). Ten slotte wordt het opgewreven met de handpalm of een linnen doek.
Dezelfde methode kan toegepast worden in combinatie met olie waarbij men tripel gebruikt in plaats
van puimsteen en een schoon stukje wol in plaats van de serge141.
133
Stöckel 1826, p. 91.
Ibidem.
135
Stöckel 1826, p. 93.
136
Schmidt 1891, p. 153.
137
Hertel 1853, p. 166. Hertel vermeldt hier dat politoeren in tegenstelling tot vernissen niet met een penseel of spons
aangebracht worden. Nosban 1842, p. 265.
138
Stöckel 1826, p. 93. „Der Auftrag geschieht hierauf mit langen und raschen, dicht nebeneinander geführten Pinselzügen,
in gerader Richtung, ohne auf dieselbe Stelle, wo schon aufgetragen ist, wieder zurück zu kommen, weil sich sonst der
schon halb geronnene Lack rollt und die Lackirung verdirbt.“
139
Schmidt 1891, p. 153.
140
Stöckel 1826, p. 93.
141
Imison 1822, p. 239.
134
31
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
De auteur van de Cabinet Maker’s Guide uit 1827 geeft verschillende methoden om een vernis te
polijsten. In het algemeen zegt hij dat er rotten stone, putty powder en ook wel common whiting in
combinatie met water gebruikt wordt. Tripel werkt echter het beste.
Hij geeft vervolgens een methode van het polijsten van een vernis (hij geeft niet aan om welk
type vernis het gaat) met behulp van tripel en water. 2 ounces tripel worden met genoeg water
overgoten om deze te bedekken. Een stuk flanel wordt 4 keer dubbelgevouwen wordt en over een
stukje kurk wordt gevouwen om het vervolgens met het tripel-water te bevochtigen. Hiermee wordt
de vernis gepolijst. Door het werk af en toe met een vochtige spons af te nemen kan je zien of het
oppervlak al voldoende glans gekregen heeft. Het oppervlak wordt tenslotte schoongemaakt met
een beetje lamsvet (mutton suet) en fijne bloem.
De Franse methode van polijsten die in de Cabinet Maker’s Guide besproken wordt, gebruikt
ook tripel maar dan in combinatie met olie. Hiervoor wordt er echter eerst gepolijst met fijne
puimsteen en water. De tripel wordt in poedervorm met gekookte lijnolie in de nerfrichting van het
hout gewreven tot het oppervlak glanst. Dit geeft een mooiere glans dan de vorige methode maar
kost aanzienlijk meer tijd.
Stöckel maakt in het Neues practisches Handbuch der Tischlerkunst uit 1826 een duidelijk
onderscheid in het polijsten met behulp van water en olie. Olievernissen worden gepolijst met
behulp van water terwijl vernissen op alcoholbasis worden gepolijst met een olie. Bij de andere
auteurs is dit onderscheid minder duidelijk. Op pagina 96 maakt hij hier een eerste vermelding van.
Volgens Stöckel is het meestal nodig om een vernis, ook al is deze zo gelijkmatig mogelijk
aangebracht, te polijsten. Voor wijngeestvernissen wordt dit eerst gedaan met tripel , olijfolie en een
stuk vilt en daarna met haarpoeder en een oude zijden doek. Olievernissen worden eerst gepolijst
door middel van puimsteen, water en vilt en daarna met krijtwater en vilt142.
Latergeeft Stöckel uitgebreid antwoord op de vraag hoe de verniste voorwerpen een glans
kunnen krijgen die in de buurt komt van gepolitoerd werk143. Dit gebeurt door de vernis te polijsten.
Hij noemt vervolgens de verschillende schuurmiddelen die hiervoor gebruikt kunnen worden (hier
puimsteen, tripel, witte hertshoorn, krijt, paardenstaart, hoedenvilt, olijfolie en water) en geeft per
schuurmiddel een beschrijving.
Puimsteen wordt voor het polijsten op een wrijfsteen fijngemalen tot een fijn poeder, waarbij het bij
voorkeur eerst uitgegloeid wordt in een vuurtje. De grijze puimsteen is voor dit doel het meest
geschikt aangezien deze fijner van structuur is dan de witte.
De tripel wordt ook fijngewreven op een wrijfsteen met behulp van een beetje water. Tenslotte
wordt het met water weggezet om te laten bezinken waarna het bezinksel gebruikt wordt om mee te
polijsten. Krijt wordt op eenzelfde manier voorbereid. De witte hertshoorn kan ook als schuurmiddel
gebruikt worden maar moet, aangezien deze minder fijn is, voor het polijsten met krijt gebruikt
worden.
Ook hier maakt Stöckel weer onderscheid in het polijsten van vernissen op basis van alcohol en die
op basis van olie. Spiritusvernissen worden, zoals ook al eerder beschreven, met tripelpoeder,
olijfolie en stuk fijn vilt gepolijst, waarna ze worden nagewreven met een schone doek met wat
haarpoeder. Spiritusvernissen worden ook wel gepolijst met behulp van hertshoorn een stuk vilt en
olijfolie, vervolgens met krijt en wat olie, waarna de overgebleven olie wordt afgenomen met een
zijden doekje. De olievernissen worden eerst met fijngewreven puimsteen met een stuk hoedenvilt
en wat water en vervolgens met krijt, water en een stuk zacht vilt gepolijst.
142
143
Stöckel 1826, p. 96.
Stöckel 1826, p. 116.
32
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
6.2.2. Politoeren: aanbrengen en polijsten.
De samenstelling van politoeren verschilt over het algemeen niet zoveel van die van
spiritusvernissen. Het verschil zit hem vooral (naast het gebruik van voornamelijk schellak) in de
manier van aanbrengen van de vernis. Hoewel de exacte methode per bron verschilt, hebben alle
instructies gemeen dat ze gebruik maken van een politoerdot – bestaande uit een opgerold of
opgevouwen stuk stof of een spons waaromheen een ander stuk stof wordt gelegd – in combinatie
met de politoervernis en een olie.
De eerste bekende schriftelijke vermelding van de
techniek van het politoeren staat in een artikel in het
Braunschweigisches Magazin van 19 december 1815
“Uber Englische Politur, deren Bereitung, Anwendung
und Conservation der polierten Möbeln betreffend”.
Hier wordt beschreven hoe met een paar keer dubbel
gevouwen wollen lap en een lap gebruikte katoen een
dot gevormd wordt. Met behulp van een beetje
lijnolie wordt de politoer vervolgens aangebracht en
nadien met hertshoorn of tripel gepolijst. Stöckel
neemt deze aanwijzingen in 1826 over maar vermeldt Afbeelding 7: Johann Baptist Reiter, Die fleißige
Tischlerfamilie, 1839, olie op doek, 44,6 x 55,5, Neue Galerie
alleen tripel als mogelijk polijstmiddel144. De
der Stadt Linz.
Een vrouw is bezig met het politoeren van een tafelblad met
beschrijving die Nicholson in datzelfde jaar geeft,
een dot.
komt voor een groot deel met Stöckel overeen:
Nicholson neemt een stuk oude wol “drugget”, die hij afscheurt en omwikkelt tot een dot met een
diameter van 1 tot 3 inch (2,5 tot 7,5 centimeter), afhankelijk van de grootte van het te politoeren
oppervlak. Deze dot wordt vervolgens tegen de mond van de fles met politoer gehouden om de
vernis op te nemen, waarna er een dubbelgevouwen linnen doek omheen wordt geslagen. Deze
wordt, net als bij de vorige aanwijzing, voorzien van een enkele druppel lijnolie die volgens Nicholson
ook aangekleurd kan worden met een beetje alkanna145. Met deze dot wordt het oppervlak (van
maximaal 10 tot 12 vierkante inch) gewreven tot het oppervlak droog is. Dit wordt herhaald tot de
politoer voldoende dikte heeft gekregen, waarbij er om de laag nieuwe lijnolie op de dot wordt
aangebracht. De laatste twee lagen wordt er geen vernis gebruikt maar alleen alcohol. Bij de
voorlaatste laag wordt de alcohol alleen op de wollen binnenkant van de dot aangebracht. De laatste
laag bestaat uit het polijsten van de vernis met alcohol waarbij de ook de linnen lap om de dot wordt
bevochtigd met wat alcohol146.
In “Die moderne Bautischlerei” geeft Hertel in 1853 een beschrijving die de aanwijzingen van
Nicholson volgt. Het enige verschil is dat hij ook een spons of een opgevouwen wollen lap suggereert
om te dot mee te vormen147. In “The Cabinet-maker’s Guide” uit 1827148 en in de publicatie van Miehr
van 1852 “Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst“
worden vergelijkbare instructies gegeven maar wordt het uiteindelijke polijsten van de politoer niet
genoemd149. Wel vermeldt Miehr dat het belangrijk is bij het politoeren een drogende olie te
144
Stöckel 1826, p. 53 en p. 58.
e
Nicholson 1826, 3 hoofdstuk p. 29.
146
e
Nicholson 1826, 3 hoofdstuk p. 30.
147
Hertel 1853, p. 170.
148
Anoniem 1827, p. 49.
149
Miehr 1852, p. 110.
145
33
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
gebruiken aangezien een niet drogende olie, zoals bijvoorbeeld olijfolie, voor het “uitzweten” van de
olie door de vernis zou kunnen zorgen150.
Stöckel geeft echter in zijn “Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst“ uit 1826 een
methode van politoeren waar men expliciet gebruik maakt van olijfolie (Provenceröl)151. Nosban
neemt in 1843 deze methode voor een deel over en noemt het Manuel du Menuisier de Duitse
methode (Notice sur la manière dont les Allemand polissent leurs bois)152. Stöckel maakt een
politoerdot met de diameter van een Kronenthaler (39 mm153) die hij doordrenkt met twee delen
politoer en één deel olijfolie. Het aanbrengen van de politoer gebeurt vervolgens in de richting van
de houtnerf. De laatste lagen kunnen aangebracht worden met een verdunde politoer. Deze
beschrijving komt overeen met die van Nosban met het verschil dat de laatste één deel vernis op één
deel olijfolie voorschrijft.
6.2.3. Wasafwerking: aanbrengen
De aanwijzingen voor het aanbrengen van een wasafwerking (zowel harde was als was opgelost in
terpentijnolie) zijn in de verschillende bronnen vrijwel hetzelfde. Nicholson en Nosban geven een
beschrijving van hoe harde was op het oppervlak van het meubel wordt aangebracht. Nicholson
vertelt hoe een blok bijenwas hierbij over het oppervlak wordt gewreven waarna het met een stuk
kurk, borstels en linnen dotten wordt opgewreven154. Bij Nosban wordt de was eerst over het
oppervlak gesmeerd, opgewreven met kurk en tenslotte opgeboend met een doek155.
Verschillende bronnen geven aanwijzingen voor het aanbrengen van slappe was, bijenwas opgelost
in terpentijnolie al dan niet met toevoeging van colophonium. In het „Praktisches Handbuch für
Künstler, Lackierliebhaber und Oehlfarbe-Anstreicher“ uit 1815 geeft Stöckel een vrij gedetailleerde
beschrijving hoe deze “waspolitoer” aangebracht moet worden156: de pasta wordt eerst met een
zacht en schoon stuk schors in de nerf van het hout gewreven en vervolgens met een borstel
opgeboend. Vervolgens wordt het met een linnen (of nog beter een zijden) doek opgewreven tot het
oppervlak glanst. Zowel Tingry en Nosban als Miehr benadrukken het belang van het dun aanbrengen
van de was zodat de houtnerf optimaal tot zijn recht kan komen157.
150
Miehr 1852, p. 170.
Stöckel 1926, p. 58.
152
Nosban 1843, p. 268.
153
http://en.wikipedia.org/wiki/File:Hessen-Darmstadt_Kronenthaler_1825_70186.jpg
154
Nicholson 1826, derde deel p. 29.
155
Nosban 1843, p. 265.
156
Stöckel 1815, p. 214.
157
Tingry 1804, p. 123. Nosban 1843, p. 265. Miehr 1852, p. 105.
151
34
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
6.2.4. Olie-afwerking
Het afwerken van een houten oppervlak door dit met olie te schuren wordt zowel door Sheraton als
Nicholson beschreven158. De olie wordt eerst aangebracht met fijn gezeefd baksteenpoeder. Hiermee
wordt het oppervlak geschuurd tot het de juiste gladheid heeft gekregen. Hier kan ook tripel voor
gebruikt worden in plaats van baksteenpoeder, wat de Fransen plegen te doen. De tripel of het
baksteenpoeder wordt afgenomen en het oppervlak wordt nagewreven met zemelen die ook de
overtollige olie opnemen159.
158
Sheraton 1803, p. 289. Nicholson 1826, derde deel p. 29.
Nicholson 1726, derde deel p. 29 “In getting a polish on new furniture, the oil is applied with very fine sifted brick-dust.
The object of this addition of dust should be made, but the rubbing continued till the desired degree of smoothness be
obtained. The French cabinet-makers use tripoli instead of brick-dust, and certainly with better effect. The brick-dust or
tripoli is cleared off when the proper degree of smoothness is obtained, by rubbing with bran.”
159
35
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
7. Bestanddelen afwerklagen.
7.1.
Oplosmiddelen
Bij het maken van vernissen wordt er over het algemeen gebruik gemaakt van drie soorten
oplosmiddelen: drogende oliën, vluchtige oliën en alcohol. De drogende oliën, meestal in de vorm
van lijnolie, vormen de basis van de olievernissen en blijven onderdeel van de vernislaag. Vluchtige of
etherische oliën, zoals terpentijnolie, dienen als vehikel voor het aanbrengen van de hars of was op
het hout maar zullen uiteindelijk verdampen. Hetzelfde geld voor de alcohol in spiritusvernissen
zodat deze na het verdampen niet meer traceerbaar is in de afwerklaag.
Lijnolie
Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant (Linum usitatissimum) en was in de
negentiende eeuw de belangrijkste drogende olie die gebruikt werd bij het afwerken van hout. Tingry
merkt op dat de meeste lijnolie die op dat moment in Frankrijk gebruikt wordt uit Nederland
geïmporteerd wordt en hoger van kwaliteit is dan de Duitse lijnolie160. De olie verdampt dus niet
maar vormt een vaste film over het oppervlak van het hout. Deze film ontstaat door een chemisch
proces: De meervoudig onverzadigde vetzuren in de olie polymeriseren onder invloed van zuurstof
tot een gesloten laag, de film161. De beste lijnolie wordt verkregen door een koude persing: de
koudgeslagen lijnolie162. Het is ook mogelijk de olie warm te persen of door middel van een
oplosmiddel te extraheren. Dit levert echter een olie van mindere kwaliteit op. Om de olie zo blank
mogelijk te maken werd deze vaak gebleekt. Dit kon gebeuren door de olie simpelweg in de zon te
laten staan of door omslachtige chemische procédés163.
Onbewerkte lijnolie droogt van nature vrij langzaam: het kan meerdere dagen duren voordat zich
een film gevormd heeft. Om de oxydatie van de olie te versnellen werd de olie daarom vroeger
gekookt met ingrediënten als knoflook, loodwit, menie en ombers. In bijna alle bronnen kom je
daarom recepten tegen om een dergelijke “lijnolievernis” te maken164. Ook wordt er soms gebruikt
gemaakt van metaalzouten zoals zinksulfaat en loodacetaat. Vanaf ongeveer het midden van de 19e
eeuw gaat men bij de bereiding van olieverf loodsiccatieven gebruiken. De lijnolievernis kon
vervolgens gebruikt worden als basis voor olievernissen, waarbij voornamelijk copal en barnsteen op
hoge temperatuur in de olie opgelost worden. Ook kon de lijnolievernis gebruikt worden bij de
voorbehandeling van het hout door deze als schuurolie te gebruiken of om als eerste vernislaag te
dienen.
160
Tingry 1804, p. 79.
De Keijzer en Keune 2005, p. 136.
162
Umney en Rivers 2003, p. 163.
163
De Keijzer en Keune 2005, p. 139.
164
Zie bijlage III: Overzicht gevonden recepten.
161
36
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Terpentijnolie
Terpentijnolie (tegenwoordig ookwel kortweg: terpentijn) is de essentiële olie zoals die gedestilleerd
wordt uit terpentijn, de balsem die door middel van inkepingen in de bast van dennenbomen
(Pinaceae) wordt gewonnen. Door destillatie scheidt men de balsem in de terpentijnolie
(monoterpenen) en colophonium (diterpenen). De terpentijnolie wordt voornamelijk gebruikt als
oplosmiddel voor bijenwas om zo tot een waspasta te komen. Ook wordt er altijd terpentijnolie aan
olievernissen toegevoegd om deze beter smeerbaar te maken. Een vrij klein deel van de
meubelvernissen bestaat uit harsen opgelost in alleen terpentijnolie. In oude recepten komt de
benaming terpentijn ook regelmatig voor, hier wordt echter de balsem (Venetiaanse) terpentijn mee
bedoelt.
Alcohol
Het destilleren van alcohol was al bij de oude Grieken en in Perzië bekend maar werd in Europa vanaf
circa 1100 toegepast165. De eerst bekende recepten waarbij een hars in alcohol wordt opgelost
stammen uit de vroege zestiende eeuw166. In de literatuur komt men verschillende benamingen
tegen: spiritus, wijngeest, alcohol, spiritum vinae, esprit de vin, weingeist, spirits of wine. Een enkele
keer komt men ook brandewijn tegen als oplosmiddel voor spiritusvernissen. Ethanol, de chemische
benaming die we tegenwoordig gebruiken, komt niet voor in de negentiende eeuwse bronnen. Voor
het maken van spiritusvernissen diende een zo puur mogelijke alcohol gebruikt te worden, bij
voorkeur 96 %, hoewel je ook recepten tegen komt waarbij een 88% alcohol wordt voorgeschreven.
Vanwege de waterstofbruggen in de ethylalcohol, heeft pure alcohol de neiging waterstof uit de
lucht aan te trekken waardoor het in de 19e eeuwse alcohol altijd minstens 4% water bevatte.
Tegenwoordig wordt ethanol ook watervrij verkocht waarbij benzeen gebruikt wordt om de
azeotroop167 te breken. Om belastingheffingen op alcohol te vermijden wordt alcohol al sinds
halverwege de negentiende eeuw (in Engeland) gedenatureerd door er een ander oplosmiddel aan
toe te voegen waardoor het niet meer geschikt is voor menselijke consumptie168. Methanol wordt
daar traditioneel voor gebruikt maat tegenwoordig worden ook wel isopropanol, aceton, MEK
(methyl ethyl keton / butanon), methylisobutylketon, en denatoniumbenzoaat toegevoegd. De
ethylalcohol die door Kremer Pigmente wordt verkocht is een watervrije gedenatureerde alcohol
bestaande uit 99% ethylalcohol en 1% MEK.
165
Forbes 1948, p. 89.
Brachert 1986, p. 155.
167
Een azeotroop is een mengsel van twee of meer componenten waarvan de dampfase dezelfde samenstelling heeft als
de vloeistoffase. Hierdoor is het niet mogelijk in één destillatiekolom een mengsel zuiverder te krijgen dan de azeotroop.
Atkins & Jones 2005, p. 316.
168
e
11 editie Encyclopaedia Brittanica, 1911. Alcohol. Jacobson meldt in zijn publicatie van 1868 ook dat “den laatsten tijd
wordt gebruik gemaakt van gemethyleerde spiritus omdat deze vrij van belasting is. Dit is een mengen van gewonen
sterken wijngeest met methylalcohol of houtgeest (…)”. Jacobson 1868, p. 163.
166
37
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
7.2.
Harsen en balsems
Wat een hars precies is, is in de literatuur niet altijd even duidelijk. Tegenwoordig maken we
onderscheid tussen harsen, balsems en gommen.
Gommen zijn over het algemeen (deels) oplosbaar in water, niet smeltbaar en worden gewonnen uit
fruitbomen of van struiken zoals de Arabische gom en tragant169. Gommen worden nauwelijks
gebruikt bij het maken van vernis170 en zullen hier dan ook niet verder behandeld worden.
Harsen zijn ook uitscheidingsproducten van bomen en struiken maar zijn wel te smelten en
niet oplosbaar in water. Ze zijn op een moleculair niveau opgebouwd uit zogenaamde terpenen171,
die worden samengesteld door een aaneenschakeling van elementen van isoprenen met vijf
koolstofatomen (C5H8)172. Bij plantaardige harsen komen drie verschillende typen terpenen voor:
mono-, di-, en triterpenen. Monoterpenen zijn over het algemeen vluchtig en vormen de
bouwstoffen voor vluchtige oliën zoals terpentijnolie en lavendelolie. De moleculaire opbouw van
monoterpenen bestaat uit twee isopreenunits (C10). De meeste harsen bevatten wanneer zij vers zijn
een groter of kleiner aandeel monoterpenen173. Wanneer een hars nog vermengd is met deze
vluchtige oliën wordt er gesproken van een balsem174. Di- en tripterpenen zijn niet vluchtig en
vormen de hars zelf. Op enkele tropische houtsoorten na komen di- en tripterpenen alleen
gescheiden van elkaar in bomen en planten voor, de analyse van deze chemische structuur met
behulp van GC-MS kan dus uitsluitsel geven over de aard van de hars. Diterpenen hebben eenheden
van 20 koolstofatomen (C20), terwijl triterpenen er 30 kennen (C30).
Barnsteen
Barnsteen is een gefossileerde hars die in de negentiende eeuw
gevonden werd langs de kusten van de Oostzee. Al uit de
steentijd zijn er artefacten van barnsteen gevonden175 en nog
steeds wordt het gebruikt voor het maken van rozenkransen en
kleine decoratieve objecten. In de achttiende eeuw bereikte de
barnsteenkunst zijn hoogtepunt met de barnstenen kamer die
Frederick I van Pruissen in 1701 liet maken als eetzaal in zijn
paleis in Berlijn176. Barnsteen werd gezien als een halfedelsteen
en was bijzonder kostbaar. De kleine stukjes die als afval bij de
barnsteenverwerking over bleven waren geschikt om vernis van
te maken177. Om barnsteen geschikt te maken voor het oplossen
van de hars tot een vernis moet het eerst gesmolten worden op
hoge temperatuur: zo’n 350° C. De gesmolten hars wordt
Afbeelding 8: Stukjes barnsteenhars,
Kremer Pigmente
169
De Keijzer en Keune 2005, p. 158.
Op een enkel vernisrecept na waarin Arabische gom wordt gebruikt zoals een schellakpolitoer die wordt genoemd in
The Cabinet-maker’s Guide uit 1827: Anoniem 1827, p. 49.
171
Ook wel terpenoïden genoemd, afkomstig van het Duitse woord voor terpentine, Terpentin, waaruit deze groep voor het
eerst geïsoleerd werd. Langenheim 2003, p. 26.
172
Langenheim 2003, p. 26.
173
Langenheim 2003, p. 27.
174
Zoals bijvoorbeeld bij Venetiaanse terpentijn.
175
Langenheim 2003, p. 260.
176
Langenheim 2003, p. 274. Frederick Willem I, de zoon van Frederick I, deed de kamer cadeau aan Peter de Grote van
Rusland die hem installeerde in het Ekaterininsky paleis in St. Petersburg. In de tweede wereldoorlog hebben de Nazi’s de
kamer gedemonteerd waarna deze spoorloos verdwenen is. Sinds 1979 heeft men geprobeerd de kamer naar aanleiding
van oude foto’s te reconstrueren maar de kosten van de hoge kwaliteit barnsteen die daar voor nodig was, waren te groot.
177
De Keijzer en Keune 2005, p. 154 en Jacobson 1868, p. 166.
170
38
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
vervolgens tot poeder gemalen en is dan op te lossen in lijn- en terpentijnolie. Door het smelten van
de barnsteen kleurt deze donkerbruin tot bijna zwart wat uiteindelijk een donkerbruine vernis geeft.
Dit maakt een barnsteenvernis ongeschikt voor het vernissen van lichte houtsoorten.
Copal
Copal is een verzamelnaam voor verschillende fossiele en halffossiele diterpene harsen uit
verschillende delen van de wereld. Hertel vermeldt in 1853 dat de copal afkomstig kan zijn van de
Rhus copalinum in West Indië, de Elaeocarpus copalifer in Oost Indië en dat het uit het zand
opgegraven wordt aan de kust van Guinea in Afrika178. In de meeste negentiende eeuwse
recepten wordt niet gespecifieerd welke soort copal er gebruikt moet worden. Waar dat wel het
geval is wordt er bijvoorbeeld Oost-Afrikaanse of Oost-Indische
copal voorgeschreven, wat tegenwoordig nog steeds niet veel zegt
over de specifieke soort. De copalsoorten die tegenwoordig veel
gebruikt worden zijn Congo copal, Manilla copal en Kauri copal uit
Nieuw-Zeeland179. In de negentiende eeuwse bronnen kom je ook
regelmatig anime tegen. Volgens Langenheim is anime ookwel een
andere benaming voor de harde copalsoorten180, hoewel er in de
negentiende eeuw in verschillende recepten zowel copal als anime
wordt genoemd181.
Sommige copalsoorten zijn in alcohol oplosbaar zoals
bijvoorbeeld Manilla copal. In de negentiende eeuw werd voor het
maken van spiritusvernissen met copal ook wel kamfer aan de
alcohol toegevoegd om de copal beter te laten oplossen.
Daarnaast is copal ook veel gebruikt voor het maken van
olievernissen. Hierbij werd de copal, net als barnsteen, eerst
Afbeelding 9: Afbeelding uit Tripier Devaux:
gesmolten waarna aan de vloeibare copal hete lijnolie werd
speciale pot om copal te smelten en
meteen op te lossen in olie.
toegevoegd. Doordat de copal bij het smelten niet zo sterk
verkleurt als barnsteen houdt men een vrij licht gekleurde maar
duurzame olievernis over. Voor het maken van copalvernis met olie op grotere schaal zijn in de
negentiende eew ketels ontwikkeld waarbij tegelijkertijd de hars gesmolten en de olie verwarmd
wordt waarbij de hars via een trechter in de olie druppelt (zie afb.9) .
178
Hertel 1853, p. 172.
Howes 1949, p. 93 – 103.
180
Langenheim 2003, p. 392.
181
Bijvoorbeeld: Miehr 1852, p. 35.
179
39
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Sandarak
Sandarak is een diterpene hars die van oudsher gewonnen wordt
uit de cypressoort Tetraclinis articulata182. De boom groeit
voornamelijk in Algerije en Marocco en werd vroeger geëxporteerd
vanuit Mogador. Vanaf de klassieke oudheid is mastix gebruikt
voor medicinale doeleinden gebruikt, voornamelijk als vernis voor
pillen en als tijdelijke vulling voor tanden in combinatie met
katoen183. De hars is lichtgeel tot oranje van kleur en komt voor in
kleine druppels van ongeveer een halve centimeter dik tot 3-4 cm
lang. De hars is van nature vrij bros en vormt een poeder wanneer Afbeelding 10: Sandarak, Kremer Pigmente
het in de mond gekauwd wordt. Opgelost in alcohol is het vaak
gebruikt als vernis voor metaal, leer en papier184.
Bij meubelvernissen is het één van de belangrijkere harsen voor het maken van spiritusvernissen.
Hierbij wordt de sandarak vaak gecombineerd met mastix om de brosheid van de hars te
compenseren. De sandarak zorgt dan voor de hardheid van de vernis. Door de lichte kleur wordt de
combinatie van sandarak en mastix vaak gebruikt voor vernissen die geschikt zijn voor lichte
houtsoorten. Omdat de hars vrij polair is lost hij niet op in terpentijnolie en in lijnolie alleen wanneer
deze verhit wordt185.
Mastix
Mastix is de hars zoals die wordt uigescheiden door de Pistacia
lenticus, een struik die voorkomt in de gebieden rondom de
Middelandse Zee. Het centrum voor de mastixindustrie bevindt
zich al sinds de middeleeuwen op het Griekse eiland Chios186. De
triterpene hars komt voor in citroengele druppels, die wanneer ze
gekauwd worden een zachte massa vormen. Mastix wordt rondom
de Middellandse Zee daarom ook wel gebruikt als een soort
kauwgom (de naam mastix komt van het laat Latijnse masticare =
kauwen)187. De hars wordt gewonnen door kleine verticale incisies
te maken in de bast van de stam en de grotere takken. Zoals
vermeld wordt mastix in spiritusvernissen vaak toegepast in
combinatie met sandarak waar het de nodige taaiheid aan de
vernis geeft188. Mastix is vrij vochtgevoelig en kan onder invloed
van water wit uitslaan189.
Afbeelding 11: Mastix, Kremer Pigmente
182
Langenheim 2003, p. 382.
Howes 1949, p. 137.
184
Langenheim 2003, p. 384.
185
Umney en Rivers 2003, p. 177.
186
Howes 1949, p. 138.
187
Howes 1949, p. 139.
188
Tingry 1804, p. 21.
189
De Keijzer en Keune 2005, p. 156.
183
40
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Schellak
Schellak is geen plantaardige hars maar een afscheidingsproduct
van de luizensoort Tachardia Lacca. De larven van de schildluis
scheiden de lak af op de takken waarop ze zich nestelen190. De
naam lak zou afgeleid zijn van het Indiase “Lakh” of “Laksha” dat
oneindig veel betekent. Hoewel de schildluis ook in andere delen
van Zuid-Azië voor komt, is India van oudsher de grootste
schellakproducent. De takken met de lak worden geoogst waarna
de lak (de stoklak) met een mes van de takken gehaald wordt191.
De lak wordt vervolgens gewassen om zo de rode kleurstof die van
nature in de lak zit voor een groot deel te extraheren. Deze
Afbeelding 12: Korrellak, Kremer Pigmente
kleurstof kan vervolgens weer gebruikt worden om hout te
192
kleuren . De gedroogde lak heet op dit moment korrellak (in het
engels: seedlac) en is geel tot roodbruin van kleur193. Schellak is de
gezuiverde vorm van deze korrellak en werd en wordt op de
volgende manier geproduceerd: de korrellak wordt in een lange
tube van stof met een diameter van ongeveer 5 cm gestopt. Deze
tubes worden vervolgens verwarmd waarna de gesmolten lak door
de stof heen gewrongen kan worden. Deze lak wordt uitgespreid
over dunne platen die, als ze eenmaal uitgehard zijn, opgebroken
wordt tot schilfers. Deze schellak bevat nog steeds een deel van
de kleurstof en een deel was (6-7 %), die zich van nature in de
schellak bevindt. De kleur kan verwijderd worden door de lak met
chloor te bleken. De lak kan ook ontdaan worden van was door een Afbeelding 12: Schellak Lemon 1, Kremer
Pigmente
behandeling met alkali194 . In de negentiende eeuw werd schellak
195
wel al gebleekt maar voor zover uit de bronnen valt na te gaan
werd de was niet uit de lak verwijderd.
Schellak werd al voor de negentiende eeuw gebruikt voor spiritusvernissen, voornamelijk
voor het vernissen van imitatie lakwerk. Vanaf het begin van de negentiende eeuw gaat schellak een
steeds grotere rol spelen bij het afwerken van meubelen. Schellak is namelijk het voornaamste (en
later het enige) ingrediënt van politoer. Hiervoor wordt de schellak, eventueel met toevoeging van
andere harsen, opgelost in alcohol. Zowel korrellak als schellak kom je daarnaast de gehele
negentiende eeuw tegen in spiritusvernissen. Tegenwoordig is schellak in verschillende zuiverheden
en kleuren te verkrijgen: van de donkere robijnschellak tot een wasvrije bijna kleurloze variant.
190
De Keijzer en Keune 2005, p. 158.
Howes 1949, p. 130.
192
Michaelsen en Buchholz 2006, p. 399.
193
Umney en Rivers 2003, p. 175.
194
De Keijzer en Keune 2005, p. 159.
195
In 1827 werd er bij de Society of Arts in Londen een prijsvraag uitgeschreven voor een simpele techniek om schellak te
bleken. Deze werd gewonnen door ene Dr. Hare die schellak wist te bleken met potas en chloor. St Leger Kelley 2006, p.
176.
191
41
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Colophonium
Colophonium is net als terpentijnolie één van de producten die
ontstaat na destillatie van de balsem terpentijn. De diterpene hars
is vrij zuur en varieert in kleur van heldergeel tot donkerbruin196.
Het is altijd een goedkope hars geweest en door zijn broosheid niet
ongeschikt om als enige hars een vernis te maken. Het komt een
enkele keer voor in combinatie met olie om goedkopere meubels
van een vrij duurzame afwerklaag te voorzien. Vaker komt het voor
in waspasta’s om een hogere glansgraad te verkrijgen. In
spiritusvernissen wordt het voornamelijk gebruikt als vervanging
voor het duurdere sandarak. Colophonium wordt in de
negentiende-eeuwse receptuur ook wel gewoonweg hars of
spiegelhars genoemd (Engels: rosin).
Afbeelding 13: Colophonium, Kremer
Pigmente
Dammar
Dammar wordt pas vanaf circa 1830 op grotere schaal naar Europa vanuit Indië geïmporteerd. Het is
een triterpene hars met een heldere lichtgele kleur. Pas vanaf halverwege de negentiende eeuw
komt deze hars ook in meubelvernissen voor. Schmidt lost de hars op in terpentijnolie om zijn
“Dammarlack” te maken197. Hertel gebruikt dammar in een terpentijnolievernis om te gebruiken ná
het aanbrengen van een andere vernis voor een hogere glans198. Uit de frequentie dat de hars
gebruikt wordt lijkt dammar in de negentiende eeuw geen grote rol te hebben gespeeld op het
gebied van afwerklagen op meubelen.
Benzoë
Benzoë, ook wel styrax of gum benjamin genoemd, wordt door
Langenheim in “Plant Resins – chemistry, evolution, ecology and
ethnobotany” onder de balsems geschaard omdat het hier een
fenol hars betreft met aromatische componenten199. Het heeft
een aangename geur die doet denken aan kaneel en vanille en de
hars werd daarom ook wel gebruikt in wierook. Aan vernissen
werd het vaak toegevoegd als weekmaker200. Vanwege de hoge
glansgraad en de geur werd het ook wel toegepast als slotvernis na
het politoeren201.
Afbeelding 14: Benzoë, Kremer Pigmente
196
De Keijzer en Keune 2005, p. 157.
Schmidt 1891, p. 156.
198
Hertel 1853, p. 178.
199
Langenhein 2003, p. 351.
200
Umney en Rivers, p. 178.
201
Anoniem 1836, p. 89.
197
42
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Venetiaanse terpentijn
Venetiaanse terpentijn is een balsem die wordt gewonnen uit de Larix en bestaat dus uit een deel
terpentijnolie en een deel hars. De balsem werd vooral gewonnen in het Oostenrijkse Tirol202. In de
vernisproductie wordt het regelmatig gebruikt om met name spiritusvernissen soepeler te maken.
Tingry beschrijft de hars als volgt: “ It is fluid, limpid, glutinous, tenacious, and of a consistence
between that of oil and that of honey. It has a yellowish-white colour, and a strong penetrating yet
agreeable smell, inclining somewhat to that of oranges”203.
Elemi
Elemi behoort net als venetiaanse terpentijn tot de
balsems en bestaat uit een vluchtige component, de
sesquiterpenen, en een vaste hars (triterpenen). Het
werd en wordt nog steeds voor een groot deel uit de
Filipijnen geimporteerd waardoor je ook regelmatig
de benaming Manila elemi tegen komt. De hars
komt in de handel als een dikke balsem of een hars in
plaatvorm en is helgeel tot groenachtig van kleur204.
De balsem kent twee voornaamste toepassingen: als Afbeelding 15: Elemi, Kremer Pigmente
geurstof voor het maken van parfums en als
toepassing in spiritusvernissen205. De toevoeging van elemi maakt de vernis minder broos en meer
plastisch. In combinatie met copal zorgt de elemi er voor dat deze beter smelt en maakt de elemi de
vernis blanker en glanzender 206. Ook zou de toevoeging van elemi de hechting van de vernislaag
verbeteren207.
202
Langenheim 2003, p. 322.
Tingry 1804, p. 37.
204
De Keijzer en Keune 2005, p. 156.
205
Langenheim 2003, p. 357.
206
Ibidem.
207
De Keijzer en Keune 2005, p. 156.
203
43
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
7.3.
Was
Bijenwas
Het is bekend dat de oude Egyptenaren al bijenwas toepasten om hun meubels van een afwerklaag
te voorzien. De afgelopen tweeduizend jaar is het constant gebruikt in de toegepaste kunst208. De
was is meestal een bijproduct van de honingwinning en wordt dan ook gemaakt door de honingbij
(Apis mellifera). De was wordt uit de honingraat gehaald door deze er met heet water uit te smelten,
onder druk of met organische oplosmiddelen. De chemische formule is C15H51COOC30H61 en de was
bestaat voor 64 % uit esters, 14% koolwaterstoffen en 12% vrije vetzuren209. Hij heeft een smeltpunt
van 63 – 63 °C maar wordt al zacht rond 37° C. Om die reden wordt bijenwas tegenwoordig vaak
gecombineerd met carnaubawas, dat een smeltpunt heeft dat 20° hoger ligt. In de negentiende eeuw
wordt carnaubawas echter nog niet gebruikt. Gezuiverde bijenwas is lichtgeel van kleur, maar
bijenwas kan ook een donkere bruin-groene kleur hebben. Tegenwoordig is bijenwas ook gebleekt
verkrijgbaar waardoor het een zo goed als witte kleur heeft.
7.4.
Kleur- en hulpstoffen
Drakenbloed
Uit de vruchten van de Oost-Indische Rotangpalm (Daemonorops draco) en drakenbloedboom
(Dracaena spp.)de schors wordt een rode hars gewonnen die de naam drakenbloed heeft gekregen.
De hars is goed oplosbaar in etherische oliën en alcohol en wordt in de meeste recepten in
combinatie met dat laatste oplosmiddel gebruikt. Vanwege deze eigenschap wordt drakenbloed vaak
gebruikt voor het aankleuren van spiritusvernissen en politoer. Imison stelt dat het kleuren van hout
met drakenbloed eerder een vorm van verlakken is dan beitsen210.
Alkanna (Alkanna tinctoria (L.) Tausch. (= Anchusa tinctoria L.)
Alkanna wordt al sinds het einde van de zeventiende eeuw gebruikt voor het rood kleuren van
hout211. De werkzame kleurstof Alkannine lost allen op in alcohol en drogende en etherische oliën en
is om die reden veel gebruikt om vernis, olie en was aan te kleuren. Vooral voor het aanbrengen van
een waspolitoer op donkerdere houtsoorten zoals mahonie werd de terpentijn met alkanna rood
gekleurd. Dit gebeurde door een hoeveelheid alkannawortel in de terpentijnolie te verwarmen tot de
gewenste rode kleur door de terpentijn was opgenomen. Ook schuuroliën werden nog wel eens rood
aangekleurd door de olie samen met de wortelen te verwarmen.
208
Umney en Rivers 2003, p. 166.
Ibidem.
210
Imison 1822, p. 313.
211
Michaelsen en Buchholz 2006, p. 397.
209
44
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Kamfer
Kamfer is een cyclische keton met de formule C10H16O die gewonnen wordt uit
het hout van de kamferboom (Cinnamonum camphora)212, die voornamelijk te
vinden is in Maleisië en Indonesië. De stof werd bij het maken van vernissen
gebruikt om de vernissen meer vloeibaar te maken213. In diverse bronnen
wordt kamfer toegevoegd om copal beter te laten oplossen in zowel
alcoholvernissen als in terpentijnolie en lavendelolie.
Afbeelding 16: Kamfer,
Kremer Pigmente
Lavendel- en spijkolie
Lavendolie en spijkolie zijn etherische oliën die beiden afkomstig zijn van soorten van de
lavendelplant. Lavendelolie wordt gewonnen uit de Lavendula angustifolia en spijkolie uit de meer
geurende Lavendula latifolia. Bij de bereiding van vernissen wordt over het algemeen de goedkopere
spijkolie gebruikt, hoewel lavendelolie ook vrij regelmatig voor komt. De olie wordt bij het maken van
vernissen als oplosmiddel toegepast maar dient ook vaak als hulpstof om moeilijk oplosbare harsen
zoals copal opgelost te krijgen. De relatief hoge hoeveelheid d-camphor die in de olie aanwezig is, zal
daar waarschijnlijk een rol bij spelen.
212
213
Brachert 2001, p. 133.
Stöckel 1799, p. 119.
45
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8. Reconstructie.
8.1.
Algemeen
Het maken van reconstructies naar aanleiding van historische bronnen is altijd een lastige kwestie.
Als restaurator in opleiding beschik je immers niet over gedegen kennis en handigheid die de
negentiende-eeuwse meubelmaker/vernisser door jarenlange ervaring had opgedaan. Daarbij zijn de
meeste recepten en instructies niet zo gedetailleerd beschreven dat je blind van de geschreven tekst
uit kan gaan. Sommige bronnen geven überhaupt geen aanwijzingen voor het maken van de vernis,
het voorbereiden van de ondergrond of het aanbrengen van de vernis. Je zult het als student dus
moeten doen met de tekst die je gegeven is en het beetje ervaring dat je tijdens de opleiding tot
restaurator al hebt opgedaan in combinatie met advies van kenners en logisch nadenken. Een
reconstructie zal daarom altijd een mindere versie zijn van het origineel. Zeker bij een onderwerp als
afwerklagen, waarbij regelmatig het belang van de vaardigheid van de vakman in de verschillende
teksten genoemd wordt. Bij een interpretatie van het eindresultaat is het dan ook belangrijk dit in
het achterhoofd te houden. De reconstructies zullen alleen een idee geven van hoe het origineel er
oorspronkelijk uit zal hebben gezien. Desalniettemin valt er waardevolle informatie uit te halen.
Zaken als glans en kleur zijn voor een groot deel afhankelijk van de vernis zelf en niet zozeer de
manier van aanbrengen. Dat het slagen van de vernis niet altijd even zeker is, zal later blijken.
8.2.
Selectie recepten en verantwoording werkwijze.
8.2.1. Receptuur
Uit het bronnenonderzoek naar negentiende-eeuwse recepten voor afwerklagen bleek dat er
verschillende voorschriften waren die meerdere keren in verschillende bronnen voor kwamen. Door
alle recepten in een Excelbestand uit te zetten, gesorteerd op ingrediënt en hoeveelheden, kon ik
een duidelijk overzicht krijgen van welke recepten meerdere keren voorkwamen. De eerste grove
selectie was gebaseerd op de verschillende typen afwerklagen die ik graag wilde reconstrueren: een
barnsteen- en een copal-olievernis, verschillende politoeren, enkele spiritusvernissen, twee
wasafwerkingen en een terpentijnolievernis. De uiteindelijke selectie kwam op het volgende uit:
Olievernissen:
1. Barnsteen
2. Copal
3. Copal met sandarak
Olievernissen komen in bijna alle bronnen over de gehele negentiende eeuw voor en worden door de
auteurs regelmatig geprezen om hun duurzaamheid en glans. Buiten het feit dat de recepten zo
regelmatig voorkomen zijn er ook in de teksten aanwijzingen dat deze olievernissen regelmatig
werden gebruikt. Deze vernissen mochten daarom ook niet ontbreken in dit onderzoek, ondanks het
feit dat ze moeilijk zijn te maken. De hoge temperatuur waarop met name de lijnolie verhit moet
worden om deze vernis te maken en het zelfontbrandingspunt dat daar dicht bij in de buurt ligt,
maakten dat ik in eerste instantie mijn reserves had over het zelf maken van een olievernis. Na een
46
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
paar proeven op hele kleine schaal bleek het toch mogelijk om zelf een poging te wagen om
olievernissen te maken.
Uit de receptuur blijkt dat olievernissen meestal bestaan uit alleen barnsteen of copal in combinatie
met een drogende lijnolie en terpentijnolie. De gekozen verhoudingen van de vernissen zoals die in
paragraaf 7.3 te vinden zijn, bleken de meest gangbare. Het derde olievernisrecept kwam slecht één
maal voor in de receptuur. Deze olievernis met zowel copal als sandarak heb ik uitgekozen omdat
Henk van Keulen in eerste instantie het verzoek aan mij gedaan had een olievernis met sandarak te
maken. Aangezien een dergelijke vernis niet voorkomt in de literatuur, ben ik op zoek gegaan naar
het meest geschikte alternatief en kwam ik op dit recept uit.
Spiritusvernissen:
4. Spiritusvernis objets exposés au frottement
5. Spiritusvernis met copal
6. Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc.
7. Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn hout
Het merendeel van de recepten in de bronnen bestaat uit recepten voor spiritusvernissen. Om die
reden leek het mij dan ook gerechtvaardigd om hier ook de meeste reconstructies van te maken. Te
meer aangezien er zo’n variatie in recepten en toepassingen is. De uitgekozen recepten komen
verschillende keren voor, waaronder in de Nederlandse publicatie van Thomson. Een recept dat
overeenkomt met vernis 4 komt ook voor in het receptenboekje in het archief van de firma Horrix.
De overige recepten, uiteindelijk allemaal uit dezelfde bron214, komen waarschijnlijk ook voor in
dezelfde bundel en de kans bestaat dus dat deze in de praktijk zijn toegepast. De spiritusvernis met
copal vormt hier op een uitzondering. Vergelijkbare recepten kwamen zo veel voor dat ik
nieuwsgierig was geworden naar deze copalvernis.
Terpentijnolievernis:
8. Terpentijnolie met copal
Zoals eerder besproken zijn de meningen over terpentijnolievernissen onder de verschillende auteurs
nogal verdeeld. Om te kijken wat het effect van de terpentijnolie zou zijn ten opzichte van een copalspiritusvernis en een copal-olievernis, is het interessant om deze vernis te maken.
Politoeren:
9a. Schellakpolitoer 1:2
9b. Schellakpolitoer 1:8
10. Schellakpolitoer met copal en sandarak
Om als referentie voor de overige vernissen te dienen, was het vanaf het begin mijn intentie een
schellakpolitoer op te nemen in dit onderzoek. Uit het bronnenonderzoek kwamen er verschillende
recepten voor politoer uit deze periode naar voren. Toen al werd er gebruik gemaakt van een
oplossing van alleen schellak in alcohol. Over de verschillende bronnen kom je grofweg twee
verschillende oplossing van schellak tegen, namelijk 1:2 en 1:8. Aangezien beide variaties ongeveer
214
Tingry 1804.
47
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
evenveel voorkwamen en het interessant zou zijn wat deze verschillende oplossingen voor een effect
zouden hebben op het eindresultaat heb ik besloten beide te maken. Recept nummer 10 heb ik
besloten te reconstrueren omdat het door Stöckel, die het recept voor het eerst noemt, voorzien
wordt van een vrij uitgebreide instructie voor het aanbrengen van de politoer met behulp van
olijfolie. Deze methode wordt nu niet meer gebruikt en was daarom interessant om na te volgen. Het
recept zelf komt ook zonder deze specifieke instructies voor in een aantal andere bronnen.
Wassen:
11a. Bijenwas in terpentijnolie 1:1
11b. Bijenwas in terpentijnolie 1:2
12a. Bijenwas in terpentijnolie met colophonium
12b. Bijenwas in terpentijnolie met colophonium, aangekleurd met alkanna
Hoewel in de negentiende eeuw meubelen nog steeds werden afgewerkt met harde was, kom je in
de receptuur aanzienlijk meer recepten voor slappe was of waspolitoer tegen. Zowel de oplossing
van 1 deel bijenwas in 1 deel terpentijnolie, als een oplossing van deze stoffen met de verhouding 1:2
kom je regelmatig tegen. Om de was harder te maken en meer te laten glimmen werd er nog wel
eens colophonium aan de was toegevoegd. Om het effect hiervan te zien heb ik vernis 12 uitgekozen.
Hoewel het onderzoek eigenlijk over niet aangekleurde afwerklagen gaat heb ik toch voor een met
alkanna aangekleurde bijenwas met colophonium gekozen. Deze kleuring kwam in de bronnen
dusdanig vaak voor dat het mij interessant leek om het effect van de kleuring van de was te zien.
8.2.2. Overwegingen bij het bereiden van de vernissen
Vanwege de relatief kleine hoeveelheden die ik bij dit onderzoek aan vernis nodig zou hebben, heb ik
besloten zelf olievernissen te gaan maken. Met de verwarmingsplaten uit het atelier van de opleiding
van de UvA is de temperatuur vrij nauwkeurig te reguleren waardoor de kans op oververhitting
beperkt wordt. Daarbij was Henk van Keulen zo vriendelijk mij zijn thermometer uit te lenen
waardoor ik de temperatuur bij het verhitten van de lijnolie in de gaten kon houden. Alle
olievernissen zijn bereid in het metaalatelier van de UvA waar normaal ook metaal uitgegloeid wordt
met behulp van branders. Hier is een goede afzuiginstallatie aanwezig en kan er met hoge
temperaturen gewerkt worden zonder brandgevaar.
Om zo min mogelijk zuurstof bij de olie toe te laten (een plotselinge toevoer van zuurstof zou
in combinatie met een te hoge temperatuur van de lijnolie tot zelfontbranding kunnen leiden) heb ik
voor het maken van de copal-olievernissen gebruik gemaakt van kleine erlenmeyers met een inhoud
van 100 ml215. De barnsteenvernis had uiteindelijk een minder hoge temperatuur nodig en dieheb ik
gemaakt in een koperen steelpannetje.
Vanwege de beperkte tijd die beschikbaar was en om veiligheidsredenen heb ik besloten de
lijnolie voor de olievernissen niet op de traditionele wijze voor te bereiden. In de negentiende eeuw
pleegde men een drogende lijnolievernis te maken door rauwe lijnolie te koken met drogende
pigmenten, zoals eerder reeds vermeld. Deze lijnolievernis werd vervolgens gebruikt voor het maken
van de olievernissen. Aangezien de lijnolie hier ook voor op hoge temperatuur gestookt zou moeten
worden en de uitkomst van tevoren niet zeker zou zijn, heb ik er voor gekozen gebruik te maken van
215
Mij aangereikt door Henk van Keulen.
48
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
een modern siccatief. Daarbij leek het mij om gezondheidsredenen een minder goed idee om
vernissen te stoken waar deze metaalverbindingen al in zouden zitten. Na het bereiden van de
olievernissen met koudgeslagen lijnolie216 heb ik het siccatief, na het afkoelen van de vernis,
toegevoegd. Aangezien er bij het maken van lijnolievernis altijd gebruik gemaakt werd van een
loodcomponent heb ik het loodhoudende siccatief van de firma Kremer Pigmente 78400 gekozen217.
Naar aanleiding van de instructies voor het gebruik van het siccatief (1 – 2 % toevoegen naar het
aandeel olie), heb ik ervoor gekozen 1,5% siccatief van het gewicht aan lijnolie aan de vernis toe te
voegen, in de hoop dat dit een vergelijkbare droogtijd op zou leveren als het gebruik van een
traditionele lijnolievernis.
Het uitzoeken en de verkrijgbaarheid van de verschillende harsen was geen probleem. De
harsen die in de negentiende eeuw het meeste voorkwamen, en dus ook in de selectie van recepten
voor dit onderzoek, worden tegenwoordig nog steeds gebruikt en zijn goed verkrijgbaar. De selectie
van de soort copal, bleek echter lastiger. In de negentiende-eeuwse bronnen wordt maar zelden een
specifieke oorsprong van de te gebruiken copal genoemd. Wanneer er wel een indicatie wordt
gegeven, noemt men meestal een continent (West-Indische, Oost-Indische, Afrikaanse) waardoor de
oorsprong van de copal – en dus het type - nog steeds niet duidelijk is. Vanwege de goede voorraad
in het atelier, de beschikbaarheid bij Kremer Pigmente en de makkelijke oplosbaarheid in alcohol,
heb ik uiteindelijk voor alle vernissen gekozen voor Manila copal.
Tegenwoordig zijn er veel verschillende typen schellak op de markt: gebleekt, ongebleekt,
robijn, oranje, met was en zonder was. Aangezien er in de literatuur regelmatig verwezen wordt naar
de kleur die schellak aan een vernis geeft en die deze vernis minder geschikt maakt voor lichte
houtsoorten, heb ik voor een ongebleekte variant gekozen. Mijn keuze is uiteindelijk gevallen op de
Blätterschellak Lemon 1 van Kremer Pigmente. Deze schellak is van de ongebleekte varianten nog vrij
licht van kleur en bevat de natuurlijke hoeveelheid schellakwas.
8.2.3. Proefplankjes: keuze en voorbehandeling
Ik heb besloten de proefplankjes te maken van multiplex
met dierlijke lijm beplakt met gezaagd mahoniefineer.
Mahonie is bij uitstek de houtsoort die geassocieerd wordt
met de negentiende eeuw en is gedurende die hele eeuw
veel gebruikt. Vanwege de beschikbaarheid in het atelier
heb ik gebruik gemaakt van Honduras mahonie met een
duidelijke maar niet al te wilde tekening, die hopelijk het
effect van de afwerklaag op het hout goed zou tonen.
De plankjes hebben een grootte gekregen van 24 cm
breed en 40 cm hoog. Zo is er voldoende oppervlak om de
afwerklaag aan te brengen en te beoordelen en kan de plank
later nog opgezaagd worden om kleinere plankjes te
verouderen voor later onderzoek. Afgezien van de plankjes
Afbeelding 18: Het voorbereiden van de
proefplankjes met lijmwater en lijnolievernis.
216
In overleg met Herman den Otter gekozen vanwege het feit dat deze het meest in de buurt zou komen van traditioneel
geperste lijnolie.
217
Nu niet meer verkrijgbaar vanwege die loodverbinding. Voor informatie over de samenstelling zie de datasheet in bijlage
V.
49
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
die voorzien zouden worden van een wasafwerking zijn alle plankjes in de lengte opgedeeld in drie
vlakken om drie verschillende voorbehandelingen toe te passen. In de literatuur kom je regelmatig
tegen dat het oppervlak eerst met lijmwater of een drogende olie voorbehandeld werd zodat er
minder lagen (dure) vernis nodig zouden zijn. Om dit effect te testen heb ik het bovenste gedeelte
voorbehandeld met lijmwater, het middelste deel van het plankje onbehandeld gelaten en het
onderste deel voorzien van een laag “lijnolievernis” (zie afb 18).
8.2.4. Aanbrengen en polijsten van de afwerklagen.
Bij het aanbrengen en polijsten van de afwerklagen heb ik zoveel
mogelijk de instructies uit de literatuur gevolgd. Voor het
aanbrengen van vernissen worden kwasten van verschillende
dierlijke haarsoorten genoemd (otter, das en zelfs kamelenhaar)
maar ik heb uiteindelijk gekozen voor varkensharen verniskwasten.
Deze zijn makkelijk verkrijgbaar en worden door Stöckel genoemd
Afbeelding 19: Varkensharen verniskwast
als een goed alternatief voor kwasten met otterhaar.
van Kremer Pigmente
Voor het politoeren met de dot heb ik twee methoden gebruikt: de
traditionele methode van schellakpolitoer in combinatie met een druppel lijnolie op de dot en een
techniek die op dit moment niet meer wordt toegepast waarbij de politoer wordt aangebracht met
een deel olijfolie. Deze laatste techniek wordt door zowel Nosban als Stöckel beschreven en leek mij
een interessante aanvulling op het onderzoek.
50
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.3.
Recepten en reconstructie afwerklagen
Voor het reconstrueren van de recepten heb ik alle hoeveelheden met een digitale weegschaal
afgewogen. Dit leek mij de meest nauwkeurige manier en bovendien hebben de meeste recepten het
over gewichtsmaten, ook voor de vloeibare stoffen. Het berekenen van de hoeveelheden naar
aanleiding van oude Nederlandse, Duitse, Engelse en Franse maten heeft mij bij de recepten die ik
heb uitgekozen niet voor grote problemen gesteld. Aangezien bij veel recepten alleen maar de
gewichtsmaten worden gegeven vallen de verhoudingen makkelijk af te lezen. Daarbij zijn maten als
de Duitse Pfund opgebouwd uit een vast aantal Loth, die weer bestaat uit een bepaald aantal
Quentchen etc218.
Voor een lijst van de gebruikte materialen verwijs ik graag naar bijlage II.
8.3.1. Olievernissen
Het maken van olievernissen is berucht moeilijk. In de negentiende eeuw werd dat meestal
overgelaten aan professionele vernisstokerijen. Om de hars (meestal barnsteen of copal) te laten
oplossen in de lijnolie moet deze eerst gesmolten worden. De copal laat zich vrij makkelijk smelten
op zo’n 250° C. Barnsteen vereist echter een hogere temperatuur van zo’n 350° C. Verschillende
proeven om de barnsteen te laten smelten door deze te verhitten op zowel kookplaatjes als in een
oven in het metaalatelier (waarbij de temperatuur tot op de graad nauwkeurig geregeld kan worden)
liepen op niks uit. De barnsteen werd in eerste instantie wel wat zachter maar leek daarna alleen
maar te verkolen. Na advies te hebben gevraagd aan Koen Padding van Magister Varnish Products,
een firma in Hollandse Rading die zelf olievernissen maakt naar historische bronnen, bleek dat dit
slechts een tussenfase van het smeltproces is. Dhr. Padding was zo vriendelijk mij kostenloos 100
gram reeds gesmolten barnsteen op te sturen waardoor het maken van de barnsteenvernis
aanzienlijk werd vergemakkelijkt.
Vernis 1: Barnsteen – olievernis
Bron: Miehr 1852, p. 22.
1 deel lijnolie koudgeslagen “de Kat”
1 deel terpentijnolie
1 deel barnsteen, gesmolten “Magister “
0,5 % siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie)
Afbeelding 20: Barnsteenolievernis.
Man schmelze 1 Pfund schönen hellen Bernstein recht langsam an einem gleich stark hitzenden
Kohlenfeuer in einem irdnen, neuen und gut glasirten Topfe, und findet man, dass sich beim Umrühren nichts körniges mehr zeigt und der
geschmolzene Bernstein von hölzernen Spatel abträufelt, so wird das Gefäss vom Feuer abgehoben und 1 ½ Pfund recht heiss gemachtes
Terpentinöl unter beständigem Umrühren des Bernsteins mit dem Spatel, langsam zugegossen; bis sich das Terpentinöl mit dem Bernstein
vereinigt hat, wird das Umrühren fortgesetzt. Darnach wird das Gefäss auf das Kohlenfeuer zurück gebracht und sobald es anfängt
aufzuwallen, setzt man 1 Pfund ganz lichten Leinölfirniss, ebenfalls in recht heissem Zustande ganz langsam hinzu. Nach der Vereinigung
desselben mit den übrigen Theilen hebt man das Gedäss vom Feuer, lässt das Ganze abkühlen, filtrirt diesen fertigen Lack nach voriger
Vorschrift auf Glasflaschen, bewahrt sie gut vor Staub und lässt den Lackfirniss noch einige Zeit an der Sonne destilliren.
218
Voor een overzicht, zie bijlage X: tabel oude maten.
51
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Diese Prozedur kann auch dahin abgeändert werden, dass man dem geschmolzenen Bernstein zuerst 1 Pfund präparirtes Leinöl und
nachher 1 ½ Pfund so heiss als möglich unter obigem Verfahren zusetzt.
Bij het bereiden van de barnsteenvernis heb ik uiteindelijk voor de tweede optie gekozen die Miehr
in de bovenstaande instructies geeft, aangezien het daarbij mogelijk zou zijn de hars op hogere
temperatuur in de lijnolie op te lossen219. Aangezien de barnsteen al gesmolten en gestold was heb ik
eerst 50 gram barnsteen in een vijzel tot poeder gewreven en deze vervolgens met 50 gram
koudgeslagen lijnolie in een koperen pannetje op een kookplaatje gezet. Onder regelmatig roeren
heb ik de temperatuur van het barnsteen-lijnolie mengsel langzaam opgevoerd. In eerste instantie
bleef de barnsteen als een wat klonterige massa op de bodem liggen maar zo rond de 150° C begon
deze in de lijnolie op te lossen. 10 minuten later en met een temperatuur van zo’n 160° C was de
barnsteen opgelost in de lijnolie wat resulteerde in een dikke vloeistof met eenzelfde substantie en
kleur als stroop. Terwijl de olievernis langzaam afkoelde, heb ik de terpentijnolie au bain marie
verwarmd tot zo’n 90° C. Toen de lijnolie met barnsteen dezelfde temperatuur had bereikt, heb ik de
terpentijnolie onder voortdurend roeren bij de barnsteen gegoten. Het mengsel bleef hierna, zeker
vergeleken met spiritusvernissen, vrij visceus en heeft een dikte die je zou kunnen vergelijken met
dunne honing. Na het afkoelen heb ik het siccatief toegevoegd en de vernis gefilterd door een
katoenen doek.
Vernis 2: Copal – olievernis
Bron: Stöckel 1826, p. 125.
1 deel Manila copal (meeste niet opgelost)
2 delen lijnolie + siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie)
1 deel terpentijnolie
Afbeelding 22: CopalDann nimmt man acht Loth gröblich zerstoßenen Kopal, thut solchen in einen hart gebrannten und gut
olievernis.
glasirten Topf von ungefähr sechs Zoll Höhe und vier Zoll Weite, und gießt einen Esslöffel voll Terpentinöl
darauf, so dass der Kopal nur damit angefeuchtet wird. Hierauf setzt man das Geschirr, mit einem Deckel versehen, auf einen
mitglühenden Kohlen angefüllten Kohlenschirm, lässt den Kopal ungefähr zwölf bis achtzehn Minuten schmelzen, hebt dann den Deckel
vom Geschirre ab und rührt mit einem hölzernen Spatel den in Fluss gebrachten Kopal so lange herum, bis man bemekrt, dass er sich völlig
augelöset hat. Unterdessen werden in einem andern Gefässe auf Kohlenfeuer zwölf Loth gut gesottener Leinölfirniss (aber zu diesem
Behufe darf dieser Leinölfirniss nicht stark oder dick gesotten werden, sondern er muss ganz gelinde sein, weil er durch die Hitze im
Beimischen des Kopals vieler Hitze unterworfen ist; denn je gefügiger der Oelfirniss dazu genommen wird, desto flüssiger wird der
gefertigte Kopallack, und breitet sich beim Auftragen wie Wasser auf den Gegenstand aus) bis zum Kochen erhitzt und unter beständigem
Umrühren mit dem hölzernen Spatel dem aufgelösten Kopal beimischt. Haupterforderniss ist es aber, dass der Kopal und der Oelfirniss in
der grössten Hitze mit einander vereinigt werden, weil sonst keine Vereinigung der beiden Substanzen Statt findet. Zwar muss man in der
Beimischung des Oelfirnisses mehreremal absetzen und dazwischen mit dem hölzernen Spatel die Masse recht durchrühren, doch muss es
in der grössten Geschwindigkeit geschehen, und der Oelfirniss, während dem Absetzen, auch kochend erhalten werden. Nach der
Verfertigung dieses Kopal-Lackfirnisses lässt man die grösste Hitze verfliegen und mischet sodann acht Loth erwärmtes Terpentinöl unter
beständigem Umrühren langsam bei. Der noch heisse Lackfirniss wird dann durch eine dichte reine Leinwand filtrirt und entweder zum
Gebrauche aufgehoben, oder wenn man ihn gleich anwenden will, nach Verlauf von wenigstens zwölf Stunden, (so lange muss er ruhig
stehen) mit einem guten weichen Borstenpinsel auf die gebeizte Arbeit dicht und gleichförmig aufgetragen. Hat man der Leimtränke die
gehörige Stärke gegeben, so genügen zwei Aufträge mit den Lackfirnisse; der zweite wird aber erst dann gegeben, wenn der erste
volkommen getrocknet ist. Nach völliger Trocknung des Lackfirnisses wird derselbe abgeschliffen, wie bereits schon gesagt worden ist.
219
Miehr geeft hier de optie om eerst de barnsteen in terpentijnolie op te lossen. Terpentijnolie heeft echter een veel lager
kookpunt waardoor je dit op minder hoge temperatuur kan doen.
52
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bij het maken van de copalvernis bleken hogere
temperaturen nodig te zijn dan bij het maken van de
barnsteenvernis. De Manila copal (25 g.) heb ik eerst in een
vijzel tot een poeder fijngewreven waarna ik de copal met
wat terpentijnolie in een erlenmeyer heb gesmolten en heb
verhit tot een temperatuur van zo’n 250° C. Tegelijkertijd
heb ik op hetzelfde kookplaatje 50 gram koudgeslagen
lijnolie in een andere erlenmeyer tot dezelfde temperatuur
verhit. Toen de hars eenmaal helemaal vloeibaar was en de
Afbeelding 23: Het maken van copalvernis.
lijnolie ongeveer een half uur op deze temperatuur verhit
was geweest heb ik de lijnolie druppelsgewijs en in delen bij de gesmolten copal gegoten. Tussen het
bijgieten door werd de erlenmeyer met lijnolie weer op het kookplaatje gezet om op temperatuur te
komen. Het uiteindelijke bijgieten duurde ongeveer een uur. Hierna heeft het mengsel nog een uur
op 250° C op het kookplaatje gestaan. Vervolgens werd het kookplaatje uitgezet waardoor het
mengsel langzaam kon afkoelen. Tegelijkertijd werd er 25 gram terpentijnolie verwarmd tot zo’n
130° C. Toen het copalmengsel een temperatuur van ongeveer 150° C had, heb ik de verwarmde
terpentijnolie er langzaam en onder voortdurend zwenken van de erlenmeyer bij de lijnolie met
copal gegoten. Na het afkoelen bleek echter dat de copal, net als bij eerdere pogingen deze vernis te
maken, onderin de erlenmeyer was gaan samenklonten. Uit een snelle GC-MS analyse door Henk van
Keulen bleek echter dat er wel degelijk copal door de lijnolie was opgenomen, waardoor ik heb
besloten de vernis, hoewel de originele verhoudingen van het recept niet gehaald werden220, toch te
gebruiken. Het siccatief werd toegevoegd toen de vernis eenmaal was afgekoeld, waarna de vernis
gefilterd is en in een schoon potje is gedaan.
Vernis 3: Copal – olievernis met sandarak.
Bron: Miehr 1852 p. 130.
32 delen Manila copal (meeste niet opgelost)
3,5 delen sandarak
20 delen lijnolie + siccatief Kremer 78400 (1,5 % van gewicht aan lijnolie)
28 delen terpentijnolie
Afbeelding 24: Copalolievernis met sandarak
In einen neuen, gut glasirten, irdenen Topf, zu welchem man einen gut schliessenden Deckel haben muss, thut man 16 Loth Copal, den
man vorher zu erbsengrossen Stücken gestossen hat, und 1 ¾ Loth Sandarach, bringt das Gefäss über gelindes Kohlenfeuer und ist es so
weit gediehen, dass beide Substanzen im gehörigen Flusse sind, so bringt man 10 Loth erwärmten Leinölfirniss unter fortwährendem
Umrühren hinzu, aber so langsam als möglich, dann 14 Loth Terpentinöl ebenso und auch im heissen Zustande. Ist die ganze Masse gut
vermischt, so wird der nun fertige Lack nach den früher gegebenen Vorschriften filtrirt.
De bereiding van deze vernis en de complicaties die daarbij kwamen kijken, waren gelijk aan die van
vernis 2.
220
Volgens een vlugge schatting door Henk van Keulen was ongeveer één vijfde deel van de hars in het mengsel opgelost.
53
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.3.2. Spiritusvernissen
De bereiding van de spiritusvernissen is bij de meeste vernissen ongeveer gelijk. De harsen wordt van
tevoren afgewogen en in een vijzel tot poeder gewreven. Dit poeder wordt dan samen met een
beetje fijngestampt glas en de Venetiaanse terpentijn in een schone fles gedaan waarna de alcohol er
op gegoten wordt. Voor het maken van de copalvernis werd de kamfer eerst in de alcohol opgelost
alvorens deze op de hars te gieten. Het oplossen kan eventueel versneld worden door de vernissen
au bain marie te verwarmen maar aangezien de harsen zich goed leken op te lossen heb ik daar niet
voor gekozen. Toen de harsen eenmaal opgelost waren, zijn de vernissen gefilterd door een
katoenen doek om het fijngestampte glas en eventuele onzuiverheden er uit te verwijderen.
Vernis 4: Spiritusvernis objets exposés au frottement.
Bron: Tingry 1804, p. 118221.
3 delen Manila copal
6 delen sandarak
5 delen mastix
2,5 delen Venetiaanse terpentijn
32 delen ethylalcohol
4 delen glas
Afbeelding 25: Vernis 4.
Mix these ingredients,and pursue the same method as that indicated for No. 1. (powder resin,mix with coarsly pounded glass, pour over
alcohol).
Vernis 5: Spiritusvernis met copal
Bron: Nosban 1843, p. 263222.
100 g ethylalcohol
2,8 g kamfer
22,4 g copal
Afbeelding 26: Vernis 5.
221
Ook: Miehr 1852, p. 43. Nosban 1843, p262. Thomson 1839, p. 127. Horrix receptenboek: Cohen 2009, p. 28. Bij
Thomson en Horrix wordt er gebruikt van 3 delen mastix, de rest van het recept is gelijk.
222
Ook: Stöckel 1826, p. 103. Miehr 1852, p. 45.
54
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Vernis 6: Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc.
Bron: Tingry 1804, p. 122223.
6 delen sandarak
2 delen schellak Lemon 1
4 delen colophonium
4 delen Venetiaanse terpentijn
32 delen ethylalcohol
4 delen glas
Afbeelding 27: Vernis 6.
Vernis 7: Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn hout.
Bron: Tingry 1804, p. 124224.
4 delen sandarak
2 delen korrellak
1 deel mastix
1 deel benzoë
2 delen Venetiaanse terpentijn
32 delen ethylalcohol
4 delen glas
Afbeelding 28: Vernis 7.
223
Imison 1822, p. 244. Thomson 1839, p. 129: Vernis voor schrijnwerk, beschotten etc.
Imison 1822, p. 244: met elemi i.p.v. benzoë. Thomson 1839, p. 157 met 2 delen mastix. Nosban 1843, p. 262: Vernis
pour les bois de couleur foncée met 30 delen alcohol.
224
55
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.3.3. Terpentijnolievernis.
Om een terpentijnolievernis te maken heb ik een recept gevolgd uit de publicatie van Miehr uit 1852.
Hiervoor heb ik de terpentijnolie tot zo’n 150 graden verwarmd en volgens de instructies steeds een
kleine beetje tot poeder gemalen copal er bij gedaan. Al snel bleek echter dat hier hetzelfde
probleem ontstond als bij de copal-olievernis: de copal klonterde samen tot een massa onderin het
glas. Ook na de terpentijnolie, toen alle copal toegevoegd was, nog enige tijd op zo’n 140° C te
hebben verwarmd bleef deze klont aanwezig. De terpentijnolie leek wel iets van de copal op te
hebben genomen, afgaande op de verandering in kleur. Het samenklonten van de copal was een
bekend probleem, zo blijkt uit onderstaande instructies die bij het recept horen.
Vernis 8: Copal met terpentijnolie
Bron: Miehr 1852, p. 42
1 deel Manila copal (meeste niet opgelost)
4 delen terpentijnolie
Afbeelding 29: Vernis 8.
Man nehme bernsteinartigen Copal in Pulverform 4 Loth, verdichtetes Terpentinöl 18 Loth und bringe letzteres in einen Kolben mit kurzem
Glase und weiter Oeffnung in ein Sand- oder Wasserbad. Wenn es kochend ist, ohne jedoch zum gehörigen Siedegrade zu kommen, so
werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als man zwischen drei Fingern fassen kann, und unterhalte im Kolben mittelst eines
hölzernen Stäbchens eine kreisförmige Bewegung. Ist das Pulver mit dem Oele vermischt, so setze man frische Gaben zu und fahre damit
fort, bis man gewahr wird, dass sich ein nicht zu lösender Bodenfass bildet. Hierauf nimmt man den Kolben aus dem Bade, lässt den Firniss
ruhig stehen, abklären und seiht ihn dann durch Baumwolle.
Mit dem Zusetzen des Copalpulvers muss sehr behutsam verfahren werden und die Operation ist sofort einzustellen, wenn das Pulver sich
nicht auflöst, sondern in Klümphen zu Boden setzt. In letzterem Fall muss das zu verwendende Oel in gut verschlossenen Flaschen
nochmals der Sonne ausgesetzt werden.
Der Lackfirniss, der aus der Lösung des Copals in Terpentinöl, welches man auf den höchsten Punkt der Lösungskraft an der Sonnenwarme
gebracht hat, bereitet wird, ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur sehr gut an.
56
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.3.4. Politoeren
De politoeren 9a en 9b waren vrij eenvoudig te bereiden. De schellak werd in de vijzel een beetje
fijngewreven en in een schone glazen pot gedaan waarna de alcohol er op gegoten kon worden. Als
de schellak opgelost was, werd de (relatief) heldere oplossing gescheiden van het bezinksel en
vervolgens gefilterd en gebotteld. De politoer van recept 10 vergde iets meer bewerking. Eerst
werden de tot poeder gewreven copal en de sandarak met de lavendelolie in een koperen bakje
gesmolten totdat alle lavendelolie er uit verdampt was. Dit mengsel werd na het afkoelen in een
vijzel weer tot poeder gewreven. Op dit poeder kon vervolgens de alcohol, met daarin opgelost de
schellak, worden gegoten. De politoer kon hierna gefilterd en gebruikt worden.
Vernis 9a: Schellakpolitoer
Bron: Nosban 1843, p. 268225
1 deel schellak Lemon 1
2 delen ethylalcohol
Afbeelding 30: Politoer 9a.
Vernis 9b: Schellakpolitoer
Bron: Nicholson 1826, p. 30-31.226
1 deel schellak
8 delen ethylalcohol
Afbeelding 31: Politoer 9b.
Vernis 10: schellakpolitoer met copal
Bron: Stöckel 1826, p. 58227.
2 delen Manila copal
6 delen schellak
2 delen sandarak
24 delen ethylalcohol
1 deel Venetiaanse terpentijn
3 delen lavendelolie
Afbeelding 32: Politoer 10.
Man last zwei loth Kopal und zwei Loth reinen ausgelaugten Sandarach in einem rein gut glasurten Topfe auf gelindem Kohlenfeuer
zerfliessen; haben sich im Flusse beide Körper aufgelöset und mit einander vereiniget, so last man diese Masse erkalten, zerstösst sie
hernach zu einem sehr feinem Pulver, bringt dieses in einen neuen reinen Topf, giesst drei Loth Spickol darauf, setzt er auf gelindes
225
Winckler 1859, p. 240.
Nicholson 1826, p. 30-31. Hertel 1853, p. 167. Winckler 1859, p. 239.
227
Hertel 1853, p. 168. Winckler 1859, p. 275.
226
57
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Kohlenfeuer und last es so lange sachte kochen, bis das Spicköl ganz verkocht ist. Dann last man die Masse wieder erkalten, stösst sie zum
zweitenmal zu feinem Pulver und stäubt dieses durch ein ganz feines Haarsieb. Hernach stösst man sechs Loth Körnerlack und ein Loth
Salmiak zu sehr feinem Pulver und bringt es zugleich mit dem obigen Pulver in ein hinlänglich grosses Glas. Dazu setzt man noch zwei Loth
weissen venetianischen Terpentin und ein und ein halb Pfund alcoholisirten Weingeist, bindet die Flasche mit einer Blase zu, sticht des
zerspringens wegen, einige Löcher mit einer Nadel durch die Blase und bewirkt die völlige Auflösung im Wasserbade. Sollte die Auflösung
etwas zu konsistent sein, so setzt man noch etwas erwärmten Weingeist hinzu. Nach völliger Solvirung wird die Flüssigkeit während sie
noch heiss ist, durch eine dichte Leinwand filtrirt und in einem reinen Glase zum Gebrauch aufbewahrt.
8.3.5. Wasafwerkingen
De bereiding van de verschillende wasoplossingen waren voor alle ongeveer gelijk. De waspasta’s
11a, 11b en 12a zijn bereid door de benodigde hoeveelheid was in een glazen pot au bain marie te
smelten en vervolgens de terpentijnolie al roerend toe te voegen. Bij was 12a werd voor de
terpentijnolie colophoniumpoeder toegevoegd. De met alkanna aangekleurde was 12b is gemaakt
door eerst au bain marie verwarmde terpentijnolie de kleurstof van de alkanna te laten onttrekken.
De bijenwas en colophonium werden met de, inmiddels afgekoelde en dieprood gekleurde,
terpentijnolie overgoten totdat de bijenwas net bedekt was met de vloeistof. Na dit een nacht te
hebben laten staan kon het mengsel tot een rozerode pasta geroerd worden.
Afwerklaag 11a: was met terpentijn
Bron: Miehr 1852, p. 38228.
1 deel bijenwas
1 deel terpentijnolie
Afbeelding 33: Was 11a.
Man löst in Terpentinöl fein gleiches Gewicht Wachs auf. Wenn der Firniss für Mahagoniholz oder andere Holz von dìeser Farbe bestimmt
ist, weicht man ein Paar Finer voll Alkannawurzel 48 Stunden lang in 6 Unzen Terpentinöl ein, seiht die Flüssigkeit durch, setzt 6 Unzen
gelbes Wachs zu und rührt von Zeit zu Zeit das Gemenge um, welches man mit einem Tuchlappen aufträgt, worauf man den überzogenen
Theil so lange reibt, bis er trocken ist.
Afwerklaag 11b: was met terpentijn
Bron: Tingry 1804, p. 124229.
1 deel bijenwas
2 delen terpentijnolie
Afbeelding 34: Was 11b.
Melt over a moderate fire, in a very clean vessel, two ounces of white or yellow wax; and, when liquefied, add four ounces of good essence
of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and the result will be a kind of pommade fit for waxing furniture, and which must be
rubbed over them according to the usual method.
228
229
Ook: Anoniem 1836, p. 129.
Ook: Nosban 1843, p. 266.
58
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Afwerklaag 12a: was met terpentijn en colophonium
Bron: Stöckel 1815, p. 214230.
16 delen bijenwas
1 deel colophonium
8 delen terpentijnolie
Afbeelding 35: Was 12a.
Man schneidet ein halbes Pfund gelbes Wachs in kleine Stückchen, bringt solches in einen reinen Tiegel, und lässt es auf gelindem
Kohlenfeuer zerlaufen, wo man 1 Loth klargestossenes Colophonium darunter rühret. Ist das Colophonium zerstossen, und hat sich
gänzlich mit dem Wachse vereiniget, so hebt man den Tiegel mit der Masse vom Feuer, und rühret noch 8 Loth erwärmtes Terpentinöhl
darunter, wobei fleissig umgerühret werden muss, damit sich alles wohl miteinander vermische.
Afwerklaag 12b: was met terpentijn en colophonium
Bron: Anoniem 1836, p. 185.
16 delen bijenwas
1 deel colophonium
Met alkanna aangekleurde terpentijnolie
Afbeelding 36: Was 12b.
Scrape four ounces of bees-wax as before; then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to which add an ounce of
alkanet root; cover it close, and put it over a slow fire, attending it carefully, that it may not boil or catch fire; and when you perceive the
colour to be drawn from the root, by the liquid being of a deep red, add as much of it to the wax as will moisten it through: at the same
time add a quarter of an ounce of powdered resin, cover it close, and let it stand 6 hours, and it will be fit for use.
230
Ook: Anoniem 1827, p. 85 . Anoniem 1819, p. 164. Anoniem 1836, p. 185,
59
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.4.
Voorbehandeling proefplankjes
Voor de proefplankjes werd het gezaagde Honduras mahoniefineer met dierlijke lijm op planken
multiplex van 24 x 40 cm gelijmd met behulp van de fineerpers231. Na het lijmen werden met een
schaaf de sporen van het zagen van het fineer uit het hout geschaafd. Het hout werd daarna eerst
geschraapt en vervolgens geschuurd, te beginnen met een schuurpapier met een korrelgrootte van
240, vervolgens 320 en ten slotte 400. Tussen het schuren door is het hout twee keer nat gemaakt
om te houtvezels te laten opzwellen om ze daarna weer terug te schuren. Dit geeft uiteindelijk een
gladder resultaat omdat de houtvezels dan bij het aanbrengen van de afwerklaag minder neiging
hebben op te gaan staan. De laatste schuursessie gebeurde met puimsteenpoeder (000000) en vilt.
De te vernissen plankjes werden vervolgens in het midden
over de breedte afgeplakt waarna de overige vlakken
werden voorbehandeld met een lijmwater en olievernis.
Over het bovenste vlak werd met een brede
varkensharenkwast een verdunde lijmoplossing
aangebracht. Dit was een verdunning van de dierlijke lijm
zoals we die in het atelier van de opleiding gebruiken en
deze bestaat uit 1 deel beenderlijm en 2 delen huidenlijm.
Na het drogen bleek de aangebrachte lijmlaag echter wat te
dik en waren er op het oppervlak kleine luchtbelletjes te
zien. Door het hout af te nemen met wat warm water werd
de aangebrachte lijm verdund en verdwenen de belletjes.
Afbeelding 37: Voorbehandeld proefplankje met
links de lijmgrondering, in het midden het
onbehandelde gedeelte en rechts de lijnolievernis.
Het onderste vlak van de proefplankjes werd voorbehandeld met een lijnolievernis. Deze bestond uit
een 30 jaar oude vrij dikke lijnolie waaraan een siccatief werd toegevoegd om deze goed drogend te
krijgen232. Na 9 dagen leek de lijnolievernis voldoende gedroogd te zijn en werd deze met een grijze
scotchbrite schuurspons teruggeslepen tot op het hout. Hierna konden de afwerklagen worden
aangebracht.
231
Om het fineer later nog los te kunnen halen, heb ik tussen het multiplex en het fineer twee lagen onbedrukt papier
gelijmd.
232
Hier werd ook siccatief 78400 van Kremer Pigmente voor gebruikt, 1,5% van het aandeel lijnolie.
60
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.5.
Aanbrengen en polijsten afwerklagen.
8.5.1. Olievernissen
De olievernissen werden met behulp van een varkensharenkwast aangebracht in elkaar niet
overlappende banen. Dit ging vrij gemakkelijk en de vernis vloeide mooi uit. De barnsteenvernis was
nogal visceus wat resulteerde in vrij dikke lagen. Door de lange droogtijd van deze vernissen (na 5
dagen was de eerste laag droog genoeg om de tweede aan te brengen) heb ik hiervan maar twee
lagen aan kunnen brengen. Helaas waren deze vernissen niet op tijd droog om te polijsten.
8.5.2. Spiritusvernissen
Van de spiritusvernissen heb ik in totaal zeven lagen aan kunnen brengen. Bij het aanbrengen is het
belangrijk er op te letten dat je niet teveel vernis in je kwast neemt. Uit de bronnen blijkt ook dat je
snel de vernis moet aanbrengen (zodat de kwast niet de vernislaag eronder meetrekt) en de banen
elkaar niet mogen overlappen. Na vier lagen te hebben aangebracht, er op lettende dat de vorige
laag helemaal droog was voordat er vervolgd werd met een nieuwe, had de vernislaag al enige dikte
gekregen. Echter, het “samentrekken” van de harsen in de vernis zorgde voor een onregelmatig
oppervlak. Voordat ik vervolgde met het aanbrengen van een vijfde laag, heb ik om die reden de
vernis met scotchbrite een beetje teruggeslepen om het oppervlak te egaliseren. Hierna werd er
vervolgd met het aanbrengen van de vernis tot en met een zevende laag233.
Spiritusvernissen drogen door de snelle verdamping van de alcohol vrij snel waardoor de
proefplankjes die van deze vernis voorzien waren op tijd droog waren om te polijsten. Voor het
polijsten van de vernis heb ik de aanwijzingen gevolgd die Stöckel in zijn publicatie uit 1826 geeft234.
Hij geeft aan dat spiritusvernissen werden gepolijst met behulp van vilt, tripel en olijfolie. Voor het
polijsten heb ik een stukje vilt, met daaronder een laag wollen stof, om een glad stukje naaldhout
genageld. Met dit blokje kon ik vervolgens met de olijfolie en de tripel het oppervlak polijsten, eerst
in een draaiende beweging gevolgd door het polijsten van het hout met de nerf mee. De overtollige
olie werd vervolgens afgenomen met tarwemeel en een stukje katoen waarna het oppervlak met een
stukje zijde opgewreven werd.
8.5.3. Terpentijnolievernis
De terpentijnolievernis werd op dezelfde manier aangebracht als de andere vernissen. Deze vernis
bleek echter erg langzaam te drogen waardoor ik maar twee lagen heb kunnen aanbrengen en de
vernis niet heb kunnen polijsten.
233
Uit de bronnen blijkt dat spiritusvernissen, wanneer deze gepolijst dienden te worden, meestal in 6 tot 8 lagen werden
aangebracht.
234
Zie paragraaf 6.2.1.
61
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
8.5.4. Politoer
Voor het politoeren is voor de schellakoplossingen 9a en 9b een andere methode gebruikt dan voor
politoervernis 10. Vernis 9a en 9b zijn aangebracht volgens de methode die tegenwoordig nog steeds
geleerd wordt: er wordt een dot gemaakt door een stuk wol op te rollen. Deze dot wordt voorzien
van de schellakpolitoer, waarna er een dubbele linnen lap om de dot heen wordt geslagen. Deze
wordt voorzien van een enkele druppel lijnolie om de dot langer over het te politoeren oppervlak te
kunnen laten gaan zonder dat deze vastkleeft en de politoer aantast. De vernis wordt vervolgens in
afwisselend ronddraaiende en rechte bewegingen over het oppervlak aangebracht. Deze politoer
wordt, ook volgens de negentiende eeuwse bronnen, ‘gepolijst’ door het oppervlak een laatste keer
te politoeren met alleen maar alcohol op de dot.
Voor vernis 10 is de methode gevolgd die Stöckel in 1826 bij dit recept geeft235: ik heb eerst een dotje
gemaakt door een stuk wol op te rollen en hier vervolgens een dubbele linnen doek overheen
geslagen. Voor het politoeren werden twee delen politoervernis vermengd met één deel olijfolie. Dit
mengsel werd met de dot vervolgens steeds in de richting van de houtnerf aangebracht. Na zo elf
lagen te hebben aangebracht kon de politoer gepolijst worden. Stöckel gebruikt daarvoor nog een
methode die vergelijkbaar is met het polijsten van spiritusvernissen. Naar aanleiding van zijn
aanwijzingen heb ik het oppervlak met eenzelfde schuurblokje geschuurd als ik gebruikt heb voor de
spiritusvernissen, nu in combinatie met lijnolie en tripel. Ook hier heb ik het oppervlak vervolgens
afgenomen met tarwemeel en een katoenen doekje en het oppervlak van de laatste resten ontdaan
met een stukje zijde.
8.5.5. Was
De wasafwerkingen zijn allen op dezelfde wijze aangebracht: de waspasta werd met een stukje flanel
op het oppervlak aangebracht en zo goed mogelijk in de houtnerf gewreven. Na enkele uren
uitgehard te zijn heb ik de was met een wasborstel uitgeborsteld. De laatste stap bestond uit het
opwrijven van de was met een zijden doek, nadat de terpentijnolie enkele dagen de gelegenheid had
gehad om te verdampen.
235
Stöckel 1826, p. 58. Voor de beschrijving volgens Stöckel, zie paragraaf 6.2.2..
62
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9. Resultaten reconstructie
9.1.
Visueel eindresultaat
Het bronnenonderzoek en de reconstructies hebben geresulteerd in een reeks van twaalf
proefplankjes met duidelijke verschillen in glans, verzadiging en kleur. Hoewel niet alle afwerklagen
even goed bereid of aangebracht zijn, kan er desalniettemin een idee gekregen worden van het
effect van de afwerklaag op het hout. Een overzicht van alle afwerklagen in foto’s is te vinden in
bijlage I.
9.1.1. Effect voorbehandeling
Het voorbehandelen van het hout met lijmwater of
olievernis lijkt zijn invloed te hebben op het visuele effect
dat de vernis op het hout heeft. Het hout dat eerst voorzien
is van een lijmoplossing is aanzienlijk lichter van kleur en
minder verzadigd dan het onbehandelde deel van de plank.
Dit effect is het duidelijkst te zien bij de olie- en
spiritusvernissen. Het effect van de lijmwater is aanzienlijk
minder duidelijk bij politoer 9b. Het verschil hierin tussen
Afbeelding 38: Politoer 9a links en 9b rechts, met
politoer 9a en 9b, beide oplossingen van schellak in alcohol is het bovenste vlak voorzien van een laag lijmwater
opvallend en door mij niet te verklaren (zie afb.). Op dezelfde
afbeelding is ook goed het effect van de lijnolievernis op de
uiteindelijke afwerklaag te zien. De lijnolie zorgt voor een
grotere verzadiging van het mahonie, resulterend in een
donkerder kleur. Dit effect is het minst duidelijk bij de
olievernissen, wat niet verwonderlijk is aangezien daar ook
het onbewerkte vlak van de plank nu een vernis heeft op
basis van lijnolie. Een nadelig effect van de toepassing van
de lijnolievernis, is dat veel van de afwerklagen op dat vlak
een sinaasappelhuid zijn gaan vertonen (zie afb.). Dit heeft
er waarschijnlijk mee te maken dat de lijnolie toch niet
Afbeelding 39: Samentrekking van de vernis op het
vlak waar het hout is voorbewerkt met lijnolie.
helemaal goed droog was en na het aanbrengen van de
afwerklaag is gaan uitzweten.
De voorbehandeling met lijmwater en lijnolie lijkt verder geen invloed te hebben gehad op de glans
van de vernis. Wel is, waar het hout voorbehandeld is, eerder een aanzienlijke laag vernis gevormd.
63
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9.1.2. Visuele beoordeling afwerklagen
9.1.2.1.
Barnsteenvernis
De barnsteen heeft door de viscositeit van de vernis de
dikste laagopbouw gekregen. Hoewel de barnsteenvernis
zelf een diepdonkerbruine kleur heeft, is deze plank,
wanneer je er recht op kijkt, niet donkerder van kleur dan de
andere planken. Bekijkt men echter de vernis onder een
hoek van zo’n 45 graden dan is de kleur aanzienlijk meer
Afbeelding 40: Proefplankje met barnsteenvernis.
verzadigd dan bijvoorbeeld de beide copal-olievernissen. De
vernis geeft wel een meer geelbruine tint aan het hout. De barnsteenvernis is daarbij de meest
glanzende afwerklaag gebleken zoals goed te zien is aan de weerspiegeling van het ruitpatroon in de
afwerklaag. Door de langere droogtijd van olievernissen krijgt stof lang de tijd om op het oppervlak
neer te komen. Ook in de barnsteenvernis zijn kleine oneffenheden te zien, die ontstaan zijn door
kleine stofdeeltjes in de afwerklaag.
9.1.2.2.
Copalvernis
Hoewel de bereiding van de copal-olievernis niet goed gelukt
was, lijkt er toch een aanzienlijk aandeel copalhars in de
vernis te zijn opgenomen. De kleur van de vernis zelf is met
een warme honingkleur veel blanker dan de
barnsteenvernis, wat te zien is aan de afwerklaag zoals deze
op het hout zit. Het mahonie lijkt met deze vernis veel
Afbeelding 41: Proefplankje copalvernis.
warmer van kleur dan met de barnsteenvernis. Door het
kleinere aandeel hars dan de barnsteenvernis, heeft de copalvernis een nog langere droogtijd236. Dit
resulteert in een aanzienlijke hoeveelheid oneffenheden door stof. Het lage harsgehalte lijkt ook
invloed te hebben op de glans: deze is minder dan die van de barnsteen terwijl copalvernissen vaak
geprezen worden om hun sterke glans. Waar andere vernissen sterk reageren op de voorbehandeling
met lijnolievernis, heeft dat geen effect op de copalvernis. Zoals op afbeelding 25 te zien is, is er
daarbij ook geen groot verschil in verzadiging tussen de onderste twee vlakken.
9.1.2.3.
Copalvernis met sandarak
Waar copalvernis 2 niet reageerde op de voorbewerking met
lijnolievernis, doet de copalvernis met sandarak dat juist wel
(zie afb. 26). Dit effect zou dus aan de sandarak moeten
liggen aangezien dat het grote verschil is met de andere
copalvernis. Wat kleur betreft zijn de beide copalvernissen
vrijwel gelijk, maar deze vernis heeft een iets mindere glans
dan de vorige.
236
Afbeelding 42: Proefplankje met copalvernis met
sandarak.
Anderhalve week na het aanbrengen van de tweede laag is deze nog steeds niet helemaal droog.
64
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9.1.2.4.
Spiritusvernis objets exposés au frottement
Deze spiritusvernis is door de combinatie van harsen als
copal, mastix en sandarak blank van kleur. Doordat de
alcohol vrij snel verdampt heeft de vernis weinig tijd om diep
in het hout te trekken. Dit resulteert in een lichtere kleur en
minder verzadiging dan bij de olievernissen. Desalniettemin
komen de schakeringen van het mahoniehout mooi uit de
vernis. Net als alle spiritusvernissen bleek het lastig deze
vernis egaal op te brengen. De oneffenheden die nu in de
vernis te zien zijn, zijn niet zozeer kwaststreken maar
plekken waar de vernis niet helemaal over het oppervlak
uitgevloeid is. Wat opvalt is dat dit verschijnsel minder
duidelijk is waar het hout voorbehandeld is met olie.
Wellicht komt dat door de isolerende werking die de lijnolie
heeft gehad waardoor de vernis daar over een egaler
oppervlak is aangebracht. Wanneer je afbeelding 27 voor het
polijsten en afbeelding 28 van na het polijsten naast elkaar
legt, valt op dat het oppervlak weliswaar wat egaler is
geworden maar dat de glans van de afwerklaag is
afgenomen.
9.1.2.5.
Afbeelding 43: Vernis 4 voor polijsten
Afbeelding 44: Vernis 4 na polijsten.
Spiritusvernis met copal
De spiritusvernis met copal bleek een erg lastige vernis om
egaal aan te brengen. De copal alleen heeft meer de neiging
om zich in een streeppatroon te gaan samentrekken dan
combinaties van harsen. Al na het aanbrengen van enkele
lagen ontstonden er dikke banen waar zich veel hars bevond
en daarnaast plekken waar het hout bijna onbedekt bleef.
Hoewel de vernis zelf erg blank is, zijn deze dikke banen vrij
Afbeelding 45: Vernis 5 voor polijsten.
donker van kleur. Het lijkt wel alsof de vernis (onder invloed
van de kamfer?) kleurstoffen uit de mahonie heeft
getrokken. De banen zijn ook bij deze spiritusvernis minder
aanwezig bij de voorbewerking met lijnolie. Hier is de hars
ook samen gekropen maar vertoont de vernis een
regelmatiger patroon van kleine putjes. Ook bij deze
afwerklaag heeft het polijsten van de vernis geleid tot een
mindere glans van de vernis.
Afbeelding 46: Vernis 5 na polijsten.
65
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9.1.2.6.
Spiritusvernis wainscoting, small furniture etc.
De schellak in spiritusvernis 6 zorgt voor een meer gekleurde
vernis dan de vorige twee spiritusvernissen. Dit is te zien aan
de kleur van de afwerklaag op het hout, die het hout een
warmere kleur geeft dan de blankere spiritusvernissen. Deze
vernis vertoont ook oneffenheden maar deze zijn anders van
vorm van die van de vorige twee vernissen. Het
sinaasappelhuidachtige patroon is egaler verspreid over het
Afbeelding 47: Vernis 6 voor polijsten.
oppervlak en meer aanwezig maar minder ‘diep’ dan bij de
vernissen met copal. De glans van deze vernis is ongeveer
vergelijkbaar met die van vernis 4.
Afbeelding 48: Vernis 6 na polijsten.
9.1.2.7.
Spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijn
hout
De spiritusvernis voor muziekinstrumenten en fijne
houtsoorten (vernis 7), lijkt een egaler resultaat te hebben
gegeven dan de andere spiritusvernissen. Tijdens het
aanbrengen leek deze vernis inderdaad ook beter uit te
vloeien. Door de toevoeging van schellak aan de vernis komt
de kleur vrij veel overeen met die van vernis nummer 6. De
glans van deze vernis is, ondanks de grotere hoeveelheid
sandarak en de toevoeging van benzoë, minder sterk dan die
van vernis 6.
Afbeelding 49: Vernis 7 voor polijsten.
Afbeelding 50: Vernis 7 na polijsten.
66
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9.1.2.8.
Terpentijnolievernis met copal
Dat de terpentijnolievernis maar weinig copal heeft op
kunnen nemen, is duidelijk te zien wanneer je de
terpentijnolievernis vergelijkt met bijvoorbeeld de
spiritusvernissen. Waar de spiritusvernissen na drie
aangebrachte lagen vernis al een aanzienlijke film vormden,
is de terpentijnolievernis nog maar erg dun. Op het met
lijmwater voorbehandelde en het onbehandelde vlak van het Afbeelding 51: Terpentijnolievernis met copal.
plankje droogde deze vernis in een aantal dagen. De vernis
die aangebracht is over de lijnolievernis heen is echter tien dagen na het aanbrengen van de derde
laag vernis nog steeds plakkerig. Hier is de vernis wel glanzender dan op de andere vlakken. Of dit ligt
aan de isolerende werking van de lijnolie of aan het feit dat de lijnolie wellicht is opgeweekt door de
terpentijnolie en uit het hout is gedrongen, wordt met visueel licht niet duidelijk. Over het effect van
deze vernis op een meubel valt op dit moment helaas weinig te zeggen: daarvoor zijn er te weinig
lagen vernis aangebracht en heeft de vernis te weinig hars opgenomen.
9.1.2.9.
Schellakpolitoer
Het plankje met schellakpolitoer is door middel van een stuk
afplaktape verdeeld in twee vakken voor de twee
verschillende schellakoplossingen. Er is een duidelijk verschil
tussen de oplossing met een verhouding van 1:2 en die met
de oplossing van 1:8. De tien lagen van de sterke
schellakpolitoer 9a (op afb. 36 en 37 links) hebben al voor
een aanzienlijk dikkere laag gezorgd dan de twaalf lagen van
politoer 9b (rechts). Daarbij is de aangebrachte politoer 9a
Afbeelding 52: Links politoer 9a, rechts politoer 9b
voor het polijsten
aanzienlijk meer oranje van kleur dan de rechter helft van
het plankje en heeft deze een sterkere glans. De zwakkere
politoer 9b lijkt ook sterker te reageren op de lijnolievernis:
er is hier duidelijker sprake van een sinaasappelhuid dan op
de linker kant van de lijn. Dit zou te maken kunnen hebben
met het feit dat de schellaklaag daar aanzienlijk dikker is en
het sinaasappeleffect daarmee maskeert. Het polijsten van
de vernis door deze met een dot met alcohol op te halen
Afbeelding 53: Links politoer 9a, rechts politoer 9b
heeft duidelijk effect gehad op de glans van de politoer
na het polijsten
(vergelijk afb. 36 en 37), hoewel meer ervaren politoerders
waarschijnlijk een veel hogere glansgraad zouden kunnen bereiken.
67
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
9.1.2.10.
Schellakpolitoer met copal en sandarak
De schellakpolitoer die met behulp van olijfolie is
aangebracht heeft aanzienlijk minder glans dan veel van de
andere afwerklagen. De kleur van deze vernis lijkt, wanneer
deze aangebracht is erg op die van schellakpolitoer 9b.
Opvallend is dat bij deze afwerklaag het met lijnolie
voorbehandelde vlak minder verzadigd is dan het bedekt
gelaten gedeelte in het midden. Hier heeft de olijfolie
waarschijnlijk dieper in het mahonie kunnen dringen en zo
een grotere verzadiging bewerkstelligd. Als enige van de
twaalf afwerklagen zijn in deze vernis kleine craquelures te
zien waar de politoer over de lijnolievernis is aangebracht.
Deze vernis was voor het polijsten met lijnolie en tripel vrij
mat, waarschijnlijk door het gebruik van olijfolie bij het
politoeren. Het polijsten heeft de vernis aanzienlijk meer
glans gegeven hoewel deze nog steeds minder is dan die van
de andere politoer.
9.1.2.11.
Afbeelding 54: Politoer met copal voor polijsten
Afbeelding 55: Politoer met copal na polijsten
Bijenwas in terpentijnolie
Het effect van de twee verschillende oplossingen van
bijenwas in terpentijnolie leek vlak na het aanbrengen
zichtbaar op proefplankje nummer 11. Het bovenste
gedeelte van de plank werd voorzien van een laag bijenwas
opgelost in een gelijk deel terpentijnolie. Het onderste
gedeelte kreeg een afwerking met een waspasta waarbij 1
Afbeelding 56: Boven bijenwas 11a, onder bijenwas
deel bijenwas gecombineerd werd met 2 delen
11b.
terpentijnolie. Vlak na het aanbrengen van de was leek het
hout op de onderste helft door het grotere aandeel terpentijnolie meer verzadigd te worden en dus
iets donkerder van kleur. Nu de terpentijnolie verdampt is, zie je niks meer van dat effect terug. Het
oppoetsen van de was met een borstel zorgde al voor de eerste glans maar het opwrijven van de was
met een zijden doek gaf de afwerking duidelijk meer glans. Het hout blijft met het afwerken met
bijenwas een stuk lichter van kleur dan met een vernisafwerking.
68
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bijenwas in terpentijnolie met colophonium
Het twaalfde plankje werd ook opgedeeld in twee vlakken
om twee variaties van een bijenwas opgelost in
terpentijnolie met colophonium te testen: één ongekleurde
en één aangekleurd met alkanna. De kleur van het hout met
deze afwerking verschilt nauwelijks met die van de andere
wasafwerking. Ook wat betreft de glans is er weinig verschil
Afbeelding 57: Boven bijenwas met colophonium
tussen de afwerklagen 11 en 12. Het aankleuren van de
12a, onder met alkanna aangekleurd 12 b.
alkanna lijkt ook maar beperkt invloed te hebben op het
uiterlijk van de afwerklaag. Wat kleur betreft verschilt de onderste helft van het plankje waar de was
is aangekleurd, alleen in de houtnerf van de ongekleurde bovenste helft: daar is de houtnerf duidelijk
iets witter van kleur.
69
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
10. Conclusie
Uit de negentiende eeuw is ontzettend veel bronnenmateriaal op het gebied van afwerklagen voor
meubels beschikbaar. Wat ik in het kader van deze scriptie heb gelezen en behandeld is nog maar
een deel van de bronnen die ik in mijn bezit heb of had kunnen hebben. Een gedegen
bronnenonderzoek op het gebied van afwerklagen komt eerder in de buurt van een
promotieonderzoek dan een masterscriptie en er liggen daar dan ook nog zeker mogelijkheden voor
verder onderzoek.
De informatie die ik uit mijn bronnenonderzoek heb gehaald, heeft mij een goed beeld gegeven van
wat er aan mogelijkheden voorhanden was voor het afwerken van meubelen in de negentiende
eeuw. Verder ontwikkelingen binnen het tripartite-onderzoek van het Rijksmuseum, de UvA en het
RCE zullen ons nader antwoord geven op de vraag of de door mij gevonden afwerklagen ook
daadwerkelijk zijn toegepast. De kans dat je een originele afwerklaag op een meubel vindt, zal echter
niet veel groter worden. Gelukkig is er met de professionalisering van het vakgebied door de
vroegere opleiding van het ICN en de huidige masteropleiding aan de UvA steeds meer aandacht
voor het behouden van afwerklagen.
Ik hoop dat het visuele effect van de door mij gereconstrueerde afwerklagen ook voor de lezer van
deze scriptie duidelijk is. Alhoewel zaken als glans en kleur redelijk op foto vast te leggen zijn, komen
de schakeringen van het hout en de diepte die het na het aanbrengen van een afwerklaag krijgt niet
goed over. Ik hoop bij de uiteindelijke versie van mijn scriptie een klein monster van zo’n 5 x 7 cm
van elke afwerklaag te kunnen voegen, zodat de lezer een duidelijker beeld kan krijgen van het
beoogde effect.
Uit het reconstrueren van de verschillende recepten, en vooral het stoken van de olievernissen, is mij
nogmaals duidelijk geworden hoeveel kennis er op deze gebieden niet meer beschikbaar is. Alhoewel
het mij enigszins gelukt is om copal in lijnolie op te lossen, moet dit vroeger regelmatig gedaan zijn.
Ook het aanbrengen van met name de vernissen vraagt om een kunde die ik als tweedejaars
masterstudent conservering en restauratie van cultureel erfgoed niet bezit. Toch ben ik redelijk
tevreden over het huidige resultaat, ook al zijn nog niet alle reconstructies vanwege tijdgebrek
helemaal afgerond. In hun huidige staat zijn de meeste proefplankjes echter wel al geschikt voor hun
volgende taak in het vervolg van dit onderzoek: dienen als referentiemateriaal voor de GC-MSanalyses van Henk van Keulen. Hiervoor zullen de proefplankjes kunstmatig verouderd worden, bij
voorkeur door ze samen met een blauwe wol standaard op een goede zonnige warme plek met veel
UV-licht te plaatsen. Hiervoor is maar een klein oppervlak van het afgewerkte hout nodig waardoor
de rest van de plank voor andere doeleinden gebruikt kan worden, bijvoorbeeld als
referentiemateriaal voor het bekijken van afwerklagen met UV-licht of ter illustratie van de
verschillende afwerktechnieken.
70
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
11. Literatuur.
Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879.
Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Concord 1827.
Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819.
Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836.
Atkins, P., Jones, L. Chemical Principles – The Quest for Insight. New York 2005.
Baarsen, R. ‘De lelijke tijd’. Pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895. Amsterdam
1995.
Bohmert, F. Hauptsache sauber? Vom Wachsen und Reinigen im Wandel der Zeit. Düsseldorf 1988.
Brachert, T. “Möbellacke, Oberflächen von Möbeln” serie in: Restauro I-IV 1978 en I 1979.
Brachert, T. Beiträge zur Konstruktion und Restaurierung alter Möbel. München 1986.
Büll, R. Das grosse Buch vom Wachs. Geschichte, Kultur, Technik. München 1977.
Carlyle, Leslie. “Representing authentic surfaces for oil paintings: experiments with 18th- and 19thcenturt varnish recipes” in: Art of the Past: Sources and Reconstructions. Proceedings of the first
symposium of the Art Technological Source Research study group, pp. 16-22. Londen 2008.
Cardon, Dominique. Natural Dyes. Sources, Tradition, Technology and Science. Londen 2007.
Clarke, Mark. “Asymptotically approaching the past: historiography and critical use of sources in art
technological source research” in: Art of the Past: Sources and Reconstructions. Proceedings of the
first symposium of the Art Technological Source Research study group, pp. 16-22. Londen 2008.
Cohen, Gen. Een onderzoek naar de afwerking op salonkasten van de Firma Horrix. ICN
afstudeerscriptie, Amsterdam 2009.
Edwards, C.D. Victorian Furniture, technology and design. Manchester 1993.
Forbes, R.J. A short history of the art of destillation. Leiden 1948.
Fontana, E., Hellwig, F., Martius, K. Historische Lacke und Beizen auf Musikinstrumenten in
deutschsprachigen Quellen bis 1900. Nünberg 1993.
Freudenvoll, D. en F. Bereitung und Anwendung mehrerer neuerfundener Möbel-Polituren. Mainz
1846.
Geissler, T. “Kopalharze und Kopallacke. Historische Einordnung, materialtechnische Klassifizierung”
in: Restauro (2005), pp. 34-43.
Gills, Thomas. “On the French Varnish for Cabinet Work” in: The Annals of Philosophy, Volume 11.
1818, pp. 119 – 121.
71
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Grebber. Handleiding tot het bereiden van alle soorten van ongekleurde en gekleurde vernissen.
Arnhem - Nijmegen 1881.
Gütle, Johan Conrad. Gründlicher Unterricht zur Verfertigung guter Firnisse nebst der Kunst zu lakiren
und zu vergolden... Nürnberg 1793.
Hammerl, J. en R. Geigenlacke. Frankfurt 1988.
Hänisch, A. Regenerierung getrübter transparenter Überzüge. Darstellung Schadenphänomens und
Literaturrecherche zu Regenerierungsverfahren des 19. Und 20. Jahrhunderts. Scriptie Hildesheim
2001.
Harmssen, A. Firnis Material – Ästhetik – Geschichte Internationales Kolloquium, Braunschweig, 15. –
17. Juni 1998, Stegen 1999.
Havard, H. Dictionnaire de l’ameublement et de la decoration. Parijs 1887-1890.
Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar 1853.
Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1912.
Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1943.
Hopman, F.C.W. Huis-, rijtuig-schilders en glasmakers handboek. Weesp 1856.
Horie, C.V. Materials for conservation – Organic consolidants, adhesives and coating. Oxford 2005.
Howes, F.N. Vegetable gums and resins. Waltham 1949.
Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822.
Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten dienste van
schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer 1855 en 1868.
Kahlert, W. “Über die englische Politur, deren Bereitung, Anwendung und Conservation der polirten
Möbeln betreffend” in: Braunschweigisches Magazin, 49. Stück 1815.
Keijzer, M. de, en Keune, P. Pigmenten en Bindmiddelen. Amsterdam 2001.
Krauth, Th. Die gesamte Bauschreinerei. Leipzig 1899.
Lange, O. Chemisch-technische voorschriften. Leipzig 1923.
Langenheim, J.H. Plant Resins – Chemistry, Evolution, Ecology, Ethnobotany. Portland, Cambridge
2003.
Leeuwen, A.S. van. Verbleekte meubeloppervlakken : een onderzoek naar het oorspronkelijke uiterlijk
van het eetkamerameublement van het Jachthuis Sint Hubertus. ICN afstudeerscriptie, Amsterdam
2003.
Michaelsen, H. “Transparante Überzüge auf Holzoberflachen in den Quellenschriften zwischen 1750
und 1850” in: Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung 11, 2/1997, pp. 332-351.
72
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe-, und Polirkunst.
Weimar 1852.
Maigne en Robichon. Nouveaumanuel complet du marqueteur, du tabletier et de l’ivoirier. Parijs
1889.
Matthey, L. Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und
Anstreichen, so wie der dazu nötigen Farben, Oel- und Lackfirnisse. Leipzig, 1832.
Michaelsen, H. “Transparante Überzüge auf Holzoberflachen in den Quellenschriften zwischen 1750
und 1850” in: Zeitschrift für Kunsttechnologie und Konservierung 11, 2/1997, pp. 332-351.
Michaelsen, H. “Wie den Meubelen der Glanz zu erhalten ist. Historische Anweisung zur Reinigung
und Pflege von polierten Holzoberflächen zwischen 1700 und 1940.” In: Zeitschrift für
Kunsttechnologie und Konservierung 13, 2/1999, pp. 317-336.
Michaelsen, H., Buchholz, R. Vom Färben des Holzes. Holzbeizen von der Antike bis in die Gegenwart.
Petersberg 2006.
Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst.
Weimar 1852.
Mills, J. en White, R. “Natural resins of art and archaeology, their sources, chemistry and
identification” in: Studies in Conservation 22/1977, pp. 12-31.
Morrell, R.S. Varnishes and their Components. Londen 1923.
Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826.
Nierhaus, L. “ “Von verschiedenen Hölzern fournirt und mit Musifischer Stuckarbeit eingelegt”:
Kunsttechnologische Studien zur Ausstattung des Etrurischen Kabinetts im Potsdamer Stadtschloss.”
In: Beiträge zur Erhaltung vond Kunst- und Kulturgut 2/2010, pp. 61-80.
Nosban, M., Manuel du Menuisier ( Manuels – Roret). Parijs 1843.
Ottomeyer, H. Biedermeier – Die Erfindung der Einfachheit. Ostfildern 2006.
Panorias, D. en Gallouin, F. La finition des meubles. Parijs 1989.
Schmidt, W. Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen und
Perlmutter. Weimar 1891.
Schreiber, J. en Sändig, K. Lacke und ihre Rohstoffe. Leipzig 1926.
Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970.
Siddons, G.A. The cabinet-makers guide: or rules and instructions in the art of varnishing. Londen
1830.
Simis, L. Grondig onderwijs in de schilder- en verniskunsy. Amsterdam 1801.
73
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Stappel, M. “Schellack. Eigenschaften, Verwendung, Untersuchungsmethoden” in: Restauro 8/2001,
pp. 596-603.
St. Leger Kelley, D. ““French Polish”in the nineteenth century”, Furniture History, 2006.
Reinnel, F. The Carpenters, Joiners, Cabinet Makers, and Gilders' Companion. Londen 1876.
Sandermann, W. Naturharze, Terpentinöl, Tallöll. Chemie und Technologie. Berlijn 1960.
Stappel, M. Firnis und Holzbeize um 1700 : eine restauratorische Gegenüberstellung von
Holzoberflächen und alten Rezepten. München 1997.
Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826.
Stöckel, H.F.A., Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und Oehlfarbe-Anstreicher,
Neurenberg 1815.
Stoye, D. en Freitag, W. Lackharze, Chemie, Eigenschaften und Anwendungen. München 1996.
Umney, N. en Rivers, S. Conservation of Furniture, Oxford 2003.
Thon, C.F.G. Vollständige Anleitung zur Lackirkunst. S.L. 1842.
Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen 1839.
Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the art of
making and applying varnishes. Londen 1804.
Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845.
Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van lakken,
vernissen, enz. Amsterdam 1858.
Voorst tot Voorst, J.M.W. van. Tussen Biedermeier en Berlage. Amsterdam 1992.
Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859.
Wolff, H. Die Harze, Kunstharze, Firnisse und Lacke. Berlin 1921.
Zimmermann, W., and H. Mäder. Das Beizen und Färben und die gesamte Oberflächenbehandlung
des Holzes. Zürich - Leipzig 1913.
74
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
12. Afbeeldingen
Afbeelding titelpagina:
http://images.artnet.com/artwork_images_173536_646236_august-sander.jpg
Afbeelding 1:
http://media.vam.ac.uk/media/thira/collection_images/2006AN/2006AN6724_jpg_ds.jpg
Afbeelding 2:
Ottomeyer, H. Biedermeier – Die Erfindung der Einfachheit. Ostfildern 2006. p. 190.
Afbeelding 3:
http://collectie.museumrotterdam.nl/beeld/8213-2_1.jpg
Afbeelding 4:
http://www.rijksmuseum.nl/assetimage.jsp?id=SK-A-1183
Afbeelding 5:
http://www.sciencephoto.com/media/96131/enlarge
Afbeelding 6:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/99960-2-m.jpg
Afbeelding 7:
http://www.musee-imaginaire.de/magazin/reiter/bild8381.htm
Afbeelding 8:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60200bernstein_p-m.jpg
Afbeelding 9:
Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845. p.
60.
Afbeelding 10:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60100-l.jpg
Afbeelding 11:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60050gummimastix-m.jpg
Afbeelding 12:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60490-l.jpg
Afbeelding 13:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60410-l.jpg
Afbeelding 14:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60300kolophonium-m.jpg
Afbeelding 15:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/60250-l.jpg
Afbeelding 16:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/Media/Shop/62050-m.jpg
Afbeelding 17:
foto S.A. Glerum
Afbeelding 18:
foto S.A. Glerum
Afbeelding 19:
http://www.kremer-pigmente.de/shopint/index.php?cat=0403&lang=NDL&product=P-70
Afbeelding 20:
foto S.A. Glerum
Afbeelding 21 t/m 57:
foto S.A. Glerum
75
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
13. Bijlagen
Bijlage I: Foto’s reconstructies.
Afbeeldingen per proefplank
76
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
77
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
78
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
79
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
80
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
81
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
82
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
83
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
84
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
85
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
86
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Foto’s met UV-licht
87
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
88
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bijlage II: Overzicht gebruikte materialen reconstructie
Materiaal
Leverancier
Alkanna
37250
Kremer Pigmente
Barnsteen
gesmolten
Magister Varnish Products
Benzoë
60250
Kremer Pigmente
Bijenwas
62200
Kremer Pigmente
Copal Manila
60150
Kremer Pigmente
Ethylalcohol
70800
Kremer Pigmente
Kamfer
78710
Kremer Pigmente
Korrellak
60490
Kremer Pigmente
Kwasten
varkenshaar P70
Kremer Pigmente
Lijnolie 30 jaar oud
via Diederik Kits Nieuwenkamp
Lijnolie koudgeslagen “de Kat”
van Beek Art Supplies
Mastix
60050
Kremer Pigmente
Puimsteenpoeder (6 x 0)
A. Bok & Zn . BV.
Sandarak
60100
Kremer Pigmente
Schellak Lemon 1
60400
Kremer Pigmente
Siccatief, loodhoudend
78400
Kremer Pigmente
niet meer verkrijgbaar
Terpentijnolie
van Beek Art Supplies
Tripel
599930
Kremer Pigmente
Venetiaanse terpentijn
62010
Kremer Pigmente
89
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Contactgegevens leveranciers
Van Beek Art Supplies
Stadhouderskade 63 - 65, 1072 AD Amsterdam
telefoon : 020 - 662 16 70
fax : 020 - 671 16 51
www.vanbeekart.nl
[email protected]
A Bok & Zn. BV.
Bloemgracht 191
1016 KP Amsterdam
telefoon: 020 – 662 29 91
fax: 020 – 638 55 11
www.bok-en-zn.nl
[email protected]
Kremer Pigmente GmbH & Co. KG
Hauptstr. 41 - 47
88317 Aichstetten
Duitsland
telefoon: + 49 75 65 911 20
fax: + 49 75 65 16 06
www.kremer-pigmente.de
[email protected]
Magister Varnish Products
contact: Koen Padding
Charles Weddepohllaan 8
3739 LE Hollandse Rading
telefoon: 035 - 577 22 85
www.classicalvarnish.com
[email protected]
Datasheets van alle materialen zijn op te vragen bij de auteur. Email: [email protected]
90
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bijlage III: Overzicht bronnen 1600 – 1930 met standplaats.
Versie: 17 juni 2011.
BR
Dig
DSA
EZM
MAU
AU
RCE
OBA
RUG
TUD
UL
UM
UU
UvA
VU
*
Bibliotheek Rotterdam
Digitaal
Deventer Stadsarchrief en Athenaeumbibliotheek
Enkhuizen Zuiderzeemuseum
Mappen “Oude Bronnen Vernissen” Atelier UvA
Atelier UvA
RCE Bibliotheek Ateliergebouw
Openbare Bibliotheek Amsterdam
Rijksuniversiteit Groningen
Technische Universiteit Delft
Universiteit Leiden, UB
Universiteit Maastricht, UB
Universiteit Utrecht, Uithof
Universiteit van Amsterdam, UB Singel
Vrije Universiteit
Nog niet getraceerd
Dig
Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879.
RCE
Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Londen 1827.
Dig
Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819.
*
Anoniem. Handbuch für Kunst und Fabrikwesen. Grätz, 1803.
RCE + Dig
Anoniem, Handleiding tot het bereiden van alle soorten van ongekleurde en gekleurde
vernissen. Hardenberg 1997 : Herdruk van dezelfde titel uitgegeven bij de Grebber te
Amsterdam, 1881 (1840).
Dig
Anoniem. Die Kunst des Färbens und Beizens von Marmor, kunstlichen Steinen, von Knochen,
Horn und Elfenbein und das Färben und Imitiren von allen Holzsorten. Leipzig .
BR
Anoniem. Echt voorschrift tot het maken van de berugte Vernis van Martin. Rotterdam 1774.
*
Anoniem. Kunst- und Werckschule. Neurenberg 1696.
Dig
Anoniem. Kunst-Quelle. s.l. 1705.
Dig
Anoniem. Le Vernisseur parfait, ou manuel du vernisseur. Parijs 1771.
ICN
Anoniem. Neuentdeckte Lackirkunst. Dresden: Gerlach. 1766.
Dig
Anoniem. Nieuwen Verlichter der Konstschilders, vernissers, vergulders en marmelaers. Gent
1788.
Dig
Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836.
Dig
Anoniem. Praktisches Handbuch für die in Ebenholz, Elfenbein, Leder, Schildpatte, Horn,
Stuccatur u. arbeitenden Künstler. Berlin 1796.
91
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Anoniem. Recept-Taschenbuch für Drechsler, Tischler, Kammmacher, Holzarbeiter und
Dilettanten. Nordhausen 1846.
*
Anoniem. Richtige und vollständige Beschreibung der Holzfärberey. Leipzig 1788.
Dig
Anoniem. Secrets concernans les Arts et Metiers, tome I. Avignon 1737. (pp. 56-82)
Dig
Anoniem. Secrets concernant les arts et métiers, tome I. Avignon 1810. (pp. 39-57)
Dig
Anoniem (Une Societé d’Artistes) Secrets concernant les arts et métiers, tome II. Parijs 1791.
(pp. 552-837)
*
Anoniem. „Von den Beizen auf Holz, Elfenbein, Knochen, Horn und dergleichen.“in: K.W.
Schimming, Künstlers Ruhestunden, eine gemeinnützige Zeitschrift für Künste und
Wissenschaften, Band 7. Halle 1834.
TUD
Andres, E. Die Fabrikation der Lacke. Wenen 1915 (6e druk, eerste druk 1877).
Befeler, Aug. Der praktische Lackirer, oder gründliche leichtfaßliche Anweisung zum Lackiren.
Berlijn 1824.
Berfeler, Aug. Der Staffirmaler, Lackirer und Anstreicher. Ein praktisches Handbuch zunächst
für nicht ganz kundige Männer dieser Fächer und zum Nutzen für Eigenthümer, Bauliebhaber
und Dilettanten. Berlijn 1838.
Dig
Bickes, F.A. Das Ganze der Kunst des Lackirens, Vergoldens, Staffirmalens. Heilbronn a. N.
1831.
Dig
Bitmead, R. The Practical French Polisher and Enameller. Londen 1910.
Blaha, Henry. Der erfahrene Lackirer, oder Anleitung, wie alle Sorten Lacke und Firnisse auf
das beste und billigste zu bereiten sind.Reutlingen 1843.
Dig
Bonanni, F. Traité des Vernis. Parijs 1733.
Carton, John. Englische und französische Holzfirnisse und Leimfudsrecepte: für Holzarbeiter
oder Künstler etc. Gräß 1820.
Dig
Chaptal, M.J.A. Chimie Appliqué aux arts, tome IV. Parijs 1807. (pp. 374-394)
Dig
Clarke, Hewson, John Dougall. Cabinet of arts. 1817.
Dig + MAU
Cocq, H. De konst van bereiding, behandeling, bewerking en beschildering der beste soorten
van lakken en vernissen. Leiden, 1771.
Dig + RCE
Cröker, J.M. Der wohl anführende Mahler. Jena 1764.
Dorn, Jos. Fr. Praktisches Handbuch für Lackirer und Anstreicher(…). Dresden 1808.
Dig
Dossie, R. The Handmaid to the Arts. Londen: Nourse 1764.
Dreme, der Firniss- und Kittmacher. Brünn 1821.
92
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Dig
L’Emery. Nouveau recueil des plus beaux secrets de medecine. Parijs 1737. (pp. 243-252)
Dig
Eschenbach, C.G. Neues Handbuch für Lackirer und Mahler. Leipzig 1804. (Vertaling Tingry)
Dig
Fink, Lacombe. Peinture et vernissage des métaux, du platre et du bois (Manuels – Roret).
Parijs 1870.
Formstein, G. Handbüchlein für Chemiker, Maler, Anstreicher, Wagenlackirer, Färber und
Möbelfabrikanten. Wesel 1840.
*
Freudenvoll, D. en F. Anweisung, Möbel und andere Holzarbeiten farbig azustreichen, zu
firnissen, zu masern und zu beizen, nebst mehreren anderen praktische Mittheilungen. Mainz
1846.
Dig
Gills, Thomas. “On the French Varnish for Cabinet Work” in: The Annals of Philosophy,
Volume 11. 1818, pp. 119 – 121.
ICN
Gütle, Johan Conrad. Gründlicher Unterricht zur Verfertigung guter Firnisse nebst der Kunst zu
lakiren und zu vergolden... Nürnberg 1793.
OBA + UvA
Havard, H. Dictionnaire de l’ameublement et de la decoration. Parijs 1887-1890.
OBA
Havard, H. La Menuiserie.Parijs, 1927.
Herkloß, Joh. Glo. Vollständige und praktische Anweisung zur Verfertigung aller Arten von
englischen Lackfirnissen (..). Dresden 1812.
UvA
Hermbstädt, S.F. Raadgever voor den burger en landman. Groningen: Römeling, 1818.
Dig
Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar
1853.
UvA
Hoek, C.P. van. Het Bijtsen, politoeren, wassen en vernissen van hout. Deventer 1912.
Dig
Hoek, C.P. van. Beitsen, Kleuren en oppervlaktebehandeling van hout. Deventer 1943.
EZM
Hopman, F.C.W. Huis-, rijtuig-schilders en glasmakers handboek. Weesp 1856.
*
Horrix, receptenschrift
Digi
Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822.
MAU + UvA
Imison, J. The School of Arts. Londen 1785(?).
UvA
Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten
dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer
1855 en 1868.
UM
Jong, H. de. Handboek voor den schilder, bevattende de beste en nieuwste manier tot het
nabootsen van alle soorten van hout en marmer in olie- en waterverf : het schilderen van
letters en docoratiën, het vergulden, het stooken van vernissen . s.l. 1882.
93
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
RUG
Kahlert, W. “Über die englische Politur, deren Bereitung, Anwendung und Conservation der
polirten Möbeln betreffend” in: Braunschweigisches Magazin, 49. Stück 1815.
*
Kelle, F.L. Die Schule des Tischlers. Leipzig 1857.
*
Keller, W. Neueste und vollständige Farben- und Lackkunde für Künstler und Handwerker.
Berlin 1841.
Kögel, Joh. G. , Anweisung ohne Beihülfe des Feuers einen klaren, sehr schnell trocknenden
Leinölfirniss zu bereiten. 2. Aufl. Quedlinburg 1825. Qu. 8.
UL
Kok, Johannes. Onderrichting om verscheidene soorten van lakken en vernissen te maken.
Amsterdam 1794.
TUD
Krauth, Th. Die gesamte Bauschreinerei. Leipzig 1899.
OBA
Krauth, Th. Handboek voor den meubelmaker. Leiden 1893.
*
Krünitz, J.G. Oekonomisch-Technologische Encyklopädie. Berlijn 1784.
*
Lange, O. Chemisch-technische voorschriften. Leipzig 1923.
Lipp, G.J. Praktische Anweisung zur Ausführung der Farbenarbeiten, für Maler, Lackirer,
Tischler, Maurer u.a.m. Berlijn 1838.
Loos, Ph. Werner, Praktisches Handbuch für Maler und Lackirer, oder vollständige Anweisung
zur Wasser-, Oel-, Pastell- und Miniaturmalerei, zur ächten Bereitung der trocknen und
flüssigen Farben, nebst der Anwendung und der Bereitung aller Arten von Firnissen, zum
Anstreichen un Lackiren. Berlin 1795. Gr. 8.
Dig
Mackenzie (?). Mackenzie’s Five Thousend Receipts. Philadelphia, Pittsburgh 1853.
OBA + VU
Maigne en Robichon. Nouveau manuel complet du marqueteur, du tabletier et de l’ivoirier
(Manuels – Roret). Parijs 1889.
*
Matthey, L. Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und
Anstreichen, so wie der dazu nötigen Farben, Oel- und Lackfirnisse. Leipzig, 1832.
Maviez, R. Vollständiges Handbuch der Zimmer- Decorations- und Staffir-Malerei. Deutsch
bearbeitet von Chr. Heinr. Schmidt. Quedlinburg 1837.
Meyer, G.D. Lackirkunst, oder anweisung, die vorzüglichsten Arten von Lackfirnissen zu
bereiten, aufzutragen und zu polirten. Leipzig s.d.
RCE + UvA
Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und
Polirkunst. Weimar 1852.
Miller, J. Die Firnissfabrikation und Lackirkunst in ihrem ganzen Umfange. Kempten 1844.
Müler, J.L. Praktische Anweisung zum Lackiren und die dazu gehörigen Lacke und Firnisse zu
verfertigen. Leipzig 1805.
94
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
DSA
Mussert, P.C. Beschrijving der grondstoffen, bereidingen en herkenningen van alle in het
schildersvak gebruikt wordende verfwaren, oliën, gommen en vernissen enz. Rotterdam 1861.
Dig
Neil, J.W. The Painter’s guide to the art of varnishing and polishing. Londen 1824.
Netto, Friedr. Aug. Wilh. Anweisung zur Polir- und Lackirkunst, sowie zur TransparantMalerei. Quedlinburg 1842.
Neusser, Gli. Gründliche Anweisung für Schreiner und Lackirer, um die bei ihr Geschäften
verkommenden Polituren, Oel- und Lackfirnisse mit dem besten Erflog selbst zu bereiten.
Stuttgart 1840.
Neusser, Gli. Gründlicher Unterricht für Lackirer, Zimmermaler, Vergolder, Schreiner etc.
Stuttgart 1840.
UU
Nicholson, P. Nicholson’s new carpenter’s guide. Londen ca. 1845.
Dig
Nicholson, P. Practical Carpentry, Joinery and Cabinet-making, Londen 1826.
Dig + MAU
Nosban, M., Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 1843
*
Reinell, F. The Carpenters, Joiners, Cabinet Makers, and Gilders' Companion. Londen 1876.
Dig
Riffault, M.J. Manuel théorique et pratique du peintre en batimens, du doreur et du
vernisseur. Parijs 1826.
KB + AU
Romain, A. Fabricant de vernis de toute espèc (Manuels – Roret). Parijs, s.d.
Röwer, Fr. Taschenbuch für Tischler, Drechsler oder Holzarbeiter (..) Braunschweiz 1827.HK
AU
Roubo, A.J. l‘Art du menuisier. Parijs 1769 – 1774.
UvA
Savary des Brulons, J. Dictionnaire universel du commerce d’histoire naturelle et des arts et
métiers. Nouvelle édition. J. Estienne: Parijs 1759. (eerste druk 1723-1730).
Schäfer, L. Gründlicher Unterricht im Poliren und Beizen, sowie im Lackiren, Vergolden,
Versilbern und Bronciren aller Arten von Meubles und metallen Geräthschaften. Quedlinburg
1844.
Schmidt, Ed. Osk. Praktisches Handbuch der Lackir- und Vergoldungskunst. Erfurt 1847.
RCE
Schmidt, W. Das Beizen, Schleifen und Polieren des Holzes, Elfenbeins, Horns, der Knochen
und Perlmutter. Weimar 1891.
UvA + OBA
Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970.
UU
Schreiber, J. en Sändig, K. Lacke und ihre Rohstoffe. Leipzig 1926.
Dig
Siddons, G.A. The cabinet-makers guide: or rules and instructions in the art of varnishing.
Londen 1830.
Dig
Siddons, G.A. Englischer Rathgeber (vertaling door D.C.H. Schmidt). Weimar 1842.
95
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
UvA + RCE
Simis, L. Grondig onderwijs in de schilder- en verniskunst. Amsterdam 1801.
Sinn, Christ. Der Lackirer auf der höchsten Stufe jetziger Vervollkommnung (..) Heilbronn
1847.
MAU
Stalker, J. , Parker G. A Treatise on japanning and varnishing. Londen 1688.
AU
Stöckel, H.F.A. Die Tischlerkunst in ihrem ganzen Umfange. Ilmenau, 1823, repr. Hanover.
Dig
Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826.
Dig
Stöckel, H.F.A., Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher, Neur enberg 1815.
Dig
Stokes. The Cabinet-maker and Upholsterer’s Companion. Philadelpia 1860.
Dig
Thon, C.F.G. Vollständige Anleitung zur Lackirkunst. Weimar 1855.
UU
Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen
1839.
Dig
Tingry, F. Traité sur l’art de faire et appliquer les vernis. Genève, 1803.
Dig
Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on the
art of making and applying varnishes. Londen 1804.
UU
Tiquet, F. Korte onderrigtinge en leer, van zeer fraye geheymen (…). Antwerpen 1741.
MAU
Tripier-Deveaux, A.M. Traité théorique et pratique sur l’art de faire les vernis. Parijs 1845.
Ungenannt, A. Die Kunst zu lackiren und Lack zu bereiten. Leipzig 1837.
Dig
Vergnaud. Manuel du peintre en batimens. Parijs 1831.
UvA
Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van
lakken, vernissen, enz. Amsterdam 1858.
Dig
Watin, J.F. l’Art du peintre, doreur, vernisseur. Parijs 1773, repr. 1976.
Dig
Watin, J.F. l’Art du peintre, doreur, vernisseur. Parijs 1776 (troisieme édition).
MAU
Willeke, J. Verhandeling over de Vernissen. Leiden 1742. (vertaling Bonanni)
RCE
Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859.
UvA
Wolff, H. Die Harze, Kunstharze, Firnisse und Lacke. Berlin 1921.
Wyllert, Carl Friedr. Neueste Erfahrungen und Entdeckungen über die Verfertigung aller Oelund Lackfirnisse u. Nordhausen 1837.
RCE
Zimmermann, W., and H. Mäder. Das Beizen und Färben und die gesamte
Oberflächenbehandlung des Holzes. Zürich - Leipzig 1913.
96
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bijlage IV: Gevonden receptuur.
Anoniem. The Amateur’s Handbook of practical information. New York 1879.
p. 27 Polishing Wood
Politoer: schellak + beetje rauwe lijnolie
voor gedraaid en vlak werk
p. 36 Varnishes
Varnishes for violins and simila articles
Sandarak
6 oz
Mastix
2 oz
Turpentine Varnish
½ pint
Alcohol
1 gallon
Keep in tight tin in warm place
p. 37 White hard varnish for wood & metal
Mastix
2 oz
Sandarak
8 oz
Elemi
1 oz
Strasbourgh/Scio turpentine
4 oz
alcohol
1 quart
White Varnish for paper, wood, linen
sandarak
8 oz
mastix
2 oz
canada balsem
4 oz
alcohol
2 quart
Mastic varnish
mastix
6 oz
terpentine
1 quart
tough, hard, brilliant, colorless. Excellent for common woodwork
97
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Anoniem. The Cabinet-maker's guide. Concord 1827.
p. 31 Varnishing – General observations
p. 32 Cautions respecting the making of varnish
p. 34 General directions in choosing the gums and spirits used.
p. 35 To varnish a piece of furniture
First, observe the work t0 be clean; then see if any knots or blemishes require filling up, which must be done
with cement of the same color; have your varnish in an earthen pot, with a piece of wire diametrically across
the top, slackened downwards, to stroke the brush against; then see that your brush is clean, and free from
loose hairs, dip your brush in the varnish, stroking it across the wire, and give the work a thin and regular coat;
soon after that another, and another, always taking care not to pass the brush twice in the same place; let it
stand to dry in a moderately warm place, that the varnish may not chill.
When you have given your work about six or seven coats, let it get quite hard, (which you will prove by pressing
your knuckles on it, if it leaves a mark t is not hard enough;) then with the three first finger of your hand, rub
the varnish till it chafes, and proceed over that part of the work you mean to polish, in order to take out all the
partial lumps made by the brush; give it then another coat, and let it stand a day or two to harden(….)
p. 36 To keep your brushes in order
The brushes used for varnishing are either flat in tin, or round tied firm to the handle, and either made of
camel’s hair or very fine bristles: (…)
p. 37 To make the best white hard Varnish
alcohol
2 gallons
sandarak
5 pounds
mastix
1 pound
anime
4 ounces
put these in a clean can, or bottle to dissolve, in a warm place, frequently shaking it, if (when the gum is
dissolved) you strain it through a lawn sieve, it is fit for use.
p. 38 To make turpentine varnish
spirits of turpentine
1 gallon
colophonium (clear)
5 pounds
put it in a tin can, on a stove and let it boil for half an hour; when the rosin is all dissolved, let it cool, and it is fit
for use,
p. 41. Amber Varnish
Barnsteen (in poeder)
8 ounces
gomlak
2 ounces
spirits of turpentine
½ pint
koudgeslagen lijnolie
1 ounce
Melt the amber by means of heat, in a glazed pipkin, with half a pint of the best spirits of turpentine; and when
melted, add the gum lac, place it on the fire again, and keep stirring it with a piece of wood till it is all dissolved,
then add one ounce of the clearest cold-dawn linseed oil; stir it well together, and strain it fot use.
Oil Varnish
lijnolie
1 pound
colophonium
¼ pound
spirits of turpentine
1 ounce
Take any quantity of the best linseed oil, let it boil for an hour, then to every pound of oil add a quarter of a
pound of the clearest rosin in powder, stir it well till dissolved; then add for every pound of oil used, one ounce
of spirits of turpentine, strain it and bottle for use.
98
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Note.- This is a cheap and good varnish for sash frames or any work where economy is required; it has besides
the property of bearing hot water without being damaged, and is not subjec to crack or scratch.
Copal Varnish
alcohol
1 quart
kopal
1 ounce
schellak
½ ounce
Reduce the gums to powder, put the spirits in a jar or bottle, add the gums, place the whole in a warm place,
with the cork lightly in the bottle; shake it occasionally, and when the gums are quite dissolved, strain and
bottle for use.
p. 46 polishing – general observations
First the varnish for cabinet-work should be very clear and bright, otherwise it will give a dingy shade to all
light-colored woods.
Secondly, some persons polish with rottens tone, others wit putty powder, and I have seen varnish polished
with common whiting and water; but Tripoli will be found to answer the best.
p. 47 To polish Varnish
It has been considered by many as a matter of difficulty, they have furnished themselves with a quantity of
materials, and as often failed of success, the process being rather tedious.
Take 2 ounces of Tripoli, put it in an earthern pot or basin, with water to cover it; then take a piece of fine
flannel four times doubled, lay it over a piece of cork or rubber, and proceed to polish your varnish, always
wetting it with the Tripoli and water; you will know the process is done, by wiping a part of the work with a
sponge, and observe whether there is a fair and even gloss; take a bit of mutton suet and fine flour and clean
off the work.
Caution- You must be careful not to rub the work too hard, nor longer than is necessary to make the face
perfectly smooth and even.
The French method of Polishing
Take a piece of fine pumice-stone and water, and pass regularly over the work with the grain, until the rising of
the grain is down; then take powdered Tripoli and boiled linseed oil and polish the work to a bright face, which
will be far superior to any other polish, but it requires much more time.
p. 49. Friction varnishing, or French polishing – general observations
The method of varnishing furniture, by means of rubbing it on the surface o the wood, is of comparativey
modern date, though beeswax has been used either by itself, or mixed with spirits of turpentine for a very
considerable period, for that purpose, and which at first produces a very good gloss, though it does not wear
well, and is particularly liable to spot with wet, and look smeary when touched with the fingers; to remedy
these inconvenviencies, and put a harder face, which shall not be so liable to scratch as varnish, and yet have
an equally fine face, the French polish was introduced, and as it would be unpardonable in a work like this, to
omit a full direction of the process, and also the various preparations of the different compositions necessary,
it is here introduced that nothing might be wantng to make this work as complete as possible.
All the polishes are used pretty much in the same way, therefore a general description will be a sufficient guide
for the workman. If your work is porous, or the grain course, it will be necessary, previous to polishing, to give
it a coat of clear size previous to commencing with the polish, and when dry, gently go over it with very fine
glass-paper, the size will fill up the pores and prevent the waste of the polish, by being absorbed into the wood;
and also a saving of consderable time in the operation. Place your work so that the light may shine on it in an
obique direction to enable you to see by looking sideways, how the polishing proceeds.
Make a wad with a piece of coarse flannel or drugget, by rolling it round and round, over which, on the side
meant to polish with, put a very fine linen rag several times doubled, to be as soft as possible, put the wad or
cushion to the mouth of the bottle containing the preparation, (or polish,) and shake it, which will damp your
99
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
rag sufficiently. Then proceed to rub your work in a circular direction, observing not to do more than about a
square foot at a time; rub it lightly till the whole surface s covered, repeat this three or four times, according to
the texture of the wood; each coat to be rubbed until the rag appears dry, and be careful not to put too much
on the rag at a time, and you will have a very beautiful and lasting polish; be also very particular in letting your
rags be very clean and soft, as the polish depends in a great measure on the care you take in keeping it clean
and free from dust during the operation.
The True French Polish
Alcohol
1 pint
kopal
¼ ounce
arabische gom
¼ ounce
schellak
1 ounce
Let your gums be well bruised, and sifted through a piece of muslin. Put the spirits and the gums together in a
vessel that can be close corked, place them near a warm stove, and frequently shaking them, in two or three
days they will be dissolved; strain in through a piece of muslin and keep it tight corked for use.
An improved Polish
alcohol
1 pint
korrellak
1 ounce
gum guaicum
2 drachms
drakenbloed
2 drachms
mastix
2 drachms
Harsen in poedervorm. Expose them in a vessel stopped close, to a moderate heat for three hours, until you
find the gums dissolved; strain it off into a bottle for use, with a quarter of a gill of the best linseed oil to be
shaken up well with it.
Note.- This polish is more particularly intended for dark-colored woods, for it is apt to give a tinge to light ones,
as satin-wood, or air-wood etc. owing to the admixture of the dragon’s blood, which gives it a red tinge.
Water Proof Polish
alcohol
1 pint
benzoe
2 ounces
sandarak
¼ ounce
anime
¼ ounce
These must be put into a stopped bottle, and placed either in a sand-bath or in hot water till dissolved, then
strained; and, after adding about a quarter of a gill of the best clear poppy oil, and well shook up, put by for
use.
p. 54 Bright Polish
alcohol
1 pint
benzoe
2 ounces
sandarak
½ ounce
Put in glass bottle corked, and placed in a sand-bath, or hot water, until you find all the gum dissolved, will
make a beautiful clear polish for Tunbridge ware goods, teacaddys etc; it must be shaken from time to time,
and hen all dissolved, strained through a fine muslin sieve and bottled for use.
Prepared spirits
alcohol
½ pint
schellak
2 drachms
benzoe
2 drachms
This preparation is useful for finishing after any of the foregoing receipts, as it adds to the lustre and durability
as well as removing every defect which may happen in the other polishes; and it gives the surface a most
100
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
briliiant appearance.
Put the ingredients in a bottle, and keep it in a warm place till the gum is all dissolved, shaking it frequently;
when cold, add 2 tea-spoonfuls of the best clear white poppy oil, shake them well together and it is fit for use.
This preparation is used in the same manner as the foregoing polishes, but, in order to remove all dull places,
you may increase the pressure in rubbing.
p. 55 Strong Polish
korrellak
2 ounces
colophonium
2 ounces
alcohol
1 pint
To be used in the carved parts of cabinet-work with a brush, as in standards, pillars, claws etc. Dissolve resin in
alcohol. This varnish or polish must be laid on warm, and if the work can be warmed, also, it will be so much
the better; at any rate, moisture and dampness must be avoided.
p. 85 To make furniture paste
bijenwas
4 ounces
colophonoium
¼ ounce
spirits of turpentine
Scape 4 ounces of beeswax into a pot or basin; then add as much spirits of turpentine as will moisten it
through; at the same time powder a quarter of an ounce of rosin and add to it; when it is dissolved to the
consistence of paste, add as much indian red as will bring it to a deep mahogany color: stir it up and it is fit for
use.
p. 86 Another method
bijenwas
4 ounces
spirits of turpentine
1 pint
alkanna wortel
1 ounce
colophonium poeder
¼ ounce
Scrape 4 ounces of beeswax as before, then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to which
add an ounce of alkanet root, cover it close and put it over a slow fire, attending it carefully that it may not boil,
or catch fire; and when you perceive the color to be drawn from the root, by the liquid being a deep red, add as
much of it to the wax as will moisten it through; at the same time add a quarter of an ounce of powdered rosin,
cover it close, let it stand 6 hours, and it will be fit for use.
p. 86 To make furniture oil
lijnolie
alkanna wortel
Take linseed oil, put it in a glazed pipkin, with as much alkanet root as it will cover; let it boil gently, and you
will find it become of a strong red color: let it cool, and it will be fit for use.
p. 87 Another Method
lijnolie
quart
alkanna wortel
rose pink
2 ounces
spirits of turpentine
1 gill
Boil together cold drawn linseed oil and as much alkanet root as it will cover and to every quart of oil, add two
ounces of the best rose pink; when all the color is extracted, strain it off, and for every quart add a gill of spirits
of turpentine: it will be a very superior composition for soft and light mahogany.
101
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Anoniem. Family Receipt Book. Pittsburgh 1819.
van alles en nog wat bron. Mijn idee: handboek voor “pioneers” in afgelegen plekken zorgen dat je alle nodige
informatie bij de hand hebt.
p. 164 Varnsih for furniture
virgin’s white wax
1 part
oil of petroleum
8 parts
Lay slight coat of this mixture on the wood with a badger’s brush, while a little warm. Oil will then evaporate
and leave a thin coat of wax, which should afterwards be polished with a coarse woollen cloth.
German furniture gloss, or polishing wax for mahogany etc.
yellow wax, melt it
1 pound
colophonium,pounded
1 ounce
terpentijnolie, warm
2 ounces
Keep in tin or earthen pot. Method of applying: object well dusted & cleaned. Spread little of composition on
woollen cloth, and well rubbing the wood with it; and in a few days, the gloss will be as firm and vast as
varnish.
p. 340 Chapter XXXIII Varnishes
Colourless spirit varnish of mastix and sandarac.
alcohol
1 quart
mastix
2 ounces
sandarak
6 ounces
venetiaanse terpentijn
4 ounces
When well dissolved add venice turpentine. If it is wanted to be harder, substitute two ounced of gum-lac, ½
ounce of elemi, 2 ounces of clear white rosin instad of mastic turpentine. Colour will be not so good. Proper for
cane, chairs, furniture etc which are much handled.
p. 351 Varnish for furniture, zelfde als p. 164
728. A varnish for toilette boxes, cases, fans etc.
Dissolve two ounces of mastix and 8 ounces of sandarak in a quart alcohol; then add 4 ounces of Venice
turpentine
p. 357 741. Seed-lac varnish
alcohol
Seed lac,large grained, bright, clear
Keep two days in warm place.
1 quart
8 ounces
742
Good spirits of wine
1 quart
thinnest most transparent shellac 8 ounces
Keep 2 days or more in warm place. This varnish is softer than that which is made of seed-lac, therfore is not so
useful, but may be mixed with it for varnishing wood etc.
102
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Anoniem. The Painter’s, Gilder’s and Varnisher’s manual. Londen 1836.
p. 67 Linseed oil varnish
lijnolie
1 pound
colophonium
4 ounces
terpentijn
1 ounce
Boil any quantity of linseed oil for an hour, and for every pound of oil add 4 ounces of good clear resin well
powdered; keep stirring it till the resin is perfectly dissolved, and when this is done, add one ounce of spirits of
turpentine for every pound of oil, and when strained and cool it will be fit for use.
This varnish Is much used for common purposes. It is cheap, is a good preservative of wood, and not liable tot
sustain injury fromn the appilcaion of hot water.
p. 75. Varnish for violins etc.
alcohol
1 gallon
mastix
12 ounces
turpentine varnish
1 pint
Put them all together in a tin can, and keep it in a very warm place, shaking it occasionally, till it is perfectly
dissolved; then strain it, and it is fit for use. If you find it necessary, you may dilute it with turpentine varnish.
This varnish is also very useful for furniture of plum-tree, mahogany, or rose-wood.
p. 82 Good varnishes, prepared with spirits of wine, are very clear, brilliant, and delicate, and may be applied
with succes to furniture, and to fancy ornaments which are kept within doors, and admit of revarnishing easily:
but they have not body nor durability enough for coloured grounds.
p. 85. Varnish polish
Take 2 ounces of Tripoli,reduced to fine powder; put it in an earthern pot or basin, with water to cover it; then
take a piece of fine flannel four times doubled, lay it over a piece of cork or rubber, and proceed to polish your
varnish, always wetting it with the Tripoli and water; you will know the process is completed, by wiping a part
of the work with a sponge, and observing whether there is a fair and even gloss; take a bit of mutton suet and
fine flour and clean off the work.
Or, the powdered tripoli may be mixed up with a little pure oil, and used upon a ball of serge, or of chamois
leather, which is better. The polishing may afterwards be completed with a bit of serge or cloth, without tripoli.
Polish for dark coloured woods
korrellak
1 ounce
gum guiacum
2 drachms
drakenbloed
2 drachms
mastix
2 drachms
alcohol
1 pint
Put them into a vessel, stop the vessel close, and expose the mixture to moderate heat, till you find all the
gums dissolved; strain it off into a bottle for use, with a quarter of a gil of linseed oil, to be shaken up well with.
The dragon’s blood, which is apt to give a red tinge, renders this polish improper for light-coloured woods.
p. 87 Polish for tonbridge-ware goods etc
Sandarak
½ ounce
gum benjamin
2 ounces
alcohol
1 pint
Put in bottle, cork the bottle, and place it in a sand-bath, or in hot water, till you find the gums dissolved,
shaking it in the interim from time to time. When it is all dissolved, strain it through a muslin sieve, and bottle it
for use.
103
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Carver’s polish
alcohol
1 pint
korrellak
2 ounces
colophonium
2 ounces
The principal use for this polish is for the carved parts of cabinet work, such as standards, pillars, claws etc. It
should be laid on warm; and if the work can also be warmed at the time, it will be still better; but all moisture
and dampness should be carefully avoided,
p. 88 French Polish
schellak
1 ounce
arabische gom
¼ ounce
kopal
¼ ounce
alcohol
1 pint
Bruise the rosins well, and sift them through a piece of muslin; then put them, along with a pint of spirits of
wine, into a closely-corked vessel: place it in a very warm situation, and shake it frequently every day, till the
gums are dissolved: then strain it through a piece of muslin, and keep it tight corked for use.
Waterproof polish
Benzoe
2 ounces
sandarak
¼ ounce
anime
¼ ounce
alcohol
1 pint
Place the bottle either in a sand bath or in hot water, till the gums are dissolved; then strain off the mixture,
shake it up with a quarter of a gill of the best clear poppy oil, and put it by for use.
p. 89 Finishing polish
schellak
2 drachms
benzoe
2 drachms
alcohol
½ pint
papaverolie
2 teaspoons
Put in bottle closely corked, keep the bottle in a warm place, and shake it frequently till the gums are dissolved;
when cold, shake up with it 2 teaspoonfuls of the best clear poppy oil, and it will be fit for use.
This polish may be applied with great advantage, after any of those mentioned in the foregoing recipes have
been used. It removes the defects existing in them, increases their lustre and durability, and gives the surfaves
a most brilliant appearance.
p. 121 Practice of varnishing and polishing.
Beschrijving hoe –geen recepten
p. 125 French polish
beschrijving politoeren – geen recepten
p. 129 Waxing
bijenwas
2 ounces
white wax (paraffine?)
2 ounces
spirits of turpentine
4 ounces
In some isntances the application of wax merely is preferred to any varnish; paricularly in the case of chairs,
tables etc of walnut-tree wood, in daily use.
Waxing resists percussion and friction, but it does not possess, in the same degree as varnish, the property of
giving lustre to the bodies to which it is appkied, and of heightening their tints. The lustre created by wax is but
dull, but this inconvenience is balanced by the ease with which any accidents that may have affected its polish
can be replaced by rubbing it with a piece of fine cork.
104
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
In waxing, it is of great importance to make the coating as thin as possible, in order that the veins of the wood
may be more dinstinctly seen. I consider the folowwing preperation the best for performing this operation:
Put 2 ounces of white and yellow wax over a moderate fire, in a very clean vessel, and, when it is quite melted,
add 4 ounces of the best spirits of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and you will have a pomade
fit for waxing furniture, which must be rubbed over it according to the usual method. The oil soon penetrates
the pores of the wood, brings out the colour of it, causes the wax to adhere better and produce a lustre
equal to that of varnish, without being subject to any of its inconveniences.
p. 185 to make paste for furniture
bijenwas
4 ounces
spirits of turpentine
colophonium
¼ ounce
indian red
Scrape beeswax into a pot or basin; then add as much spirits of turpentine as will moisten it through; at the
same time pound a quarter of an ounce of resin and add to it: when it is dissolved into the consistence of
poste, add as much indian red as will bring it toa deep mahogany colour; stir it up, and it is fit for use.
Another sort of paste may be made as follows
bijenwas
4 ounces
spirits of turepentine
1 pint
alkanna wortel
1 ounce
colophonium
¼ ounce
Scrape four ounces of bees-wax as before; then take a pint of spirits of turpentine in a clean glazed pipkin, to
which add an ounce of alkanet root; cover it close, and put it over a slow fire, attending it carefully, that it may
not boil or catch fire; and when you perceive the colour to be drawn from the root, by the liquid being of a
deep red, add as much of it to the wax as will moisten it through: at the same time add a quarter of an ounce of
powdered resin, cover it close, and let it stand 6 hours, and it will be fit for use.
p. 196. To make oil for furniture
lijnolie
alkanna
Take linseed oil; put it in a glazed pipkin, with as much alkanet-root as it will cover; let it boil gently, and you
will find it become of strong red colour: let it cool, and it will be fit for use.
Lijnolie
quart
alkanna
rose pink
2 ounces
spirits of turpentine
gill
Boil together cold drawn linseed oil, and as much alkanet root as it will cover, and to every quart of oil add two
ounces of the best rose pink; when all the colour is extracted, strain it off, and for every quart add a gill of
spirits of turpentine; it will be a very superior composition for soft and light mahogany.
105
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Hertel, A.B. Die moderne Bautischlerei. Ein Handbuch für Tischler und Zimmerleute. Weimar
1853.
p. 163 Uber das Bohnen (Wichsen) der Fussböden. – recept voor in de was zetten van vloeren: aangekleurd
met o.a. oker en brasielhout. Was blijkbaar vrij gangbaar om een was met potas te maken, wat kon zorgen voor
verkleuringen in het hout.
p. 166 . 118 Von den Lackfirnissen und Polituren.
Das lackiren ist eigentlich Sache des Staffirmalers und kann in seiner ganzen Ausdehnung hier nicht
aufgenommen werden. Wir beschränken uns nur auf die sogenannten Polituren, welche ausschliesslich zu den
Arbeiten des Bau- und Möbeltischlers gehören, und auf das Lackiren mit den ebräuchlichsten Lackfirnissen,
welches in den meisten Fällen ebenfalls von dem Tischler bei seinen gefertigten Gegenständen ausgefügrt wird.
1.) Politur.
Die schellackpolitur, Wiener Politur, französische Politur ist ein wahrer geistiger Schellackfirniss, dem man oft
noch andere Harze, wie Mastix, Sandarach, zusetzt, dessen Anwendung aber das Eigenthümliche hat, dass er
nicht mit dem Pinsel oder Schwamme aufgetragen, sondern aufgerieben wird, weil er nur auf diese Weise
einen ganz gleichförmigen, spiegelglatten Ueberzug giebt. Das Poliren mit der Schellackauflösung erfordert viel
Geduld und Geschick. Zur Bereitung der Politur hat man verschiedene Vorschriften; die einfachste ist, dass.
p. 167 a.
schellak
1 pond
alcohol
7 tot 8 pond
1 Pfund Schellack, am Besten von orange-gelbe Sorte, klein gebrochen, in einer Flasche mit 7 bis 8 Pfund
86gradigem Weingeist (spec. Gewicht 0,840) übergossen und längere Zeit an einem, dem Sonnenscheine
ausgesetzen Orte hingestellt wird. Obgleich die Auflösung trübe ist, so ist ein Filtriren doch nicht anwendbar,
da bei der Anwendung selbst eine Ausscheidung der Stoffe Statt findet.
b.
schellak
18 Loth
sandarak
1 loth
mastix
1 Loth
alcohol
6 Pfund
Alles von ausgesuchteser Sorte, mit hüfe iener gelinden Wärme aufgelöst, geben eine Politur, die etwas
weniger spröde ist, als die unter a.
(Man kaufe die Harze nie gepülvert, sondern suche die reinsten und farblosesten Körner aus.)
Die Stärke der Politur muss sich immer nach der Beschaffenheit des Holzes richten. Je poröser das Holz ist, je
mehr es also einsaugt, desto stärker muss die Politur sein, d.h. destzu weniger Weingeist muss man nehmen.
Die Polituren geben immer einen Ueberzug von gelbbrauner Farbe und wirken auf weissen Holzaten, z.B.
Ahorn, störend. Für solche Fälle bereitet nab die,
c Weisse Politur.
Man löst nach Angabe der Vorschiften unter a.) und gebleichten Schellack, der jetzt ein Handelsartikel ist, in
Weingeist auf. Diese Politur erzeugt einen schönen, dauerhaften, spiegelglänzenden Ueberzug, der so
vollkommen durchsichtig ist, das die Fasern des Holzes deutlich darunter sichbar werden.
p. 168 d.) Englische Holzpolitur.
schellak
drakenbloed
alcohol
copal
4 Loth
1 loth
12 loth
1 loth
106
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
krijt
5 loth
alcohol
4 loth
Man nimmt 4 Loth Schellack, 1 lth drachenblut (dieses ist nach umständen wegzulassen), pülvert es, giesst 12
Lth Weingeist darüber und lässt es in ganz gelindener Wärme auflösen. Dann thut man in ein anderes Glas 1
Loth gepülverten Copal und 5 Loth feingeschlämmte und stark wieder getrocknete Kreide, giesst 4 Loth des
stärksten Weingeistes darüber, stellt das Glas in heissen Sand und lässt es einige Tage digeriren. Diese
Mischung muss täglich umgerührt und frisch erwärmt werden, bis der Weingeist eine dunkelweingelbe Farbe
angenommen hat und einige Tropfen, mit Wasser vermischt, eine milchige Mischung hervorbringen.
Nun giesst man den mit Copal gesättigten Weingeist von dem Bodensatze ab und mit der Schellaklösung
zusammen und lässt Beides in der Wärme und durch Schütteln vereinigen. Diese Politur ist die best bekannte,
sie erträgt einen hohen Grad von Erwärmung, ohne den Glanz zu verlieren und nutzt sich nicht leicht ab.
e.)
copal
2 Loth
sandarak
2 loth
lavendelolie
3 Loth
schellak
6 Loth
alcohol
24 Loth
venetiaanse terpentijn
1 loth
Folgender Politur shreibt man ebenfalls eine vorzügliche Güte zu.Man lässt 2 Loth Copal und 2 Loth reinen
Sandarach in einem irdenen Topfe über gelindem Kohlenfeuer schmelzen, giesst die Masse auf eine harte
Marmotplatte zum Erkalten und Stösst sie dann zu Pulver.
Die sbringt man in einen neuen irdenen Topf, giesst 3 Loth Lavendelöl darauf, setzt es auf gelines Kohlenfeuer
und lässt es so lange kochen, bis das Lavendelöl verdampft ist. Man lässt die Masse erkalten und stosst sie
wieder zu Pulver. Hierauf pülvert man 6 Loth Schellack fein und bringt ihn mit jenem Pulver in ein hinlänglich
grosses Glas, giesst 24 Loth starken Weingeist darauf und lässt alles in heissem Sande auflösen; wenn dieses
geschehen, setzt man noch 1 Loth weissen venetianischen Terpenthin zu und der Polirlack is fertig.
p. 169 Das Verfahren bei Anwendung aller dergleichen Polituren ist dasselbe.
Nachdem das Holz feingeschliffen und wieder vom Oel gereinigt ist, benesst man ein Stück kleinlöcherigen
Badeschwammes oder einen mehrfach zusammengelegten oder zum Wickel gerollten Lappen von lockerem
wollenen Zeuge, am Besten von einem alte Strumpfe, mit der Schellaklösung, schlägt (einfach oder doppelt)
feine reine und getragene Leinwand darüber, dass ein fester Ballen entsteht, der frei von Fasern etc. ist; giebt
auf der untern Seite dieses so gebildeten weichen und elastischen Ballens einige Tropfen Oel (am Besten
Leinöl) und fährt nun in bald geraden, bald kreisförmigen oder spiralen Zügen, unter gelindem Druck dergestalt
über die Holzfläche hin, dass möglichst alle Stellen gleichmässig getroffen werden. Der Firniss filtrirt sich, wenn
nicht zu viel davon genommen wurde, nur langsam durch die Leinwand, verbreitet sich auf dem Holze und
trocknet darauf, durch Verflüchtigung des Weingeistes, fest, eine Spiegelfläche bildend. Das Oel erhält den
Ballen schlüpfrig und erleichtert seine Bewegung; fühlt man, dass derselbe anzukleben Neigung zeigt, so
versieht man ihn von Neuem mit ein Paar Tropfen Oel; das Uebermass desselben ist aber der Politur
nachtheilig.
Sind Holz und Ballen trocken geworden und hat ersteres den gehörigen Glanz angenommen, so ist die Arbeit
beendigt; es wäre denn, dass die Firnisslage noch nicht stark genug befunden würde, in welchem Falle das
Verfahren ein oder einige Mal wiederholt werden muss, wo man bei den letztern Malen die Politur etwas
verdünnt, und zuletzt, - zumal wenn der Firniss etwas stark und harzreich ist, wo er niht ohne Weiteres die
Spiegelglätte annimmt, - bloss mit eingeist und etwas Oel, ohne Firniss, polirt.
p. 170 Das Poliren muss mit der grössten Reinlichkeit in einem staubfreien Locale und im Hellen geschehen. In
der kalten Jahreszeit muss der Raum geheizt sein, weil die Politur sich sonst, sowie durch Hauch, feuchte
Dünste und Wässerigkeit unter der Hand zerstetzt und glanslos wird. Nie darf der Ballen ruhig auf einer Stelle
halten, weil sonst ein Ankleben und eine Schadhafte Stelle erfolgt, die nicht leicht wieder beseitigt werden
kann. Von grösster Wichtigkeit ist auch dass das zum Schleifen des Holzes angewandte Oel auf das Sorgfältigste
107
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
vor dem Poliren entfernt werde. Es schlägt in Kurzem durch den Lack, verursacht trühe Flecke, gegen welche
kein anderes Mittel ist, als eine Erneuerung der Politur.
Bedient man sich zu dem Schleifen eines Trockenöles (Leinölfirnisses) und lässt den Gegenstand einige Tage
stehen, bevor man die Politur vornimmt, hat man das Durchschlagen nicht zu fürchten.
Wenn es der Gegenstand gestattet, dass man ihn nach dem Schleifen an die Wärme bringen kann, so schwisst
das Oel aus und lässt sich rein abmischen, indem man die Erwärmerung einige Mal wiederholt. Baumöl und
anderes nicht trocknendes Oel vermeide man bei dem Schleifen und dem Poliren des Holzes durchaus. Die
Politur muss in sehr gut verstopften oder mit nassgemachter Blase zugebundenen Flaschen aufbewahrt
werden. Auch darf die Flasche, während man polirt, nicht einen Augenblick länger, als höchst nöthig, offen
bleiben.
Wenn der Spiritus sich mit Phlegma aus der Luft verbindet und verflüchtigt, so wird das Harz gefüllt (?),
sammelt sich als zähe (?) Masse am Boden, ist nicht wieder mit der darüberstehender Flüssigkeit vereinbar und
die Politur ist völlig untauglich.
p. 171 2.) Copallack
Das Copallack ist der gebraüchlichste, festeste und vorzüglichste unter den Oellackfirnissen. Seine Bereitung
erfordert aber einige Kunstgriffe, die der Copal ohne besondere Vorbereitung sich im Oel nicht gut auflöst.
Man hat ostindischen und afrikanischen Copal. Der erste kommt in grossen, kugeligen, rauchen Stücken, mit
muschetigem Bruch, ganz weiss, durchscheinend, gelblich bis braunröthlich, mit eingeschlossenen erdigen und
vegetabilen Theilen in den Handel. Der africanische besteht grösstentheils aus platten, eckigen, ausserlich
runzligen Stücken von dunkelgelb-brauner Farbe und ist härter als der Ostindische.
Der Copal stammt von Rhus copalinum in Westindien, Elaeocarpus copalifer in Ostindien und aus dem Sande
gegraben auf der Küste von Guinea in Africa.
Der Ost- und Westindische löst sich leicht, besonders wenn er gepülvert eine Zeit lang der freien Luft
ausgesetzt oder vollkommen getrocknet worden, in einem Gemisch von Terpentinöl und absolutem Alcohol;
der Africanische muss aber erst geschmolzen werden.
Er schmelzt bei 75 C (60 R)
Erstere ist diejenige Sorte, welche fast allgemein zur Lackfabrication verwendet wird, da sie leichter schmelzbar
ist, und, wenn man dabei die hellsten und reinsten Stücke auswählt; einen Lack von fast wasserheller Farbe
giebt; wogegen der africanische stets einen dünkleren, aber den härtesten liefert, welchen wir bis jetzt
darzustellen vermögen.
p. 172 Der Tischler wendet selten den mit ätherischen Oelen bereiteten Copallack und nur zu kleinen
Gegenständen an, dagegen der mit Lein- oder Mohnöl bereitete häufig gebraucht wird. Wir beschreiben daher
den letzteren zuerst.
Um sich des Gelingens zu sichern, ist die erste Bedingung, dass man auf das Schmelzen die grösste
Aufmerksamheit wende; er darf durchaus nicht mehr schäumen und weisse Dämpfe ausstossen, die einen
sauren, stechenden Geruch besitzen, sondern muss rugig fliessen und ohne alle Klümpchen in der
geschmolzenen Masse sein.
Zu hellen Lacken muss man stets ein irdenen Gefäss nehmen, zu dunkeln kann man sich eines eisernen Topfs
bedienen; die Hitze darf jedoch nie mehr als den Boden und höchstens ein bis zwei Zoll darüber treffen, damit
die Seitenwände des Geschirres nicht zu heiss werden, wodurch nicht allein der Copal bei’m Steigen
überlaufen, sondern auch an den Wänden anhängen, verkohlen und dadurch der Lack dunkel werden würde.
Am Zweckmässigsten ist, den Feuerraum mit einer Eisen- oder starken Blechplatte zu bedecken, worin eine
kreisrunde Oeffnung befindlich ist, in welche der Boden des Topfes passt. Man vermeidet dadurch alle Gefahr
des Ueberlaufens und arbeitet mit grosser Reinlichkeit.
Ferner darf der Zusatz von Leinölfirniss nur langsam, unter stetem Umrühren mit einem eisernen erwärmten
Stabe geschehen; auch muss derselbe vorher heiss gemacht sein, und ebenso das Terpentinöl zuvor erwärmt
werden, indem ohne diese Vorsicht der Copal sich zu rasch abkühlen, in einen Klumpen zusammenziehen, so
eine zähe, unauflösliche Masse bilden würde, wodurch die ganze Arbeit verloren wäre.
Arbeitet man in Grossen, so kann man für dunkle Lacke jede beliebige Quantitäten Copal schmelzen, für helle
108
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Lacke aber darf man höchstens mit 1 Pfund arbeiten, indem die Schmelzung grosser Quantitäten eine
Steigerung der Gitze nöthig macht, die stets eine partielle Verkohlung herbeiführen wird. Bei’m Zusatze des
Terpenthins oder Terpenthinölsmuss der Topf vom Feuer entfernt werden und ein gut schliessender Deckel zur
Hand sein, dass man im Falle iner Entzündung die Flamme sogleich ersticken kann.
p. 173 a.)
copal
1 Pfund
lijnolie vernis
6 Loth
franse terpentijnolie
3 ¼ pfund
Zu der Bereitung schmilzt man 1 Pfund ostindischen Copal, wie angegeben, in einem irdenen Topfe und legt,
nachdem er ruhig fliesst, nach und nach 6 Loth Leinöfirniss zu und verdunnt mit 3 ¼ Pfund französischem
Terpenthinöl.
Der Lack ist von goldgelber Farbe, lässt sich gut schleifen, trocknet schnell, springt nicht und giebt den
schönsten Spiegel.
b.) Eine andere Copallack wird durch mischung der beiden folgenden Firnisse bereitet:
Erstlich
copal
8 pfund
lijnolie
10 pfund
gedroogde loodsuiker
½ pfund
terpentijnolie
35 pfund
Zweitens
anime
8 pfund
lijnolie
10 pfund
zinkvitriool
¼ pfund
terpentijnolie
35 pfund
Jeder dieser beiden Sätze wird, nach Vorschrift, für sich zu Firniss gekocht, geseihet und dann beide vermischt.
Dieser Firniss trocknet im Winter ub sechs Stunden, im Sommer in vier Stunden. Dieser Lack bildet den am
Meisten in Handel vorkommenden und ist für gewöhnliche Zwecke recht brauchbar, zu bessern Gegenständen
halte man sich an die erste Bereitung (a.).
p. 174 In Bezug auf Copallack mögen noch einige Bemerkungen Platz finden.
Je vollständiger der Copal geschmolzen wurde, um so grösser ist die Ausbeute an Lack und um so dauerhafter
ist derselbe; je regelmässiger und anhaltender die Kochung des Firnisses, um so dünnflüssiger und bequemer
im Gebrauche wird der fertige Firniss.
Bringt man ihn dagegen zu plösslich in sehr starke Hitze, so verlangt er zum Verdünnen unverhältnissmässig viel
Terpenthinöl, breitet sich bei’m Gebrauche nicht gut aus, trocknet langsam und ist weniger dauerhaft. Je mehr
Leinöl ein Firniss enthält, um so weniger glänzend und hart ist er. Je grösser dagegen die Menge des Harzes, um
so dicker lässt er sich auftragen, um so schneller trocknet und um so härter wird er.
Ein zu starker Zusatz von Trockenmitteln schadet der Durchsichtigkeit und ist daher zu feinern Lackirungen
nicht zu empfehlen. Terpenthinöl wird durch das Alter zur Firnissbereitung besser. Ebenso wird jeder Firniss um
so besser, je älter er wird, zumal wenn man ihn wohl evrstopft an einem mässig warme Orte aufbewahrt.
c.)
copal
4 delen
zwavelether
12 delen
kamfer
1 deel
alcohol
4 delen
terpentijnolie
1/16
Einen vorzüglichen Copalfirniss erhält man aus 4 Theilen sehr fein gepülverten Copals, wenn man sie mit 12
Theilen Schwefeläther, worin 1 theil Kamfer aufgelöst worden, in einer verstopften Flasche übergiesst, gut
umschüttelt, 4 Theile Alcohol von 84° und 1/16 Terpenthinöl zusetzt und abermals umschüttelt.
109
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Die obere Schicht benuzt man mit Aether oder Terpenthin versetzt, durch welchen sie weniger trocknend wird.
Die untere Schiht giebt mit Aether und Kamfer behandelt noch einmal Firniss.
p. 175 d.) Zum lackiren von Tafelwerk in Zimmern wird oft der folgende, weit wohlfeilere Lack ohne Copal
angewendet:
anime
8 pfund
lijnolie
30 pfund
Glätte
¼ pfund
gedroogde loodsuiker
¼ pfund
Terpentijnolie
55 pfund
Die mischung wird stark eingekocht und dann mit 55 Pfund heiss gemachtem Terpenthinöl verdunnt.
e.)
copal
4 loth
copaivabalsem
1 loth
terpentijnolie
3 ½ loth
Im kleinen erhält man einen sehr feinen Copallack, wenn man 4 Loth ganz ausgesuchten weissen Copal in
einem Glaskolben schilzt, bei ruhigem Fluss 1 Loth erwärmten Copaivbalsam zusetzt und nach und nach mit 3 ½
Loth Terpenthinöl verdünnt.
Da die Schmelzung des Copals schon bei 60° R anfangt, so lässt sich dazu ein Wasserbad benutzen, dessen Hitze
nie die des siedendes Wassers, 80°R, übersteigen kann.
Sollte das Harz eine stärkere Hitze verlangen, so lässt sich diese durch Zusatz von Kochsalz zum Bade leicht
bewirken.
f.)
copal
8 loth
terpentijnolie
16 loth
alcohol
6 loth
copaivabalsem
1 loth
8 loth Copal, 16 loth Terpenthinöl, 6 loth Alcohol und 1 Loth Copaivbalsam giebt auch einen schönen Lack.
Man mischt durch Schütteln zuerst das Terpenthinöl mit dem Alcohol innig, setzt dann den gepülverten Copal
in kleinen Portionen hinzu und bewirkt die Lösung durch wiederholtes Schütteln, worauf man den Balsam
zugiebt und durch ruhiges Stehen das Ganze abklären lässt.
Wenn bei dem Untereinanderschütteln des Terpenthinöls unds des Alcohols eine weisse milchige Emulsion
ensteht, die Flüssigkeiten bei’m Stehen abscheiden, so ist dies ein Zeichen, das der Alcohol nicht wasserfrei
war.
Man kann diesem oft nachhelfen, wenn man ein Wenig Schwefeläther, oder Lavendel- oder Rosmarinöl
beigiebt und wiederholt schülltelt, bis die Mischung klar und durchsichtig erscheint.
p. 176. 3.) Bernsteinfirniss.
121 Der Bernstein ist das fossile Harz einen untergegangenen, jetzt nur noch in Braunkohlenlahern
nachzuweisenden Pflanzengattung. Der meiste Bernstein wird vom Meere an die Ostseeküste Preussens
gespüllt und dort gesammelt, auch in diesen Gegenstanden gegraben. Die Farbe ist gewöhnlich ein klares Gelb,
selten nur ist er weiss und undurchsichtig, auch wird er röthlich und bräunlichgelb gefunden. Er ist hart und
spröde, sec. Gewicht 1,07 schmilzt bei 280 bis 290° C. Der Bernstein enthält als hauptbestandtheil
Bernsteinbitumen und noch wie Harze. Das Bitumen ist in allen Auflösungsmitteln unlöslich.
Wird das Bernsteinbitumen in einer Retorte erhitzt, so schmilzt es zu einer dunkelbraunen, durchscheinenden
Harzmasse. Es ist im geschmolzenen Zustande der Hauptbestandtheil des Bernsteincolophons, das sich unter
Hinterlassung einer gelben, durchscheinenden und alstischen Masse am Vollständigsten in Terpenthinöl und
fetten Oelen (z.B.Leinöl) lösen lässt. Diese Auflösung bildet den zum Lackiren von Holzflachen häufig benutzten
110
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
braunen Bernsteinfirniss.
Bei dem hohen Schmelzgrade des Bernsteins müssen besondere Vorrichtingungen zum Schmelzen desselben
getroffen werden. Am Vortheilhaftesten ist folgende:
Man bringt den Bernstein in einen kupfernen Behälter, der an seinem oberen Theil evrschlossen und mit Thon
lutirt ist. Am untern Theile ist er mit einem kegelförmigen Rohre versehen, auf welchem ein durchlöchtertes
Blechstück befestigt wird, das als Sieb dient, um den geschmolzenen Bernstein von den in ihm enthaltenen
Unreinigkeiten zu trennen. Das kupferne Gefäss steht auf einem Ofen, in welchen sein kegelförmiger Boden
einige Zoll hineinreicht; nachdem die Erwärmung hinreichend gesteigert worden, schmilzt der Bernstein und
läuft, mit Zurücklassung der Unreinigkeiten über dem Siebe, in einen unten angebrachten Behälter von Kupfer,
welcher zur 2/3 mit Oele angefüllt ist, womit der Firniss bereitet werden soll. Die Wärme begünstigt die
Vereinigung des geschmolzenen Bernsteins mit dem Oele; nach erfolgter Vereinigung setzt man die andern
Ingredienzen zu.
Die einfache und bewährte Methode gewährt die Vortheile, dass:
1.) der Bernstein vollständig, ohne Rückstand, schilzt, und wenige oder nichts durch Verdunstung verloren
gehen kann, da er in einem völlig geschlossenen Gefässe enthalten ist;
2.) ist man dabei gegen jede Feuersgefahr gesichert;
3.) Die Gefässe können nicht springen, wie die in den Firnissfabriken meistens gebrauchten thönernen Gefässe.
Barnsteen
18 delen
lijnolievernis
8 delen
terpentijnolie
24 delen
Nachdem sich die geschmolzene Masse etwas gekühlt hat, setzt man unter beständigem Umrühren
Terpenthinöl zu. Die Verhältnisse sind auf 18 Theile Bernstein 8 Theile gute Leinölfirniss und 24 Theile
Terpenthinöl. Man seiht die Mischung durch eine feine, dichte Leinwand und verwahrt sie in gut
ausgetrockneten, dicht verschlossenen Flaschen.
Von diesem Lack braucht man nur zweu Schichten auf den hölzernen Gegenstand zu tragen; er besitzt einen
hohen Glanz, darf jedoch nicht geschliffen werden.
Will man ihn nur im kleinen bereiten, so kann man obige Verhältnisszahlen in Lothen nehmen. Man bringt den
Bernstein in ein hartgebranntes, gut glasirtes Geschirr und mengt ihn mit 1 esslöffel Terpenthinöl.
Das Gefäss wird mit einem dicht verschliessende Dechel bedeckt, in dessem Mitte sich ein Loch befindet, um
einen hölzernen Stab einführen zu können, mit dem man öfters umrührt. Die übrigen Zusätze geschehen
vorsichtig, wie oben bemerkt.
Wir übergehen eine Menge anderer Recepte, wovon die Meisten überdies unpractisch sind, da sie zu wenig
Rücksicht auf den Schmelzgrad des Bernsteins nehmen, und bemerken nur, dass der Tishler besser thut, sich
diesen Lack aus Fabriken anuzschaffen, deren Fabricat geprüft und als gut anerkannt ist. Der Bernsteinlack
kann bloss für dunkle Ueberzüge gebraucht werden, weil seine Farbe tief dunkelbraun ist.
p. 178. 4.) Dammarlack
dammar
1 deel
terpentijnolie
2 delen
Dieser Lack, der häufig gebraucht wird, um Firniss- und Lakanstriche zu überziehen und ihnen damit einen
höheren Glanz zu ertheilen und das vollkomnere Trocknen zu beschleunigen, wird sehr einfach bereitet, indem
man einen theil des besten, völlig durchsichtigen und von allem Schmutz und Fremdartigen gereinigten
Dammarharzes, fein gepülvert, mit 2 Theilen recht hellem, französischem Terpenthinöle, ohne Hülfe der
Wärme, nur durch anhaltendes Schütteln auflöst. Man schüttet das Pulver in ein trocknes Glas und dann
schnell das Terpenthinöl darüber und bewegt die Flasche recht rasch, damit sich Nichts verklümpere. Die
Bereitung in kleinen Quantitäten und bei hellem, trocknem Wetter geräth am Besten. Dieser Firniss vermischt
sih auch leicht mit Copalfirniss, der zuweilen damit verfälscht wird.
111
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Er ist wegen seiner wasserhellen, völligen Durchsihtigkeit ausgezeichnet für weisse Holzarten geeignet; er
trocknet schnell, wird hart und fest und springt nicht auf.
112
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Imison, J. Elements of Science and Art. Londen 1822.
p. 244 A varnish for wainscot, cane chairs, &c.
Sandarak
8 ounces
Alcohol
1 quart
korrellak
2 ounces
colophonium
4 ounces
Venetiaanse terpentijn
6 ounces
Als men het vernis roder wil hebben, kan men meer van de lak toevoegen en minder sandarak; eventueel met
een beetje drakenbloed. Geeft een heel sterk vernis.
A varnish for Toilet-Boxes, Cases, Fans, &c.
Mastix
2 ounces
Sandarak
8 ounces
Alcohol
quart
Venetiaanse terpentijn
4 ounces
A varnish for violins, and other. Musical instruments
schellak / Lac
2 ounces
Sandarak
4 ounces
Mastix
2 ounces
Elemi
1 ounce
alcohol
1 quart
Terpentijn
2 ounces
Hang them over slow fire till dissolved, then add the turpentine.
Seed-lac Varnish
Alcohol
quart
korrellak
8 ounces (large grained, bright, clear, free from dirt and sticks)
Twee dagen of langer laten staan op een warme plek; regelmatig omschudden. Door een stukje flanel in een
ander flesje overgieten en het is klaar voor gebruik.
Shell-lac Varnish
alcohol
1 quart
schellak
8 ounces (thinnest and most transparent)
Schellak in de vlam van een kaars laten smelten tot je er de dunste en fijnste haar/draad uit trekt. Vervolgens
mengen en twee dagen of langer laten staan op warme plek; regelmatig omschudden. Dit vernis is zachter dan
degene die gemaakt wordt van seed-lac en daarom minder toepasbaar. Wel heel goed met elkaar te mengen
voor het vernissen van hout, etc.
113
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Jacobson, G.J. Handboek tot het leren kennen der schilderverven oliën en vernissen ten
dienste van schilders, verfhandelaren, bouwkundigen, aannemers, opzichters enz. Deventer
1855 en 1868.
1868: Geen recepten, wel informatie over olieen/vernissen
p. 149 IV De Oliën
p. 151 Lijnolie
p. 157 papaverolie
p. 158 Siccatieven
p. 163 De Vernissen
Vernissen noemt men vloeistoffen, die de eigenschap bezitten om op hout, leder, papier, of metalen in dunne
lagen uitgestreken, op te drogen tot eene glanzende, doorschijnende en harde laag.
Lakvernissen of eenvoudigweg lakken noemt men dergelijke oplossingen van harsen in lijnolie, wijngeest of
terpentijnolie, die dezen naam verkregen hebben naar het gomlak of schellak, dat daarvoor voornamelijk werd
gebruikt.
Een goed vernis moet vast aankleven, niet bersten of afspringen, de onderliggende verf niet evranderen en
glanzend, hard, niet kleverig opdrogen.
Om aan deze voorwaarden te voldoen, moet dus het vernis, niet alleen hard maar ook eenigszins veerkrachtig
en buigzaam zijn.
Wijngeestvernissen zijn de helderste, maar niet zoo duurzaam als de olievernissen, daar er geen taaie stof
terugblijft zooals bij de olie, de terugblijvende harsen zijn broos, men voegt daarom doorgaans bij de
wijngeestvernissen een weinig venetiaansche terpentijn. Voor buitenwerk zijn zij niet bruikbaar. Ter bereiding
dienen voor sommige zeer sterken wijngeest of alcohol, voor andere minder sterken, zoogenaamden voorloop.
In den laatsten tijd wordt gebruik gemaakt van gemethyleerde spiritus omdat deze vrij van belasting is. Dit is
een mengen van gewonen sterken wijngeest met methylalcohol of houtgeest, eene vluchtige vloeistof die bij
de droge destillatie van hout verkregen wordt. In deze vloeistof worden verschillende harsen en gomharsen als:
sandrak, mastik, elemie, gomlak, enz. opgelost. Ik zal geene voorschriften van vernissen geven, vooreerst
omdat die door den schilder tegenwoordig toch hoogst zelden zelf vervaardigd worden, aangezien zij in het
groot veel beter en goedkooper bereid kunnen worden en ten andere, omdat het aantal voorschriften zoo
groot is dat men daarmede alleen een boekdeel zoude kunnen vullen.
Indien de ververs zelf even goed hunne vernissen konden maken, zou dit zeer te verkiezen zijn, omdat men
door den handel, dikwijls geheel andere vernissen verkrijgt dan de naam aanduidt. Zoo moet goed vuurlak
bereid zijn uit asphalt, terpentijn en hars, maar meestal ontvangt men gewoon pik in plaats van asphalt;
mastikvernis is zelden iets anders dan dammarvernis; barnsteenvernis is niets dan copalvernis enz. Het is niet
mogelijk hiervoor herkenningsmiddelen op te geven. Nu doet er de naam weinig toe, indien het vernis maar
goed is voor het doel daar men het voor gebruiken wil, en indien het niet deugt dan is bij zoodanige kooplieden
de eerste bestelling dan ook dikwijls de laatste, de verver leert spoedig den fabriekant kennen dien hij
vertrouwen kan.
Terpentijnvernissen drogen niet zoo spoedig als de vorige, maar geven taaiere, vaste en duurzame vernissen,
de terpentijnolie droogt tot eene buigzaame weke hars in, zij blijven meestal eenige dagen kleverig. Somtijds
wordt bij de terpentijnvernissen een weinig lijnolie gevoegd waardoor zij meer duurzaam worden. Als vaste
stoffen worden dezelfde harsen gebruikt die bij de wijngeestvernissen opgeteld zijn. Voor vernissen op hout en
op metalen is het gomlak zeer goed daar dit bij verdampen van den terpentijn niet als eene broze hars
overblijft; voor ongekleurde vernissen wordt het gomlak vooraf gebleekt door chloorkalkoplossing. Blanke
terpentijnvernissen die onder de namen: mastikvernis, dammarvernis enz. in den handel komen, worden
114
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
doorgaans alleen van dammarhars gestookt.
Tot deze groep behoren ook de vernissen waarbij men in plaats van terpentijn gebruik maakt van benzine en
van zoogenaamden petroleumaether, eene zeer vluchtige vloeistof die bij de bereiding van gewone petroleum
uit de ruwe verkregen wordt.
Deze vloeistof kan zeer dikwijls met voordeel de terpentijn vervangen, tot het bereiden van vernissen, het
aanlengen van verven, enz.
Gekleurde vernissen zijn wijngeest- of terpentijnvernissen, door harsachtige stoffen gekleurd. Het meest
gebruikte is het zoogenaamd goudvernis dat op metalen voorwerpen gebruikt wordt en daaraan eene
goudkleur mededeelt. Het is eene oplossing van gomlak in wijngeest of terpentijn, gekleurd door garancine,
saffraan, curcuma of guttegom. Men heeft daarvan een groot aantal voorschriften.
Rood, purper en blauw gekleurd vernis verkrijgt men, door het zoogenaamd universaal vernis (zie aanhangsel)
te kleuren met anilinekleurstoffen, als: fuchsine, anilinblauw, magenta enz. opgelost in wijngeest; van de
zwarte vernissen zal ik in het aanhangsel een paar beproefde voorschriften geven.
Vette vernissen of olievernissen zijn de duurzaamste, daar de olie op zich zelf reeds bij het drogen eene
glanzende taaie laag geeft, zij zijn echter niet zoo kleurloos en helder als de vorige en drogen langzamer.
Voor vette vernissen worden bijna alleen copal en barnsteen gebruikt. De namen verschillen slechts naar de
kleur, zeer zelden voegt men er mastik of sandrak bij.
Het barnsteen wordt voornamelijk gevonden aan de Oostzeekusten, de grootste stukken dienen tot
vervaardiging van luxeartikelen, de kleinere en de afval worden tot vernis gebruikt.
Het copal wordt uit Oost- en West-Indie aangevoerd en bovendien uit Afrika van de kusten van Guinea. De
voornaamste handel daarin wordt te Hamburg gedreven. Men heeft onderscheiden soorten van copal, die
ieder naar hare kwaliteit beter of slechter vernis leveren. Het is onnodig deze soorten te beschrijven, daar
vooral de vervaardiging van deze vernissen te huis behoort in de vernisstokerijen en niet in de verfwinkels.
Geen van deze twee harsen lost in olie, wijngeest of terpentijn op, tenzij zij vooraf gesmolten zijn; indien dit
smelten nu bij te hooge temperatuur geschiedt, verkrijgt men een zeer donker vernis, smelt men niet lang
genoeg, dan lost de hars niet op. In het groot kan men door opzettelijk daartoe ingerichte toestellen, het copal
smelten op de graad die men verkiest. In den laatsten tijd heeft men het copal gesmolten in gesloten ketels,
zoodanig ingericht dat men de vluchtige stoffen kan opvangen, en men heeft opgemerkt, dat wanneer er
ongeveer een kwart van het gewicht van het copal aan vluchtige olie opgevangen was, het overblijvend copal
zeer geschikt was tot vernisbereiding. De olie die als bijprodukt verkregen wordt is zeer dienstig tot het
oplossen van copal.
Eene zekere soort van copal wordt opgelost door een mengsel van 6 deelen wijngeest van 98%, 1 deel aether
en 4 deelen terpentijnolie, hiertoe is alleen Westindisch copal en alleen de ongekleurde stukken daarvan. Bij de
bereiding moet men ieder stuk vooraf beproeven door er een schilfer af te slaan en te zien of dit in
bovengenoemd mengsel oplost.
In elf deelen van dit vocht lossen 6 deelen copal op, men verkrijgt een volkomen ongekleurd vernis, dat spoedig
droogt, een schoonen glans bezit, zeer duurzaam is en niet geel wordt.
p. 188 Universaal vernis
bruikbaar op allerlei voorwerpen, maakt men door vijftien deelen schellak en twee delen mastik op te lossen in
90 delen zeer sterken wijngeest of gemethyleerden spiritus. Indien het vernis te dun is, verdampt men door
zachte warmte, b.v. op een ketel kokend water, niet op het vuur, een gedeelte van de wijngeest. Dit vernis
kleurt men schoon rood door vernmenging met anilinrood (fuchsine) opgelost in wijngeest, blauw door
anilinblauw, geen voor houdvernis door een aftreksel van twee delen drakenbloed op drie deelen wijngeets.
115
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Miehr, H. Praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und
Polirkunst. Weimar 1852.
p. 1 Erstes Kapitel – Von dem Auftragen der Firnisse und deren Bereitung
1. Von dem Auftragen der Firnisse und Lacke.
p. 5 – 2. Vom Lackiren und Anstreichen der hölzernen Gegenstände.
p. 9 – 3 Von der Bereitung der ordinären Firnisse zum Anstreichen und Malen, als auch zum Gebrauch bei den
fetten Lackfirnissen oder Lacken.
p. 11 erste vorschrift
lijnolie
6 kannen / 24 pfund
zilverglit
15 loth
loodwit
16 loth
menie
8 loth
umbraun
4 loth
wit visbeen
3 loth
gebrand schaapsbeen
3 loth
Nicht allein schön hell, sondern trocknet auch sehr schnell und hält sich in Wind und Wetter gut und dauerhaft.
Noch weisser wird derselbe, wenn man das Leinöl vorher an der Sonne gebleicht hat.
p. 12 zweite vorschrift
lijnolie
16 pfund
loodwit
3 pfund
Copal- oder Bernsteinlackfirnisse, weiss und verändert keine Farbe
p. 13 Dritte Vorschrift
lijnolie
schieferweiss
zilverglit
vermiljoen
umbraun
sauerampferwasser
knoflookwater
6 kannen / 24 pfund
8 loth
6 loth
1 loth
4 loth
¼ maass
1/8 maass.
p. 13 Vierte Vorshrift
lijnolie
loodglit
umbraun
12 pfund
¾ pfund
1 pfund
p. 14 Fünfte Vorschrift
lijnolie
zilvergit
menie
umbraun
4 pfund
6 loth
2 loth
1 loth
p. 15 Sechste Vorschrift
lijnolie
loodwit
zilverglit
menie
4 pfund
4 loth
3 loth
2 loth
116
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
visbeen
witte vitriool
umbraun
1 loth
1 loth
1 loth.
p. 16 Siebente Vorschrift
lijnolie
loodazijn
-
p. 17 Achte Vorschrift
lijnolie
zoutzuur
of:
loodwit
lijnolie
50 Pfund
1 ¼ Pfund
4 ½ Pfund
6 bis 8 pfund
p. 18 – 4. Von der allgemeinen Beschaffenheit der Lackfirnisse.
p. 22 – 5. Von den fetten Bernsteinlackfirnissen.
Erste Vorschrift
barnsteen
1 Pfund
terpentijnolie
lijnolie vernis
Um einen schönen, hellen und durchsichtigen Bernsteinlack zu bekommen, nimmt man 1 Pfund hellen,
sorgfältig ausgelesenen Bernstein, stösst ihn zu erbsengrossen Stückchen, thut ihn in einen gut glasirten,
neuen, irdenen Topf, welcher so beschaffen sein muss, dass er nach unten etwas weit und so gross is, dass alle
Substanzen, die zu dem Lack in den Topf kommen, ungefähr die hälfte des Topfes nicht überreichen und setzt
ihn über gelindes Kohlenfeuer auf einen Dreifuss; lasse nun den Bernstein langsam zergehen, warte aber das
gänzliche Zergehen nicht ab, sondern sobald derselbe anfängt zu schmelzen, nimmt man einen hölzernen
Spatel, taucht denselben in das Gefäss und windet den geschmolzenen Bernstein in die Höhe, bringt dann den
so an dem Spatel hängenden schönen Bernstein in ein anderes dazu passendes gut glasirtes Gefäss und
wiederholt dieses Eintauchen, bis die Materie in dem Topfe anfängt braunlich zu werden, welche dann separat
zu einem dunkeln Lackfirniss gebraucht werden kann. Der aus dem Topfe gewundene helle Bernstein wird,
nachdem man ihn hat erkalten lassen, wieder gröblich gestossen, in ein reines gut glasirtes Gefäss gebracht,
welches man gehörig verdeken kann, und so weit mit etwas verdichtetem Terpentinöle übergossen , dass es
zwei Querfinger hoch darüber steht. Man bringt darnach das Gefäss auf einen Ofen oder in eine Ofenröhre, wo
es nicht zu heiss wird, sondern nu gelind warm ist. Man rühre die Masse fleissig um, wodurch das Aufösen des
Bernsteins befördert wird. Nachdem der Bernstein gänzlich zergangen ist, bringt man das Gefäss auf ein
gelindes Kohlenfeuer, lässt die Masse einige Male aufwallen und giesst während dem so viel gut gereinigten
hellen Leinölfirniss in heissem Zustande, oderwelcher auch erst ziemlich kochend gemacht wird, hinzu, als man
zur Erreichung der gehörigen Consistenz für nöthig findet, welche von den Umständen abhängt und nach
Beschaffenheit der zu lackirenden Gegenstände und der Jahreszeit eingerichtet werden muss. Ist der Lack so
weit gediehen, welches man leicht wahrnehmen kann, wenn man einige Tropfen auf ein Stückchen Glas
träufelt, so wird das Gefäss vom Feuer abgehoben, an einen Ort, wo es ruhig stehen bleiben muss, gestellt, gut
verdeckt und nach erfolgter Abkühlung, durch ein recht reines, feines leinenen Tuch mittelst eines Trichters auf
Glasflaschen gefüllt. Der auf diese Weise gefertigte Bernsteinlack ist hel und weiss und kann zu hellen
Gegenstände gut verbraucht werden.
p. 23 Zweite Vorschrift
barnsteen
terpentijnolie
lijnolie vernis
1 Pfund
1 ½ pfund
1 Pfund
117
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Man schmelze 1 Pfund schönen hellen Bernstein recht langsam an einem gleich stark hitzenden Kohlenfeuer in
einem irdnen, neuen und gut glasirten Topfe, und findet man, dass sich beim Umrühren nichts körniges mehr
zeigt und der geschmolzene Bernstein vom hölzernen Spatel abträufelt, so wird das Gefäss vom Feuer
abgehoben und 1 ½ Pfund recht heiss gemachtes Terpentinöl unter beständigem Umrühren des Bernsteins mit
dem Spatel, langsam zugegossen; bis sich das Terpentinöl mit dem Bernstein vereinigt hat, wird das Umrühren
fortgesetzt. Darnach wird das Gefäss auf das Kohlenfeuer zurück gebracht und sobald es anfängt aufzuwallen,
setzt man 1 Pfund ganz lichten Leinölfirniss, ebenfalls in recht heissem Zustande ganz langsam hinzu. Nach der
Vereinigung desselben mit den übrigen Theilen hebt man das Gedäss vom Feuer, lässt das Ganze abkühlen,
filtrirt diesen fertigen Lack nach voriger Vorschrift auf Glasflaschen, bewahrt sie gut vor Staub und lässt den
Lackfirniss noch einige Zeit an der Sonne destilliren.
Diese Prozedur kann auch dahin abgeändert werden, dass man dem geschmolzenen Bernstein zuerst 1 Pfund
präparirtes Leinöl und nachher 1 ½ Pfund so heiss als möglich unter obigem Verfahren zusetzt.
p. 24 Dritte Vorschrift
barnsteen
1 Pfund
lijnolie geprepareerd
1 Pfund
terpentijnolie
1 – 1 ½ Pfund
Man reibe 1 Pfund ausgewählten Bernstein auf einem harten Reibsteine recht fein zu Pulver, thue denselben in
eine gläserne Retorte, an welche man eine Vorlage anlegt, bringe in einen grossen Topf Sand, stelle dieselbe
hinein, bringe ihn auf nicht zu starkes Kohlenfeuer und bewirke die Schmelzung des Bernsteins; während dieser
Behandlung wird sich das Bernsteinsalz im Halfe der Retorte sammeln, welches man heraus nimmt und an die
Apotheker verkauft. Ist der Bernstein völlig geschmolzen, so giesse man 1 Pfund präparirtes Leinöl oder andern
lichten Leinölfirniss, welcher vorher gut erwärmt wird, mittelst eines Trichters langsam hinzu, lasse das Ganze
einige Zeit sieden, damit der Bernstein sich dut zertheilen und mit dem Firniss vereinigen kann, und giesse
zuletzt 1 bis 1 ½ Pfund unverfälschtes Terpentinöl, ebenfalls in erwärmtem Zustande hinzu. Auch hier kann
zuerst das Terpentinöl und dann der Firniss dem gescholzenen Bernstein beigemischt werden.
p. 25 – 6. Von den fetten Copallackfirnissen.
Erste Vorschrift
copal
1 Pfund
lijnolie
terpentijnolie
1 – 1 ½ Pfund
1 Pfund schönen hellen, durchsichtigen Copal stosse man etwas groblich, bringe ihn in einen neuen gut
glasirten irdenen Topf und lasse ihn bei gelinem Kohlenfeuer und unter österem Umrühren mit einem
hölzernen Spatel langsam schmelzen. Ist der Copal gehörig geschmolzen, so nimmt man den Topf vom Feuer,
giesst ungekochtes, jedoch helles, gebleichtes Leinöl hinzu, doch so heiss als möglich und ganz langsam, am
sichersten durch einen Trichter und rührt während des Zugiessens die Masse fleissig um, damit sich beides gut
vereinigt. Wenn das Zugiessen des kochenden Oeles auf einmal zu stark geschieht, so ist zu befürchten, dass
der Copal im Nu auf einen Klumpen zusammenfährt, wesswegen hierbei sehr vorsichtig zu werke gegangen
werden muss. Ist das Leinöl mit dem Copal gehörig verbunden, so bringt man das Gefäss auf das Feuer zurück,
lässt es wieder erhitzen, hebt es dann ganz ab, lässt die Mischung etwas abkühlen und giesst nach einigen
Minuten ganz langsam und unter fortwährendem Umrühren 1 bis 1 ½ Pfund erwärmtes Terpentinöl hinzu.
Hierbei muss man aber wieder sehr behutsam verfahren, damit der Lack nicht steigt und überläuft. Ist alles
gehörig vermischt, filtrirt man den noch lauwarmen Lack durch dichte Leinwand oder graues Löschpapier in
gläserne Flaschen, welche man verstopft und vor allem Staube verwahrt. Man kann den Firniss auch noch
einige Tage an der Sonne destilliren lassen.
p. 26 Zweite Vorschrift
copal
roosmarijnolie
lijnolie
18-20 Loth
1 ½ Loth
8 Loth
118
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
terpentijnolie
18 Loth
Man zertsosse 18 oder 20 Loth reinen Copal in gröbliche Stücke, thue ihn in einen neuen irdnen Topf, giesse 1
½ Loth Rosmarinöl darüber, vermische den Copal damit und schmelze ihn über gelindem Kohlenfeuer. Durch
das Beimischen wird der Copal etwas erweicht und recht schnell bei mässiger Hitze schmelzen, ohne etwas an
feiner hellen, natürlichen Farbe zu verlieren. Wenn der Copal völlig zergangen ist, werden 8 Loth präparirtes
ganz helle weisses Leinöl, und darnach 18 Loth Terpentinöl, beides in erwärmten Zustande, nach den in den
vorhergehenden Vorshriften angegeben Regeln beigemischt.
p. 26. Dritte Vorschrift
Copal
16 Loth
Terpentijnolie
Lijnolie vernis
16 Loth Copal schmelze man in einem neuen gut glasirten Topfe auf einem mässigen Kohlenfeuer; man lässt
ihn aber nicht gleich ganz zerschmelzen, sondern sobald er anfängt zu zergehen, taucht man mit einem
hölzernen Spatel in die flüssig werdende Masse, bringt was sich angehängt hat, in ein anderes Gefäss und
wiederholt diess so lange, bis der noch zurück bleibende Copal die Farbe verändert und dunkel wird. Man
stosse den erkaltenen reinen Copal wieder in kleine Stücken, bringe ihn in ein reines Gefäss, giesse verdichtetes
Terpentinöl hinzu, bedecke das Gefäss gut und bringe es in gelinde Wärme. Hat sich der Copal völlig aufgelöst,
so bringt man das Ganze auf gelindes Kohlenfeuer, lässt die Mischung einige Male aufwallen und giesst
während dem weissen und gut troknenden Leinölfirniss nach und nach hinzu. Wenn nun das Ganze nochmals
aufgewallt hat, giesst man noch so viel erwärmten Firniss hinzu, als zur gehörigen Consistenz nöthig ist, und hat
sich dies gut vermischt, so hebt man das Gefäss vom Feuer und verfährt ganz so wie in vorhergehenden
Vorschriften.
p. 27 Vierte Vorschrift
terpentijn
2 ½ Loth
copal
10 Loth
terpentijnolie
lijnolie
Ein schöner weisser Copallackfirniss wird leicht auf nachstehende Weise bereitet. Man nimmt 2 ½ Loth
gereinigten Terpentin und 10 Loth schönen weissen Copal, zerstösst diesen in Form grosser Sandkörner und
brinht beides in ein grosses Bierglas. Dieses Glas setzt man in einen Topf, der ongefähr 5 Maas Wasser hält und
auf dessen Boden man einen Strohkrans legt, auf welchen das Glas mit den Ingredienzen gestellt wird. Am
sichersten ist es, man legt auch um das Glas herum Stroh, dass das Glas in die Mitte zu stehen kommt und fest
steht; auch ist es rathsam, dass das Glas 2 Zoll wenigstens über den Topf hervorragt, damit beim Kochen kein
Wasser hinein kommt.
Darnach schüttet man den Topf bis 3 Zoll unter den Rand voll Wasser, setzt den Topf auf einen Dreifuss über
Kohlenfeuer und bewirkt, dass das Wasser zum kochen kommt. Einen zweiten Topf stellt man mit Wasser
daneben und sorgt dafür, dass auch dieses beständig im kochen bleit, damit man das ersetzen kann was in dem
andern Topfe einkocht, der auf dem Dreifuss steht, denn die Wasserhöhe muss immer ziemlich gleich gehalten
werden. Fängt der Copal an sich aufzulösen, so rührt man ihn mit einem eisernen Spatel öfters um, damit der
Terpentin die Auflösung befordern hilft. Hat sich der Copal völlig aufgelöst, dann giesst man ihn im Anfange nur
wenig erwärmtes Terpentinöl hinzu, rührt aber dabei fleissig um. Ist beides so weit vereinigt, dass es wie ein
dicker Syrup erscheint, so mischt man helles trocknendes Leinöl, welches man leicht erwärmt hat, in solcher
Menge bei, dass der Lackfirniss seine gehörige Flüssigkeit erhält, die man dadurch prüft, dass man einige
Tropfen auf ein Stück Glas träufelt und mit dem Finger aus einander streicht. Man lasse das Ganze noch einmal
aufwallen und hat sich die ganze Masse völlig vermischt, so nimmt man das Glas mit einem Tuche aus dem
Wasser und filtrirt die Masse, wenn sie noch lauwarm ist, durch ein reines leinenes Tuch mittelst eines
Trichters in eine gut trockene Glasflasche, welche man gut verstopft und der Sonne aussetzt.
119
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 28 – 7 Von den vermischen fetten Copallack-firnissen
barnsteen
14 Loth
copal
6 Loth
terpentijnolie
lijnolie vernis
Man nehme 14 Loth des besten Bernsteins und ohngefähr 6 Loth Copal von der ersten Sorte, stosse jedes
besonders in einem Mörser zu gröblichen Stücken und bringe den Bernstein in einen hartgebrannten gut
glasirten, neuen, irdenen Topf, welcher 5 bis 6 Nösel hält, giesst etwas Terpentinöl darauf, ohngefähr einen
nicht zu kleinen Esslöffel voll, und schüttelt es mit dem Bernstein recht durcheinander, damit die Stücke alle
gut befeuchtet werden. Man bringe hierauf den Topf auf gleichmässig hitzendes Kohlenfeuer und lasse den
Bernstein, unter öfterem Umrühren, langsam schmelzen. Ist er gehörig erhitzt und fängt zu schmelzen an, so
thut man den Copal hinzu, doch darf er nicht eher und nicht später als zu diesem Zeitpunkte, dazu gethan
werden, damit der Copal mit dem Bernstein zugleich in Fluss kommt. Ist diess geschehen und die Materien
haben sich, unter öfterem Umrühren, während dem Schmelzen gut vereinigt, so hebt man den Topf vom Feuer
ab, rügrt das Ganze mit dem Spatel einige Zeit um, und wenn die meiste Hitze verflogen ist, giesst man
erwärmtes Terpentinöl ganz langsam und nur tropfenweise hinzu, während man immer umrührt, bis die Masse
die Stärke eines dicken Syrups bekommen hat. Nun setzt man den Topf wieder auf das Kohlenfeuer, lässt das
Ganze aufwallen und giesst während dem so viel erhitzten Leinölfirniss dazu, dass der Lack seine gehörige
Starke behält.
p. 29
barnsteen
12 Loth
copal
4 Loth
lijnolie vernis
20 Loth
terpentijnolie
20 Loth
Leichter und besser lässt sich dieser Lackfirniss bereiten, wenn man Bernstein und Copal, welcher jeder für sich
einzeln geschmolzen worden, vom ersten 12, vom zweiten 4 Loth pulverisirt, beides durcheinander mischt und
nach und nach unter 20 Loth Leinölfirniss, den man zum Sieden gebracht hat, mengt. Diese Masse rührt man
richtig durcheinander, und hat sich der Firniss mit den Harzen gut vereinigt, dann giesst man 20 Loth ebenfalls
erhitztes, altes Terpentinöl hinzu, rührt es gut durcheinander und wenn die Masse mehrmals aufgewallt hat,
setzt man, nach obigen Bemerkungen, noch so viel von dem auf diese Art gemischten Pulver hinzu, als rathsam
ist, dass der Lack seine gehörige Flüssigkeit behalte, und füllt dann denselben, wenn er noch lauwarm ist, auf
Glasflaschen, welche man wie gewöhnlich gut verstopft und an die Sonne stellt.
Dieser Lackfirniss lässt sich auf verschiedene Weise verändern, wenn man von beiden genannten Harzen von
jedem die Hälfte, oder zwei Theile Copal und einen Theil Bernstein nimmet, und so umgekehrt. Bei Fertigung
dieser Lackfirisse muss man die Jahreszeit berücksichtigen; denn im Winter setzt man mehr Terpentinöl und im
Sommer mehr Leinölfirniss oder gut gebleichtes Leinöl hinzu, weil bei kalter feuchter Witterung der Firniss sehr
schwer und das Terpentinöl im Sommer zu schnell trocknet.
p. 30 Zweite Vorschrift
copal
16 Loth
sandarak
1 ¾ Loth
lijnolie vernis
10 Loth
terpentijnolie
14 Loth
In einen neuen, gut glasirten, irdenen Topf, zu welchem man einen gut schliessenden Deckel haben muss, thut
man 16 Loth Copal, den man vorher zu erbsengrossen Stücken gestossen hat, und 1 ¾ Loth Sandarach, bringt
das Gefäss über gelindes Kohlenfeuer und ist es so weit gediehen, dass beide Substanzen im gehörigen Flusse
sind, so bringt man 10 Loth erwärmten Leinölfirniss unter fortwährendem Umrühren hinzu, aber so langsam als
möglich, dann 14 Loth Terpentinöl ebenso und auch im heissen Zustande. Ist die ganze Masse gut vermischt, so
wird der nun fertige Lack nach den früher gegebenen Vorschriften filtrirt.
Auf dieselbe Weise kann man einen Bernsteinlack machen, wenn man statt des Copals Bernstein nimmt. In
120
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
diesem Falle kann man auch anstaat Sandarach Elemiharz anwenden und etwas gereinigten Terpentin damit
verschmelzen.
p. 30 – 8 Von den Terpetinöllackfirnissen mit Bernstein.
Erste Vorschrift.
Barnsteen
12 Loth
terpentijnolie
Man nehme 12 Loth hellen Bernstein, thut denselben in kleinen Stückchen in einen neuen gut glasirten irdenen
Topf und giesst dann so viel Terpentinöl darüber, dass es einen Querfinger breit über dem Bernstein steht.
Nachdem es eine Zeitlang gestanden, bringt man es auf gelindes Kohlenfeuer, oder wenn man öfter welchen zu
bereiten hat, richtet man sich eine Röhre ein, unter welcher man Feuer anmachen kann, bringt man es
behutsam in ein anderes Gefäss ab und giesst nochmals, aber ohngefähr einen Fingerhoch mehr, Terpentinöl
über dem Bernstein. Man lässt etwas über einen Fingerhoch einsieden und bringt es dann zu dem schon
abgegossenen Terpentinöl in das andere Gefäss. So verfährt man viermal, ach Beschaffenheit der Umstände
auch mehrmal, je nachdem man den Lackfirniss consistent haben will; denn durch das öftere Ab- und Zugiessen
des Terpentinöls löst sich immer mehr Bernstein ab und vereinigt sich mit dem Terpentinöl. Nach diesem
Verfahren erhitzt man das Abgegossene wieder und filtrirt es dann im lauwarmen Zustand auf ein Glas, welches
man, gut verstopft, an die Sonne bringt, im Winter wohl auch an die Ofenwärme. Je länger diess Verfahren
fortgeführt und je älter dieser Lackfirniss wird, um so mehr gewinnt er an seiner Consistenz. Das im Topfe
Zurückgebliebene kann auf bekannte Weise geschmolzen, mit zwei Theilen Terpentinöl und einem Theil
Leinölfirniss vermischt und zu dunkeln Lackirungen verwendet werden.
p. 31 Zweite Vorschrift.
barnsteen
glas
terpentijnolie
Man nehme recht weissen Bernstein und schmelze ihn in einem neuen gut glasirten Topfe über gelindem
Kohlenfeuer ganz behutsam. Wenn er anfängt zu zerlaufen, nimmt man eine hölzernen Spatel, taucht damit in
den Bernstein, windet den geschmolzenen heraus in ein andere Gefäss und fährt damit so lange fort, bis der
Bernstein die weisse Farbe verliert. Von dem auf diese Art herausgenommenen geschmolzenen Bernsteine
nimmt man, nachdem er kalt geworden ist, 8 Loth, stösst ihn zu Pulver, thut denselben, mit 3 Loth
zerstampften Glas vermischt, in ein reines Gefäss und löst es bei starker Ofenwärme oder in einem Topf mit
Wasser, worein man Stroh legt, über Kohlenfeuer auf. Dieser Lackfirniss bringt einen sehr schönen Glanz
hervor, trocknet sehr schnell und eignet sich auf farbenlosen Gegenstände, welche ihre natürliche Farbe
behalten sollen, sehr gut. Der noch im Topfe zirückgeliebene Bernstein wird zu dunkeln Terpentinöl- oder
Leinöllackfirnissen verwendet.
p. 32 Dritte Vorschrift
barnsteen
16 Loth
lijnolie
8 Loth
menie
2 Loth
terpentijnolie
1 Pfund
Man nimmt Bernstein 16 Loth, gutes gebleichtes Leinöl 8 Loth, Mennige 2 Loth, Terpentinöl 1 Pfund, legt den
gröblich gestossenen Bernstein in einen neuen gut glasirten irdenen Topf, bringt ihn über ein mässiges
Kohlenfeuer und lässt ihn unter fleissigem Umrühren schmelzen. Man macht das Leinöl heiss, giesst es nach
und nach zu, während dem es immer umgerührt werden muss, lässt dann das Ganze sich etwas abkühlen und
bringt das ebenfalls erwärmte terpentinöl unter fortwährendem Umrühren darunter. Das Gefäss bringt man
nun so lange in gelinde gleichmässige Wärme, bis der Bernstein völlig aufgelöst ist. Sobald die Masse abgekühlt
ist, seiht man den Lackfirniss auf bekannte Art in eine Glasflasche, thut die Mennige oder auch etwas mehr
Bleiweiss in Pulverform hinzu und stellt den Firniss wieder etwas warm. Im Anfang schüttelt man den Firniss
öfters um, doch die letzte Zeit muss derselbe ganz ruhig stehen bleiben. Ist der Lackfirniss hell und durchsichtig
121
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
geworden und hat das Leinöl seine Fettigkeit verloren, so wird derselbe mit Vorsicht auf reine trockne
Glasflaschen geseiht. Dieser Lackfirniss ist sehr dauerhaft und hellfarbig.
p. 32 Vierte Vorschrift.
Wierook
8 Loth
terpentijnolie
24 – 30 Loth
Einen ganz ordinären aber brauchbaren Lackfirniss bereitet man sich wie folgt: Man nehme 8 Loth Fichtenharz
(inländisches Weihrauch) und 24 bis 30 Loth Terpentinöl, ihne beides, das Fichtenharz in kleinen Stücken, in
einen neuen irdnen, gut glasirten und geräumigen Topf, bringe denselben auf gelindes Kohlenfeuer und lasse
beides unter regelmässigem Umrühren so lange kochen, bis das Harz vollkommen zergangen ist und sich mit
dem Terpentinöl vereinigt hat. In diesem Fall mindert man die Hitze etwas, nimmt den sich bildenden Schaum
von der Oberfläche weg und lässt dan den Firniss so lange leicht kochen, bis sich kein Schaum mehr bildet und
der Lack ziemlich durchsichtig ist. Darnach hebt man einige Tropfen mit dem Spatel heraus, lässt etwas auf ein
Stükchen Fensterglas träufeln und untersucht die Consistenz der Masse. Ist der Lackfirniss zu dick gekocht, dass
er nicht zu verwenden ist, so giesse man die nöthige Quantität erwärmtes Terpentinöl nach und rühre es gut
durch einander. Im entgegensetzten Falle kann man denselben noch einige Zeit auf dem Feuer stehen lassen.
Hat dieser Lackfirniss seine gehörige Stärke, so lässt man ihn abkühlen und seiht ihn dann auf eine trockene
Glasflasche. Er trocknet zwar nicht sehr schnell, gibt aber einen dauerhaften Anstrich, ziemlichen Glanz und
lässt eine bessere Sorte Lackfirniss schonen und ersparren, indem er auf ordinäre Gegenstände und für dunkele
Farben recht gut zu verwenden ist.
p. 33 – 9. Von den Terpentinölfirnissen mit Copal.
Erste Vorschrift.
copal
1 Loth
terpentijnolie
3 – 4 Loth
Man zerschlage Copal in erbsengrosse Stücke und bringe ihn in einem neuen irdnen und gut glasirten Topfe
über gelindes Kohlenfeuer. Nachdem der Copal völlig zergangen ist, giesse man ganz langsam und unter
fortwährendem Umrühren so viel erhitztes Terpentinöl hinzu, als nöthig ist, um dem Lackfirniss die gehörige
Flüssigkeit zu geben. Man lässt ihn einige Mal aufwallen, entfernt ihn dann wieder vom Feuer und filtrirt ihn,
nachdem er erkaltet ist, auf Glasflaschen, welche man gut verstopft und in die Sonne stellt. In der Regel
rechnet man auf 1 Loth Copal 3 bis 4 Loth Terpentinöl.
Oder man bringt den zerschlagnen Copal in erwähntem Gefässe über gelindes Kohlenfeuer, wartet aber die
Schmelzung nicht ab, sondern taucht einen hölzernen Spatel in dem im Schmelzen begriffenen Copal, windet
den flüssigeren daran heraus und bringt ihn in ein andere reines Gefass. Dieses Eintauchen und Uebertragen
wird so lange fortgesetzt, bis der in dem Topfe befindliche Copal die Farbe ändert. Hierbei lässt man den
abgesonderten Copal nicht erkalten, sondern bringt ihn ebenfals auf das Feuer, und wenn beide Portionen in
gehörig flüssigem Zustande sind, giesse man zu jeder so viel erhitztes Terpentinöl nach und nach hinzu, als die
Consistenz des Lackfirnisses verlangt.
p. 34. Zweite Vorschrift
copal (barnsteenachtig)
4 Loth
terpentijnolie
18 Loth
Man nehme bernsteinartigen Copal in Pulverform 4 Loth, verdichtetes Terpentinöl 18 Loth und bringe letzteres
in einen Kolben mit kurzem Glase und weiter Oeffnung in ein Sand- oder Wasserbad. Wenn es kochend ist,
ohne jedoch zum gehörigen Siedegrade zu kommen, so werfe man so viel von dem Copalpulver in das Oel, als
man zwischen drei Fingern fassen kann, und unterhalte im Kolben mittelst eines hölzernen Stäbchens eine
kreisförmige Bewegung. Ist das Pulver mit dem Oele vermischt, so setze man frische Gaben zu und fahre damit
fort, bis man gewahr wird, dass sich ein nicht zu lösender Bodenfass bildet. Hierauf nimmt man den Kolben aus
dem Bade, lässt den Firniss ruhig stehen, abklären und seiht ihn dann durch Baumwolle.
Mit dem Zusetzen des Copalpulvers muss sehr behutsam verfahren werden und die Operation ist sofort
einzustellen, wenn das Pulver sich nicht auflöst, sondern in Klümphen zu Boden setzt. In letzterem Fall muss
122
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
das zu verwendende Oel in gut verschlossenen Flaschen nochmals der Sonne ausgesetzt werden.
Der Lackfirniss, der aus der Lösung des Copals in Terpentinöl, welches man auf den höchsten Punkt der
Lösungskraft an der Sonnenwarme gebracht hat, bereitet wird, ist sehr fest und glänzend und nimmt die Politur
sehr gut an.
p. 35 Dritte Vorschrift
ccopal afrikaans
1 Pfund
lijnolie gebleekt
2 ½ Pfund
loodsuiker
6 Loth
oude terpentijnolie
4 ½ Pfund
anime
1 Pfund
lijnolie gebleekt
1 ½ pfund
vitriool wit
1 Loth
terpentijnolie
3 ¾ Pfund
1 Pfund unverfälschter afrikanische Copal, 2 ½ Pfund gebleichtes Leinöl, 6 Loth gut trocknet Bleizucker und 4 ½
Pfund alter Terpentinöl werden so lange in einem grossen gut glasirten Topfe gekocht, bis Faden spinnen, wenn
man mit dem Spatel hineintaucht, dann vermengt und heiss durchgeseihet. Alsdann kocht man 1 Pfund feines
Animeharz, 1 ½ Pfund gebleichtes Leinöl, 1 Loth weissen Vitriol und 3 ¾ Pfund Terpentinöl auf gleiche Weise,
seihet sie ebenfalls heiss durch und vermengt diese Masse aufs Genaueste mit dem Copallackfirnisse, Dieser
Lackfirniss trocknet gut, hat aber ebendeswegen weniger Dauer und Festigkeiit als der nach folgender
Vorschrift zubereitete.
p. 35 Vierte Vorschrift
Copal
1 Pfund
lijnolie
2 ½ Pfund
terpentijnolie
3 ½ Pfund
Man schmelze 1 Pfund feinen Copal von der besten Sorte, setze 2 ½ Pfund gebleichtes Leinöl zu, koche beides 4
Stunden lang, bis er spinnend geworden ist, giesst hierauf 3 ½ Pfund Terpentinöl zu, mischt gut unter einander
und seiht den Lackfirniss durch eine neue reine Flasche, in der er vor Staub bewahrt, aufgehoben wird.
p. 35. Fünfte Vorschrift
copal
1 Loth
terpentijnolie
3-4 Loth
Man nehme schönen reinen Copal, zerschlage ihn in nicht zu kleine Stücken und schmelze ihn in einem neuen
irdnen Topfe über gelindem Kohlenfeuer. Hat man den Copal gehörig zum Schmelzen gebracht, dann giesst
man so viel erhitztes Terpentinöl ganz langsam und unter beständigem Umrühren hinzu, als zur gehörigen
Consistenz des Lackfirnisses nöthig ist; af das Loth Copal rechnet man 3 bis 4 Loth Terpentinöl. Die übrige
Verfahrungsart ist wie schon früher erwähnt.
p. 35 Sechste Vorschrift.
copal
4 Loth
Lavendelolie
4 Loth
terpentijnolie
8 loth
Man nehme 4 Loth gepulverten Copal, 4 Loth wesentliches Lavendelöl. 8 Loth Terpentinöl; lasse das Lavendelöl
in einem geeigneten Gefässe warm werden, setze dann dem heiss gewordenen Oele den Copal nach und nach
zu und rühre die Mischung mit einem stabe um. Ist der Copal volkommen zergangen, so giesst man in kurzen
Abfässen das Terpentinöl, ebenfalls erhitzt, unter beständigem Umrühren hinzu. Das Umrühren setzt man aber
so lange fort, bis alles gut untermischt ist. Auch auf diese weise erhält man einen dauerhaften und viel Glanz
gebeuden Lackfirniss.
123
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 36 Siebente Vorschrift
copal
6 Loth
terpentijn
1 ½ Loth
terpentijnolie
8 loth (op 3 loth copal)
Man nimmt Copal 6 Loth, klaren Terpentin 1 ½ Loth, bringt den Copal, gröblich gestossen in einen irdnen,
neuen gut glasirten Topf, häuft ihn auf einander, thut den Terpentin darauf und schliesst das Gefäss fest zu.
Hierauf bringt man es auf Kohlenfeuer, welches man nach und nach erhöht. Ist die Materie wohl geschmolzen,
so giesst man sie am besten auf eine Kupferplatte, lässt sie erkalten und stösst sie nachher wieder zu Pulver.
Von diesem Pulver nimmt man 3 Loth auf 8 Loth Terpentinöl, bringt beides in einen Kolben und rührt die
Mischung so lange über gelindem Kohlenfeuer um, bis alles gut zerschmolzen und der Copal mit dem
Terpentinöl gut vermischt ist.
p. 37 – 10 Von einem Terpentinölfirniss für Tafelwerk (betimmeringen)
anime (2e soort)
8 Pfund
Gummi Anime 2ter Sort
olie geklaard
30 Pfund
geklärtes Oel
loodglit
¼ Pfund
Bleiglätte
zinkvitriool
¼ Pfund
getrockneter Zinkvitriol
loodsuiker
¼ Pfund
getrockneter Bleizucker
terpentijn
55 Pfund
Terpentin
werden gekocht bis sie stark spinnen, dann vermengt und durchgeseiht. Wenn es sich um grössere Quantitäten
handelt, so ist es immer am besten, wenn man die drei Güsse in dem Siedetopfe abkocht.
Diese Firniss eignet sich vorzüglich für Anstreicher und Lackirer: er trocknet im sommer in 2, im Winter in 4
Stunden.
Mahagonifirniss wird entweder mit denselben Quantitäten und nur mit etwas dunklerem Gummi vereitet, oder
man setzt diesem Firnisse etwas Goldgrund zu.
p. 38 – 12 Von einem Terpentinöllackfirniss mit Wachs.
terpentijnolie
1 deel
was
1 deel
Man löst in Terpentinöl fein gleiches Gewicht Wachs auf. Wenn der Firniss für Mahagoniholz oder andere Holz
von dìeser Farbe bestimmt ist, weicht man ein Paar Finer voll Alkannawurzel 48 Stunden lang in 6 Unzen
Terpentinöl ein, seiht die Flüssigkeit durch, setzt 6 Unzen gelbes Wachs zu und rührt von Zeit zu Zeit das
Gemenge um, welches man mit einem Tuchlappen aufträgt, worauf man den überzogenen Theil so lange reibt,
bis er trocken ist. Will man ihn gelb färben, so nimmt man Gelbholz; für Marmor nimmt man blos weisses
Wachs.
p. 38 – Von einem braunen Terpentinöllackfirniss zu welchem verschiedene Materien verwendet werden.
= gekleurd
p. 39 – 14 Von den Weingeistlackfirnissen.
Erste Vorschrift
sandarak
3 ½ Loth
mastix
2 Loth
venetiaanse terpentijn
4 Loth
alcohol
24 Loth
Beenöl (?)
1 ½ Gran
Ein schöner und vortrefflich weisser Lackfirniss wird, wie folgt, bereitet: 3 ½ Loth gut gereinigten Sandarach un
2 Loth feinem Mastix reibt man in trocknem Zustande auf einem Reibsteine recht fein, vermischt dieses mit 4
Loth venetianischen Terpentin, thut es zusammen in ein Glas, giesst 24 Loth Alcohol oder alcoholisirten
Weingeist hierauf und 1 ½ Gran Beenöl. Dann verbindet man das Glas und stellt es an die Sonne oder löst die
Masse bei gelinder Ofenwärme auf.
124
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Dieser Lackfirniss ist sehr glänzend, aber nicht solid, sondern mehr spröde, und ist deshalbe nur auf solche
Gegenstände in Anwendung zu bringen, die wenig in Gebrauch kommen.
p. 40 Zweite Vorschrift
gomlak
4 Loth
sandarak
2 loth
mastix
2 loth
anime
2 ½ loth
wierook wit
4 loth
glas
6 loth
alcohol
48 loth
Man nimmt von dem besten Gummilack 4 Loth, ausgelaugten Sandarach 2 Loth, von recht reinen
Mastixkörnern 2 Loth, Animeharz 2 ½ Loth, weissen Weihrauch 4 Loth, stösst alles fein zu Pulver, bringt es mit
6 Loth gestissenem Glase in Verbindung, thut alles in ein Glas und giesst 48 Loth des besten Weingeistes
darüber. Die Mischung lässt man im Wasserbade ganz allmählig aflösen und seiht sie dann noch lauwarm auf
bekannte Weise in Glasflaschen.
p. 40 Dritte Vorschrift
gomlak
sandarak
mastix
hars (colophonium?)
alcohol
1 loth
2 loth
2 loth
1 loth
24 loth
gomlak
barnsteen
copal
hars
sandarak
3 Loth
2 Loth
2 Loth
2 Loth
1 loth
alcohol 32 loth
Einen festen Weingeistlackfirniss, der den warmen Wasser widersteht, bereitet man sich wie folgt: Man nimmt
hierzu Gummilack 1 Loth, Sandarach 2 Loth, Mastix 2 Loth, weisses trockenes Harz 1 Loth und reinen starken
Alcohol 24 Loth; oder;
Gummilack 3 Loth, Bernstein und Copal von jedem 2 Loth, weisses trockenes Harz 2 Loth, Sandarach 1 Loth und
alcoholisirtem Weingeist 32 Loth. Die festen Harze werden auf schon genugsam angegebene Weise
geschmolzen, in ein reines Gefäss gethan und nach dem Erkalten löst man sie nach voriger Vorschrift auf,
vermengt jedoch das Pulver vorher mit gestossenem Glase und hiesst den Weingeist darüber.
p. 41 Vierte Vorschrift Lackfirniss, der wie Glas glänzt
Sandarak
6 Loth
Kanarienzucker
½ Loth
Kamfer
¼ Loth
venetiaanse terpentijn
¼ Loth
terpentijnolie
1 ¾ loth
alcohol
24 Loth
Man stösst zuerst den Sandarach recht fein, bringt ihn in den Alcohol, welchen man in eine nicht zu kleine
gläserne Flasche gefüllt hat und schüttelt Alles einige Minuten tüchtig durch einander; als dann thut man den
Terpentin hinzu und schüttelt ebenso, hierauf giesst man das Terpentinöl hinzu und schwenkt die Mischung
fünf Minuten um; der Zucker und der Kamfer, welchen man vorher mit ein paar Tropfen Weingeist befeuchtet,
werden gepulvert dazu gethan und das Ganze wird eine Viertelstunde lang geschüttelt, bis sich Alles gut
aufgelöst hat. Dann lässt man die Composition einige Tage oder Wochen gegen allen Staub verwahrt, ruhig
stehen und filtrirt sie nun in eine trockne Glasflasche. Auf diese Art bekommt man einen schönen hellen, nicht
zu spröden und feinen Lackfirniss, der wie Spiegelglas glänzt und nicht reisst.
p. 41 Fünfte Vorschrift – Lackfirniss, den man zu Gegenständen anwenden kann, die mehr im Gebrauch und
Reibungen ausgesetzt sind.
copal
4 Unzen
125
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
mastix
3 Unzen
Sandarach
5 ½ Unzen
terpentijn
3 Unzen
glas
3 Unzen
alcohol
32 Loth
Man nimmt schon einmal geschmolzenen und wieder gepulverten Copal 4 Unzen, gereinigten Mastix 3 Unzen,
Sadarah 5 ½ Unzen, klaren Terpentin 3 Unzen und eben so viel gestossenes Glas. Man stösst die Harze recht
fein, mengt das Glas darunter, bringt alles in eine starke Glasflasche mit kurzem Halse und giesst 32 Loth
Weingeist darüber, setzt die Flasche auf einen Strohkranz in einen irdenen Topf mit Wasser, bringst denselben
auf gelindes Kohlenfeuer und lässt die Masse nach und nach ins kochen kommen, während den die Flasche
öfter herausgenommen und umgeschüttelt werden muss. Ist alles volkommen aufgelöst und es zeigt sich nichts
körniges mehr, so lässt man das Feuer abgehen, die Flasche aber noch in dem Wasser stehen, bis es so ziemlich
lauwarm geworden ist, dan schüttle man den Firniss noch einigemal tüchtig um und filtrirt ihn, nachdem er
erkaltet ist, über Baumwolle in trockene Glasflaschen.
p. 42 Sechste Vorschrift – Verschiedenfarbige Lackfirnisse.
p. 43 Siebente Vorschrift
copal
6 Loth
Sandarak
12 Loth
Mastix
6 Loth
terpentijn
5 Loth
glas
8 Loth
alcohol
64 loth
Nimm gestossenen bernsteinfarbigen Copal, der auf die unten angegebene Weise einmal geschmolzen ist, 6
Loth, Sandarach 12 Loth, Mastix 6 Loth, hellen und reinen Terpentin 5 Loth, gestossenes weisses Glas 8 Loth,
Alcohol 64 Loth. Alle obigen festen Körper müssen fein gepülvert werden, ausser dem Glase, welches
durchgesiebt und von welchem die feinern Theile weggeworfen werden müssen. Man giesst alles in eine mit
Terpentin gefüllte Flasche oder in einen Kolben und stellt diesen in ein mit warmen Wasser gefülltes Gefäss,
welches man später bis zum Siedepunkte erhitzt und so eine oder zwei Stunden lang kochen lässt. Man rührt
die Mischung mit einem Stäbchen von weissem Holze häufig um, indem sonst das Harz durch die Hitze sich zu
einer Masse zusammenballt. Nachdem die Auflösung beinahe vollendet ist, setzt man den Terpentin zu, der
durch eintauchen des Gefässes, in welchem er sich befindet, in siedendes Wasser zerlassen werden muss. Man
unterhält die Hitze noch eine Stunde länger, worauf man den Firniss erkalten lässt. Während dieser Arbeit muss
immer fleissig umgerührt werden.
p. 43 Achte Vorschrift – Firniss für Kutschengestelle
Dieser Firniss dient zum Anrühren der Farben, womit man das Gestell und die Räder kostspieliger Kutschen
zuletzt anstreicht,
p. 44 Firniss für musikalische Instrumente
sandarak
4 Unzen
gomlak
2 Unzen
mastix
2 Unzen
venetiaanse terpentijn
2 unzen
Sandarach in körnern 4 unzen, Gummilack in körnern 2 Unzen, Mastix in körnern 2 Unzen, venetianischen
Terpentin 2 Unzen. Dieser Firniss wird ganz wie die vorgehenden bereitet; er muss durch Papier diltrirt werden.
p. 44 Zehnte Vorschrift – Firniss der Kunstschreiner
gomlak
25 Unzen
mastix
2 unzen
126
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
alcohol
1 Maass
Blonder gummilack 25 Unzen, Mastix in Körnern 2 Unz., Weingeist (o,843 spec. Gew.) 1 Maass. Die Harze
werden in der Kälte in einem Kolben unter öfterem Umrühren aufgelöst; dieser Firniss, welcher dauerhaft und
stark gefärbt ist, dient, um Möbels den Glanz von Mahagoniholz zu geben. Die Kunstschreiner wenden ihn an,
ohne ihn durchzuseihen; er ist immer trübe.
Mit denselben Harzen erhält man, wenn man sie in demselbern Verhältniss in absolutem Alcohol auflöst, einen
Firniss, welcher viel schneller trocknet und von den Buchbindern angewendet wird.
p. 44 Elfte Vorschrift – Farbenloser Firniss
schellak
5 Unzen
alcohol
Quart
kool
10 Unzen
Man löst 5 unzen Schellack in einem Quart rectificirten Weingeist auf und kocht es einige Minuten lang mit 10
Unzen gut gebrannter und frisch gehitzter thierischer Kohle. Wenn etwas von dieser Flüssigkeit abgezogen und
filtrirt wird und noch nicht farbenlos ist, so muss neuerdings solche Kohle zugesetzt werden. Wenn endlich alle
Farbe verschwunden ist, drückt man die Flüssigkeit durch Taffet (Leinen verschlukt zu viel Fieniss) und filtrirt sie
hierauf durch feines Druckpapier. Wenn man das in dem Schellack enthaltene Wachs scheuen sollte, darf man
blos kalt filtriren, wo es nicht schadet, filtrirt man heiss.
p. 45 Zwölfte Vorschrift – Copal Firniss
copal
16 loth
campher
2 loth
alcohol
1 Quart
Copal löst sich bekanntlich sehr langsam in Weingeist auf, die Auflösung desselben in dieser Flüssigkeit lässt
sich sehr beschleunigen, wenn man vorher 2 loth Kamfer in einem Quart Weingeist auflöst und dann den
Copal, 16 Loth auf 1 Quart, in diese Kamfer-Auflösung schüttet und dieselbe in ein mässig warmes Sandbad
setzt.
p. 45 – 15 Von dem italienischen Firniss auf Holz oder Holzpolitur.
Zubereitung und Politur des Holzes
Vor allem müssen die Spuren des Hobels mittelst eines stählernen Schabers weggeschafft werden; statt des
Glaspapiers von verschiedener Schärfe, zur Beseitigung der Spuren des Schabers wird Bimstein und
Kuttelfischbein auf folgende Weise angewendet.
Der Bimstein wird gegen sein Korn nach dem Ende hin durch gesägt und an seiner Oberfläche volkommen
abgerieben.
Hierauf wird das Holz mit rohem Leinöl abgestrichen und der Bimstein mit auf demselben aufgetragenen Oele
so lang im Kreise darauf umhergerieben, bis alle Spuren des Schabeisens verschwunden sind. Das dicke
Gemenge von Oel und Bimsteinpulver wird hierauf mit einem Tuch abgewischt und aufs Neue wieder Oel
aufgetragen, damit man mit dem Kuttelfischbein darüber kommen kann. Diesem Beine wird die harte Rinde,
welche dasselbe an einer Seite bedeckt, sorgfältig abgenommen und der Theil desselben, welcher dasselbe
bedeckte, wird flach abgerieben und so wie der Bimstein geölt angewendet, bis durch ihn alle Spuren
verschwunden sind, die jener noch zurück liess. Das Gemenge von diesem Kuttelfischbein und Oele wird wieder
abgewischt und das Holz endlich mit augestäubtem feinen trockenen Mehle von weich gebrannten Ziegeln
(rothen oder gelben, nach der Farbe des Holzes) polirt.Man reibt nun ununterbrochen mit einem wollenen
Lappen fort und erneut die Anwendung des Pulvers so oft, bis das Holz eine schöne Politur angeommen hat,
und nachdem alle Theilchen des Ziegelstaubes sorgfältig entfernt wurden, ist das Holz zur Aufnahme des
Firnisses bereit.
p. 46 Der Firniss
Dieser Friniss ist, keinen Hauptbestandtheilen nach, dem französischen Firnisse ähnlich; er besteht aus körneroder schellack in Alcohol wie dieser aufgelöst. Um aber der Sprödigkeit desselben abzuhelfen, wird etwas
127
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bienenwachs und Elemi-Gummi zugesetzt.
Wenn das Holz eine dunkele Farbe erhalten soll, so wird etwas vom Gummiharze, Drachenblut genannt,
zugesetzt, um denselben dunkler zu machen.
Anwendung des Firnisses.
Das Firniss wird auf folgende Weise aufgetragen. Man wickelt einen Badeschwamm in mehrere Lagen von
Leinwand, die man aussen mit sehr feiner Leinwand umwickelt, und taucht die Aussenseite in den Firniss.
Mitten in den Friniss trägt man etwas Florentiner-Oel mit dem Finger auf und reibt dann die ganze Oberfläche
des Holzes in Kreisbewegungen. Man braucht vier Tage zu einem Tische und der Firniss wird dann nicht dicker
sein als ein Blatt Papier.
p. 103 Neuntes Kapitel – Vom Poliren
1. Vom Poliren des harten und weichen holzes, sowohl des flachen als des auf der Drehbank gedrehten, des
Elfenbeins, Beins, Horns, Schildpatts, Achats, Messings, Eisens u. Stahls.
Poliren in der Drehbank.
Gute Dreharbeit braucht nicht viel Politur, denn die Schönheit hängt mehr von einem guten und gehörig
geschliffen angewendeten Drehmeisel ab, welcher der Arbeit eine glätterne Oberfläche verschafft und die
Kanten und Vertiefungen reiner ausarbeiter als ein stumpfer Meisel.
In dem ersten Falle ist das ganze Werk beinahe schon polirt, und braucht folglich wenig Politur mehr, welche
vorzüglich bei den Arbeiten der Dilletanten und jener Drechsler nöthig ist, die ihre Meisel nicht gehörig
schleifen und abziehen können.
Eines der ersten Erfordernisse beim Poliren ist Reinlichkeit.
Es muss daher vor dem Poliren sowol die Drehbank von allen Abfällen und von allem Staube gereinigt werden,
als auch die Leinwand, der Flanell, die Bürsten, Pulver und Lacke etc., die man dazu nöthig hat; es darf
durchaus nichts Fremdartiges an denselben angetroffen werden.
Zur grösseren Sicherheit werden in einigen Fällen die Polirpulver durch feines Leinen gebeutelt, so dass man
die feinsten Theilchen derselben erhält. Obschon in den folgenden Abschnitten zu gewissenArbeiten gewisse
Polirpulver empfohlen werden, so können doch auch andere zu dem zwecke benutzt werden, und die Auswahl
ist dem Arbeiter überlassen, der für rauhere Arbeiten, die mehr Poliren fordern, ein gröberes Pulver, und für
feinere, die weniger Politur nöthig haben, ein feineres wählen wird.
p. 104 Weiches Holz zu poliren
Weiches Holz, obschon es beinahe das schwierigste Material ist, kann so glatt gedreht werden, dass es keiner
andern Politur bedarf, als dass man einige feine Späne oder Abfälle desselben an das zu polirende Stück,
während dieses sich dreht, anhält.
Wenn aber die Arbeit rauh ist, muss sie mit Polirpapier glatt gerieben werden, wobei die Richtungen der Hand
immer gewechselt werden, damit keine Ringe oder Furchen in dem Stücke entstehen.
Wenn die Arbeit in der Drehbank durch das Umdrehen der Lade auf die gewöhnliche Weise polirt wird, so
scheint sie glatt; es ist aber die Rauheit nur nach einer Richting hin niedergedrückt, jedoch nicht beseitigt. Man
kann sich hiervon überzuegen, wenn man die Lade in entgegengesetzter Richtung dreht und dann das
Glaspapier anwendet.
Man polirt daher am besten mit einer Doppellade, die sich abwechselnd vorwärts un rückwärts dreht.
p. 104 Mahagoni
Dieses wird mit Bienenwachs, welches in Terpentingeist zur Honigdicke augelöst ist, polirt. Diese Mischung
wird auf einem Stücke Flanell dünn augetragen und dann wieder so viel als möglich mit reinem Flanell davon
abgerieben; denn wenn irgend etwas davon sichtbar darauf zurückbleibt, so wird die Politur klebrig und
unscheinbar,
p. 105 Hartes Holz mit Pulvern zu poliren.
Nachdem das Stück glatt gedreht und mit Polirpapier zugerichtet wurde, nimmt man gelben Tripel und Oel auf
128
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
ein Stück Flanell oder Leinen, dessen man sich ebenso wie des Glaspapiers bedient, wodurch eine schöne glatte
und polirte Oberfläche hervorgedacht wird.
Es ist eine feststehende Regel, dass alle Polirpulver durch die Anwendung derselben, d.h. in dem Verhältnisse
als sie den Körper poliren, auf welchen sie angewendet werden, feiner werden, und folglich demselben einen
höheren Glanz ertheilen. Es ist daher rathsam, nie, wo es nur immer möglich ist, frisches Pulver während der
Operation zuzusetzen, sondern durchaus, so lange die Operation dauert, immer dasselbe zu herbrauchen, da es
desto feiner wird, je länger man es anwendet.
Buchsbaum und andere lichtgefärbte Hölzer dürfen nie mit einem dunkleren Pulver als gelber Trupel, polirt
werden, indem sich das Papier öfters in das Gewebe des Holzes selbst einlegt und dasselbe dunkler macht.
p. 105 Hartes Holz mit holländischen Binsen zu poliren.
Nachdem alle Knoten zuerst weggeschnitten wurden, werden die Binsen in kleine Büschel gebunden und mit
Wasser and dem zu polirenden Gegenstande mit der Hand ununterbrochen gerieben, bis eine glatte und
regelmässige Oberfläche zum Vorschein kommt. Was von den Pulvern gilt, dass sie nämlich während des
Gebrauchs feiner werden, gilt auch von den Binsen. Nachdem man das Reiben so lange fortgesetzt hat, bis die
Binsen alles Vermögen zum Schneiden verloren haben, lässt man das zu polirende Stück und die Binsen trocken
werden, und vollendet dann die Politur mit denselben Binsen aber ohne Wasser.
p. 106 Hartes verziertes oder auf der Kunstdrehbank gedrehtes Holz zu poliren.
Die Politur von allem verzierten Holze, das auf der Kunstbank gedreht wurde, hängt vorzüglich von der
Bearbeitung desselben mit scharfen Instrumenten ab. Wenn die Instrumente scharf waren, so ist keine andere
Politur, als das Abkehren der Spänchen und des Staubes mit einer trocknen harten Bürste nöthig; diese
unbedeutende Reibung ist hinlänglich um demselben die verlangte Politur zu geben.
p. 109 – 2 Vom Poliren von Möbeln
Ein wesentlicher Vortheil der französischen Politur besteht darin, dass sie nich geneigt ist Sprünge und Kratzer
zu bekommen, wie diess beim Firnisse der Fall ist. Sie eignet sich daher hauptsächlich zum Poliren aller feineren
Möbel und ist in dieser Hinsicht allen übrigen Methoden vorzuziehen. Für Tafeltische ist kalt gepresstes Leinöl
für sich allein die beste Politur. Man braucht die Tische nur einige Stunden lang mit hülfe eines weiches Tuches
so lange damit zu reiben, bis sie den gehörigen Glanz bekommen haben, der dann lange erhalten werden kann
und durch heisse Schüffeln und siedendes Wasser weniger Schaden leidet, als diess bei der französischen oder
irgend einer andern Politur der Fall ist. Die gewöhnliche Politur der Tischler besteht aus Wachs, welches mit
Terpentingeist aufgelöst und mit etwas wenigem Harz vermengt wird; sie wird bekanntlich dünn auf das Holz
gestrichen und dann sogleich mit weichen reinen Tüchern eingerieben.
p. 110 Von der deutschen Politur des Holzes.
Nachdem das Holz glatt gehobelt und mit dem Schabeisen zugerichtet wurde, wie bei der französischen Politur,
gibt man ihm den Schliff auf folgende Weise: Man nimmt zwei vorläufig flach geriebene Stücke Bimstein, ölt sie
und reibt sie an einander, bis sie auf ihren Flächen vollkommen gleichförmig eben werden. Hierauf reibt man
mit denselben das Holz erst nach der Länge, dann nach der Quere und zuletzt in spiral- oder in
Kreisbewegungen, wobei man die Kratzen immer wieder wegzuschleifen sucht, die durch die vorhergehende
Führung des Steines entstanden sind, ehe man in der weiteren Arbeit fortfährt. Auf diese Weise wird die
Oberfläche des Holzes volkommen glatt und eben und zur Aufnahme des Firnisses fähig.
Der Firniss wird auf folgende Weise aufgetragen: Man legt einen mit diesem Firniss befeuchteten Schwamm
auf fünf Leinwandlappen, deren Ecken und Kanten man nach innen und aufwärts über dem Schwamm
aufschlägt, so dass diese daselbst als Griff dienen, an welchem man diesen Ballen halten kann. Wenn der Firniss
durch alle diese Lappen durchgeschlagen hat, muss etwas Leinöl in der Mitte des Firnisses angebracht werden.
Die ganze Oberfläche des Gegenstandes, der polirt werden soll, muss auf einmal mit diesem Firniss übergangen
und der Firniss anfangs in geraden sich durchkreuzenden Linien, dann in spiralförmigen oder kreisförmigen
Linien auf dieselbe Weise wie früher bei dem Schliffe augetragen werden, und so oft der Firniss bei dem
Auftragen klebrig zu werden und anzuhängen anfängt, muss aufs neue Oel in die Mitte des Reibers gebracht
129
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
werden. Wenn man vier oder fünf Stücke in Politur zu bekleiden hat, so muss diess bei einem Stücke
zurückkommt, um eine neue Lage Firniss auf dasselbe aufzutragen. Auf diese Weise muss mit gehöriger
Vorsicht und Sorgfalt so lange fortgefahren werden, bis man glaubt, das Firniss genug auf der Oberfläche
aufgetragen ist. Nun wird ein Leinwandlappen weggenommen und die Arbeit mit den vier übrigen fortgesetzt,
aber mit erneuerter Oberfläche, und das Oel wird auf die äussere Oberfläche aufgetragen. Endlich wird auch
diese bei Seite gelegt und die Arbeit nur mit vier Läppchen fortgesetzt, dann mit dreien, hierauf mit zweien und
zuletzt nur mit einem einzigen Leinwandläppchen allein. – Sollte man dem Holze noch eine dauerhaft Politur
geben wollen, so muss obiges Verfahren zwei Tage darauf, nachdem die erste Politur aufgetragen wurde,
wiederholt werden; dann nach dem zweiten Auftragen nach einer Woche, dann nach einem Monat und zuletzt
nach drei Monaten, so dass auf diese Weise allezeit der frühere Firniss vollkommen hart werden kann, ehe man
einen neuen aufträgt. Auf diese Weise kann man bei solcher herrlichen Politur auf Jahre für die Dauer
derselben rechnen, während wir bei der französischen Methode immer das schnelle Abstehen des Firnisses zu
beklagen haben.
p. 112 - 4 Von der weissen Politur für Tischler.
Zur Darstellung der weissen Politur braucht man zunächst zwei Dinge: 1) eine Auflösung von Schellack in
Weingeist, wie man sie gewöhnlich zum Poliren des Holzes anwendet, und 2) Chlorwasser.
Für die Bereitung der ersteren, welche jedem Tischler bekannt ist, ist hier zu bemerken, dass man sich eine
feine, lichte Schellacksorte aussuche und diese dann mit dem fünffachen Gerichte starken Weingeistes
(Alscohol) in mässiger Wärme und unter öfterem Umschütteln auflöse.
Das Chlorwasser bereitet man sich für diesen Zweck und so lange man nicht die besagte Politur im Grossen
darstellt, am vortheilhaftesten dadurch dass man
5 Loth Mennige (rothes Bleioxid) und
2 Loth Kochsalz
in einer gläsernen oder steinzeugenen Reibschale zusmmenreibt und recht innig mit einander vermengt, dann
nach und nach 4 Pfund reines Brunnenwasser zusetzt, und das Ganze in eine gläserne Flasche, welche
ohngefähr 6 – 7 Pfund Wasser fassen kann, bringt. Man spült nämlich hierbei das rothe Pulver aus der
Reibschale allmählich mittelst des Wassers in die Flasche hinüber.
Dieser roth gefärbten trüben Flüssigkeit setzt man tropfenweise oder nur in einem sehr dünnen Strahle 2 ½
Loth concentrirte Schwefelsäure (Vitriolöl) zu.
Man kann mit dem Eintröpfeln der Säure auf einige Male absetzen und die ganze Flüssigkeit, nachdem man den
Kork auf die Flasche gesetzt hat, gut durch einander schütteln, was auch öfters noch geschehen muss, nachdem
die Säure vollständig zugesetzt ist. Nach wenigen Stunden wird man bemerken, dass der Bodenfass, welcher
sich immer schnell aus der Flüssigkeit absetzt, seine Farbe verändert und nach und nach weiss wird. In dem
Masse, als dieser weiss wird, nimmt die darüber stehende Flüssigkeit an Chlor zu, was man bei vorsichtigem
Riechen leicht erkennen kann. Sobald der Bodensatz nur ganz oder wenigstens grösstentheils weiss ist, was in
24 Stunden geschehen sein kann, wenn man mit dem Aufschütteln nicht zu säumig war, so ist das Chlorwasser
fertig, welches man in wohlverstopften Flaschen an einem kühlen und dunklen Orte aufbewahren kann, oder
zum Bleichen vollkommen klar in ein Cylinderglas oder in einen Topf abgiesst.
Will man den Schellack dadurch bleichen, so erwärmt man die oben erwähnte geistige Auflösung in einer
Quantität von ½ Maass auf einem warmen Stubenofen oder im warmen Sande bis 34 – 36 Reaumur, was man
bei einiger Uebung schon mit der Hand bestimmen kann.
Das Gefäss mit der gehörig erwärmten Schellackauflösung nimmt man hierauf in die rechte Hand und giesst
jene in einem fadenförmigen Strahle ganz langsam in das Chorwasser im Topfe, welches zwei Maass betragen
darf, während man in der linken Hand einen zugeschnittenen Holzspan oder ein Glasstäbchen hält und damit
das Chlorwasser so schnell als möglich umrührt, bis die ganze Quantität der Schellackauflösung eingetragen ist.
Hierauf wird der Topf zugedeckt und das Ganze bleibt 3 stunden ruhig stehen, wobei sich der gebleichte
Schellack in Gestalt eines gröblichen Pulvers absetzt. Nach dieser Zeit schüttet man das Ganze auf ein
ausgespanntes reines Leinentuch, lässt die Flüssigkeit ablaufen und wäscht den gebleichten Schellack noch
einige Male auf dem Seihtuhe mit reinem Wasser ab, damit ervon allem Chlor befreit wird; man lässt ihn dann
130
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
an der Luft, womöglich an der Sonne, ja nicht am erwärmten Ofen, trocknen.
Hat man sehr starken Weingeist (Alcohol), so darf man das völlige Asutrocknen nicht abwarten, sondern kann
dann den noch etwas feuchten weissen Schellack, welchen man nur zwischen Druckpapier abgetrocknet hat,
sogleich darin auflösen, was wieder eben so geschieht, wie bei der Herstellung der gewöhnlichen
Tischlerpolitur.
Die weisse Politur, welche auf diese Weise dargestellt worden ist, bringt auf dem Holze einen schönen,
dauerhaften, spiegelartig glänzenden Ueberzug hervor, der vollkommen durchsichtig ist, so dass die Fasern des
Holzes deutlich darunter zu erkennen sind.
Man kann diesen gebleichten Schellack auch zu farblosen, härteren Firnissen gebrauchen, wenn man ihm
Mastix und Sandarach zusetzt, wozu folgende Formeln dienen können
Schellak
mastix
alcohol
4 delen
1 deel
30 delen
Schellak
sandarak
mastix
alcohol
4 delen
2 delen
1 deel
30 delen
Schellak
sandarak
venetiaanse terpentijn
alcohol
4 delen
1 deel
½ deel
25 delen
Schellak
sandarak
mastix
alcohol
4 delen
4 delen
2 delen
40 delen
Je mehr man Sandarach nimmt, desto härter wird der Firniss. – Mastix und Sandarach werden fein gepulvert
und mit etwas Glaspulver vermengt.
131
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Nosban, M. Manuel du Menuisier (Manuels – Roret). Parijs 1843
Met dank aan Helbertijn Krudop.
Chapitre III
p.253-269, Nosban.
§1: Manière de polir le bois:
Hout polijsten om sporen van schaven en tandschaaf weg te nemen met schraapstaal.
Daarna met tripoli (tripel) en pierre ponce (puimsteen), afkomstig uit Campo-Bianco, dichtbij de haven Lipari of
uit de Puy-de-Dôme: puimsteen liefst zo egaal mogelijk van structuur, zonder verhardingen en vermalen tot
zeer fijn poeder.
Vroeger ook roggehuid gebruikt, chien de mer; was vrij kostbaar. Nu bijna overal vervangen door papier de
verre. Schaafstro (prêle) of queue du cheval (paardestaart); mooiste is prêle des marais of equisetum palustre.
Na het voorbereidend polijsten hout wrijven met glaspapier met goede olijfolie (p.255) en verder polijsten met
glaspapier (fijne variant). Puimsteenpoeder (kan ook als brokje gebruikt worden, zie p.257) op doekje en met
beetje olie, poetsen. Rest nog het hout te impregneren met olie: toile zakje vastgeknepen, vol van tripel. Zakje
licht op oppervlak slaan zodat het net wat poeder doorlaat [net als puimen tijdens het politoeren]. Vervolgens
wrijven met slap papiertje.
Doorgaan, en papiertje en tripel regelmatig vervangen tot alle olie is geabsorbeerd. Met fijn linnen
schoonmaken tot er geen matière étrangère meer op het houtoppervlak zit. Als olie niet goed genoeg
verwijderd zal deze later uitzweten door het vernis en pockets vormen, wat niet wenselijk is (p.256). Pockets
te verwijderen met dot van linnen, gedoopt in water en bepoederd met heel fijn puimsteen, of nog beter, met
een heldere bouillie wrijven van tripel in essence de terpentine (térébenthine): dit kan echter wel de glans van
het vernis aantasten.
Recept drogende olie:
lijnolie
liter
loodglit
13 onces
zinksulfaat
6 onces
Zowel olijfolie als lijnolie te gebruiken: drogende olie (l’huile est rendue siccative) gemaakt door te koken avec
397 gram (13 onces) de litharge en poudre ((lood)glit, lythargyrum) en 198 gram (6 onces ½) zinksulfaat per
vloeibare liter/per liter vloeistof. Tegen de kook aan houden tot zich een velletje (pellicule) vormt; vervolgens
heldere deel scheiden/afgieten van bezinksel.
Lijnolie ook te koken met térébenthine de Venise, niet te verwarren met térébenthine dat men hieruit
destilleert. Wordt rood gekleurd om bijvoorbeeld mahonie of Merisier (boskers) te kleuren/vernissen.: als men
een kleur wenst, wordt er Orcanette aan toegevoegd tijdens het koken.
Om vloeistof juist te ontkleuren, kan men een beetje charbon animal aan toevoegen of zelfs een stukje
verbrand brood.
Kan ook polijsten met puimsteen met water in plaats van olie: met name bij lichte houtsoorten waarbij men de
kleur niet verder wil verzadigen of verdonkeren is dat een goed idee. Men moet het gebruik van olie ook
vermijden op hars-houdende houtsoorten (bois résineux).
Polijsten kan ook soms met een vijl die gemonteerd is op een blok(schaaf?) voor kruisdradig hout, (p.257).
Profielen zijn lastig te polijsten op deze manier. Wel kan men van zacht hout een soort contramal snijden en
die als tampon/dot gebruiken.
132
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Recept Duitse methode: schellakvernis:
shellak
1 deel
alcohol
2 delen
Vernis: une portion de laque en table reduisant en poudre (schellak?), van beste kwaliteit(dwz meest
transparante); in wijngeest (esprit de vin). Toevoegen in retorte (=?) met dubbele hoeveelheid alcohol en tot
ongeveer 50 graden verhitten. Elke drie uur roeren, tot de juiste dikte bereikt is. Is vrij onopmerkelijke vernis,
maar bereid zonder terpentijn, wat nog wel eens kan leiden tot barstjes of plakkerig vernis.
Aangebracht met een dot van fijn linnen in meerdere lagen (tot wel 4). Nawrijven met een in olijfolie en tripel
gedrenkte linnen dot tot de gewenste glans bereikt. Op niet vlakke stukjes met een kwast aanbrengen. Nadeel
van dit vernis is dat het kan nadonkeren; maar wel te gebruiken op mahonie, noten en kersen. Voor lichter
hout kan men beter gomme copale (kopal) in plaats van laque (schellak) gebruiken in alcohol, soms met beetje
ether of kamfer toegevoegd.
Sommige Weense producenten lossen hun kopal op door deze bloot te stellen aan alcoholdampen (en
l’exposant à la vapeur d’alcool), zonder daarbij gebruik te maken van térébenthine.
Dit vernis trekt heel mooi in de nerf: soms helpt het om het nog verder na te wrijven met linnen.
§2: Manière d’appliquer les vernis: Aanbrengen van het vernis:
Kan op verschillende manieren, afhankelijk van de aard van het vernis.
Kan met penseel (bijv. dassenhaar), maar lastig om egaal te krijgen: beter een spons te gebruiken. Een hele
fijne spons, gewassen in water, vervolgens in térébenthine om water eruit te halen: uitknijpen, drenken in
vernis, uitknijpen tot bijna leeg, levendig wrijven (polir vivement) over oppervlak, ervoor oppassend dat men
nergens twee keer over hetzelfde oppervlak gaat; dit om strepen te voorkomen en te zorgen dat het vernis
overal even dik is aangebracht. De spons luchtvrij of afgesloten bewaren, zodat deze niet uitdroogt.
Ander helder vernis recept:
alcohol
16 onces
mastix
3 onces
sandarak
1 ½ once
schellak
1 once
glas
2 onces
Harsen au-bain-marie smelten in de esprit de vin (=wijngeest, ethylalcohol, spiritus). Fles waarin je dit doet
e
voor niet meer dan 1/3 vullen, dus groot, om te voorkomen dat het overkookt en brand veroorzaakt. Nosban
raadt aan om glas toe te voegen aan de harsen alvorens ze toe te voegen aan de alcohol, zodat ze niet gaan
klonteren of op bodem van glas vast komen te zitten: dit maakt ook het roeren makkelijker. Enkele dagen laten
rusten. Als nog beetje troebel, filteren door stukje katoen. Of, door trechter gieten: op bodem van trechter (op
fles) een stukje katoen en over het gaatje een rond stukje lood met gaatjes. Eventueel herhalen.
Aanbrengen van het vernis:
Breng vier druppels aan op een chiffon van oude tricot of opgevouwen stukje wol, waarover of waaromheen
wit linnen gespannen/gevouwen; als een dot. Te weinig vernis komt niet naar buiten, te veel geeft
opeenhopingen. Dikke druppel olijfolie midden op de dot en zacht wrijven; niet twee keer over zelfde plek.
Deze olie moet vergelijkbaar zijn met olie die reeds gebruikt is om de porie te vullen. Olie zorgt tevens voor
mooi aanbrengen bij gebrek aan terpentine en maakt vernis minder kwetsbaar en krasvaster. Voor
opeenvolgende lagen steeds iets minder olie gebruiken. Maar moet bij eerste laag al glimmen. Met vinger
kijken of vernis al beetje droogt; blijkbaar moet je dus wrijven tot het droog is?
Elke keer dat je er overheen gaat dus iets minder olie gebruiken. Laatste keer met de dot gebruik je een
mengsel van olie en esprit-de-vin of alcohol om de vloeibaarheid te verhogen en om strepen in de laatste lagen
te voorkomen: geeft een poli brillant, een hoogglanzende afwerking. Laatste laag gebruik je alleen dit mengsel,
zonder vernis. Lastig maar geeft mooiste resultaat. Op profiellijstjes met penseel ipv dot.
133
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
§3: Des vernis et autres substances analogues:
Oftewel; andere vernissen (variaties op vorige recept).
#1. Alcohol Vernis a l’alcool très-siccatif:
alcohol
10 delen
mastix
2 delen
sandarak
1 deel
venetiaanse terpentijn
1 deel
#2. Alcohol Vernis pour les bois de couleur foncée:
alcohol
30 delen
korrellak
2 delen
sandarak
4 delen
mastix
1 deel
benzoe
1 deel
venetiaanse terpentijn
2 delen
#3. Alcohol Vernis pour les objets exposés au frottement:
copal
3 delen (liquefié)
sandarak
6 delen
mastix
5 delen
glas
4 delen
terpentijn
2 ½ deel
alcohol
32 delen
#4. Vernis blanc au copal: en verschillende variaties daarop:
Copal-olie in rozemarijnolie (vluchtige olie??): (p.262)
Op aanraden van M. LeNormand; rozemarijnolie (l’huile essentielle de romarin) gieten over stukjes hars/kopal;
vervolgens gebruik je alleen de stukjes die zacht worden. Deze brokjes vermaal je tot een fijn poeder: in
aardewerken vat of beker doen; laag van 1 vinger dik. Evenveel (ook 1 vinger dik) rozemarijnolie overheen,
roeren met glazen buisje tot dikke egale vloeistof: alcohol toevoegen, niet meer dan 4 druppels tegelijk, terwijl
je de beker schuin houdt en beetje ronddraait zodat het zich gelijk verdeelt. Doorgaan tot gewenste dikte
bereikt is; assez liquide.
Vernis de copal et de gomme laque, par M.Berzélius: (p.262)
Volgens Nosban zijn kopal vernissen de mooiste vernissen die er zijn. Het volgende recept geeft een makkelijke
manier om de kopal op te lossen in de alcohol, wat nog wel eens problemen kan geven.
Kopal in poeder grossière, in delen vloeibare caustische ammonnia/ammonia caustique toevoegen, tot het niet
meer zwelt en verandert in een heldere gelatineuze massa die in zijn geheel oplosbaar is in alcohol. De massa
verwarmen tot 35º en in kleine delen (van 0,8..?) alcohol toevoegen, die een temperatuur heeft van ongeveer
5º; het mengsel bewegen/roeren na elke toevoeging. Als het geheel goed gemengd is kan men de volgende
portie toevoegen. Op een klein bezinksel na, moet dit vernis geheel kleurloos en zo helder als water worden.
Het gomme laque vernis (p.263) krijgt men door de gomme laque te koken met een oplossing un peu
concentrée de sous-carbonate de potasse. Geeft een mengsel van gomme laque, unie à la partie caustique de
l’alcali et du carbonate de potasse. *Hierna wordt beschreven hoe men dit mengsel moet ‘wassen’ of zuiveren;
hoe dit precies moet was me echter niet geheel duidelijk (?)].
Dit precipitate is geheel oplosbaar in water van 50º; als men het laat verdampen geeft het een masse pellucide/
een doorzichtige massa, gelijkend op de hars/gomme zelf, die niet meer in water oplosbaar is. Dit vernis moet
134
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
warm aangebracht worden; het geeft een mooi en bovendien watervast vernis, dat mooi glad en gepolijst te
krijgen is.
Kopal-alcohol vernis: Tips om kopal makkelijker op te lossen:
Moyens de dissoudre le copal plus aisément qu’on ne le fait, en ajoutant du camphre à l’esprit-de-vin.
Kamfer/ camphre
28 gram (7 gros) oplossen in
Alcohol
un litre 9 (?); in ronde glazen beker/vaas doen
Copal
224 gram (7 onces 3 gros) toevoegen in kleine brokjes
Verhitten op een bain de sable (verhit zand) of au bain marie: de temperatuur controleren door de belletjes te
tellen, oftewel de tijd die ze nodig hebben om door hele mengsel het oppervlak te bereiken. [??] Dit (warme)
mengsel kan meer kopal opnemen dan als je het koud zou proberen op te lossen. Mengsel laten bezinken en
heldere oplossing afgieten; de rest bewaren voor een volgende keer.
Olie vernis - Recept: (Engels?) Vernis pour meubles:
Recept van ‘Un ébéniste anglais’; geeft un espèce d’émail bestand tegen schuren of wrijven (le frottement),
kokend water, vetten en zelfs zwakke zuren.
Lijnolie
une quarte, exprimée à froid.
Sence de térébenthine
un huitième de quarte.
Lijnolie verwarmen, maar niet koken, 10 minuten. Door stuk flanel halen. Voeg de sence de térébenthine toe.
Dit vernis aanbrengen met een fijn linnen doekje. Tussendoor geheel laten drogen en met water afnemen om
alle stof te verwijderen. Dit vernis dient in veel lagen opgebracht te worden, maar daarna is het niet meer
nodig om het nog te polijsten, hoewel het een spiegelachtige glans krijgt.
IJzervijlsel vernis/zuur - Recept: Vernis à la limaille de fer:
Deze komt uit Journal des Ateliers l’article ébénisterie, tour (zie boven); ingezonden brief uit dat tijdschrift:
Le mode d’obtention des acides colorants dans votre Art du Tourneur, gebruikmakend van een oxide (ou
seulement un protoxide) is een methode die problemen kan geven. Auteur heeft een simpeler procedé
ontwikkeld, met een ijzernitraat of liever een pér....?.. [is slecht leesbaar] de fer en dissolution, van een
olieachtige consistentie (de consistance oléagineuse), namelijk limaille de fer of ijzervijlsel in salpeterzuur (nitric
acid of eau-forte) meer of minder geconcentreerd; dit kan nog verdund worden met water.
Kleine fiole de médecine, daarin nitric acid, daarin à froid une quart (?) van deze hoeveelheid aan ijzervijlsel
toevoegen, beetje bij beetje tot al het metaal is opgelost. Dit werk kun je het beste buiten doen aangezien de
dampen schadelijk zijn. Deze oplossing geeft een zeer sterk gekleurd (welke kleur?) zuur. Kunt opnieuw
ijzervijlsel toevoegen tot oplossing cléagineuse (???). Met een penseel aanbrengen op hout; is een beetje als
vernis en “is tevens meer dan een vernis”. Laat houtnerf en tekening mooier uitkomen; auteur maakt vaak
geen gebruik meer van een vernis na het aanbrengen van dit zuur. Zou wellicht nog kunnen polijsten na afloop.
#5. Barnsteen-olie Recept: Vernis dont la dureté est telle, qu’il resiste à l’eau bouillante: (p.265)
Lijnolie
734 grammes (1 livre et demie) + 61 grammes, zie smelten barnsteen
Barnsteen
489 grammes (1 livre) --> ambre jaune = barnsteen
Lythargyrum
152 grammes (5 onces), pulverisée = loodglit of glit
Loodwit
152 grammes (5 onces), pulverisée
Menie
152 grammes (5 onces), pulverisé
Knoflooktenen
8 tot 9 stuks
Lijnolie koken in een koperen pot (niet vertind koper); in een klein zakje het glit, loodwit en menie erin hangen,
ervoor zorgend dat dit zakje de bodem van de pot niet raakt. Laten koken tot de olie een bruinige kleur
aanneemt: zakje er uit halen. Knoflookteen er in; aan de kook houden. Tot 7 of 8 keer de knoflookteen
vernieuwen.
De barnsteen pas toevoegen aan de olie nadat deze op de volgende wijze gesmolten is: barnsteen (ambre
jaune) met 61 grammes (2 onces) lijnolie boven een hoog vuur verwarmen: als geheel gemengd of opgelost, bij
135
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
de reeds geprepareerde olie (zie hierboven) gieten. Goed roeren, 2-3 minuten laten doorkoken: zeven/filteren.
Al deze vernissen (tenzij anders aangegeven? Dat wil zeggen met linnen doekje of dot) aanbrengen met een
penseel of spons.
#6. Was afwerking en het polijsten van was (p.265)
Reeds besproken vernissen kunnen strepen (door wijze van aanbrengen) en barstjes vertonen. Daarom geeft
men soms de voorkeur aan was, zeker voor simpeler meubels, want is makkelijk aan te brengen.
Meubel wrijven met was en uitsmeren/opwrijven met een kurk (liège). Teveel aan was afnemen met een
schraapstaal waarvan de hoekjes zijn afgerond. Daarna nog een keer wrijven met een doek of serge
(keperbinding); wrijven tot oppervlak glanst. Altijd weer op te wrijven met wollen doek voor hernieuwde glans.
Maar kleur wordt iets donkerder en houtnerf/tekening komt niet zo mooi uit als met een vernis.
#7. Encaustiek: (p.266):
M. Ernest Goyon, enkele jaren terug een patent verkregen, omdat hij eindelijk een vernis had uitgevonden dat
kon evenaren met de mooiste vernissen (even mooi), met was (even makkelijk aan te brengen) en dat geen
strepen trekt of barst. Maar vaak nagemaakt en duur verkocht, terwijl je de pasta ook zelf kunt maken:
Was
61 grammes (2 onces)
Goyon gebruikt gele was, maar blanke misschien nog wel beter.
Essence de thérébenthine
122 grammes (4 onces)
De was smelten tot hij vloeibaar is en van het vuur halen; terpentijn essence toevoegen, goed roeren tot het
geheel is afgekoeld: krijg je een dikke bouillie. Als men wenst de was rood te kleuren kan men orcanette
toevoegen aan de terpentijn; wel dient men de was te zeven voor gebruik. Een beetje van deze pasta op een
chiffon doen, hiermee over het meubel wrijven, en zoveel mogelijk uitpoetsen. Daarna met borstel en een
stukje serge nawrijven tot een zeer glanzend oppervlak is bereikt. Terpentijn doet de was goed oplossen en
verdampt vrij snel waardoor je een zeer egale en vrij dunne laag was overhoudt. Deze methode ook al te
vinden bij M. Tingry en dans le Manuel du Pé..? en bâtiments, onderdeel van de Encyclopédie-Roret.
Recept: Duitse manier van hout polijsten: (p.268)
gomme laque
1 deel, in poedervorm, gezuiverd
Alcohol
2 delen, rectifié
Olijfolie voor aanbrengen - zie hieronder
Nosban schrijft dat hij onder de indruk is van Duitse gepolijste meubels, van vaak opvallend ‘simpele’
houtsoorten zoals sapin, frêne en bouleau die doorgaans minder geschikt geacht worden voor mooi gepolijste
afwerkingen; men gebruikt daar zogenaamd Weens vernis, vernis de Vienne. Hiervoor maakt men gebruik van
het fijnste poeder van schellak - laque en écaille - dat men kan krijgen. Dit is niet altijd even makkelijk
aangezien laque van chermes lacca altijd wat onzuiverheden bevat; neem daarom de helderst mogelijke soort.
De alcohol en gomme laque (schellak) mengen en verhitten tot ongeveer 50º C terwijl men de hele tijd goed
roert. Hoewel dit een niet erg bijzonder vernis geeft, is het door de afwezigheid van terpentine of andere
bestanddelen wel weer een opvallend vernis.
Aanbrengen met fijn stukje linnen waar men dotje of bol van maakt. Mengsel van 1 deel vernis en 1 deel
olijfolie: daar de linnen dot eerst in drenken. Met deze dot wrijft men vervolgens stevig, en altijd met de nerf
mee (dans le sens des fibres ligneuses). Hiermee gaat men door tot alles bedekt is met een lichte laag vernis.
Breng ongeveer vier lagen aan en laat ze goed drogen. Als het vernis goed uitgehard en gedroogd is kan men
het oppervlak polijsten om de gewenste luster te bereiken.
Dit vernis is ook aan te brengen met een penseel, maar dan is het wellicht nodig wat meer alcohol toe te
voegen.
Het polijsten doet men als volgt: doop een stukje linnen in een mengsel van olijfolie en tripel poeder, wrijf
hiermee krachtig over het hout wrijven tot de gewenste glans bereikt is. Wrijf het vervolgens nog na met een
stuk heel fijn linnen of met een fijn leertje (peau).Het enige nadeel van dit vernis is dat het een beetje
136
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
nadonkert (p.270) of het hout verdonkert, maar wel heel geschikt dus voor mahonie, noten en kersen. En
droogt behoorlijk snel, dus met zorg aanbrengen.
Recept: Duitse manier om lichte houtsoorten te vernissen: (p.270)
Voor lichte houtsoorten en om deze een heldere kleur te geven; zeer geschikt voor houtsoorten als fraxinus
excelsior, pinus picea abies, betula alnus, pyrus communus, en citroenhout uit China (?). Wordt op zelfde
manier gemaakt als recept hierboven beschreven (p.268-269), alleen gebruikt men hier gomme copale in plaats
van gomme laque, waardoor een lichter/kleurloos vernis verkregen wordt. Soms ook nog een heel klein beetje
kamfer en/of ether aan toegevoegd. Sommige Weense ouvriers lossen de kopal op in alcohol vapeurs (alcohol
dampen) in plaats van in vloeibare alcohol.Ook nawrijven met fijne doek.
NB van de auteur: verschil met de Duitsers is dat ze het hout zo doordrenken/verzadigen met het vernis dat
helemaal in de porie trekt, dat het bijna niet kán barsten/craqueleren.
137
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Sheraton, Th. The cabinet dictionary. 1803, repr. New York, 1970.
Met dank aan Diederik Kits Nieuwenkamp
p. 324
Varnish
Vernis: Een heldere transparante vloeistof die in staat is om zonder verlies van transparantie uit te
harden.
Een vernis voor kleine dozen, etc.:
2 ounces 'gum of mastic' (masticlak) en 8 ounces sandarac oplossen in een quart 'rectified spirits of
wine' (alcohol, gedestileerd) waarna 4 ounces Venetiaanse terpentijn toegevoegd wordt.
Een andere vernis; voor groter werk:
Los op in een quart 'spirits of wine' (alcohol) 8 ounces sandarak, 2 ounces 'seed lack' (Bolderik,
Agrostemma githago?), 4 ounces 'rosin' (hars). Voeg dan 6 ounces Venetiaanse terpentijn toe.
Continu roeren tot het opgelost is. Als het gewenst is om een rode vernis te krijgen voor de kleuring
van mahonie zonder witte lijnen of 'delicate cross bands' (woelige nerf) voeg dan meer 'seed lack'
toe. En neem dan drakenbloed en alkanetwortel waarop 4 ounces alcohol gegoten is totdat de kleur
geëxtraheerd is. Filter de vloeistof in een doek en mix dat met de opgeloste sandarac met 'seed lack'.
Pure terpentinevernis voor het bedekken van delicate oppervlakken dient zorgvuldig te worden
uitgevoerd omdat elke vorm van stof en vuil de transparantie en glans vermindert. De beste sandarac
en kleuren dienen te worden gebruikt. Doe een willekeurige hoeveelheid sandarac in een fles of vat
en giet zoveel alcohol erbij dat de sandarac net onder staat. Schudden totdat het opgelost is. Voeg
dan evenveel 'white resin' als Venetiaanse terpentijn toe en schud het opnieuw. Nadat het even
gerust heeft is het klaar voor gebruik. Let erop de fles voor gebruik niet te schudden en alleen het
bovenste te gebruiken. Er wordt ook wel aangeraden om het mengsel te verwarmen in water of
zand. Gebruik hiervoor een aarden kruik en gebruik de hierboven genoemde ingrediënten en 3/4 van
de alcohol, sluit de kruik en verwarm het totdat alles is opgelost.
Copalvernis is samengesteld uit lijnzaadolie en copalhars. Het wordt veel toegepast in verf en voor de
schilderkunst. Neem 16 ounces copal en laat het smelten op een zacht vuur. Voeg dan 8 ounces
gebleekt lijnzaadolie toe en roer het met een houten spatel. Haal het van het vuur, laat het
voldoende afkoelen omdat het kan ontbranden als de 16 ounces van de beste terpentijn toegevoegd
wordt. Het kan vervolgens voor gebruik naar wens verdund worden met alcohol. Er kan nog
opgemerkt worden dat het op mahogany zeer dun opgebracht dient te worden omdat het anders
moeilijk droog te krijgen is. Om de droogtijd te verkorten kan een portie 'black rosin' in gesmolten
worden. Het zal dan, als het niet te sterk verdund is met alcohol snel drogen.
Mastic vernis
'Mastic or mastich' is een transparante hars van de 'lantise-tree'. Voeg 12 ounces van goede mastic
korrels in 'one quart' terpentijn. Verwarm het zeer voorzichtig tot alles is opgelost. Het veiligst is het
om het in een geglazuurde aardewerken pot in kokend water te verwarmen. Boven het vuur
verwarmd, houd dan natte doeken bij de hand om de warmte te temperen. Deze vernis is geschikt
voor schilderijen.
138
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Terpentijnvernis kan gemaakt worden volgens het onderstaande recept:
Neem een pound gewone terpentijn, 'a quarter of a pound' 'black rosin' en een beetje drogende olie.
Los dit op boven een zacht vuur. Als het aan het afkoelen is druppel dan de terpentijnolie erin om te
testen of het geen vlam vat. Zoniet voeg dan rustig de terpentijnolie toe waarbij het, als het in
kokend water verwarmd wordt, goed vermengt zonder gevaar.
Een zwarte vernis
Neem 3 ounces asphaltum, 2 ounces 'black rosin', 12 ounces amber en smelt deze bestanddelen.
Voeg dan 6 ounces drogende olie en verwarm het mengsel zacht. Voeg dan uiteindelijk 12 ounces
terpentijn toe zoals eerder beschreven. Deze en andere beschreven vernis dienen gezeefd te worden
met behulp van doeken en gesloten bewaard te worden. Bij het vernissen dient elk oppervlak van het
te polijsten werk goed geslepen en “perfectly true” te zijn. 'Then give to the top' (onderlaag) een
copalvernis om te voorkomen dat de alcoholvernis gaat craqueleren. Breng dan drie lagen van de
witte, harde alcoholvernis aan en polijst de 'ground' als het voldoende droog is. Hierna zullen nog
vier lagen aangebracht dienen te worden. 1 laag per dag anders zal het lang duren voordat het
voldoende uitgehard is om gepolijst te kunnen worden. Als het voldoende uitgehard is kan het
gepolijst worden met een lap met puimsteen en water. Herhaal dit een dag erna met tripoli. Weer
een dag later neem 'a rotten stoue' (of stone?) met water en neem af met olie en meel. Enkel
meubelwerk kan een kortere procedure ondergaan door maar drie of vier lagen op te brengen
waarna het niet gepolijst wordt waardoor een fijne dunne laag (zijdeglans?) vernis verkregen wordt.
p. 277
Oil
Van dit nuttige bestanddeel zijn verschillende soorten. Het wordt verkregen uit verschillende
natuurlijke, dierlijke en plantaardige bronnen. Drogende olie voor schilders is gemaakt door
ongeveer one quart lijnzaadolie te koken met two ounces 'litarge of gold' (= LoodIIoxide (Pb)
gemengd met loodmenie (Pb3O4)) totdat het opgelost is waardoor de olie dik wordt. Voeg daarbij
wat 'sugar of lead' (loodwit/ loodoxide?) en zeef het door een doek. Het dient bewaard te worden in
een stenen kruik en kan verdund worden met terpentijn. Enkelen maken de drogende olie rood met
'red lead' en omber; half an ounce to two pounds lijnzaadolie dat op dezelfde wijze als hierboven
gekookt wordt.
Notenolie omdat deze olie het wit niet verkleurt wordt het gebruikt voor fijne schilderingen waar
heldere witten gewenst zijn
Spijkolie wordt gemaakt van lavendelbloemen en zorgt ervoor dat de verf beter vloeit Het kan
gebruikt worden op een schilderij als het te droog is vooreventueel retoucheren en het af te maken.
Olie om mahonie te kleuren. Zie bij Alkanetwortel.
139
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 6
Alkanet
Een wortel die, naar ik aanneem, veel gebruikt wordt door meubelmakers om rode olie te maken. De
beste bereidingswijze bij mijn weten is als volgt: Neem a quart goede lijnzaadolie waarin a quarter of
a pound alkanetwortel, dat zoveel als mogelijk met de hand geopend is, 'that the bark of the
rootwich tinges the oil fly of;' voeg hieraan ongeveer een ounce drakenbloed, een andere 'of rose
pink' en stamp het uiteindelijk in een vijzel. Verwarm dit middelmatig voor op z'n minst 12 uur, maar
beter een dag en een nacht. Filter het met een flanellendoek en bewaar het in een fles. Deze
kleurende olie is niet voor elke mahoniesoort geschikt. Het open Honduras dient eerst te worden
gepolijst met was en terpentijn om de nerf te vullen, maar in het algemeen wordt hout mooier als
het eerst gevuld wordt. Elk mahonie waarvan de kleur niet heel mooi is wordt door deze olie veel
mooier. Laat het een tijd drogen voordat het gepolijst wordt. Het gaat erom dat de olie op het
oppervlak blijft en gepolijst kan worden waardoor de kleur helderder wordt.
p. 289
Polish
Het polijsten geeft helderheid aan elk oppervlak. Er zijn verschillende wijzen gebruikelijk bij
meubelmakers zoals de vereisten bij verschillende soorten werk verschillend zijn. Soms wordt er
gepolijst met bijenwas en een kurk voor binnenwerk waar het ongepast is om olie te gebruiken.
Nadat de was met kracht uitgereven is met de kurk wordt fijn gezeefd baksteengruis met een doek
gewreven tot alle residuen van de was afgenomen zijn.
Een andere mogelijkheid is om te polijsten met een zachte was (een mix van was en terpentijnolie)
wat makkelijker werken is. Hieraan kan een beetje rode olie toegevoegd zijn om de kleur van het
hout op te halen. Deze methode hoeft niet gepolijst te worden met baksteengruis omdat het teveel
aan was met de doek afgenomen kan worden.
In het algemeen wordt bij gewoon 'cabinet work' de olie met baksteengruis toegepast. Hierbij wordt
lijnzaadolie of met alkanet gekleurde lijnzaadolie gebruikt. Als het hout te hard is, moet de olie een
week drogen, maar bij zacht hout kan het mogelijk al na twee dagen gepolijst worden. De steengruis
en olie dient samen gewreven te worden waardoor het smeerbaar wordt. Zorg ervoor dat er geen
nieuw steengruis aan toegevoegd hoeft te worden omdat dan het werk verpest zal worden. De
onervaren handwerker moet ervoor zorgen dat het gruis fijn gezeefd is en dat de olie niet te droog is,
anders dient het oppervlak eerst opnieuw geolied te worden zodat er voldoende 'pasta' ontstaat.
Door de wrijving ontstaat warmte wat een heldere glans zal opleveren. Uiteindelijk afnemen met
zemelen.
Stoelen worden gewoonlijk gepolijst met een harde was en met een polijstborstel. De nerf wordt
ermee gevuld en later opgewreven zonder gruis of zemelen. De samenstelling die ik aanbeveel is als
volgt: Neem bijenwas en een kleine hoeveelheid terpentijn in een schone aarden pan en verwarm dit
tot het mengsel een eenheid geworden is dat zal gebeuren door het constant te roeren. Voeg hierbij
een beetje 'red lead' dat zeer fijn gewreven is op een steen met een portie fijne oker van Oxford
waarmee een kleur verkregen wordt van 'brisk' (levendige) mahonie. Als laatste wanneer het van het
vuur genomen wordt, voeg er wat copalvernis aan toe en meng het goed, doe het in een bak water
140
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
en vorm er een bal van. Hiermee kan de kwast voorzien worden van de polijstwas. En zie , met een
bal was en een kwast die enkel voor dit doel gebruikt wordt, zullen de meubels in goede orde
behouden blijven.
p. 45
Beech
lijnzaadolie werkt beschermend en voordat 'Japan colour' opgebracht wordt dient het voorzien te
worden van een dunne laag loodwit met olie omdat het koken in rode kleurstof schadelijk is voor het
hout.
p. 177
Copal
Copal is een gom geïmporteerd uit de Spaanse koloniën. transparant tot geel en diep bruin. Het is
niet oplosbaar in water en ook niet oplosbaar in alcohol zoals harsen gewoonlijk op z'n minst
gedeeltelijk opgelost worden. Copal is oplosbaar in etherische olie, met name in lavendelolie.
Mogelijk dat het oplost in lijnzaadolie als het tegen het kookpunt verwarmd wordt. Deze oplossing,
verdund met alcohol of terpentijn vormt een prachtige vernis, als het goed opgebracht en langzaam
gedroogd is een erg harde en duurzame afwerklaag. De vernis wordt toegepast op snuifdozen,
theebladen en andere gebruiksvoorwerpen. Het houdt en geeft 'lustre' aan schilderingen en
vervallen kleur wordt ermee opgehaald door de barsten ermee op te vullen en het oppervlak weer
glad te maken kan het licht weer op een egale wijze reflecteren.
p. 263
Mastic
'A transparent resin from the lentice tree. See Varnish.'
141
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Stöckel, H.F.A., Neuestes praktisches handbuch der Tischler-Kunst. München, 1826.
p. 50 Politoer
schellak
copal
(drakenbloed)
alcohol
4 loth
1 loth
1 loth
16 loth
p. 53 Zachter hout vereist volgens Stöckel een sterkere en iets dikkere politoer die wordt verkregen door de
toevoeging van wat meer schellak.
Die Erfahrung hat gelehrt, dass weiches Golz eine Politurmasse von stärkerem d.i. schwerflüssiger Konsistenz;
hartes Holz hingegen dünnflüssige Politur verlangt. Die erforderliche Konsistenz lässt sich aber leicht durch
Beimischung von etwas Schellack, in Weingeist aufgelöste, hervorbringen. Die übrigen Zusätze, welche üblich
sind, als Mastix und Sandarach, thun nicht viel mehr, in Hinsicht des Glanzes, als schon der Schellac für sich
thut, und tragen nichts zur Dauerhaftigkeit bei.
Wenn nun die Flächen der Tischlerarbeiten mit gehörigen Fleiß bearbeitet und geschliffen worden sind, werden
sie hierauf mit seinem Ziegelmehle nochmals abschliffen, wodurch ihnen die letzte Glätte gegeben und das
überflüssige Öl weggenommen wird.
So zubereitet wird nun die Polirmasse auf folgende Weise aufgetragen: man nimmt einen mehrfach
zusammengelegten wollenen Lappen, tränkt diesen mit Politurmasse und legt ihn in einen einfachen Lapppen
von altem Kattune, den man zuvor mit einigen Tropfen trocknenden Leinöls gefettet hat, drehet oder bindet
solchen so zu, dass die Ecken einen Griff bilden und das Ganze einem Polster ähnlich wird und reibt damit die
durch den Kattun sich pressende Politur abwechselnd in Kreisförmiger und gerader Richtung auf die zu
polirende Fläche , und fährt so lange damit dort, bis sie überall mit Lack bedeckt ist. Das Fetten des Polsters mit
Oel muss so oft erneuert werden, als er anfängt aufzukleben und festzuhalten. Frische Politur wird dann erst
auf den wollenen Lappen gegeben, wenn die erstere gänzlich verbraucht ist. Sobald der wollene Lappen keine
Politurmasse mehr durchlässt, muss er mit einem reinen vertauscht werden.
Hat man durch dieses Verfahren eine glänzende Fläche hervorgebracht, so reibt man nach einer geraden
Richting, bis eine spiegelnde Fläche entstanden ist. Diese wird nun nochmals mit einem feinen baumwollen
lappen leicht abgerieben, um das Oel abzunehmen und die Oberfläche gänzlich zu trocknen. Da das Oel nur
angewendet wird, um das Festhalten des Polirpolsters zu verhindern, und zu viel Oel dem Glanze schaden
würde, so muss man sich sehr vorsehen, dass nicht zu viel davon auf den Polirpolster gebracht wird. So einfach
dieses Verfahren, die Politur aufzutragen, scheint, so wird doch einige Übung erfordert, und ungeachtet aller
angewendeten Mühe geräth nicht jede Politur nach Wunsch, besonders wenn man weiches Holz zu poliren
hat. Mann pflegt dieses vorher mit Leimwasser zu tränken, um dessen zu grosse Porosität zu heben, oder man
trägt die Politur auf das geölte und mit Ziegelmehl abgeriebene Holz ziemlich stark auf, ohne sich um den Glanz
zu bekümmern, lässt sie gehörige trocknen, schleift sie zuerst mit ein wenig gechlämmten Bimsteine und Oel
durch Hilfe eines Stück Filzes glatt.
Dieser so zubereiteten Fläche den gehörigen Glanz zu geben, bedarf es nur eines leichten Überreibens mit der
Politurmasse auf die vorgeschriebene Weise.
Das Verfahren, Drechslerarbeiten von Holz zu poliren, weicht von der zuerst geschriebenen Art wenig ab. Da
diese aber vor der Spindel polirt werden und sich aso schnell um ihre Achse drehen, wobei sie sich leicht
erhitzen, so erfordert dieses einige besondere Handgriffe und Vorsicht. Die zu polirenden Flächen werden erst
mit angefeuchtem Schafthalm, und hierauf wenn sie gehörig trocken sind, welches man durch Anhalten von
feinen Drechslerspänen und schnelles Drehen zu befordern sucht, mit geschlämmten Bimstein und Oel mittelst
eines wollenen Lappens geschliffen. Die feinen Stäbchen und Holzkohlen werden mit kleinen weichen, nach der
Form des polirenden Gegestandes geschnittenen Bimstücken geschliffen, weil solche durch den geschlämmten
Bimstein ihre scharfen Kanten verlieren würden.
142
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Das überflüssige Oel wird durch trocknende Substanzen, z.B. gebranntes Hirschhorn oder Tripel weggenommen
und so die Politur mit dem, auf obenbeschriebene Weise zugerichteten Polirpolster aufgetragen.
Da schon erwähnt worden ist, dass die Stücke, welche man vor der Spindel polirt, sich leicht erhitzen, so muss
man sich hüten, mit dem Polirpolster zu lange auf einer Stelle zu verweilen, sondern stets hin und wieder
reiben, sonst wird die aufgetragene Politur durch die Hitze wieder erweicht und abgerieben. Dadurch
entstehen nicht bloss Unebenheiten, sondern der abgeriebene Lack legt sich auch an den Polirpolster und
verhindert das freie Durchdringen der Politur, wodurch jener verdorben wird und viel Verlust an dieser
entsteht.
p. 56 Der höchste Grad von Glanz lässt sich dadurch erreichen, dass man die eimal aufgetragene Politur mit
geschlämmten Bimstein und Oel glatt schleift und solche aufs neue, nach der eben beschriebenen Weise,
aufsetzt.
Durch diese Ächte Politur erhalten die Tischler- und Drechsler-Arbeiten denselben Glanz und dieselbe
Schönheit welche der feinste abgeschliffene Kopal- oder Bernsteinlack verschaft, nur gleiche Härte und
Dauerhaftigkeit lässt sich nicht von ihr erwarten.
Diese Vorschrift ist nicht für die Drechsler aufgeführet worden, sondern da ich mir diejenigen Säulen, die ich zu
meinem Arbeiten nöthig habe, selbst verfertige und sogleich auf der Drehebank polire, so glaube icht
zuversichtlich, dass es mehrere meiner Collegen geben wird, die ein gleiches thun werden.
p. 57 Auf eine andere Art den Kopal zur Lackpolitur in Weingeist aufzulösen.
Man benetze den Kopal vorher mit höchst rektifizirten Weingeiste und trocknet ihn dann wieder. Von diesem
präparirten Kopale reibt man beim Gebrauche eine Unze zum feinsten Pulver und lässt es in einer papiernen
Kapsel abermals zur vollkommensten Austrocknung etliche Tage lang an einem warmen Orte liegen. Dann eibt
eine Drachme Kampfer in einem sorgfältig ausgetrockneten serpentinenen Mörser mit etlichen Tropfen
Weinsgeist ab, schüttet hierauf das Kopalpulver hinzu, reibt alles recht genau zusammen und schüttet endlich
nach und nach in kleinen Portionen vier Unzen alcoholisirten Weingeist dazu.
Schon unter dem Reiben wird man bemerken, dass das ganze Kopalpulver aufglöset wird. Man darf daher die
Mischung nu raus dem Mörser in ein Glas schütten, ohne dass man nöthig hat, si eerst lange in der Wärme
stehen zu lassen, wenn nur der Weingeist die höchst mögliche Stärke hat. Löset man hierauf auch Schellack in
Weingeist uf und vermischt beide Flüssigkeiten zu gleichen Theilen, so erhält man eine Lackpolitur; andere
Schellack und Sandarach, oder Mastix, auch ein wenig Terpentin: aber alle diese Ingredienzien haben bei
weitem nicht so viel Kraft und Dauer, wie der aufgelöste Kopal.
p. 58 Lackpolitur auf andere Art
Copal
2 loth
sandarak
2 loth
spijkolie
3 loth
salmiak
1 loth
korrellak
6 loth
venetiaanse terpentijn
2 loth
alcohol
half pfund
olijfolie
Man last zwei loth Kopal und zwei Loth reinen ausgelaugten Sandarach in einem rein gut glasurten Topfe auf
gelindem Kohlenfeuer zerfliessen; haben sich im Flusse beide Körper aufgelöset und mit einander vereiniget, so
last man diese Masse erkalten, zerstösst sie hernach zu einem sehr feinem Pulver, bringt dieses in einen neuen
reinen Topf, giesst drei Loth Spickol darauf, setzt er auf gelindes Kohlenfeuer und last es so lange sachte
kochen, bis das Spicköl ganz verkocht ist. Dann last man die Masse wieder erkalten, stösst sie zum zweitenmal
zu feinem Pulver und stäubt dieses durch ein ganz feines Haarsieb. Hernach stösst man sechs Loth Körnerlack
und ein Loth Salmiak zu sehr feinem Pulver und bringt es zugleich mit dem obigen Pulver in ein hinlänglich
grosses Glas. Dazu setzt man noch zwei Loth weissen venetianischen Terpentin und ein und ein halb Pfund
alcoholisirten Weingeist, bindet die Flasche mit einer Blase zu, sticht des zerspringens wegen, einige Löcher mit
einer Nadel durch die Blase und bewirkt die völlige Auflösung im Wasserbade. Sollte die Auflösung etwas zu
konsistent sein, so setzt man noch etwas erwärmten Weingeist hinzu. Nach völliger Solvirung wird die
143
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Flüssigkeit während sie noch heiss ist, durch eine dichte Leinwand filtrirt und in einem reinen Glase zum
Gebrauch aufbewahrt.
Bei der Anwendung nimmt man ein Stück feine reine Leinwand und giebt solcher durch Zusammenlegung die
Gestalt eines kleinen Ballens, ungefähr von der Grösse eines Kronenthalers. Auf jenen Ballen giesst man ein
Gemengsel von zwei Theilen des gedachten Polirlackes und ein Theil feiner Provenceröl , und reibt dann mit
beiden die Oberfläche des Holzes mit grosser Schnelligkeit, dergestalt, dass die Bewegung stets nach der
Richtung der Fibern des Holzes zugenommen wird. Ist die Flüssigkeit, womit der Ballen getränkt war,
verbraucht, so wird neue aufgegossen, und nun das Auftragen des Lackes sooft wiederholt, bis die ganze
Oberfläche des Holzes damit überzogen ist. Man lässt hierauf den Ueberzug austrocknen, worauf eine zweite
Lage des Lacks, dann eine dritte und, wenn es erforderlich ist, selbst eine vierte aufgetragen wird. Der erste
Auftrag des Polirlacks kann etwas stärker sein, als die, welche darauf folgen. Je schwächer aber diese an sich
sind, und je öfter sie wiederholt werden, um so schöner wird der Glanz und die Feinheit. Schleift man über
diess die Arbeit gehörig ab, so entsteht eine Politur, die sehr schön ausfällt.
Das Verfahren ist sich bei dem Auftragen der Politur aber nicht durchgäugig gleich. Andere verfahren dabei auf
folgende Weise: Zuerst streicht man auf die Bahn des Ballens etwas gereinigtes Leinöl und schlägt ein
Stückchen Leinwand darüber; auf diese Leinwand bringt man ein wenig von der Lackpolitur und schlägt
nochmals ein Stückchen Leinwand daruber, und so reibt man erst zirkelförmig damit auf und zuletzt in geraden
Linien. Man darf aber den Flack, den man zu poliren anfängt, nicht zu Gross machen, sondern er muss bei
grossen Stücken nur ungefähr eine halbe Elle Gross genommen werden.
Weil aber ein solcher Polirlack die fehlerhaften Stellen des Holzes sichtbar lässt, so ist nothwendig, dass solches
vorher fein sauber und glatt gearbeitet und dan mit Bimstein und Leinöl sehr glatt abgeschliffen wird. Die
Schleifung solcher Arbeit, welche man poliren will, geschieht auf folgende Art: Erstlich schleift man mit einem
Stücke ausgeglühten Bimstein die gefertigte Arbeit recht mit Leinöl ab; nach diesem Schleifen nimmt man fein
gestossenes und in eine Leinwand gebundenes Ziegelmehl, rollt ein Stück Filz zusammen und schleift mit
diesem Filze, Oel und dem Ziegelmehle nochmals, wodurch die Arbeit eine gewisse Feinheit erhält.
Nach dem Schleifen wird alle Fettigkeit durch feines trockenes Sägemehl und einen trockenen Lappen wieder
weggebracht. Zuletzt nimmt man ein weisses Stück Filz und fein durchgesiebte Kreide, und schleift nochmals,
damit auch alle Fettigkeit wegkomme, ausserdem würde man keine schöne Politur erhalten.
Ist der aufgetragene Polirlack so volkommen wie möglich ausgetrocknet und erhärtet, dann giebt man ihm den
Glanz. Zu dem Behufe wird ein Stückchen feine Leinwand mit gereinigtem Leinöl getränkt, sehr zart gepülverter
Trippel darauf gebracht und nun die Oberfläche so lange damit gerieben, bis sie einen ausgezeichneten Glanz
angenommen hat. Da aber das Oel diesen etwas verdunkelt, so polirt man die glatte Oberfläche nochmals mit
sehr feiner Leinwand oder Kattun.
Korrellak
3 loth
schellak
3 loth
elemi
2 loth
venetiaanse terpentijn
1 loth
Alcohol
1 pfund
Man verfertigt auch eine Lackpolitur, wenn man drei Loth Körnerlack und drei Loth Schellack sehr fein zu Pulver
stösst, es in ein Glas thut und noch zwei Loth reines Elemiharz, ein Loth venetianischen weissen Terpentin und
ein Pfund alcoholisirten Weingeist dazu setzt, alles in einem Wasserbade auflöset und damit die Arbeit nach
eben gegebener Vorschrift behandelt. Allein dieser Lackpolitur steht die Kopallack-Politur weit nach.
p. 71 Denn es ist doch unstreitig nothwendig, das ein tischler die Lackirung verstehen muss, denn die polirte
Arbeit ist nicht für jeden Hausbedarf geeignet, besonders bei Möbeln, die man zum täglichen Gebrauche nöthig
hat, weil die Politur das nicht verträgt, was ein guter Kopal- oder Bernstein-Lackfirniss vertragen kann, weil ihm
keine Nässe schadet noch angreift, welches aber bei der Politur nicht zu erwarten ist.
p.80
schaapsbeen gebrand
witte hondenpoep
zilverglit
2 loth
1 loth
6 loth
144
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
loodwit
menie
2 loth
3 loth
Um einen recht weissen Firniss zu erhalten, nimmt man auf sechs Kannen gereinigtes Leinöl folgende
Ingredienzien:
2 Loth klar gestossene gebrannte Schafbeine
1 Loth weissen Hundekoth
6 Loth Silberglätte
2 Loth englisches Bleiweiss
3 Loth Mennige
Diese Ingredienzien werden in einen leinenen Beutel gebunden, und in das Gefäss, worin Leinöl kochen soll,
gehängt, so, dass derselbe weder den Boden, noch die Wände des Gefässes berührt, sondern wenigstens zwei
Finger hoch von demselben entfernt bleibt, und gleichsam in der Mitte frei schwebt, zu dem Ende man einen
starken Drath von Eisen nimmt, den Beutel mit dem darin befindlichen Ingredienzien in der Mitte desselben
befestiget, und dann quer über den Topf leget. Das hiezu nüsslichte Gefäss ist ein hart gebrannter Topf,
welcher so gross sein muss, dass das Oel nur den vierten Theil davon einnimmt. Man giesst dann eben so viel
Wasser hinzu, bringt den Topf an ein Kohlenfeuer, und kocht das Oel so lange, bis beinahe alles Wasser
verraucht ist. Nachher wird der Firnisstopf abgehoben, der erwähnte leinene Beutel mit den Ingredienzien
herausgenommen, und der Firniss mit einer Glastafel bedeckt, einen Tag in die Sonne, oder im Winter auf
einen gelind erwärmeten Ofen gestellt, wo sich dann alle Unreinigheiten zu Boden setzen. Das oben stehende
gekochte Oel wird sodann ganz behutsam abgegossen und zulezt mit einem flachen, runden, scharfen Löffel
abgeschöpfet. Die unten befindliche fette Unreinigkeit, nebst dem noch zurückgebliebenen Wasser welches
wie Baumwollenflocken erscheint, wird weggegossen und das Gefäss wieder gesäubert.
Dieses Verfahren widerholt man noch zweimal, wo dann ein schöner, heller, von alles Fettigkeit befreiter
Firniss das Resultat sein wird. Nach dem letzten Kochen lässt man den Firnis 24 Stunden lang ruhig und mit
einer Glastafel bedeckt an der Sonne oder auf gelinder Ofenwärme stehen, damit er sich völlig abklären und
alle Unreinigkeiten zu Boden setzen kann. Dann breitet man ein reines leinenes Tuch über einen Trichter,
drückt in der Mitte desselben eine Art Vertiefung ein, und lässt den Firniss behutsam durch das Tuch in
gläserne Flachen laufen, wobei man sich vorzüglich in Acht zu nehmen hat, dass nichts Unreines und
Fremdartiges mit unterlaüft, zu dem Ende man das letzte lieber mit einem Löffel abschöpft und hinzubringt. Die
gefüllten Flaschen stellt man hierauf verschlossen an die Sonne, und je langer solche darin stehen bleiben, je
klarer und heller wird der Firniss.
p. 82 110 Zweite Vorschrift
Zu dunkeln Farben und Lackfirnissen nimmt man zwar auch alle vorgemeldeten Ingredienzien, bindet solche in
einen leinenen Beutel und hängt diesen auf die vorige Art in das Gefäss; inzwischen kocht man das Oel ohne
Wasser, und so lange am Kohlenfeuer bis es genug Konsistenz hat, welches man wahrnimmt, wenn der Schaum
anfängt braun zu werden. Während dieser Zeit nimmt man den sich oben zeigenden Schaum behutsam mit
einem Löffel ab, und wenn dieses geschehen ist, so hebt man den Topf vom Feuer, sticht ein Stückchen
Brodrinde, woran noch einige Brose ist, an ein spitziges Holz, fährt damit oben in dem Oele herum und thut
zuletzt in geringener Quantität ganz langsam etwas klar gestossenen calcinirten weissen Vitriol nach und nach
hinzu. Wenn der Firniss zwei Tage ruhig gestanden hat, so giesst man ihn durch ein Tuch mittelst eines
Trichters in grosse gläserne Flaschen, und stellt solche in die starke Sonnenhitze, wo er sich nach abklären und
heller wird.
p. 82 111 Dritte Vorschrift zur Verfertigung der Kopal- und Bernstein-Lackfirnisse.
loodwit
3 loth
vers water
3 kannen
zilverglit
6 loth
menie
4 loth
145
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
lijnolie
6 kannen
Zu sechs kannen auf das best gereinigte Leinöl reibt man drei Loth englisches Bleiweiss mit ein wenig
gereinigtem Leinöl auf einem Reibsteine zu einer dicken Farbenmasse und mischt sie dann unter das Oel. Diese
ganze Masse bringt man sodann in einen neuen Topf, und setzt noch drei Kannen helles frisches Wasser hinzu.
Der Topf muss aber so gross sein, dass das Oel mit dem Wasser nur den dritten Theil desselben ausfüllt, der
vierte Theil hingegen dem Austeigen Raum lässt. Nun werden 6 Loth Silberglätte und vier Loth Mennige, beides
locker in einen leinenen Beutel gebunden, und dieser schwebend in den Topf gehängt.
Diesen Topf mit der Masse setzt man an eine Kohlenfeuer und lässt es zwei Stunden lang kochen. Nach dieser
Zeit wird das Geschirr vom Feuer hinweggenommen, mit einer Glastafel zugedeckt, und an die Sonne gestellt,
wo es wenigstens drei Tage ruhig stehen muss, damit sich die noch darin befindlichen Unreinigkeiten zu Boden
setzen. Sodann nimmt man einen etwas grossen Löffel und schöpft damit den Firniss behutsam in gläserne
Flaschen, welche man den Sommer über an die Sonne stellt.
Dieser Firniss ist sehr weiss und hell, trocknet geschwind , und verändert die Farbe nicht, daher man damit
einen weissen Kopal- Lackfiniss bereiten kann. Deshalb darf kein anderes Oel als gereinigtes genommen, und
solches auch nicht länger, als vorgeschrieben, gekocht werden, außerdem der Firniss eine dunkle Farbe
annehmen, und nur zu dunklem Grunde zu gebrauchen sein würde.
Soll hingegen Holz lackirt werden, so ist nothwendig, dass der Grund vorher recht eben, zuerst mit Schafthalm,
dann mit gesiebtem Bimsteine und zuletzt mit einer Bürste abgerieben wird. Dann setzt man nach Befinden
der Umstände, entweder einen Leimgrund auf, oder giebt einen Anstrich mit einem gut trocknenden
Leinölfirniss, nicht allein, weil dieser weniger kostspielig als Lackfirniss ist, sondern auch sich tiefer in das Holz
einzieht (wenn es keine Beize erhalten soll), die natürlichen Schattirungen des Holzes hebt, die Flächen ebener
und für den Auftrag des Lackes geschickter macht. Ohne diese Oelfirniss-Auftragung werden das Hirnholz, und
die überspännigen Stellen des Holzes nicht leicht für den Lack gewonnen. Wenn dieser erste Anstrich völlig
trocken ist, wird solcher nach Umständen ganz oder auch theilweise wiederholt, nachher durch Hülfe des
Schafthalms mit Wasser, oder noch besser mit im Wasser fein abgeriebenen Bimstein-Wasser und ein Stück Filz
abgeschliffen, dass eine völlige ebene glatte Fläche entsteht, auf welche nunmehro der lackfirniss aufgetragen
werden kann. Individuelle Umstände müssen hier den Arbeiter lehren, ob er es für gut findet, seinen Grund
zwei- oder mehrmal zu überziehen; allein er muss die Regel neimals übersehen, dass der vorige Anstrich den
bestmöglichsten Grad der Trockenheit erhalten hat, ehe er weiter geht.
Sind die Holzarbeiten, die man lackiren will, grober und poröser Art, so bedient man sich zur Sättigung des
Holzes vorher einer schwachen Leimauflösung von ordinären Tischlerleime. Mit dieser werden die Meubeln
nur einmal überzogen, sehr subtil mit schon gebrauchtem Schafthalme abgeschliffen, und dan lackirt. Wird der
Lack drei- oder gar viermal übertragen, so bekommen sie eine vortreffliche Dauer und erhalten einen
Spiegelglanz, auf dem kein Wasser, Oel oder Fett haften und Flecke machen kann.
p. 93 Ist der Grund oder die Fläche, auf die eine oder die andere Weise, eben und rein, so kann der Auftrag der
Lackfirnisse, entweder ohne Farbe, oder mit eingerührten Farben, geschehen. Man bedient sich hierzu sowohl
der Borsten- als auch der sogenannten Fischpinsel, welche von den haaren der Fischotter gemacht werden, und
die nicht zu klein sein dürfen, damit die Arbeit, zum grossen Nachteil derselben, nicht zu sehr aufgehalten wird;
denn die Lackfirnisse erfordern einen schnellen, raschen und dreisten Auftrag, besonders die von Weingeist
und Terpentinöl, welche oft schon unter dem Pinsel zu trocknen anfangen. Man hat die Pinsel von
verschiedener Grösse und verschiedenen Materialien. Die vorzüglichsten Sorten liefert in Deutschland die
Fabrik in München. Man kann sich auch solche selbst verfertigen, nur muss man dazu die besten und weichsten
Schweins-Borsten wählen, und im Binden darauf Rücksicht nehmen, dass er keine Borsten bei der Arbeit fahren
lasse. Diese Lackpinsel werden nach jedesmaligem Gebrauche sogleich gereiniget und auswaschen, damit man
sie zu einer andern Zeit wieder gebrauchen kann. Lässt man sie aus Nachlässigkeit oder Unkunde mit Lackfirniss
trocken werden, so bindet solcher die Haare so fest aneinander, dass man die Pinsel, um sie wieder
gebrauchen zu können, mit Mühe durch erwärmtes Terpentinöl aufzuweichen genöthigt ist, und dann mit halb
Lauge und warmen Wasser gereinigt werden können. Natürlich leidet aber dadurch deren Güte.
4) Zum Anstreichen nimmt man nur so viel LackFirniss aus den Flaschen, als man zu einer Arbeit eben nöthig zu
146
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
haben glaubt; doch immer lieber etwas zu viel, als zu wenig, besonders wenn Farben einzurühren sind, wo es
sonst schwer halten würde, die rechte Couleur wieder zu treffen. Man giesst dann den nöthigen Lack am
besten in rein trockene Gefässe von Porzellan oder Fayence, welche sich gut reinigen lassen, nimmt niemals
den Pinsel zu voll, damit kein Firniss abfällt, und dreht ihn bei dem herausziehen einigemal herum, damit der
Faden, den der Firniss nach sich zieht, abreisst.
5) Der Auftrag geschieht hierauf mit langen und raschen, dicht nebeneinander geführten Pinselzügen, in
gerader Richtung, ohne auf dieselbe Stelle, wo schon aufgetragen ist, wieder zurück zu kommen, weil sich sonst
der schon halb geronnene Lack rollt und die Lackirung verdirbt; doch hat man letzteres mehr bei den
Weingeist-Lackfirnissen, welche schnell verduften, als bei den Oel-Lackfirnissen, welche länger flüssig bleiben,
zu beobachten.
6) Es kommt sehr viel darauf an, dass der Lackfirniss so eben, glatt und gleichförmig als möglich und nicht
dicker als ungefähr ein Blatt Papier aufgetragen werde.
Ein nachlässig und ungleich aufgetragener Lack reflektirt die Lichtstrahlen sehr unordentlich und
nimmt sich daher nicht gut aus, und man kann eine Arbeit, wenn sie auch noch so gut vorbereitet, selbst wenn
ihre Oberfläche gleich einem Spiegel glatt und eben gearbeitet und polirt ist, blos durch fehlerhaften
nachlässigen Auftrag des Lacks verderben. Zur Vermeidung dieses Fehlers hat man besonders darauf zu sehen,
dass der Lackfirniss dünn genug sei; denn wenn er zu dick ist, so kann man einer Seits nicht vermeiden, dass
man ihn zu dick aufträgt, und dann bekommt der Firniss öfters Runzeln und trocknet schwer, anderseits
bleiben die Eindrücke der Pinselhaare im zu dick augetragenen Lack leicht zurück, und verursachen Striche und
Ungleichheiten; ist er aber zu dünne so springt er leicht ab.
7) Der Lackfirniss, gleichviel, ob Weingeist- oder Oel-Lackfirniss, wird kalt aufgetragen. Das auftragen der
Weingeist-firnisse muss aber an einem warmen Orte geschehen, damit die Kälte nicht auf dieselben wirkt,
sonst werden sie rauch, weiss, und bekommen Ungleichheiten, welche der Lackirung ihre Schönheit entziehen.
Zu viel Hitze ist indess dem augetragenen Weingeist-Lackfirniss eben so nachtheilig, denn er bekommt dadurch
Blasen, eine ungleiche Oberfläche, wird mürbe und verdirbt. Im Sommer stellt man das Lackirte wohl in die
warme Luft, setzt es aber nicht den heftigen Sonnenstrahlen aus, welche demselben schädlich sind.
Der Weingeistlack liebt eine gemässigte Wärme, in der er sich gleichsam von selbst ausbreitet und
polirt, wo alle Wellen und Pinselzüge zerfliessen und sich in einander verlieren. Der fette Lackfirniss hingegen
verlangt einen stärkern Grad von Hitze und kann die des heissen Ofens oder die der Sonne gar wohl vertragen.
8) Nie darf man zu dem folgenden Auftrag schreiten, bis der vorhergehende erst völlig trocken ist.
Man erkennt dieses daran, wenn man die umgekehrte Hand gelind darauf drückt und keine Spuren
auf derselben zurückbleiben, oder wenn der Fingernagel keine Eindrücke nacht.
9) Man trägt den Weingeist-Lackfirniss, wenn er nachher polirt werden soll, sechs-bis achtmal, und den OelLackfirniss, unter gleicher Voraussetzung, drei- bis viermal auf.
Soll die Politur wegfallen, so ist bei jenem ein vierfacher, bei diesem oft ein zweifacher Auftrag schon
hinreichend.
p. 96. Sind die Aufträge auch noch so gleichförmig geschehen; und scheint die lackirte Oberfläche auch noch so
glatt, so werden sich dennoch hin und wieder kleine Unebenheiten oder Ungleichheiten finden, welche niemals
durch wiederholte Aufträge, sondern allein durch die Politur weggeschaft werden können. Auch ist es gut,
wenn die Arbeit auch fein werden soll, dass man die Lackaufträge zum öftern schleift; die WeingeistLackfirnisse mit feinem geschlämmten Trippel, Baumöl und einem Stücke Filz, zuletzt mit Haarpuder mittelst
eines alten seidenen Tuches; die Oellack-Firnisse mit sehr fein im Wasser abgeriebenen Bimsteine und Wasser
auch mit einem Stücke Filz, und zuletzt mit Kreide-Wasser und Filz.
p. 101 Es sind zwar die Weingeist-Lachfirnisse nicht sehr bei der Tischler-kunst üblich, weil man sie auf
Meublen nicht anwendet, sondern nur blos zu musikalischen Instrumenten gebrauchet; da mir aber öfters
solche musikalische Instrumente zum Lackiren gegeben worden sind, so kann ich wohl in Voraus sehen, dass
dieser Fall auch bei Mehreren eintreten kann, wenn sie Kenntnisse von dieser Lackirung haben.
147
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
115 Von den Weingeist-Lackfirnissen insbesondere.
Wenn man rein Harze gröblich pülvert, sie in ein Glas oder in einen Kolben thut, höchst rektifizirten Weingeist
(Alcohol) daruber giesst diese Mischung Anfangs in eine gelinde, dann vermehrte, endlich bis zum Sieden
erhöhte Wärme bringet, das Gefäss öfters unschüttelt, bis sich das Harz oder mehrere Harze aufgelöset und
mit dem Weingeiste zu einem Körper innigst verbunden haben, am Ende die Masse filtrirt: so bekommt man
einen Weingeist Lackfirniss.
Die Weingeist-Lackfirnisse haben ihren Namen dem Weingeiste zu verdanken, welcher als Mittel
dienet, gewisse Harze, die dabei als Grundbestandtheile in Anwendung kommen, so vollkommen als möglich
aufzulösen. Dieser Weingeist muss aber höchst rektifizirt, d.i. alcoholisirt sein, wenn er die Harze als brennbare
Substanzen, die sich nie im Wasser auflösen, gehörig zersetzen soll.
Unter höchst rektifizirtem Weingeist, oder Alcohol, versteht man den reinsten, wasserfreisten,
geistigen Antheil in jeder Art des Branntweins, Er ist ein Wesen eigner Art, welches mit keinem andern der
bekannten natürlichen oder künstlichen Erzeugnisse verwechselt werden darf, welches bis jetzt auch in keinem
der bekannten Naturprodukte als bildener Bestandtheil vorgefunden worden ist, sondern ein Produkt
ausmacht, welches aus den bildenden Elementen anderer Naturstoffe erzeugt wird, wenn solche der geistigen
oder Weingährung unterworfen werden. – Der reine oder absolute Alcohol erscheint als ein troppfbares
Fluidum, durchsichtig, farbenlos u., nicht gefrierbar, durchdringend von Geruch, brennend von Geschmack,
leicht verdunstbar in der Wärme und entzündlich, wenn er in gemeinschaftlicher Wärme mit der
atmosphärischen Luft der dazu erforderlichen Temperatur unterworfen word.
Ganz absolut rein und frei von allen zurückhaltenden Wassertheilen lässt sich indessen der Alcohol nur
selten darstellen. Um ihn aber in seinem absolut reinen Zustande darzustellen, ist eine oft wiederholte
Destillation desselben nicht hinreichend, weil, dennoch mit dem Alcohole zugleich ein geringer Theil Wasser
sich verflüchtiget.
Bei Bereitung der Weingeist-Lackfirnisse ist der alcoholisirte Weingeist, oder absolute Alcohol, das
Mittel, die Pflanzenharze, als Grundbestandtheile der Lackfirnisse, aufzulösen und solche dergestalt zu dünnen,
dass sich solche in flüssiger Form gut und gleichförmig auftragen lassen.
Es ist daher nothwendig, sich mit gutem frischen alcoholisirten Weingeiste zu versehen, weil
ausserdem auch der geschickteste Künstler, mit den besten Vorschriften versehen, in Ansehung dieser Art
Lackfirnisse, niemals seinen Zweck volkommen erreichen und ein gutes Produkt herstellen kann. – Wäre freilich
ein Mittel bekannt, die Harze, ohne eine Flüssigkeit, nach der Schmelzung, so lange fliessend und flüssig zu
erhalten, als nöthig ist, den Auftrag dünn und gleichförmig zu vollführen: so hätte man kein Fluidum nöthig;
allein solche Erfindung ist nicht wohl denkbar, höchstens nur bei Metallen ausführbar, die stark erhitzt werden
können.
Um einen Lackfirniss von Weingeist zu verfertigen, bringt man die gereinigten Ingredienzien im
verkleinerten Zustande so trocken als möglich, entweder in eine gläserne Flasche, oder gemessener in einer
gläsernen Kolben, giesst die vorgeschriebene Quantität alcoholisirten Weingeist, oder absoluten Alcohol, auf,
welcher aber, mit Inbegriff der Ingredienzien, das Gefäss niemals über die Hälfte füllen darf, setzt entweder die
Flasche, mit Unterlage, auf einen warmen Ofen, oder den Kolben in ein Wasser- oder Sandbad, und verbindet
die Oeffnung des Gefässes mit nasser Blase, in welche eine starke Stecknadel gesteckt wird, und bewirkt die
Auflösung der Harze mittelst der Digestion.
Sämmtliche Ingredienzien werden auf einmal, meistens mit einem Zusatze von gestossenen weissen
Glase, um das Zusammenhängen der Harze zu verhindern und die Entbindung zu befördern, in das Gefäss
gethan, worin die Auflösung vor sich gehen soll. Kommt jedoch Terpentin zu einem Lachfirnisse, wie diess
öfters geschieht, um den übrigen Harzen ihre nicht selten eigenthümliche Sprödigkeit zu benehmen und sie
milder zu machen, damit nach dem Verdunsten des Weingeistes auf der lackirten Fläche keine Risse oder
Sprünge entstehen, wie diess gerne der Fall zu sein pflegt, wenn die gehörige Quantität Terpentin fehlt: so setzt
man solchen erst dann hinzu, wenn die ganze Mischung schon einigemal ausgewallt hat, und zwar im flüssigen
Zustande, zu dem Ende man den Terpentin in einem andere Gefäße zurvor erwärmt, oder in Weingeist
besonders auflösen lässt. Man hüte sich jedoch, zu viel Terpentin beizumischen, weil dadurch auf der andern
148
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Seite nicht minder grosse Nachteile entstehen, indem solche, mit Terpentin übersättigte Lackfirnisse leicht
pappartig und gelblich werden, auch nicht gut austrocknen.
Die vorzüglichste Sorgfalt, während der ganzen Digestion hat man auf die Feuerung zu richten, damit die
Wärme stets einerlei bleibt und nur so viel Kraft hat, die Auflösung der Materien langsam jedoch völlig zu
bewirken. Das beste Nahrungsmittel bei Anwendung des Wassers- oder Sandbades sind die Kohlen, in deren
Ermangelung Torf. Die Feuerung wird dann so lang gelind unterhalten, bis sämmtliche Ingredienzien aufgelöset
sind. Die öftere Umschüttelung befördert die Auflösung beträchtlich; während solcher wird aber die Nadel
gelüftet oder so lange herausgezogen, damit sie sich entwickelten Dämpfe einigen Ausfluss haben und das
Gefäss nicht zerspringt. Nach der völligen Zersetzung und geschehenen Vereinigung der festen Stoffe mit der
Flüssigkeit lässt man das Feuer abgehen, damit sich die Gefässe abkühlen.
Jede Auflösung über freiem Feuer muss bei Tafel- und an einem völlig feuerfesten Orte geschehen, wo es hell
ist, dass man kein licht nöthig hat, damit die austeigenden, obgleich wenigen Dünste des Weingeistes sich nicht
entzünden und die ganze Masse in Flamme setzen können.
Auch ist bei der Verfertigung der Oel-Lackfirnisse diese Vorsicht zu empfehlen, und in gewisser Hinsicht noch
weit mehr.
Wenn die Auflösung beendiget und der Weingeist-Lackfirniss fertig ist, so lässt man die Masse, damit
sie sich setzen und reinigen kann, acht und vierzig Stunden in dem Gefässe zugebunden und ruhig stehen, um
nicht durch mehrmaliges Filtriren zu viel Verluft zu haben. Sind die Ingredienzien vor der Auflösung mit Fleiss
und Sorgfalt von Staub und andern anhängenden Unreinigkeiten gesäubert worden: so ist kein Filtriren über
Baumwolle nöthig, sondern man gebraucht nur ein reines Seihtuch von feiner dichter Leinwand, welches man
über einen Trichter breitet, den man sogleich auf die Flaschen setzt, wohin der Lackfirniss kommen soll. Es
sondern sich hier dann alle noch nicht völlig zu Boden gefallenen Unreinigkeiten ab, und wenn man das Gefäss
mit Vorsicht neigt, so bleiben die groben Theile, welche sich nicht aufgelöst haben und mit den Harzstoffen
vermengt waren, nebst dem Glase auf dem Grunde zurück, und man erhält einen recht reinen Lackfirniss. Den
zurückgebliebenen Bodensatz filtrirt man dann besonders und benutzt ihn zu dunkeln Lackfirnissen. Das beste
Gefäss, worin man die filtrirten Lackfirnisse verwahrt, sind starke gläserne Flaschen mit Blase gut verbindet,
damit sich der Weingeist nich verflüchtiget. Man setzt sie dann an einen temperirten Ort und lasst sie ruhig
stehen.
Het eerste recept is er één voor een blanke spiritusvernis waarbij sandarak, mastix en venetiaanse terpentijn
worden opgelost in alcohol. Hij voegt er ook nog een kleine hoeveelheid lampolie aan toe.
p. 102. Vortrefflicher weisser Glanz-Lackfirniss. Erste Vorschrift
sandarak
3 Loth
mastix
2 Loth
venetiaanse terpentijn
3 loth
alcohol
24 loth
lampolie
1 gran
Man reibt drei Loth gereinigten Sandarach und zwei Loth feinem Mastix trocken auf einem Reibsteine sehr fein
ab, vermischt es hernach mit drei Loth cyprischen, oder gereinigten venetianischen Terpentin, bringt die Masse
in ein Glas, giesst vier und zwanzig Loth alcholisirten Weingeist und einen Gran Brennöl darauf, verbindet das
Glas gut, und löset das Ganze bei gelinder Ofenwärme auf, welche der Verfertigung dieses Lackfirnisses
zuträglicher ist, wie das Wasserbad.
Zweite Vorschrift, welcher wie Glas glänzet.
gomlak
4 loth
sandarak
2 loth
mastix
2 loth
anime
1 ½ loth
149
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
wierook
4 loth
alcohol
1 ½ pfund
Man nehme von dem besten Gummilack vier Loth; ausgelaugten Sandarach zwei Loth; von den reinsten
Mastix-körnen zwei Loth; Animeharz ein und ein halb Loth; weissen Weihrauch vier Loth; pulverisiert Alles
miteinander recht fein, bringt es in einen Kolben oder grösses Glas, giesst anderthalb Pfund vom besten
Weingeist darauf und lässt solches im Wasser- oder Sandbade auflösen, wobei die Masse öfters umgeschüttelt
wird. Zuletzt wird solche mit Sorgfalt filtrirt, und wohl zugebunden verwahrt. – Ist dieser Lackfirniss recht
abgetrocknet, so kann er mit geschlämmtem Tripel, Baumöl und einem Stück Hirschleder polirt und zuletzt mit
Haarpuder trocken abgerieben werden.
Dritte Vorschrift, zu einem sehr hellen Lackfirniss.
sandarak
4 loth
terpentijn
2 loth
alcohol
Hierzu nehme man vier Loth auserlesenen und mit Lauge gereinigten Sandarach; zwei Loth weissgesottenen
Terpentijn, giesst auf erstern genug von dem besten Weingeiste und stellt ihn in einem Glase auf mässige
Ofenwärme, wobei man zum öftern umschütteln muss. Hat sich der Sandarach mehrentheils aufgelöset, so
bringe man den Terpentin hinzu und lasse beides in einem Wasser- oder Sandbade völlig auflösen. Nachher
wird dieser schöne und helle Lackfirniss, womit man alle licht Farben überziehen kann, ohne dass dieselben an
Farbe sich verändern, wie gewöhnlich durch ein doppeltes seidenes Tuch filtrirt.
p. 103 Vortrefficher Lackfirniss, welcher sich wie Glas schleifen lässt.
schellak
4 loth
sandarak
1 loth
alcohol
16 loth
Man bereitet denselben aus vier Loth hellem und feinem Schellack, ein Loth gereinigtem Sandarach und
sechszehn Loth alcoholisirtem Weingeist. Nachdem die Materie zu feinem Pulver zerstossen worden, geschieht
die Auflösung in einer gläsernen Flasche auf hinlänglicher Ofenwärme. Nach der Auflösung wird der Lackfirniss,
welcher aber etwas dunkel ausfällt folglich nicht auf helle Gegenstände zu brauchen ist, mit Vorsicht
abgegossen und filtrirt.
Fünfte Vorschrift; ein Kopal- Lackfirniss.
copal
2 loth
kampfer
1 drachma
alcohol
6 loth
Der Kopal, wenn derselbe nicht im Feuer geschmolzen, oder im Schwefel- Salpeter- und Essignaphta, oder in
rosmarin- oder Lavendelöl aufgelöset werden soll, löset sich im höchst rektificirten Weingeiste nur durchs
Kochen bei stärkem Schütteln und dennoch nicht ganz volkommen auf, obschon man durch einen Zusatz von
etwas Kampfer die Auflösung befördern kann. Allein der Kopal liefert nicht allein den schönsten und hellsten
Lackfirniss, sondern auch sein Glanz und seine Härte werden von keinen andern, selbst nicht vom BernsteinLackfirniss, übertroffen, dass es daher der Mühe wohl werth ist, die verschiedenen Proben vorzulegen,
wodurch man einen schönen Weingeist-Lackfirniss von Kopal erhalten kann, ohne die Schmelzung zu Hülfe zu
nehmen, die immer auf die Farbe desselben eine nachtheilige Wirkung äussert. Nur wähle man stets licht,
durchsichtige und leicht zerbrechliche Stücke, welche man gewöhnlich unter dem Namen Pankopal zu kaufen
bekommt; auch ist es gut, denselben vorher etwas zu oxidiren, wodurch er sich etwas leichter im Alcohol
auflöset.
Das Verfahren ist, wenn man zwei Loth feinen Kopal zu Pulver stösst, und ihn dann in einer papiernen
Kapsel etliche Tage lang auf einem warmen Ofen oder mehrere Wochen an der Luft flach ausgestreuet
vollkommen austrocknen lässt. Dann bringt man ein Drachma Kampfer in einen sorgfältig ausgetrockneten
Serpentinmörser, zerreibt ihn mit etlichen Tropfen Alcohol zu Pulver, schüttet das Kopalpulver dazu, reibt alles
eine gute Zeit recht durcheinander und schüttet endlich nach und nach in kleinen Portionen acht Loth Alcohol
150
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
unter immerwährendem Reiben dazu. Schon unter dem Reiben wird man die Auflösung des Kopalpulvers
bemerken, so dass man die Mischung aus dem Mörser nur in einem Glase, völlig noch im Wasser- oder
Sandbade unterm öftern Umschütteln auflösen lässt, wo man in kurzer Zeit einen schönen und völlig
aufgelösten Kopal-Lackfirniss erhalten word.
Olievernissen
p. 105-106 Verfertigungsarten der fetten Lackfirnisse für allerhand besondere Gegenstände.
Wenn jede Art der Lackfirnisse auf alle Gegenstände gleich gut anwendbar wäre, so brauchte man nur Einen
Lackfirniss; aber leider! Eignet sich keiner für alle Sachen, denn der Gebrauch ist so mancherlei, das Material so
verschieden, die Farben u.s.w. so abwechselnd, dass man auch mehrere Arten Lackfirnisse haben muss, Durch
die Erfahrung sind daher eine Menge Lackfirnisse entstanden, welche sich in Folge der eigenen Natur des
Gegenstandes vorzugsweise anwenden lassen, und welche in dieser Abtheilung, nach ihrem individuellen
Gebrauche, besonders aufgeführt werden sollen.
Eine gute dauerhafte Lackirung ist nicht nur in der Tischler-Kunst eine unentbehrliche Sache, sondern
sie erhöht ihren Werth ungemein in vielen Stücken; daher sollen auch diejenigen Oel-Lacfirnisse gelehret
werden, die in der Tischler-Kunst anzuwenden sind.
p. 125 Oel-Lackfirnisse auf allerhand Holzarbeit.
copal
8 loth
terpentijnolie
lijnolie
12 loth
terpentijnolie
8 loth
Eine Arbeit, welche zuvor nicht mit Leim getränkt wird, erfordert sehr viele Lackfirniss-Aufstriche, ehe sie
hinlänglichen Glanz erhält, weil sich derselbe Anfangs zu tief in das Holz hineinzieht und nicht früher zu decken
anfängt, bis solches hinlänglich gesättiget ist. Deswegen nimmt man zu den ersten Anstrichen entweder einen
ordinären Leinöl-Firniss, oder man bereitet eine Leimtränke auf folgende Art: Man weicht in einem Geschirre
schönen hellen Leim in laues Wasser ein, lässt ihn zu einer Gallerte zergehen, kocht ihn bei gelindem Feuer
und filtrirt ihn durch reine Leinwand, damit jede Unreinigkeit zurückbleibt. Mit dieser Leimtränke, welche aber
nicht zu stark sein darf, überstreicht man mit einem Pinsel das Holz recht egal, und lässt es trocken werden.
Dann nimmt man acht Loth gröblch zerstossenen Kopal, thut solchen in einen hart gebrannten und gut
glasirten Topf von ungefähr sechs Zoll Höhe und vier Zoll Weite, und giesst einen Esslöffel voll Terpentinöl
darauf, so dass der Kopal nur damit angefeuchtet wird. Hierauf setzt man das Geschirr, mit einem Deckel
versehen, auf einen mitglühenden Kohlen angefüllten Kohlenschirm, lässt den Kopal ungef“ähr zwölf bis
achtzehn Minuten schmelzen, hebt dann den Deckel vom Geschirre ab und rührt mit einem hölzernen Spatel
den in Fluss gebrachten Kopal so lange herum, bis man bemekrt, dass er sich völlig augelöset hat. Unterdessen
werden in einem andern Gefässe auf Kohlenfeuer zwölf Loth gut gesottener Leinölfirniss (aber zu diesem
Behufe darf dieser Leinölfirniss nicht stark oder dick gesotten werden, sondern er muss ganz gelinde sein, weil
er durch die Hitze im Beimischen des Kopals vieler Hitze unterworfen ist; denn je gefügiger der Oelfirniss dazu
genommen wird, desto flüssiger wird der gefertigte Kopallack, und breitet sich beim Auftragen wie Wasser auf
den Gegenstand aus) bis zum Kochen erhitzt und unter beständigem Umrühren mit dem hölzernen Spatel dem
aufgelösten Kopal beimischt. Haupterforderniss ist es aber, dass der Kopal und der Oelfirniss in der grössten
Hitze mit einander vereinigt werden, weil sonst keine Vereinigung der beiden Substanzen Statt findet. Zwar
muss man in der Beimischung des Oelfirnisses mehreremal absetzen und dazwischen mit dem hölzernen Spatel
die Masse recht durchrühren, doch muss es in der grössten Geschwindigkeit geschehen, und der Oelfirniss,
während dem Absetzen, auch kochend erhalten werden. Nach der Verfertigung dieses Kopal-Lackfirnisses lässt
man die grösste Hitze verfliegen und mischet sodann acht Loth erwärmtes Terpentinöl unter beständigem
Umrühren langsam bei. Der noch heisse Lackfirniss wird dann durch eine dichte reine Leinwand filtrirt und
entweder zum Gebrauche aufgehoben, oder wenn man ihn gleich anwenden will, nach Verlauf von wenigstens
zwölf Stunden, (so lange muss er ruhig stehen) mit einem guten weichen Borstenpinsel auf die gebeizte Arbeit
dicht und gleichförmig aufgetragen. Hat man der Leimtränke die gehörige Stärke gegeben, so genügen zwei
151
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Aufträge mit den Lackfirnisse; der zweite wird aber erst dann gegeben, wenn der erste volkommen getrocknet
ist. Nach völliger Trocknung des Lackfirnisses wird derselbe abgeschliffen, wie bereits schon gesagt worden ist.
Het volgende recept is voor een duurzame barnsteenvernis om meubelen mee te vernissen. De bereidingswijze
komt overeen met die van het vorige recept. Hier wordt echter na het smelten van een kwart Pfund barnsteen
eerst warme terpentijnolie aan de gesmolten hars toegevoegd totdat deze de dikte van siroop heeft gekregen.
Aan dit mengsel wordt tenslotte vier Loth van de eerder genoemde Leinölfirniss toegevoegd. Deze vernis is
geschikt voor gebeitste en andere voorwerpen die van tevoren met lijmwater behandeld zijn. Er zijn maar twee
lagen nodig, die met de kwast worden aangebracht en bijna geen slijpen achteraf nodig hebben.
Ein gute dauerhafter Bernstein-Lackfirniss, Meublen damit zu lackiren.
barnsteen
¼ pfund
terpentijnolie
lijnolie vernis
4 loth
Man bringt ein Viertel-Pfund guten hellen Bernstein in ein hartgebranntes, gut glasurtes Geschirr, und benesst
ihn mit einem Esslöffel voll Terpentinöl. Das Gefäss wird hierauf zugedeckt, auf Kohlenfeuer gebracht und fast
eine Viertelstunde geschmolzen. Hierauf wird der Deckel des Gefässes abgehoben, und der geschmolzene
Bernstein mit einem hölzernen Spatel oft umgerührt, bis er völlig zergangen ist. Jetzt wird das Gefäss vom
Feuer genommen, und wenn die grösste Hitze, unter beständigem Umrühren, verflogen ist, wird erwärmtes
Terpentinöl langsam in den geschmolzenen Bernstein geträufelt. Hat sich solcher durch anhaltendes Rühren
mit dem Terpentinöle vereiniget, so giesst man mehreres hinzu, bis die Masse einer Syrups-Dicke gleicht, wo
man es genau erkennen kann, wenn man einige Tropfen mit dem Spatel auf eine reine Glastafel fallen lässt,
und solche etwas schräg hält, bis er ganz langsam ablaufen will. Hernach setzt man noch vier Loth gut
gesottenen Leinölfirniss hinzu, lässt die ganze Masse noch einmal auf dem Kohlenfeuer aufwallen und giesst
den gefertigten Bernsteinlack durch eine reine dichte Leinwand in ein reines Gefäss und hebt ihn wohlverwahrt
auf. – Die Anwendung kann auf gebeisste und andere Gegenstände geschehen, welche man vorher gut mit
Leim tränkt, und wenn dieser hinlänglich trocken ist, wird der Lack mit einem guten Borstpinsel, so gleichförmig
wie möglich, aufgetragen. Es sind nicht mehr als zwei Anstriche nöthig, nur muss der erste, wie immer, ganz
trocken sein, ehe man den zweiten wiederholt. Dieser Lack hat vielen Glanz und viele Festigkeit und braucht
gar kein Schleifen.
p. 116 Wie kann man lackirten Arbeiten einen schönen Glanz und Feine geben, dass er der Lackpolitur gleich
kommt?
Durch das Schleifen. Die lackirten Arbeiten, welche mit einem guten Bernstein- oder Kopallackfirniss lackirt
geworden sind, übertreffen an Güte und Dauerhaftigkeit die mit Lackpolitur polirten Arbeiten überaus weit
mehr.
Der lackirten Arbeiten ihren Werth zu geben und ein dem Auge liebliches Ansehen zu verschaffen, kann nicht
anders bewerkstelligt werden, als durch das Schleifen.
Unter dem Schleifen versteht man im allgemeinen Sinne die Bemühung oder das Geschäft, wodurch alle
Unebenheiten, sowohl Erhöhungen als auch Vertiefungen u.s.w. von einem harten Körper weggeschaft oder
vertilgt werden, damit derselbe den höchst möglichsten Grad von Glanz, Glätte und Feinheit bekommt.
In besonderer Bedeutung heisst Schleifen, jeden grundirten und lackirten Körper so vollkommen zu ebnen und
zu glätten, dass nichts Rauhes mehr zu fühlen ist und alle von der grundirten oder lackirten Oberfläche in das
Auge fallenden Lichtstrahlen sich so ordentlich und deutlich, wie auf einem Spiegel, abbilden.
Es leuchtet von selbst in die Augen, dass das Schleifen keine leichte, sondern eine saure und beschwerliche
Arbeit ist, die jedoch nicht unterlassen werden darf, wenn etwas vorzüglich Schónes hergestellt werden soll.
Denn ist die Oberfläche, welche grundirt und lackirt wurde, auch noch so scheinbar glatt, sind die Aufträge
auch noch so gleichformig geschehen, und hat man bei der Trocknung auch alle Vorsicht angewendet, so finden
sich dennoch hin und wieder kleine, oft blos durch Staub verursachte Unreinigkeiten, die man durch
wiederholte Arbeit recht schön und fein werden soll, sogar jeden Auftrag.
Um das Schleifen und Poliren der verschiedenen lackirten Arbeiten zu bewirken, bedient man sich mancherlei
152
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Hülfsmittel (Polirmittel); hauptsächlich: des Bimsteines, des Trippels, des präparirten weissen Hirschhornes, der
geschlämmten Kreide, des Schafthalmes, des Hutfilzes, Baumöles, Wassers u.s.w.
Der Bimstein wird theils noch im natürliche Zustande, theils durch vorausgegangene Zubereitung, als
Polirmittel angewendet. Geraucht man ihn noch, so nimmt man zwei Stücke Bimstein und schleift solche mit
Wasser so lange recht gegen einander, bis sie eine gute Bahn – horizontale Fläche – bekommen haben.
Zubereitet zum schleifen wird solcher mit Wasser auf einem Reibsteine sehr fein, wie man pflegt Farbe zu
reiben, abgerieben. Besser ist es noch, wenn man ihn vorher im Feuer recht durchglüht.
Man hat vorzuglich zwei Sorten von Bimstein: den grauen und weissen. Der erstere, welcher inwendig glänzt
und aus meistentheils grossen Stücken besteht, die auf dem Wasser schwimmen, und recht rein und
schwammig (porös) sind, hat den Vorzug.
Der Trippel wird, wie der Bimstein, gerieben und durch mehrmaliges Schlämmen zum feinsten Staube
bearbeitet. Man findet ihn bald von grauer, bald von gelber Farbe; letzterer ist gewöhnlich der beste. Das
Schlämmen geschieht auf folgende Art: Man reibt den Trippel zuerst zu Pulver, benesst dieses dann nur mit
wenig Wasser und reibt von Neuem, bis man die Masse für fein genug hält. Dann bringt man diese in ein
angemessenes Geschirr, schüttet Wasser auf, rühret fleissig um, giesst, wenn die groben Theile niedergesunken
sind, das Wasser in ein anderes Gefäss, lässt auch dieses völlig setzen und giesst nach einiger Zeit das klare
Wasser behutsam ab. Das Residuum wird endlich getrocknet, noch einmal abgerieben, und dieses ist dann der
feinste Trippel. Mit den zuerst übrig gebliebenen gröbern Theilen verfährt man wieder so, reibt sie hinlänglich
ab, giesst Wasser auf, rührt es um, lässt es setzen und bewahrt den feinen Bodensatz, wenn zuvor das reine
Wasser abgesondert worden ist. Eben so verfährt man mit der Kreide. Auf möglichste Feinheit der Polirmittel
kommt hier Alles an, denn die gröbern Theile würden beim Abschleifen lauter kleine, wiewohl einzeln nicht
sichtbare Risse oder Eindrücke zurück lassen, welche den hellen Glanz der Politur verhindern, oder ein blindes
Ansehen geben würden.
Das weisse präparirte Hirschhorn dient als feines Polirmittel; nur muss es vor der Kreide gebraucht werden,
denn die Schleifung mit Kreide gibt der geschliffenen lackirten Arbeit erst das Feine.
Der Schafthalm wird vor dem Gebrauche, da wo ein Knoten ist, in kurze Stücke zerschnitten, an einem Ende
fest zusammen gebunden und am andern Ende dergestalt abgeschnitten, dass alle Knoten hinwegfallen, weil
diese dem Schleifen nachtheilig sind. Diesen zusammengebundenen Schafthalm taucht man in warmes Wasser,
drückt alles Wasser von selbigem wieder heraus und lässt ihn etwas abtrocknen, damit er die allzugrosse
Sprudigkeit verliert, geschmeidiger wird und nicht zu stark angreift, doch in dem Grade, dass er weder zu nass
noch zu trocken ist, denn im ersten Falle verursacht er ein Schmieren, im ander macht er Streifen.
Es kommt aber bei der Anwendung dieser Hülfsmittel, zum Behufe des Schleifens und Polirens, sowohl der
Gegenstand, als auch die Lackirung selbst in Betrachtung. Da wo man mit rohen Stücken Bimstein, der Form
wegen, nicht hingelangen und schleifen kann, ohne die scharfen Kanten oder Ecken zu verletzen und dadurch
einen wesentlichen Theil der Schönheit zu beeintrachtigen, gebraucht man das Polirmittel in Gestalt des
Pulvers. Nicht weniger findet ein Unterscheid zwischen der Gattung von Lackfirnisse Statt. Die WeingeistLackfirnisse z.B. werden mit feinem geschlämmten Trippel, Baumöl und einem Stücke feinen Filz geschliffen
und zuletzt mit einem weichen reinen Tuche und Haarpuder recht abpolirt, auch polirt man sie mit weissem
präparirten Hirschhorne, einem Stücke Filz und Baumöl, zuletzt aber mit feiner Kreide, und trocknet sie, nach
dem Schleifen, mit einem alten seidenen Tuche trocken ab. Die Oel-Lackfirnisse hingegen schleift man zuerst
mit der fein abgeriebenen Bimsteinmasse, einem Stücke Hutfilz und Wasser, und zuletzt mit Wasser, Kreide
und einem Stücke weichen Filz.
Jede lackirte Sache, welche geschliffen und polirt werden soll, muss genugsam mit Lackfirniss überzogen und
wohl trocken sein, weil ausserdem die Schleifung nicht angewendet werden kann. Es wird nicht nöthig sein, die
Gründe erst weitläufig auseinander zu setzen, da sie vor Augen liegen. Auch müssen die Gefässe, worin die
Polirmittel kommen, vorher sorgfältig untersucht und gereiniget werden, denn ein einziges darin befindliches
Sandtdruchen u.dgl. würde die ganze Arbeit verderben.
Das Schleifen geschieht aber nicht linienartig d.h. perpenticular oder horizontal, sondern in beständiger
kreisformiger Bewegung, dergestalt, dass keine Stelle ungeschliffen bleibt, aber auch keine mehr, wie die
andere, angegriffen wird.
153
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Nur vor dem Schleifen und Poliren geschieht das Ebnen der rohen Fläche, als Zubereitung, der Quere nach.
Der Unterschied zwischen geschliffener und ungeschliffener, polirter und unpolirter Lackirung ist sowohl dem
Gefühle, als auch dem Geschichte, sehr auffallend, und man wird sich gewiss gerne der Mühe, welche mit dem
Schleifen und Poliren verbunden ist, unterziehen, wenn man diesen Unterscheid einmal wahrgenommen hat.
Das Schleifen und Poliren ist sich aber weder bei allen Lacksorten, wie schon bemerkt worden ist, noch weniger
bei den verschiedenen Gegenständen, einander gleich, sondern wird auf verschiedene Weise behandelt.
Man verschafft sich daher in Rücksicht des Schleifens der lackirten Holzarbeiten einen grossen Vortheil, wenn
vor dem Auftragen, entweder mit Farbe und Lackfirniss, oder mit letzterm allein, die Fläche – der Gegenstand
sei welcher er wolle – so glatt und eben, wie nur immer möglich ist, zubereitet wird; man hat dann in der Folge
nur halbe arbeit.
154
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Stöckel, H.F.A. Praktisches Handbuch für Künstler, Lackierliebhaber und OehlfarbeAnstreicher. Neurenberg 1815.
p. 63 Bernsteinfirniss, welcher zum lackiren bei Wagen und Meublen bestimmt ist.
Barnsteen
Terpentijnolie
Lijnolievernis
p. 78 Ein schöner rother Anstrich, welcher an Glanz und Schönheit dem Englischen ganz beikommt. = gekleurd
p. 81 Eine herrliche und noch ganz geheime Lackirung, welche an Farbe dem Mahagoniholz ganz ähnlich ist, wo
vorher nicht erst gebeizt werden darf, und sich an Farbe nie verändert. = gekleurd.
p. 106 Firniss zum lackiren der Stöcke. = gekleurd
p. 125 Lackirung für Kunst- und Horndrechsler
schellak
4 loth
mastix
½ loth
alcohol
4 queerfinger
p. 133 Weingeistfirniss, welcher zu musikalischen Instrumenten anwendbar ist.
sandarak
4 unzen
gomlak
2 unzen
mastix
2 unzen
elemi
1 unze
alcohol
1 kanne
terpentijn
2 unzen
. 135 Instrumente zu lackiren. = gekleurd
schellak
6 loth
sandarak
1 ½ loth
elemi
1 loth
drakenbloed
1 loth
orleaan
¼ loth
alcohol
zoveel als nodig
p. 136 Welcher sehr fest ist, und womit Rohr und Stöcke lakirt werden können.
schellak
4 loth
mastix
1 loth
alcohol
p. 213 Bemerkungen über die vom Mahagoniholz verfertigte Arbeit.
In der Zeit als das Mahagoniholz in Deutschland bekannt und eingeführet wurde, musste man sich bemühen
aus dergleichen Holz verfertigte Arbeiten an Farbe dunkel zu machen, und je dunkler man es (aber ohne eine
Beize und Farbe) bringen konnte, je höher wurden solche Arbeiten geschätzet. Jetzt aber ist es das Gegentheil,
denn man behält seine natürliche helle Farbe bei. Vor Zeiten wurde die verfertigte Arbeit mit Oehl,
Drachenblut und Bimstein abgeschliffen, wodurch es eine schöne dunkelrothe Farbe und gute Politur erhielte,
wie ich in meiner ersten Ausgabe 1795 gelehret habe. Diese Bearbeitung fällt aber jetzt gänzlich weg. Wie
diesen verfertigten Arbeiten eine schöne Politur und ihre natüliche Farbe auf immer wieder zu geben, werde
ich hier sehr deutlich lehren.
155
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 214. Politur auf das Holz zu bringen.
Wenn die Arbeiten vom Mahagoniholz gut gearbeitet sind, müssen solche sehr fein mit feuchtem
Schachtelhalm abgeschliffen werden. Nach diesem Schleifen nehme man weisspräparirtes Hirschhorn, ein
Stück weissen festzusammengerollten Filz, und wenig Wasser, schleife die Arbeit recht damit ab, wodurch das
Holz zu einer feinen Spiegelpolitur gebracht wird. Nach diesem Schleifen reiniget man die geschliffene Arbeit
mit einem weichen leinenen Tuche. Um den Glanz zu vermehren und ihm eine gute Dauer zu geben, muss ein
gutes Polirwachs darauf setzen, welches auf folgende Art verfertiget wird.
p. 214. Verfertigung des Polirwachses
bijenwas
½ pfund
colophonium
1 loth
terpentijnolie
8 loth
Man schneidet ein halbes Pfund gelbes Wachs in kleine Stückchen, bringt solches in einen reinen Tiegel, und
lässt es auf gelindem Kohlenfeuer zerlaufen, wo man 1 Loth klargestossenes Colophonium darunter rühret. Ist
das Colophonium zerstossen, und hat sich gänzlich mit dem Wachse vereiniget, so hebt man den Tiegel mit der
Masse vom Feuer, und rühret noch 8 Loth erwärmtes Terpentinöhl darunter, wobei fleissig umgerühret werden
muss, damit sich alles wohl miteinander vermische.
Wenn diese Masse erkaltet ist, streicht man sie ganz dünne auf die vorher geschliffene Arbeit, zerreibet sie mit
einem Stück reiner lindener Rinde, durch dieses Reiben dringt das Polirwachs nicht nur recht in die Poros,
sondern man kann es dadurch recht verreiben, damit es egal darauf zu stehen kommt. Nach diesem Reiben
wird es nochmals mit einer Polirbürste recht abgerieben, und zuletzt mit einem weichen leinenen oder noch
besser seidenen Tuche recht abpolirt, dadurch erhält die Arbeit einen so schönen dauerhaften Glanz, als wenn
sie auf das feinste lackirt wäre, und wird sich an Farbe nie verändern, sondern beständig ihre natürlich helle
Farbe behalten.
156
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Thomson, W. Praktische handleiding om alle soorten van lakken en vernissen. Groningen
1839.
p. 120 – II Lakvernissen, welke voornamelijk voor zelfstandigheden van hout gebruikt kunnen worden.
Vóór men houten voorwerpen verlakken kan, worden nog eenige voorbereidingen vereischt. Vóór alle dingen
moet de oppervlakte volkomen glad zijn, hetwelk men niet door schaven verrigten kan. Ook de meeste vaste
houtsoorten hebben niet zelden scheuren en kleine gaten, welke vooraf met stopverf digt gestopt moeten
worden, hetwelk daarna met eene polijstplaat (schrabstaal) goed afgetrokken moet worden. Zouden zich
hierbij nog weder scheuren of gaten vertoonen, dan wordt het toestoppen en bewerken met de polijstplaat
zoo dikwijls herhaald, totdat de oppervlakte volkomen effen en glad is. Daarna schuurt men dezelfde eerst,
dwars over de draden van het hout heen, met een stuk vochtig gemaakten puimsteen of met schaafgras of met
vischhuid, volkomen glad. Alsdan schuurt men de oppervlakte, in kringvormige beweging, met droog fijn gezift
poeder van puimsteen, of ook met polijstpoeder, b.v. met tripel of gecalcineerden wijnsteen, en geeft aan
dezelve aldus de grootste gladheid; bij welke bewerking men van tijd tot tijd, door middel van eene natte
spons, de onzuiverheden wegneemt. Verkiest men bij zeer naauwkeurig vereischt wordend werk eene nog
hoogere gladheid voor den dag te brengen, dan wrijft men het alsud geslepen voorwerp nog lang na met
stijfselpoeder, door middel van een zijden doek.
Alsdan wordt, na deze voorbereiding, het hout met lijm gedrenkt, of met loodwit, dat met lijmwater is
afgewreven en aangemengd, een paar malen bestreken; wanneer nu deze grond gedroogd is, wordt het vernis
opgestreken. Vette olievernissen worden slechts 2 of 3 malen, de dunne wijngeestvernissen daarentegen zoo
dikwijls opgewerkt, dat dezelve een voldoend bekleedsel gevormd hebben. Verlakkingen, welke naderhand
afgeslepen zullen worden, moeten meerdere bestrijkingen hebben, opdat het vernisbekleedsel, na de slijping,
door het verlies, dat dezelve te weeg brengt, nog eene voldoende dikte overhoudt. Ook aan donkere kleuren
en verwen, hetwelk bij heet weder verrigt wordt, geeft men een dikker lak, dan aan diegene, welke met
lichtere kleuren, of bij koud weder geschieden. Is het lak volkomen droog, dan wordt hetzelve, door middel van
een weinigje boomwol, die men in boomolie gedoopt heeft, met fijn geslibt tripel afgeschuurd, daarna met een
linnen doek schoon gewreven en eindelijk met waschleder de glans bijgebragt. Hoe fijn verlakte zaken
behandeld moeten worden, leert het in ’t vervolg medegedeeld voorschrift.
p. 121 – 1. Lijm of stopverf voor het aanvullen van de holligheden, en voor het effen maken der oppervlakten
van hout, door het opwerken van lak.
a. 8 looden goede kastenmakers lijm worden met een Ned. Pond regenwater zoo lang gekookt, totdat de lijm
goed gesmolten is; men zorgt, door de pan niet aan eene te groote hitte bloot te stellen en de lijm van tijd tot
tijd goed om te roeren, dat dezelve niet aanbrande.
Alsdan doet men daarbij:
½ lood aluinpoeder
12 looden roggemeel
en roert nu het mengsel goed door elkander.
Alsdan worden 3 of 4 vellen vloeipapier in een ruimen schotel, en zoo veel fijn geslibt zaagmeel in het lijmdeeg
gekneed, totdat er eene taaije stopverf ontstaan is, door middel van welke men alle scheuren en gaten in het
hout op de duurzaamste wijze digten kan.
122. b.
Met warm lijmwater worden loodwit, omber, menie en een weinig goudglid op den wrijfsteen tot een taai deeg
gewreven. Nog vaster wordt de stopverf, wanneer men, in plaats van lijmwater, sterk gezoden lijnolievernis
neemt, en er een weinig barnsteenvernis toevoegt. Deze stopverf wordt door middel van een houten staafje, in
alle voegen, spleten en gaten van het hout gewerkt.
c.
Fijn geschaafd en gezift krijt verbindt men met heet lijmwater van vischlijm bereid; men vormt daaruit eene
157
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
dikke brijachtige masse, waarmede men, door middel van een dun mes, alle reten en gaten door stijf indrukken
goed toestopt.
p. 123. – 3. Afgetrokkene (gebeizte) zelfstandigheden
a. Met Barnsteenvernis
barnsteen
4 looden
zuiver
terpentijnolie
6 looden
gezuiverd
lijnolievernis
2 looden
gemakkelijk drogend
Men doet den grof gestampten barnsteen in eenen aarden pot, giet er een halven eetlepelvol terpentijnolie op,
schudt den barnsteen goed om, en laat den pot eenige uren toegedekt staan; alsdan legt men eenige kolen
inder denzelven, en neemt van tijd tot tijd het deksel er af, om de stof met een staafje van hard en wit hout
goed om te roeren. Wanneer nu de barnsteen goed gesmolten is, zet men de pan van het vuur, en laat dezelve
voor een groot gedeelte verkoelen, waarna men langzaam, en onder aanhoudend omroeren, er zoo veel van de
terpentijnolie bijvoegt, totdat het vernis de vereischte lijvigheid bekomen heeft. Thans zet men de pan weder
op het vuur, en laat het vernis eenige malen opwellen, waarna men het kokend heet gemaakt lijnolievernis,
onder vlijtig omroeren, daarmede vermengt, en vervolgens weder verkoelt, maar, nog laauw-warm zijnde,
wordt het nu gereed zijnde vernis door een linnen doek in eene zuivere drooge flesch gefiltreerd. Het geeft aan
houten voorwerpen, welke afgetrokken (gebeizt) en met lijm gedrenkt zijn, door ze twee malen met hetzelve te
bestrijken, eenen fraaijen glans; echter kan dit vernisbekleedsel niet geslepen worden.
b. Met Kopalvernis
copal
4 looden
grof gestampt
terpentijnolie
4 ½ looden
gezuiverd
lijnolie vernis
6 looden
dat gemakkelijk droogt
Men doet de kopal in een langwerpigen pot, van ongeveer 5 duimen hoogte en van 3-4 duimen wijdte; giet
alsdan ½ lood terpentijnolie er op, schudt de kopalstukken goed om, zoodat deze alle door de terpentijnolie
vochtig worden. Alsdan sluit men den pot met eend eksel of met een omgekeerd bord, zet denzelven
vervolgens op gloeijende kolen, en laat hem daar 10 – 12 minuten staan. Begint nu de kopal te smelten, dan
roert men dezelve met eeen staafje van wit en hard hout om, en houdt hiermede zoo lang aan, totdat dezelve
volkomen gesmolten is; alsdan giet men langzaam, en onder voortdurend omroeren, het kokend heet gemaakt
lijnolievernis er onder, waarbij men het vuur versterkt; men laat het vernis daarna nog eenige malen opwellen,
zet dan den pot van het vuur en laat het verkoelen. Dit geschied zijnde, giet men de overige warm gemaakte
terpentijnolie, onder gestadig omroeren, er bij. Nog warm zijnde, wordt vervolgens het vernis door linnen in
eene zuivere, drooge flesch gefiltreerd, en deze goed gesloten op eene warme plaats eenige dagen in
ongestoorde rust staan gelaten.
Alvorend men dit vernis gebruikt, bestrijkt men de houten voorwerpen met een dun lijmwater of met gewoon
lijnolievernis; wanneer deze grond behoorlijk opgelegd en goed droog is, brengt men het vernis met een ‘goed
geslepen’ punstkwast daarop, en strijkt het gelijkvormig uit. Gewoonlijk is ééne bestrijking met dit vernis
voldoende; mogt echter eene tweede noodzakelijk zijn, dan wacht men daarmede zoo lang, totdat de eerste
volmaakt droog is. Daarna wordt het volkomen droog vernis-bekleedsel zorgvuldig afgeslepen en gepolijst.
p. 125 – 4. Gedraaide zelfstandigheden van palmboomhout te verlakken.
a.
schellak
4 looden
elemi
1 lood
venetiaanse terpentijn
1 ½ lood
alcohol
16 looden
Het schellak en de elemihars worden, tot een fijn poeder gebragt, in eene wijde flesch gedaan, waarin zich de
wijngeest bevindt; vervolgens wordt de flesch, duchtig omgeschud en goed toegestopt, op eene warme plaats
158
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
of in de heete zonnestralen gesteld. Hier blijft zij zoo lang staan, onder dagelijsche herhaalde omschudding,
totdat het harspoeder zich bijna volkomen heeft opgelost. Alsdan doet men den door eenige warmte
gesmolten terpentijn er bij, sluit spoedig weder de flesch met een nieuw stuk blaas, opdat er geen wijngeest
verdampe, en eenige reeds opgeloste harsdeelen zich afscheiden, schudt de masse goed om, herhaalt dit
dagelijke eenige malen, en laat haar aldan zoo lang op die warme plaats staan, totdat de oplossing volkomen
bewerkstelligd is. Thans zijgt men het vernis door linnen in eene zuivere flesch, welke men goed gesloten ten
gebruike bewaart. Het wordt op dezelfde wijze als het vorige vernis opgewerkt, en bekomt reeds door wrijven
met een zachten wollen doek een hoogen glans; doch men mag het vernis, wegens den terpentijn, niet veel
met eene warme, vochtige hand aantasten, dewijl het daardoor verblind en dof wordt, en daardoor een
nieuwe afwrijving vereischt.
126. – b
schellak
10 looden
in korrels
sandarak
4 looden
elemi
3 looden
venetiaanse terpentijn
4 looden
gezuiverd
gestampt glas
8 looden
alcohol
7 ½ Ned. Oncen
De harssen worden, na tot een fijn gezift poeder gebragt en met het gestampte glas gemengd te zijn, in een
kolf gedaan, waarin zich de alcohol bevindt, en deze wordt, na het mengsel eene wijl lang goed omgeschud te
hebben, in het zandbad geplaatst. Hier blijft de kolf zoo lang, terwijl men het omschudden dikwijls herhaalt,
liggen, totdat de oplossing der deelen volkomen bewerkstelligd is. Daarna zijgt men het vernis door in zuivere
fleschjes, en brengt het in aanwending zoo als het vorige.
5. Onafgetrokkene (ungebeizte) voorwerpen van wit hout te verlakken
gekleurde lak met cromaatgeel
p. 127. - 6. Vernissen tot stoelen, tafels, schrijnwerk, lijsten en andere voorwerpen, welke aan schuren zeer
onderhevig zijn.
a. Vast blinkend kopalvernis
copal
6 looden
helder doorschijnend
sandarak
12 looden
gezuiverd
mastix
6 looden
in korrels
wit glas
8 looden
poeder
venetiaanse terpentijn
5 looden
alcohol
½ Ned. Pond
Men zoekt de helderste stukken kopal uit, smelt dezelve in eene nieuwe, goed verglaasde pan boven een matig
kolenvuur, en gesmolten zijnde, droppelt men de vloeibare hars van lieverlede in koud zuiver water, welke
droppels, na verhard te zijn, in vloeipapier gewikkeld, en eenigen tijd, ter volkomene afdrooging, aan eene
warme plaats blootgesteld worden. (Zie wijngeest lakvernissen A. 1.b. bladz. 73)
Van deze kopal wrijft men 6 looden tot fijn poeder, zoo ook het sandrak en den mastik, en mengt deze drie
harspoeders en het glaspoeder goed dooreen, doet het mengsel in een ruime kolf, en voegt er den terpentijn
en den alcohol bij, schudt alles goed om, en zet de kolf in het zandbad. De verdere behandeling wijkt van de
overige kopal-wijngeestvernissen niet af. Verkiest men nog meer zelfstandigheid aan het vernis te geven, dan
kan men er nog wat meer sandrak en terpentijn bijvoegen; doch door te veel terpentijn wordt het ligt
pekachtig en klevend, en wil alsdan slechts langzaam droogen.
p. 128. – b. Vast en zacht taai glansvernis
sandarak
6 looden
elemi
2 looden
159
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
anime
2 looden
kamfer
½ lood
alcohol
½ Ned. Pond
De tot poeder gebragte harssen worden in eene kolf gedaan, waarin zich de alcohol bevindt, de kolf wordt, met
een stuk blaas goed gesloten, in het waterbad, bij herhaalde omschudding, zoo lang verhit, totdat de oplossing
der harssen volkomen daargesteld is. Dit en het vorig vernis kan men ook gebruiken, om aan de met dikke
waterverwen bestrekene vlakten een beschermend vernisbekleedsel te geven.
p. 129. – c.
sandarak
6 looden
gezuiverd
mastix
2 looden
helder in korrels
venetiaanse terpentijn
1 lood
gezuiverd
gestampt glas
4 looden
alcohol
½ Ned. Pond
De bereiding van dit vernis, hetwelk zoo duurzaam is als dat met het kopal vervaardidgde, is als het
voorgaande.
d. Rood meubelvernis
schellak
2 looden
colophonium (?)
2 looden
wit spiegelhars
sandarak
3 looden
gezuiverd
venetiaanse terpentijn
3 looden
drakenbloed
½ lood
alcohol
½ Ned. Pond
Men behandelt met de bereiding van dit vernis als te voren.
p. 129 – 7 Vernis voor schrijnwerk, beschotten, trappen, leuningen, rieten of matten stoelen en voorwerpen
van eikenhout en ijzeren traliewerk.
sandarak
12 looden
gezuiverd
schellak
4 looden
in bladen
colophonium
8 looden
witte spiegelhars, of in plaats daarvan, zuiver
witte pijnhars
terpentijn
8 looden
gezuiverd
glas
8 looden
Deze harsen worden elk op zich zelve tot poeder gebragt, en in den wijngeest in eene met blaas gesloten kolf,
onder herhaald omschudden, op een schotel met zand, die boven kolen verhit wordt, opgelost. Is de oplossing
bewerkt, dan opent men de kolf, doet er den verwarmden terpentijn in, schudt de kolf ter dege om, sluit op
nieuw dezelve met een stuk blaas, en verhit haar zoo lang, totdat de terpentijn zich innig met de vloeistof
vereenigd heeft; waarna men het vernis eenigzins laat verkoelen en over boomwol in zuivere, goed sluitende
flesschen doorzijgt. Verkiest men, dat het vernis een hooger rood bekome, dan vermindert men bij de
bereiding de hoeveelheid des sandraks, en vermeert dezelve met even zoo veel schellak, en voegt er een
weinig drakenbloed bij. Dit vernis wordt menigvuldig wegens deszelfs hoogen en bijzonder fraaijen glans
gebruikt, maar is niet zoo duurzaam van aard als het kopalvernis bij No. 6.a; wegens deszelfs dikte zijn twee
bestrijkingen volkomen toereikende.
8. Vernis voor toilet- en werkdoozen met portretten, landschappen en andere schilderstukken.
p. 131 - b. In plaats van het lak tot voorwerpen van kunstdraaijerij (bladz 124 nr. 4), kan men ook zeer voordelig
het lak, naar het volgend voorschrift vervaardigd, bezigen.
sandarak
5 looden
gezuiverd
mastix
2 looden
in korrels
160
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
kamfer
¼ lood
alcohol
1 ½ Ned. Pond
Men doet de fijne poeders deze beide harssen en de fijn verdeelde kamfer met den wijngeest in eene flesch,
met een langen hals voorzien, sluit dezelve naauwkeurig, schudt het mengsel lang en goed om, en laat het glas
zoo lang op eene matig warme plaats staan, totdat de oplossing volkomen bewerkt, en het vernis helder
geworden is; waarna hetzelve door eenen fijnen doek gefiltreerd en in goed sluitende flesschen bewaard
wordt. Gedroogde en op papier gekleefde planten worden met dit vernis bestreken. Door geen worm
beschadigd, blijven de kleuren, welke zij bij het droogen behouden hebben, volkomen bewaard, en de
verbleekte worden veelal door hetzelve weder levendig. Aangezien het vernis niet springt en zeer blinkend is,
kan men het zeer dun opwerken.
p. 132 9. Hout, het mahonie gelijkende, af te trekken (Beizen)
p. 147 – 18. A. Wandelstokken en Spaansch riet te verlakken
p. 148. B. Stokken van Spaansch riet en bamboes te verlakken, of zodaanige stokken, welke aan het verlaksel
beschadigd zijn, op nieuw te verlakken.
p. 179 – 19. Wagenstellen en raden te verlakken.
a. Groene verf
b. met roode verf
c. Eene goede roode verf
d. Een goed vernis voor wagenstellen en raden, hetwelk ook voor andere verfaanstrijkingen, dan voor de roode
en groene, gebruikt kan worden
p. 152. – 20. Koetsen te verlakken
p. 156. III Lakvernissen voor natuur-, wiskundige- en muzijkinstrumenten.
1. Lakvernissen voor violen en andere muzijkinstrumenten
Tot instrumenten, welke zeer dikwijls aangetast worden, wordt een bijzonder vast, met wijngeest bereid
harsvernis vereischt, waartoe de uit sandrak, amstik en barnsteen bereide vernissen dienstig zijn. Behalve
deze, kan men ook nog het volgende te dien einde met voordeel bezigen:
p. 157 a.
sandarak
4 looden
gezuiverd
schellak
2 looden
in korrels
mastix
2 looden
elemi of benzoe
1 lood
glas
2 looden
venetiaanse terpentijn
2 looden
alcohol
½ Ned. Pond
De gezamelijke harssen worden tot fijn poeder gebragt, met het glaspoeder ondereen gemengd, en in eene
ruime kolf gedaan, de wijngeest wordt er opgegoten, alles goed omgeschud, de opening van het glas met een
stuk natte blaas, waarin later eene naald of speld gestoken wordt, in het zandbad of op een schotel met zand
geplaatst, en hierin zoo lang verhit, totdat de harssen volkomen opgelost zijn, welke oplossing men door
dikwijls schudden bevordert. Alsdan voegt men den vooraf verwarmden terpentijn er bij, sluit de flesch weder
naauwkeurig, schudt alles ter dege om, en laat het nog zoo lang heet staan, totdat de terpentijn is opgelost.
Eindelijk wordt het vernis nog eenigzins warm door een lap linnen gegoten, en in eene drooge zuivere, goed
sluitende flesch ten gebruike bewaard. In geval men verkiest, dat hetzelve een weinigje in het roode spelen zal,
dan behoeft men slechts de harssen toe te voegen:
½ lood drakenbloed in riet, tot poeder gestampt.
1/3 lood saffraan of orleaan.
161
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Dit vernis kan alsdan ook zeer goed voor zelfstandigheden van pruimbomen-, mahonie- en rozenhout gebruikt
worden.
p. 158. B.
sandarak
12 looden
poeder
mastix
6 looden
poeder
terpentijnvernis
16 looden
alcohol
1 Ned. Pond
worden in eene genoegzaam ruime flesch gedaan, deze eenige minuten lang omgeschud, goed met een blaas
gesloten, en 12 – 14 dagen lang, onder gestadig omschudden, ter volkomene oplossing der stoffen, op eene
warme plaats staan gelaten. Alsdan zijgt men het vernis door in eene goed sluitende flesch.
162
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Tingry, F. The Painter’s and Varnisher’s Guide: or a Treatise both in Theory and Practice on
the art of making and applying varnishes. Londen 1804.
Tingry, F. Traité sur l’art de faire et appliquer les vernis. Genève, 1803.
p. 118. No II
copal
3 ounces
sandarak
6 ounces
mastix
3 ounces
terpentijn
2 ½ ounces
glas
4 ounces
alcohol
32 ounces
Mix these ingredients,and pursue the same method as that indicated for No. 1. (powder resin,mix with coarsly
pounded glass, pour over alcohol).
Remarks
The opinion generally entertained of the insolubility of copal in alcohol might have inspired me with some
doubt in regard to the employment of this matter. I might even have dreaded that criticism which has not
spared the authors of the Parfait Vernisseur and of the Dictionnare des Arts, etc.; but I can assert that the
mixture I have here indicated will give a varnish much more durable than if no copal had been employed.
The great division of this substance obtained by grinding it on poryphory, and by it mixture with other resins,
favours the action of the alcohol over it; and the parts detached from it are sufficient to give to this varnish a
character of solidity very remarkable, and which it would not have possessed in the same degree without copa.
If you are desirous to facilitate the solution of a greater quantity of copal, you may add to this formula three
gros of camphor; but this dose must not be exceeded.
The case already mentioned in regard to an overcharge of dry matters, when there are any which resist, in part,
the action of the vehicle presented to them, is her exemplified. If the copal were entirely suppressed, the
alcohol would still find a sufficient quantity of matters to form the varnish.
Uses
This varnish is destined for articles subject to friction, such as furniture, chairs, fan-sticks, mouldings, etc. and
even metals, to which it may be applied with success. The sandarac gives it great durablity.
p. 119 First species of varnish of the same genus, desired for the same articles as No II.
Sandarak
8 ounces
mastix
2 ounces
terpentijn
4 ounces
glas
4 ounces
alcohol
32 ounces
The formula for this varnish is extracted from Watin´s work. The dose of the turpentine appears to me to be
rather too large because it diffuses through the varnish a viscous matter, which renders it long in drying.
Besides, it communicates to it a strong smell, which to many persons is exceedingly disagreeable. This formula
authorizes an observation which may be applied to many other cases when a substance, which by its nature
and consistence is exceedingly soluble, is subjected to the action of a pound of alcohol, it precipitates in part
the other dry substances which do not possess the same degree of solubility. A kind of resinous crystallization
which covers the bottom of the vessel then takes place, if the mixture be left at rest. This consideration alone
would induce me to suppress, in this formula, the half of turpentine.
p. 122 Third species of the same genus, for wainscoting, small articles of furniture, balustrades, and railing in
the inside of a house. No. VI
Sandarak
6 ounces
Schellak
2 ounces
colophonium
4 ounces
163
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
glas
4 ounces
terpentijn
4 ounces
alcohol
32 ounces
Make the varnish according to the directions given for No. 1.
Remarks
Watin prescribes eight ounes of sandarac and six ounces of turpentine. This dose appears to me too strong, as
it is not proportioned to that of the alcohol, which in my formula finds more matter than it can take up.
This varnish is sufficiently durable to be applied to articles destined to daily and continual use. Varnishes
compased with copal ought, however, in these cases, to be preferred. There is another composition which,
without forming part of the compound varnishes, is employed with success for giving a polish and lustre to
furniture mande of wood wax forms the basis of it.
Many cabinet-makers are contented with waxing common furniture, such as tables, chests of drawers, etc. This
covering, by means of repeated friction, soon acquires a polish and transparency which resemble those of
varnish. Waxing seems to possess qualities peculiar to itself; but, like varnish, it is attended with its
inconveniences as well as advantages.
Varnish supplies better the part of glazing; it gives a lustre to the wood which it covers, and heightens the
colours of that destined, in particular, for delicate articles. These real and valuable advantages are
counterbalanced by its want of consistence: it yields too easily to the shrinking or swelling of the wood, and
rises in scales, or splits, on being exposed to the slightest shock. These accidents can be repaired only by new
strata of varnish, which render application to the varnisher necessary, and occasion trouble and expense.
Waxing stands shocks; but it does not possess in the same degree as varnish the property of giving lustre to the
bodies on which it is applies, and of heightening their tints. The lustre it communicates is dull; but this
inconvenience is compensated by the facility with which any accidents that may have altered its polish can be
repaired by rubbing it with a piece of fine cork. There are some circumstances, therefore, under which the
application of wax ought to be preferred to that of varnish. This seems to be the case in particular with tables
of walnut-tree wood exposed to daily use, chairs, moulding, and for all small articles subject to constant
employment.
But as it is of importance to make the stratum of wax as thin as possible, in order that the veins of the wood
may be more apparent, I flatter myself that the following process, which I received from one of my countrymen
very expert in the art of making the aticles alluded to, will be acceptable to my readers.
p. 124 was
bijenwas
2 ounces
terpentijn
4 ounces
Melt over a moderate fire, in a very clean vessel, two ounces of white or yellow wax; and, when liquefied, add
four ounces of good essence of turpentine. Stir the whole until it is entirely cool, and the result will be a kind of
pommade fit for waxing furniture, and which must be rubbed over them according to the usual method. The
essence of turpentine is soon dissipated; but the wax,of which its mixture is reduced to a state of very great
division, may be extended with more ease, and in a more uniform manner. The essence soon penetrates the
pores of the wood, calls forth the colour of it, causes the wax to adhere better, and the lustre which thence
results is equal to that of varnish, without having any of its inconveniences.
p. 124 No. VII. Fourth species of the same genus. Varnish slightly coloured for violins and other stringed
instruments, and even for furniture of plum-tree wood, mahogany, and rose wood.
sandarak
4 ounces
seedlac/korrellak
2 ounces
mastix
1 ounce
benzoe
1 ounce
glas
4 ounces
venetiaanse terpentijn
2 ounces
alcohol
32 ounces
164
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
The gum sandarac and lac render this varnish durable: it may be coloured with a little saffron or dragon’s
blood.
p. 125. No VIII. Fifth species of the same genus, which the turners of St. Claude employ for boxes made of boxwood, of the roots of trees, etc.
korrellak
5 ounces
sandarak
2 ounces
elemi
1 ½ ounce
venetiaanse terpentijn
2 ounces
glas
5 ounces
alcohol
24 ounces
The artists of st claude do not all employ this formulam, which required to be orrected on account of its too
great dryness, which is here lessened by the turpentine and gum elemi. This composition is secured from
cracking, which disfigures these boxes after they have been used for some months.
Other turners employ the gum lac united to a little elemi, and turpentine digested for some months in pure
alcohol exposed to the sun. If this method be followed, it will be proper to substitute for the sandarac the same
quantity of gum lac reduced to powder, and not to add the turpentine to the alcohol, which ought to be
exceedingly pure, till towards the end of the infusion.
Solar infusion requires care and attention. Vessels of a sufficient size to allow the spirituous vapours to
circulate freely ought to be employed, because it is necessary that the vessel should be closely shut. Without
this precaution the spirits become weakened and abandon the resin which they laid hold of during the first
days of exposure. The perfect obturation will not admit of the vessels being too full.
In general, the varnishes applied to articles which may be put into the lathe acquire a great deal of brilliancy by
polishing. A piece of woollen cloth is sufficient for the operation. If turpentine predominates too much in these
compositions the polish does not retain its lustre, because the heat of the hands is capable of softening the
surface of the varnish, and in this state it readily tarnishes.
Vette vernissen, wel vermelding van gebruik op hout maar niet bij een specifiek recept tot p. 203
p. 203 Amber Varnish with essence of turpentine
barnsteen
6 or 7 ounces,
gesmolten
terpentijn
24 ounces
Reduce the amber to powder and if the operation of pounding forms it into a paste, break it with your fingers:
then mix it with the essence and treat the whole in a balneum mariae. It will speedily dissove, and the essence
will take up at least a fourth part of its weight of the prepared amber.
The varnish which results from it is more coloured than that made with copal and turpentine; but it readily
clarifies, even without filtering it through cotton. It may readily be conceived that this varnish forms a part of
those of the fourth genus.
When coating of it is applied to white smooth wood, but without any preparation, it forms a very pure and very
durable glazing, which speedily dries, but slower than copal varnish. It appears to me to be superior to highly
coloured varnishes, which admit the addition of oil in common compositions, and which to be thoroughly dried
require the use of a stove.
As copal and amber must be liquefied before they are mixed with drying oils, which serve as excipients to fat
varnishes, it may be advantageous to follow my process under such circumstances as may seem to favour the
preference given to drying oils over essence of turpentine. The following formula was attended with complete
success.
p. 204 Fourth species. Fat amber or copal varnish
barnsteen of copal
4 ounces
terpentijn
10 ounces
drogende lijnolie
10 ounces
165
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Put the whole into a pretty large matrass, and expose it to the heat of a balneum mariae, or move it over the
surface of an uncovered chaffing dish, but without flame, and at the distance from it of two or three inches.
When the solution is completed, add still a little copal or amber to saturate the liquid; then pour the whole on
a filter prepared with cotton, and leave it to clarify by rest. If the varnish is too thick, add a little warm essence,
to prevent the separation of any of the amber.
The varnish is coloured, but far less so than those composed by the usual method. When spread over white
wood, without any preparation, it forms a solid glazing, and communicates a slight tint to the wood.
If you are desirous of charging this varnish with more copal or prepared amber, the liquid must be composed of
two parts of essence for one of oil.
(…)
Opvallend: p, 215
Essence of turpentine gives to varnish more body than alcohol: it might indeed be substituted in all cases for
alcohol, if the strong odour it emits were not, to some persons, a cause for rejecting it. For varnishes, however,
destined to be applied to ceilings, wainscoting, and furniture, it is far superior; because it renders them equally
brilliant, and gives them more durability. During the summer, in particular, this odour is soon destroyed: and if
the artist takes care to employ an alcohol varnish for the last stratum of glazing, there will be no odour at all.
p. 15 The use of essential oil of lavender is more applicable to delicate oil painting than to the art of the
varnisher.
166
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Vettewinkel, H. Handleiding tot het verkrijgen van de kennis en het doelmatig gebruik van
lakken, vernissen, enz. Amsterdam 1858.
p. 6 Vooraf echter nog een paar woorden over de benaming van en het verschil tussen lakken en vernissen.
Meermalen is mij gevraagd geworden waarin eigenlijk het verschil bestaat, en hoe het komt, dat op de eene
plaats hetzelfde artikel betiteld wordt als lak, en op eene andere als vernis. Zoo zegt men b.v. in Amsterdam vrij
algemeen blanke of bruine Barnsteenlak, terwijl men op vele andere plaatsen dezelfde artikelen blanke of
bruine Barnsteenvernis noemt. De weinige schrijvers, welke over lakken en vernissen handelen, zijn het ook
niet eens, en verwisselen somtijds de benamingen, zoodat men dat een leest van copal-vernis en op een
andere plaats van copal-lak, echter, dezelfde zaken er mede bedoelende. – Het komt mij intusschen voor, dat
men gemakkelijk eene klassificatie kan maken, die algemeen zal voldoen en wel om de volgende redenen.
Al wat men in den regel lakken noemt, zoo als rijtuig- copal- en buiten-lak, witte en zwarte vuur-lak en
anderen, zijn verbindingen van gomharsen met meer of minder deelen vette oliën. Zij onderscheiden zich van
de vernissen daarin dat dezen bestaan uit gommen, verbonden met vlugge oliën, wijnsteen of aether.
Daardoor droogen zij spoediger dan de lakken, zijn meerendeels blanker, maar over het geheel genomen
schraler en minder duurzaam. – Voor rijtuigen, buitenwerken, kamers, gangen en portalen, meubelen,
huisselijke gereedschappen en alle andere voorwerpen, waarbij sterkte of duurzaamheid wordt verlangd,
zullen de lakken, doch geenszins de vernissen kunnen dienen. Voor het vernissen van schilderijen, tekeningen
of prenten, voor kleine meubelen, rariteiten, kamerbehangsels in ligte kleuren, koperen en andere metalen
voorwerpen, zullen de mastik-, damar- elemni en ander vernissen, alsmede de wijngeest en aether vernissen
meerendeels met goed gevolg aangewend kunnen worden.
167
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Winckler, Emil. Die Lack- und Firniß-Fabrikation in ihrem ganzen Umfange. Leipzig 1859.
Verzameling van recepten uit verschillende bronnen. Zijn literatuurlijst:
Loos, Ph. Werner, Praktisches Handbuch für Maler und Lackirer, oder vollständige Anweisung zur Wasser-, Oel-,
Pastell- und Miniaturmalerei, zur ächten Bereitung der trocknen und flüssigen Farben, nebst der Anwendung
und der Bereitung aller Arten von Firnissen, zum Anstreichen un Lackiren. Berlin 1795. Gr. 8.
Hackert, Ph. Sendschreiben an den Ritter Hamilton über den Gebrauch des Firnisses in der Malerei; aus dem Ital.
(von F.L. Reischel) nebst Anhang über Reinigung der Gemälde. Dresden 1800. 4.
Tingry’s Neues Handbuch für Maler und Lackirer von Eschenbach. Leipzig 1804. 2 Bde.
Stöckel’s Handbuch für Künstler und Lackirliebhaber etc. München 1817-1820. 4. Aufl. 4 Theile.
Dreme, der Firniss- und Kittmacher. Brünn 1821.
Kögel, Joh. G. , Anweisung ohne Beihülfe des Feuers einen klaren, sehr schnell trocknenden Leinölfirniss zu
bereiten. 2. Aufl. Quedlinburg 1825. Qu. 8.
Matthey, A. Ludw., Anleitung zur Anfertigung aller Arten von Oel- und Wasserfarben zum Malen und
Anstreichen, sowie der dazu nöthigen Farben, Oel- und Lackfirnisse u. Leipzig 1832. 8.
Wyllert, Carl Friedr. Neueste Erfahrungen und Entdeckungen über die Verfertigung aller Oel- und Lackfirnisse u.
Nordhausen 1837. Gr. 16.
W. Thomson’s Kunst alle Arten Firnisse und Lackfirnisse zu bereiten und aufzutragen. A. d. E. von Dr. August
Schulze. 2. Aufl. Quedlinburg u. Leipzig 1832. 3. Aufl. 1843.
Anweisung über die Verfertigung von Oel- und Lack-Firnissen, Goldlacken und Goldgrund u. (Aus dem Magaz.
Der Erf. Besonders abgedruckt.) Mit abbild. Leipzig 1835.
J. Miller, die Firnissfabrikation und Lackirkunst in ihrem ganzen Umfange. Kempten 1844.
A. Ungenannt, die Kunst zu lackiren und Lack zu bereiten. Leipzig 1837.
D. und J. Freudenvoll, praktische Erfahrungen über die gesammte Firnissfabrikation. 2. Aufl. Mainz 1846.
Tripier-Devaux, A.M. die Kunst der Lackfirniss-Bereitung. A. d. Franz übersetzt von C.H. Schmidt. Quedlinburg
1846. 8. 1 Taf.
H. Miehr, praktisches Handbuch der Lackir-, Vergoldungs-, Bronzir-, Beiz-, Färbe- und Polirkunst. Weimar 1852.
Chr. F. G. Thon’s Vollständige Anweisung zur Lackirkunst. 6 Aufl. Von Dr. Chr. Heinrich Schmidt. Weimar 1855.
p. 89 – 115 Verschillende lijnolievernissen, dus drogende lijnolieen.
p. 125. 12) Westindischer Copalfirniss.
copal
8 Pfund
terpentijnolie
9 Pfund
lijnolie vernis
3 Pfund
Man verfährt genau nach den schon angegebenen Regeln und nimmt zur Darstellung dieses Copalfirnisses: 8
Pfund gewöhnichen westindischen Copal, 9 Pfund Terpenthinöl und 3 Pfund Leinölfirniss. Der nach diesen
Verhältnissen dargestellte Copalfirniss trocknet in 4 bis 5 Stunden, lässt sich schleifen, ist wohlfeiler als die
vorgehenden Sorten, allein nicht so haltbar. Er wird hauptsächlich für Gegenstände verwendet, welche weniger
168
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
der Witterung ausgesetzt sind. Für gewöhnliche Schreinerarbeiten und für Blechwaaren ist derselbe sehr
tauglich.
p. 149. 14) Firniss auf Holz, der so hart ist, dass er durch kochendes Wasser nicht angegriffen wird.
lijnolie
1 ½ Pfund
barnsteen
1 Pfund
loodglit
10 Loth pulverisirt
schieferweiss
10 Loth pulverisirt
Menie
6 Loth
knoflooktenen
8a9
In einem kupfernen Kessel lässt man das Leinöl mit der Bleiglätte, dem Schieferweiss und der Mennige, welche
in ein Säkschen eingebunden und in das Oel eingehängt werden, so lange kochen, bis das Oel anfängt eine
dunkelbraune farbe anzunehmen, alsdann nimmt man das Säkchen mit den Ingredienzien heraus und setzt
unter fortwährendem Kochen 8 bis 9 Knoblauchzehen hinzu. Dem zu schmelzenden 1 Pfund Bernstein setzt
man 1/8 Pfund Leinöl zu, bringt ihn über starkes Kohlenfeuer und giesst denselben, so bald er Völlig flüssig ist,
unter beständigem Umrühren kochend in den oben angegebenen Leinölfirniss, lässt noch einige Minuten
sieden, filtrirt und hebt den erkaltenen Firniss in Glasflaschen zum Gebrauche auf.
Derjenige Gegenstand, welcher mit diesem Firniss soll lackirt werden, wird erst polirt und dann mit einer
dünnen Lage von Nuss und Terpenthinöl bedeckt. Ist der erst Ueberzug trocken, so trägt man mit einem feinen
Schwämmchen oder Pinsel den Firniss auf und vertheilt ihn gehörig. Es sollen 4 solcher Lagen nach einander,
nachdem jede gehörig trocken geworden ist, aufgetragen und dann der Gegenstand in die Trockenstube
gebracht werden, in welcher er ohne Gefahr polirt werden kann. Man kann jede beliebige Farbe mit dem
ersten Ueberzug auftragen, wenn man sie vorher mit dem Terpenthinöl gut gemischt hat. (Vergl. Noch:
Neueste chemisch-technische ökonomische Receptensammlung von Dr. A.R. Perch. Nürnberg 1868. S. 282).
p. 169. 8) Copalfirniss mit Terpenthinöl
copal
¾ Pfund
terpentijnolie
4 Pfund
Man schmilzt ¾ Pfund Copal, giesst denselben auf eine Marmorplatte aus, pulverisirt ihn und verfährt damit
wie folgt: In einen kolben erhitzt man 4 Pfund rectificirtes Terpenthinöl vorsichtig im Wasserbade und bringt
nun portionenweise (Theelöffelweise) den geschmolzenen und gepulverten Copal in das heisse Terpenthinöl,
welches man in eine Kreisbewegung setzt. Trübt sich endlich das Oel und es bildet sich ein Bodensatz, so ist die
Zeit da, wo das Terpenthinöl keinen Copal mehr auflöst, man stellt hierauf den Kolben bei Seite, lässt abkühlen
und filtrirt durch Baumwolle.
Der auf diese Weise bereitete Firniss ist sehr wenig gefärbt, trocknet im Sommer in zweimal 24 Stunden und
liefert auf Holz einen dauerhaften Anstrich.
p. 193. 4) Holländischer gemischter Bernsteinlackfirniss
Derselbe besteht aus
barnsteen
1 Pfund vorher geschmolzenem und nachher gepulvertem Bernstein
terpentijnolie
4 Pfund Terpenthinöl
maanzaadolie vernis
¼ Pfund Mohnölfirniss
die Auflösung wird in einem Kolben im Wasserbade bewerkstelligt und durch Leinwand filtrirt. Der so erhaltene
Bernsteinlackfirniss trocknet nicht so schnell als der Copalfirniss, ertheilt aber dem Holze einen dauerhaften
und schönen Glanz.
p. 198. 4) Miehr’s gemischter Terpenthinöl-Mastixfirniss.
In einem emaillirten Topf schmilzt man
mastix
1 Pfund
Sandarak
¾ Pfund
aloë
½ Pfund socotrinische Aloë
169
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
colophonium
1 ¼ Pfund
Wenn diese Ingredienzien vollständig geschmolzen sind, so mischt man vorerst
lijnolie vernis
4 Pfund siedend heissen leinölfirniss
nach und nach hinzu, währenddem man anderntheils
drakenbloed
3/8 Pfund
omber
¾ Pfund
lijnolie vernis
2 Pfund
gehörig abreibt, obiger Masse nach und nach unter Umrühren zusetzt, das Ganze noch ¼ Stunde lang sieden
lässt und zuletzt mit
terpentijnolie
4 ½ pfund
Frans
verdünnt, welches man vorher warm gemacht hat, und den fertigen Lackfirniss durch ein Stück Flanneltuch
mittelst eines Trichters in Glasflaschen filtrirt. Man erhält nach dieser Methode inen braunen ziemlich
consistenten Mastixfirniss, der sehr gut deckt und daher zum Anstreichen für alle Holzarten dienlich ist.
p. 199. Freudenvoll’s wohlfeiler dauerhafter Sandaraklackfirniss.
Man schmilzt i n einem irdenen Topf mit Deckel
sandarak
1 Pfund
schellak
2 Pfund
dammar
½ Pfund
Sobald der Schmelzpunkt vollständig eingetreten ist, mischt man
lijnolie vernis
½ Pfund
gebleichten und erhitzten Leinölfirniss
nach und nach unter Umrühren darunter und versetzt noch endlich, nachdem die Masse etwas abgekühlt hat,
mit
terpentijnolie
7 bis 8 Pfund
warm gemachtem rectificirtem französischem
Terpenthinöl
und filtrirt durch Baumwolle. Wenn dieser Firniss etwas consistent bereitet wird, so reicht ein zweimaliger
Anstrich vollständig hin um einen schönen Ueberzug, der Politur fast gleich, zu erhalten.
p. 199. Terpenthinölfirniss für Tafelwerk (betimmeringen)
Man schmilzt in einem kupfernen Kessel
anime
2 Pfund
feinstes
lijnolie
8 Pfund
abgelagertes kochend heisses Leinöl
loodglit
2 Loth
Bleiglätte
zinkvitriool
2 Loth
getrockneten
loodsuiker
2 Loth
getrockneten bleizucker
venetiaanse terpentijn
14 Pfund
den man vorher zerlassen hat, hinzu, kocht so lange bis der Firniss zu spinnen anfängt und filtrirt ihn durch
Baumwolle. Der so erhaltene Lackfirniss trocknet im sommer in 2 Stunden und im Winter in 4 Stunden, eignet
sich deshalb vorzüglich zum Anstreichen für Lackirer.
Vermischte ätherische Lackfirnisse
p. 207. 1)
ether
½ Pfund
terpentijnolie
½ Pfund
alcohol
½ Pfund
Anderntheils pulvert man
copal
½ Pfund
westindischen
und schüttelt diesen mit obiger Mischung in einer Glasflasche bis zur vollständigen Auflösung. Man hat dabei zu
achten, dass die Bereitung in einem erwärmten Local geschehe, indem sich sonst der Copal nicht vollständig
auflösen würde.
Der auf diese Weise erhaltene sehr schnell trocknende Copalfirniss dient zum Ueberziehen für hellfarbige
170
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Hölzer und für Bücherrücken. Solldas schnelle Trocknen vermindert werden, so setzt man
copaivabalsem
2 Loth
zu. Man muss diesen Firniss in wohlverstopften Flaschen aufbewahren.
p. 211. 3) Harzfirniss mit Benzin für feine Holzarbeiten.
Man löse
colophonium
¾ Pfund
hellgelbes
mastix
1/8 Pfund
benzine
3 1/8 Pfund
Benzin
seihe die Auflösung durch ein Baumwollentuch und verwahre sie zum Gebrauche in wohlverstopften Flaschen
auf.
p. 212 Die wasserhellen Firnisse (Weingeistlackfirnisse) dienen hauptsächlich zum Ueberziehen von hellen
Hölzern, z.B. Ahornholz, damit die auf der Oberfläche nach der Verdunstung des Alcohol zurückgebliebene
Harzdecke die Naturfarbe des hellen Holzes so wenig wie möglich verändert.
Deshalb werden bei der Darstellung dieser Lackfirnisse ungefärbte Harze angewendet.
p. 213 Die Quantität Alcohol, welche zur Auflösung der Harze dienen soll, ist verschieden, gewöhnlich ist sie das
3- bis 3 ½ fache des Gewichts der angewendeten Harze.
p. 222. 18) Geschmeidiger Sandaraklackfirniss für Holz
Man pulvert
sandarak
¾ Pfund
elemi
¼ Pfund
anime
¼ Pfund
kamfer
2 Loth
übergiesst diese Substanzen in einem Glaskolben mit
alcohol
4 Pfund
96%
bewirkt die Auflösung in einem Wasser- oder Sandbad und filtrirt nach dem Erkalten durch Leinwand. Das
erhaltene Product liefert eine ausgezeichnete Firnissdecke.
p. 222. 19) Sandarakfirniss für Möbel
Man pulvert
sandarak
¾ Pfund
mastix
¼ Pfund
vermischt diese Pulvert mit
glas
½ Pfund
übergiesst dann in einem glaskolben mit
alcohol
4 Pfund
96%
und unterstützt die Auflösung durch Anwendung des Wasser- oder Sandbades. Ist solche erfolgt, so setzt man
noch
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund
vorher zerlassenen venetianischen Terpenthin
zu und filtrirt durch Baumwolle.
p.223. 20) Englischer rotherMöbelfirniss.
Man pulvert
sandarak
3/8 Pfund
schellak
¼ Pfund
colophonium
¼ Pfund
drakenbloed
2 Loth
und löst diese Stoffe in
alcohol
4 Pfund
96%
171
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
am besten in einem Glaskolben im Wasserbade auf. Ist die Auflösung erfolgt, so setzt man noch
venetiaanse terpentijn
3/8 Pfund
vorher zerlassenen venetianischen Terpenthin
hinzu, vereinigt durch Umschütteln und filtrirt dann durch Leinwand.
p. 223. 21) Holländischer Möbelfirniss
sandarak
¾ Pfund
schellak
¼ Pfund
colophonium
½ Pfund
venetiaanse terpentijn
½ pfund
alcohol
4 Pfund
96%
Die Harze werden gepulvert und im Ganzen, wie bei 20) angegeben, verfahren. Man mischt vorher die Harze
mit ½ Pfund Glaspulver, ehe man zur Auflösung derselben im Alcohol schreitet.
p. 223. 22) Englischer Drechsler-Lackfirniss
Seine Bestandtheile sind folgende:
sandarak
3/8 Pfund
mastix
1/8 Pfund
kamfer
2 Quentchen
alcohol
6 Pfund
Der sandarak und mastix werden gepulvert mit dem mit Alcohol zu pulver gerieben kamfer gemischt und die
Auflösung in einem Glaskolben im Wasser- oder Sandbade bewerkstelligt und dann filtrirt.
p. 229. 45) Pariserlack für Metall, Holz, Leder und Papier.
In einer Porzellanschale schmiltzt man bei gelindem Feuer
sandarak
¼ Pfund
Mastix
2 Loth
elemi
2 loth, setzt dann
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund hinzu
Anderntheils löst man im Wasserbade
schellak
1 Pfund
gepulverten in
alcohol
3 3/8 Pfund
96%
auf und vereinigt durch Schütteln mit den oben geschmolzenen Harzen, denen man zuvor
lavendelolie
¾ Pfund
zugesetzt hatte. Hierauf filtrirt man durch auf einen viereckigen Rahmen gespanntes Stück Flannell und
bewahrt ihn in wohl verstopften Flaschen auf.
p. 230. 47) Malter’s Sandarak-Holzpolitur
Man löst im wasserbade
sandarak
1/8 Pfund
pulver
gomlak
1/8 Pfund
alcohol
6 Pfund
96%
auf und filtrirt. Ueber die Anwendung dieser Politur verweise ich auf die naturhistorisch chemisch-technischen
Notizen 1855 II, S. 299.
p. 232. 55) Held’s Sandarakfirniss für Tafel- und Gitterwerk (hekwerk)
Er besteht aus
sandarak
3/8 Pfund
schellak
1/8 Pfund
colophonium
¼ Pfund
venetiaanse terpentijn
6 Loth
alcohol
2 Pfund
172
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Nach den bekannten Regeln wird derselbe bereitet und den harzpulvern setzt man noch 6 Loth Glaspulver zu,
um das Zusammenballen zu verhindern.
233. 56) Chevallier’s weisser Alcoholfirniss
Man löst im Wasserbade
sandarak
½ Pfund
mastix
1/8 Pfund
elemi
1/16 Pfund
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund
alcohol
2 Pfund
Dieser Firniss wird hauptsächlich in Zimmern auf Holz und für Tapeten angewendet.
p. 239 1) Schellackpolitur
man pulvert
schellak
½ Pfund
und löst denselben in einer Flasche im Wasserbade mit
alcohol
4 Pfund
auf und filtrirt durch Filz.
p. 239. 2) Englische Politur
Man pulvert
schellak
½ Pfund
drakenbloed
1/8 Pfund
und löst diese Substanzen in
alcohol
1 ½ Pfund
Anderntheils bringt man in ein Glas
copal
1/8 Pfund
copalpulver
übergiesst dieses mit
alcohol
½ Pfund, setzt ihm
krijtpoeder
3/8 Pfund
zu, digerirt im Sandbad einige Tage bis zur Auflösung, giesst die gestättige Lösung von copal in Alcohol ab,
bringt sie zu obiger Aufkösung, lässt in der Wärme vereinigen und filtrirt zuletzt durch ein Tuch.
p. 240. 3) Wiener Politur
Sie besteht aus einer Lösung von
schellak
3/8 Pfund
alcohol
1 1/8 Pfund
Zum Poliren braucht man von dieser Politur zwei Theile, welche man mit einem Theil feinem Provenceröl
vermischt. Ist die erste Lage erst ganz trocken, dann folgt eine zweite Lage und so fort.
p. 240. 4) Dunkelfarbige Politur
Man löst
schellak
5/8 Pfund
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund
alcohol
4 Pfund
auf und filtrirt durch Fliesspapier.
blond
p. 240. 5) Mahagoni-Politur
Sie besteht aus einer Lösung von
schellak
1 Pfund
alcohol
2 Pfund
Die Bereitung wird im Wasserbade bewerkstelligt.
173
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 240. 6) Französische Politur
Sie ist zusammengesetzt aus
schellak
¼ Pfund
alcohol
3 Pfund
drakenbloed
2 Loth
geelwortel
6 GrN
Der pulverisirte Schellack wird mit der Hälfte des vorgeschriebenen Alcohols in einem Glase im Sandbade
aufgelöst, mit der andern Hälfte Alcohol löst man das pulverisirte drachenblut auf. Sind die Auflösungen
erfolgt, so mischt man beide Flüssigkeiten zusammen und setzt dann die Gelbwurz zu. Man schüttelt gut, lässt
das Ganze 24 Stunden lang stehen und filtrirt zuletzt.
Auch kann diese Politur als ein dauerhafter Firniss auf Kupfer benutzt werden.
p. 241. 8) Freudenvoll’s Schellackpolitur.
Sie besteht aus einer Auflösung von
schellak
¼ Pfund
alcohol
1 ¾ Pfund
96%
p. 245. 13) Drechslerlack
Er besteht aus
gomlak
5/8 Pfund
elemi
1/8 Pfund
venetiaanse terpentijn
3 Loth
alcohol
2 Pfund
Die Harze werden gepulvert in eine Flasche gebracht, mit dem Alcohol übergossen und in der Sonnenwärme
unter öfterem Umschütteln aufgelöst, zuletzt wird der vorher erhitzte Terpenthin zugegeben und filtrirt.
Dieser Firniss dient hauptsächlich zum Ueberziehen von Gegenständen, die aus Buxbaumholz gearbeitet
worden sind und er erhält schon durch blosses Abreiben mit einem wollenen Lappen einen sehr schönen Glanz.
p. 247. 20) Rother Weingeistlackfirniss für Holzachen.
Man pulverisirt
rode zegellak
½ Pfund
und löst solches in
alcohol
2 Pfund auf.
Ganz auf dieselbe Weise kann man alle Farben herstellen, indem man zum Beispiel blaues, braunes, grünes,
gelbes. Etc. Siegellack in Alcohol auflöst.
p. 247. 21) Weingeistlackfirniss für spazierstöcke
Derselbe wird dargestellt indem man
schellak
½ Pfund
mastix
1/8 Pfund
pulverisirt und mit Hülfe des Wasserbades in
alcohol
2 ¼ Pfund auflöst und nach dem Erkalten filtrirt.
p. 248. 24) Miller’s Drechslerlackfirniss
Er besteht aus
schellak
¾ Pfund
mastix
¼ Pfund
alcohol
3 Pfund
88%
und wird im Sand- oder Wasserbade bereitet.
Wenn horn gefirnisst werden soll, so muss man erst von der ihm anhängenden Fettigkeit durch Abreiben mit
fein geschlemmter Kreide oder Bimstein befreien.
174
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
p. 248. 25) Andere Vorschrift
Man schmilzt in einem neuen irdenen Topf
dammar
¾ Pfund
schellak
3/8 Pfund
in Tafeln
terpentijnolie
und mischt bis zur gehörigen Verdünnung rectificirtes vorher erhitztes Terpenthinöl hinzu, nachdem man obige
geschmolzene Masse vom Feuer gebracht hat.
p. 249. 27) Polirlackfirniss
Man pulverisirt
schellak
½ Pfund
elemi
¾ Pfund
vermischt diese Pulver mit
venetiaanse terpentijn
¼ Pfund
und löst die Stoffe in
alcohol
4 Pfund
Dieser Firniss wird nach dem Erkalten durch ein Tuch filtrirt.
p. 249. 29) Chevallier’s Firniss für Ebenisten
Derselbe besteht aus einer Auflösung von
schellak
6 Loth
alcohol
2 Pfund
82%
Man befördert die Auflösung durch öfteres Umschütteln ohne Anwendung von Wärme. Die Ebenisten filtriren
diese Lösung nicht, sondern wenden sie gerade so an.
p. 250. 33) Holländischer Polirlack.
schellak
5/8 Pfund
alcohol
4 Pfund
durch Schütteln auflöst und zuletzt noch
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund
zusetzt und filtrirt.
vorher zerlassenen
p. 253. 40) Neueste Drechsler-Lackfirniss.
Man pulverisirt
schellak
1/8 Pfund
mastix
¾ Loth
übergiesst beide Stoffe mit absolutem Alcohol und zwar so, dass dieser 1 ½ Zoll breit über der Mischung steht.
Man löst das Ganze in gelinder Wärme auf und kocht alsdann bis zur syrupdicke ein. Die gedrehten Horn- und
Holzarbeiten werden gehörig geschliffen, dann mit Leinöl unter beständigem Umdrehen bestrichen und dann
mit dem obigen Lackfirniss überfahren.
p. 254. 44) Miller’s Polirwachs
Ueber gelindem Kohlenfeuer schmiltzt man in einem irdenen Topf
witte was
1 Pfund
und mischt sodann,
terpentijnolie
1 Pfund darunter.
Diese Mischung wird beim Gebrauch jedesmal erwärmt, mit einem wollenen Lappen die Holzadern damit
gerieben, wodurch dieselben einen lebhaften Glanz erhalten. Dieses Polirwachs wird auch dann angewendet,
wenn Schellackfirnisse vorher geschliffen werden müssen.
p. 273. 14) Freudenvoll’s schnell trocknende wasserhelle Copalweingeistfirnisse.
a) Besteht aus
175
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
copal
1 Pfund
ostindischem
terpentijnolie
1 Pfund
frans
alcohol
½ Pfund
98%
Das Terpenthinöl wird mit dem Alcohol zuerst gehörig gemischt, dann setzt man den fein gepulverten Copal
nach und nach portionenweise zu, wobei jedesmal gehörig umgeschüttelt werden muss. Die Auflösung des
Copals in der Mischung von Alcohol und Terpenthinöl erfolgt sehr bald, und ist sie vollständig, so überlässt man
den Firniss so lange der Ruhe, bis derselbe ganz klar und durchsichtig erscheint.
Die Darstellung dieses Firnisses muss in warmer Temperatur, nie in kalter geschehen.
Der auf diese Weise erhaltene Lack trocknet sehr schnell, eignet sich deshalb für weisse Holzgegenstände,
Möbel und dergl. ganz vorzügluch.
b) Besteht aus
copal
1 Pfund
ostindischem
terpentijnolie
2 Pfund
copaivabalsem
1/8 Pfund
alcohol
¾ Pfund
98%
Die Bereitung ist ganz dieselbe wie bei a). Dieser Firniss trocknet langsamer.
p. 274. 15) Vorzüglicher Copalfirniss für feine Papp- und Holzgalanterie-Arbeiten.
Man schmilzt in einem gut glasirten Topf über gelindem Kohlenfeuer.
copal
½ Pfund
ist dieser erst im Fluss, so setzt man ihm
sandarak
½ Pfund
gröblich gestossenen
mastix
¼ Pfund
glas
1/8 Pfund
hinzu. Hierauf bringt man die geschmolzene Masse vom Feuer, lässt etwas abkühlen, setzt dann
alcohol
1 ¾ Pfund
zu und giebt
venetiaanse terpentijn
¼ Pfund
vorher geschmolzenen
bei. Man erhitzt nun so lange im Wasserbade, bis die Harze vollständig aufgelöst sind, worauf man den Firniss
filtrirt (Vgl. Polytechn. Centralbl. 1856 S. 320)
p. 275 2) Miller’s Polirlack.
Derselbe besteht aus
copal
8 Loth
sandarak
8 Loth
lavendelolie
3/8 Pfund
schellak
¾ Pfund
venetiaanse terpentijn
1/8 Pfund
alcohol
3 Pfund
96%
Der Copal und der Sandarak werden über gelindem Feuer geschmolzen, ausgegossen und nach dem Erkalten
gepulvert. Dieses Pulver löst man in dem Lavendelöl, setzt den venetianischen Terpenthin zu, während man in
dem alcohol den gepulverten Schellack auflöst. Beide Auflösungen werden zusammengegossen und im
Wasserbade so lange gelassen, bis sich Alles vereinigt hat, worauf man noch filtrirt.
p. 275. 3) Copal-Möbel-Lackfirniss.
Man nimmt
copal
3/8 Pfund
sandarak
¾ Pfund
mastix
3/8 Pfund
vermischt mit
venetiaanse terpentijn
10 Loth
geschmolzenen
176
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
löst diese Masse in einem Kolben im wasserbade in
alcohol
4 Pfund
96%
und filtrirt nach dem Erkalten.
p. 277. Copal Polituren
1) Englische Politur
Sie besteht aus
schellak
¼ Pfund
copal
2 Loth
drakenbloed
2 Loth
alcohol
1 Pfund
Man bereitet dieselbe indem man den copal fein pulvert und ihm
krijt
¾ Pfund
feinst geschlemmte Kreide
beimischt, mit der Hälfte des absoluten Alcohols übergiesst und in einem Glase gehörig schüttelt. Die Auflösung
des Copals befördert man endlich im Wasserbade. In der anderen Hälfte absolutem Alcohol löst man das
Drachenblut nd den Schellack auf, vereinigt beide Flüssigkeiten mit Hülfe des sandbades unter Umschütteln
und wenn die Auflösung gehörig stattgefunden lässt man klären und giesst die helle Politur ab.
p. 277. 2) Braune Copal-Politur
Sie besteht aus
schellak
¼ Pfund
copal
4 Loth
bestem afrikanischem
alcohol
1 ½ Pfund
absolutem
Der Copal, welcher fein gepulvert sein muss, wird erst in dem alcohol augelöst, alsdann der Schellack. Am
besten geschieht die Operation im wasserbade. Die Politur wird in einem geschlossenen Trichter durch
Fliesspapier filtrirt.
p. 278. 3) Weisse copal-politur
Man pulverisirt
copal
asbest
½ Pfund
hellen afrikanischen
177
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Bijlage V: Tabellen oude maten
Nederlandse gewichtsmaten
Last (inhoudsmaat voor graan)
3010,5 liter (Amsterdamse last)
Na 1820 vastgesteld op 3000 liter
111,5 liter (Amsterdamse mud)
Mud (gewichtsmaat voor bijv. graan)
115,7 liter (Deventer mud)
Later 100 liter
Zak
83,3 liter (Amsterdamse zak)
86,5 liter (Bredase zak)
27,875 liter (Amsterdamse schepel)
Schepel (gewichtsmaat droge waren)
41, 7 liter (Nijmeegse schepel)
Na 1820 vastgesteld op 10 liter
Vat
1,7 liter (Amsterdams vat)
20,8 liter (Nijmeegs vat)
0,871 liter (Amsterdamse kop)
Kop
5,6 (Helmondse kop)
Later 1 liter droge waar.
494,090 gram (Amsterdamse pond)
Pond
469,728 gram (Haagse pond)
Later 500 gram.
15,440 gram (Amsterdamse lood)
Lood
14,679 gram (Haagse lood)
Later 10 gram
Wichtje
3, 700 gram (Haags wichtje)
Later 1 gram.
Korrel
0,1 gram.
Engelse gewichtsmaten
Unit ; Avoirdupois
Relative value
Metric value
Notes
dram or drachm
1
≈ 1.772 g
1
ounce (oz)
1
≈ 28.35 g
16 dr
pound (lb)
1
≈ 453.6 g
16 oz
stone (st)
14
≈ 6.350 kg
1
quarter (qtr)
28
≈ 12.70 kg
2 st
hundredweight (cwt)
112
≈ 50.80 kg
4 qtr
ton (t) or long ton (l. tn.)
2,24
≈ 1,016 kg
20 cwt
⁄256
⁄16
⁄16 oz
⁄2 qtr
178
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Engelse inhoudsmaten
Liter
gill
cup
pint
quart
gallon
1 jack =
≈ 0,0562
1
1
1
1
1
1 gill =
≈ 0,1183
1
1
1
1
1
1 cup =
≈ 0.2366
2
1
1
1
1
1 pint =
≈ 0.4731
1
1
1
1 quart =
≈ 0.9463
8
4
2
1
1
1 gallon =
≈ 3.79
32
16
8
4
1
⁄2
4
⁄4
⁄8
⁄2
⁄16
⁄4
⁄8
⁄2
2
⁄64
⁄32
⁄4
⁄16
⁄2
⁄8
⁄4
Amerikaanse gewichtsmaten
Unit
Relative value
Metric value
Notes
grain (gr)
1
≈ 64.80 mg
1
dram (dr)
1
≈ 1.772 g
1
ounce (oz)
1
≈ 28.35 g
16 dr
pound (lb)
1
≈ 453.6 g
16 oz
quarter (qtr)
25
≈ 11.34 kg
25 lb
hundredweight (cwt)
100
≈ 45.36 kg
4 qtr
ton (t)
2
≈ 907.2 kg
20 cw
⁄7000
⁄256
⁄16
⁄7000 lb
⁄16 oz
Duitse gewichtsmaten
Michaelsen - Miehr
Gran (Pl. Grän), Korn
16 Teile
0,062 - 0,065 g
1
/12 Karat = ca. 16,67 mg
Karat (ct)
205,1 mg (jetzt 200 mg)
Quint, Quent, Quentin,
4 Pfenniggewichte
3,6-3,9 g.
Quentchen
3,65 g (von lat. "Fünftel")
4 quentchen = 1 lot
4 Quentchen
15,6 g
Lot, Loth
Unze
1
/30 bis 1/32 Pfund (ursprünglich)
1 Pfund = 32 Lot = 128 quentchen
144 Karat
1 Unze = 2 Lot
2 Lot (Handel)
31,25 g
32 Lot = 16 Unzen
Pfund (Pfd, lb, ℔)
467,404 g (Preußen)
500 g (Deutscher Zollverein 1858,
Schweiz 1838–1876)
Stein
22–40 Pfund
179
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Duitse inhoudsmaten
Stof, Quart
1,145 l (Preußen)
0,267 l (Bayern)
4 Pintgen bzw. 4 Schoppen
1 l (Bayern), früher Schankmaß 1,069 l
1 1/7 l
Maß, Maaß, Maas
1,4 l (Österreich, Böhmen = 4 Seidel)
1,5 l (Baden bis 1871, Schweiz 1838–1877)
1,783 l (Rheinland)
(jeweils ungefähr:) 2 l und 5 l (Grazer Mass(e)l für Hülsenfrüchte bzw. Getreide in
Graz, Österreich)
Getreidemaß
4 Metzen = 13,74 l
Viertel, Sester
Viertel (Wein) ¼ l (Pfalz)
4 Maß
3, 4 oder 12 Becher
1
/10 Malter bzw. 10 Immi (Schweiz 1838–1876) 15 l (Baden, Schweiz 1838–1876)
1,123 l (Altenburg)
1,819 l (Gotha)
Kanne
1,9 l (Hannover)
0,92 l (Mecklenburg)
0,936 l (Sachsen)
Nößel, Nösel, Nössel,
Biernösel
Fass, Gebinde
1
/4 Kanne
0,511 l (Emden, Biernösel)
229 l (Preußen)
180
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
Tamar Davidowitz, De Vernisser 2011.
181
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011
Afwerklagen op meubelen 1800 – 1900
182
S.A. Glerum – Universiteit van Amsterdam – 2011

Similar documents