- perinatreg

Transcription

- perinatreg
Perinatale
PerinataleZorg
Zorg
ininNederland
Nederland
2007
2007
Perinatal
PerinatalCare
Care
ininthe
theNetherlands
Netherlands
Perinatale Zorg
in Nederland
2007
1
Inhoud
Proloog
Samenvatting
Introductie
Leeswijzer
3
5
16
18
Bijlagen
Bijlage 1
124
Perinatale registraties in Nederland
Bijlage 2
127
Het koppelen van de perinatale registraties
LVR1, LVR2 en LNR
Bijlage 3
Hoofdstuk 1 Vrouwen bevallen in 2007
21
Hoofdstuk 2 Kinderen geboren in 2007
33
Hoofdstuk 3 De zwangerschap in 2007
47
Hoofdstuk 4 Baring in 2007
51
Bijlage 4
Hoofdstuk 6 Sterfte moeder in 2007
79
Hoofdstuk 7 Sterfte kind in 2007
83
Hoofdstuk 8 Organisatie van de perinatale
zorg in 2007
105
Hoofdstuk 9 Zorg door verloskundigen en
gynaecologen in 2007
Hoofdstuk 10 NICU zorg in 2007
2
113
119
136
Afkortingen organisaties/verenigingen
Bijlage 5
Hoofdstuk 5 Morbiditeit moeder en kind in 2007 71
130
Achtergronden bij het jaarboek 2007
138
Gebruikte termen/begrippen
Literatuur
Inhoudsopgave
Woord van dank
Organisatie
139
141
147
148
PROLOOG
Voor U ligt de zevende uitgave in de serie “Perinatale
Zorg in Nederland” en wel de rapportage over 2007.
Deze serie jaarboeken wordt uitgegeven door de Stichting
Perinatale Registratie Nederland (PRN). In de Stichting
PRN werken de vier beroepsverenigingen samen, die
actief zijn in de perinatale keten: KNOV, NVOG, NVK en
LHV (www.perinatreg.nl).
Het jaarboek bevat kerncijfers over moeders en pasgeborenen die opgenomen zijn in de deelregistraties van de
eerstelijns verloskunde (LVR1), de tweedelijns verloskunde (LVR2) en de kinderartsen (LNR).Voor het eerst zijn
tevens enige basale gegevens van de verloskundig actieve
huisartsen in dit jaarboek opgenomen.
De LVR1- en LVR2-deelregistraties bevatten over het jaar
2007 gegevens van 96,5% van alle vrouwen, die dat jaar in
Nederland bevallen zijn. De LNR bevat over dat jaar gegevens van alle pasgeborenen die opgenomen zijn in de tien
Neonatale Intensive Care Units (NICU’s), alsmede gegevens
van pasgeborenen, die binnen 28 dagen na de geboorte
opgenomen zijn op kinderafdelingen van algemene ziekenhuizen. In dit laatste gedeelte van de deelregistratie participeerden in 2007 68% van alle kinderartsenpraktijken.
De deelregistraties zijn aan elkaar gekoppeld, waarmee
dubbeltellingen door verwijzingen tussen de verschillende
verloskundige lijnen vermeden zijn. Hierdoor zijn tevens
dubbeltellingen door meerlinggeboorten en heropnames
van kinderen vermeden.
Verschillende validatie onderzoeken zijn uitgevoerd voor
de ontwikkelde methodiek van de koppeling van de verschillende perinatale deelregistraties (bijlage 2).
Evenals dat in de tot nog toe verschenen Jaarboeken het
geval was, zijn ook nu weer tabellen opgenomen over de
wijze van conceptie, meerlingen, de start van de baring,
het globale verwijspatroon van de verloskundige naar de
gynaecoloog, en maternale sterfte. Deze laatste cijfers zijn
in samenwerking met de Commissie Maternale Sterfte van
de NVOG tot stand gekomen. Cijfers over morbiditeit
van moeder en kind, de organisatie van de perinatale zorg
en enkele trends, zoals van de perinatale sterfte, pariteit,
leeftijd van de bevallen vrouwen en meerlingzwangerschappen treft u tevens in deze uitgave aan.
3
De gepresenteerde gegevens zijn belangrijke bouwstenen
voor het kwaliteitsbeleid binnen de perinatale zorgketen
en vormen een basis voor verder onderzoek, alsmede
voor de ontwikkeling van beleid. De registratie en de
daaruit voortvloeiende rapportages zijn met steun van
overheid en verzekeraars tot stand gekomen.
We hopen dat de geboden informatie een stimulans zal
zijn voor het kwaliteitsbeleid van alle beroepsbeoefenaren
in de perinatale zorgketen en hen zo tevens een prikkel
levert om de registratie zo optimaal en volledig mogelijk
te blijven vullen.
4
Ook voor deze uitgave wensen we u veel leesplezier toe
en hopen van u suggesties voor verbetering van de rapportages terug te horen.
Utrecht, augustus 2009
Het Bestuur van de Stichting Perinatale Registratie
Nederland:
mw. L. van der Leeuw-Harmsen, voorzitter
mw. A.M. van Huis, verloskundige, secretaris
dhr. R.H.L. Morshuis, huisarts, penningmeester
dhr. prof. dr. J. van Lith, gynaecoloog, lid dagelijks bestuur
dhr. P. Tamminga, kinderarts neonatoloog, lid dagelijks
bestuur
SAMENVATTING
“Perinatale Zorg in Nederland 2007” bevat vele tabellen
met epidemiologische en demografische informatie over
bevallen vrouwen (tabel 0.1) en geboren kinderen (tabel
0.2), met gedetailleerde informatie over perinatale sterfte
en andere uitkomst indicatoren en een aantal indicatoren
voor het zorgproces. In de tabellen 0.3 t/m 0.6 zijn de
belangrijkste indicatoren voor de staat van de perinatale
gezondheid en gezondheidszorg in Nederland voor 2007
weergegeven.
Het percentage bevallen nullipare vrouwen in 2007 was
45,5% (tabel 0. 1). Het percentage vrouwen in verwachting
van het eerste kind steeg ten opzichte van 2006 maar was
gelijk aan 2005 (tabel 1.2.2). Meerlingzwangerschappen
kwamen in 1,9% van de gevallen voor. Dit percentage
daalde licht ten opzichte van 2006 (tabel 0.3).
Bij 0,3% (n= 578) van de vrouwen werd het kind bij een
moederlijke leeftijd van 17 jaar of jonger geboren. Het
percentage vrouwen dat een eerste kind kreeg op de
leeftijd van 36 jaar of ouder was 9,3% in 2007. De stijging
van de jaren hiervoor vlakt af (2004: 8,3%, 2005: 8,7%,
2006: 9,2%).
Het percentage nullipare vrouwen van niet-Nederlandse
afkomst was in 2007 licht gedaald naar 17,2%.
In 2007 werden 13.121 (7,6%) kinderen prematuur (<37.0
weken) geboren en 2.526 (1,5%) vroeg-prematuur (<32.0
weken) (tabel 0.4). 1,4% van de geboren kinderen heeft
Tabel 0.1
Samenvatting van de karakteristieken van de bevallen vrouwen vanaf 22.0 weken in 2007
Jaar
Totaal #
%
2007
Eenling zwangerschap
167.312
98,1%
Meerling zwangerschap
3.182
1,9%
tweeling
3.144
1,8%
drieling
38
0,0%
Bron
Tabel 1.1.1
Pariteit
nulliparae
77.600
45,5%
multiparae
92.894
54,5%
Tabel 1.2.1
Ontstaan zwangerschap
spontaan
109.760
64,4%
medisch begeleid
5.122
3,0%
onbekend
55.612
32,6%
Tabel 1.3.1
Ziekten/aandoeningen vrouw
hypertensieve aandoeningen
14.228
8,3%
(pre)- eclampsie met opname
547
0,3%
diabetes mellitus
1.639
1,0%
zwangerschapsdiabetes
1.396
0,8%
Inleiding baring
Epidurale analgesie tijdens ontsluiting
Totaal bevallen vrouwen
56.301
15.532
170.494
33,0%
9,6%
Tabel 3.1
Tabel 3.2
Tabel 4.1.1
Tabel 4.4
100,0%
5
Tabel 0.2
Samenvatting van de karakteristieken van de geboren kinderen vanaf 22.0 weken in 2007
Jaar
Totaal #
%
2007
Eenling kind
167.312
96,5%
Meerling kind
6.122
3,5%
Duur zwangerschap
22-31 weken
2.526
1,5%
32-36 weken
10.595
6,1%
37-41 weken
151.292
87,2%
≥ 42 weken
7.619
4,4%
onbekend
1.402
0,8%
Geboortegewichten kind
< 500 gram
378
0,2%
500-1499 gram
2.073
1,2%
1500-2499 gram
9.007
5,2%
2500-3499 gram
79.830
46,0%
3500-3999 gram
55.265
31,9%
4000-4499 gram
21.983
12,7%
≥ 4500 gram
4.788
2,8%
onbekend
110
0,1%
Ligging kind
hoofd
161.626
93,2%
stuit
8.742
5,0%
dwars anders
1.355
0,8%
overig
1.711
1,0%
Wijze baring spontaan
130.160
76,3%
kunstverlossing
17.078
10,0%
sectio caesarea
26.196
15,4%
Lijn en plaats van de geboorte kind
geboorte kind in de 1e lijn thuis
37.216
21,5%
geboorte kind in de 1e lijn kraaminrichting
220
0,1%
geboorte kind in de 1e lijn poliklinisch
19.661
11,3%
geboorte kind in de 2e lijn
116.337
67,1%
Lage apgar score na 5-minuten van levend geboren kinderen
0-3
602
0,3%
4-6
1.557
0,9%
Congenitale afwijkingen kind
4.363
2,5%
Opname kind na de geboorte 30.066
17,3%
Perinatale Sterfte kind
perinatale sterfte (1-7d)
1.685
0,97%
perinatale sterfte (1-28d)
1.787
1,03%
foetale sterfte
1.153
0,66%
vroeg neonatale sterfte (1-7d)
532
0,31%
laat neonatale sterfte (1-28d)
634
0,37%
Totaal aantal geboren kinderen
173.434
100,0%
6
Bron
Tabel 1.1.1
Tabel 2.2.1
Tabel 2.3.1
Tabel 4.2.1
Tabel 4.3.3
Tabel 9.3
Tabel 5.3
Tabel 5.4.1
Tabel 5.5
Tabel 7.1
Tabel 0.3
Nederlandse indicatoren van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007
Indicator
2007
#
Bevallen vrouwen
Vrouwen Pariteit 0
77.600
Meerling Zwangerschappen
3.182
Vrouwen ≤ 17 jaar
Vrouwen ≥ 36 jaar voor P0
Vrouwen ≥ 41 jaar voor P1+
Niet-Nederlandse etniciteit vrouw P0
*1
Bevallen vrouwen
Bron
2007
2007
Noemer
%
Tabel
Referentie
2006*1
%
170.494
170.494
45,5%
1,9%
Tabel 1.2.1
Tabel 1.1.1
45,1%
2,0%
578
7.227
2.123
170.494
77.600
92.894
0,3%
9,3%
2,3%
Tabel 1.4.2
Tabel 1.4.2
Tabel 1.4.2
0,3%
9,2%
2,2%
13.326
77.600
17,2%
Tabel 1.5
17,3%
De 2006 indicatoren zijn vanaf 20.0 weken zwangerschap
Tabel 0.4
Nederlandse indicatoren van geboren kinderen vanaf 22 weken in 2007
Indicator
2007
#
Geboren kinderen
Bron
2007
2007
Noemer
%
Tabel 2007
Referentie
2006
%
Geboren kinderen
Kinderen < 32.0 weken Kinderen < 37.0 weken 2.526
13.121
173.434
173.434
1,5%
7,6%
Tabel 2.2.1
Tabel 2.2.1
1,6%
7,9%
Kinderen < 1500 gram
Kinderen ≥ 4500 gram
2.451
4.788
173.434
173.434
1,4%
2,8%
Tabel 2.3.2
Tabel 2.3.2
1,6%
2,7%
Kind eenling < 32.0 weken en < 1500 gram
Kind eenling < 37.0 weken en < 2000 gram
Kind eenling ≥ 32.0 weken en < 1500 gram
Kind eenling ≥ 37.0 weken en < 2000 gram
1.580
3.138
293
202
167.312
167.312
167.312
167.312
0,9%
1,9%
0,2%
0,1%
Tabel 2.3.3/4
idem
idem
idem
1,1%
2,1%
0,2%
0,1%
Kind meerling < 32.0 weken en < 1500 gram
Kind meerling < 37.0 weken en < 2000 gram
Kind meerling ≥ 32.0 weken en < 1500 gram
Kind meerling ≥ 37.0 weken en < 2000 gram
418
1.226
97
69
6.122
6.122
6.122
6.122
6,8%
20,0%
1,6%
1,1%
Tabel 2.3.3/4
idem
idem
idem
7,2%
20,3%
1,7%
1,1%
7
Tabel 0.5
Nederlandse indicatoren van perinatale zorg vanaf 22 weken in 2007
Indicator
2007
#
Perinatale zorg
Bron
2007
2007
Noemer
%
Tabel 2007
Referentie
2006
%
Perinatale Zorg
% Sectio totaal
% Spontane baring Pariteit 0 % Kunstverlossing (Vac/Forc en Stuit extr) P0 % Sectio Pariteit 0
26.196
50.608
13.927
14.415
173.434
78.950
78.950
78.950
15,1%
64,1%
17,6%
18,3%
Tabel 4.3.6
Tabel 4.3.6
Tabel 4.3.6
Tabel 4.3.6
15,0%
64,1%
17,7%
18,2%
% Spontane baring Pariteit 1+
% Kunstverlossing (Vac/Forc en Stuit extr) P1+
% Sectio Pariteit 1+
79.552
3.151
11.781
94.484
94.484
94.484
84,2%
3,3%
12,5%
Tabel 4.3.6
Tabel 4.3.6
Tabel 4.3.6
84,2%
3,4%
12,4%
Tabel 0.6
Nederlandse indicatoren van perinatale sterfte vanaf 22 weken van geboren kinderen in 2007
IndicatorGeboren kinderen ≥ 22 weken
Bron
2007
2007
2007
#
Noemer
‰
Tabel 2007
Sterfte kind*1
Perinatale Sterfte (1-7d) ≥ 22 weken totaal
Perinatale Sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken
Perinatale Sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken
Perinatale Sterfte (1-7d) ≥ 37.0 weken
1.617
982
225
410
164.413
2.526
10.595
158.911
9,8‰
388,8‰
21,2‰
2,6‰
Tabel 7.1.3
Tabel 7.1.3
Tabel 7.1.3
Tabel 7.1.3
9,8‰
387,4‰
22,7‰
2,9‰
Foetale Sterfte ≥ 22 weken totaal
Foetale Sterfte 22.0-31.6 weken
Foetale Sterfte 32.0-36.6 weken
Foetale Sterfte ≥ 37.0 weken
1.153
637
169
347
173.434
2.526
10.595
160.313
6,6‰
252,2‰
16,0‰
2,2‰
Tabel 7.2.2
Tabel 7.2.3
Tabel 7.2.3
Tabel 7.2.2
6,8‰
267,0‰
17,2‰
2,0‰
532
345
56
131
172.281
1.889
10.426
159.966
3,1‰
182,6‰
5,4‰
0,8‰
Tabel 7.3.2
Tabel 7.3.4
Tabel 7.3.4
Tabel 7.3.2
3,1‰
164,2‰
5,6‰
1,1‰
1.153
1.787
173.434
173.434
6,6‰
10,3‰
Tabel 7.1.4
Tabel 7.1.4
3,1‰
9,8‰
Neonatale Sterfte (1-7d) ≥ 22 weken totaal
Neonatale Sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken
Neonatale Sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken
Neonatale Sterfte (1-7d) ≥37.0 weken
Neonatale Sterfte (1-28d) ≥ 22 weken totaal
Perinatale Sterfte (1-28d) ≥ 22 weken totaal
*1
8
Referentie
2006
‰
Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram.
een geboortegewicht <1500 gram en 2,8% een geboortegewicht ≥4500 gram. De toename van kinderen met hoger
geboortegewicht in de periode 2001-2004 heeft zich niet
doorgezet in 2005-2007.
Het percentage à terme dysmature kinderen (als benadering het percentage eenlingen ≥ 37.0 weken met een
geboortegewicht <2000 gram) bedroeg 0,1% en het
percentage eenlingkinderen ≥32.0 weken met een geboortegewicht <1500 gram was 0,2% (tabel 0.4).
Het sectio percentage in 2007 was 15,1% (tabel 4.3.1);
18,3% bij nulliparae en 12,5% bij multiparae (tabel 0.5).
Het percentage kunstverlossingen (vacuum-, forcipale- en
stuitextractie) was bij nulliparae 17,6%, bij multiparae
3,3%.Voor nullipare vrouwen was in 2006 de kans op
Tabel 0.7
International per inatal core indicators in 2007
Nederlandse PRN cijfers van 2007
Nr
Indicator*2,3,4
Teller Noemer
2007
Bron
C1
Fetal mortality rate ≥ 22.0 weeks
1.153
173.434
6,6‰
PRN 2007: 7.2.2
C1
Fetal mortality singletons
1.038
167.312
6,2‰
PRN 2007; 7.2.1
C1
Fetal mortality multiples
115
6.122
18,8‰
PRN 2007; 7.2.1
C2
Neonatal mortality rate (1-7d)
532
172.281
3,1‰
PRN 2007: 7.3.1
C2
Neonatal mortality rate (1-7d) singletons
444
166.274
2,7‰
PRN 2007: 7.3.1
C2
Neonatal mortality rate (1-7d) multiples
88
6.007
14,6‰
PRN 2007: 7.3.1
C2
Neonatal mortality rate (1-28d)
634
172.281
3,7‰
PRN 2007: 7.3.1
C2
Neonatal mortality rate (1-28d) singletons
535
166.274
3,2‰
PRN 2007: 7.3.1
C2
Neonatal mortality rate (1-28d) multiples
99
6.007
16,5‰
PRN 2007: 7.3.1
C3
Infant mortality rate 736
181.336
4,1‰
CBS*2
Referentie*1
2006
6,8‰
6,4‰
16,0‰
3,1‰
2,7‰
13,1‰
3,6‰
3,2‰
15,5‰
4,4‰
C4
C4
C5
C5
C6
Birthweight distribution (<2500g) live births+stillborns ≥ 22.0 wks
Birthweight distribution (<2500g) live births ≥ 22.0 wks
Gestational age distribution (22.0-36.6 wks) live births+stillborns
Gestational age distribution (22.0-36.6 wks) live births
Maternal mortality ratio per 100.000 live births
11.458
10.604
13.121
12.315
16
173.434
172.281
173.434
172.281
172.281
6,6%
6,2%
7,6%
7,1%
9,3
PRN 2007: 7.2.5
PRN 2007: 7.2.5
PRN 2007: 7.2.1
PRN 2007: 7.3.1
NVOG*5
6,7%
6,3%
7,7%
7,2%
10,9
C7
C8
C8
C9
C9
C10
Multiple birth rate ≥ 22.0 weeks
Distribution of maternal age: <20 years ≥ 22.0 weeks
Distribution of maternal age: ≥ 35 years ≥ 22.0 weeks
Distribution of parity 0 ≥ 22.0 weeks Distribution of parity 4+ ≥ 22.0 weeks
Distribution of births by mode of delivery: CS rate ≥ 22.0 weeks
3.182
2.493
38.148
77.600
3.107
26.196
170.494
170.494
170.494
170.494
170.494
173.434
18,7‰
1,5%
22,4%
45,5%
1,8%
15,1%
PRN 2007: 1.1.2
PRN 2007: 1.4.3
PRN 2007: 1.4.3
PRN 2007: 1.2.2
PRN 2007: 1.2.2
PRN 2007: 4.3.1
19,6‰
1,5%
21,8%
45,1%
1,9%
15,1%
Bron: PRN jaarboek Perinatale Zorg in Nederland 2006.
Bron: CBS STATLINE dec 2008.
*3
Bron: Zeitlin J et al. Eur J Obstet Gynaecol Reprod Biol 2003; 111.
*4
NVOG: Commissie Maternale sterfte
*1
*2
9
Tabel 0.8
Trend aantal records in de LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000-2007
JaarAantal records in de perinatale registratie Nederland (PRN)
Eenling/Meerling
2000
2001
2002
2003
2004
2005
#
#
#
#
#
#
2000-2007
Totaal
LVR1 registratie
154.742
155.832
162.649
169.326
160.967
163.764
LVR2 registratie
124.716
125.061
122.859
125.150
121.716
118.553
LNR registratie
32.189
30.130
31.996
35.462
33.545
36.805
2006
#
2007
#
168.010
119.593
34.882
167.399
118.874
34.482
PRN gekoppeld bestand
Totaal
193.888
192.360
204.584
202.904
202.778
206.778
199.859
193.724
Bron: PRN koppelingsprocedure LVR1^LVR2^LNR 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006,2007 AMC, Amsterdam.
Figuur 0.1
Trend aantal records in de losse LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000-2007
250.000
aantal records
200.000
150.000
100.000
50.000
0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
registratiejaar
LNR registratie
10
LVR2 registratie
LVR1 registratie
PRN gekoppeld bestand
2006
2007
een spontane partus 64,1%, voor multiparae 84,2% (tabel
0.5). In vergelijking met 2007 is het percentage spontane
partussen gelijk gebleven.
De perinatale sterfte in 2007 (≥22 weken, t/m 7 dagen)
was 9,8‰, de foetale sterfte (≥22 weken) was 6,6‰ en de
neonatale sterfte (0-7 dagen, ≥22 weken) was 3,1‰ (tabel
0.6).Voor de vroege prematuren (22.0-32.0 weken) was
de perinatale sterfte 388,8‰, de foetale sterfte 252,2‰
en de neonatale sterfte 182,6‰.
In de late premature periode (32.0-36.6 weken) was de
perinatale sterfte 21,2‰, de foetale sterfte 16,0‰ en
de neonatale sterfte 5,4‰. In de à terme periode (≥37.0
weken) was de perinatale sterfte 2,6‰, de foetale sterfte
2,2‰ en de neonatale sterfte 0,8‰.
In de à terme periode vond 25,4% van de perinatale
sterfte plaats (410/1617).Voor de foetale en neonatale
sterfte waren deze percentages 30,1% (347/1153) en
24,6% (131/532).
Figuur 0.2
Figuur 0.2
Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007
Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007
220.000
210.000
aantal records
200.000
190.000
180.000
170.000
160.000
150.000
2000
2001
2002
2003
2004
registratiejaar
2005
2006
2007
CBS registratie: Dood- en levend geboren kinderen 24 wk
PRN registratie: Dood- en levend geboren kinderen 24 wk
11
Tabel 0.9
Trend aantal dood- en levend geboren kinderen en de dekking PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA in 2000-2007
JaarAantal records in registratie PRN versus CBS/GBA* registratie
Eenling/Meerling
2000
2001
2002
2003
2004
2005
#
#
#
#
#
#
2000-2007
2007
#
PRN geboren kinderen ≥ 24.0 wk
191.385
189.807
189.075
191.157
181.903
177.135
175.744
172.930
CBS geboren kinderen ≥ 24.0 wk*
PRN t.o.v. GBA/CBS ≥ 24.0 weken
207.872
92%
203.861
93%
203.268
93%
201.421
95%
195.020
93%
188.893
94%
185.913
95%
182.117
95%
* CBS= Centraal Bureau van de Statistiek, GBA= Gemeentelijke Basis Administratie (bron=STATLINE), dec 2008.
Tabel 0.10
Vergelijking van de landelijke cijfers uit de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007
Jaar
2007
Bevallen vrouwen
Dood- levend geboren kinderen ≥ 22.0 weken
Dood- levend geboren kinderen ≥ 24.0 weken*3
Dood- levend geboren kinderen ≥ 28.0 weken*3
170.494
173.434
172.930
172.278
g.i.
g.i.
182.117
g.i.
Levend geboren kinderen ≥ 22.0 weken
Levend geboren kinderen ≥ 24.0 weken*3
Levend geboren kinderen ≥ 28.0 weken*3
172.281
172.115
171.635
g.i.
181.336
g.i.
Eenling Zwangerschap*4
Meerling Zwangerschap*4
waarvan tweeling
waarvan drie of meer
167.312
3.182
1,9%
3.144
38
175.788
3.062
3.023
39
Geboorten: geslacht kind*5
Jongens
Meisjes
Geslacht onbekend
173.434
88.611
51%
84.704
49%
119
181.336
92.560
88.776
0
g.i. = geen informatie
12
2006
#
#
PRN*0
%
CBS/GBA*1
#
%
1,7%
51%
49%
Tabel 0.11
Vergelijking van de landelijke perinatale sterfte cijfers uit de PRN registratie en de
CBS/GBA registratie in 2007
Jaar PRN*0 CBS/GBA*1
#
%
#
‰
2007
Sterfte kind
Foetale sterfte ≥ 22.0 weken*3
1.153
g.i.
per 1000 levend- en doodgeborenen
6,6‰
g.i.
Foetale sterfte ≥ 24.0 weken
815
781
per 1000 levend- en doodgeborenen
4,7‰
4,3‰
Foetale sterfte ≥ 28.0 weken
643
608
per 1000 levend- en doodgeborenen
3,7‰
3,3‰
Neonatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen
per 1000 levendgeboren kinderen
Neonatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 7 dagen*3
per 1000 levendgeboren kinderen
Neonatale sterfte vanaf 28.0 weken t/m 7 dagen
per 1000 levendgeboren kinderen
532
3,1‰
368
2,1‰
236
1,4‰
g.i.
g.i.
437
2,4‰
g.i.
g.i.
Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 22.0 weken
per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 24.0 weken
per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 28.0 weken*6
per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
1.685
9,7‰
1.183
6,8‰
879
5,1‰
g.i.
g.i.
1.218
6,7‰
1.045
5,7‰
Neonatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 28 dagen
per 1000 levend geboren kinderen
Neonatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 28 dagen
per 1000 levend geboren kinderen
634
3,7‰
470
2,7‰
g.i.
g.i.
576
3,2‰
Zuigelingen sterfte (0-1 jaar)
per 1000 levend geboren kinderen vanaf 24 weken
g.i.
g.i.
736
4,1‰
PRN= Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2007.
CBS= Centraal Bureau van de Statistiek, GBA= Gemeentelijke Basis Administratie (bron=STATLINE jan 2009).
©
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2009-01.
*2
De PRN gegevens van de verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende verloskundige praktijken ontbreken.
*3
CBS registratie doodgeboren kinderen vanaf 24.0 weken, registratie levendgeboren kinderen ongeacht zwangerschapsduur.
*4
PRN registratie geboorten: eenlingen en meerlingen met een zwangerschapsduur van 22 weken of meer. CBS registratie geboorten: een- en
meerlingen bevallingen met een zwangerschapsduur van 28 of meer weken, ongeacht de levensvatbaarheid van de kinderen.
*5
PRN registratie geslacht kind van dood- en levend geboren kinderen, CBS registratie geslacht kind alleen van levendgeboren kinderen.
*6
CBS registratie perinatale sterfte vanaf 28.0 weken t/m 7 dagen noemer levend- en doodgeboren kinderen vanaf 24.0 weken.
g.i. = geen informatie
*0
*1
13
Binnen het Europese PERISTAT project werd voor de
stand van de perinatale gezondheid en de perinatale
gezondheidszorg een aantal indicatoren ontwikkeld.
Het PERISTAT project is onderdeel van het Health
Monitoring Program van de Europese Commissie. Deze
indicatoren zijn vooral met het oog op internationale vergelijking tot stand gekomen. Eind 2006 zijn de perinatale
indicatoren van het jaar 2004 verzameld binnen het PERISTAT-II project. De resultaten van de nieuwe Europese
vergelijking werden december 2008 gepubliceerd. Hoewel
de databestanden van de verschillende landen binnen
de EU nu nog beperkt vergelijkbaar zijn en hoewel geen
standaardisatie heeft plaatsgevonden (in het bijzonder
ten aanzien van leeftijd en pariteit van de moeder), kan
met enige voorzichtigheid een vergelijking van Nederland
(2007) met de range van enkele van de beschikbare Europese uitkomsten 2004 gemaakt worden.
Uit tabel 0.7 blijkt dat de foetale sterfte van 6,6‰ (≥22
weken) in Nederland relatief hoog was in 2007 en dat de
neonatale sterfte (0 t/m 7 d en 0 t/m 28d) zich wat meer
in de middenmoot bevond. De neonatale sterfte is gedaald
ten opzichte van 2006.
De zuigelingensterfte (0-1 jaar) wordt niet door de PRN
maar door het CBS geregistreerd en bedroeg in 2007
Tabel 0.12
Trend in aantal gegevensaanvragen Stichting PRN in 2002-2007
14
Jaar
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
#
42
79
112
143
95
96
Totaal
567
4,1‰ een daling ten opzichte van 2006.
Het percentage levend- en doodgeboren kinderen met
een geboortegewicht <2500 gram was met 6,6%, relatief
hoog. Dit is te verklaren doordat de PRN registratie start
met het eerste consult waardoor er in vergelijking met
andere landen meer kinderen geregistreerd worden met
een laag geboortegewicht en een vroege zwangerschapsduur. Deze kinderen hebben een verhoogde sterftekans.
De hogere foetale sterfte in Nederland in vergelijking met
Europa kan hier mogelijk mee samenhangen. 7,6% van de
kinderen werd in 2007 na een zwangerschapsduur van
<37.0 weken geboren. De maternale sterfte was in 2007
9,3 per 100.000 levendgeboren kinderen.
Het promillage meerlingzwangerschappen (18,7‰) is licht
gedaald ten opzichte van 2006 (19,6‰).
1,5% van de vrouwen was jonger dan 20 jaar ten tijde van
de baring, 22,4% van de vrouwen was ouder dan 34 jaar.
De relatief hoge moederlijke leeftijd gaat gepaard met
hogere risico’s op perinatale sterfte en morbiditeit.
In 2007 kreeg 45,5% van de bevallen vrouwen in Nederland het eerste kind en slechts 1,8% het vijfde kind of
meer.
Het sectiopercentage vanaf 22 weken was in 2007 15,1%,
relatief laag in Europees perspectief.
15
INTRODUCTIE
Stichting Perinatale Registratie Nederland
De Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN) is
eind 2001 opgericht. De doelstelling van de Stichting PRN
is het verzamelen en bewerken van perinatale gegevens
teneinde een bijdrage te leveren aan het verhogen van de
kwaliteit van de perinatale zorg. Hiertoe worden de lokaal
verzamelde gegevens van de verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen zodanig bewerkt en beheerd dat
terugkoppeling voor de volgende terreinen mogelijk is:
a) basale informatie over de perinatale zorg, b) intercollegiale toetsing/visitatie door middel van spiegelinformatie,
c) wetenschappelijk onderzoek, d) evaluatie richtlijnen en
protocollen (waaronder het Verloskundig Vademecum), e)
management en beleid. Centraal staat de interpretatie van
gegevens uit alle betrokken disciplines en bestudering van
de relatie tussen perinatale factoren en (latere) morbiditeit en mortaliteit (www.perinatreg.nl).
Perinatale zorg in Nederland 2007
Vier beroepsgroepen houden zich in Nederland bezig met
perinatale zorg; de medische zorg aan zwangere vrouwen
en kinderen rondom de geboorte. Dat zijn: verloskundigen, verenigd in de Koninklijke Nederlandse Organisatie
van Verloskundigen (KNOV), verloskundig actieve huisartsen, verenigd in de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV),
gynaecologen, verenigd in de Nederlandse Vereniging voor
Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de kinderartsen,
verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). De bovengenoemde beroepsgroepen
houden ieder op vrijwillige basis een eigen nationale
deelregistratie bij over de door hen geleverde zorg.
Deze vier deelregistratiesystemen zijn de LVR1 (verloskundigen), de LVR-h (huisartsen), de LVR2 (gynaecologen),
en de LNR (kinderartsen) (bijlage 1). Sinds 2001 zijn de
LVR1, LVR2 en LNR registraties samengevoegd in de PRN
registratie (bijlage 2). Dankzij deze samenvoeging ligt nu
voor u het zevende jaarboek Perinatale zorg in Nederland
16
met kerngegevens over de perinatale zorg, op basis van
de gezamenlijke gekoppelde registraties LVR1, LVR2 en
LNR.1-6
Specifieke informatie over gegevens per praktijk uit de
afzonderlijke deelregistraties LVR1, LVR-h, LVR2 en LNR
wordt alleen aan de praktijken ter beschikking gesteld.
Zij ontvingen hiervoor de LVR1 praktijkanalyse 2007, de
LVR-h rapportages 2007, LVR2 praktijkanalyse 2007 en
de LNR praktijkanalyse 2007. 7-10 Daarnaast zijn er de
spiegelrapportages gemaakt voor de verloskundigen12 en
voor de gynaecologen is er spiegelinformatie op cdrom
verschenen.13 In dit jaarboek zijn tabellen opgenomen van
de LVR-h registratie (verloskundig actieve huisartsen)10 en
van de rapportage voor de NICU ziekenhuizen.11
Dit jaarboek bevat kerngegevens uit het jaar 2007 over
zwangere vrouwen en pasgeborenen gevat in tabellen en
figuren. De gevolgde indeling bouwt voort op de vorige
jaren. Nieuw in dit jaarboek zijn de gegevens over de
congenitale afwijkingen van de kinderen hoofdstuk 5. De
geografische kaarten van de praktijken over Nederland,
die opgenomen zijn in het jaarboek 2003, zijn in dit jaarboek opnieuw opgenomen en aangevuld in hoofdstuk 8.
Het boek begint met een samenvatting waarin de belangrijkste perinatale indicatoren op nationaal en internationaal niveau13 beschreven worden en, waar mogelijk,
worden de uitkomsten vergeleken) (tabel 0.1-0.7). Dit jaar
zijn twee nieuwe samenvattende tabellen gedefinieerd
(tabel 0.1 en 0.2) Van enkele kenmerken en uitkomsten
zijn trends over de afgelopen jaren weergegeven. In de
leeswijzer wordt per hoofdstuk een toelichting gegeven.
De bron voor het aantal bevallen vrouwen, het aantal
geboren kinderen en de perinatale sterfte, beschreven in
het PRN jaarboek 2007, is het gekoppelde bestand van de
perinatale registraties (LVR1, LVR2, LNR) dat de gegevens
bevat van de zorgverleners (bijlage 2 en tabel 0.8).
De relatie tussen het aantal records in de PRN en CBS/
GBA registratie15 wordt weergegeven in tabel 0.9.
De eenheid van registratie in de PRN is namelijk de
zorg geleverd aan een zwangere/barende vrouw en/
of geboren kind door een verloskundige, verloskundig
actieve huisarts, gynaecoloog en/of kinderarts binnen
Nederland. De GBA/CBS eenheid is een kind geboren
(aangegeven en ingeschreven bij de burgerlijke stand)
in een bepaald jaar uit een ingezetene van Nederland.
In tabel 0.8 worden records vermeld van LVR1, LVR2
en LNR waaruit de gekoppelde bestanden de afgelopen
jaren zijn opgebouwd. In 2007 bestaat de PRN registratie
uit 192.360 records.
In 2007 zijn op basis van de PRN registratie (LVR1, LVR2
en LNR gegevens) 170.494 vrouwen geregistreerd die
bevallen zijn van 173.434 kinderen na een zwangerschapsduur vanaf 22.0 weken (tabel 0.1 en 0.2).
In tabel 0.9 wordt voor de jaren 2000-2007 het aantal bevallen vrouwen en het aantal geboren kinderen in de PRN
registratie en de CBS registratie weergegeven. We zien
eerst in 2001 in beide bestanden een duidelijke afname in
het aantal levend- en doodgeboren kinderen (≥24 weken).
In 2007 is het aantal kinderen (≥24 weken) in de PRN
registratie 172.930 en in de CBS registratie 182.117. Dit
leidt tot een getalsmatige dekkingsgraad, voor kinderen
geboren vanaf 24 weken, van de PRN ten opzichte van het
CBS van 95% in 2007.
Bij een complete PRN registratie in Nederland wordt
verwacht dat er meer kinderen in de PRN registratie
worden opgenomen dan in de CBS registratie (dus
>100%). De PRN registreert namelijk, in tegenstelling tot
het CBS, ook geboorten uit zwangerschappen tussen het
eerste contact met de verloskundige zorgverlener en 24
weken.24 Daarnaast wordt de perinatale zorg, die wordt
gegeven aan vrouwen en kinderen die niet in de bevolkingsadministratie zijn ingeschreven, ook in de perinatale
registratie meegenomen. In de PRN registratie worden
daarentegen de bevallingen van Nederlandse vrouwen in
het buitenland niet meegenomen; dit is echter geen groot
aantal. Dat de geboren kinderen in de PRN <100% is ten
opzichte van het aantal in de CBS/GBA registratie, kan
verklaard worden door het nog ontbreken in 2007 van
de registratie door een deel van de verloskundig actieve
huisartsen en van enkele verloskundige praktijken (bijlage
3 en tabel 8.1 en 9.3).
De mogelijkheden van weergave van perinatale gegevens
in tabellen zijn uiteraard groter dan in dit jaarboek 2007
kunnen worden weergegeven. U kunt op basis van de
gegevens uit dit jaarboek de Stichting PRN schriftelijk
verzoeken om extra gedetailleerde tabellen of om andere
tabellen. Het jaarlijks aantal gegevensaanvragen bij het bureau van de Stichting PRN ligt rond de 100 en neemt nog
steeds toe (tabel 0.12). De procedure voor gegevensaanvragen staat beschreven in het colofon. Opmerkingen en
nieuwe wensen kunt u doorgeven via [email protected] .
17
LEESWIJZER
Dit jaarboek bevat 10 hoofdstukken en een samenvatting. De tabellen hebben steeds een vaste opbouw: de
determinant(en) in de kolom (verticaal) en de uitkomst
in de rij (horizontaal). In de tabellen wordt standaard onderscheid gemaakt tussen eenling en meerling. Daarnaast
worden de tabellen vaak weergegeven naar pariteit en
zwangerschapsduur.
In de samenvatting worden de belangrijkste determinanten en uitkomsten van de perinatale zorg in Nederland
weergegeven.
Hoofdstuk 1, vrouwen bevallen in 2007 na 22 weken,
presenteert informatie over alle in 2007 in de LVR1 en
LVR2 geregistreerde vrouwen in Nederland. De gegevens
over bevallen vrouwen in Nederland worden weergegeven
naar de pariteit van de vrouw, naar de eenling- of meerlingzwangerschap, naar de leeftijdsklasse van de vrouw, naar de
etnische achtergrond van de vrouw. Daarnaast zijn er ook
tabellen en figuren met combinaties tussen deze determinanten gegeven. Tevens is gekeken naar het voorkomen van
(meerling)zwangerschap na een fertiliteitsbehandeling.
In hoofdstuk 2, kinderen geboren in 2007 na 22 weken,
worden de geboren en in de LVR1, LVR2 en LNR geregistreerde kinderen beschreven. De geboren kinderen
worden weergegeven naar geslacht kind, pariteit, en naar
eenling- of meerlinggeboorte en zwangerschapsduur.
Geboortegewichten van kinderen zijn weergegeven naar
zwangerschapsduur.
18
ontsluitingsperiode. Daarnaast wordt een verdeling van de
Apgar score na 5 minuten gegeven van de levendgeboren
kinderen naar zwangerschapsduur en is er informatie over
kraamzorg en borstvoeding.
In hoofdstuk 5, maternale morbiditeit moeder en kind in
2007, worden achtereenvolgens de maternale morbiditeit:
fluxus post partum, solutio (abruptio, manuele placentaverwijdering, uterusruptuur, perineum en episotomie behandeld. De apgar-score, de congenitale afwijkingen en de
opnames van de geboren kinderen worden weergegeven.
Hoofdstuk 6, sterfte moeder in 2007, beschrijft de registratie van de maternale sterfte die in de LVR-LNR registratie
is opgenomen. Deze wordt vergeleken met de meer
complete registratie van de Commissie Maternale Sterfte
van de NVOG.
In hoofdstuk 7, sterfte kind in 2007 na 22 weken, wordt
de perinatale, foetale en neonatale sterfte weergegeven
naar eenlingen/meerlingen, zwangerschapsduur, pariteit,
geboortegewicht en maternale leeftijd.
Hoofdstuk 8, organisatie van de perinatale zorg in 2007,
geeft in de vorm van een tabel inzicht in het aantal registrerend LVR1, LVR2 en NICU en LNR praktijken.
Geografische kaarten van de registrerende LVR1, LVR2 en
NICU/LNR praktijken zijn ook opgenomen.
In hoofdstuk 3, zwangerschap in 2007, worden bijzonderheden/complicaties tijdens de zwangerschap vermeld zoals
hypertensie, diabetes en roken.
Hoofdstuk 9, zorg door verloskundigen en gynaecologen
in 2007, beschrijft het aantal zwangere vrouwen, waarvan
de zorg start in de eerste en tweede lijn en de uiteindelijke plaats (echelon) van de geboorte van de kinderen
in 2007.
In hoofdstuk 4, baring in 2007, worden karakteristieken van
bevallen vrouwen en geboren kinderen in 2007 weergegeven. Het begin van de baring, de ligging van het kind bij
de bevalling en de wijze van baring worden weergegeven,
evenals de toepassing van epidurale analgesie tijdens de
Hoofdstuk 10, NICU zorg in 2007, geeft een inventarisatie van de kinderen, die in 2007 op een NICU afdeling
werden opgenomen, de opnamedagen, naar zwangerschapsduur en geboortegewicht, gesplitst naar IC-dagen
en totale NICU opnamedagen.
Bijlage 1 bespreekt de vier betrokken registratiesystemen:
de LVR1 registratie, de LVR-h registratie, de
LVR2 registratie en de LNR registratie.
Bijlage 2 gaat in op de methodiek van de koppeling tussen
de LVR1, LVR2 en LNR registratie gegevens.
Bijlage 3 bevat de achtergronden bij de analyse van het
het PRN jaarboek.
Bijlage 4 afkortingen organisaties en verenigingen.
Bijlage 5 gebruikte termen en begrippen.
Literatuur
Hoofdstuk indeling van de tabellen en figuren
Woord van dank
Organisation
19
20
Hoofdstuk 1
Vrouwen bevallen in 2007
21
Vrouwen bevallen in 2007
pariteit
De 170.494 vrouwen, waarbij de zwangerschap
eindigde in het jaar 2007, worden beschreven aan de
In 2007 zijn de gegevens geregistreerd van 170.494 bevallen vrouwen (tabel 1.1.1 en bijlage 3) voor een toelichting
op dit aantal). 167.312 (98,1%) vrouwen waren bevallen
van een eenling.
Voor 45,5% van alle bevallen vrouwen betrof het de zwangerschap van een eerste kind (P0), voor 36,3% was het
een tweede kind (P1), voor 18,2% een derde kind (P2+) of
meer (tabel 1.1.3 en figuur 1.1).
hand van de volgende kenmerken: eenling- of meermeerlingen
lingzwangerschap, pariteit, leeftijd, zwangerschaps-
tot meerlingzwangerschappen. In dit hoofdstuk
Het aantal meerlingzwangerschappen was 3.182 (1,9%),
waarvan 3.144 tweeling- en 38 drieling (of meer) zwangerschappen (tabel 1.1.1). In tabel 1.1.3 staan de gegevens
van een- en meerlingzwangerschappen vanaf 22 weken. Er
wordt geen verband gevonden tussen een hogere pariteit
en een toenemend percentage meerlingen. Mogelijk dat
dit verband gemaskeerd wordt doordat vaker juist bij nulliparae een fertiliteitsbevorderende behandeling ingesteld
werd, met daarbij een hogere kans op een geïnduceerde
meerling.
wordt uitgegaan van alle vrouwen die in de gecom-
trend pariteit en trend meerlingen
duur, etniciteit en urbanisatiegraad. Een eventuele
fertiliteitsbehandeling wordt aangegeven in relatie
bineerde LVR-LNR registratie zijn opgenomen vanaf
een amenorroeduur van 22 weken.Van een aantal
kenmerken worden trends aangegeven voor de
jaren 2005-2007.
22
Het percentage vrouwen in verwachting van het eerste
kind vertoonde een licht dalende tendens vanaf 2001:
47,1% - 45,1% in 2005 maar daalt niet verder, het aandeel
vrouwen dat een tweede kind verwachtte steeg aanvankelijk iets, maar was de laatste drie jaar stabiel: (36,4%
- 36,3%). Het percentage vrouwen dat een derde of later
kind kreeg blijft stabiel (tabel 1.2.2).
Tabel 1.1.1
fertiliteitsbehandeling en meerlingen
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/tweeling/
drieling/vierling in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
#
2007
Eenling zwangerschap
167.312
Meerling zwangerschap
3.182
Tweeling
3.144
Drieling
38
Vierling +
0
Totaal
97,4% van de eenling zwangerschappen is op natuurlijke
(of onbekende wijze) tot stand gekomen en 2,6% na een
fertiliteitsbehandeling (Ovulatie inductie, al of niet in
combinatie met IUI of IVF). Bij de meerlingzwangerschappen was 73,5% op spontane (of onbekende) wijze tot
stand gekomen en 26,5% na een fertiliteitsbehandeling
(tabel 1.3). Opvallend is het percentage meerlingzwangerschappen dat bij nulliparae tot stand kwam na een
fertiliteitsbehandeling: 36,5%, waarvan iets meer dan de
helft na IVF.(tabel 1.3) Volgens de opgave aan de PRN ontstonden in 2007 door IVF 1.511 eenlingzwangerschappen
en 401 meerlingzwangerschappen >22 weken.Volgens de
landelijke IVF registratie (LIR) (www.lirinfo.nl) ontstonden
in 2007 1.467 eenlingzwangerschappen en 255 meerlingzwangerschappen >12 weken. Een goede samenhangende
registratie zou deze verschillen kunnen duiden.
Totaal
%
98,1%
1,9%
1,8%
0,0%
0,0%
170.494
100,0%
Figuur 1.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007
4%
2%
13%
46%
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2
Pariteit 3
36%
Pariteit 4+
23
Tabel 1.1.2
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007
Jaar
Pariteit
#
2007
Primiparae
77.600
Multiparae
92.894
Totaal
170.494
Totaal
%
45,5%
54,5%
100,0%
Tabel 1.1.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en pariteit in 2007
Jaar Pariteit
Eenling/Meerling P0
P1
P2+
#
%
#
%
#
%
2007
Eenling zwangerschap
Subtotaal 76.101
45,5%
60.827
36,4%
30.384
18,2%
Meerling zwangerschap
Tweelingen
Drielingen of meer
Subtotaal
Totaal
#
%
167.312
98,1%
1.478
21
1.499
47,0%
55,3%
47,1%
1.097
13
1.110
34,9%
34,2%
34,9%
569
4
573
18,1%
10,5%
18,0%
3.144
38
3.182
1,8%
0,0%
1,9%
77.600
45,5%
61.937
36,3%
30.957
18,2%
170.494
100,0%
leeftijd en pariteit
Tabel 1.4.1 geeft de leeftijdsverdeling van in 2007 bevallen
vrouwen weer, onderverdeeld naar pariteit en naar eenling- en meerlingzwangerschap.
59,1% van de vrouwen in Nederland was in 2007 30 jaar
of ouder ten tijde van de partus. 65,7% van alle vrouwen
was tussen de 25 en 35 jaar ten tijde van de partus, 11,9%
was onder de 25 jaar en 21,3 % was 35 jaar of ouder.
Het percentage tienerzwangerschappen (<20 jaar) bedroeg evenals in 2006 1,5%, waarvan 91,8% nulliparae. Er
waren totaal 13 meerlingzwangerschappen bij tienermoeders (tabel 1.4.1 en 1.4.2). Bij de geboorte van het eerste
kind is 55,2% jonger dan 30 jaar, bij het tweede kind is
24
Totaal
dit 33,4% en bij het derde of volgende kind is dit 19,6%.
Uitgesplitst naar eenling- en meerlingzwangerschappen
zijn deze getallen respectievelijk, 55,5, 33,2 en 19,6% (eenling) en 39,1, 25,0 en 16,2% (meerling). Boven de leeftijd
van 40 jaar krijgt 1,7% haar eerste, 2,5% haar tweede en
6,7% haar derde of volgende kind (eenlingen).Voor de
meerlingen is dit respectievelijk 2,2, 2,7 en 6,6% (tabel
1.4.1). Kijken we naar de trend in leeftijd waarop vrouwen
in Nederland kinderen krijgen dan zien we tussen 2005
en 2007 dat het aantal vrouwen onder de 30 stabiel is, de
categorie tussen 25-29 licht stijgt evenals de leeftijdcategorie >35 terwijl in de leeftijdscategorie 30-34 een lichte
daling zichtbaar is.(tabel 1.4.4)
Tabel 1.2.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/meerling in 2007
JaarEenling / meerling zwangerschap
Pariteit
Eenling Meerling
#
%
#
%
#
2007
Pariteit 0*
76.101
45,5%
1.499
47,1%
77.600
Pariteit 1
60.827
36,4%
1.110
34,9%
61.937
Pariteit 2
21.471
12,8%
391
12,3%
21.862
Pariteit 3
5.861
3,5%
127
4,0%
5.988
Pariteit 4+
3.052
1,8%
55
1,7%
3.107
Totaal
167.312
100,0%
3.182
100,0%
170.494
Totaal
%
45,5%
36,3%
12,8%
3,5%
1,8%
100,0%
Tabel 1.2.2
Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2005-2007
Jaar
Pariteit
2005
#
%
2005-2007
Pariteit 0
79.262
45,5%
Pariteit 1
63.345
36,4%
Pariteit 2+
31.617
18,1%
Totaal
174.224
100,0%
Trend pariteit vrouw
2006
#
%
#
2007
%
78.059
63.265
31.682
45,1%
36,6%
18,3%
77.600
61.937
30.957
45,5%
36,3%
18,2%
173.006
100,0%
170.494
100,0%
De perinatale indicatoren betreffende leeftijd van de
bevallen vrouw wordt weergegeven in tabel 1.4.2. De
perinatale indicator ‘leeftijd bij de partus van 17 jaar en
jonger’ bedroeg 0,3% (578 zwangerschappen).Voor de
meeste van deze meisjes was het een eerste zwangerschap, 15 zijn bevallen van een tweede kind en slechts één
van een derde kind.
etniciteit en pariteit
Tabel 1.5 geeft de verdeling weer van vrouwen naar
etniciteit, zoals in de LVR is geregistreerd en pariteit. De
indeling naar etniciteit is enigszins problematisch, omdat
er nog geen éénduidige definitie van de verschillende categorieën door de zorgverleners gehanteerd wordt.
De Nederlandse/Kaukasische groep is het grootst, zowel
bij de eenlingmoeders (80,6%) als bij de meerlingmoeders
(82,4%). Wat betreft pariteit zien we dat het percentage
vrouwen dat een derde of volgend kind krijgt afneemt
in de Nederlands/Kaukasische groep vergeleken met de
Niet Nederlandse groep: bij het eerste kind 82,8% versus
17,2%, bij het derde/volgende kind is het percentage 71,9%
versus 28,1%.Verder worden meerlingen procentueel iets
vaker in de Nederlands/Kaukasische populatie geboren
dan in de overige populatie. Dit zal deels een leeftijdseffect zijn maar ook gerelateerd kunnen zijn aan een hoger
gebruik van geassisteerde reproductietechnieken.
25
Tabel 1.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, wijze conceptie en pariteit in 2007
26
Jaar Pariteit
Eenling/Meerling
P0
P1 P2+
Wijze conceptie
#
%
#
%
#
%
#
2007
Eenling zwangerschap
Spontaan
55.692
73,2%
33.796
55,6%
17.933
59,0%
107.421
Medische begeleiding
2.956
3,9%
1.109
1,5%
214
0,7%
4.279
Ovulatie inductie/ hyperstimulatie
661
0,9%
306
0,4%
71
0,2%
1.038
IUI
692
0,9%
213
0,3%
37
0,1%
942
IVF
1.058
1,4%
383
0,5%
70
0,2%
1.511
Overige
545
0,7%
207
0,3%
36
0,1%
788
Onbekend
17.453
22,9%
25.922
42,6%
12.237
40,3%
55.612
Subtotaal
76.101
100,0%
60.827
100,0%
30.384
100,0%
167.312
Totaal
64,2%
2,6%
0,6%
0,6%
0,9%
0,5%
33,2%
100,0%
Meerling zwangerschap
Spontaan
Medische begeleiding
Ovulatie inductie/ hyperstimulatie
IUI
IVF
Overige
Onbekend
Subtotaal
952
547
80
74
258
135
0
1.499
63,5%
36,5%
5,3%
4,9%
17,2%
9,0%
0,0%
100,0%
860
250
39
31
120
60
0
1.110
77,5%
22,5%
3,5%
2,8%
10,8%
5,4%
0,0%
100,0%
527
46
13
3
23
7
0
573
92,0%
8,0%
2,3%
0,5%
4,0%
1,2%
0,0%
100,0%
2.339
843
132
108
401
202
0
3.182
73,5%
26,5%
4,1%
3,4%
12,6%
6,3%
0,0%
100,0%
Spontaan
Medische begeleiding
Ovulatie inductie/ hyperstimulatie
IUI
IVF
Overige
Onbekend
56.644
3.503
741
766
1.316
680
17.453
73,0%
4,5%
1,0%
1,0%
1,7%
0,9%
22,5%
34.656
1.359
345
244
503
267
25.922
56,0%
2,2%
0,6%
0,4%
0,8%
0,4%
41,9%
18.460
260
84
40
93
43
12.237
59,6%
0,8%
0,3%
0,1%
0,3%
0,1%
39,5%
109.760
5.122
1.170
1.050
1.912
990
55.612
64,4%
3,0%
0,7%
0,6%
1,1%
0,6%
32,6%
Totaal 77.600
82,0%
61.937
60,3%
30.957
61,3%
170.494
100,0%
%
Tabel 1.4.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, leeftijd vrouw en pariteit in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
P0
Leeftijd vrouw #
%
#
2007
Eenling zwangerschap
<20 jaar
2.275
3,0%
191
20-24 jaar
12.382
16,3%
4.323
25-29 jaar
27.567
36,2%
15.888
30-34 jaar
23.953
31,5%
25.720
35-39 jaar
8.658
11,4%
13.159
≥ 40 jaar
1.260
1,7%
1.545
Onbekend
6
0,0%
1
Subtotaal
76.101
100,0%
60.827
Gem. leeftijd (jr) + (SD)
28,8
(5,0)
31,3
Meerling zwangerschap
< 20 jaar
20-24 jaar
25-29 jaar
30-34 jaar
35-39 jaar
≥ 40 jaar
Onbekend
Subtotaal Gem. leeftijd (jr) + (SD)
Pariteit
P1 P2+
%
#
%
#
Totaal
%
0,3%
7,1%
26,1%
42,3%
21,6%
2,5%
0,0%
100,0%
(4,5)
14
871
5.085
11.825
10.483
2.104
2
30.384
33,3
0,0%
2,9%
16,7%
38,9%
34,5%
6,9%
0,0%
100,0%
(4,4)
2.480
17.576
48.540
61.498
32.300
4.909
9
167.312
30,5
1,5%
10,5%
29,0%
36,8%
19,3%
2,9%
0,0%
100,0%
(5,0)
13
159
414
601
276
36
0
1.499
30,6
0,9%
10,6%
27,6%
40,1%
18,4%
2,4%
0,0%
100,0%
(4,8)
0
42
235
474
326
33
0
1.110
32,3
0,0%
3,8%
21,2%
42,7%
29,4%
3,0%
0,0%
100,0%
(4,2)
0
16
77
221
222
37
0
573
33,5
0,0%
2,8%
13,4%
38,6%
38,7%
6,5%
0,0%
100,0%
(4,3)
13
217
726
1.296
824
106
0
3.182
31,7
0,4%
6,8%
22,8%
40,7%
25,9%
3,3%
0,0%
100,0%
(4,6)
Totaal
< 20 jaar
20-24 jaar
25-29 jaar
30-34 jaar
35-39 jaar
≥ 40 jaar
Onbekend
2.288
12.541
27.981
24.554
8.934
1.296
6
2,9%
16,2%
36,1%
31,6%
11,5%
1,7%
0,0%
191
4.365
16.123
26.194
13.485
1.578
1
0,3%
7,0%
26,0%
42,3%
21,8%
2,5%
0,0%
14
887
5.162
12.046
10.705
2.141
2
0,0%
2,9%
16,7%
38,9%
34,6%
6,9%
0,0%
2.493
17.793
49.266
62.794
33.124
5.015
9
1,5%
10,4%
28,9%
36,8%
19,4%
2,9%
0,0%
Totaal
Gem. leeftijd (jr) + (SD)
77.600
28,9
100,0%
(5,0)
61.937
31,3
100,0%
(4,4)
30.957
33,3
100,0%
(4,4)
170.494
30,6
100,0%
(5,0)
27
Tabel 1.4.2
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar specifieke leeftijdsgroepen vrouw en pariteit in 2007
Jaar
Leeftijd vrouw P0
#
2007
≤ 17 jaar
562
< 20 jaar
2.288
< 25 jaar
14.829
P1
#
Pariteit
P2+
#
#
Totaal
15
191
4.556
1
14
901
578
2.493
20.286
0,3%
1,5%
11,9%
≥ 30 jaar
≥ 35 jaar
≥ 36 jaar
34.790
10.236
7.227
41.258
15.064
10.405
24.894
12.848
9.895
100.942
38.148
27.527
59,2%
22,4%
16,1%
≥ 40 jaar
≥ 41 jaar
1.296
687
1.578
832
2.141
1.291
5.015
2.810
2,9%
1,6%
Onbekend
Totaal
77.600
61.937
30.957
170.494
100,0%
Tabel 1.4.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroepen
vrouw in 2007
Jaar
Leeftijd vrouw
#
2007
< 15 jaar
12
15-19 jaar
2.481
20-24 jaar
17.793
25-29 jaar
49.266
30-34 jaar
62.794
35-39 jaar
33.124
40-44 jaar
4.863
45-49 jaar
147
≥ 50 jaar
5
Onbekend
9
0,0%
1,5%
10,4%
28,9%
36,8%
19,4%
2,9%
0,1%
0,0%
0,0%
170.494
100,0%
Totaal
28
%
Totaal
%
Tabel 1.4.4
Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroep vrouw in 2005-2007
Jaar
Trend leeftijd vrouw
Leeftijd vrouw 2005 2006
#
%
#
%
#
2005-2007
< 25 jaar
20.574
11,8%
20.285
11,7%
20.286
25-29 jaar
48.592
27,9%
49.452
28,6%
49.266
30-34 jaar (incl. onbekend)
67.845
38,9%
65.486
37,9%
62.803
≥ 35 jaar
37.213
21,4%
37.783
21,8%
38.139
Totaal
174.224
100,0%
173.006
100,0%
2007
%
11,9%
28,9%
36,8%
22,4%
170.494
100,0%
Figuur 1.2
Bevallen
Figuur
1.2 vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007
03%
01%
02%
02%
03%
00%
08%
Nederlands
Mediterraan (Turks/Marokkaans)
Overig Europees
Creools
Hindoestaans
Aziatisch
81%
Mixed/andere etn. Groepen
Onbekend
29
Tabel 1.5
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, etniciteit vrouw en pariteit in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
P0
Etniciteit vrouw
#
%
#
2007
Eenling zwangerschap
Nederlands
63.005
82,8%
50.086
Mediterraan (Turks/Marokkaans)
4.478
5,9%
4.387
Overig Europees 2.604
3,4%
1.739
Creools
1.465
1,9%
1.221
Hindoestaans
756
1,0%
564
Aziatisch
1.576
2,1%
1.202
Mixed/andere etn. groepen
1.853
2,4%
1.341
Onbekend
364
0,5%
287
Subtotaal
76.101
100,0%
60.827
Meerling zwangerschap
Nederlands
Mediterraan (Turks/Marokkaans)
Overig Europees
Creools
Hindoestaans
Aziatisch
Mixed/andere etn. groepen
Onbekend
Subtotaal
Totaal
Nederlands
Niet Nederlands
Mediterraan (Turks/Marokkaans)
Overig Europees
Creools
Hindoestaans
Aziatisch
Mixed/andere etn.groepen
Onbekend
Totaal
30
Pariteit
P1
P2+
%
#
%
#
Totaal
%
82,3%
7,2%
2,9%
2,0%
0,9%
2,0%
2,2%
0,5%
100,0%
21.818
4.623
747
1.123
330
541
1.037
165
30.384
71,8%
15,2%
2,5%
3,7%
1,1%
1,8%
3,4%
0,5%
100,0%
134.909
13.488
5.090
3.809
1.650
3.319
4.231
816
167.312
80,6%
8,1%
3,0%
2,3%
1,0%
2,0%
2,5%
0,5%
100,0%
1.269
85
48
33
14
19
23
8
1.499
84,7%
5,7%
3,2%
2,2%
0,9%
1,3%
1,5%
0,5%
100,0%
927
74
26
26
11
14
28
4
1.110
83,5%
6,7%
2,3%
2,3%
1,0%
1,3%
2,5%
0,4%
100,0%
427
68
14
32
5
10
15
2
573
74,5%
11,9%
2,4%
5,6%
0,9%
1,7%
2,6%
0,3%
100,0%
2.623
227
88
91
30
43
66
14
3.182
82,4%
7,1%
2,8%
2,9%
0,9%
1,4%
2,1%
0,4%
100,0%
64.274
13.326
82,8%
17,2%
51.013
10.924
82,4%
17,6%
22.245
8.712
71,9%
28,1%
137.532
32.962
80,7%
19,3%
4.563
2.652
1.498
770
1.595
1.876
372
5,9%
3,4%
1,9%
1,0%
2,1%
2,4%
0,5%
4.461
1.765
1.247
575
1.216
1.369
291
7,2%
2,8%
2,0%
0,9%
2,0%
2,2%
0,5%
4.691
761
1.155
335
551
1.052
167
15,2%
2,5%
3,7%
1,1%
1,8%
3,4%
0,5%
13.715
5.178
3.900
1.680
3.362
4.297
830
8,0%
3,0%
2,3%
1,0%
2,0%
2,5%
0,5%
77.600
100,0%
61.937
100,0%
30.957
100,0%
170.494
100,0%
31
32
Hoofdstuk 2
Kinderen geboren in 2007
33
Kinderen geboren in 2007
pariteit, geslacht en meerlingen
Dit hoofdstuk beschrijft de kenmerken van de 173.434
kinderen geboren in 2007, die opgenomen zijn in de
LVR1, LVR2, en/of de LNR. Dit betreft de kinderen
geboren na een amenorroeduur vanaf 22.0 weken, dit in
tegenstelling tot de voorgaande jaren waarin kinderen
geboren na een zwangerschapsduur van 20.0 weken in
de tabellen van het jaarboek waren opgenomen. Deze
keuze is gemaakt op grond van de inclusie in de Peristat II
In 2007 zijn de gegevens geregistreerd van 173.434 geboren kinderen, waarvan 3,53% (6.122/173.434) meerlingkinderen (tabel 2.1.1). Er werden 76.101 eerste kinderen
geboren (P0) (45,5%), 36,4% tweede kinderen (P1) en
18,2% derde of latere kinderen (P2+) (tabel 2.1.1).
Iets minder dan de helft van de geregistreerde kinderen
is een meisje (48,8%). De sekse verdeling is bij meerlingen
en eenlingen en ook per pariteit vrijwel gelijk. Bij meerlingen is ook in 2007 het percentage meisjes ruim 1% hoger
dan bij eenlingen (50,1%). Betreft het een kind geboren uit
een meerlingzwangerschap, die de 2e zwangerschap van
moeder is (P1), is het percentage meisjes nog iets hoger
(50,5%). De sekse ratio (jongens/meisjes) is 1,05.
Van in totaal 119 kinderen is het geslacht niet bekend
(niet genoteerd). (tabel 2.1.2).
Tabel 2.3.2 geeft een meerjarenoverzicht (2005 t/m 2007)
van het aantal levend en dood geboren kinderen na een
zwangerschapsduur van 22 weken of meer. Het aantal
geboorten neemt vanaf 2005 geleidelijk af, een trend die
ook in eerdere jaarboeken al werd waargenomen (in 2006
met 0,77% ten opzichte van 2005, in 2007 met 1,56% t.o.v.
2006).
geboren kinderen naar provincie
studie (Europese vergelijking van perinatale zorg). Er zijn
in 2007 167.312 eenlingen en 6.122 meerlingkinderen
geregistreerd in de LVR-LNR (tabel 2.1.1).
De meeste kinderen worden geboren in de randstad
(tabel 2.1.3 en fig 2.1). In Noord- en Zuid Holland werden
in 2007 66.092 kinderen geboren (is 38,1% van het totaal
aantal geboortes is Nederland). In de noordelijke provincies (Friesland, Groningen en Drenthe) worden aanzienlijk
minder kinderen geboren (9,5% van het totaal).
geboren kinderen naar geboortemaand
Van het geboortegewicht wordt een trend aangegeven
voor de jaren 2005-2007.
34
Het aantal geboortes per maand varieert in 2007 van
ruim 12.500 tot bijna 17.000 per maand (tabel 2.1.4 en fig
2.2). Januari en augustus springen er met 9,3 en 9,7% van
Tabel 2.1.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/meerling in 2007
Jaar
Pariteit Eenling Meerling
#
%
#
%
#
2007
P0
76.101
45,5%
2.849
46,5%
78.950
P1
60.827
36,4%
2.168
35,4%
62.995
P2+
30.384
18,2%
1.105
18,0%
31.489
Totaal
167.312
100,0%
6.122
100,0%
173.434
Totaal
%
45,5%
36,3%
18,2%
100,0%
Tabel 2.1.2
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geslacht kind en pariteit in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
P0
Geslacht kind
#
%
#
2007
Eenling kind
Jongen
38.981
51,2%
31.080
Meisje
37.072
48,7%
29.716
Onbekend
48
0,1%
31
Subtotaal 76.101
45,5%
60.827
Meerling kind
Jongen
Meisje
Onbekend
Subtotaal
Pariteit
P1
P2+
%
#
%
#
Totaal
%
51,1%
48,9%
0,1%
36,4%
15.513
14.850
21
30.384
51,1%
48,9%
0,1%
18,2%
85.574
81.638
100
167.312
51,1%
48,8%
0,1%
100,0%
1.416
1.427
6
2.849
49,7%
50,1%
0,2%
46,5%
1.065
1.094
9
2.168
49,1%
50,5%
0,4%
35,4%
556
545
4
1.105
50,3%
49,3%
0,4%
18,0%
3.037
3.066
19
6.122
49,6%
50,1%
0,3%
100,0%
Totaal
Jongen
Meisje
Onbekend
40.397
38.499
54
51,2%
48,8%
0,1%
32.145
30.810
40
51,0%
48,9%
0,1%
16.069
15.395
25
51,0%
48,9%
0,1%
88.611
84.704
119
51,1%
48,8%
0,1%
Totaal
78.950
45,5%
62.995
36,3%
31.489
18,2%
173.434
100,0%
35
Tabel 2.1.3
Aantal levend-en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007
Jaar Aantal geboren kinderen
Geboortegewicht P0 P1+
#
%
#
%
#
2007
Groningen
2.535
45,7%
3.011
54,3%
5.546
Friesland
2.863
44,7%
3.542
55,3%
6.405
Drenthe
1.997
44,1%
2.535
55,9%
4.532
Overijssel
5.638
43,1%
7.449
56,9%
13.087
Flevoland
2.177
43,0%
2.880
57,0%
5.057
Gederland
9.114
43,9%
11.635
56,1%
20.749
Utrecht
6.435
44,8%
7.935
55,2%
14.370
Noord-Holland
13.773
46,9%
15.598
53,1%
29.371
Zuid-Holland
17.043
46,4%
19.678
53,6%
36.721
Zeeland
1.328
42,3%
1.812
57,7%
3.140
Noord Brabant 11.456
46,2%
13.348
53,8%
24.804
Limburg
4.243
47,2%
4.752
52,8%
8.995
Onbekend
348
53,0%
309
47,0%
657
Totaal
78.950
45,5%
94.484
54,5%
173.434
Totaal
%
3,2%
3,7%
2,6%
7,5%
2,9%
12,0%
8,3%
16,9%
21,2%
1,8%
14,3%
5,2%
0,4%
100,0%
Tabel 2.1.4
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 2007
Jaar
Aantal geboren kinderen
Geboortegewicht jongens meisjes Onbekend
#
%
#
%
#
%
#
2007
Januari
8.166
50,8%
7.884
49,1%
10
0,1%
16.060
Februari
6.637
51,1%
6.335
48,8%
10
0,1%
12.982
Maart
7.949
51,0%
7.634
48,9%
13
0,1%
15.596
April 7.166
51,0%
6.875
48,9%
9
0,1%
14.050
Mei
7.585
51,4%
7.157
48,5%
11
0,1%
14.753
Juni
7.438
50,9%
7.176
49,1%
10
0,1%
14.624
Juli
6.482
51,0%
6.223
48,9%
9
0,1%
12.714
Augustus
8.608
51,4%
8.121
48,5%
10
0,1%
16.739
September
6.828
51,4%
6.458
48,6%
10
0,1%
13.296
Oktober 7.833
51,2%
7.464
48,8%
12
0,1%
15.309
November
6.922
51,2%
6.576
48,7%
9
0,1%
13.507
December
6.997
50,7%
6.801
49,3%
6
0,0%
13.804
Totaal
36
88.611
51,1%
84.704
48,8%
119
0,1%
173.434
Totaal
%
9,3%
7,5%
9,0%
8,1%
8,5%
8,4%
7,3%
9,7%
7,7%
8,8%
7,8%
8,0%
100,0%
Figuur 2.1
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007
37
de jaarlijkse geboortes bovenuit, terwijl juli met 7,3% van
het totaal de minste geboortes kent. Ook februari scoort
laag (7,5%), hetgeen deels verklaard kan worden door het
feit dat het een korte maand is.
geboren kinderen naar zwangerschapsduur
Van alle geregistreerde kinderen werd 7,6%
(13.121/173.434) prematuur geboren (22-37 weken) en
1,5% (n=2.526) vroeg-prematuur (22-32 weken) (tabel
2.2.1). De meeste kinderen werden à terme (37.0-41.6
weken) geboren (87,2 %) (n=151.292). Na een zwangerschapsduur van 42.0 weken of meer werd 4,4% (n=7.619)
van de kinderen geboren, waarvan 56,7% het eerste kind
was. (tabel 2.2.1 en 2.2.2).
Van alle eenlingkinderen was 6,1% (n=10.193) prematuur
geboren (22.0-36.6 weken) en 1,2% (n=1.969) vroegprematuur (22.0-31.6 weken). Meerlingkinderen werden
veel vaker prematuur geboren 47,8% (2.928/6.122) en
ook vaker vroeg-prematuur 9,1% (557/6.122) (tabel 2.2.2
en fig. 2.3).
Net als in voorgaande jaren is het opvallend dat bij de
eerstgeborenen (P0) het percentage vroeggeboorten
vooral voor de zwangerschapstermijn 28-36.6 weken duidelijk hoger is dan bij de tweede en latere kinderen. Dit
geldt zowel voor de eenling- als voor de meerlingkinderen
(tabel 2.2.2).
geboortegewicht
In internationale vergelijkingen wordt de incidentie van
een laag geboortegewicht (<1500 gram, of <500 gram)
gebruikt als een indicator voor de kwaliteit van de perinatale gezondheidszorg. Het aantal (levend en doodgeboren) kinderen in diverse gewichtscategorieën in 2007
is weergegeven in tabel 2.3.1. Het percentage zeer kleine
kinderen (<1500 gram) was in 2007 1,4% (2.451/173.434)
en voor kleine kinderen (<2500 gram) was dit percentage
6,6% (11.458/173.434), beide wederom iets lager dan in
2006 (tabel 2.3.1). Duidelijk is dat bij meerlingkinderen de
gewichtscategorieën onder de 3000 gram oververtegenwoordigd zijn (83,1%) van het totaal aantal meerlingkinderen.Van de meerlingen had 61,5% een geboortegewicht
tussen de 2000 en 3000 gram, terwijl dit bij de eenlingen
slechts voor 15,7% (26.309/167.312) gold. Dit fenomeen is
ook weergegeven in figuur 2.4.
Het aantal (levend en doodgeboren) kinderen geboren in
diverse gewichtscategorieën en pariteit is weergegeven in
tabel 2.3.1. Het percentage zeer kleine kinderen (<1500
gram) bij eerstgeborenen was 1,8% (1.434/78.950) en
voor kleine kinderen (<2500 gram) was dit percentage
8,6% (6.770/78.950). Bij tweede kinderen waren deze percentages duidelijk lager: respectievelijk 1,0 en 4,9% (resp.
626 en 3.107/62.995).
Figuur 2.2
Aantal geboren kinderen
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 20072007
18.000
16.000
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
Aantal meisjes
Aantal jongens
J
38
F
M
A
M
J
J
Maanden van het jaar
A
S
O
N
D
Tabel 2.2.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar zwangerschapsduur
en eenling/meerling in 2007
Jaar
Zwangerschapsduur Eenling Meerling
#
%
#
%
#
2007
Zwangerschapsduur
22.0-22.6 wk 214
0,1%
28
0,5%
242
23.0-23.6 wk 234
0,1%
28
0,5%
262
24.0-24.6 wk 90
0,1%
24
0,4%
114
25.0-25.6 wk 109
0,1%
34
0,6%
143
26.0-26.6 wk 134
0,1%
36
0,6%
170
27.0-27.6 wk 166
0,1%
59
1,0%
225
28.0-28.6 wk 190
0,1%
58
0,9%
248
29.0-29.6 wk 176
0,1%
68
1,1%
244
Totaal
%
0,1%
0,2%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
30.0-30.6 wk 31.0-31.6 wk 32.0-32.6 wk 33.0-33.6 wk 34.0-34.6 wk 35.0-35.6 wk 36.0-36.6 wk 37.0-37.6 wk 38.0-38.6 wk 39.0-39.6 wk 276
380
474
725
1265
2012
3748
9153
23053
39729
0,2%
0,2%
0,3%
0,4%
0,8%
1,2%
2,2%
5,5%
13,8%
23,7%
76
146
259
285
409
552
866
1455
1129
423
1,2%
2,4%
4,2%
4,7%
6,7%
9,0%
14,1%
23,8%
18,4%
6,9%
352
526
733
1.010
1.674
2.564
4.614
10.608
24.182
40.152
0,2%
0,3%
0,4%
0,6%
1,0%
1,5%
2,7%
6,1%
13,9%
23,2%
40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk 42.0-42.6 wk >= 43.0 wk Onbekend
46052
30151
7550
67
1364
27,5%
18,0%
4,5%
0,0%
0,8%
122
25
2
0
38
2,0%
0,4%
0,0%
0,0%
0,6%
46.174
30.176
7.552
67
1.402
26,6%
17,4%
4,4%
0,0%
0,8%
subtotaal <32.0 weken
subtotaal <37.0 weken
1.969
10.193
1,2%
6,1%
557
2.928
9,1%
47,8%
2.526
13.121
1,5%
7,6%
167.312
100,0%
6.122
100,0%
173.434
100,0%
Totaal
39
geboortegewicht en eenling/meerling naar
zwangerschapsduur
In 2007 is er een lichte daling van de laag gewichts eerst
geborenen (<1500 gram) ten opzichte van 2006 van 1,6
naar 1,4%. In eerdere jaren was er nog een toename
van deze categorie (in 2004 een toename van 0,5% ten
opzichte van 2003).
Het geboortegewicht was gemiddeld hoger bij eenlingkinderen dan bij meerlingkinderen (ongeveer 1000 gram)
(tabel 2.3.1/figuur 2.4) Ook steeg het gemiddelde geboortegewicht naarmate de pariteit hoger was (tabel 2.3.1).
In tabel 2.3.3 waarin de verdeling van geboortegewichten
voor eenlingen en meerlingen naar zwangerschapsduur
worden weergegeven, komt naar voren dat er bij meerlingen een duidelijke verschuiving is naar kortere zwangerschapsduren, met voor die zwangerschapsduren ook
relatief lagere geboortegewichten.
trend geboortegewicht
Was er in de eerste jaren van de 21ste eeuw nog een
geringe toename van het aantal geboren kinderen met een
geboortegewicht in de categorie 1500-2499 gram, vanaf
2005 is de verdeling van de geboortegewichten in de
diverse categorieën relatief stabiel (tabel 2.3.2).
Figuur 2.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Figuur 2.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
80%
70%
Eenling kind
Meerling kind
60%
Percentage
50%
40%
30%
20%
10%
Zwangerschapsduur (wk)
40
41
.0
42
>
.0-
41
.6
.6
40
.037
.6
36
.032
.6
31
.028
26
.0-
27
.6
.6
25
.025
.6
24
.024
22
.0-
23
.6
0%
Tabel 2.2.2
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en pariteit in 2007
JaarPariteit
Eenling/Meerling P0
P1
P2+
Zwangerschapsduur
#
%
#
%
#
%
#
2007
Eenling kind
22.0-23.6 wk
209
0,3%
157
0,3%
82
0,3%
448
24.0-24.6 wk
47
0,1%
20
0,0%
23
0,1%
90
25.0-25.6 wk
64
0,1%
23
0,0%
22
0,1%
109
26.0-27.6 wk
179
0,2%
68
0,1%
53
0,2%
300
28.0-31.6 wk
611
0,8%
267
0,4%
144
0,5%
1.022
32.0-36.6 wk
4.863
6,4%
2.241
3,7%
1.120
3,7%
8.224
37.0-40.6 wk
51.362
67,5%
44.456
73,1%
22.169
73,0%
117.987
41.0-41.6 wk
13.897
18,3%
10.937
18,0%
5.317
17,5%
30.151
≥ 42.0 wk
4.315
5,7%
2.136
3,5%
1.166
3,8%
7.617
Onbekend
554
0,7%
522
0,9%
288
0,9%
1.364
Subtotaal
76.101
100,0%
60.827
100,0%
30.384
100,0%
167.312
Totaal
0,3%
0,1%
0,1%
0,2%
0,6%
4,9%
70,5%
18,0%
4,6%
0,8%
100,0%
Meerling kind
22.0-23.6 wk
24.0-24.6 wk
25.0-25.6 wk
26.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal %
37
17
19
73
235
1.170
1.265
14
2
17
2.849
1,3%
0,6%
0,7%
2,6%
8,2%
41,1%
44,4%
0,5%
0,1%
0,6%
100,0%
11
3
10
18
76
793
1.234
8
0
15
2.168
0,5%
0,1%
0,5%
0,8%
3,5%
36,6%
56,9%
0,4%
0,0%
0,7%
100,0%
8
4
5
4
37
408
630
3
0
6
1.105
0,7%
0,4%
0,5%
0,4%
3,3%
36,9%
57,0%
0,3%
0,0%
0,5%
100,0%
56
24
34
95
348
2.371
3.129
25
2
38
6.122
0,9%
0,4%
0,6%
1,6%
5,7%
38,7%
51,1%
0,4%
0,0%
0,6%
100,0%
Totaal
22.0-23.6 wk
24.0-24.6 wk
25.0-25.6 wk
26.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
246
64
83
252
846
6.033
52.627
13.911
4.317
571
0,3%
0,1%
0,1%
0,3%
1,1%
7,6%
66,7%
17,6%
5,5%
0,7%
168
23
33
86
343
3.034
45.690
10.945
2.136
537
0,3%
0,0%
0,1%
0,1%
0,5%
4,8%
72,5%
17,4%
3,4%
0,9%
90
27
27
57
181
1.528
22.799
5.320
1.166
294
0,3%
0,1%
0,1%
0,2%
0,6%
4,9%
72,4%
16,9%
3,7%
0,9%
504
114
143
395
1.370
10.595
121.116
30.176
7.619
1.402
0,3%
0,1%
0,1%
0,2%
0,8%
6,1%
69,8%
17,4%
4,4%
0,8%
Totaal
78.950
100,0%
62.995
100,0%
31.489
100,0%
173.434
100,0%
41
Tabel 2.3.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en pariteit in 2007
Jaar Pariteit
Eenling/Meerling
P0
P1
P2+
Geboortegewicht #
%
#
%
#
%
#
2007
Eenling
< 500 gram
155
0,2%
91
0,1%
62
0,2%
308
500-999 gram
396
0,5%
211
0,3%
131
0,4%
738
1000-1499 gram
526
0,7%
202
0,3%
135
0,4%
863
1500-1999 gram
906
1,2%
376
0,6%
195
0,6%
1.477
2000-2499 gram
3.130
4,1%
1.278
2,1%
653
2,1%
5.061
2500-2999 gram
12.017
15,8%
6.188
10,2%
3.043
10,0%
21.248
3000-3499 gram
27.441
36,1%
19.046
31,3%
9.153
30,1%
55.640
3500-3999 gram
22.919
30,1%
21.588
35,5%
10.618
34,9%
55.125
4000-4499 gram
7.287
9,6%
9.601
15,8%
5.079
16,7%
21.967
≥ 4500 gram
1.270
1,7%
2.221
3,7%
1.294
4,3%
4.785
Onbekend
54
0,1%
25
0,0%
21
0,1%
100
Subtotaal
76.101
100,0%
60.827
100,0%
30.384
100,0%
167.312
0,2%
0,4%
0,5%
0,9%
3,0%
12,7%
33,3%
32,9%
13,1%
2,9%
0,1%
100,0%
Meerling
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
Subtotaal
31
112
214
464
836
829
303
46
6
2
6
2.849
1,1%
3,9%
7,5%
16,3%
29,3%
29,1%
10,6%
1,6%
0,2%
0,1%
0,2%
100,0%
19
32
71
222
605
804
350
56
5
1
3
2.168
0,9%
1,5%
3,3%
10,2%
27,9%
37,1%
16,1%
2,6%
0,2%
0,0%
0,1%
100,0%
20
14
29
94
248
443
213
38
5
0
1
1.105
1,8%
1,3%
2,6%
8,5%
22,4%
40,1%
19,3%
3,4%
0,5%
0,0%
0,1%
100,0%
70
158
314
780
1.689
2.076
866
140
16
3
10
6.122
1,1%
2,6%
5,1%
12,7%
27,6%
33,9%
14,1%
2,3%
0,3%
0,0%
0,2%
100,0%
Totaal
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
186
508
740
1.370
3.966
12.846
27.744
22.965
7.293
1.272
60
0,2%
0,6%
0,9%
1,7%
5,0%
16,3%
35,1%
29,1%
9,2%
1,6%
0,1%
110
243
273
598
1.883
6.992
19.396
21.644
9.606
2.222
28
0,2%
0,4%
0,4%
0,9%
3,0%
11,1%
30,8%
34,4%
15,2%
3,5%
0,0%
82
145
164
289
901
3.486
9.366
10.656
5.084
1.294
22
0,3%
0,5%
0,5%
0,9%
2,9%
11,1%
29,7%
33,8%
16,1%
4,1%
0,1%
378
896
1.177
2.257
6.750
23.324
56.506
55.265
21.983
4.788
110
0,2%
0,5%
0,7%
1,3%
3,9%
13,4%
32,6%
31,9%
12,7%
2,8%
0,1%
78.950
100,0%
62.995
100,0%
31.489
100,0%
173.434
100,0%
Totaal 42
Totaal
%
een geboortegewicht <2000 gram en een zwangerschapsduur ≥37.0 weken in 0,13% van de gevallen.Voor meerlingkinderen waren deze percentages respectievelijk 1,76
en 2,19% (tabel 2.3.4).
Als we een globale indeling willen maken naar een laag
geboortegewicht voor de zwangerschapsduur, zien we dat
eenlingkinderen met een geboortegewicht <1500 gram
en een zwangerschapsduur ≥32.0 weken voorkwamen in
0,18% van het totaal aantal geboortes en kinderen met
Tabel 2.3.2
Trend levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geboortegewichtcategorie in 2005-2007
Jaar
Trend geboortegewicht
Geboortegewicht
2005
2006
#
%
#
%
#
2005-2007
Totaal
<1500 gram
2.557
1,4%
2.405
1,4%
2.451
1500-2499 gram
9.611
5,4%
9.430
5,4%
9.007
2500-3499 gram+onbekend
81.287
45,8%
81.276
46,1%
79.940
3500-3999 gram
56.477
31,8%
55.926
31,7%
55.265
4000-4499 gram
22.677
12,8%
22.364
12,7%
21.983
≥ 4500 gram
4.947
2,8%
4.785
2,7%
4.788
Totaal
177.556
100,0%
176.186
100,0%
2007
%
1,4%
5,2%
46,1%
31,9%
12,7%
2,8%
173.434
100,0%
Figuur 2.4
Figuur 2.4
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
40%
35%
Eenling kind
30%
Meerling kind
20%
15%
10%
5%
am
gr
00
45
>=
49
-4
00
40
35
00
-3
99
9g
ram
9g
ram
ram
30
00
-3
49
9g
ram
25
00
-2
99
9g
ram
20
00
-2
49
9g
ram
9g
15
00
-1
99
49
-1
00
10
50
0-
99
9g
9g
ram
am
gr
00
ram
0%
<5
Percentage
25%
Geboortegewicht (g)
43
Tabel 2.3.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en zwangerschapsduur in 2007
Jaar Zwangerschapsduur in weken en dagen
Eenling/Meerling
22.0-27.6 28.0-31.6 32.0-36.6
37.0-41.6 ≥ 42.0 Onbekend
Geboortegewicht #
#
#
#
#
#
#
2007
Eenling
< 500 gram
285
6
1
0
0
16
308
500-999 gram
534
168
21
5
0
10
738
1000-1499 gram
114
473
257
9
0
10
863
1500-1999 gram
2
323
954
188
0
10
1.477
2000-2499 gram
0
48
2.550
2.421
10
32
5.061
2500-2999 gram
0
0
3.075
17.757
249
167
21.248
3000-3499 gram
0
0
1.220
52.407
1.619
394
55.640
3500-3999 gram
0
0
142
51.461
3.123
399
55.125
4000-4499 gram
0
0
0
19.811
1.992
164
21.967
≥ 4500 gram
0
0
0
4.079
624
82
4.785
Onbekend
12
4
4
0
0
80
100
Subtotaal
947
1.022
8.224
148.138
7.617
1.364
167.312
0,2%
0,4%
0,5%
0,9%
3,0%
12,7%
33,3%
32,9%
13,1%
2,9%
0,1%
100,0%
Meerling
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
Subtotaal
39
117
52
1
0
0
0
0
0
0
0
209
4
28
178
128
8
0
0
0
0
0
2
348
4
6
81
588
1.027
575
86
3
0
0
1
2.371
0
3
3
63
654
1.501
779
133
15
3
0
3.154
0
0
0
0
0
0
0
1
1
0
0
2
23
4
0
0
0
0
1
3
0
0
7
38
70
158
314
780
1.689
2.076
866
140
16
3
10
6.122
1,1%
2,6%
5,1%
12,7%
27,6%
33,9%
14,1%
2,3%
0,3%
0,0%
0,2%
100,0%
Totaal
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
324
651
166
3
0
0
0
0
0
0
12
10
196
651
451
56
0
0
0
0
0
6
5
27
338
1.542
3.577
3.650
1.306
145
0
0
5
0
8
12
251
3.075
19.258
53.186
51.594
19.826
4.082
0
0
0
0
0
10
249
1.619
3.124
1.993
624
0
39
14
10
10
32
167
395
402
164
82
87
378
896
1.177
2.257
6.750
23.324
56.506
55.265
21.983
4.788
110
0,2%
0,5%
0,7%
1,3%
3,9%
13,4%
32,6%
31,9%
12,7%
2,8%
0,1%
1.156
1.370
10.595
151.292
7.619
1.402
173.434
100,0%
Totaal 44
Totaal
%
Tabel 2.3.4
Levend- en doodgeboren kinderen met groeivertraging naar eenling/meerling in 2007
Jaar Eenling/Meerling
Zwangerschapsduur/
Geboortegewicht #
Noemer
2007
Eenling
< 32.0 weken en < 1500 gram
1.580
167.312
< 37.0 weken en < 2000 gram
3.138
167.312
Totaal
%
0,9%
1,9%
≥ 32.0 weken en < 1500 gram
≥ 37.0 weken en < 2000 gram
293
202
167.312
167.312
0,2%
0,1%
Meerling
< 32.0 weken en < 1500 gram
< 37.0 weken en < 2000 gram
418
1.226
6.122
6.122
6,8%
20,0%
≥ 32.0 weken en < 1500 gram
≥ 37.0 weken en < 2000 gram
97
69
6.122
6.122
1,6%
1,1%
45
46
Hoofdstuk 3
De zwangerschap in 2007
47
De zwangerschap in 2007
hypertensieve aandoeningen
in de zwangerschap
Diabetes gerelateerde aandoeningen
Hypertensieve aandoeningen kwamen voor bij 14.228
zwangeren (8,3%), tweemaal zo vaak bij nulliparae (11,4%)
als bij multiparae (5,8%) (tabel 3.1). Deze percentages zijn
vergelijkbaar met de percentages van 2006, 2005, 2004 en
2003.
Pre-existente hypertensie werd genoteerd bij 423 zwangeren (0,2%), 0,2% bij nulliparae en 0,3% bij multiparae.
Pre-eclampsie als reden voor opname werd bij 547
zwangeren aangegeven (0,3%), tweeëneenhalf keer vaker
bij nulliparae (0,5%) dan bij multiparae (0,2%). Hier is
mogelijk sprake van onderrapportage.
Eclampsie kwam slechts zeer sporadisch voor. Ook deze
zeer ernstige complicatie werd vaker gerapporteerd bij
nulliparae (0,02% versus 0,01%).
Diabetes gerelateerde aandoeningen werden 1.639 (1,0%)
geregistreerd (tabel 3.2) . In 0,2% betrof dat pre-existente
diabetes mellitus dat twee maal frequenter voorkwam
bij multiparae (65,7%) dan bij nulliparae (34,3%). In 0,8%
was er sprake van zwangerschapsdiabetes dat frequenter
voorkwam bij multiparae (59,8%) vergeleken met nulliparae 40,2%).
roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap
Roken, gedefineerd als “nicotinemisbruik” tijdens de
zwangerschap werd geregistreerd bij 0,3% van de zwangerschappen terwijl drugsgebruik werd gemeld bij 0,1%
van de zwangerschappen, beide gelijkelijk verdeeld over
nulliparae en multiparae (tabel 3.3). Het is onduidelijk in
hoeverre hier sprake is van onderrapportage.
Tabel 3.1
Hypertensieve aandoeningen vrouw tijdens zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007
Jaar Pariteit Hypertensie klassen P0
P1+
#
%
#
%
#
2007
Hypertensieve aandoeningen*1
8.841
11,4%
5.387
5,8%
14.228
Preëxistente hypertensie 181
0,2%
242
0,3%
423
Pre-eclampsie met opname
363
0,5%
184
0,2%
547
Eclampsie 14
0,0%
7
0,0%
21
Totaal
Geen hypertensieve aandoening
68.759
88,6%
87.507
94,2%
156.266
91,7%
Totaal aantal bevallen vrouwen
77.600
100,0%
92.894
100,0%
170.494
100,0%
*1
48
hypertensieve aandoening vrouw voor en tijdens de zwangerschap
%
8,3%
0,2%
0,3%
0,0%
Tabel 3.2
Diabetes gerelateerde aandoening vrouw tijdens de zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007
Jaar Pariteit Diabetes P0
P1+
#
%
#
%
#
2007
Diabetes gerelateerde aandoeningen
643
39,2%
996
60,8%
1.639
Preëxistente diabetes mellitus 96
34,3%
184
65,7%
280
Zwangerschapsdiabetes
561
40,2%
835
59,8%
1.396
Totaal
Geen diabetes gerelateerde aandoening
76.957
45,6%
91.898
54,4%
168.855
99,0%
Totaal aantal bevallen vrouwen
77.600
45,5%
92.894
54,5%
170.494
100,0%
%
1,0%
0,2%
0,8%
Tabel 3.3
Roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap voor bevallen vrouwen in 2007
Jaar #
2007
Gedragsfactoren
Roken “nicotinemisbruik” tijdens de zwangerschap
252
Drugsgebruik tijdens de zwangerschap
90
Totaal aantal bevallen vrouwen
77.600
Pariteit
P0
P1+
%
#
%
Totaal
#
%
0,3%
0,1%
263
62
0,3%
0,1%
515
152
0,3%
0,1%
45,5%
92.894
54,5%
170.494
100,0%
49
50
Hoofdstuk 4
Baring in 2007
51
Baring in 2007
begin baring
Bij 60,4% van de zwangeren kwam de baring spontaan op
gang. De baring werd ingeleid bij 33,0% en bij 6,6% werd
een primaire sectio verricht (tabel 4.1).
Bij meerlingzwangerschappen werd de baring bij 56,3%
ingeleid en was het primaire sectio percentage 19,8%.
Bij 85% van de inleidingen werd oxytocine gebruikt, bij
10,9% prostaglandines en bij 2,6% een combinatie van
prostaglandines en oxytocine.
Het valt op dat de afname in het spontaan op gang komen
van de baring zich voortzet: 2003: 64,5%; 2004: 63,7%;
2005: 63,1% in 2006: 61,8% naar in 2007: 60,4%. Het
inleiden van de baring nam in verhouding verder toe: 2003:
28,8%; 2004: 29,5%; in 2005: 30,2%; in 2006: 31,5% naar in
2007: 33,0% (tabel 4.1.2)
De primaire sectio caesarea blijft de laatste jaren min of
meer gelijk: in 2005: 6,7%, in 2006: 6,6% en in 2007 eveneens 6,6% (tabel 4.1.3)
ligging kind bij de baring
In dit hoofdstuk wordt het begin van de baring
beschreven. Tevens is een aantal kenmerken van
vrouwen die bevielen en kinderen die in 2007
geboren werden beschreven aan de hand van de
52
De meeste kinderen werden in hoofdligging geboren
(93,2%) (tabel 4.2.1). Meestal was er bij de hoofdligging
sprake van een achterhoofdsligging, zowel bij eenlingen als
bij meerlingen. Een geboorte in stuitligging kwam voor bij
4,6% van de eenlingen en bij 26,1% van de kinderen geboren bij meerlingzwangerschappen (tabel 4.2.1).
Tabel 4.2.2 en 4.2.3 tonen respectievelijk in procenten
en getallen de ligging van de kinderen ingedeeld naar
zwangerschapsduur en eenling/meerlingzwangerschap. Bij
de eenlingen is er een sterke afname van de stuitligging bij
een langere zwangerschapsduur terwijl bij de meerlingen
dit veel minder het geval is.
gegevens uit de LVR1, LVR2 en de LNR, vanaf een
wijze baring
zwangerschapsduur van 20 weken.
Bijna driekwart van de bevallingen verloopt spontaan (tabellen 4.3.1 en 4.3.3). In de totale populatie wordt de zwanger-
Tabel 4.1.1
Start baring van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007
Jaar
Start baring
#
Totaal
%
Spontane weeën/vliesscheur
Inleidingen
Primaire Sectio
102.968
56.301
11.225
60,4%
33,0%
6,6%
Totaal
170.494
100,0%
schap beëindigd bij 15,1% d.m.v. een sectio; in 6,8% via
een primaire sectio, in 8,3% via een secundaire sectio.
In 9,9% werd een vaginale kunstverlossing (vacuüm of
forcipale extractie) verricht. Bij de tweelingzwangerschap
was het sectiopercentage 37,1% (20,3% primaire en 16,8%
secundaire sectio’s) en het percentage vaginale kunstverlossingen 9,3%.
In tabel 4.3.2 wordt de ligging weergegeven bij geboorten
in de 1ste en 2de lijn. Hoofdligging is ongeveer gelijk, stuitligging ziet men zoals verwacht meer in de 2de lijn. Dwars of
anders zou men meer in de 1ste lijn zien. Dit is een onverwachte bevinding en verdient nader onderzoek.
Op verzoek is dit jaar gekeken naar het aantal interventies
in de 2de lijn:
In tabel 4.3.3 ziet men de daadwerkelijke wijze van
geboorte alleen in de 2de lijns populatie: 62,8% bevalt
spontaan. Een vaginale kunstverlossing vond plaats in
14,7% en een sectio bij 22,5%, waarvan primair: 10,2% en
secundair: 12,3%.
In tabel 4.3.4, een nieuwe tabel, ziet men het daadwerkelijke aantal verrichtingen, bijvoorbeeld na een mislukte
vacuümextractie wordt een sectio gedaan: dit zijn twee
verrichtingen: de vacuüm komt in 14,5% voor en de
forceps in 0,7% (aantal 832). Interessant is ook het aantal
primaire stuitextracties: 164 (0,1%) en het aantal versie
en extracties: 34 (0,0%). Fundus expressie wordt geregistreerd in 5,1% (tabel 4.3.4). Ook andere hulp bij de baring
(tabel 4.3.5) werd geregistreerd: problemen nakomend
hoofd: 0,4%, probleem schouders: 1,3%. Overige problemen bij de baring: 0,5%.Verwacht mag worden dat dit een
onderrapportage is.
53
Tabel 4.1.2
Start baring naar eenling/meerling en zwangerschapsduur van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
Start baring22.0-36.6 weken
#
%
2007
Eenlingen
Spontane weeën/vliesscheur
5.522
54,2%
Inleidingen
Amniotomie zonder Oxy/Prost
27
0,3%
Prostaglandines
927
9,1%
Oxytocine
1.945
19,1%
Oxytocine+ Prostaglandines
82
0,8%
Subtotaal inleidingen
2.981
29,2%
Primaire Sectio
Subtotaal eenling
Meerlingen
Spontane weeën/vliesscheur
Inleidingen
Amniotomie zonder Oxy/Prost
Prostaglandines
Oxytocine
Oxytocine + Prostaglandines
Subtotaal inleidingen
Primaire Sectio
Subtotaal meerling
37.0-41.6 weken+onbk≥ 42.0 weken
#
%
#
%
Totaal
#
%
95.084
63,6%
1.601
21,0%
102.207
61,1%
589
3.965
40.104
1.040
45.698
0,4%
2,7%
26,8%
0,7%
30,6%
132
1.123
4.270
307
5.832
1,7%
14,7%
56,1%
4,0%
76,6%
748
6.015
46.319
1.429
54.511
0,4%
3,6%
27,7%
0,9%
32,6%
1.690
10.193
16,6%
100,0%
8.720
149.502
5,8%
100,0%
184
7.617
2,4%
100,0%
10.594
167.312
6,3%
100,0%
517
33,9%
243
14,7%
1
0,0%
761
23,9%
10
43
646
10
709
0,7%
2,8%
42,3%
0,7%
46,5%
26
83
946
26
1.081
1,6%
5,0%
57,2%
1,6%
65,3%
0
0
0
0
0
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
36
126
1.592
36
1.790
1,1%
4,0%
50,0%
1,1%
56,3%
300
1.526
19,7%
100,0%
331
1.655
20,0%
100,0%
0
1
0,0%
0,0%
631
3.182
19,8%
100,0%
Totaal
Spontane weeën/vliesscheur
Inleidingen
Amniotomie zonder Oxy/Prost
Prostaglandines
Oxytocine
Oxytocine + Prostaglandines
Subtotaal inleidingen
6.039
51,5%
95.327
63,1%
1.602
21,0%
102.968
60,4%
37
970
2.591
92
3.690
0,3%
8,3%
22,1%
0,8%
31,5%
615
4.048
41.050
1.066
46.779
0,4%
2,7%
27,2%
0,7%
30,9%
132
1.123
4.270
307
5.832
1,7%
14,7%
56,1%
4,0%
76,6%
784
6.141
47.911
1.465
56.301
0,5%
3,6%
28,1%
0,9%
33,0%
Primaire Sectio
1.990
17,0%
9.051
6,0%
184
2,4%
11.225
6,6%
11.719
100,0%
151.157
100,0%
7.618
100,0%
170.494
100,0%
Totaal 54
Zwangerschapsduurcategorieën
Tabel 4.1.3
Trend inleidingen van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2005-2007
Jaar
Wijze start baring
#
Spontane weeën/vliesscheur
110.191
Inleidingen
52.719
Amniotomie zonder Oxy/Prost
860
Prostaglandines
6.427
Oxytocine
43.970
Oxytocine + Prostaglandines
1.462
2005
%
#
63,1%
107.271
30,2%
54.698
0,5%
826
3,7%
6.627
25,2%
45.796
0,8%
1.449
2006
%
#
61,8%
102.968
31,5%
56.301
0,5%
784
3,8%
6.141
26,4%
47.911
0,8%
1.465
2007
%
60,4%
33,0%
0,5%
3,6%
28,1%
0,9%
Primaire Sectio
11.771
6,7%
11.490
6,6%
11.225
6,6%
Totaal
174.681
100,0%
173.459
100,0%
170.494
100,0%
Tabel 4.2.1
Levend- en doodgeboren geboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind in 2007
Jaar Eenling Meerling Totaal
Ligging kind bij geboorte kind
#
%
#
%
#
%
2007
Totaal
Hoofdligging
Achterhoofd 147.369
87,9%
3.621
59,1%
150.990
87,1%
Kruin
2.863
1,8%
100
1,9%
2.963
1,7%
Aangezicht
250
0,2%
12
0,2%
262
0,2%
Voorhoofd
247
0,2%
40
0,4%
287
0,2%
Hoofdligging anders
6.675
3,9%
449
6,8%
7.124
4,1%
Subtotaal hoofdligging
157.404
94,0%
4.222
68,4%
161.626
93,2%
Stuit
Dwars / anders
Overige ligging
Totaal
7.151
1.060
1.697
4,6%
0,6%
0,8%
1.591
295
14
26,1%
5,2%
0,3%
8.742
1.355
1.711
5,0%
0,8%
1,0%
167.312
100,0%
6.122
100,0%
173.434
100,0%
55
In de tabellen 4.3.8 en 4.3.9 is de wijze van bevallen van
eenlingen uitgesplitst naar zwangerschapsduur. In absolute
aantallen vindt de sectio (primair en secundair) het meest
plaats bij het à terme kind in hoofdligging (n = 14.542),
een lichte stijging t.o.v. vorig jaar, gevolgd door de à terme
stuitligging (n = 4.456) een lichte daling t.o.v vorig jaar.
Opgemerkt wordt dat sinds 2005 het aantal sectio’s bij
We zien dat het percentage vaginale kunstverlossingen bij
nulliparae met een eenling zes maal hoger is dan bij multiparae (17,8% versus 3,2%). Bij de meerlingzwangerschap
is dit ruim twee maal hoger (13,3% versus 5,8%) .Voor
de sectio is dit zowel bij de eenling als voor de meerling
een factor 2.5 (tabel 4.3.7), tabel 4.3.6 geeft de absolute
aantallen weer.
Tabel 4.2.2
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur
en ligging kind in 2007
Jaar Ligging kind bij geboorte
Eenling/meerling
Hoofd
Stuit
Dwars / anders Onbekend
Zwangerschapsduur
#
#
#
#
2007
Eenling kind
20.0-23.6 wk 228
167
39
14
24.0-27.6 wk
290
156
38
15
28.0-31.6 wk
742
223
45
12
32.0-36.6 wk
7.156
873
136
59
37.0-41.6 wk
141.013
5.647
762
716
≥ 42.0 wk
7.447
62
32
76
Onbekend
528
23
8
805
Subtotaal
157.404
7.151
1.060
1.697
Meerling kind*
20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal Totaal
20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Totaal Totaal
#
448
499
1.022
8.224
148.138
7.617
1.364
167.312
34
77
211
1.627
2.261
2
10
4.222
18
66
116
629
756
0
6
1.591
4
10
19
111
132
0
19
295
0
0
2
4
5
0
3
14
56
153
348
2.371
3.154
2
38
6.122
262
367
953
8.783
143.274
7.449
538
185
222
339
1.502
6.403
62
29
43
48
64
247
894
32
27
14
15
14
63
721
76
808
504
652
1.370
10.595
151.292
7.619
1.402
161.626
8.742
1.355
1.711
173.434
* N.b. de code 1 van 2 en 2 van 2 bij een meerling kind lijkt onvoldoende valide om de ligging kind te vergelijken binnen de meerling kinderen.
56
Tabel 4.2.3
Percentage levend- en doodgeboren kinderen naar eenling/meerling,
zwangerschapsduur en ligging kind in 2007
Jaar Eenling/meerling
Zwangerschapsduur
2007
Eenling kind
20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal
%
%
%
%
%
50,9%
58,1%
72,6%
87,0%
95,2%
97,8%
38,7%
94,1%
37,3%
31,3%
21,8%
10,6%
3,8%
0,8%
1,7%
4,3%
8,7%
7,6%
4,4%
1,7%
0,5%
0,4%
0,6%
0,6%
3,1%
3,0%
1,2%
0,7%
0,5%
1,0%
59,0%
1,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Meerling kind*
20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal 60,7%
50,3%
60,6%
68,6%
71,7%
0,0%
26,3%
69,0%
32,1%
43,1%
33,3%
26,5%
24,0%
0,0%
15,8%
26,0%
7,1%
6,5%
5,5%
4,7%
4,2%
0,0%
50,0%
4,8%
0,0%
0,0%
0,6%
0,2%
0,2%
0,0%
7,9%
0,2%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Totaal
20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
52,0%
56,3%
69,6%
82,9%
94,7%
97,8%
38,4%
36,7%
34,0%
24,7%
14,2%
4,2%
0,8%
2,1%
8,5%
7,4%
4,7%
2,3%
0,6%
0,4%
1,9%
2,8%
2,3%
1,0%
0,6%
0,5%
1,0%
57,6%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Totaal 93,2%
5,0%
0,8%
1,0%
100,0%
Hoofd
Ligging kind bij geboorte
Stuit
Dwars / anders
Onbekend
Totaal
* N.b. de code 1 van 2 en 2 van 2 bij een meerling kind lijkt onvoldoende valide om de ligging kind te vergelijken binnen de meerling kinderen.
stuitligging in deze groep daalt van 5.123 in 2005, naar
4.690 in 2006, naar 4.456 dit jaar.
Procentueel vindt een sectio bij het kind in hoofdligging
het meest frequent plaats bij een zwangerschapsduur tussen 24.0 - 31.6 weken (37,0%), bij het kind in stuitligging
echter in de à terme periode (78,6 %): dit is een stijging
van 2,4% vergeleken met het jaar daarvoor (tabel 4.3.9).
Bij de serotiene zwangerschap vallen twee zaken op. Het
percentage primaire sectio’s bij het kind in hoofdligging
is lager dan in de à terme periode van de zwangerschap
(2,1% versus 3,4%) maar het percentage secundaire sectio’s daarentegen is aanzienlijk hoger (17,9% versus 6,7%).
57
Tabel 4.3.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze baring en eenling/meerling in 2007
Wijze baring 2007
Spontaan
geboorte in de 1e lijn
geboorte in de 2e lijn
Eenling
Meerling
%
#
Totaal
%
53,6%
0,1%
53,5%
130.160
57.052
73.108
75,0%
32,9%
42,2%
570
449
121
9,3%
7,3%
2,0%
17.078
16.884
194
9,8%
9,7%
0,1%
14,3%
6,3%
8,0%
2.271
1.245
1.026
37,1%
20,3%
16,8%
26.196
11.839
14.357
15,1%
6,8%
8,3%
100,0%
6.122
100,0%
173.434
100,0%
%
#
126.879
57.046
69.833
75,8%
34,1%
41,7%
3.281
6
3.275
Vaginale kunstverlossing
Vacuum/Forceps
Stuit extractie
16.508
16.435
73
9,9%
9,8%
0,0%
SC totaal
Primaire SC
Secundaire SC
23.925
10.594
13.331
167.312
Totaal
#
Tabel 4.3.2
Spontaan geboren kinderen in hoofd en in stuit ligging in de 1e en in de 2e lijn in 2007
Ligging kind
2007
Hoofd ligging
Stuit ligging
Dwars/anders ligging
totaal
58
geboorte in de 1e lijn
#
%
geboorte in de 2e lijn
#
%
#
totaal
%
55.397
40
1.615
97,1%
0,1%
2,8%
70.468
2.341
299
96,4%
3,2%
0,4%
125.865
2.381
1.914
96,7%
1,8%
1,5%
57.052
100,0%
73.108
100,0%
130.160
100,0%
Tabel 4.3.3
Tabel 4.3.5
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze
baring voor geboorten in de 2e lijn in 2007
Aantallen overige hulp bij baring in de 2e lijn in 2007
Wijze baring 2007
Spontaan
Vaginale kunstverlossing
Vacuum/Forceps
Stuit extractie
SC totaal
Primaire SC
Secundaire SC
Discrepantie in coderingen
Overige hulp bij baring
2007
Andere problemen bij baring
Probleem schouders
Nakomend hoofd
Overige hulp bij baring
geboorte in de 2e lijn
#
%
Totaal
73.108
17.078
16.884
194
26.196
11.839
14.357
-45
62,8%
14,7%
14,5%
0,2%
22,5%
10,2%
12,3%
-0,0%
116.337
100,0%
Totaal
geboorte in de 2e lijn
#
%
1.490
458
615
1,3%
0,4%
0,5%
116.337
100,0%
Tabel 4.3.4
Aantallen vaginale kunstverlossingen naar wijze baring in de 2e lijn in 2007
Hulp bij baring
2007
Aantallen vaginale kunstverlossing
Fundus expressie
Vacuum extractie
Forcipale extractie
Primaire stuit extractie
Versie en extractie
Totaal
Spontaan
#
Wijze baring
Vac Forceps Stuit extractie
#
#
Sec Sectio
#
#
%
5.945
5,1%
4.791
958
5
240
16.827
832
14,5%
0,7%
0
0
16.215
776
0
0
637
56
0,1%
0,0%
163
32
1
2
164
34
59
Tabel 4.3.6
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling,
pariteit en wijze baring in 2007
Jaar
Wijze baring Spontaan
2007
Eenling
Pariteit 0 49.392
Pariteit 1+ 77.487
Subtotaal
126.879
Wijze baring
Kunst
Sectio
verlossing*
Totaal
13.548
2.960
16.508
13.161
10.764
23.925
76.101
91.211
167.312
Meerling
Pariteit 0 Pariteit 1+ Subtotaal 1.216
2.065
3.281
379
191
570
1.254
1.017
2.271
2.849
3.273
6.122
Totaal
Pariteit 0 Pariteit 1+
50.608
79.552
13.927
3.151
14.415
11.781
78.950
94.484
Totaal 130.160
17.078
26.196
173.434
* Kunstverlossing= Vacuum / Forceps / Stuitextractie
Tabel 4.3.7
Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling,
pariteit en wijze baring in 2007
Jaar
Wijze baring verlossing*
2007
Eenling
Pariteit 0
Pariteit 1+ Subtotaal
Wijze baring
Kunst
Sectio
Totaal
64,9%
85,0%
75,8%
17,8%
3,2%
9,9%
17,3%
11,8%
14,3%
100,0%
100,0%
100,0%
Meerling
Pariteit 0 Pariteit 1+ Subtotaal 42,7%
63,1%
53,6%
13,3%
5,8%
9,3%
44,0%
31,1%
37,1%
100,0%
100,0%
100,0%
Totaal
Pariteit 0 Pariteit 1+ 64,1%
84,2%
17,6%
3,3%
18,3%
12,5%
100,0%
100,0%
Totaal 75,0%
9,8%
15,1%
100,0%
* Kunstverlossing= Vacuum / Forceps / Stuitextractie
60
Spontaan
Tabel 4.3.8
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind,
zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007
Jaar Eenling
Ligging kind
Zwangerschapsduur
2007
Hoofdligging+onbekend
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
Stuitligging
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
Dwars/ anders ligging
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
Totaal eenling
Prim SC
Spontaan
Wijze baring Vac/For*
Stuit Extr.
Sec SC*
Totaal
#
#
#
#
#
#
0
339
868
4910
157
6.274
241
649
5150
114049
4760
124.849
0
18
609
14466
1259
16.352
0
0
0
5
0
5
1
53
588
9632
1347
11.621
242
1.059
7.215
143.062
7.523
159.101
0
117
281
3468
25
3.891
161
206
304
1162
14
1.847
1
1
4
14
0
20
5
11
10
38
0
64
0
44
274
988
23
1.329
167
379
873
5.670
62
7.151
0
31
54
342
2
429
38
19
21
100
5
183
0
0
2
59
2
63
1
3
0
0
0
4
0
30
59
269
23
381
39
83
136
770
32
1.060
10.594
126.879
16.435
73
13.331
167.312
* Indien na vacuum of forcipale extractie een secundaire sectio wordt uitgevoerd dan staan de kinderen onder Sec SC.
61
Tabel 4.3.9
Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind,
zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007
Jaar Eenling
Ligging kind
Zwangerschapsduur 2007
Hoofd ligging+onbekend
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
Wijze baring bij geboorte Kind
Spontaan
Vac/For1*
Stuit Extr.
Sec SC1*
Totaal
%
%
%
%
%
%
0,0%
32,0%
12,0%
3,4%
2,1%
3,9%
99,6%
61,3%
71,4%
79,7%
63,3%
78,5%
0,0%
1,7%
8,4%
10,1%
16,7%
10,3%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,4%
5,0%
8,1%
6,7%
17,9%
7,3%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Stuit ligging
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
0,0%
30,9%
32,2%
61,2%
40,3%
54,4%
96,4%
54,4%
34,8%
20,5%
22,6%
25,8%
0,6%
0,3%
0,5%
0,2%
0,0%
0,3%
3,0%
2,9%
1,1%
0,7%
0,0%
0,9%
0,0%
11,6%
31,4%
17,4%
37,1%
18,6%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Dwars/ anders ligging
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk+onbk
>= 42.0 wk
Subtotaal
0,0%
37,3%
39,7%
44,4%
6,3%
40,5%
97,4%
22,9%
15,4%
13,0%
15,6%
17,3%
0,0%
0,0%
1,5%
7,7%
6,3%
5,9%
2,6%
3,6%
0,0%
0,0%
0,0%
0,4%
0,0%
36,1%
43,4%
34,9%
71,9%
35,9%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
6,3%
75,8%
9,8%
0,0%
8,0%
100,0%
Totaal eenling
*1
62
Prim SC
Indien na vacuum of forcipale extractie een secundaire sectio wordt uitgevoerd dan staan de kinderen onder Sec SC.
Pijnbestrijding naar pariteit.
epidurale analgesie tijdens de
ontsluitingsperiode
In LVR1 werd geregistreerd dat in 1,7% van het totaal
aantal geboren kinderen zonder sectio bij primi’s een
noodzaak was tot sedatie (tabel 4.4.1). Bij multi’s was dit
0,7%. Pijnstilling in de vorm van epiduraal werd bij primi’s,
wederom van het aantal kinderen geboren uit primi’s zonder sectio, in 2,9% gegeven en bij multi’s in 0,8% gegeven.
De LVR2 registreert bij primi’s 15,5% en bij multi’s 4,6%
epiduraal analgesie bij de ontsluiting.
Het streven in Nederland is om in ziekenhuizen 24 uur
per dag 7 dagen in de week vrouwen in partu epidurale
analgesie te kunnen aanbieden. Dit heeft medio juni 2008
zijn beslag gekregen in een richtlijn van het CBO waar
alle beroepsverenigingen betrokken bij de verloskundige
zorg aan meewerkten. Er wordt in Nederland vergeleken met de landen om ons heen nog steeds in geringe
Tabel 4.4.1
Pijnbestrijding naar pariteit in 2007
Pijnbestrijding
LVR1 code
LVR2 code
Periode
2007
Pijnbestrijding op basis van LVR1 informatie
noodzaak tot sedatie
515
pijnstilling (spinaal/epiduraal/anethesie)
516
Pariteit P0
Pariteit P1+
Totaal
#
%
#
%
#
%
1.286
2.131
1,7%
2,9%
576
702
0,7%
0,8%
1.862
2.833
1,2%
1,8%
4
11.488
15,5%
4.044
4,6%
15.532
9,6%
Totaal aantal kinderen zonder primaire SC
74.206
100,0%
87.389
100,0%
161.595
100,0%
Sec Sectio
#
%
#
Totaal
%
Pijnbestrijding op basis van LVR2 informatie
epiduraal analgesie bij ontsluting
Tabel 4.4.2
Epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode naar pariteit en wijze baring in 2007
Epidurale Analgesie
Pariteit
2007
Epidurale analgesie tijdens de ontsluiting
Pariteit P0
Pariteit P1+
Spontaan geboren
#
%
6.018
2.824
4,6%
2,2%
2.769
483
85,1%
14,9%
2.701
737
78,6%
21,4%
11.488
4.044
7,1%
2,5%
8.842
6,8%
3.252
19,0%
3.438
23,9%
15.532
9,6%
130.160
80,5%
17.078
10,6%
14.357
8,9%
161.595
100,0%
Totaal epiduraal bij ontsluiting
Totaal aantal kinderen zonder primaire SC
Kunstverlossing*
#
%
* Kunstverlossing = Vacuum / Forceps / Stuitextractie
63
Belangrijkste reden van overdracht tijdens
de baring
mate gebruik gemaakt van epidurale analgesie tijdens de
ontsluitingsperiode. Bij vrouwen die uiteindelijk spontaan
bevielen werd in 6,87% epidurale analgesie gegeven, een
stijging van 1,1% vergeleken met 2006 (tabel 4.4.2). Indien
de baring beëindigd werd met een vaginale kunstverlossing was dit 19,0%, een stijging van 3,1% vergeleken met
2006 en wanneer de bevalling eindigde met een secundaire sectio had 23,9% epidurale pijnbestrijding tijdens de
ontsluiting, een stijging van 2,3% vergeleken met 2006.
Trendmatig zien wij de laatste jaren elk jaar een stijging
van 1 à 2%.Verdeelt men epiduraal analgesie over de
totale populatie naar pariteit dan is dit 7,1% van de nulliparae en 2,5% van de multiparae.
Van de 11.488 nulliparae, die epidurale analgesie kregen
tijdens de ontsluitingsperiode, beviel 52,4% spontaan,
24,1% met behulp van een kunstverlossing en 23,5% door
middel van een secundaire sectio.
Dit jaar is gekeken naar een indicatie van reden van overdracht geregistreerd in LVR1.
In tabel 4.5.1 zien we de overdrachten tijdens de baring en
direct post partum. Bij deze aantallen is de hoofdindicatie
van overdracht genoemd.Van alle overdrachten springt
meconiumhoudend vruchtwater eruit met 23,9%, gevolgd
door onvoldoende ontsluiting: 17,4% en onvoldoende
vordering van de uitdrijving: 12,3%. Deze percentages
zijn berekend van het totale aantal verwijzingen = 100%.
Berekend men deze indicaties van de aantallen waarbij de
start baring in de eerste lijn is, dan zijn deze respectievelijk: 6,2%, 4,9% en 3,5%.
In totaal werden 19.181 cliënten tijdens de baring en
direct post partum verwezen.
Tabel 4.5.1
Belangrijkste redenen van overdracht tijdens de baring in 2007
LVR1 code Reden van overdracht
code
Periode
2007
Totaal aantal overdrachten tijdens de baring en direct postpartum
504 meconium houdend vruchtwater
506 onvoldoende vorderende ontsluiting
507 onvoldoende vorderende uitdrijving
515 noodzaak tot sedatie
599 overige problemen 505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën
503 foetale nood tijdens de baring
516 pijnstilling (spinaal/epiduraal)
517 vroeggeboorte
502 liggingsafwijking inclusief stuit
508 bloedverlies tijdens baring
501 intra-uterine vruchtdood (tijdens baring)
Subtotaal alle overdrachten tijdens de baring direct postpartum
64
Totaal
t.o.v. alle
overdrachten
tijdens baring
#
%
Totaal
Totaal
t.o.v.
t.o.v.
start baring in aantal geboren
1e lijn
kinderen
%
%
4.759
3.728
2.680
2.473
1.391
1.074
1.075
753
260
191
58
13
24,8%
19,4%
14,0%
12,9%
7,3%
5,6%
5,6%
3,9%
1,4%
1,0%
0,3%
0,1%
6,2%
4,9%
3,5%
3,2%
1,8%
1,4%
1,4%
1,0%
0,3%
0,3%
0,1%
0,0%
2,7%
2,1%
1,5%
1,4%
0,8%
0,6%
0,6%
0,4%
0,1%
0,1%
0,0%
0,0%
19.181
100,0%
76.278
173.434
Tabel 4.5.2
Eerste reden van overdracht tijdens de baring in 2007
LVR1 code Eerste gecodeerde reden van overdracht
code
Periode
#
2007
Totaal aantal overdrachten tijdens de baring en direct postpartum
504 meconium houdend vruchtwater
4.588
506 onvoldoende vorderende ontsluiting
3.328
507 onvoldoende vorderende uitdrijving
2.365
515 noodzaak tot sedatie
1.712
599 overige problemen 1.332
505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën
990
503 foetale nood tijdens de baring
757
516 pijnstilling (spinaal/epiduraal)
433
517 vroeggeboorte
247
502 liggingsafwijking inclusief stuit
169
508 bloedverlies tijdens baring
48
501 intra-uterine vruchtdood (tijdens baring)
11
1e code
alleen
%
Subtotaal alle overdrachten tijdens de baring direct postpartum
100,0%
In tabel 4.5.3 worden gecombineerde redenen van overdracht genoemd, hier zijn meerdere redenen bij een cliënt
mogelijk. Het is uitgesplitst naar ontsluiting en uitdrijving.
Tijdens de ontsluiting werden volgens LVR1 10.751 overdrachtsredenen genoemd bij primi’s. Bij multi’s 5.267. Bij
de uitdrijving werden 2.626 redenen bij primi’s genoemd
en bij multi’s 537. Bij de ontsluiting werd de lijst eveneens
aangevoerd door onvoldoende vordering en meconiumhoudend vruchtwater. Bij de uitdrijving was de meest
voorkomende reden de onvoldoende vordering.
Overdracht tijdens het nageboorte tijdperk en
direct post partum
Van de 1.425 verwijzingen, in tabel 4.5.4, voor de genoemde redenen (retentio placentae; HPP> 1000cc; ruptuur
waaronder totaal; overige problemen en als gecompliceerde ruptuur geregistreerd) werd in 27,1% (386) retentio
19.181
23,9%
17,4%
12,3%
8,9%
6,9%
5,2%
3,9%
2,3%
1,3%
0,9%
0,3%
0,1%
placentae genoemd.
HPP>1000ml in 355 gevallen (24,9%), Ruptuur inclusief
totaal ruptuur in 258 gevallen (18,1%).
Apgarscore bij levendgeboren kinderen naar
zwangerschapsduur
Een indicator die in internationale vergelijkingen wordt
gebruikt is de incidentie van een lage Apgarscore (<3)
of een suboptimale Apgarscore (4-6) 5 minuten na de
geboorte (tabel 4.6).Van de levendgeboren kinderen uit
eenling en meerlingzwangerschappen had 0,3% (n = 602)
een lage Apgarscore en 1,3% (n = 1.557) een suboptimale
Apgarscore.Van de 602 kinderen met een lage Apgarscore
waren er 253 die bij een zwangerschapsduur van 22.0
– 27.6 wk geboren werden. Meerlingen hebben bij een
korte zwangerschapsduur minder vaak een Apgarscore <6
dan eenlingen (bijvoorbeeld 28.0 – 31.6 wk Apgarscore
0-6): 10,8 versus 17,3%.
65
Tabel 4.5.3
Reden van overdracht tijdens ontsluit ing en uitdrijving naar pariteit in 2007
LVR1 code Reden van overdrachtNulliparaeMultiparae
code
Periode
#
%
#
%
2007
Tijdens de ontsluiting
504 meconium houdend vruchtwater
2.705
25,2%
1.914
36,3%
506 onvoldoende vorderende ontsluiting
2.784
25,9%
839
15,9%
515 noodzaak tot sedatie
2.061
19,2%
377
7,2%
505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën
709
6,6%
362
6,9%
599 overige problemen
801
7,5%
369
7,0%
516 pijnstilling (spinaal/epiduraal)
641
6,0%
110
2,1%
503 foetale nood tijdens de baring
450
4,2%
143
2,7%
517 vroeggeboorte
180
1,7%
76
1,4%
502 liggingsafwijking inclusief stuit
109
1,0%
65
1,2%
508 bloedverlies tijdens baring
29
0,3%
27
0,5%
Subtotaal overdrachtsredenen tijdens ontsluiting
10.751
100,0%
5.267
100,0%
Tijdens de uitdrijving
507 onvoldoende vorderende uitdrijving
503 foetale nood tijdens de baring
599 overige problemen 504 meconium houdend vruchtwater
506 onvoldoende vorderende ontsluting
Subtotaal overdrachtsredenen tijdens uitdrijving
Totaal
Totaal
Start 1e lijn
4.619
3.623
2.438
1.071
1.170
751
593
256
174
56
16.018
28,8%
22,6%
15,2%
6,7%
7,3%
4,7%
3,7%
1,6%
1,1%
0,3%
100,0%
3,4%
2,7%
1,8%
0,8%
0,9%
0,6%
0,4%
0,2%
0,1%
0,0%
11,9%
1.940
397
187
105
83
2.626
73,9%
15,1%
7,1%
4,0%
3,2%
100,0%
376
85
34
135
22
537
70,0%
15,8%
6,3%
25,1%
4,1%
100,0%
2.316
482
221
240
105
3.163
73,2%
15,2%
7,0%
7,6%
3,3%
100,0%
1,7%
0,4%
0,2%
0,2%
0,1%
2,3%
13.377
69,7%
5.804
30,3%
19.181
100,0%
134.758
N.b. Er kunnen 1 of meerdere overdrachts redenen bekend zijn bij een overdracht
66
Totaal
Geboorten
#
%
Tabel 4.5.4
Belangrijkste redenen van overdracht in het nageboortetijdperk en direct postpartum in 2007
LVR1 code Reden van overdracht
Totaal
code
t.o.v. alle
nageboorte-
tijdperk
Periode
2007
Tijdens nageboortetijdperk/ direct postpartum
512 retentio placentae
386
27,1%
511 hpp > 1000 ml
355
24,9%
513 (totaal) ruptuur
258
18,1%
599 overige problemen
225
15,8%
514 gecompliceerde ruptuur
70
4,9%
tov Totaal tov Totaal
t.o.v.
t.o.v.
start baring in geboren
1e lijn
kinderen
%
%
0,3%
0,3%
0,2%
0,2%
0,1%
0,2%
0,2%
0,1%
0,1%
0,0%
Subtotaal alle overdrachtsredenen
134.758
173.434
1.425
100,0%
67
Tabel 4.6
Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en Apgar-score na 5 minuten in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
0-3
Zwangerschapsduur
#
2007
Eenling kind
22.0-23.6 wk
127
24.0-27.6 wk
74
28.0-31.6 wk
35
32.0-36.6 wk
69
37.0-39.6 wk
90
40.0-40.6 wk
63
41.0-41.6 wk
40
≥ 42.0 wk
8
Onbekend
20
Subtotaal
526
Onbekend
#
0-3
%
Apgar-score 5 minuten
0-6
%
7-10
%
Totaal
#
7
55
87
182
439
273
249
108
19
1.419
1
202
767
7.805
71.195
45.621
29.805
7.486
1.258
164.140
2
8
19
23
46
27
16
6
42
189
92,7%
21,8%
3,9%
0,9%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
1,5%
0,3%
97,8%
38,1%
13,4%
3,1%
0,7%
0,7%
1,0%
1,5%
2,9%
1,2%
2,2%
61,9%
86,6%
96,9%
99,3%
99,3%
99,0%
98,5%
97,1%
98,8%
137
339
908
8.079
71.770
45.984
30.110
7.608
1.339
166.274
29
23
5
11
7
0
0
0
1
76
0
24
26
47
39
1
0
0
1
138
0
91
297
2.280
2.944
120
25
2
8
5.767
0
3
7
9
7
0
0
0
0
26
100,0%
16,3%
1,5%
0,5%
0,2%
0,0%
0,0%
0,0%
10,0%
1,3%
100,0%
33,3%
9,3%
2,5%
1,5%
0,8%
0,0%
0,0%
20,0%
3,6%
0,0%
66,7%
90,7%
97,5%
98,5%
99,2%
100,0%
100,0%
80,0%
96,4%
29
141
335
2.347
2.997
121
25
2
10
6.007
Totaal
22.0-23.6 wk
24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-39.6 wk
40.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
156
97
40
80
97
63
40
8
21
7
79
113
229
478
274
249
108
20
1
293
1.064
10.085
74.139
45.741
29.830
7.488
1.266
2
11
26
32
53
27
16
6
42
94,0%
20,2%
3,2%
0,8%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
1,6%
98,2%
36,7%
12,3%
3,0%
0,8%
0,7%
1,0%
1,5%
3,0%
1,8%
63,3%
87,7%
97,0%
99,2%
99,3%
99,0%
98,5%
97,0%
166
480
1.243
10.426
74.767
46.105
30.135
7.610
1.349
Totaal
602
1.557
169.907
215
0,3%
1,3%
98,7%
172.281
Meerling kind
22.0-23.6 wk
24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-39.6 wk
40.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal
68
Apgar-score 5 minuten
4-6
7-10
#
#
Kraamzorg voor vrouwen in de 1ste lijn tijdens kraambed
In 96,4% vond het kraambed in de 1 lijn plaats zonder
verwijzing uit de 2de lijn (Tabel 4.7.1).
In 2,3% van de aantallen vond er geen kraambed in de 1ste
lijn plaats.
Alleen kraambed 1ste lijn, partus 2de lijn, vond in 92,8%
plaats en 6,6% had geen kraambed in de 1ste lijn en van
0,6% was het onbekend.
ste
Borstvoeding in de 1ste lijn
Voeding op de 7de dag werd als volgt geregistreerd:
Bij kraambed 1ste zijn zonder verwijzing 2de lijn: borstvoeding: 80,3%, kunstvoeding 17,0% en gemengde voeding in
1,2% (Tabel 4.7.2).
Bij kraambed alleen 1ste lijn, partus 2de lijn: 63,4% borstvoeding en 28,8% kunstvoeding en 5,1% gemengde voeding.
Mogelijk moeten deze cijfers als een indicatie gezien
worden.
Tabel 4.7.1
Tabel 4.7.2
Kraamzorg voor vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007
Borstvoeding door vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007
Jaar Kraamzorg
#
2007
Eerst lijn zonder verwijzing 2e lijn
Ja
53.661
Nee
1.281
Onbekend
730
Subtotaal aantal vrouwen
55.672
96,4%
2,3%
1,3%
100,0%
Jaar Borstvoeding op de 7e dag
#
2007
Eerst lijn zonder verwijzing 2e lijn
Borstvoeding
44.687
Kunstvoeding
9.477
Borst- en kunstvoeding
652
Subtotaal aantal vrouwen
55.672
80,3%
17,0%
1,2%
100,0%
Alleen kraambed in 1e lijn
Ja
Nee
Onbekend
Subtotaal aantal vrouwen
15.492
1.100
101
16.693
92,8%
6,6%
0,6%
100,0%
Alleen kraambed in 1e lijn
Bortstvoeding
Kunstvoeding
Borst- en kunstvoeding
Subtotaal aantal vrouwen
10.587
4.804
845
16.693
63,4%
28,8%
5,1%
100,0%
Totaal tijdens kraambed
72.365
100,0%
Totaal tijdens kraambed
170.494
100,0%
Totaal
%
Totaal
%
69
70
Hoofdstuk 5
Morbiditeit moeder en kind in 2007
71
Morbiditeit moeder en kind in 2007
morbiditeit moeder
morbiditeit kind
fluxus post partum
Levendgeboren kinderen en lage Apgar-score
na 5 minuten
Fluxus post partum kwam voor bij 5,6% van de bevallingen. Bij nulliparae was de kans op fluxus iets groter dan bij
multiparae (6,4% versus 4,9%). (tabel 5.1.1).
solutio (abruptio) placentae
Solutio placentae is een voor het kind meestal fatale complicatie tijdens de zwangerschap, die ook bij de moeder
tot ernstige morbiditeit kan leiden. Ernstige shockverschijnselen kunnen optreden als gevolg van intravasale
stolling en intra-uterien bloedverlies. De intravasale
stolling kan orgaanschade veroorzaken, met name acute
nierinsufficiëntie. In 2007 werden 53 gevallen van solutio
placentae geregistreerd (0,03%) (tabel 5.1.2).
manuele placentaverwijdering
Manuele placentaverwijdering kwam voor in 1,58% van
alle zwangerschappen, 46% vaker bij nulliparae vergeleken
met multiparae (tabel 5.1.3).
perineum van bevallen vrouwen
Het perineum bleef bij 32,2% van de nulliparae gaaf; 25,6%
had een ruptuur, 2,0% een subtotaal ruptuur, 1,0% een
totaal ruptuur en bij 39,1% van de nulliparae werd een
episiotomie gezet. (tabel 5.1.5 en 5.1.6) Bij de multiparae
had 47,4% een gaaf perineum, 37,8% een ruptuur, 1% een
subtotaal ruptuur, 0,5% een totaal ruptuur en 13,3% kreeg
een episiotomie.
72
In tabel 5.2 worden de Apgar-scores < 7 gegeven naar
zwangerschapsduur. In de twee linker kolommen staan de
Apgar-scores in percentages, uitgesplitst naar zeer laag
(Apgar 0-3) en het totaal van lage Apgar-scores (0-6). De
twee kolommen daarnaast geven de aantallen onderverdeeld in een kolom Apgar-score 0-3 en een kolom
Apgar-score 4-6.
Van de eenlingen met een zwangerschapsduur van 24-27.6
weken heeft 38,1% een Apgar-score < 7 na 5 minuten. In
de categorie 28.0-31.6 weken heeft 13,4% een Apgar-score <7. In de periode tussen 37.0-40.6 weken heeft 0,7%
een Apgar-score <7. Dit percentage stijgt bij een zwangerschapsduur van 41.0-41.6 weken tot 1% en verdubbelt
na 42 weken tot 1,5% met name in de categorie Apgarscore 4-6. Bij de meerlingen is het merendeel geboren
voor de 40 weken. Meerlingen tussen 24.0 en 36.6 weken
hebben iets minder frequent Apgar-scores < 7 vergeleken
met eenlingen met dezelfde zwangerschapsduur maar bij
een zwangerschapsduur van 37.0-39.6 heeft 1,5% van de
meerlingen een Apgar-score < 7 vergeleken met 0,7% van
de eenlingen.Vanaf 41 weken komen er geen lage Apgarscores meer voor bij de meerlingen hetgeen samenhangt
met het geringe aantal meerlingen dat nog geboren wordt
na die termijn.
congenitale afwijkingen kind bij geboorte
Bij 2,52% van de kinderen werd bij de geboorte een congenitale afwijking vastgesteld. Uitgesplitst naar eenlingen
en meerlingen had 2,48% van de eenlingen en 3,54% van
de meerlingen een congenitale afwijking (tabel 5.3.1).
Tabel 5.1.1
Fluxus post partum naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
Jaar Fluxus
2007
Totaal
Fluxus vrouw * Pariteit
P1
P2+
#
#
Totaal
4.969
6,4%
3.143
5,1%
1.406
4,5%
9.518
5,6%
Totaal 77.600
61.937
30.957
170.494
Jaar Solutio placentae
#
2007
Totaal
Solutio placentae 25
0,03%
Pariteit
P0
P1
#
#
Totaal
P2+
#
16
0,03%
12
0,04%
53
0,03%
Totaal 61.937
30.957
170.494
Jaar LVR1
Manuele placenta verwijdering
code
P0
#
2007
Totaal
Placenta verwijdering
16
1.478
1,90%
Pariteit
P1
P2+
#
#
Totaal
864
1,39%
345
1,11%
2.687
1,58%
Totaal 61.937
30.957
170.494
P0
#
#
* Definitie Fluxus: h.p.p. > 1000 ml
Tabel 5.1.2
Solutio placentae naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
77.600
Tabel 5.1.3
Manuele placentaverwijdering van bevallen vrouwen in 2007
77.600
#
73
Tabel 5.1.4
Uterus ruptuur naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
Jaar LVR2
Uterusruptuur code
#
2007
Totaal
Uterusruptuur 74
5
Totaal P0
%
0,01%
77.600
Pariteit
P1+
#
%
Totaal
#
%
0,02%
20
0,01%
92.894
170.494
15
Tabel 5.1.5
Perineum naar pariteit van bevallen vrou wen in 2007
Jaar LVR1 en LVR2
Perineum
code
#
2007
Perineum
Ruptuur
1
19.872
Subtotaal ruptuur
2
1.572
Pariteit
P0
P1+
%
#
%
Totaal
#
25,6%
2,0%
35.126
912
37,8%
1,0%
54.998
2.484
32,3%
1,5%
Totaal ruptuur
3
813
1,0%
474
0,5%
1.287
0,8%
Totaal aantal perineum rupturen
1,2,3
22.257
28,7%
36.512
39,3%
58.769
34,5%
Labium ruptuur
6
6.838
8,8%
4.557
4,9%
11.395
6,7%
92.894
170.494
Totaal
77.600
Tabel 5.1.6
Episotomie naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
Jaar LVR1 en LVR2
Episotomie
code
#
2007
Episotomie
mediolaterale episiotomie
4
29.967
74
P0
%
Pariteit
#
P1+
Totaal
%
#
38,6%
12.167
13,1%
42.134
24,7%
5
373
0,5%
183
0,2%
556
0,3%
Totaal aantal episotomieën
30.340
39,1%
12.350
13,3%
42.690
25,0%
Totaal
77.600
92.894
170.494
mediane episiotomie
Tabel 5.2
Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken en lage Apgar-score na 5 minuten in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
0-3
Zwangerschapsduur
%
2007
Eenling kind
22.0-23.6 wk
92,7%
24.0-27.6 wk
21,8%
28.0-31.6 wk
3,9%
32.0-36.6 wk
0,9%
37.0-39.6 wk
0,1%
40.0-40.6 wk
0,1%
41.0-41.6 wk
0,1%
≥ 42.0 wk
0,1%
Onbekend
1,5%
Subtotaal
0,3%
Apgar-score 5 minuten
0-6
0-3
4-6
%
#
#
Totaal
#
97,8%
38,1%
13,4%
3,1%
0,7%
0,7%
1,0%
1,5%
2,9%
1,2%
127
74
35
69
90
63
40
8
20
526
7
55
87
182
439
273
249
108
19
1.419
137
339
908
8.079
71.770
45.984
30.110
7.608
1.339
166.274
Meerling kind
22.0-23.6 wk
24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-39.6 wk
40.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal
100,0%
16,3%
1,5%
0,5%
0,2%
0,0%
0,0%
0,0%
10,0%
1,3%
100,0%
33,3%
9,3%
2,5%
1,5%
0,8%
0,0%
0,0%
20,0%
3,6%
29
23
5
11
7
0
0
0
1
76
0
24
26
47
39
1
0
0
1
138
29
141
335
2.347
2.997
121
25
2
10
6.007
Totaal
22.0-23.6 wk
24.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-39.6 wk
40.0-40.6 wk
41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
94,0%
20,2%
3,2%
0,8%
0,1%
0,1%
0,1%
0,1%
1,6%
98,2%
36,7%
12,3%
3,0%
0,8%
0,7%
1,0%
1,5%
3,0%
156
97
40
80
97
63
40
8
21
7
79
113
229
478
274
249
108
20
166
480
1.243
10.426
74.767
46.105
30.135
7.610
1.349
Totaal
0,3%
1,3%
602
1.557
172.281
75
Tabel 5.3.1
Tabel 5.4
Congenitale afwijkingen kind bij levend- en doodgeboren
kinderen bekend bij de geboorte in 2007
Opname kind na de geboorte in 2007
Jaar Totaal bij geboorte
#
%
2007
Eenlingen congenitale afwijkingen
4.146
2,48%
Meerlingen congenitale afwijkingen
217
3,54%
Totaal Congenitale afwijkingen 4.363
2,52%
Jaar Totaal
Opname kind direct na de geboorte
#
%
2007
Opname kind
Totaal aantal opname kind bij de geboorte
30.066
17,3%
Totaal aantal levendgeboren kinderen
172.281
100,0%
Totaal aantal levend- en doodgeboren kinderen 173.434
congenitale afwijkingen naar orgaansysteem
bij de geboorte en bij heropname
In tabel 5.3.2 zijn de congenitale afwijkingen uitgespitst
naar orgaansysteem. Het totaal der subtotalen aan congenitale afwijkingen is hoger dan het totaal aantal kinderen
omdat er per kind meerdere congenitale afwijkingen
kunnen voorkomen. Afwijkingen aan het urogenitaalstelsel komen het meest frequent voor (0,61%) gevolgd
door afwijkingen aan hart- en bloedvaten (0,48%) en het
bewegingsstelsel (0,46%). Afwijkingen aan het spijsverteringsstelsel kwam voor bij 0,32% van de kinderen. Wat
opvalt, is dat het merendeel van de afwijkingen reeds bij
de geboorte gediagnosticeerd werd.
76
opname kind na de geboorte
In tabel 5.4 is het aantal en percentage van opname kind
na de geboorte opgenomen.
17,3% van de kinderen werd direct na de geboorte opgenomen. Dit percentage is redelijk vergelijkbaar met dat
van België.
Tabel 5.3.2
Congenitale afwijkingen kind naar orgaansysteem bij de geboorte en bij heropname in 2007
Jaar
Congenitale afwijkingen van*
ICD-10
codering*1 2007
Q00-Q18
Zenuwstelsel en zintuigen
Q00-Q07
Zenuwstelsel
Q10-Q18
Zintuigen
niet nader gespecificeerd
Q20-Q28
Hart en bloedvaten
#
%
#
%
451
324
135
16
786
0,26%
0,19%
0,08%
0,01%
0,45%
479
341
147
19
833
0,28%
0,20%
0,08%
0,01%
0,48%
Q30-Q34
Ademhalingsstelsel
Q35-Q45
Spijsverteringsstelsel
Q35-Q37
Verhemelte/Lipspleet
Q38-Q45
Gastro-intestinaal systeem
niet nader gespecificeerd
161
538
217
327
81
0,09%
0,31%
0,13%
0,19%
0,05%
176
554
219
334
98
0,10%
0,32%
0,13%
0,19%
0,06%
Q50-Q64
Urogenitaalstelsel
Q50-Q56
Geslachtsorganen
Q60-Q64
Nier en urinewegen
niet nader gespecificeerd
1.036
355
113
717
0,60%
0,20%
0,07%
0,41%
1.060
362
119
735
0,61%
0,21%
0,07%
0,42%
Q65-Q79
Bewegingsstelsel
Q80-Q82
Huid en buikwand
Q83-Q89
Multipele en overige afwijkingen
Q90-Q99
Chromosoomafwijkingen
Totaal congenitale afwijkingen*2
773
370
694
296
4.363
0,45%
0,21%
0,40%
0,17%
2,52%
790
396
730
299
4.481
0,46%
0,23%
0,42%
0,17%
2,58%
Totaal aantal levend- en doodgeboren kinderen
173.434
100,00%
173.434
100,00%
*1
*2
Totaal bij geboorte
Totaal bij heropnames
Ingedeeld op de ICD 10 indeling, hoofdstuk 17: congenitale afwijkingen (Q00-Q99)
de optelling van de subtotalen is hoger omdat er per kind meerdere congenitale afwijkingen kunnen voorkomen
77
78
Hoofdstuk 6
Sterfte moeder in 2007
79
Sterfte moeder in 2007
Maternale sterfte is een indicator voor de perinatale zorg.
In de gecombineerde LVR-LNR werden dertien gevallen
van maternale sterfte geregistreerd in 2007 (tabel 6.1).
Maternale sterfte die later dan één week na de geboorte
van het kind optreedt, zal in het algemeen niet opgenomen worden in de LVR. Het getal voor 2007 blijkt dan
ook lager als we dit vergelijken met het aantal gemelde
casus van maternale sterfte bij de Commissie Maternale
Sterfte van de NVOG.
De Commissie Maternale Sterfte van de NVOG registreert en onderzoekt sinds 1981 gevallen van maternale
sterfte. De meldingen worden op vrijwillige basis gedaan
door de zorgverleners.
Voor 2007 werden bij de Commissie Maternale Sterfte
van de NVOG 26 gevallen van maternale sterfte gemeld.
Hiervan waren twintig gevallen tijdens de zwangerschap
of binnen 42 dagen na beëindiging van de zwangerschap; in
negen gevallen was sprake van directe sterfte, zeven
80
gevallen van indirecte sterfte en vier gevallen van ‘toevallige sterfte’ en dus niet behorend tot de maternale sterfte.
Er waren zes meldingen van late sterfte (na 42 dagen
post partum, maar binnen één jaar post partum), waarbij
bij twee sprake was van ‘toevallige’ sterfte en bij vier van
indirecte sterfte. De late sterfte behoort evenmin bij het
maternale sterftecijfer. Dus voor 2007 waren er zestien
gevallen van maternale sterfte bekend bij de Commissie
(tabel 6.2). Dit betekent voor 2007 een maternale sterfte
van 93 per 100.000 levend geboren kinderen (16/172.281).
Dit is een daling ten opzichte van 2007 (10,9). Wel moet
opgemerkt worden dat de cijfers van de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG nog voorlopig zijn omdat de
anonieme cross-check met het CBS nog niet voltooid is.
De meest recente rapportage van de Commissie had
betrekking op de periode 1999 t/m 2002. In deze periode
van vier jaar bedroeg de maternale sterfte 11,0 per
100.000 levend geboren kinderen (89/811.750).
Tabel 6.1
Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en kraambed (1-7d) op basis van de PRN
registratie naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Jaar
Zwangerschapsduur
2007
22.0-23.6 wk
24.0-31.6 wk
32.0-36.6 wk
37.0-41.6 wk ≥ 42 wk Onbekend
Totaal
Maternale sterfte Eenling Meerling
#
#
Totaal
#
1
4
3
5
0
0
0
0
0
0
0
0
1
4
3
5
0
0
13
0
13
Tabel 6.2
Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en
kraambed (1-42d) naar oorzaak op basis van de gegevens
van de commissie maternale sterfte NVOG in 2007
Year
Doodsoorzaak
2007
Doodsoorzaak
Amniotic fluid embolism
Other thromboembolic causes
Hypertensive
Hemorrhage
Chorioamnionitis/sepsis
Abortion/ectopic
Anaesthetic
Uterine rupture
Other direct causes
Indirect causes*
Cause Unknown
Totaal
#
Totaal
16
0
1
5
1
0
0
0
0
0
7
2
Bron: Commissie maternale sterfte NVOG, 2007.
* Indirecte sterfte wordt veroorzaakt door een ziekte die al bestond voor of ontstaan is tijdens
de zwangerschap, verergerd door de zwangerschap
81
82
Hoofdstuk 7
Sterfte kind in 2007
83
Sterfte kind in 2007
In dit hoofdstuk wordt de perinatale sterfte voor 2007
beschreven zoals geregistreerd in de LVR en LNR. Perinatale sterfte omvat de sterfte tijdens de zwangerschap en
bevalling (foetale sterfte) en de sterfte na de geboorte in
de eerste zeven, respectievelijk 28 levensdagen (vroege,
respectievelijk uitgebreide neonatale sterfte) na een
zwangerschapsduur van 22.0 weken. Indien de zwangerschapsduur onbekend is, wordt de sterfte weergegeven
bij pasgeborenen met een geboortegewicht vanaf 500
gram (WHO). De perinatale sterfte wordt gerubriceerd
naar foetale en neonatale sterfte, eenling/meerling, pariteit
vrouw, zwangerschapsduur, leeftijd van de vrouw en roken
en drugsgebruik.
Inleiding
Perinatale sterfte is een belangrijke maat voor de kwaliteit
van de perinatale zorgverlening.Voor internationale vergelijking van perinatale sterfte is uiteraard een volledige
registratie maar vooral ook een uniforme definiëring van
perinatale sterfte noodzakelijk. In dit jaarboek volgen we
de definitie voor perinatale sterfte van de World Health
Organization (WHO). In 1992 stelde de WHO voor als
definitie van perinatale sterfte: alle sterfgevallen voor
de geboorte (foetale sterfte) of binnen 7 dagen na de
geboorte (neonatale sterfte), na een minimale zwangerschapsduur van 22 weken (de tijd dat het geboortegewicht veelal 500 gram is). In dit jaarboek wordt daarnaast
ook de late neonatale sterfte - tussen de 8e en 28e dag
na de geboorte - weergegeven. De reden hiervoor is dat
voor pasgeborenen met ernstige neonatale problematiek
(zoals asfyxie, aangeboren afwijkingen, RDS en infectie)
sterfte na de eerste week geen uitzondering is.
De registratie van de foetale sterfte is afhankelijk van de
deelname aan de Landelijke Verloskunde Registratie eerste
lijn (LVR1), de Landelijke Verloskunde Registratie huisartsen (LVR-h) en de Landelijke Verloskunde Registratie
84
tweede lijn (LVR2) (bijlage 3). Bij de interpretatie van de
neonatale sterftecijfers dient men zich te realiseren dat
deze sterfte voor een deel alleen in de Landelijke Neonatologie Registratie (LNR) wordt geregistreerd en niet in
de LVR. Daarbij heeft de LNR nog geen landelijke dekking;
alle (tertiaire) centra met een NICU nemen deel en de
erkende post IC/HC centra. De participatiegraad van
kinderafdelingen van perifere ziekenhuizen is lager
(bijlage 1). De registratie in de LVR is beperkt tot de
doodgeboorte en neonatale sterfte in de eerste week.
Tevens is de noemer (alle levend- en doodgeboren
kinderen) incompleet doordat de verloskundig actieve
huisartsen nog niet allemaal registreren, een klein deel van
de verloskundige praktijken en een enkel ziekenhuis ontbreekt in de registratie. De absolute PRN cijfers zijn dus
lager dan de werkelijke cijfers voor Nederland.Vergelijkingen met andere registraties (lopende cohort onderzoeken en CBS) tonen aan dat de PRN registratie in ieder
geval vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen na de geboorte een
verwaarloosbare onderregistratie kent indien de praktijk
deelneemt. Echter alle door de PRN gepresenteerde percentages zijn representatief voor Nederland, gegeven het
hoge deelnemerspercentage aan de PRN. (bijlage 1).
In dit jaarboek kan een aantal risicofactoren van perinatale sterfte besproken worden. Achtereenvolgens wordt
aandacht besteed aan: eenling/meerling, pariteit vrouw,
zwangerschapsduur, geboortegewicht, leeftijd vrouw en
roken en drugsgebruik. Na volledige implementatie van
de vernieuwde PRN dataset kunnen waarschijnlijk meer
risicofactoren voor perinatale sterfte worden belicht.
Perinatale sterfte
In 2007 zijn 173.434 kinderen geregistreerd die geboren
werden na een zwangerschapsduur vanaf 22 weken en als
de zwangerschapduur niet bekend was, met een geboortegewicht vanaf 500 gram. De perinatale sterfte bedroeg
in 2007 0,97% (1.685/173.434), de uitgebreide
Tabel 7.1.1
Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
Zwangerschapsduur
Foetale
sterfte
(1-7d)
Neonatale
Sterfte
(1-7d)
Perinatale
Sterfte
kinderen
Levend- en
doodgeboren
(1-7d)
Perinatale
Sterfte*
2007
Eenling Kind
22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal > 22 weken
#
#
#
#
%
159
152
37
36
87
114
145
233
41
9
25
1.038
55
80
43
28
24
41
50
88
20
2
13
444
214
232
80
64
111
155
195
321
61
11
38
1.482
214
234
90
109
300
1.022
8.224
117.987
30.151
7.617
1.364
167.312
100,00%
99,15%
88,89%
58,72%
37,00%
15,17%
2,37%
0,27%
0,20%
0,14%
2,79%
0,89%
Meerling kind
22.0-23.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal > 22 weken
12
15
4
4
4
13
24
11
0
0
28
115
16
13
18
7
12
8
6
6
0
0
2
88
28
28
22
11
16
21
30
17
0
0
30
203
28
28
24
34
95
348
2.371
3.129
25
2
38
6.122
100,00%
100,00%
91,67%
32,35%
16,84%
6,03%
1,27%
0,54%
0,00%
0,00%
78,95%
3,32%
Totaal
22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
171
167
41
40
91
127
169
244
41
9
53
71
93
61
35
36
49
56
94
20
2
15
242
260
102
75
127
176
225
338
61
11
68
242
262
114
143
395
1.370
10.595
121.116
30.176
7.619
1.402
100,00%
99,24%
89,47%
52,45%
32,15%
12,85%
2,12%
0,28%
0,20%
0,14%
4,85%
1.153
532
1.685
173.434
0,97%
Totaal > 22 weken
* Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram.
85
Figuur 7.1
Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
100%
90%
Percentage
80%
Eenling kind
70%
Meerling kind
60%
50%
40%
30%
20%
10%
.0
42
>
.6
41
.041
37
.0-
40
.6
.6
36
.032
.6
31
.028
.026
25
.0-
27
25
.6
.6
.6
24
.024
.6
23
.023
22
.0-
22
.6
0%
Zwangerschapsduur
perinatale sterfte (t/m 28 dagen) bedroeg 1,03%
((1.685+102)/173.434) (tabel 7.1.1 en 7.1.4)). Beide zijn
ten opzichte van 2006 gedaald met 0,01%.
perinatale sterfte en eenling/meerling en
zwangerschapsduur
In tabel 7.1.1 is te zien dat met de toenemende amenorroeduur de perinatale sterfte daalt, met een abrupte
daling na 32 weken zwangerschapsduur. Dit treedt zowel
bij meerlingen als bij eenlingen op. Hoewel de totale
perinatale sterfte voor de meerlingen (203/6.122=
3,32%) ruim drie keer zo hoog is als voor eenlingen
(1.482/167.312=0,89%), is er een opmerkelijk lagere perinatale sterfte bij de meerlingen in de premature periode,
86
vooral bij de zwangerschapsduur 26-31.6 weken (8,4% bij
meerlingen versus 20,1% bij eenlingen). Zo is de perinatale
sterfte van eenlingkinderen bij 25.0 tot 36.6 weken bijna
twee maal zo hoog als voor meerlingkinderen (5,44%
versus 2,74%). Het aandeel van de perinatale sterfte bij
meerlingkinderen bedroeg 12,1% (203/1.685) van de
totale perinatale sterfte in 2007.
De perinatale sterfte voor de zwangerschapsduur ≥42.0
weken (0,14%) is in 2007 in tegenstelling tot 2006 iets
lager dan die van een zwangerschapsduur van 41.0-41.6
weken (0,20 %). Dit betekent nog steeds een goede selectie van zwangerschappen met een zeer laag risico.
In tabel 7.1.2 is de perinatale sterfte weergegeven naar
verschillende (ook internationaal gebruikte) inclusiecriteria voor de zwangerschapsduur. De perinatale sterfte
neemt af met het stijgen van de zwangerschapsduur. Door
Tabel 7.1.2
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar verschillende inclusiecriteria in 2007
2007
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 24 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 28 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 37 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten
Perinatale Sterfte
(1-7d)
#
1.685
1.183
879
478
11
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
173.434
172.930
172.278
160.313
7.619
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
‰
9,72‰
6,84‰
5,10‰
2,98‰
1,44‰
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
164.413
2.526
10.595
151.292
7.619
1.402
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
‰
9,83‰
388,76‰
21,24‰
2,64‰
1,44‰
48,50‰
Tabel 7.1.3
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) 37.0-41.6 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) onbekende zw duur per 1000 geboorten
Perinatale Sterfte
(1-7d)
#
1.617
982
225
399
11
68
87
Tabel 7.1.4
Perinatale sterfte (1-28d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Jaar
Foetale Neonatale sterfte
Eenling/Meerling
Sterfte
Subtot
Overleden
Zwangerschapsduur
(1-7d)
(8-28d)
#
#
#
2007
Eenling Kind
22.0-22.6 wk 159
55
0
23.0-23.6 wk 152
80
0
24.0-24.6 wk 37
43
3
25.0-25.6 wk 36
28
10
26.0-27.6 wk 87
24
16
28.0-31.6 wk 114
41
14
32.0-36.6 wk 145
50
17
37.0-40.6 wk 233
88
23
41.0-41.6 wk
41
20
5
≥42.0 wk
9
2
2
Onbekend
25
13
1
Subtotaal > 22 weken
1.038
444
91
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
Perinatale
Sterfte*
(1-28d)
%
214
232
83
74
127
169
212
344
66
13
39
1.573
214
234
90
109
300
1.022
8.224
117.987
30.151
7.617
1.364
167.312
100,00%
99,15%
92,22%
67,89%
42,33%
16,54%
2,58%
0,29%
0,22%
0,17%
2,86%
0,94%
Meerling kind
22.0-23.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal > 22 weken
12
15
4
4
4
13
24
11
0
0
28
115
16
13
18
7
12
8
6
6
0
0
2
88
0
0
1
2
3
3
1
1
0
0
0
11
28
28
23
13
19
24
31
18
0
0
30
214
28
28
24
34
95
348
2.371
3.129
25
2
38
6.122
100,00%
100,00%
95,83%
38,24%
20,00%
6,90%
1,31%
0,58%
0,00%
0,00%
78,95%
3,50%
Totaal
22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
171
167
41
40
91
127
169
244
41
9
53
71
93
61
35
36
49
56
94
20
2
15
0
0
4
12
19
17
18
24
5
2
1
242
260
106
87
146
193
243
362
66
13
69
242
262
114
143
395
1.370
10.595
121.116
30.176
7.619
1.402
100,00%
99,24%
92,98%
60,84%
36,96%
14,09%
2,29%
0,30%
0,22%
0,17%
4,92%
1.153
532
102
1.787
173.434
1,03%
Totaal > 22 weken
* Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram.
88
Perinatale
Sterfte
(1-28d)
#
Tabel 7.1.5
Perinatale sterfte (1-28d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar verschillende inclusiecriteria in 2007
2007
Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 24 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 28 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 37 weken per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten
Perinatale
Sterfte
(1-28d)
#
1.787
1.285
946
510
13
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
173.434
172.930
172.278
160.313
7.619
Perinatale
Sterfte
(1-28d)
‰
10,30‰
7,43‰
5,49‰
3,18‰
1,71‰
Tabel 7.1.6
Perinatale sterfte (1-7d) vanaf 22 weken per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar pariteit in 2007
2007
Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 0 per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 1 per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 2+ per 1000 geboorten
Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
#
835
516
334
1.685
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
78.950
62.995
31.489
173.434
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
‰
10,58‰
8,19‰
10,61‰
9,72‰
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
378
2.451
11.458
161.976
173.434
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
‰
976,19‰
421,87‰
110,75‰
2,57‰
9,72‰
Tabel 7.1.7
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar geboortegewichtcategorieën in 2007
2007
Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 1500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 2500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht ≥ 2500 gram Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten
Perinatale
Sterfte
(1-7d)
#
369
1.034
1.269
416
1.685
89
de omvang van de groep ≥ 37 weken is het aandeel van
de sterfte op de totale sterfte met 28,4% (478/1.685)
onveranderd hoog.
De uitgebreide perinatale sterfte (0-28 dagen) is op dezelfde wijze weergegeven in tabel 7.1.5.
In tabel 7.1.3 wordt de perinatale sterfte weergegeven
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën. De
perinatale sterfte was voor de ‘vroege’ prematuren
(zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) 388,8‰, tegenover
de perinatale sterfte voor de ‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6 weken) 21,2‰. Dit is achttien maal
hoger.
perinatale sterfte en pariteit
De perinatale sterfte is sterk afhankelijk van de pariteit.
De hoogste perinatale sterfte was dit jaar in de groep
met pariteit 2+ met 10,61‰, bijna gelijk aan de sterfte bij
de groep met pariteit 0 (10,58‰). De laagste perinatale
sterfte is te zien bij de tweede kinderen (8,2‰) bij een
totale perinatale sterfte ≥22 weken van 9,7‰ (tabel 7.1.6).
Tabel 7.1.8
Perinatale sterfte (1-7d) naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007
Jaar
Perinatale sterfte (1-7d)
Eenling
Leeftijd vrouw
Pariteit
#
%
2007
Leeftijd < 35 jaar + onbekend
Pariteit 0
573
0,87%
Pariteit 1
330
0,72%
Pariteit 2+
155
0,87%
Totaal < 35 jaar + onbekend
1.058
0,81%
66.183
46.123
17.797
130.103
Leeftijd ≥ 35 jaar
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
Totaal ≥ 35 jaar
145
134
145
424
1,46%
0,91%
1,15%
1,14%
9.918
14.704
12.587
37.209
Totaal
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
718
464
300
0,94%
0,76%
0,99%
76.101
60.827
30.384
1.482
0,89%
167.312
Totaal eenling
90
Totaal
Levend- en
doodgeboren
#
Tabel 7.1.9
Perinatale sterfte (1-7d) )naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007
Jaar
Perinatale sterfte (1-7d)
Meerling
Leeftijd vrouw
Pariteit
#
%
2007
Leeftijd < 35 jaar + onbekend
Pariteit 0
100
4,44%
Pariteit 1
35
2,38%
Pariteit 2+
21
3,46%
Totaal < 35 jaar
156
3,60%
Totaal
Levend- en
doodgeboren
#
2.252
1.470
607
4.329
Leeftijd ≥ 35 jaar
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
Totaal ≥ 35 jaar
17
17
13
47
2,85%
2,44%
2,61%
2,62%
597
698
498
1.793
Totaal
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
117
52
34
4,11%
2,40%
3,08%
2.849
2.168
1.105
Totaal meerling
203
3,32%
6.122
perinatale sterfte en geboortegewicht
Ook het geboortegewicht hangt nauw samen met perinatale sterfte. De perinatale sterfte was bij een geboortegewicht ≥2500 gram 2,6‰ (tabel 7.1.7). Kinderen met een
geboortegewicht <2500 gram hadden een perinatale sterfte die bijna 43 maal hoger lag met 110,8‰. De perinatale
sterfte neemt uiteraard verder toe bij lagere afkappunten.
Bij een meerlingzwangerschap is ook dit jaar het sterfterisico bij een moeder <35 jaar hoger dan bij een oudere
moeder. Dit geldt voor eerste kinderen (P0) en een derde
graviditeit of hoger (P2+). Bij de tweede kinderen (P1)
was ook in 2007 de sterfte lager bij de moeders <35 jaar,
al is dat verschil minimaal (tabel 7.1.9)
perinatale sterfte en roken of drugsgebruik
maternale leeftijd en pariteit
Bij een eenlingzwangerschap hebben jonge moeders een
lager risico op perinatale sterfte dan moeders van ≥35
jaar (tabel 7.1.8). Zowel bij de geboorte van het eerste
kind (P0) als bij de geboorte van een tweede of later kind
is deze sterfte lager bij een jongere moeder.
Roken (nicotinemisbruik) en drugsgebruik tijdens de
zwangerschap vormen een duidelijk hoger risico op perinatale sterfte (roken 16‰ en drugsgebruik 20‰ versus
een sterfte van 9‰ bij moeders die niet rookten of drugs
gebruikten tijdens de zwangerschap).
91
Tabel 7.2.1
Foetale sterfte, ante- en durante partu, naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Jaar
Foetale sterfte tijdens de zwangerschap en de baring
Eenling/Meerling
Ante partum Durante partu
Totaal*
Levend
Zwangerschapsduur
Foetale sterfte
geboren
#
#
#
%
#
2007
Eenling kind
22.0-22.6 wk
72
87
159
74,30%
55
23.0-23.6 wk
69
83
152
64,96%
82
24.0-24.6 wk
31
6
37
41,11%
53
25.0-25.6 wk
31
5
36
33,03%
73
26.0-27.6 wk
72
15
87
29,00%
213
28.0-31.6 wk 98
16
114
11,15%
908
32.0-36.6 wk
127
18
145
1,76%
8.079
37.0-40.6 wk 159
74
233
0,20%
117.754
41.0-41.6 wk
27
14
41
0,14%
30.110
≥ 42 wk 4
5
9
0,12%
7.608
Onbekend
12
13
25
1,83%
1.339
Subtotaal 702
336
1.038
0,62%
166.274
214
234
90
109
300
1.022
8.224
117.987
30.151
7.617
1.364
167.312
Meerling kind
22.0-22.6 wk
23.0-23.6 wk
24.0-24.6 wk
25.0-25.6 wk
26.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk
37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42 wk Onbekend
Subtotaal 7
9
3
2
4
12
22
8
0
0
28
95
5
6
1
2
0
1
2
3
0
0
0
20
12
15
4
4
4
13
24
11
0
0
28
115
42,86%
53,57%
16,67%
11,76%
4,21%
3,74%
1,01%
0,35%
0,00%
0,00%
73,68%
1,88%
16
13
20
30
91
335
2.347
3.118
25
2
10
6.007
28
28
24
34
95
348
2.371
3.129
25
2
38
6.122
Totaal
22.0-22.6 wk
23.0-23.6 wk
24.0-24.6 wk
25.0-25.6 wk
26.0-27.6 wk
28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk
37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42 wk Onbekend
79
78
34
33
76
110
149
167
27
4
40
92
89
7
7
15
17
20
77
14
5
13
171
167
41
40
91
127
169
244
41
9
53
70,66%
63,74%
35,96%
27,97%
23,04%
9,27%
1,60%
0,20%
0,14%
0,12%
3,78%
71
95
73
103
304
1.243
10.426
120.872
30.135
7.610
1.349
242
262
114
143
395
1.370
10.595
121.116
30.176
7.619
1.402
Subtotaal 22.0-31.6wk
Subtotaal 22.0-36.6 wk
Subtotaal >=37.0 wk
410
559
238
227
247
109
637
806
347
25,22%
6,14%
0,22%
1.889
12.315
159.966
2.526
13.121
160.313
Totaal 797
356
1.153
0,66%
172.281
173.434
* Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram.
92
Totaal
Levend- en
doodgeboren
#
trend perinatale sterfte
Zwangerschapsduur, eenling/meerling
Vanaf 2001 tot 2006 was er een dalende trend te zien
van de perinatale sterfte: 11,7‰ -9,8‰. De uitgebreide
perinatale sterfte daalde in dezelfde periode van 12,2‰
naar 10,4‰. (Zie jaarboeken 2001, 2002, 2003,2004, 2005
en 2006) In 2007 is de sterfte ten opzichte van 2006 weer
iets gedaald, te weten respectievelijk 9,7 en 10,3‰.
De foetale sterfte heeft een duidelijke relatie met de
zwangerschapsduur (tabellen 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3).
Na 28 weken zwangerschapsduur was de foetale sterfte
3,73‰ (643/172.278) en vanaf 37.0 weken bedroeg de
foetale sterfte 2,16‰. Echter het aandeel van de foetale
sterfte bij een zwangerschapsduur vanaf 37.0 weken op de
totale foetale sterfte bedroeg 30,1% (347/1.153). Opvallend is dat het laagste percentage doodgeboren kinderen
optrad bij een zwangerschapsduur van meer dan 41 6/7
week: 1,18‰ (9/7.619). Dit kan ook dit jaar weer duiden
op een goede selectie van vrouwen die met een ongecompliceerde zwangerschap serotien mogen worden.
Foetale sterfte
De foetale sterfte bedroeg 0,66% (1.153/173.434) in 2007
(tabel 7.2.1).
Tabel 7.2.2
Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Foetale Sterfte
#
Foetale sterfte ≥ 22.0 weken
1.153
Foetale sterfte ≥ 24.0 weken 815
Foetale sterfte ≥ 28.0 weken 643
Foetale sterfte ≥ 37.0 weken 347
Foetale sterfte ≥ 42.0 weken 9
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
173.434
172.930
172.278
160.313
7.619
Foetale sterfte
Levend- en
doodgeboren
kinderen
#
172.032
2.526
10.595
151.292
7.619
1.402
Foetale sterfte
‰
6,65‰
4,71‰
3,73‰
2,16‰
1,18‰
Tabel 7.2.3
Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen
naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Foetale Sterfte
#
Foetale sterfte ≥ 22 weken 1.100
Foetale sterfte 22.0 - 31.6 weken 637
Foetale sterfte 32.0 - 36.6 weken 169
Foetale sterfte 37.0 - 41.6 weken
285
Foetale sterfte ≥ 42.0 weken 9
Foetale sterfte onbekende zw duur
53
‰
6,39‰
252,18‰
15,95‰
1,88‰
1,18‰
37,80‰
93
Tabel 7.2.4
Foetale sterfte vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
Jaar
Foetale sterfte tijdens de zwangerschap en de baring
Eenling/Meerling
Geboortegewicht
Levendgeboren kind
Doodgeboren kind
#
#
%
2007
Eenling kind
< 500 gram
75
233
75,65%
500-999 gram
459
279
37,80%
1000-1499 gram
774
89
10,31%
1500-1999 gram
1.409
68
4,60%
2000-2499 gram
4.978
83
1,64%
2500-2999 gram
21.157
91
0,43%
3000-3499 gram
55.541
99
0,18%
3500-3999 gram
55.072
53
0,10%
4000-4499 gram
21.942
25
0,11%
≥ 4500 gram
4.779
6
0,13%
Onbekend
88
12
12,00%
Subtotaal (>22weken)
166.274
1.038
0,62%
Meerling kind
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
Subtotaal (>22weken)
Totaal
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
Totaal
94
Totaal
Levend- en
doodgeboren
#
308
738
863
1.477
5.061
21.248
55.640
55.125
21.967
4.785
100
167.312
20
130
308
768
1.683
2.074
864
140
16
3
1
6.007
50
28
6
12
6
2
2
0
0
0
9
115
71,43%
17,72%
1,91%
1,54%
0,36%
0,10%
0,23%
0,00%
0,00%
0,00%
90,00%
1,88%
70
158
314
780
1.689
2.076
866
140
16
3
10
6.122
95
589
1.082
2.177
6.661
23.231
56.405
55.212
21.958
4.782
89
283
307
95
80
89
93
101
53
25
6
21
74,87%
34,26%
8,07%
3,54%
1,32%
0,40%
0,18%
0,10%
0,11%
0,13%
19,09%
378
896
1.177
2.257
6.750
23.324
56.506
55.265
21.983
4.788
110
172.281
1.153
0,66%
173.434
eenlingkinderen. Bekend is dat meerlingkinderen gemiddeld lichter zijn dan eenlingkinderen met een zelfde
zwangerschapsduur. In vergelijking met eenlingkinderen
vertegenwoordigen de lagere gewichtsklassen bij meerlingkinderen dus een iets langere zwangerschapsduur, met
een bijbehorend lager risico op foetale sterfte.
Alles bij elkaar genomen is de foetale sterfte bij meerlingen hoger dan bij eenlingzwangerschappen (6,2 versus
18,8‰).
De foetale sterfte bij kinderen met een geboortegewicht
<2500 gram was 7,5%, bij kinderen ≥2500 gram 0,19%
(tabel 7.2.5).
Het risico op foetale sterfte is ruim tweemaal hoger
bij meerlingzwangerschappen dan bij eenlingzwangerschappen. De foetale sterfte bedroeg in 2007 6,2‰
(1.038/167.312) bij eenlingen, en was bij meerlingkinderen
18,8‰ (115/6.122). In 2007 is het aandeel van de foetale
sterfte bij meerlingkinderen bijna 10% (115/1.153) van de
totale foetale sterfte. Ook dit jaar is voor meerlingen de
foetale sterfte in de premature periode relatief veel lager
dan voor eenlingkinderen. In de periode 24-31.6 weken
is de foetale sterfte aanzienlijk lager dan bij de eenlingkinderen. In de à terme periode is de foetale sterfte bij
meerlingkinderen bijna tweemaal hoger (3,5 versus 1,9‰).
De foetale sterfte is bij de ‘vroege’ prematuren (zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) ruim vijftien maal hoger
dan bij de ‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6
weken) (tabel 7.2.3).
trend foetale sterfte
De foetale sterfte is in de periode 2001-2007 duidelijk
gedaald: 8,12‰ - 6,6‰.
Bij de eenlingkinderen waren deze promillages respectievelijk: 7,6‰ - 6,2‰.
Was deze daling nog duidelijker te zien bij de meerlingzwangerschappen: 20,7‰ – 16,0‰ in de periode 20012006, in 2007 is foetale sterfte bij meerlingen weer hoger
(18,8‰).
geboortegewicht
Tabel 7.2.4 en 7.2.5 geven de relatie tussen geboortegewicht en foetale sterfte weer. De foetale sterfte neemt
zeer evident af bij een toenemend geboortegewicht.
Het risico op foetale sterfte neemt bij meerlingkinderen
sneller af bij een toenemend geboortegewicht dan bij
Tabel 7.2.5
Foetale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007
Jaar
Foetale sterfte Geboortegewicht
Levendgeboren kind
Doodgeboren kind
#
#
‰
#
2007
Totaal
Totaal < 500 gram 95
283
748,68‰
378
Totaal < 1000 gram 684
590
463,11‰
1.274
Totaal < 1500 gram 1.766
685
279,48‰
2.451
Totaal < 2500 gram 10.604
854
74,53‰
11.458
Totaal ≥ 2500 gram 161.677
299
1,85‰
161.976
Totaal ≥ 4500 gram
4.782
6
1,25‰
4.788
Totaal
172.281
1.153
6,65‰
173.434
Totaal
Levend- en
doodgeboren
%
0,2%
0,7%
1,4%
6,6%
93,4%
2,8%
100,0%
95
Neonatale sterfte
neonatale sterfte, eenling/meerling en
zwangerschapsduur
In 2007 zijn er in totaal 172.281 levend geboren kinderen
geregistreerd bij een zwangerschapsduur van tenminste
22 weken (tabel 7.3.1). Hiervan waren 166.274 eenlingkinderen en 6.007 meerlingkinderen.
De uitgebreide neonatale sterfte -in de eerste 28
levensdagen- was voor eenlingen en meerlingen samen
0,37% (634/172.281), en 0,31% (532/172.281) in de eerste
levensweek. In tabel 7.3.2 en 7.3.3 wordt de vroege (0-7
dagen) en uitgebreide (0-28 dagen) neonatale sterfte naar
de verschillende inclusiecriteria voor de zwangerschapsduur weergegeven. De vroege, respectievelijk uitgebreide
neonatale sterfte was vanaf een zwangerschapsduur van
28 weken 1,38‰ en 1,77‰ en vanaf 37 weken 0,82‰ en
1,02‰.
In tabel 7.3.4 wordt de neonatale sterfte voor de verschillende zwangerschapsduurcategorieën weergegeven. De
neonatale sterfte is voor de ‘vroege’ prematuren (zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) 182,64‰ en voor de
‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6 weken)
5,37‰.
Zowel bij eenlingen als bij meerlingen nam de sterfte af bij
het toenemen van de zwangerschapsduur. De uitgebreide
neonatale sterfte was bij meerlingen 1,65% (99/6.007) bijna vijf maal hoger dan bij eenlingen, 0,32% (535/166.274).
Dit is te verklaren door de hogere incidentie van prematuriteit bij deze groep. Echter het (uitgebreide) neonatale
sterftecijfer is in de premature periode bij meerlingen
duidelijk lager dan bij de eenlingen.
Het aandeel van de uitgebreide neonatale sterfte bij meerlingen bedraagt 15,6% van de totale uitgebreide neonatale
sterfte (99/634).
het grootste deel van de uitgebreide neonatale sterfte (88
versus 11 van de 6.007, ofwel 14,6‰ versus 1,8‰).
trend neonatale sterfte
Na een daling van de vroege neonatale sterfte in 2004
(0,30%) ten opzichte van 2003 (0,35%) en een geringe
stijging in 2005 (0,36%) is deze in 2007 gelijk aan 2006
(0,31%). Zo ook de uitgebreide neonatale sterfte: na een
daling in 2004 (0,35%), in 2005 met 0,41% weer op het
niveau van 2003 (0,40%), maar in 2007 ongeveer gelijk aan
2006 (0,37% tegen 0,36% in 2006.
Neonatale sterfte, leeftijd en pariteit van
de moeder
Behalve de leeftijd van de moeder is ook de pariteit van
belang voor het risico op neonatale sterfte. Tabel 7.3.6
geeft een overzicht van de totale neonatale sterfte bij
eenlingen naar leeftijd en pariteit van de moeder. Bij alle
vrouwen >35 jaar was de neonatale sterfte (0-28 dagen)
voor eenlingen licht verhoogd ten opzichte van die bij alle
vrouwen <35 jaar (0,40% versus 0,30%). Deze verschillen
gelden zowel voor eerste- als vervolg-kinderen. Uiteindelijk werd in 2007 de hoogste neonatale sterfte (0-28
dagen) bij eenling-kinderen gezien bij kinderen geboren als
eerste kind van moeders ≥35 jaar: 0,53%.
Bij meerlingzwangerschappen (tabel 7.3.7) betekent de
leeftijd van de moeder ook een extra risico, waarbij hier
een jongere leeftijd van de moeder meer risico inhoudt:
de neonatale sterfte (0-28 dagen) is bij meerlingkinderen
van nullipare moeders <35 jaar 2,81% en bij meerlingkinderen van nullipare moeders ≥35 jaar 0,85%.
Neonatale sterfte en geboortegewicht
De meeste sterfte vond plaats in de eerste levensweek.
Bij eenlingen was deze 2,7‰ (444/166.274) en de late
neonatale sterfte (8-28 dagen) 0,55‰ (91/166.274). Ook
bij meerlingen vormde de sterfte in de eerste levensweek
96
Tabel 7.3.8 toont de neonatale mortaliteit uitgezet naar
geboortegewichtcategorieën voor eenlingen en meerlingen. Zoals te verwachten is, daalt de mortaliteit bij
oplopend geboortegewicht.
Tabel 7.3.1
Neonatale sterfte vanaf 22 weken van levendgeboren kinderen naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Jaar
Neonatale Sterfte*
Eenling/Meerling
Overleden
Overleden
Subtot
Overleden
Overleden
Levend-
Zwangerschapsduur
(<24uur)
(2-7d)
(1-7d)
(8-28d)
(1-28d)
geboren
#
#
#
#
#
#
2007
Eenling Kind
22.0-22.6 wk 55
0
55
0
55
55
23.0-23.6 wk 79
1
80
0
80
82
24.0-24.6 wk 38
5
43
3
46
53
25.0-25.6 wk 20
8
28
10
38
73
26.0-27.6 wk 15
9
24
16
40
213
28.0-31.6 wk 27
14
41
14
55
908
32.0-36.6 wk 27
23
50
17
67
8.079
37.0-40.6 wk 37
51
88
23
111
117.754
41.0-41.6 wk
13
7
20
5
25
30.110
≥ 42.0 wk
2
0
2
2
4
7.608
Onbekend
10
3
13
1
14
1.339
Subtotaal 323
121
444
91
535
166.274
Totaal
Neonatale
sterfte
(1-28d)
%
100,00%
97,56%
86,79%
52,05%
18,78%
6,06%
0,83%
0,09%
0,08%
0,05%
1,05%
0,32%
Meerling kind
22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Subtotaal 16
12
15
5
5
3
4
2
0
0
2
64
0
1
3
2
7
5
2
4
0
0
0
24
16
13
18
7
12
8
6
6
0
0
2
88
0
0
1
2
3
3
1
1
0
0
0
11
16
13
19
9
15
11
7
7
0
0
2
99
16
13
20
30
91
335
2.347
3.118
25
2
10
6.007
100,00%
100,00%
95,00%
30,00%
16,48%
3,28%
0,30%
0,22%
0,00%
0,00%
20,00%
1,65%
Totaal
22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
71
91
53
25
20
30
31
39
13
2
12
0
2
8
10
16
19
25
55
7
0
3
71
93
61
35
36
49
56
94
20
2
15
0
0
4
12
19
17
18
24
5
2
1
71
93
65
47
55
66
74
118
25
4
16
71
95
73
103
304
1.243
10.426
120.872
30.135
7.610
1.349
100,00%
97,89%
89,04%
45,63%
18,09%
5,31%
0,71%
0,10%
0,08%
0,05%
1,19%
Subtotaal 22.0-31.6wk
Subtotaal 22.0-36.6 wk
Subtotaal >=37.0 wk
290
321
66
55
80
65
345
401
131
52
70
32
397
471
163
1.889
12.315
159.966
21,02%
3,82%
0,10%
Totaal
387
145
532
102
634
172.281
0,37%
* Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram.
97
Tabel 7.3.2
Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 24 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 28 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 37 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken Neonatale
Sterfte
#
532
368
236
131
2
Levend
geboren
#
172.281
172.115
171.635
159.966
7.610
Neonatale
Sterfte
‰
3,09‰
2,14‰
1,38‰
0,82‰
0,26‰
Levend
geboren
#
172.281
172.115
171.635
159.966
7.610
Neonatale
Sterfte
‰
3,68‰
2,73‰
1,77‰
1,02‰
0,53‰
Levend
geboren
#
172.281
1.889
10.426
151.007
7.610
1.349
Neonatale
Sterfte
‰
3,09‰
182,64‰
5,37‰
0,75‰
0,26‰
11,12‰
Tabel 7.3.3
Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 24 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 28 weken
Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 37 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken Neonatale
Sterfte
#
634
470
303
163
4
Tabel 7.3.4
Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken
Neonatale sterfte (1-7d) 22.0 - 31.6 weken
Neonatale sterfte (1-7d) 32.0 - 36.6 weken
Neonatale sterfte (1-7d) 37.0 - 41.6 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken Neonatale sterfte (1-7d) onbekende zwangerschapdsduur
98
Neonatale
Sterfte
#
532
345
56
114
2
15
Tabel 7.3.5
Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
2007
Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-28d) 22.0 - 31.6 weken
Neonatale sterfte (1-28d) 32.0 - 36.6 weken
Neonatale sterfte (1-28d) 37.0 - 41.6 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken Neonatale sterfte (1-28d) onbekende zwangerschapsduur Neonatale
Sterfte
#
634
397
74
143
4
16
Levend
geboren
#
172.281
1.889
10.426
151.007
7.610
1.349
Neonatale
Sterfte
‰
3,68‰
210,16‰
7,10‰
0,95‰
0,53‰
11,86‰
Tabel 7.3.6
Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007
Jaar
Neonatale sterfte Eenling
(1-7d)
(8-28d)
(1-28d)
Leeftijd vrouw
Pariteit
#
%
#
%
#
%
2007
Leeftijd < 35 jaar + onbekend
Pariteit 0
162
0,25%
36
0,05%
198
0,30%
Pariteit 1
108
0,24%
19
0,04%
127
0,28%
Pariteit 2+
48
0,27%
13
0,07%
61
0,34%
Totaal < 35 jaar
318
0,25%
68
0,05%
386
0,30%
Totaal
Levend
geboren
#
65.772
45.901
17.690
129.363
Leeftijd ≥ 35 jaar
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
Totaal ≥ 35 jaar
41
40
45
126
0,42%
0,27%
0,36%
0,34%
11
9
3
23
0,11%
0,06%
0,02%
0,06%
52
49
48
149
0,53%
0,34%
0,38%
0,40%
9.814
14.610
12.487
36.911
Totaal
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
203
148
93
0,27%
0,24%
0,31%
47
28
16
0,06%
0,05%
0,05%
250
176
109
0,33%
0,29%
0,36%
75.586
60.511
30.177
Totaal eenling
444
0,27%
91
0,05%
535
0,32%
166.274
99
Tabel 7.3.7
Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007
Jaar
Neonatale sterfte Meerling
(1-7d)
(8-28d)
(1-28d)
Leeftijd vrouw
Pariteit
#
%
#
%
#
2007
Leeftijd < 35 jaar + onbekend
Pariteit 0
55
2,49%
7
0,32%
62
Pariteit 1
17
1,17%
1
0,07%
18
Pariteit 2+
6
1,01%
1
0,17%
7
Totaal < 35 jaar
78
1,83%
9
0,21%
87
2,81%
1,24%
1,18%
2,05%
2.207
1.452
592
4.251
Leeftijd ≥ 35 jaar
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
Totaal ≥ 35 jaar
5
4
1
10
0,85%
0,58%
0,21%
0,57%
0
1
1
2
0,00%
0,15%
0,21%
0,11%
5
5
2
12
0,85%
0,73%
0,41%
0,68%
585
685
486
1.756
Totaal
Pariteit 0
Pariteit 1
Pariteit 2+
60
21
7
2,15%
0,98%
0,65%
7
2
2
0,25%
0,09%
0,19%
67
23
9
2,40%
1,08%
0,83%
2.792
2.137
1.078
Totaal meerling
88
1,46%
11
0,18%
99
1,65%
6.007
De overlevingskans van de 95 levend geboren kinderen
met een geboortegewicht <500 gram (en zwangerschapsduur vanaf 22 weken) was zeer laag. Slechts 8 kinderen
waren na 28 dagen nog in leven (allen eenlingkinderen).
De neonatale sterfte (0-28 dagen) in de groep levend
geboren kinderen met een geboortegewicht van 500 tot
999 gram was met 42,78% zeer aanzienlijk. Er was geen
duidelijk verschil in sterfte voor de eenlingkinderen en
de meerlingkinderen in deze geboortegewichtcategorie.
Voor de totale groep levend geborenen met een geboortegewicht <1000 gram is de neonatale sterfte 50,44%
(345/684) voor eenlingkinderen 49,06% (262/534) en
55,3% (83 /150) voor meerlingkinderen.
Bij de geboortegewichtsklassen tussen 1500 en 2500 gram
zijn de neonatale sterftecijfers steeds duidelijk lager voor
de meerlingkinderen vergeleken met de eenlingkinderen.
100
%
Totaal
Levend
geboren
#
Zwangerschapsduur, geboortegewicht en
neonatale sterfte
In de tabellen 7.3.10 en 7.3.11 is (in absolute getallen en
percentages) de neonatale sterfte (0-28 dagen) weergegeven in relatie tot zwangerschapsduur en geboortegewicht,
voor zowel eenling- als meerlingzwangerschappen.
Zoals verwacht nam de neonatale sterfte toe bij een dalende zwangerschapsduur als ook bij een dalend geboortegewicht bij dezelfde zwangerschapsduur.
Tabel 7.3.8
Neonatale sterfte naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
Jaar
Eenling/Meerling
(<24u)
(2-7d)
Geboortegewicht
#
#
2007
Eenling kind
< 500 gram
64
2
500-999 gram
145
27
1000-1499 gram
23
11
1500-1999 gram
21
7
2000-2499 gram
15
15
2500-2999 gram
13
11
3000-3499 gram
19
25
3500-3999 gram
13
16
4000-4499 gram
6
4
≥ 4500 gram
1
2
Onbekend
3
1
Subtotaal 323
121
Meerling kind
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
Subtotaal Neonatale sterfte Levend
Totaal
Totaal
Totaal
(1-7d)
(8-28d)
(1-28d)
#
#
#
#
Totaal
Levend+Ovl
(1-28d)
#
Neonatale
sterfte per
klasse
%
66
172
34
28
30
24
44
29
10
3
4
444
1
33
10
3
10
16
11
4
1
2
0
91
67
205
44
31
40
40
55
33
11
5
4
535
8
254
730
1.378
4.938
21.117
55.486
55.039
21.931
4.774
84
165.739
75
459
774
1.409
4.978
21.157
55.541
55.072
21.942
4.779
88
166.274
89,33%
44,66%
5,68%
2,20%
0,80%
0,19%
0,10%
0,06%
0,05%
0,10%
4,55%
0,32%
20
33
7
0
3
1
0
0
0
0
0
64
0
8
9
3
2
0
2
0
0
0
0
24
20
41
16
3
5
1
2
0
0
0
0
88
0
6
3
0
1
1
0
0
0
0
0
11
20
47
19
3
6
2
2
0
0
0
0
99
0
83
289
765
1.677
2.072
862
140
16
3
1
5.908
20
130
308
768
1.683
2.074
864
140
16
3
1
6.007
100,00%
36,15%
6,17%
0,39%
0,36%
0,10%
0,23%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
1,65%
Totaal
< 500 gram
500-999 gram
1000-1499 gram
1500-1999 gram
2000-2499 gram
2500-2999 gram
3000-3499 gram
3500-3999 gram
4000-4499 gram
≥ 4500 gram
Onbekend
84
178
30
21
18
14
19
13
6
1
3
2
35
20
10
17
11
27
16
4
2
1
86
213
50
31
35
25
46
29
10
3
4
1
39
13
3
11
17
11
4
1
2
0
87
252
63
34
46
42
57
33
11
5
4
8
337
1.019
2.143
6.615
23.189
56.348
55.179
21.947
4.777
85
95
589
1.082
2.177
6.661
23.231
56.405
55.212
21.958
4.782
89
91,58%
42,78%
5,82%
1,56%
0,69%
0,18%
0,10%
0,06%
0,05%
0,10%
4,49%
Totaal 387
145
532
102
634
171.647
172.281
0,37%
101
daling perinatale sterfte in de periode
2001-2007
deze periode toegenomen is. In 2007 is de foetale sterfte
weer minimaal afgenomen (6,6‰ t.o.v. 6,8‰ in 2006).
De neonatale sterfte is in 2007 ongeveer gelijk gebleven aan 2006 (resp. 3,7‰ en 3,6‰). Daar de perinatale
sterfte in Nederland nog steeds hoog is in vergelijking
met andere Europese landen, zijn diverse maatregelen
genomen om dit te verbeteren (structureel echografisch
onderzoek, perinatal audit etc.). De volgende jaarboeken zullen hopelijk meer duidelijkheid geven of deze
maatregelen een verdere dalende trend hebben kunnen
bewerkstelligen.
Concluderend kunnen we stellen dat in de periode
2001-2007 de dalende trend van de perinatale sterfte
van 11,7‰ in 2001 naar 9,8‰ in 2006 in 2007 minimaal
verder is teruggelopen, tot 9,7‰. Vanaf 2001 zien we dat
de daling van de perinatale sterfte vooral samenhangt
met een duidelijke daling in foetale sterfte (doodgeboorte), een daling die het meest uitgesproken is bij de meerlingen, ondanks het feit dat de leeftijd van de vrouwen in
Tabel 7.3.9
Neonatale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007
JaarNeonatale sterfte (1-28d)
Totaal
Geboortegewicht
Totaal in leven
Neonatale sterfte
Levend- en doodgeboren
(na 27d)
(1-28d)
(1-28d)
#
#
‰
#
‰
2007
Totaal
Totaal < 500 gram 8
87
915,79‰
95
0,55‰
Totaal <1000 gram 345
339
495,61‰
684
3,97‰
Totaal < 1500 gram 1.364
402
227,63‰
1.766
10,25‰
Totaal < 2500 gram 10.122
482
45,45‰
10.604
61,55‰
Totaal ≥ 2500 gram 161.525
152
0,94‰
161.677
938,45‰
Totaal
102
171.647
634
3,68‰
172.281
1000,00‰
Tabel 7.3.10
Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor eenlingen in 2007
Jaar
Neonatale Sterfte (1-28d)
Eenling kind < 500g 500 - 1000 - 1500 - 2000 - 2500 -≥ 4000 g gewicht Totaal
Zwangerschaps- 999 g 1499 g 1999 g 2499 g 3999 g onbekend
duur
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
2007
22.0-23.6 wk 58
60
75
75
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
2
135
137
24.0-24.6 wk 1
2
45
51
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
46
53
25.0-25.6 wk 1
1
36
66
1
6
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
38
73
26.0-27.6 wk 2
2
30
113
7
96
1
1
0
0
0
0
0
0
0
1
40
213
28.0-31.6 wk 0
1
14
128
27
424
11
308
3
44
0
0
0
0
0
3
55
908
32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
Totaal eenling #
Neonatale sterfte %
0
0
0
0
5
0
0
0
0
9
4
0
1
0
0
18
1
3
0
4
6
2
0
0
1
233
7
0
0
8
16
3
0
0
0
914
175
1
0
10
27
10
0
0
0
2498
2307
87
10
32
14 4.412
85 100.025
19 21.394
4 4.985
6
954
0
0
11 15.239
5 8.625
0 2.613
0
244
0
0
0
0
2
4
0
0
0
78
67 8.079
111 117.754
25 30.110
4 7.608
14 1.339
67
75 205 459
44 774
31 1.409
40 4978 128 131.770
16 26.721
4
88 535 166.274
89,3% 44,7% 5,7% 2,2% 0,8% 0,1% 0,1% 4,5% 0,3%
S = Totaal aantal neonatale sterfte (1-28d)
L = Totaal aantal levendgeboren kinderen
Tabel 7.3.11
Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor meerlingen in 2007
Jaar
Neonatale Sterfte (1-28d)
Meerling kind < 500g 500 - 1000 - 1500 - 2000 - 2500 -≥ 4000 g gewicht Totaal
Zwangerschaps- 999 g 1499 g 1999 g 2499 g 3999 g onbekend
duur
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
S
L
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
2007
22.0-23.6 wk 18
18
11
11
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
29
29
24.0-24.6 wk 0
0
19
20
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
19
20
25.0-25.6 wk 0
0
9
29
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
9
30
26.0-27.6 wk 1
1
6
38
8
51
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
15
91
28.0-31.6 wk 0
0
1
24
8
177
1
126
1
8
0
0
0
0
0
0
11
335
32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk
≥ 42.0 wk
Onbekend
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
4
0
0
0
4
2
1
0
0
0
76
3
0
0
0
1
1
0
0
0
580
61
0
0
0
4
1
0
0
0
1.024
651
0
0
0
0
4
0
0
0
663
2390
20
1
4
0
0
0
0
0
0
13
5
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
7
7
0
0
2
2.347
3.118
25
2
10
Totaal meerling
20
20
47 130
19 308
3 768
6 1.683
4 3.078
0
19
0
1
99 6.007
Neonatale sterfte % 100,0% 36,2% 6,2% 0,4% 0,4% 0,1% 0,0% 0,0% 1,6%
S = Totaal aantal neonatale sterfte (1-28d)
L = Totaal aantal levendgeboren kinderen
103
104
Hoofdstuk 8
Organisatie van de perinatale zorg
in 2007
105
Organisatie van de perinatale zorg in 2007
een medische reden voor specialistische zorg (tweede of
derde lijn) bevallen allen in het ziekenhuis onder eindverantwoordelijkheid van de gynaecoloog.
De perinatale zorg kent zowel op het gebied van de
verloskunde als op het gebied van de kindergeneeskunde
drie echelons.
Het eerste echelon verloskundige zorg bestaat uit eerstelijns verloskundige zorg door de verloskundig actieve
huisarts en verloskundigen. Zij zorgen ook samen voor
het eerste echelon kindergeneeskundige zorg voor pasgeborenen. Conform het Nederlands gezondheidszorgsysteem zijn zij de poortwachters, doen de triage, voor
specialistische zorg. Het aantal praktijken dat werkzaam is
in dit echelon is voor verloskundigen 484 (tabel 8.1) Onduidelijk is op dit moment hoeveel huisartsen(praktijken)
verloskundig actief zijn. In 2007 hebben 71 praktijken van
verloskundig actieve huisartsen deelgenomen aan de LVR-h
registratie. De bevalling die door de eerstelijns verloskundige hulpverleners begeleid wordt kan zowel thuis als
vrijwillig, onder leiding van die eerstelijns zorgverlener
poliklinisch in het ziekenhuis plaatsvinden. Patiënten met
De tweede lijns verloskundige zorg vindt plaats in alle regionale en academische ziekenhuizen met een maatschap
gynaecologie/verloskunde.
Het aantal maatschappen bedroeg in 2007 98 maatschappen (figuur 8.2). Binnen deze maatschappen, c.q ziekenhuizen zijn meestal ook klinisch verloskundigen werkzaam.
De tweede lijns-kindergeneeskundige zorg wordt verricht
door algemene kinderartsen werkzaam in de betrokken
ziekenhuizen. Het aantal deelnemende kindergeneeskundige praktijken bedroeg in 2007: 67 (figuur 8.3).
De derde lijns verloskundige zorg vindt plaats in 10 perinatologische centra. Deze zijn gesitueerd in de acht academische ziekenhuizen en in Zwolle en Veldhoven. De perinatologische centra bestaan uit een obstetrische High-care unit
Tabel 8.1
Het aantal deelnemende praktijken aan de LVR1-, LVR2-, LNR registratie in 2007
Jaar
Registratie
records
#
2007
LVR1 registratie
167.399
LVR2 registratie
118.874
LNR registratie
34.482
LNR NICU aanlevering 3.965
LNR niet NICU aanlevering
30.517
Academisch algemeen niet NICU
3.324
Algemeen ziekenhuis
27.193
Totaal 193.888
Aantal praktijken en deelnemer percentage
praktijken
praktijken
praktijken
aangeleverd*1 deelnemer*2
gepland*3
#
#
#
459
97
67
10
57
10
47
457
97
67
10
57
10
47
484
98
98
10
98
10
88
94%
99%
68%
100%
58%
100%
53%
623
621
nvt
nvt
Een aanleverende praktijk heeft in jaarbestand aangeleverd onafhankelijk van de omvang
Een deelnemende praktijk heeft een jaarbestand met minimaal 5 records aangeleverd
*3
Aantal 1e lijnspraktijken gepland afkomstig uit NIVEL rapportage: “Verloskundige zorg in 2007”.
*1
*2
106
Deelnemer
Percentage
%
is. In 67 ziekenhuizen werd zowel voor LVR2 als LNR
en een Neonatale Intensive Care Unit (NICU). Naast de
geregistreerd.
derde lijns functie vindt in deze ziekenhuizen ook tweede
De dekking van de registraties is voor de eerste en
lijns-verloskundige en kindergeneeskundige zorg plaats.
tweede lijns verloskunde bijna 100%. Het percentage kinDe zorg in de verschillende verloskundige echelons wordt
dergeneeskundige praktijken dat deelneemt aan de LNR is
in herkenbare verloskundige registraties vastgelegd: eerste
de afgelopen jaren geleidelijk gestegen.
lijn in de LVR1 en de LVR-h, tweede lijn in de LVR2. Ook
In figuur 8.5 zijn het aantal geregistreerde records per
de derde lijn legt haar verloskundige zorg vast in de LVR2.
LVR2 praktijk aangeven.
Het onderscheid tussen tweede en derde lijnszorg is binDe derde lijns kindergeneeskundige zorg wordt in hoofdnen de LVR2 niet duidelijk.
stuk 10 in meer detail beschreven.
De klinische kindergeneeskundige zorg wordt door zowel
Voor de herkenbaarheid van de echelons zou het goed
tweede als derde lijn vastgelegd in de LNR. De derdelijns
zijn indien de obstetrische high-care functie binnen de
zorg is binnen deze registratie wel herkenbaar omdat
Figuur 8.1
Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie) per provincie in 2007
LVR2 apart weergeven kan worden. Met de implementatie
NICU’s een eigen praktijkcode hebben binnen de LNR.
van de nieuwe PRN dataset kan dit gerealiseerd worden.
In figuur 8.4 vindt u de landelijke verdeling van ziekenhuiDe eerste stappen daartoe worden gezet. Dit immense
zen met een LVR2 en LNR praktijken, aangegeven waar
project zal helaas een aantal jaren in beslag nemen.
zowel een registrerende LVR2 en LNR praktijk gevestigd
Figuur 8.1
Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie) per provincie in 2007
107
Figuur 8.2
Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007
Figuur 8.2
Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007
108
Figuur 8.3
Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007
Figuur 8.3
Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007
109
Figuur 8.4
Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken) ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007
Figuur 8.4
Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken) ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007
110
Figuur 8.5
Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken) in 2007
Figuur 8.5
Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken) in 2007
111
112
Hoofdstuk 9
Zorg door verloskundigen en
gynaecologen in 2007
113
Zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007
dragen naar de 2e lijn tijdens de zwangerschap zijn 37,9%
nulliparae en 27,1% multiparae.
Wanneer we verder uitsplitsen naar pariteit ontstaat een
wat ander beeld (tabel 9.1.2). 79,6% (62.829/78.950) van
de nulliparae begint in de eerste lijn, hiervan begint 51,3%
(31.538/61.459) met de bevalling in de eerste lijn.Van deze
groep bevalt 57,6% (18.161/31.538) daadwerkelijk in de
eerste lijn.
Van de multiparae begint 76,1% (71.929/94.484) met zorg
in de eerste lijn, hiervan begint 63,6% (44.740/70.376) met
de bevalling in de eerste lijn en bevalt van deze groep 87%
(38.936/44.740) daadwerkelijk in de eerste lijn.
(tabel 9.1.2)
Van de nulliparae vindt de hele zorg in de tweede lijn
De verloskunde in Nederland kenmerkt zich nog steeds
door een verdeling van de zorg op basis van risicoselectie. Hierbij wordt bepaald waar de zorg plaatsvindt, in de
eerste lijn (verloskundigen/huisartsen) of in de tweede lijn.
In tabel 9.1.1 staat vermeld waar de zorg begon en welke
verschuivingen optraden tijdens zwangerschap en baring.
77,7% van de zwangeren begon de verloskundige zorg in
de eerste lijn en uiteindelijk beviel 32,9% van de zwangeren ook in de eerste lijn. In tabel 9.1.2 is dit nog wat
verder uitgesplitst en zien we dat 32% van de zwangeren,
waarbij de zwangerschapscontroles waren gestart in de
eerste lijn, tijdens de zwangerschap werden overgedragen naar de tweede lijn en dat 11,1% werd overgedragen
tijdens de baring.Van de 32% vrouwen die zijn overge-
Tabel 9.1.1
Start zorg, start baring en geboorte kind vanaf 22 weken in de 1e en de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen in 2007
Jaar
Verwijzing en ontvangst vrouw 1e en 2e lijn
Lijn van zorg
Pariteit P0
P1+
#
%
#
%
#
2007
Totaal
Begin zorg zwangerschap in de 1e lijn 62.829
79,6%
71.929
76,1%
134.758
Begin zorg zwangerschap in de 2e lijn 16.121
20,4%
22.555
23,9%
38.676
77,7%
22,3%
%
Start baring in de 1e lijn
Start baring in de 2e lijn
31.538
47.412
39,9%
60,1%
44.740
49.744
47,4%
52,6%
76.278
97.156
44,0%
56,0%
Geboorte kind in de 1e lijn
Geboorte kind in de 2e lijn
18.161
60.789
23,0%
77,0%
38.936
55.548
41,2%
58,8%
57.097
116.337
32,9%
67,1%
78.950
100,0%
94.484
100,0%
173.434
100,0%
Totaal aantal geboren kinderen
N.B. De gegevens van de zorg door verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende verloskundigen ontbreken in de gekoppelde PRN registratie.
114
Totaal
lijn. Daarentegen werd vanuit de tweede lijn 10,1% van
de vrouwen post partum overgedragen aan de eerste lijn
voor de begeleiding van het kraambed. 43% van de bevallen vrouwen brengt het kraambed door onder begeleiding
van de eerste lijns verloskundigen.
plaats in 20,4% en gedeeltelijke zorg (deel zwangerschap/
baring) in 54,8% (tabel 9.1.2).Van de multiparae vindt de
hele zorg in de tweede lijn plaats in 23,9% en gedeeltelijke zorg (deel zwangerschap/baring) in 33,2%. Een
gering percentage zwangeren (0,8%) dat in de eerste lijn
is bevallen, werd alsnog overgedragen naar de tweede
Tabel 9.1.2
Verwijzing vrouw van de 1e lijn naar de 2e lijn en ontvangst van vrouw in de 2e lijn
naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen vanaf 22 weken in 2007
Jaar
Verwijzing en ontvangst vrouw 1e en 2e lijn
Overdracht en ontvangst
Pariteit P0 P1+
#
%
#
%
#
2007
Totaal
Begin zorg zwangerschap in de 1e lijn*1
62.829
79,6%
71.929
76,1%
134.758
1e lijns registrerende verloskundige zorg 61.459
77,8%
70.376
74,5%
131.835
1e lijn onbekend / niet geregistreerd
1.370
1,7%
1.553
1,6%
2.923
Begin zorg zwangerschap in de 2e lijn 16.121
20,4%
22.555
23,9%
38.676
77,7%
76,0%
1,7%
22,3%
Totaal
%
Overdracht van 1e lijn naar 2e lijn tijdens zwangerschap
29.921
37,9%
25.636
27,1%
55.557
32,0%
Start Baring in de 1e lijn verloskundige
Start Baring in de 2e lijn
31.538
47.412
39,9%
60,1%
44.740
49.744
47,4%
52,6%
76.278
97.156
44,0%
56,0%
Overdracht van 1e lijn verloskundige naar 2e lijn tijdens baring
13.377
16,9%
5.804
6,1%
19.181
11,1%
Geboorte kind in de 1e lijn bij een verloskundige
Geboorte kind in de 2e lijn
18.161
60.789
23,0%
77,0%
38.936
55.548
41,2%
58,8%
57.097
116.337
32,9%
67,1%
671
0,8%
754
0,8%
1.425
0,8%
e
5.985
24.146
7,6%
30,6%
11.568
50.504
12,2%
53,5%
17.553
74.650
10,1%
43,0%
Totaal aantal geboren kinderen
78.950
100,0%
94.484
100,0%
173.434
100,0%
Overdracht in het nageboortetijdperk /direct postpartum
Overname door de 1 lijn vanuit de 2 lijn voor kraambed
In de 1e lijn tijdens kraambed
e
N.B. De gegevens van de zorg door verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende 1e lijns verloskundigen ontbreken in de gekoppelde PRN registratie.
De 2e lijns zorg met vermelding overdracht uit de 1e lijn zijn wel opgenomen in de PRN registratie.
115
Tabel 9.3
Door huisartsen praktijk geleverde 1e lijns zorg in 2007
Jaar
Plaats baring
#
2007
Geboorte kind in de 1e lijn bij een huisarts
thuis
680
elders
659
onbekend
129
Totaal aantal geboren kinderen bij een huisarts
1.468
Totaal
%
46,3%
44,9%
8,8%
100,0%
Bron: LVR-h rapportage 2007; tabel 2.1, Stichting Perinatale registratie Nederland, dec 2008.
Tabel 9.4
Aantallen geboorten vanaf 22 weken naar eenlingen en meerlingen naar NICU regio’s in 2007
Jaar
Eenling Meerling
NICU
#
#
2007
NICU regio
Amsterdam*1
32.710
1.186
Leiden
15.846
512
Rotterdam
29.316
1.019
Utrecht
20.118
750
Nijmegen
15.913
551
Aantal
geboorten
#
33.896
16.358
30.335
20.868
16.464
19,5%
9,4%
17,5%
12,0%
9,5%
Groningen
Maastricht
Veldhoven Zwolle
geen postcode vrouw*2
Totaal
*1 voor de VU en AMC samen
*2of niet bestaande postcode
116
Totaal
%
16.224
8.928
13.414
14.632
211
657
315
587
530
15
16.881
9.243
14.001
15.162
226
9,7%
5,3%
8,1%
8,7%
0,1%
167.312
6.122
173.434
100,0%
Figuur 9.1
Aantallen geboorten vanaf 22 weken en aantal ziekenhuizen (LVR2 praktijken) naar NICU regio’s in 2007
117
118
Hoofdstuk 10
NICU zorg in 2007
119
NICU zorg in 2007
In totaal werden in 2007 gezamenlijk 4.065 patiënten
opgenomen op de tien NICU’s (elf locaties) van Nederland (tabel 10.1) De gemiddelde opnameduur bedroeg
16.0 dagen (IC en postIC/HC dagen). Bij 100% bezettingsgraad van neonatale IC-bedden zijn hiervoor 178 bedden
nodig. Bij 80% bezettingsgraad (advies Gezondheidsraad
2000) bedraagt dit aantal 214 bedden. In werkelijkheid
hadden de tien NICU’s in 2007 de beschikking over 163
IC bedden en 49 post IC/HC bedden (totaal: 212 bedden),
waarvan de bezettingsgraad 84% was.
Van deze verzorgingsdagen wordt 45,7% (29.731/65.079)
bepaald door de kinderen, geboren na een zwangerschapsduur van korter dan 30 weken en 17,9% van deze
dagen wordt verbruikt door kinderen geboren na een
zwangerschap ≥37 weken (11.656/65.079) (tabel 10.2).
Tabel 10.3 geeft inzicht in de verdeling van alle patiënten
over de NICU’s. In principe wordt een kind verzorgd in de
NICU van de regio, waar de moeder woont. Doordat niet
altijd in die regio een bed beschikbaar is, kan verzorging
in een andere regio noodzakelijk zijn. Ook beschikken
niet alle NICU’s over alle behandelingsmogelijkheden
(o.a. ECMO, kindercardiochirurgie en kinderchirurgie) die
noodzakelijk kunnen zijn. Door deze plaats- en behandelingsbeperking werd in 2007 17,4% van alle NICU patiënten niet in de eigen regio verzorgd. Dit percentage toont
ook dit jaar wederom een lichte stijging ten opzichte van
2006. De geleidelijke daling sinds het aantal IC-bedden
per centrum is vrijgelaten na het van kracht worden van
het laatste planningsbesluit perinatale zorg (2001), lijkt
niet zorgelijk veranderd door deze lichte stijging. (In 2000
was dit percentage 23,8%, in 2003 20,0%, in 2004 15,1%, in
2005 14,7% en in 2006 15,9%).
Tabel 10.1
Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar geboortegewicht in 2007
Jaar Geboortegewicht kind 2007
Geboortegewicht
< 500 gram
6
500-999 gram
427
1000-1499 gram
891
1500-1999 gram
733
2000-2499 gram
499
2500-3999 gram
1.299
≥ 4000 gram
204
onbekend
6
199
12.699
14.752
4.571
2.410
6.523
871
103
33
30
17
6
5
5
4
17
42
21
17
7
8
8
5
23
269
16.391
21.265
8.796
5.429
11.205
1.547
177
45
38
24
12
11
9
8
30
60
29
21
13
15
10
7
37
Totaal
42.128
10
15
65.079
16
19
4.065
IC-dagen totaal NICU
Tot
Gem
SD
dagen
per kind
#
#
Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A1, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008.
120
Tot dagen
#
Opnamedagen totaal NICU
Gem
SD
per kind
Tabel 10.2
Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar zwangerschapsduur in 2007
Jaar Zwangerschapsduur
kind 2007
Zwangerschapsduur
24-25 weken
117
26-27 weken
298
28-29 weken
453
30-31 weken
743
32-33 weken
545
34-36 weken
578
37-41 weken
1.267
≥ 42 weken
64
IC-dagen totaal NICU
Tot
Gem
SD
dagen
per kind
#
#
4.073
9.180
9.716
6.811
3.089
2.646
6.358
255
35
31
21
9
6
5
5
4
27
21
17
11
7
6
8
4
4.930
11.822
12.979
11.241
7.054
5.397
11.196
460
42
40
29
15
13
9
9
7
34
26
23
16
15
11
12
6
Totaal
42.128
10
15
65.079
16
19
4.065
Opnamedagen totaal NICU
Tot Gem
SD
dagen
per kind
#
Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A1, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008.
Tabel 10.3
Totaal aantal opgenomen kinderen met IC-behoefte per NICU ingedeeld naar herkomst in 2007
Jaar
Totaal
% binnen regio
% buiten regio
681
89,4%
10,6%
380
85,5%
14,5%
592
91,0%
9,0%
13
5
1
3
9
1
118
9
5
4
1
6
6
1
2
1
1
1
431
46
1
5
12
3
14
306
2
13
38
18
1
2
3
1
494
44
1
1
1
1
227
21
13
11
25
7
235
3
21
30
193
1
496
86,9%
13,1%
410
74,6%
25,4%
531
93,0%
7,0%
250
90,8%
9,2%
307
76,5%
23,5%
276
8
134
69,9%
30,1%
% buiten regio
Totaal
Onbekend
Buitenland
Zwolle
Veldhoven
Maastricht
Groningen
Nijmegen
NICU
2007
NICU
AMC
415
11
2
VU
194
3
3
LUMC/JKZ
33
325
20
Rotterdam
2
34
539
Utrecht
28
4
14
Nijmegen
1
2
Groningen
2
2
Maastricht
1
1
Veldhoven 3
9
Zwolle
3
2
Utrecht
Rotterdam
Leiden
Amsterdam
Regio herkomst
450
328
410
580
544
397
548
265
290
253
7,8%
4,9%
20,7%
7,1%
20,8%
22,4%
9,7%
9,4%
19,0%
23,7%
4.065
82,6%
17,4%
17,4%
Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A3, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008.
Opmerking: de regio-indeling is gebaseerd op regio ziekenhuis herkomst, evt. regio ziekenhuis overplaatsing en zonodig de postcode van de moeder.
121
122
Bijlagen
123
Bijlage 1
Perinatale registraties in Nederland:
omschrijving en deelname
Perinatale registraties in Nederland
Er zijn in Nederland vier landelijke registraties waarin
zorgverlening rondom de geboorte wordt vastgelegd:
LVR1 (verloskundigen), LVR-h (verloskundig actieve
huisartsen), LVR2 (gynaecologen), LNR (kinderartsen en
neonatologen). Elke landelijke perinatale registratie heeft
een eigen start, historische ontwikkeling en achterban.
Binnen het werkveld van de perinatale zorg zijn ook
andere landelijke registraties van belang zoals bijvoorbeeld
de bevolkingsadministratie (Gemeentelijke Basis Administratie) en de doodsoorzakenregistratie van het CBS15,
de Landelijke Medische Registratie (LMR) registratie van
Tieto-Enator, de Landelijke Infertiliteit Registratie (LIR) en
de registratie van maternale sterfte door de Commissie
Maternale sterfte van de NVOG.16 Daarnaast wordt in
opdracht van het ministerie van VWS door TNO Kwaliteit
van Leven jaarlijks de aangeboren afwijkingen rapportage
gemaakt.18 Deze rapportage is gebaseerd op de gekoppelde registratie gegevens van de PRN.
Naast deze landelijke perinatale registraties zijn er ook
verschillende lokale registraties en/of onderzoeksdatabases die zich richten op de perinatale zorg, zoals Generation R, ABCD studie, Koala Studie en de ZOBAS studie,
de registratie van aangeboren afwijkingen (EUROCAT),
de LPAS (Landelijke Perinatal Audit Studie)15 en de studies
aangesloten bij het Consortium Verloskundig Onderzoek
(Digitat, Hypitat, Amphia, e.a.).
Deze lokale/regionale/landelijke registraties en onderzoeksdatabases zijn in de PRN jaarboeken buiten beschouwing gelaten. Wel zijn de cijfers van de NVOG Commissie Maternatale Sterfte opgenomen.16 In de volgende
paragrafen worden de LVR1, LVR-h, LVR2 en LNR registra-
124
tie uitgebreider beschreven en wordt per registratie de
deelname van zorgverlenerspraktijken aan de LVR1, LVR-h,
LVR2 en LNR registratie weergegeven.
In 1985 is de Landelijke Verloskunde Registratie eerste lijn
(LVR1) gestart. Het doel van de LVR1 registratie is het stimuleren van kwaliteitscontrole en intercollegiale toetsing
in de beroepsgroep van de verloskundigen, beleidsevaluatie en beleidsbepaling, ondersteuning van onderzoek en
onderwijs. In de LVR1 worden door verloskundigen alle
zwangerschappen geregistreerd vanaf het eerste consult
tot het moment dat de zwangere vrouw niet meer onder
de zorg van de betreffende verloskundige valt.7 In de praktijk is dit vaak zeven dagen post partum. De omvang van
de LVR1 registratie betreft ongeveer 484 verloskundigenpraktijken met een totaal van ongeveer 170.000 zorggevallen. In de LVR1 worden zowel volledige zorg (zwangerschap, baring en kraambed) geregistreerd, alsmede partiële
zorg (losse zwangerschappen, kraambedden, de combinaties zwangerschap en kraambed en andere variaties).
Het LVR1 bestand uit 2007 dat als basis is gebruikt voor
de PRN LVR1^LVR2^LNR koppeling bestaat uit 167.399
records (tabel 0.8).
De verloskundig actieve huisartsen hebben een aantal jaren geregistreerd binnen de Landelijke Verloskunde Registratie- huisartsen (LVR-h) registratie. De verloskundig actieve
huisartsen registreren een zwangere vrouw vanaf haar
eerste consult in verband met haar zwangerschap tot het
moment dat zij voor wat betreft haar zwangerschap tot
en met kraambed niet meer onder de zorg van de betreffende huisarts valt. In de periode 1985 tot en met 1999
werd door ongeveer 480 huisartspraktijken de door hun
verleende zorg geregistreerd binnen de LVR-h. Sinds 2000
werden de gegevens van de verloskundige actieve huisartsen niet meer geregistreerd in een – landelijke- LVR-h.
In aansluiting op een succesvolle pilot van de registratie
door de verloskundig actieve huisartsen in de Alblasserwaard en het Land van Heusden en Altena is een landelijke uitrol gestart. In het jaar 2007 hebben 71 praktijken
van verloskundig actieve huisartsen hun gegevens van
zwangerschap en bevalling aan de registratie aangeleverd.
In de loop van 2007 zijn nog een aantal nieuwe praktijken
aan deze landelijke LVR-h registratie aangehaakt.10
In 1982 is de Landelijke Verloskunde Registratie tweede lijn
(LVR2) gestart. Deze registratie is een landelijke voortzetting van de regionale GVR registratie (Gemeenschappelijke
Verloskunde Registratie) die gestart was in 1971 en waaraan tien tot vijftien praktijken meededen. Het doel van de
LVR2 registratie is het stimuleren van kwaliteitscontrole en
intercollegiale toetsing, beleidsevaluatie en beleidsontwikkeling, ondersteuning van onderzoek en onderwijs. In de LVR2
worden per maatschap van gynaecologen alle bevallingen na
een zwangerschapsduur van minimaal zestien weken geregistreerd.8 In tegenstelling tot de LVR1 registratie bevat de
LVR2 registratie altijd een bevalling en wordt na de bevalling
het record afgesloten. Het LVR2 bestand uit 2007 dat als
basis is gebruikt voor de PRN LVR1^LVR2^LNR beschreven
koppeling bestaat uit 118.874 records (tabel 0.8).
De Landelijke Neonatologie Registratie (LNR) is in 1992
gestart. Het doel van de LNR registratie is het stimuleren
van kwaliteitscontrole en intercollegiale toetsing door
kinderartsen en neonatologen, beleidsevaluatie en beleidsbepaling, ondersteuning van onderzoek en onderwijs. De
LNR registreert per maatschap kinderartsen alle opnames
en overnames van kinderen met de leeftijd van 0 tot en
met 28 dagen en de overnames van kinderen die voor of
op de 28ste levensdag door een kinderarts zijn op- of overgenomen.9 Kinderen met kinderchirurgische of kinderneurologische afwijkingen kunnen ook worden opgenomen
op een kinderchirurgische of een kinderneurologische
afdeling en worden dan niet altijd geregistreerd binnen de
LNR. Het LNR bestand van 2007, dat is gebruikt voor de
koppeling bestaat uit 34.482 records (tabel 0.8).
Deelname in 2007 aan perinatale registraties
in Nederland
In het jaar 2007 hebben 457 verloskundige praktijken
deelgenomen aan de LVR1 registratie. Deze praktijken
hebben vijf of meer records aangeleverd aan de LVR1 registratie. Er waren praktijken met minder dan vijf records.
Het aantal deelnemende LVR1 praktijken aan de LVR1
registratie in 2007 is op basis van de NIVIL rapportage
“verloskundige zorg in Nederland” geschat op 484. Dit
maakt de compleetheid van registratie van de LVR1 voor
2007 94% (tabel 8.1).
In Nederland zijn er in 2007 98 praktijken (maatschappen) met het specialisme gynaecologie en obstetrie informatie. Dit betreft zowel universitaire als niet-universitaire
(opleidings)ziekenhuizen.Van 97 ziekenhuizen met het
specialisme obstetrie en gynaecologie zijn in 2007 gegevens ontvangen, dit maakt het LVR2 deelnemer percentage 99% (tabel 8.1).
In het jaar 2007 zijn van 67 verschillende kinderartspraktijken gegevens ontvangen met twee of meer records en
een praktijk met een record (tabel 8.1). Bij de 67 praktijken zitten alle gegevens van de 10 Neonatale Intensive
Care Units die verplicht registreren (100% compleetheid). Het is niet geregistreerd hoeveel kinderartspraktijken, verbonden aan een ziekenhuis, in 2007 geen informatie hebben geleverd aan de LNR. De schatting is dat
alle 98 aan de LVR2 deelnemende ziekenhuizen ook een
kinderartspraktijk hebben. Dit maakt de totale geschatte
compleetheid van de LNR registratie voor 2007 68%
(67/98).
Er kunnen alleen globale uitspraken over de compleetheid
van de PRN registratie gedaan worden. Naast het niet
deelnemen van een praktijk kan een deelnemende praktijk
ook in een jaar minder records hebben aangeleverd. Er is
geen informatie bekend over het precieze aantal missende records. Missende records in de losse registratie
kunnen verschillende oorzaken hebben.Verloskundige
praktijken die niet hebben geregistreerd: geen informatie
125
over het aantal records.Verloskundig actieve huisartsen
die in 2007 niet hebben geregistreerd: geen schatting.
Niet goedgekeurde records/achtergebleven records op
de lokale systemen van de zorgverleners: geen informatie.
Kinderartspraktijken die in 2007 niet registreerden: geen
informatie over het aantal missende records. Niet goed
gekoppelde records (zouden wel gekoppeld moeten worden): schatting op basis van de 2001 LVR1^LVR2 validatie
300 records.
126
De compleetheid van de PRN registratie kan ook vergeleken worden ten opzichte van de CBS registratie.Vanaf
22.0 weken is geen vergelijking te maken met de CBS registratie omdat het CBS pas vanaf 24.0 weken registreert.
In 2007 zijn er vanaf 24.0 weken 172.930 kinderen
beschreven in de PRN registratie en 182.117 kinderen
bekend in de CBS registratie, dit is een overeenkomst van
95% (tabel 0.9 en figuur 0.2).
Bijlage 2
Het koppelen van de perinatale registraties LVR1,
LVR2 en LNR
Methodiek van het koppelen van de
registraties LVR1, LVR2 en LNR
Het PRN koppelingsproject van de LVR1, LVR2 en LNR
registraties wordt sinds 2001 uitgevoerd onder de naam
LinKID20,21 op de afdeling Klinische Informatiekunde van
het AMC. Begonnen is met de koppeling van de LVR1,
LVR2 en LNR registratie van het jaar 2001. Koppeling
kan in Nederland, anders dan in Scandinavië of de USA,
niet op directe wijze plaatsvinden. Dit komt omdat de
registraties anoniem zijn en er geen uniek zorgnummer
per persoon beschikbaar is. De anonieme bestanden
moeten gekoppeld worden door herkenning van bepaalde
persoonskenmerken zoals geboortedatum moeder en
kind en postcode, die in alle onderliggende registraties
voorkomen. Aangezien de perinatale registraties nog geen
gemeenschappelijke unieke identificatievariabele bevatten (bijvoorbeeld Burger Service Nummer), is gebruik
gemaakt van de techniek Medical Record Linkage om de
registraties (anoniem) te koppelen. Deze techniek maakt
gebruik van deels identificerende variabelen (koppelvariabelen) die worden gecombineerd om een unieke sleutel
te verkrijgen.
koppelen binnen de LVR1, LVR2 en
LNR registratie
Voordat de LVR1, LVR2 en LNR 2007 registraties aan elkaar gekoppeld konden worden, moesten de afzonderlijke
bestanden eerst opgeschoond worden.19 Dit was nodig
om administratieve dubbeltellingen te verwijderen, alle
geboorten in 2007 mee te nemen (includeren van records
uit de LVR1 waar zorg voor het jaar 2007 is gestart en
verwijderen van records waar geboorte na 2007 plaatsvindt), losse zwangerschap- en kraambedrecords samen
te voegen (LVR1) en heropnames behorend bij hetzelfde
kind te vinden (LNR). De deelbestanden werden hiervoor
op deterministische wijze (koppelvariabelen moeten overeenstemmen) met zichzelf gekoppeld.Voor het vinden van
heropnames behorend bij hetzelfde kind (LNR registratie)
werd probabilistische koppeling toegepast. Bij probabilistische koppeling worden gewichten toegekend aan het wel
(positief gewicht) of juist niet (negatief gewicht) overeenkomen van variabelen. Aan de hand van het totaalgewicht
(optelsom van de afzonderlijke gewichten per variabele)
en het afkappunt wordt bepaald of een recordpaar een
link is of niet. Probabilistische koppeling houdt dus rekening met de informatiewaarde van variabelen (bijvoorbeeld overeenkomen van geboortedatum geeft meer
informatie dan overeenkomen van geslacht).
koppelen tussen de LVR1 en LVR2 registraties
Vervolgens is eerst het LVR1 2007 met het LVR2 2007
bestand gekoppeld.19-21 Deze koppeling is apart uitgevoerd
voor eenlingen en meerlingen. De reden hiervoor was dat
bij meerlingen veel variabelen (nagenoeg) overeenkomen,
terwijl het toch twee verschillende kinderen betreft. Bij
meerlingen moest dus een veel striktere koppelprocedure
gebruikt worden. Gezien het grote aantal records binnen
de LVR1 en LVR2 is er bij eenlingen blocking toegepast op
geboortedatum moeder om het aantal paren te verkleinen. Dat wil zeggen dat paren alleen zijn vergeleken wanneer de geboortedatum van de moeder overeenstemde.
Dergelijke paren zijn op probabilistische wijze met elkaar
gekoppeld. Bij de eenlingkoppeling zijn naast geboortedatum
127
moeder de volgende variabelen vergeleken: postcode
moeder, geboortedatum kind, geboorte uur kind, geslacht
kind, gewicht kind, à terme datum en graviditeit.Voor de
variabelen geboortedatum kind, gewicht kind en à terme
datum geldt dat er ook een positief gewicht (zij het
minder groot dan bij volledige overeenstemming) is toegekend als de variabelen bijna overeenkwamen (close values:
geboortedatum kind, gewicht kind en à terme datum). Bij
de meerlingkoppeling is geen blocking gebruikt en werden
ook geboorteminuut, meerlingcode en omvang meerling
vergeleken, hier is alleen de close value gehanteerd voor
de à terme datum.
koppelen tussen LVR1 LVR2 en LNR
Het gekoppelde LVR1^LVR2 bestand is daarna gekoppeld
met het gekoppelde LNR^LNR bestand (waar heropnames van hetzelfde kind al geïdentificeerd zijn), apart
voor eenlingen en meerlingen.19-21 De bestanden zijn op
probabilistische wijze gekoppeld met blocking op geboortedatum kind.Voor de koppelingen zijn de volgende
variabelen vergeleken: geboortedatum moeder, postcode
moeder, amenorroeduur in weken, gewicht kind, geslacht kind, Apgarscore en ziekenhuis van bevalling. Bij de
eenlingen koppeling is voor gewicht kind een close value
gehanteerd. Het uiteindelijke gekoppelde bestand bevat
niet-gekoppelde LVR1 records, gekoppelde LVR1^LVR2
records, niet-gekoppelde LVR2 records, niet-gekoppelde
LNR records en gekoppelde LVR1^LVR2^LNR records.
Alle zwangerschap- en kindinformatie is nu gecombineerd
in één record per in 2007 geboren kind. In totaal bevat
het PRN 2007 gekoppelde LVR1^LVR2^LNR jaarbestand
192.360 records (tabel 0.8 en figuur 0.1).
Bij een probabilistische koppeling is er altijd een grijs gebied rondom het afkappunt waar zich foutpositieven (paar
wordt als een link gezien, maar hoort in de werkelijkheid
niet bij elkaar) en foutnegatieven (paar wordt niet als een
link gezien, maar hoort in de werkelijkheid wel bij elkaar)
bevinden. Om dit te controleren is er een LVR1^LVR2 en
een LNR^LNR validatie onderzoek verricht. Deze validatie
128
van de LVR1^LVR2 koppeling wordt in de volgende paragraaf beschreven.
Validatie van het gekoppelde
LVR1^LVR2^LNR bestand
Voor de LVR1^LVR2 eenlingkoppeling is eind 2003, begin
2004 een externe validatiestudie uitgevoerd gericht op
eenlingzwangerschappen (de belangrijkste koppeling) om
de kwaliteit van de koppelingsprocedure te beoordelen
en verder te kunnen verbeteren.22 Voor deze externe
validatie is in 2004 bij 400 zorgvuldig geselecteerde LVR1
LVR2 recordparen van het registratiejaar 2001 de werkelijke status achterhaald op basis van niet-LVR informatie
(medische status, ontslagbrief, herinnering, of anderszins).
Hiervoor werden faxformulieren gebruikt. De werkelijke
status werd vergeleken met de uitkomst van de probabilistische koppeling: al dan niet gekoppeld. Het achterhalen
van de werkelijke status gebeurde dubbel-blind: zowel de
LinKID-medewerker belast met de informatie verzameling,
als de betrokken opgebelde zorgverlener van een LVR1 of
LVR2 praktijk, wist niet wat de uitslag van de probabilistische koppeling was. Er zijn 524 paren (524 LVR1 records
en 524 LVR2 records) ter verificatie uitgezonden. De
respons uit de LVR1 was 81% (422/524) en van de LVR2
68% (358/524) en er konden 310 paren met zowel LVR1
als LVR2 info worden geanalyseerd.
De resultaten van de LVR1^LVR2 validatie zijn per
steekproef beschreven in twee rapporten.22 De validatie toont aan dat de LVR1^LVR2 eenlingkoppeling
uitstekend is en dat het afkappunt goed lijkt gekozen.
Tevens was te zien dat fouten in de koppelvariabelen
samenhangen met verhuizen van de zwangere en onvolledige of systematisch onjuiste invulling bij verantwoordelijkheid van zorgverleners voor slechts een deel van
de zorg. Probabilistische koppeling lijkt de juiste techniek omdat de validatie heeft aangetoond dat de procedure weinig fouten bevat en er veel paren gevonden
worden. Tevens leidt het toepassen van probabilistische
koppeling tot een verbetering van de datakwaliteit. De
uiteindelijke gekoppelde PRN jaarbestanden 2007 en de
andere jaarbestanden 2000-2006 zijn kwalitatief zeer
goed wat betreft de sleutelvariabelen. Het is daarmee
geschikt voor het beoogde gebruik door de Stichting
Perinatale Registratie Nederland zoals het maken van
(jaar) rapportages en het verstrekken van gegevens.
Het gekoppelde PRN 2007 bestand is dan ook gebruikt
voor dit jaarboek 2007.
Voor de LNR^LNR koppeling is in 2005 een externe
validatiestudie uitgevoerd gericht op heropnames van de
kinderen. De respons was 98%. De resultaten van deze
LNR^LNR validatie studie is beschreven in het rapport
LNR-registratie compleetheid, datakwaliteit en validatie
LNR koppeling.23 De belangrijkste conclusies uit dit rapport zijn: de deelname aan de LNR-registratie is onvolledig en hierdoor ontbreken opnames van kinderen in de
LNR-registratie. Als gevolg hiervan kan het voorkomen
dat van één kind maar een deel van de opnames in de
LNR-registratie aanwezig is. De onvolledigheid wordt
deels veroorzaakt door onvolledige deelname van LNR
praktijken. Maar ook onvolledige registratie van deelnemende praktijken is een oorzaak, 10% van de opnames in
deelnemende praktijken staat niet in de LNR-registratie –
NICU’s vormen hierop geen uitzondering.
De datakwaliteit van vijf LNR variabelen die gebruikt
worden als koppelvariabelen bij de LNR^LNR koppeling is
over het algemeen goed (≥ 98% correct). De kwaliteit van
twee LNR variabelen die gebruikt worden als koppelvariabelen bij de LNR^LNR koppeling is niet goed. Dit zijn
de LNR variabelen ‘geboortedatum moeder’ (bij 16% is
de geboortedatum van de moeder onbekend) en ‘APGAR
score na 5 minuten’ (6% onbekend of fout).
Bij het probabilistisch koppelen van opnames van een
eenlingkind in de LNR-registratie zijn bijna geen fouten
gevonden. Alle zeker niet-gekoppelde records bleken ook
van kinderen met één opname te zijn. Alle zeker gekoppelde records bleken ook een heropname van het kind te
zijn. De grootte van het grijze gebied blijkt goed gekozen
aangezien er in het ‘zeker niet-gekoppelde gebied’ en het
‘zeker gekoppelde gebied’ nagenoeg geen fouten zijn. Het
grijze gebied vormt een klein deel (1%), hoewel groter
dan bij de LVR1^LVR2 koppeling, van het gekoppelde
LNR-bestand.Voor eenlingen hoeft het koppelalgoritme
niet aangepast te worden op basis van de resultaten van
de koppeling.
Bij meerlingen komen veel fouten voor in de LNR^LNR
koppeling van opnames van een meerlingkind. Het koppelingsalgoritme is goed in staat om kinderen van één meerling bij elkaar te vinden. Echter het uit elkaar houden van
heropnames van meerlingkinderen blijft lastig. De fouten
in de koppeling bij meerlingen worden niet veroorzaakt
door het koppelalgoritme, maar door datakwaliteit fouten
in de variabele ‘meerlingcode’. Bij de koppeling wordt
geen gewicht berekend voor deze variabele, maar als het
totaalgewicht van een paar boven het afkappunt komt én
de variabelen ‘meerlingcode’ en ‘omvang meerling’ komen
overeen wordt het paar meegenomen als link. Op basis
van de validatie is dit dus niet mogelijk. De resultaten van
de LNR validatie hebben geleid tot kleine aanpassingen van
het LinKID koppelalgoritme voor het koppelen van LNR
meerlingrecords.23 De resultaten hebben ook implicaties
voor de primaire dataverzameling van de kinderartsen/neonatologen: de juiste codering van het meerlingvolgnummer
(b.v. 1 van 2 en 2 van 2) bij een heropname kind.
129
Bijlage 3
Achtergronden bij het Jaarboek 2007
Representativiteit van het Jaarboek
Perinatale Zorg in Nederland 2007
Bron voor het aantal bevallen vrouwen, het aantal geboren kinderen en de perinatale sterfte, beschreven in het
jaarboek 2007, zijn de gegevens van de zorgverleners uit
het gekoppelde bestand van de registraties LVR1, LVR2 en
LNR. In deze bijlage worden enkele vergelijkingen gemaakt
met gegevens over geboren kinderen in 2007 op basis van
de geboorteaangiftes in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), en over de sterfte van de kinderen zoals
geregistreerd in de doodsoorzaken-registratie van het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (tabel 0.10).
De eenheid van registratie in de PRN is de zorg, geleverd
aan een zwangere vrouw en/of geboren kind door een
verloskundige, verloskundig actieve huisarts, gynaecoloog
en/of kinderarts binnen Nederland in het geboortejaar
van het kind. De eenheid van registratie van het GBA/CBS
is een kind, geboren in een bepaald jaar uit een ingezetene van Nederland.15 Bij de cijfers over geboorten en
sterfte van het CBS/GBA zijn alle levendgeboren kinderen, ongeacht de zwangerschapsduur, opgenomen en alle
doodgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur van
24 weken. De gehanteerde CBS noemers bij de foetale
en neonatale sterfte vanaf 24 of 28 weken, bevatten alle
levendgeboren kinderen, ongeacht de zwangerschapsduur,
en de doodgeboren kinderen vanaf 24 of 28 weken. De
noemer bij de neonatale sterfte bevat alle levendgeborenen, ongeacht de zwangerschapsduur. In de PRN registratie is de zwangerschapsduur van zowel de levend- als
doodgeboren kinderen bekend. De gebruikte noemers bij
de perinatale en foetale sterfte zijn alle levend- en doodgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur van 22,
24 of 28 weken. Bij de neonatale sterfte bevat de noemer
130
alle levendgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur
van 22, 24 of 28 weken. Hierdoor is niet altijd op exact
dezelfde wijze een vergelijking te maken tussen de PRN
gegevens en de CBS/GBA gegevens over geboorte en
sterfte. Tabel 0.10 en tabel 0.11 moeten beschouwd worden als een globale vergelijking tussen de PRN en CBS/
GBA registratie.
Aantal geboren kinderen
In 2007 zijn op basis van de PRN registratie (LVR1, LVR2
en LNR gegevens) 170.494 vrouwen geregistreerd die
bevallen zijn na een zwangerschapsduur van tenminste
22 weken (tabel 0.3).Van 173.434 dood- en levendgeboren kinderen vanaf 22.0 weken zijn gedetailleerde gegevens over de zwangerschap, geboorte en 1e
levensweek en maand beschikbaar (tabel 0.4). Dit betrof
88.611 jongens (51%), 84.704 meisjes (49%) en 119
kinderen met een onbekend geslacht, geboren in het jaar
2007.Volgens de GBA registratie van het CBS zijn in 2007
181.336 levende kinderen geboren ongeacht de
zwangerschapsduur. Dit betrof 92.560 jongens (51%) en
88.776 meisjes (49%) (tabel 0.10).
Meerlingen
De PRN registratie van 2007 bevat vanaf 22.0 weken
zwangerschapsduur 3.182 vrouwen (1,9%) die bevielen
van een meerling, waarvan 3.144 tweelingzwangerschappen en 38 drie- of meervoudige zwangerschappen (tabel 0.10). Een uitleg van de door PRN gebruikte
definitie van een meerlingzwangerschap (hoofdstuk 1) en
meerling kind (hoofdstuk 2) is te vinden in de volgende
paragraaf onder het kopje “meerlingzwangerschap”.
Het CBS spreekt van meervoudige geboorten. In 2007 registreerde het CBS vanaf 28 weken 3.062 meervoudige
geboorten (1,7%), waarvan 3.023 tweeling geboorten
en 39 drie- of meervoudige geboorten (tabel 0.10).
Sterfte van het kind
De perinatale sterfte in Nederland in 2007 (≥22 weken,
t/m 7 dagen) is 9,7 per 1.000 geboorten (9,7‰), de
foetale sterfte (≥22 weken) was 6,6‰ en de vroeg neonatale sterfte (0-7 dagen, ≥22 weken) 3,1‰ en de totale
neonatale sterfte (0-28 dagen) 3,7% (tabel 0.11)). Echter
in Nederland registreert het CBS ook doodgeboren en
neonatale sterfte en hier worden de overeenkomsten
en verschillen tussen de getallen van de twee registraties
beschreven.
In 2007 waren volgens de PRN registratie 1.153 van de
geregistreerde kinderen doodgeboren na een zwangerschapsduur van tenminste 22.0 weken en er waren 532
gevallen van neonatale sterfte in de eerste levensweek.
De perinatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen bedraagt volgens de PRN 9,7promille (1.685/173.434).
De perinatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 7 dagen bedraagt volgens de PRN 6,8 promille
(1.183/172.930) (tabel 0.11). In 2007 registreerde het
CBS 781 doodgeboren kinderen vanaf 24 weken zwangerschapsduur en 437 gevallen van neonatale sterfte in
de eerste levensweek. De perinatale sterfte vanaf 24.0
weken t/m 7 dagen is volgens het CBS 6,7 promille
(1.218/182.117).
De PRN en CBS 2007 cijfers over de foetale sterfte (3,9
en 3,5 promille) zijn alleen vergelijkbaar vanaf 28.0 weken.
Vanaf de internationale WHO sterfte grens van 22.0 weken zijn er alleen PRN cijfers over foetale sterfte beschikbaar: 6,6 promille (1.153/173.434) (tabel 0.11).
De PRN cijfers van foetale sterfte vanaf 24.0 weken 4,7
promille zijn hoger dan die van het CBS 4,3 promille.
Dit kan samenhangen met de wijze en compleetheid van
registratie van doodgeboren kinderen.24
Alleen de PRN heeft cijfers over vroeg neonatale sterfte
vanaf 22.0 weken: 3,1 promille (532/173.434). De
PRN en CBS cijfers over de vroeg neonatale sterfte vanaf
24.0 weken (t/m 7 dagen) zijn respectievelijk (2,1 en 2,4
promille) en de PRN vroeg neonatale sterfte vanaf 28.0
weken bedraagt 1,4 promille.
De PRN en CBS cijfers over de uitgebreide neonatale sterfte
(t/m 28 dagen) zijn verschillend. De PRN heeft cijfers vanaf
22.0 weken maar een mogelijke onderrapportage door de
niet registrerende kinderartspraktijken. De PRN neonatale
sterfte (t/m 28 dagen) cijfers zijn vanaf 22.0 weken 3,7 promille en vanaf 24.0 weken 2,7 promille. Het CBS cijfer
van uitgebreide neonatale sterfte vanaf 24.0 weken is 3,2
promille. Zuigelingensterfte van levendgeboren kinderen
tot en met 1 jaar (n=736) wordt landelijk alleen door het
CBS gemeten en is 4,1 promille (tabel 0.11).
Uit tabel 0.10 en tabel 0.11 valt verder op te merken dat
zowel de PRN registratie als de CBS/GBA informatie
geeft over perinatale cijfers op landelijk niveau. De PRN
registratie bevat alle kinderen vanaf 20.0 weken zwangerschap, terwijl de CBS/GBA registratie een later tijdstip
(24 weken of 28 weken) als ondergrens hanteert. Bij een
complete PRN registratie in Nederland wordt verwacht
dat er meer kinderen in de PRN registratie worden
opgenomen dan in de Gemeentelijke Basis Administratie.
De PRN registreert namelijk ook geboorten uit zwangerschappen tussen het eerste contact met de verloskundige
zorgverlener en 24 weken. Daarnaast wordt de perinatale
zorg, die wordt gegeven aan vrouwen en kinderen die niet
in de bevolkingsadministratie zijn ingeschreven, ook in de
perinatale registratie meegenomen. In de PRN registratie
worden echter de geboorten uit Nederlandse vrouwen in
het buitenland niet meegenomen.
Uit voorlopige vergelijkingen met andere registraties (lopende cohort onderzoeken en de pilot studie PRN-CBS)24
blijkt dat de PRN registratie in ieder geval vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur t/m 7 dagen na de geboorte een
verwaarloosbare onderrapportage heeft indien een praktijk deelneemt. De door PRN gepresenteerde perinatale
131
sterftepercentages vanaf 22.0 weken zijn representatief
voor Nederland gegeven de hoge deelnemerspercentages
aan de PRN registratie.
Aannames en keuzes bij het jaarboek 2007
In het PRN Jaarboek Perinatale Zorg in Nederland 2007
zijn naast gegevens over bevallen vrouwen en geboren
kinderen ook gegevens opgenomen over de zorg.
Algemeen uitgangspunt voor de PRN rapportages is dat
alleen over de geregistreerde gegevens gerapporteerd
wordt, er worden geen extrapolaties gemaakt.Voor de bepaling van de noemers in verschillende hoofdstukken van
het jaarboek is een aantal keuzes gemaakt. Deze worden
hieronder toegelicht.
De eerste keuze is dat in het PRN jaarboek 2007 alleen
cijfers over geboorten vanaf 20 weken zwangerschapsduur zijn weergegeven. Hiervoor zijn uit het totale gekoppelde bestand LVR1^LVR^LNR van 192.360 records
(tabel 0.8), een aantal records verwijderd. Dit zijn 8.102
records (4,2%) met de indicatie “miskramen en abortussen” en 722 (0,4%) records met de indicatie “overige
zwangerschapseinden vóór 20 weken”.
De tweede keuze is dat een zwangere/ bevallen vrouw
vanaf 20.0 weken zwangerschapsduur maar eenmaal mag
voorkomen. Hiervoor zijn vervolgens 8.149 (4,4%) LVR1
records, waarin alleen zwangerschapsgegevens zijn geregistreerd zonder enige kinduitkomsten, verwijderd uit het
analyse bestand. Deze zogenaamde ‘losse zwangerschappen’
records kunnen in de LVR1 ontstaan door verhuizingen
en overdrachten van de zwangere vrouw. Het is dus zeer
waarschijnlijk dat er in het gekoppeld PRN jaarbestand nog
een ander record aanwezig is met vrouw en kinduitkomsten van deze zwangerschappen.Wegens ontbrekende
kindsgegevens en mogelijke wijzigingen in de postcode
was het echter niet mogelijk om deze “losse zwangerschapsrecords” alleen op basis van geboortedatum
vrouw zeker genoeg te koppelen aan een ander LVR1 of
LVR2 record.
132
De derde keuze is dat kinderen maar eenmaal mogen
voorkomen. Bij 1.238 (0,7%) LNR records bleek dat
deze records niet met voldoende zekerheid te koppelen
waren aan het LVR1^LVR2 bestand. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door in het LNR record ontbreken
van de geboortedatum van de vrouw en postcode kind.
De informatie van deze kinderen zit grotendeels al in de
LVR1 en LVR2 gegevens. Het blijft mogelijk dat een deel
van deze kinderen niet gekoppeld wordt omdat een LVR
record ontbrak. Deze losse LNR records worden buiten
de analyse van de PRN jaarboeken gehouden, nadat in het
jaar 2001 bleek dat aanwijsbare dubbeltellingen in deze
groep kinderen met neonatale sterfte voorkwamen, met
name bij meerlingkinderen met een laag geboortegewicht.
Het aantal niet gekoppelde LNR records neemt echter
met de jaren af van 1.830 in 2000 tot 1.238 in 2007.
Een vierde keuze betreft meerlingzwangerschappen.Vanaf
december ’06 is besloten voor de PRN gegevensaanvragen
en analyses de niet gekoppelde LVR1 meerling records
uit het PRN analyse jaarbestand te halen. Bevallingen
van meerlingzwangerschappen komen per definitie in de
tweede of derde lijn. In 2007 bleek dit om 287 (0,2%)
LVR1 records te gaan.
Totaal zijn na deze vier keuzes 18.498 records uit het
totale gekoppelde PRN jaarbestand verwijderd. Zo bleven
van de oorspronkelijke 192.360 gekoppelde records
uiteindelijk 173.862 records van dood- en levendgeboren kinderen over, geboren vanaf 22 weken zwangerschapsduur (tabel 0.8).
Door de redactiecommissie is gekozen om vanaf dit
jaarboek alleen tabellen weer te geven vanaf 22.0 weken
zwangerschapsduur.Voorheen stonden alleen in het
hoofdstuk ‘sterfte kind’ de gegevens vanaf 22 weken
zwangerschapsduur. Bij onbekende zwangerschapsduur
is de ondergrens van het geboortegewicht op 500 gram
gebruikt volgens WHO criteria.27
Om internationale vergelijkingen van sterftecijfers en
andere indicatoren mogelijk te maken zijn nu alle tabellen
weergegeven vanaf 22 weken. De kind noemer vanaf 22.0
weken is 173.434 kinderen.
De analyses en de kaarten voor het PRN jaarboek 2007
zijn uitgevoerd op de afdeling Klinische informatiekunde
van het AMC met het Statistisch pakket SAS versie 9.1 en
het pakket ArcGIS for Windows XP (version 9.3).
er zowel LVR2 als LVR1 informatie was, is het LVR2
administratienummer gebruikt, indien geen LVR2 info,
is het LVR1 administratienummer gebruikt. Dit is geen
ideale oplossing en er kan bij meerlingen een probleem
zijn opgetreden bij het toekennen van dit vrouw-identificatienummer. Indien er typefouten in de geboortedatum
van de vrouwen zijn gemaakt, is de vrouw als twee verschillende vrouwen met kenmerk meerlingzwangerschap
met slechts één bijbehorend kindrecord, meegenomen in
de analyses.
Zwangerschapsafbrekingen en abortus
Het jaarboek behandelt geboorten na 22 weken zwangerschapsduur. De huidige PRN registratie is niet opgezet om
uitspraken te doen over het aantal abortus, miskramen en
vroege zwangerschapsafbrekingen in Nederland, omdat de
inclusie begint vanaf het eerste contact met de verloskundige zorgverleners (6 tot 16 weken zwangerschap).
Identificatie van de vrouw
In Nederland ontbreekt een uniek Zorg Identificatie
Nummer of Burger Service Nummer van een vrouw en
kind, dat gebruikt kan worden in medische registraties.
Voor hoofdstuk 1 geldt een zwangere/bevallen vrouw
als noemer. Om uit het gekoppelde PRN bestand unieke
vrouwen te identificeren moest achteraf een uniek
vrouw-identificatienummer worden gemaakt. Dit nummer is gemaakt op basis van de informatie uit de records
in het gekoppelde PRN bestand. Het nummer is uniek
voor een geboortedatum vrouw en met een administratienummer binnen de praktijk voor dat jaar. Indien
Meerlingzwangerschappen
Uit de analyse voor het PRN jaarboek bleek dat niet
alle records van een meerlingkind (n=6.122, tabel 0.2)
zijn vastgelegd in de LVR1 en LVR2. Het aantal bevallen
vrouwen met een meerlingzwangerschap (n= 3.182, tabel
0.1 komt niet overeen met het aantal geregistreerde
meerlingkinderen. Hiervoor zijn verschillende oorzaken
te benoemen. Een reden is de definitie van één unieke
bevallen vrouw in het PRN bestand (zie ‘identificatie van
de vrouw’). Ook kan een aantal zwangerschappen ten
onrechte als meerlingzwangerschap zijn gecodeerd, kunnen bij een aantal meerlinggeboorten onterecht slechts
de gegevens van één kind zijn geregistreerd, of is er
sprake geweest van een ‘stille sterfte’ na echometing van
een van de meerlingen. Deze situaties zullen zich hebben
voorgedaan maar zijn achteraf niet meer te repareren.
Als regel voor dit jaarboek is een record met LVR-item
‘meerlingzwangerschap is ja’, ‘meerlingomvang > 1’ en/of
‘verwijzing wegens meerlingzwangerschap’ opgenomen bij
de meerlinggegevens.
133
Sterfte registratie
Etniciteit
Zoals reeds in hoofdstuk 7 is beschreven, is er waarschijnlijk een onderregistratie van de totale perinatale
sterfte (foetale en vroeg neonatale sterfte) doordat niet
alle perinatale zorgverleners berichten aan de Perinatale
Registratie Nederland. De neonatale sterfte is voornamelijk afkomstig van de kinderen die zijn geregistreerd
in de LNR registratie. De LNR gegevens vanaf 8 tot 28
dagen zijn echter onvoldoende compleet om een totaal
overzicht over deze late neonatale sterfte in Nederland
te geven. Bij doodgeboorte vindt geen inschrijving plaats
in de GBA. Hiervoor worden telkaarten ingevuld bij de
burgerlijke stand. Deze telkaarten en het B-formulier
(doodsoorzaakverklaring) moeten op het CBS gekoppeld
worden. Het komt voor dat deze koppeling niet lukt door
het ontbreken van telkaarten en enige onderregistratie is
het gevolg.24
De classificatiecodering van de etniciteitsvariabele van de
vrouw in de LVR1 en LVR2 is niet optimaal. De zorgverlener vult naar eigen oordeel de etniciteit (type) vrouw
in, waarschijnlijk op basis van uiterlijke kenmerken, taal
en achternaam. Etniciteit binnen de perinatale registratie
wordt dus niet gedefinieerd op basis van geboorteland
ouders en kind zoals in andere perinatale studies b.v.
ABCD-study.25 De tabellen met betrekking tot de
etniciteit van de vrouw in dit jaarboek zijn hypothesegenererend van aard. In de herziening van de perinatale
registratie is de systematiek van vastleggen van etniciteit
uitgebreid met de geboorteland definitie.
Pariteit
De pariteit van de vrouw is een veel gebruikte variabele
in dit jaarboek. Er is gekozen om de pariteit vrouw in te
delen in pariteit 0, 1 en 2+ en soms in 0, 1+. Alle zwangere
vrouwen die in dit jaar zijn bevallen van hun eerste kind,
de zogenaamde nulliparae, zijn gekenmerkt als pariteit
0. Onder pariteit 1 of meer vallen de zwangere/bevallen
vrouwen die reeds eerder een bevalling hebben gehad, de
zogenaamde multiparae.
134
135
Bijlage 4
Afkortingen/organisaties/verenigingen
CBS
Centraal Bureau voor Statistiek
www.cbs.nl
LVR1
Landelijke Verloskunde Registratie 1e lijn
www.perinatreg.nl
CVZ
College voor zorgverzekeringen
www.cvz.nl
LVR-h
Landelijke Verloskunde Registratie huisartsen
www.perinatreg.nl
EUROCAT
European Registration Of Congenital Anomalies and Twins
www.eurocatnederland.nl
LVR2
Landelijke Verloskunde Registratie 2e lijn
www.perinatreg.nl
IGZ
Staatstoezicht op de volksgezondheid
Inspectie voor de gezondheidszorg
www.igz.nl
KIK
Klinische Informatiekunde (Medical Informatics), AMC
Kik.amc.uva.nl/Kik2/
LHV
Landelijke Huisartsen Vereniging
www.lhv.nl
LIR
Landelijke Infertiliteit Registratie
www.nvog.nl
www.lirinfo.nl
136
KNOV
Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
www.knov.nl
NIVEL
Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
www.nivel.nl
LMR
Landelijke Medische Registratie
NVOG
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
www.nvog.nl
LNR
Landelijke Neonatologie Registratie
www.perinatreg.nl
NVK
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
www.nvk.pedianet.nl
LPAS
Landelijke Perinatal Audit Studie
Obs/GyN
Obstetrische en Gynaecologische studies
http://www.studies-obsgyn.nl
PRN
Stichting Perinatale Registratie Nederland
www.perinatreg.nl
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
www.minvws.nl
RIVM
Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu
www.rivm.nl
WHO
World Health Organisation
www.who.int
TietoEnator Health Care
www.tieto.nl
ZN
Zorgverzekeraars Nederland
www.ZN.nl
TNO Kwaliteit van Leven
Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
www.tno.nl
137
Bijlage 5
Gebruikte termen/definities
Doodgeborenen
Pariteit
Kinderen, die na een zwangerschap van ten minste 22
weken ter wereld zijn gekomen en na de geboorte geen
enkel teken van leven hebben vertoond (ademhaling,
spieractie, hartactie).
P0: alle vrouwen die voor het eerst zijn bevallen worden
aangeduid als pariteit P0, ongeacht of de gegevens de
zwangerschap betreffen of de postnatale periode. P1: alle
vrouwen die zijn bevallen, nadat zij al eerder één bevalling hadden doorgemaakt worden aangeduid met pariteit
P1. P2+: alle vrouwen die zijn bevallen, nadat zij al eerder
twee of meer bevallingen hadden doorgemaakt worden
genoemd pariteit P2+. Primiparae: vrouwen met pariteit
P0, multiparae: vrouwen met pariteit P1 of hoger.
Foetale sterfte/fetal mortality
Sterfte voor de geboorte (intra-uterien en durante partu),
na een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken of bij
een onbekende zwangerschapsduur, met een geboortegewicht van 500 gram of meer (WHO-definitie).
Perinatale sterfte/perinatal mortality
Levendgeborenen
Levendgeborenen zijn kinderen, die na de geboorte enig
teken van leven hebben vertoond, ongeacht de zwangerschapsduur.
Sterfte voor de geboorte (doodgeboorte) of t/m 7 dagen
na de geboorte, na een zwangerschapsduur van tenminste
22 weken (154 dagen) of bij een onbekende zwangerschapduur, met een geboortegewicht van 500 gram of
meer (WHO-definitie).27
Maternale leeftijd
Leeftijd van de moeder in jaren, op de dag van de bevalling.
Meerlingzwangerschap
Een zwangerschap waarbij de zorgverlener heeft aangegeven dat het een meerling betreft en/of dat er een
verwijzing van de vrouw heeft plaatsgevonden wegens
meerlingzwangerschap.
Neonatale sterfte/neonatal mortality
Sterfte na de geboorte na een zwangerschapsduur van
tenminste 22 weken en/of indien zwangerschapsduur
onbekend is, een geboortegewicht vanaf 500 gram (WHO
definitie).
Vroege neonatale sterfte: sterfte in de eerste levensweek.
Soms wordt onderscheid gemaakt tussen sterfte op de
geboortedag, dag 0, en sterfte op dag 1-7. Late neonatale
sterfte: sterfte op dag 8-28.
138
Serotiniteit
Een zwangerschapsduur van 42.0 weken of meer wordt
gedefinieerd als serotiene zwangerschap, overeenkomstig
de internationale gebruiken.
Literatuur
1 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2001. Bilthoven: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, mei 2005. ISBN 90-9019204-2.
2 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2002. Bilthoven: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, december 2005.
ISBN13 978-90-809666-2-8.
3 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2003. Bilthoven: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, juli 2006.
ISBN13 978-90-809666-3-5.
4 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2004. Utrecht: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, dec 2007.
ISBN 978-90-809666-4-2.
5 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2005. Utrecht: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, mei 2008.
ISBN 978-90-809666-5-9.
6 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale
Zorg in Nederland 2006. Utrecht: Stichting Perinatale
Registratie Nederland, september 2008.
ISBN 978-90-809666-6-6.
7 TietoEnator/PRN Praktijkanalyse LVR1 2007, 1e Lijns
Verloskunde. Bunnik: TietoEnator, april 2008
8 TietoEnator/PRN. Praktijkanalyse LVR2 2007, 2e Lijns
Verloskunde. Bunnik: TietoEnator, maart 2008
9 TietoEnator/PRN. Praktijkanalyse 2007, LNR. Bunnik:
TietoEnator, juli 2009
10 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Rapportage
1e Lijns Verloskunde Huisartsen 2007. Utrecht:
Stichting Perinatale Registratie Nederland, mei 2008
11 Stichting Perinatale Registratie Nederland. LNR-rapportage 2007 van NICU Nederland. Utrecht: Stichting
Perinatale Registratie Nederland, december 2008
12 Verloskundige Onderlinge KwaliteitsSpiegeling 20042007 (VOKS 1). Utrecht, Stichting Perinatale
Registratie Nederland, juni 2008
13 Stichting Perinatale Registratie Nederland.Verloskundige Onderlinge Kwaliteitsspiegeling 2001-2007
(VOKS2i). Utrecht, Stichting Perinatale Registratie
Nederland, april 2008.
14 Zeitlin J, Wildman K, Bréart G et al. Selecting an
indicator set for monitoring and evaluating perinatal
health in Europe: criteria, methods and results from
the peristat project. Eur J Obstet Gynaecol Reprod
Biol 2003; 111: S5-14.
15 Bron: Statline databank, www.cbs.nl/nl/cijfers/statline
CBS dec 2008.
16 Schutte J.M. et al. Moedersterfte in Nederland; het
topje van de ijsberg. Ned Tijdschr Obstet Gynaecol
2003; 118: 89-91.
17 Commissie Verloskunde van het College voor
zorgverzekeringen.Verloskundig Vademecum 2003.
Diemen: College voor zorgverzekeringen, 2003.
139
18 Aangeboren afwijkingen in Nederland 1996-2004
gebaseerd op de landelijke verloskunde en neonatale
registraties / A.D. Mohangoo, S.E. Buitendijk,
Y. Schönbeck, G.W. Jacobusse, S. Anthony, Leiden, TNO
Kwaliteit van Leven : 2007.(TNO-rapport KvL/P&Z
2007.137)
19 PRN Koppelingsprocedure 2007. Beschrijving en
toelichting (LVR1,LVR2 en LNR registratie). Tromp M,
Tromp M, Ravelli ACJ, Reitsma JB, Post JAM van der.
Technical Reports 2007-05, Afdeling Klinische Informatiekunde (KIK), AMC, Amsterdam. Nov 2007.
20 De PRN (LVR1, LVR2 en LNR) koppelingsmethodiek
2000-2007 en uitkomsten zijn beschreven in diverse
rapporten die te downloaden zijn van PRN website
en de KIK/AMC website: http://kik.amc.uva.nl/KIK/
reports/tech_reports.html.
Meray N, Reitsma JB, Ravelli ACJ, Bonsel. J Probabilistic
record linkage is a valid and transparent tool to combine databases without a patient identification number.
Clin Epidemiol. 2007 Sep;60(9):883-91.
21 PRN Koppelingsprocedure 2001 (LVR1, LVR2 en LNR
registratie): Deel I Hoofdlijnen en deel II Beschrijving
en Toelichting, LinKID-team: Bonsel GJ, Reitsma JB,
Méray N, Ravelli ACJ, Technical Report 2004-03 en
2004-04, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC,
juni 2004 Amsterdam.
22 Validatie LVR1 LVR2 koppelingsprocedure PRN 2001,
deel I: Empirische validatie LVR1 & LVR2 koppeling.
Deel II: Technische beschrijving validatie LVR1 LVR2
koppeling. LinKID team: Bonsel GJ, Méray N, Ravelli
ACJ, Reitsma JB, Technical Report 2004-01 en 2004-02,
Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, mei 2004,
Amsterdam.
23 LNR-registratie Compleetheid, Datakwaliteit en Validatie LNR koppeling. M Tromp, ACJ Ravelli, N Méray,
JB Reitsma, GJ Bonsel Technical Report 2005-06, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, december 2005,
Amsterdam.
24 Pilot koppeling PRN- en CBS-registraties, methoden
en resultaten. M Berger-van Sijl, M Tromp, A de Bruin,
ACJ Ravelli, A Gast, JWPF Kardaun, WP Schaesberg,
GJ Bonsel. Amsterdam/Voorburg, mei 2007. KIK Technical Reports 2007-07, Mei 2007.
25 Garssen J, Meulen A van der. Ontwikkelingen rond
perinatale sterfte in Nederland. In: Bevolkingstrends,
3e kwartaal 2004.Voorburg/Heerlen: CBS, 2004
26 Koppelingsprocedure PRN 2003 en 2004 met ABCD
bestand 2003-2004. M Tromp, ACJ Ravelli, GJ Bonsel.
Technical Report 2007-03, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, december 2007, Amsterdam.
27 Neonatal and Perinatal Mortality: country, regional and
global estimates. World Health Organisation. Geneva
2007. ISBN 978-92-4156320 8.
140
Inhoudsopgaven PRN jaarboek 2007
Hoofdstuk 0: Samenvatting
Tabel 0.1
Samenvatting van de karakteristieken van de bevallen
vrouwen vanaf 22.0 weken in 2007
Tabel 0.2
Samenvatting van de karakteristieken van de geboren
kinderen vanaf 22.0 weken in 2007
Tabel 0.3
Nederlandse indicatoren van bevallen vrouwen vanaf 22
weken in 2007
Tabel 0.4
Nederlandse indicatoren van geboren kinderen vanaf 22
weken in 2007
Tabel 0.5
Nederlandse indicatoren van perinatale zorg vanaf 22
weken in 2007
Tabel 0.6
Nederlandse indicatoren van perinatale sterfte vanaf 22
weken van geboren kinderen in 2007
Tabel 0.7
International perinatal core indicators in 2007
Tabel 0.8
Trend aantal records in de LVR1-, LVR2-, LNR registratie
en gekoppelde PRN registratie in 2000- 2007
Figuur 0.1
Trend aantal records in de losse LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000- 2007
Tabel 0.9
Trend aantal dood- en levend geboren kinderen en de
dekking PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA in
2000- 2007
Figuur 0.2
Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten
opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007
Tabel 0.10
Vergelijking van de landelijke cijfers uit de PRN registratie
en de CBS/GBA registratie in 2007
Tabel 0.11
Vergelijking van de landelijke perinatale sterfte cijfers uit
de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007
Tabel 0.12
Trend in aantal gegevensaanvragen Stichting PRN in 20022007
Hoofdstuk 1: Vrouwen bevallen in 2007
(vanaf 22 weken)
Tabel 1.1.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/tweeling/
drieling/vierling in 2007
Figuur 1.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007
Tabel 1.1.2
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007
Tabel 1.1.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling
en pariteit in 2007
Tabel 1.2.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/
meerling in 2007
Tabel 1.2.2
Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in
2007
Tabel 1.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling,
wijze conceptie en pariteit in 2007
Tabel 1.4.1
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling,
leeftijd vrouw en pariteit in 2007
Tabel 1.4.2
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar specifieke leeftijdsgroepen vrouw en pariteit in 2007
Tabel 1.4.3
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroepen
vrouw in 2007
141
Tabel 1.4.4
Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroep vrouw in 2007
Tabel 1.5
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling,
etniciteit vrouw en pariteit in 2007
Figuur 1.2
Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007
Hoofdstuk 2: Kinderen geboren in 2007
(vanaf 22 weken)
Tabel 2.1.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
pariteit en eenling/meerling in 2007
Tabel 2.1.2
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling, geslacht kind en pariteit in 2007
Tabel 2.1.3
Aantal levend-en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar pariteit en provincie in 2007
Figuur 2.1
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar pariteit en provincie in 2007
Tabel 2.1.4
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar geslacht kind en geboortemaand in 2007
Figuur 2.2
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar geslacht kind en geboortemaand in 2007
Tabel 2.2.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
zwangerschapsduur en eenling/meerling in 2007
Tabel 2.2.2
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling, zwangerschapsduur en pariteit in Figuur 2.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Tabel 2.3.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling, geboortegewicht en pariteit in 2007
142
Tabel 2.3.2
Trend levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar geboortegewichtcategorie in 2007
Figuur 2.4
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
Tabel 2.3.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling, geboortegewicht en zwangerschapsduur
in 2007
Tabel 2.3.4
Levend- en doodgeboren kinderen met groeivertraging
naar eenling/meerling in 2007
Hoofdstuk 3: Zwangerschap in 2007
Tabel 3.1
Hypertensieve aandoeningen vrouw tijdens zwangerschap
naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007
Tabel 3.2
Diabetes gerelateerde aandoening vrouw tijdens de zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007
Tabel 3.3
Roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap voor
bevallen vrouwen in 2007
Hoofdstuk 4: Baring en kraambed in 2007
Tabel 4.1.1
Start baring van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007
Tabel 4.1.2
Start baring naar eenling/meerling en zwangerschapsduur
van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007
Tabel 4.1.3
Trend inleidingen van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in
2005-2007
Tabel 4.2.1
Levend- en doodgeboren geboren kinderen vanaf 22
weken naar ligging kind in 2007
Tabel 4.2.2
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007
Tabel 4.2.3
Percentage levend- en doodgeboren kinderen naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007
Tabel 4.3.1
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
wijze baring en eenling/meerling in 2007
Tabel 4.3.2
Spontaan geboren kinderen in hoofd en in stuit ligging in
de 1e en in de 2e lijn in 2007 Tabel 4.3.3
Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar
wijze baring voor geboorten in de 2e lijn in 2007
Tabel 4.3.4
Aantallen vaginale kunstverlossingen naar wijze baring in
de 2e lijn in 2007
Tabel 4.3.5
Aantallen overige hulp bij baring in de 2e lijn in 2007
Tabel 4.3.6
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in 2007
Tabel 4.3.7
Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22
weken naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in
2007
Tabel 4.3.8
Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken
naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze baring voor
eenlingen in 2007
Tabel 4.3.9
Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22
weken naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze
baring voor eenlingen in 2007
Tabel 4.4.1
Pijnbestrijding naar pariteit in 2007
Tabel 4.4.2
Epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode naar
pariteit en wijze baring in 2007
Tabel 4.5.1
Belangrijkste redenen van overdracht tijdens de baring in
2007
Tabel 4.5.2
Eerste reden van overdracht tijdens de baring in 2007
Tabel 4.5.3
Reden van overdracht tijdens ontsluiting en uitdrijving
naar pariteit in 2007
Tabel 4.5.4
Belangrijkste redenen van overdracht in het nageboortetijdperk en direct postpartum in 2007 Tabel 4.6
Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/
meerling, zwangerschapsduur en Apgar-score na 5 minuten in 2007
Tabel 4.7.1
Kraamzorg voor vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007
Tabel 4.7.2
Borstvoeding door vrouwen in de 1e lijn tijdens het
kraambed in 2007
Hoofdstuk 5: Morbiditeit moeder en kind
in 2007
Tabel 5.1.1
Fluxus post partum naar pariteit van bevallen vrouwen in
2007
Tabel 5.1.2
Solutio placentae naar pariteit van bevallen vrouwen in
2007
Tabel 5.1.3
Manuele placentaverwijdering van bevallen vrouwen in
2007
Tabel 5.1.4
Uterus ruptuur naar pariteit van bevallen vrouwen in
2007
Tabel 5.1.5
Perineum naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
Tabel 5.1.6
Episotomie naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007
Tabel 5.2
Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken en lage Apgarscore na 5 minuten in 2007
Tabel 5.3.1
Congenitale afwijkingen kind bij levend- en doodgeboren
kinderen bekend bij de geboorte in 2007
143
Tabel 5.3.2
Congenitale afwijkingen kind naar orgaansysteem bij de
geboorte en bij heropname in 2007
Tabel 5.4
Opname kind na de geboorte in 2007
Hoofdstuk 6: Sterfte moeder in 2007
Tabel 6.1
Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en
kraambed (1-7d) op basis van de PRN registratie naar
eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Tabel 6.2
Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en
kraambed (1-42d) naar oorzaak op basis van de gegevens
van de commissie maternale sterfte NVOG in 2007
Hoofdstuk 7: Sterfte kind in 2007
(vanaf 22 weken)
Tabel 7.1.1
Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Figuur 7.1
Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Tabel 7.1.2
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007
Tabel 7.1.3
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
Tabel 7.1.4
Perinatale sterfte (1-28d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Tabel 7.1.5
Perinatale sterfte (1-28d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007
Tabel 7.1.6
Perinatale sterfte (1-7d) vanaf 22 weken per 1000 levenden doodgeboren kinderen naar pariteit in 2007
144
Tabel 7.1.7
Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar geboortegewichtcategorieën in 2007
Tabel 7.1.8
Perinatale sterfte (1-7d) naar leeftijd en pariteit vrouw
voor eenlingen in 2007
Tabel 7.1.9
Perinatale sterfte (1-7d) )naar leeftijd en pariteit vrouw
voor meerlingen in 2007
Tabel 7.1.10
Perinatale sterfte (1-7d) naar roken en druggebruik tijdens
de zwangerschap in 2007 Tabel 7.2.1
Foetale sterfte, ante- en durante partu, naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007
Tabel 7.2.2
Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
Tabel 7.2.3
Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007
Tabel 7.2.4
Foetale sterfte vanaf 22 weken naar eenling/meerling en
geboortegewicht in 2007
Tabel 7.2.5
Foetale sterfte met verschillende definities van een laag
geboortegewicht in 2007 Tabel 7.3.1
Neonatale sterfte vanaf 22 weken van levendgeboren
kinderen naar eenling/meerling en zwangerschapsduur
in 2007
Tabel 7.3.2
Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren
kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
Tabel 7.3.3
Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën
in 2007
Tabel 7.3.4
Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen
naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007
Tabel 7.3.5
Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën
in 2007
Tabel 7.3.6
Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor
eenlingen in 2007
Tabel 7.3.7
Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor
meerlingen in 2007
Tabel 7.3.8
Neonatale sterfte naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007
Tabel 7.3.9
Neonatale sterfte met verschillende definities van een laag
geboortegewicht in 2007
Tabel 7.3.10
Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en
geboortegewicht voor eenlingen in 2007
Tabel 7.3.11
Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en
geboortegewicht voor meerlingen in 2007
Hoofdstuk 8: Organisatie van de perinatale
zorg in 2007
Tabel 8.1
Het aantal deelnemende praktijken aan de LVR1-, LVR2-,
LNR registratie in 2007
Figuur 8.1
Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie)
per provincie in 2007
Figuur 8.2
Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007
Figuur 8.3
Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007
Figuur 8.4
Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken)
ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007
Figuur 8.5
Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken)
in 2007
Hoofdstuk 9: Zorg door verloskundigen en
gynaecologen in 2007
Tabel 9.1.1
Start zorg, start baring en geboorte kind vanaf 22 weken
in de 1e en de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen in 2007
Tabel 9.1.2
Verwijzing vrouw van de 1e lijn naar de 2e lijn en ontvangst van vrouw in de 2e lijn naar pariteit voor dood- en
levendgeboren kinderen vanaf 22 weken in 2007
Tabel 9.2
Thuisbevalling en poliklinische bevallingen in de 1e lijn
vanaf 22 weken in 2007
Tabel 9.3
Door huisartsen praktijk geleverde 1e lijns zorg in 2007
Tabel 9.4
Aantallen geboorten vanaf 22 weken naar eenlingen en
meerlingen naar NICU regio’s in 2007
Figuur 9.1
Aantallen geboorten vanaf 22 weken en aantal ziekenhuizen (LVR2 praktijken) naar NICU regio’s in 2007
Hoofdstuk 10: NICU zorg in 2007
Tabel 10.1
Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van
kinderen met IC-behoefte naar geboortegewicht in 2007
Tabel 10.2
Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar zwangerschapsduur in 2007 Tabel 10.3
Totaal aantal opgenomen kinderen met IC-behoefte per
NICU ingedeeld naar herkomst in 2007
145
146
Woord van dank
Het Jaarboek 2007 én de Perinatale Registratie konden
slechts met inzet van velen tot stand gebracht worden.
Een woord van dank gaat naar de redactiecommissie die
de samenstelling van het Jaarboek 2007 op haar schouders heeft genomen:
dhr. dr. H.A.A. Brouwers, kinderarts/neonatoloog (NVK),
dhr. prof. dr. H.W. Bruinse gynaecoloog (NVOG), mw. A.M.
van Huis, verloskundige (KNOV), mw. dr. E. de Miranda,
verloskundige (KNOV), mw. dr. A.C.J. Ravelli, epidemioloog
(AMC), dhr. P.Tamminga, kinderarts/neonatoloog (NVK).
De samenstellers van de tabellen en figuren van dit jaarboek: dhr. M. de Groot (AMC), dhr. M. Tromp (AMC), mw.
dr. A.C.J. Ravelli (AMC).
Veel dank is verschuldigd aan alle geregistreerde vrouwen,
van wie de gegevens mochten worden vastgelegd en aan
alle beroepsbeoefenaren die door hun vrijwillige inzet de
Perinatale Registratie opgebouwd hebben.
Een bijdrage aan de Registratie en het Jaarboek is verder
geleverd door het Bestuur, Deelnemersraad/ leden
Privacy Commissie en de medewerkers van de
Stichting Perinatale Registratie Nederland.
Het Bestuur: mw. L. van der Leeuw-Harmsen, voorzitter,
mw. A.M. van Huis (KNOV), secretaris, dhr. R.H.L. Morshuis (LHV), penningmeester, dhr. dr. A. Franx (NVOG), dhr.
dr. A.F.J. van Heijst (NVK), dhr. J.W. Kruithof (LHV), dhr.
prof. dr. J.M.M. van Lith (NVOG), mw. G. Rijninks-van Driel
(KNOV) en dhr. P.Tamminga (NVK).
Brouwers (NVK), mw. E. Ten Hoor (LHV), dhr.dr. M.J.K.
de Kleine (NVK), mw. M.P. van der Kwast (KNOV), dhr.
dr. R.A. van Lingen (NVK), dhr. dr. A.J. van Loon (NVOG),
mw. L. Martijn (KNOV), mw. dr. E. de Miranda (KNOV),
dhr. prof. dr. J.G. Nijhuis (NVOG), mw. dr. M.G.van Pampus
(NVOG), mw. T. Priems (KMOV), dhr. P.A.O.M. de Reu
(KNOV), dhr. prof. dr. E.A.P. Steegers (NVOG) en dhr.
P. Tamminga (NVK), dhr. A. de Vries (LHV), mw. dr. D.E.
Wijnberger (NVOG)
De bewerkers van de gegevens, TietoEnator: dhr. J. van
Nielen, dhr. L. van Kuijk en dhr. R. van Doorn. Het LinKID
team van het AMC, dat de koppeling van de deelregistraties verzorgt: dhr. M. Tromp, mw. dr. A.C.J. Ravelli, dhr. dr.
J.B. Reitsma, dhr. prof. J.A.M. van der Post.
Het Bureau: dhr. drs. G.A. de Winter, mw. dr.ir. C.W.P.M.
Hukkelhoven, mw. drs. A.M. Schiere en mw. M.J.H.VerdonkWesenbeek.
Tot slot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, die de Perinatale Registratie financieel ondersteunt.
gegevensaanvragen:
U kunt een aanvraagformulier downloaden van
http://www.perinatreg.nl
en sturen naar:
Stichting Perinatale Registratie Nederland,
Postbus 8588,
3503 RN Utrecht.
De Deelnemersraad en de Privacy Commissie: dhr. A.J.M.
de Beaufort (NVK), mw. L.G.B.M. van der Bie (KNOV),
dhr. J.H. Blaauw (LHV), dhr. J.F. van der Blij (NVK),
dhr. dr. P.X.J.M. Bouckaert (NVOG), dhr. dr. H.A.A.
147
Organisation
The Netherlands Perinatal Registry (PRN) is a joint effort
of four professional organisations that provide perinatal
care in the Netherlands:
• KNOV (Royal Organisation of Midwives in the
Netherlands)
• LHV (National Organisation of General Practitioners)
• NVOG (Dutch Association of Obstetrics &
Gynaecology) and
• NVK (Paediatric Association of the Netherlands).
The Board as well as the different committees within the
PRN are composed of an equal representation of the
four professional organisations involved. The staff of the
PRN-office consists of a managing director, an epidemiologist, a quality assurance officer and a unit secretary. The
Netherlands Perinatal Registry foundation was raised in
October 2001.
All professional organisations have their own voluntary
based medical registry: the LVR1-registry (midwives), the
LVRh-registry (GP’s), the LVR2-registry (obstetricians)
and the LNR-registry (paediatricians/ neonatologists).
The LVR1, LVR2 and LNR registries are linked to one
combined PRN-registry in order to create a database
for all kinds of scientific research and publications as the
yearbooks “Perinatal Care in The Netherlands 2001-2006”
(and the present 2007). Print editions can be ordered at
The Netherlands Perinatal Registry in Utrecht. At website
www.perinatreg.nl the pdf’s can be consulted or downloaded. The information in the yearbooks is in Dutch.
Meanwhile, in joint effort with the four perinatal professional organisations, a brand new dataset has been
created to replace the four separate registries LVR 1, LVR
2, LNR and LVR-h (GP’s). All items have been thoroughly
148
studied by all concerned and so The Netherlands Perinatal
Registry has created “one language” for the professionals
involved in perinatal care. Moreover, a new database has
been constructed capable of collecting all information via
HL7v3 Care Provision method, an international standard.
Through this HL7v3 care provision method, items out of
the local system can be forwarded to the central database.
Implementation must also lead to electronically exchange
of records among colleagues that provide perinatal care.
Obviously, complete implementation takes time. In the
meanwhile the present registries of LVR 1, LVR 2, LNR
and LVR-h remain operational and conversion from old to
new is implemented.
Mission
The mission of the Netherlands Perinatal Registry is to
improve the quality of health care by giving insight into
the perinatal care process and outcomes.
Products
To give insight into the perinatal care process and outcomes several products are generated:
• The already mentioned yearly national reports “Perinatal care in the Netherlands”.
• Yearly benchmark reports on practice level with national comparison.
• Interactive benchmark CD for obstetricians.
• Benchmark report for midwives (in preparation for
other caregivers).
• Reports on trends in perinatal care in the Netherlands
2000-2007.
• Providing information on individual requests or for
scientific projects (around 140 a year).
• Reports on medical record linkage of the PRN-registry.
• Report on the revision of the perinatal registry data
collection.
• Reports on special topics, e.g. congenital anomalies,
place of birth, perinatal audit.
• Reports of PRN projects, e.g. birth weight percentiles,
pilot study on the linkage between the civil registration
and the combined national PRN registry and linkage
with fertility registry.
• Policy and management information (government,
health insurance).
• Providing data for European/international comparison
(e.g. PERISTAT).
Contact
The Netherlands Perinatal Registry
P.O. Box 8588,
3503 RN Utrecht
The Netherlands
Tel: *31 30 2823165
Fax: *31 30 2823170
e-mail: [email protected]
website: www.perinatreg.nl
Cooperation
The Netherlands Perinatal Registry cooperates with
several national and international organisations: dept.
Medical Informatics AMC, dept. Medical Statistics and Bio
Informatics LUMC, ErasmusMC, TNO Institute Prevention
and Health, National Institute for Public Health and the
Environment (RIVM), Health Care Insurance board (CVZ),
the Dutch Ministry of Public Health (VWS), Association of
Dutch Health Insurers (ZN), Statistics Netherlands (CBS),
Pharmo, EURO-PERISTAT II project and TietoEnator
HealthCare (processor data).
149
150
151
152
Informatie
Informatie uit de Perinatale Registratie kan schriftelijk worden aangevraagd bij
de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN). Een formulier voor een
gegevensaanvraag, met vermelding van de aard van de gewenste gegevens en van
het doel waarvoor de gegevens gebruikt zullen worden, is te downloaden via
www.perinatreg.nl (‘gegevensaanvraag’).
Bronvermelding
De in deze publicatie opgenomen gegevens zijn door de samenstellers met de
uiterste zorgvuldigheid verwerkt.Voor gegevens die desondanks onvolledig of onjuist
mochten zijn, kan de samensteller in generlei opzicht aansprakelijk worden gesteld.
Het gebruik van de gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk
en nauwkeurig wordt vermeld zoals onder omschreven.Van de publicaties waarin
gebruik wordt gemaakt van gegevens uit deze publicatie, ontvangen wij gaarne een
exemplaar.
Redactionele informatie
Auteur:
Stichting Perinatale Registratie Nederland
Redactie:
dhr. dr. H.A.A. Brouwers (NVK), dhr. prof. dr. H.W. Bruinse (NVOG),
mw. A.M. van Huis (KNOV), mw. dr. E. de Miranda (KNOV),
mw. dr. A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. P. Tamminga (NVK).
Tabellen, figuren en bijlagen:
mw. dr.A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. M. de Groot (AMC), dhr. M.Tromp (AMC)
Opmaak:
Xerox, Utrecht; Drukkerij Tesink, Zutphen
Drukker:
Drukkerij Tesink, Zutphen
Uitgave:
augustus 2009
ISBN
978-90-809666-7-3
Deze publicatie kan geciteerd worden als
Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2007.
Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2009
Adresgegevens Stichting Perinatale Registratie Nederland
Postadres: Postbus 8588, 3503 RN Utrecht
Bezoekadres: Mercatorlaan 1200, 3528 BL Utrecht
Telefoon: 030-2823165
Fax: 030-2823170
Email: [email protected]
Internet: www.perinatreg.nl