- perinatreg
Transcription
- perinatreg
Perinatale PerinataleZorg Zorg ininNederland Nederland 2007 2007 Perinatal PerinatalCare Care ininthe theNetherlands Netherlands Perinatale Zorg in Nederland 2007 1 Inhoud Proloog Samenvatting Introductie Leeswijzer 3 5 16 18 Bijlagen Bijlage 1 124 Perinatale registraties in Nederland Bijlage 2 127 Het koppelen van de perinatale registraties LVR1, LVR2 en LNR Bijlage 3 Hoofdstuk 1 Vrouwen bevallen in 2007 21 Hoofdstuk 2 Kinderen geboren in 2007 33 Hoofdstuk 3 De zwangerschap in 2007 47 Hoofdstuk 4 Baring in 2007 51 Bijlage 4 Hoofdstuk 6 Sterfte moeder in 2007 79 Hoofdstuk 7 Sterfte kind in 2007 83 Hoofdstuk 8 Organisatie van de perinatale zorg in 2007 105 Hoofdstuk 9 Zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007 Hoofdstuk 10 NICU zorg in 2007 2 113 119 136 Afkortingen organisaties/verenigingen Bijlage 5 Hoofdstuk 5 Morbiditeit moeder en kind in 2007 71 130 Achtergronden bij het jaarboek 2007 138 Gebruikte termen/begrippen Literatuur Inhoudsopgave Woord van dank Organisatie 139 141 147 148 PROLOOG Voor U ligt de zevende uitgave in de serie “Perinatale Zorg in Nederland” en wel de rapportage over 2007. Deze serie jaarboeken wordt uitgegeven door de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN). In de Stichting PRN werken de vier beroepsverenigingen samen, die actief zijn in de perinatale keten: KNOV, NVOG, NVK en LHV (www.perinatreg.nl). Het jaarboek bevat kerncijfers over moeders en pasgeborenen die opgenomen zijn in de deelregistraties van de eerstelijns verloskunde (LVR1), de tweedelijns verloskunde (LVR2) en de kinderartsen (LNR).Voor het eerst zijn tevens enige basale gegevens van de verloskundig actieve huisartsen in dit jaarboek opgenomen. De LVR1- en LVR2-deelregistraties bevatten over het jaar 2007 gegevens van 96,5% van alle vrouwen, die dat jaar in Nederland bevallen zijn. De LNR bevat over dat jaar gegevens van alle pasgeborenen die opgenomen zijn in de tien Neonatale Intensive Care Units (NICU’s), alsmede gegevens van pasgeborenen, die binnen 28 dagen na de geboorte opgenomen zijn op kinderafdelingen van algemene ziekenhuizen. In dit laatste gedeelte van de deelregistratie participeerden in 2007 68% van alle kinderartsenpraktijken. De deelregistraties zijn aan elkaar gekoppeld, waarmee dubbeltellingen door verwijzingen tussen de verschillende verloskundige lijnen vermeden zijn. Hierdoor zijn tevens dubbeltellingen door meerlinggeboorten en heropnames van kinderen vermeden. Verschillende validatie onderzoeken zijn uitgevoerd voor de ontwikkelde methodiek van de koppeling van de verschillende perinatale deelregistraties (bijlage 2). Evenals dat in de tot nog toe verschenen Jaarboeken het geval was, zijn ook nu weer tabellen opgenomen over de wijze van conceptie, meerlingen, de start van de baring, het globale verwijspatroon van de verloskundige naar de gynaecoloog, en maternale sterfte. Deze laatste cijfers zijn in samenwerking met de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG tot stand gekomen. Cijfers over morbiditeit van moeder en kind, de organisatie van de perinatale zorg en enkele trends, zoals van de perinatale sterfte, pariteit, leeftijd van de bevallen vrouwen en meerlingzwangerschappen treft u tevens in deze uitgave aan. 3 De gepresenteerde gegevens zijn belangrijke bouwstenen voor het kwaliteitsbeleid binnen de perinatale zorgketen en vormen een basis voor verder onderzoek, alsmede voor de ontwikkeling van beleid. De registratie en de daaruit voortvloeiende rapportages zijn met steun van overheid en verzekeraars tot stand gekomen. We hopen dat de geboden informatie een stimulans zal zijn voor het kwaliteitsbeleid van alle beroepsbeoefenaren in de perinatale zorgketen en hen zo tevens een prikkel levert om de registratie zo optimaal en volledig mogelijk te blijven vullen. 4 Ook voor deze uitgave wensen we u veel leesplezier toe en hopen van u suggesties voor verbetering van de rapportages terug te horen. Utrecht, augustus 2009 Het Bestuur van de Stichting Perinatale Registratie Nederland: mw. L. van der Leeuw-Harmsen, voorzitter mw. A.M. van Huis, verloskundige, secretaris dhr. R.H.L. Morshuis, huisarts, penningmeester dhr. prof. dr. J. van Lith, gynaecoloog, lid dagelijks bestuur dhr. P. Tamminga, kinderarts neonatoloog, lid dagelijks bestuur SAMENVATTING “Perinatale Zorg in Nederland 2007” bevat vele tabellen met epidemiologische en demografische informatie over bevallen vrouwen (tabel 0.1) en geboren kinderen (tabel 0.2), met gedetailleerde informatie over perinatale sterfte en andere uitkomst indicatoren en een aantal indicatoren voor het zorgproces. In de tabellen 0.3 t/m 0.6 zijn de belangrijkste indicatoren voor de staat van de perinatale gezondheid en gezondheidszorg in Nederland voor 2007 weergegeven. Het percentage bevallen nullipare vrouwen in 2007 was 45,5% (tabel 0. 1). Het percentage vrouwen in verwachting van het eerste kind steeg ten opzichte van 2006 maar was gelijk aan 2005 (tabel 1.2.2). Meerlingzwangerschappen kwamen in 1,9% van de gevallen voor. Dit percentage daalde licht ten opzichte van 2006 (tabel 0.3). Bij 0,3% (n= 578) van de vrouwen werd het kind bij een moederlijke leeftijd van 17 jaar of jonger geboren. Het percentage vrouwen dat een eerste kind kreeg op de leeftijd van 36 jaar of ouder was 9,3% in 2007. De stijging van de jaren hiervoor vlakt af (2004: 8,3%, 2005: 8,7%, 2006: 9,2%). Het percentage nullipare vrouwen van niet-Nederlandse afkomst was in 2007 licht gedaald naar 17,2%. In 2007 werden 13.121 (7,6%) kinderen prematuur (<37.0 weken) geboren en 2.526 (1,5%) vroeg-prematuur (<32.0 weken) (tabel 0.4). 1,4% van de geboren kinderen heeft Tabel 0.1 Samenvatting van de karakteristieken van de bevallen vrouwen vanaf 22.0 weken in 2007 Jaar Totaal # % 2007 Eenling zwangerschap 167.312 98,1% Meerling zwangerschap 3.182 1,9% tweeling 3.144 1,8% drieling 38 0,0% Bron Tabel 1.1.1 Pariteit nulliparae 77.600 45,5% multiparae 92.894 54,5% Tabel 1.2.1 Ontstaan zwangerschap spontaan 109.760 64,4% medisch begeleid 5.122 3,0% onbekend 55.612 32,6% Tabel 1.3.1 Ziekten/aandoeningen vrouw hypertensieve aandoeningen 14.228 8,3% (pre)- eclampsie met opname 547 0,3% diabetes mellitus 1.639 1,0% zwangerschapsdiabetes 1.396 0,8% Inleiding baring Epidurale analgesie tijdens ontsluiting Totaal bevallen vrouwen 56.301 15.532 170.494 33,0% 9,6% Tabel 3.1 Tabel 3.2 Tabel 4.1.1 Tabel 4.4 100,0% 5 Tabel 0.2 Samenvatting van de karakteristieken van de geboren kinderen vanaf 22.0 weken in 2007 Jaar Totaal # % 2007 Eenling kind 167.312 96,5% Meerling kind 6.122 3,5% Duur zwangerschap 22-31 weken 2.526 1,5% 32-36 weken 10.595 6,1% 37-41 weken 151.292 87,2% ≥ 42 weken 7.619 4,4% onbekend 1.402 0,8% Geboortegewichten kind < 500 gram 378 0,2% 500-1499 gram 2.073 1,2% 1500-2499 gram 9.007 5,2% 2500-3499 gram 79.830 46,0% 3500-3999 gram 55.265 31,9% 4000-4499 gram 21.983 12,7% ≥ 4500 gram 4.788 2,8% onbekend 110 0,1% Ligging kind hoofd 161.626 93,2% stuit 8.742 5,0% dwars anders 1.355 0,8% overig 1.711 1,0% Wijze baring spontaan 130.160 76,3% kunstverlossing 17.078 10,0% sectio caesarea 26.196 15,4% Lijn en plaats van de geboorte kind geboorte kind in de 1e lijn thuis 37.216 21,5% geboorte kind in de 1e lijn kraaminrichting 220 0,1% geboorte kind in de 1e lijn poliklinisch 19.661 11,3% geboorte kind in de 2e lijn 116.337 67,1% Lage apgar score na 5-minuten van levend geboren kinderen 0-3 602 0,3% 4-6 1.557 0,9% Congenitale afwijkingen kind 4.363 2,5% Opname kind na de geboorte 30.066 17,3% Perinatale Sterfte kind perinatale sterfte (1-7d) 1.685 0,97% perinatale sterfte (1-28d) 1.787 1,03% foetale sterfte 1.153 0,66% vroeg neonatale sterfte (1-7d) 532 0,31% laat neonatale sterfte (1-28d) 634 0,37% Totaal aantal geboren kinderen 173.434 100,0% 6 Bron Tabel 1.1.1 Tabel 2.2.1 Tabel 2.3.1 Tabel 4.2.1 Tabel 4.3.3 Tabel 9.3 Tabel 5.3 Tabel 5.4.1 Tabel 5.5 Tabel 7.1 Tabel 0.3 Nederlandse indicatoren van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Indicator 2007 # Bevallen vrouwen Vrouwen Pariteit 0 77.600 Meerling Zwangerschappen 3.182 Vrouwen ≤ 17 jaar Vrouwen ≥ 36 jaar voor P0 Vrouwen ≥ 41 jaar voor P1+ Niet-Nederlandse etniciteit vrouw P0 *1 Bevallen vrouwen Bron 2007 2007 Noemer % Tabel Referentie 2006*1 % 170.494 170.494 45,5% 1,9% Tabel 1.2.1 Tabel 1.1.1 45,1% 2,0% 578 7.227 2.123 170.494 77.600 92.894 0,3% 9,3% 2,3% Tabel 1.4.2 Tabel 1.4.2 Tabel 1.4.2 0,3% 9,2% 2,2% 13.326 77.600 17,2% Tabel 1.5 17,3% De 2006 indicatoren zijn vanaf 20.0 weken zwangerschap Tabel 0.4 Nederlandse indicatoren van geboren kinderen vanaf 22 weken in 2007 Indicator 2007 # Geboren kinderen Bron 2007 2007 Noemer % Tabel 2007 Referentie 2006 % Geboren kinderen Kinderen < 32.0 weken Kinderen < 37.0 weken 2.526 13.121 173.434 173.434 1,5% 7,6% Tabel 2.2.1 Tabel 2.2.1 1,6% 7,9% Kinderen < 1500 gram Kinderen ≥ 4500 gram 2.451 4.788 173.434 173.434 1,4% 2,8% Tabel 2.3.2 Tabel 2.3.2 1,6% 2,7% Kind eenling < 32.0 weken en < 1500 gram Kind eenling < 37.0 weken en < 2000 gram Kind eenling ≥ 32.0 weken en < 1500 gram Kind eenling ≥ 37.0 weken en < 2000 gram 1.580 3.138 293 202 167.312 167.312 167.312 167.312 0,9% 1,9% 0,2% 0,1% Tabel 2.3.3/4 idem idem idem 1,1% 2,1% 0,2% 0,1% Kind meerling < 32.0 weken en < 1500 gram Kind meerling < 37.0 weken en < 2000 gram Kind meerling ≥ 32.0 weken en < 1500 gram Kind meerling ≥ 37.0 weken en < 2000 gram 418 1.226 97 69 6.122 6.122 6.122 6.122 6,8% 20,0% 1,6% 1,1% Tabel 2.3.3/4 idem idem idem 7,2% 20,3% 1,7% 1,1% 7 Tabel 0.5 Nederlandse indicatoren van perinatale zorg vanaf 22 weken in 2007 Indicator 2007 # Perinatale zorg Bron 2007 2007 Noemer % Tabel 2007 Referentie 2006 % Perinatale Zorg % Sectio totaal % Spontane baring Pariteit 0 % Kunstverlossing (Vac/Forc en Stuit extr) P0 % Sectio Pariteit 0 26.196 50.608 13.927 14.415 173.434 78.950 78.950 78.950 15,1% 64,1% 17,6% 18,3% Tabel 4.3.6 Tabel 4.3.6 Tabel 4.3.6 Tabel 4.3.6 15,0% 64,1% 17,7% 18,2% % Spontane baring Pariteit 1+ % Kunstverlossing (Vac/Forc en Stuit extr) P1+ % Sectio Pariteit 1+ 79.552 3.151 11.781 94.484 94.484 94.484 84,2% 3,3% 12,5% Tabel 4.3.6 Tabel 4.3.6 Tabel 4.3.6 84,2% 3,4% 12,4% Tabel 0.6 Nederlandse indicatoren van perinatale sterfte vanaf 22 weken van geboren kinderen in 2007 IndicatorGeboren kinderen ≥ 22 weken Bron 2007 2007 2007 # Noemer ‰ Tabel 2007 Sterfte kind*1 Perinatale Sterfte (1-7d) ≥ 22 weken totaal Perinatale Sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken Perinatale Sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken Perinatale Sterfte (1-7d) ≥ 37.0 weken 1.617 982 225 410 164.413 2.526 10.595 158.911 9,8‰ 388,8‰ 21,2‰ 2,6‰ Tabel 7.1.3 Tabel 7.1.3 Tabel 7.1.3 Tabel 7.1.3 9,8‰ 387,4‰ 22,7‰ 2,9‰ Foetale Sterfte ≥ 22 weken totaal Foetale Sterfte 22.0-31.6 weken Foetale Sterfte 32.0-36.6 weken Foetale Sterfte ≥ 37.0 weken 1.153 637 169 347 173.434 2.526 10.595 160.313 6,6‰ 252,2‰ 16,0‰ 2,2‰ Tabel 7.2.2 Tabel 7.2.3 Tabel 7.2.3 Tabel 7.2.2 6,8‰ 267,0‰ 17,2‰ 2,0‰ 532 345 56 131 172.281 1.889 10.426 159.966 3,1‰ 182,6‰ 5,4‰ 0,8‰ Tabel 7.3.2 Tabel 7.3.4 Tabel 7.3.4 Tabel 7.3.2 3,1‰ 164,2‰ 5,6‰ 1,1‰ 1.153 1.787 173.434 173.434 6,6‰ 10,3‰ Tabel 7.1.4 Tabel 7.1.4 3,1‰ 9,8‰ Neonatale Sterfte (1-7d) ≥ 22 weken totaal Neonatale Sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken Neonatale Sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken Neonatale Sterfte (1-7d) ≥37.0 weken Neonatale Sterfte (1-28d) ≥ 22 weken totaal Perinatale Sterfte (1-28d) ≥ 22 weken totaal *1 8 Referentie 2006 ‰ Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram. een geboortegewicht <1500 gram en 2,8% een geboortegewicht ≥4500 gram. De toename van kinderen met hoger geboortegewicht in de periode 2001-2004 heeft zich niet doorgezet in 2005-2007. Het percentage à terme dysmature kinderen (als benadering het percentage eenlingen ≥ 37.0 weken met een geboortegewicht <2000 gram) bedroeg 0,1% en het percentage eenlingkinderen ≥32.0 weken met een geboortegewicht <1500 gram was 0,2% (tabel 0.4). Het sectio percentage in 2007 was 15,1% (tabel 4.3.1); 18,3% bij nulliparae en 12,5% bij multiparae (tabel 0.5). Het percentage kunstverlossingen (vacuum-, forcipale- en stuitextractie) was bij nulliparae 17,6%, bij multiparae 3,3%.Voor nullipare vrouwen was in 2006 de kans op Tabel 0.7 International per inatal core indicators in 2007 Nederlandse PRN cijfers van 2007 Nr Indicator*2,3,4 Teller Noemer 2007 Bron C1 Fetal mortality rate ≥ 22.0 weeks 1.153 173.434 6,6‰ PRN 2007: 7.2.2 C1 Fetal mortality singletons 1.038 167.312 6,2‰ PRN 2007; 7.2.1 C1 Fetal mortality multiples 115 6.122 18,8‰ PRN 2007; 7.2.1 C2 Neonatal mortality rate (1-7d) 532 172.281 3,1‰ PRN 2007: 7.3.1 C2 Neonatal mortality rate (1-7d) singletons 444 166.274 2,7‰ PRN 2007: 7.3.1 C2 Neonatal mortality rate (1-7d) multiples 88 6.007 14,6‰ PRN 2007: 7.3.1 C2 Neonatal mortality rate (1-28d) 634 172.281 3,7‰ PRN 2007: 7.3.1 C2 Neonatal mortality rate (1-28d) singletons 535 166.274 3,2‰ PRN 2007: 7.3.1 C2 Neonatal mortality rate (1-28d) multiples 99 6.007 16,5‰ PRN 2007: 7.3.1 C3 Infant mortality rate 736 181.336 4,1‰ CBS*2 Referentie*1 2006 6,8‰ 6,4‰ 16,0‰ 3,1‰ 2,7‰ 13,1‰ 3,6‰ 3,2‰ 15,5‰ 4,4‰ C4 C4 C5 C5 C6 Birthweight distribution (<2500g) live births+stillborns ≥ 22.0 wks Birthweight distribution (<2500g) live births ≥ 22.0 wks Gestational age distribution (22.0-36.6 wks) live births+stillborns Gestational age distribution (22.0-36.6 wks) live births Maternal mortality ratio per 100.000 live births 11.458 10.604 13.121 12.315 16 173.434 172.281 173.434 172.281 172.281 6,6% 6,2% 7,6% 7,1% 9,3 PRN 2007: 7.2.5 PRN 2007: 7.2.5 PRN 2007: 7.2.1 PRN 2007: 7.3.1 NVOG*5 6,7% 6,3% 7,7% 7,2% 10,9 C7 C8 C8 C9 C9 C10 Multiple birth rate ≥ 22.0 weeks Distribution of maternal age: <20 years ≥ 22.0 weeks Distribution of maternal age: ≥ 35 years ≥ 22.0 weeks Distribution of parity 0 ≥ 22.0 weeks Distribution of parity 4+ ≥ 22.0 weeks Distribution of births by mode of delivery: CS rate ≥ 22.0 weeks 3.182 2.493 38.148 77.600 3.107 26.196 170.494 170.494 170.494 170.494 170.494 173.434 18,7‰ 1,5% 22,4% 45,5% 1,8% 15,1% PRN 2007: 1.1.2 PRN 2007: 1.4.3 PRN 2007: 1.4.3 PRN 2007: 1.2.2 PRN 2007: 1.2.2 PRN 2007: 4.3.1 19,6‰ 1,5% 21,8% 45,1% 1,9% 15,1% Bron: PRN jaarboek Perinatale Zorg in Nederland 2006. Bron: CBS STATLINE dec 2008. *3 Bron: Zeitlin J et al. Eur J Obstet Gynaecol Reprod Biol 2003; 111. *4 NVOG: Commissie Maternale sterfte *1 *2 9 Tabel 0.8 Trend aantal records in de LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000-2007 JaarAantal records in de perinatale registratie Nederland (PRN) Eenling/Meerling 2000 2001 2002 2003 2004 2005 # # # # # # 2000-2007 Totaal LVR1 registratie 154.742 155.832 162.649 169.326 160.967 163.764 LVR2 registratie 124.716 125.061 122.859 125.150 121.716 118.553 LNR registratie 32.189 30.130 31.996 35.462 33.545 36.805 2006 # 2007 # 168.010 119.593 34.882 167.399 118.874 34.482 PRN gekoppeld bestand Totaal 193.888 192.360 204.584 202.904 202.778 206.778 199.859 193.724 Bron: PRN koppelingsprocedure LVR1^LVR2^LNR 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006,2007 AMC, Amsterdam. Figuur 0.1 Trend aantal records in de losse LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000-2007 250.000 aantal records 200.000 150.000 100.000 50.000 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 registratiejaar LNR registratie 10 LVR2 registratie LVR1 registratie PRN gekoppeld bestand 2006 2007 een spontane partus 64,1%, voor multiparae 84,2% (tabel 0.5). In vergelijking met 2007 is het percentage spontane partussen gelijk gebleven. De perinatale sterfte in 2007 (≥22 weken, t/m 7 dagen) was 9,8‰, de foetale sterfte (≥22 weken) was 6,6‰ en de neonatale sterfte (0-7 dagen, ≥22 weken) was 3,1‰ (tabel 0.6).Voor de vroege prematuren (22.0-32.0 weken) was de perinatale sterfte 388,8‰, de foetale sterfte 252,2‰ en de neonatale sterfte 182,6‰. In de late premature periode (32.0-36.6 weken) was de perinatale sterfte 21,2‰, de foetale sterfte 16,0‰ en de neonatale sterfte 5,4‰. In de à terme periode (≥37.0 weken) was de perinatale sterfte 2,6‰, de foetale sterfte 2,2‰ en de neonatale sterfte 0,8‰. In de à terme periode vond 25,4% van de perinatale sterfte plaats (410/1617).Voor de foetale en neonatale sterfte waren deze percentages 30,1% (347/1153) en 24,6% (131/532). Figuur 0.2 Figuur 0.2 Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007 Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007 220.000 210.000 aantal records 200.000 190.000 180.000 170.000 160.000 150.000 2000 2001 2002 2003 2004 registratiejaar 2005 2006 2007 CBS registratie: Dood- en levend geboren kinderen 24 wk PRN registratie: Dood- en levend geboren kinderen 24 wk 11 Tabel 0.9 Trend aantal dood- en levend geboren kinderen en de dekking PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA in 2000-2007 JaarAantal records in registratie PRN versus CBS/GBA* registratie Eenling/Meerling 2000 2001 2002 2003 2004 2005 # # # # # # 2000-2007 2007 # PRN geboren kinderen ≥ 24.0 wk 191.385 189.807 189.075 191.157 181.903 177.135 175.744 172.930 CBS geboren kinderen ≥ 24.0 wk* PRN t.o.v. GBA/CBS ≥ 24.0 weken 207.872 92% 203.861 93% 203.268 93% 201.421 95% 195.020 93% 188.893 94% 185.913 95% 182.117 95% * CBS= Centraal Bureau van de Statistiek, GBA= Gemeentelijke Basis Administratie (bron=STATLINE), dec 2008. Tabel 0.10 Vergelijking van de landelijke cijfers uit de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007 Jaar 2007 Bevallen vrouwen Dood- levend geboren kinderen ≥ 22.0 weken Dood- levend geboren kinderen ≥ 24.0 weken*3 Dood- levend geboren kinderen ≥ 28.0 weken*3 170.494 173.434 172.930 172.278 g.i. g.i. 182.117 g.i. Levend geboren kinderen ≥ 22.0 weken Levend geboren kinderen ≥ 24.0 weken*3 Levend geboren kinderen ≥ 28.0 weken*3 172.281 172.115 171.635 g.i. 181.336 g.i. Eenling Zwangerschap*4 Meerling Zwangerschap*4 waarvan tweeling waarvan drie of meer 167.312 3.182 1,9% 3.144 38 175.788 3.062 3.023 39 Geboorten: geslacht kind*5 Jongens Meisjes Geslacht onbekend 173.434 88.611 51% 84.704 49% 119 181.336 92.560 88.776 0 g.i. = geen informatie 12 2006 # # PRN*0 % CBS/GBA*1 # % 1,7% 51% 49% Tabel 0.11 Vergelijking van de landelijke perinatale sterfte cijfers uit de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007 Jaar PRN*0 CBS/GBA*1 # % # ‰ 2007 Sterfte kind Foetale sterfte ≥ 22.0 weken*3 1.153 g.i. per 1000 levend- en doodgeborenen 6,6‰ g.i. Foetale sterfte ≥ 24.0 weken 815 781 per 1000 levend- en doodgeborenen 4,7‰ 4,3‰ Foetale sterfte ≥ 28.0 weken 643 608 per 1000 levend- en doodgeborenen 3,7‰ 3,3‰ Neonatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen per 1000 levendgeboren kinderen Neonatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 7 dagen*3 per 1000 levendgeboren kinderen Neonatale sterfte vanaf 28.0 weken t/m 7 dagen per 1000 levendgeboren kinderen 532 3,1‰ 368 2,1‰ 236 1,4‰ g.i. g.i. 437 2,4‰ g.i. g.i. Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 22.0 weken per 1000 levend- en doodgeboren kinderen Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 24.0 weken per 1000 levend- en doodgeboren kinderen Perinatale sterfte t/m 7 dagen vanaf 28.0 weken*6 per 1000 levend- en doodgeboren kinderen 1.685 9,7‰ 1.183 6,8‰ 879 5,1‰ g.i. g.i. 1.218 6,7‰ 1.045 5,7‰ Neonatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 28 dagen per 1000 levend geboren kinderen Neonatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 28 dagen per 1000 levend geboren kinderen 634 3,7‰ 470 2,7‰ g.i. g.i. 576 3,2‰ Zuigelingen sterfte (0-1 jaar) per 1000 levend geboren kinderen vanaf 24 weken g.i. g.i. 736 4,1‰ PRN= Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2007. CBS= Centraal Bureau van de Statistiek, GBA= Gemeentelijke Basis Administratie (bron=STATLINE jan 2009). © Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2009-01. *2 De PRN gegevens van de verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende verloskundige praktijken ontbreken. *3 CBS registratie doodgeboren kinderen vanaf 24.0 weken, registratie levendgeboren kinderen ongeacht zwangerschapsduur. *4 PRN registratie geboorten: eenlingen en meerlingen met een zwangerschapsduur van 22 weken of meer. CBS registratie geboorten: een- en meerlingen bevallingen met een zwangerschapsduur van 28 of meer weken, ongeacht de levensvatbaarheid van de kinderen. *5 PRN registratie geslacht kind van dood- en levend geboren kinderen, CBS registratie geslacht kind alleen van levendgeboren kinderen. *6 CBS registratie perinatale sterfte vanaf 28.0 weken t/m 7 dagen noemer levend- en doodgeboren kinderen vanaf 24.0 weken. g.i. = geen informatie *0 *1 13 Binnen het Europese PERISTAT project werd voor de stand van de perinatale gezondheid en de perinatale gezondheidszorg een aantal indicatoren ontwikkeld. Het PERISTAT project is onderdeel van het Health Monitoring Program van de Europese Commissie. Deze indicatoren zijn vooral met het oog op internationale vergelijking tot stand gekomen. Eind 2006 zijn de perinatale indicatoren van het jaar 2004 verzameld binnen het PERISTAT-II project. De resultaten van de nieuwe Europese vergelijking werden december 2008 gepubliceerd. Hoewel de databestanden van de verschillende landen binnen de EU nu nog beperkt vergelijkbaar zijn en hoewel geen standaardisatie heeft plaatsgevonden (in het bijzonder ten aanzien van leeftijd en pariteit van de moeder), kan met enige voorzichtigheid een vergelijking van Nederland (2007) met de range van enkele van de beschikbare Europese uitkomsten 2004 gemaakt worden. Uit tabel 0.7 blijkt dat de foetale sterfte van 6,6‰ (≥22 weken) in Nederland relatief hoog was in 2007 en dat de neonatale sterfte (0 t/m 7 d en 0 t/m 28d) zich wat meer in de middenmoot bevond. De neonatale sterfte is gedaald ten opzichte van 2006. De zuigelingensterfte (0-1 jaar) wordt niet door de PRN maar door het CBS geregistreerd en bedroeg in 2007 Tabel 0.12 Trend in aantal gegevensaanvragen Stichting PRN in 2002-2007 14 Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Totaal # 42 79 112 143 95 96 Totaal 567 4,1‰ een daling ten opzichte van 2006. Het percentage levend- en doodgeboren kinderen met een geboortegewicht <2500 gram was met 6,6%, relatief hoog. Dit is te verklaren doordat de PRN registratie start met het eerste consult waardoor er in vergelijking met andere landen meer kinderen geregistreerd worden met een laag geboortegewicht en een vroege zwangerschapsduur. Deze kinderen hebben een verhoogde sterftekans. De hogere foetale sterfte in Nederland in vergelijking met Europa kan hier mogelijk mee samenhangen. 7,6% van de kinderen werd in 2007 na een zwangerschapsduur van <37.0 weken geboren. De maternale sterfte was in 2007 9,3 per 100.000 levendgeboren kinderen. Het promillage meerlingzwangerschappen (18,7‰) is licht gedaald ten opzichte van 2006 (19,6‰). 1,5% van de vrouwen was jonger dan 20 jaar ten tijde van de baring, 22,4% van de vrouwen was ouder dan 34 jaar. De relatief hoge moederlijke leeftijd gaat gepaard met hogere risico’s op perinatale sterfte en morbiditeit. In 2007 kreeg 45,5% van de bevallen vrouwen in Nederland het eerste kind en slechts 1,8% het vijfde kind of meer. Het sectiopercentage vanaf 22 weken was in 2007 15,1%, relatief laag in Europees perspectief. 15 INTRODUCTIE Stichting Perinatale Registratie Nederland De Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN) is eind 2001 opgericht. De doelstelling van de Stichting PRN is het verzamelen en bewerken van perinatale gegevens teneinde een bijdrage te leveren aan het verhogen van de kwaliteit van de perinatale zorg. Hiertoe worden de lokaal verzamelde gegevens van de verloskundigen, gynaecologen en kinderartsen zodanig bewerkt en beheerd dat terugkoppeling voor de volgende terreinen mogelijk is: a) basale informatie over de perinatale zorg, b) intercollegiale toetsing/visitatie door middel van spiegelinformatie, c) wetenschappelijk onderzoek, d) evaluatie richtlijnen en protocollen (waaronder het Verloskundig Vademecum), e) management en beleid. Centraal staat de interpretatie van gegevens uit alle betrokken disciplines en bestudering van de relatie tussen perinatale factoren en (latere) morbiditeit en mortaliteit (www.perinatreg.nl). Perinatale zorg in Nederland 2007 Vier beroepsgroepen houden zich in Nederland bezig met perinatale zorg; de medische zorg aan zwangere vrouwen en kinderen rondom de geboorte. Dat zijn: verloskundigen, verenigd in de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), verloskundig actieve huisartsen, verenigd in de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), gynaecologen, verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de kinderartsen, verenigd in de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). De bovengenoemde beroepsgroepen houden ieder op vrijwillige basis een eigen nationale deelregistratie bij over de door hen geleverde zorg. Deze vier deelregistratiesystemen zijn de LVR1 (verloskundigen), de LVR-h (huisartsen), de LVR2 (gynaecologen), en de LNR (kinderartsen) (bijlage 1). Sinds 2001 zijn de LVR1, LVR2 en LNR registraties samengevoegd in de PRN registratie (bijlage 2). Dankzij deze samenvoeging ligt nu voor u het zevende jaarboek Perinatale zorg in Nederland 16 met kerngegevens over de perinatale zorg, op basis van de gezamenlijke gekoppelde registraties LVR1, LVR2 en LNR.1-6 Specifieke informatie over gegevens per praktijk uit de afzonderlijke deelregistraties LVR1, LVR-h, LVR2 en LNR wordt alleen aan de praktijken ter beschikking gesteld. Zij ontvingen hiervoor de LVR1 praktijkanalyse 2007, de LVR-h rapportages 2007, LVR2 praktijkanalyse 2007 en de LNR praktijkanalyse 2007. 7-10 Daarnaast zijn er de spiegelrapportages gemaakt voor de verloskundigen12 en voor de gynaecologen is er spiegelinformatie op cdrom verschenen.13 In dit jaarboek zijn tabellen opgenomen van de LVR-h registratie (verloskundig actieve huisartsen)10 en van de rapportage voor de NICU ziekenhuizen.11 Dit jaarboek bevat kerngegevens uit het jaar 2007 over zwangere vrouwen en pasgeborenen gevat in tabellen en figuren. De gevolgde indeling bouwt voort op de vorige jaren. Nieuw in dit jaarboek zijn de gegevens over de congenitale afwijkingen van de kinderen hoofdstuk 5. De geografische kaarten van de praktijken over Nederland, die opgenomen zijn in het jaarboek 2003, zijn in dit jaarboek opnieuw opgenomen en aangevuld in hoofdstuk 8. Het boek begint met een samenvatting waarin de belangrijkste perinatale indicatoren op nationaal en internationaal niveau13 beschreven worden en, waar mogelijk, worden de uitkomsten vergeleken) (tabel 0.1-0.7). Dit jaar zijn twee nieuwe samenvattende tabellen gedefinieerd (tabel 0.1 en 0.2) Van enkele kenmerken en uitkomsten zijn trends over de afgelopen jaren weergegeven. In de leeswijzer wordt per hoofdstuk een toelichting gegeven. De bron voor het aantal bevallen vrouwen, het aantal geboren kinderen en de perinatale sterfte, beschreven in het PRN jaarboek 2007, is het gekoppelde bestand van de perinatale registraties (LVR1, LVR2, LNR) dat de gegevens bevat van de zorgverleners (bijlage 2 en tabel 0.8). De relatie tussen het aantal records in de PRN en CBS/ GBA registratie15 wordt weergegeven in tabel 0.9. De eenheid van registratie in de PRN is namelijk de zorg geleverd aan een zwangere/barende vrouw en/ of geboren kind door een verloskundige, verloskundig actieve huisarts, gynaecoloog en/of kinderarts binnen Nederland. De GBA/CBS eenheid is een kind geboren (aangegeven en ingeschreven bij de burgerlijke stand) in een bepaald jaar uit een ingezetene van Nederland. In tabel 0.8 worden records vermeld van LVR1, LVR2 en LNR waaruit de gekoppelde bestanden de afgelopen jaren zijn opgebouwd. In 2007 bestaat de PRN registratie uit 192.360 records. In 2007 zijn op basis van de PRN registratie (LVR1, LVR2 en LNR gegevens) 170.494 vrouwen geregistreerd die bevallen zijn van 173.434 kinderen na een zwangerschapsduur vanaf 22.0 weken (tabel 0.1 en 0.2). In tabel 0.9 wordt voor de jaren 2000-2007 het aantal bevallen vrouwen en het aantal geboren kinderen in de PRN registratie en de CBS registratie weergegeven. We zien eerst in 2001 in beide bestanden een duidelijke afname in het aantal levend- en doodgeboren kinderen (≥24 weken). In 2007 is het aantal kinderen (≥24 weken) in de PRN registratie 172.930 en in de CBS registratie 182.117. Dit leidt tot een getalsmatige dekkingsgraad, voor kinderen geboren vanaf 24 weken, van de PRN ten opzichte van het CBS van 95% in 2007. Bij een complete PRN registratie in Nederland wordt verwacht dat er meer kinderen in de PRN registratie worden opgenomen dan in de CBS registratie (dus >100%). De PRN registreert namelijk, in tegenstelling tot het CBS, ook geboorten uit zwangerschappen tussen het eerste contact met de verloskundige zorgverlener en 24 weken.24 Daarnaast wordt de perinatale zorg, die wordt gegeven aan vrouwen en kinderen die niet in de bevolkingsadministratie zijn ingeschreven, ook in de perinatale registratie meegenomen. In de PRN registratie worden daarentegen de bevallingen van Nederlandse vrouwen in het buitenland niet meegenomen; dit is echter geen groot aantal. Dat de geboren kinderen in de PRN <100% is ten opzichte van het aantal in de CBS/GBA registratie, kan verklaard worden door het nog ontbreken in 2007 van de registratie door een deel van de verloskundig actieve huisartsen en van enkele verloskundige praktijken (bijlage 3 en tabel 8.1 en 9.3). De mogelijkheden van weergave van perinatale gegevens in tabellen zijn uiteraard groter dan in dit jaarboek 2007 kunnen worden weergegeven. U kunt op basis van de gegevens uit dit jaarboek de Stichting PRN schriftelijk verzoeken om extra gedetailleerde tabellen of om andere tabellen. Het jaarlijks aantal gegevensaanvragen bij het bureau van de Stichting PRN ligt rond de 100 en neemt nog steeds toe (tabel 0.12). De procedure voor gegevensaanvragen staat beschreven in het colofon. Opmerkingen en nieuwe wensen kunt u doorgeven via [email protected] . 17 LEESWIJZER Dit jaarboek bevat 10 hoofdstukken en een samenvatting. De tabellen hebben steeds een vaste opbouw: de determinant(en) in de kolom (verticaal) en de uitkomst in de rij (horizontaal). In de tabellen wordt standaard onderscheid gemaakt tussen eenling en meerling. Daarnaast worden de tabellen vaak weergegeven naar pariteit en zwangerschapsduur. In de samenvatting worden de belangrijkste determinanten en uitkomsten van de perinatale zorg in Nederland weergegeven. Hoofdstuk 1, vrouwen bevallen in 2007 na 22 weken, presenteert informatie over alle in 2007 in de LVR1 en LVR2 geregistreerde vrouwen in Nederland. De gegevens over bevallen vrouwen in Nederland worden weergegeven naar de pariteit van de vrouw, naar de eenling- of meerlingzwangerschap, naar de leeftijdsklasse van de vrouw, naar de etnische achtergrond van de vrouw. Daarnaast zijn er ook tabellen en figuren met combinaties tussen deze determinanten gegeven. Tevens is gekeken naar het voorkomen van (meerling)zwangerschap na een fertiliteitsbehandeling. In hoofdstuk 2, kinderen geboren in 2007 na 22 weken, worden de geboren en in de LVR1, LVR2 en LNR geregistreerde kinderen beschreven. De geboren kinderen worden weergegeven naar geslacht kind, pariteit, en naar eenling- of meerlinggeboorte en zwangerschapsduur. Geboortegewichten van kinderen zijn weergegeven naar zwangerschapsduur. 18 ontsluitingsperiode. Daarnaast wordt een verdeling van de Apgar score na 5 minuten gegeven van de levendgeboren kinderen naar zwangerschapsduur en is er informatie over kraamzorg en borstvoeding. In hoofdstuk 5, maternale morbiditeit moeder en kind in 2007, worden achtereenvolgens de maternale morbiditeit: fluxus post partum, solutio (abruptio, manuele placentaverwijdering, uterusruptuur, perineum en episotomie behandeld. De apgar-score, de congenitale afwijkingen en de opnames van de geboren kinderen worden weergegeven. Hoofdstuk 6, sterfte moeder in 2007, beschrijft de registratie van de maternale sterfte die in de LVR-LNR registratie is opgenomen. Deze wordt vergeleken met de meer complete registratie van de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG. In hoofdstuk 7, sterfte kind in 2007 na 22 weken, wordt de perinatale, foetale en neonatale sterfte weergegeven naar eenlingen/meerlingen, zwangerschapsduur, pariteit, geboortegewicht en maternale leeftijd. Hoofdstuk 8, organisatie van de perinatale zorg in 2007, geeft in de vorm van een tabel inzicht in het aantal registrerend LVR1, LVR2 en NICU en LNR praktijken. Geografische kaarten van de registrerende LVR1, LVR2 en NICU/LNR praktijken zijn ook opgenomen. In hoofdstuk 3, zwangerschap in 2007, worden bijzonderheden/complicaties tijdens de zwangerschap vermeld zoals hypertensie, diabetes en roken. Hoofdstuk 9, zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007, beschrijft het aantal zwangere vrouwen, waarvan de zorg start in de eerste en tweede lijn en de uiteindelijke plaats (echelon) van de geboorte van de kinderen in 2007. In hoofdstuk 4, baring in 2007, worden karakteristieken van bevallen vrouwen en geboren kinderen in 2007 weergegeven. Het begin van de baring, de ligging van het kind bij de bevalling en de wijze van baring worden weergegeven, evenals de toepassing van epidurale analgesie tijdens de Hoofdstuk 10, NICU zorg in 2007, geeft een inventarisatie van de kinderen, die in 2007 op een NICU afdeling werden opgenomen, de opnamedagen, naar zwangerschapsduur en geboortegewicht, gesplitst naar IC-dagen en totale NICU opnamedagen. Bijlage 1 bespreekt de vier betrokken registratiesystemen: de LVR1 registratie, de LVR-h registratie, de LVR2 registratie en de LNR registratie. Bijlage 2 gaat in op de methodiek van de koppeling tussen de LVR1, LVR2 en LNR registratie gegevens. Bijlage 3 bevat de achtergronden bij de analyse van het het PRN jaarboek. Bijlage 4 afkortingen organisaties en verenigingen. Bijlage 5 gebruikte termen en begrippen. Literatuur Hoofdstuk indeling van de tabellen en figuren Woord van dank Organisation 19 20 Hoofdstuk 1 Vrouwen bevallen in 2007 21 Vrouwen bevallen in 2007 pariteit De 170.494 vrouwen, waarbij de zwangerschap eindigde in het jaar 2007, worden beschreven aan de In 2007 zijn de gegevens geregistreerd van 170.494 bevallen vrouwen (tabel 1.1.1 en bijlage 3) voor een toelichting op dit aantal). 167.312 (98,1%) vrouwen waren bevallen van een eenling. Voor 45,5% van alle bevallen vrouwen betrof het de zwangerschap van een eerste kind (P0), voor 36,3% was het een tweede kind (P1), voor 18,2% een derde kind (P2+) of meer (tabel 1.1.3 en figuur 1.1). hand van de volgende kenmerken: eenling- of meermeerlingen lingzwangerschap, pariteit, leeftijd, zwangerschaps- tot meerlingzwangerschappen. In dit hoofdstuk Het aantal meerlingzwangerschappen was 3.182 (1,9%), waarvan 3.144 tweeling- en 38 drieling (of meer) zwangerschappen (tabel 1.1.1). In tabel 1.1.3 staan de gegevens van een- en meerlingzwangerschappen vanaf 22 weken. Er wordt geen verband gevonden tussen een hogere pariteit en een toenemend percentage meerlingen. Mogelijk dat dit verband gemaskeerd wordt doordat vaker juist bij nulliparae een fertiliteitsbevorderende behandeling ingesteld werd, met daarbij een hogere kans op een geïnduceerde meerling. wordt uitgegaan van alle vrouwen die in de gecom- trend pariteit en trend meerlingen duur, etniciteit en urbanisatiegraad. Een eventuele fertiliteitsbehandeling wordt aangegeven in relatie bineerde LVR-LNR registratie zijn opgenomen vanaf een amenorroeduur van 22 weken.Van een aantal kenmerken worden trends aangegeven voor de jaren 2005-2007. 22 Het percentage vrouwen in verwachting van het eerste kind vertoonde een licht dalende tendens vanaf 2001: 47,1% - 45,1% in 2005 maar daalt niet verder, het aandeel vrouwen dat een tweede kind verwachtte steeg aanvankelijk iets, maar was de laatste drie jaar stabiel: (36,4% - 36,3%). Het percentage vrouwen dat een derde of later kind kreeg blijft stabiel (tabel 1.2.2). Tabel 1.1.1 fertiliteitsbehandeling en meerlingen Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/tweeling/ drieling/vierling in 2007 Jaar Eenling/Meerling # 2007 Eenling zwangerschap 167.312 Meerling zwangerschap 3.182 Tweeling 3.144 Drieling 38 Vierling + 0 Totaal 97,4% van de eenling zwangerschappen is op natuurlijke (of onbekende wijze) tot stand gekomen en 2,6% na een fertiliteitsbehandeling (Ovulatie inductie, al of niet in combinatie met IUI of IVF). Bij de meerlingzwangerschappen was 73,5% op spontane (of onbekende) wijze tot stand gekomen en 26,5% na een fertiliteitsbehandeling (tabel 1.3). Opvallend is het percentage meerlingzwangerschappen dat bij nulliparae tot stand kwam na een fertiliteitsbehandeling: 36,5%, waarvan iets meer dan de helft na IVF.(tabel 1.3) Volgens de opgave aan de PRN ontstonden in 2007 door IVF 1.511 eenlingzwangerschappen en 401 meerlingzwangerschappen >22 weken.Volgens de landelijke IVF registratie (LIR) (www.lirinfo.nl) ontstonden in 2007 1.467 eenlingzwangerschappen en 255 meerlingzwangerschappen >12 weken. Een goede samenhangende registratie zou deze verschillen kunnen duiden. Totaal % 98,1% 1,9% 1,8% 0,0% 0,0% 170.494 100,0% Figuur 1.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007 4% 2% 13% 46% Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2 Pariteit 3 36% Pariteit 4+ 23 Tabel 1.1.2 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007 Jaar Pariteit # 2007 Primiparae 77.600 Multiparae 92.894 Totaal 170.494 Totaal % 45,5% 54,5% 100,0% Tabel 1.1.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en pariteit in 2007 Jaar Pariteit Eenling/Meerling P0 P1 P2+ # % # % # % 2007 Eenling zwangerschap Subtotaal 76.101 45,5% 60.827 36,4% 30.384 18,2% Meerling zwangerschap Tweelingen Drielingen of meer Subtotaal Totaal # % 167.312 98,1% 1.478 21 1.499 47,0% 55,3% 47,1% 1.097 13 1.110 34,9% 34,2% 34,9% 569 4 573 18,1% 10,5% 18,0% 3.144 38 3.182 1,8% 0,0% 1,9% 77.600 45,5% 61.937 36,3% 30.957 18,2% 170.494 100,0% leeftijd en pariteit Tabel 1.4.1 geeft de leeftijdsverdeling van in 2007 bevallen vrouwen weer, onderverdeeld naar pariteit en naar eenling- en meerlingzwangerschap. 59,1% van de vrouwen in Nederland was in 2007 30 jaar of ouder ten tijde van de partus. 65,7% van alle vrouwen was tussen de 25 en 35 jaar ten tijde van de partus, 11,9% was onder de 25 jaar en 21,3 % was 35 jaar of ouder. Het percentage tienerzwangerschappen (<20 jaar) bedroeg evenals in 2006 1,5%, waarvan 91,8% nulliparae. Er waren totaal 13 meerlingzwangerschappen bij tienermoeders (tabel 1.4.1 en 1.4.2). Bij de geboorte van het eerste kind is 55,2% jonger dan 30 jaar, bij het tweede kind is 24 Totaal dit 33,4% en bij het derde of volgende kind is dit 19,6%. Uitgesplitst naar eenling- en meerlingzwangerschappen zijn deze getallen respectievelijk, 55,5, 33,2 en 19,6% (eenling) en 39,1, 25,0 en 16,2% (meerling). Boven de leeftijd van 40 jaar krijgt 1,7% haar eerste, 2,5% haar tweede en 6,7% haar derde of volgende kind (eenlingen).Voor de meerlingen is dit respectievelijk 2,2, 2,7 en 6,6% (tabel 1.4.1). Kijken we naar de trend in leeftijd waarop vrouwen in Nederland kinderen krijgen dan zien we tussen 2005 en 2007 dat het aantal vrouwen onder de 30 stabiel is, de categorie tussen 25-29 licht stijgt evenals de leeftijdcategorie >35 terwijl in de leeftijdscategorie 30-34 een lichte daling zichtbaar is.(tabel 1.4.4) Tabel 1.2.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/meerling in 2007 JaarEenling / meerling zwangerschap Pariteit Eenling Meerling # % # % # 2007 Pariteit 0* 76.101 45,5% 1.499 47,1% 77.600 Pariteit 1 60.827 36,4% 1.110 34,9% 61.937 Pariteit 2 21.471 12,8% 391 12,3% 21.862 Pariteit 3 5.861 3,5% 127 4,0% 5.988 Pariteit 4+ 3.052 1,8% 55 1,7% 3.107 Totaal 167.312 100,0% 3.182 100,0% 170.494 Totaal % 45,5% 36,3% 12,8% 3,5% 1,8% 100,0% Tabel 1.2.2 Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2005-2007 Jaar Pariteit 2005 # % 2005-2007 Pariteit 0 79.262 45,5% Pariteit 1 63.345 36,4% Pariteit 2+ 31.617 18,1% Totaal 174.224 100,0% Trend pariteit vrouw 2006 # % # 2007 % 78.059 63.265 31.682 45,1% 36,6% 18,3% 77.600 61.937 30.957 45,5% 36,3% 18,2% 173.006 100,0% 170.494 100,0% De perinatale indicatoren betreffende leeftijd van de bevallen vrouw wordt weergegeven in tabel 1.4.2. De perinatale indicator ‘leeftijd bij de partus van 17 jaar en jonger’ bedroeg 0,3% (578 zwangerschappen).Voor de meeste van deze meisjes was het een eerste zwangerschap, 15 zijn bevallen van een tweede kind en slechts één van een derde kind. etniciteit en pariteit Tabel 1.5 geeft de verdeling weer van vrouwen naar etniciteit, zoals in de LVR is geregistreerd en pariteit. De indeling naar etniciteit is enigszins problematisch, omdat er nog geen éénduidige definitie van de verschillende categorieën door de zorgverleners gehanteerd wordt. De Nederlandse/Kaukasische groep is het grootst, zowel bij de eenlingmoeders (80,6%) als bij de meerlingmoeders (82,4%). Wat betreft pariteit zien we dat het percentage vrouwen dat een derde of volgend kind krijgt afneemt in de Nederlands/Kaukasische groep vergeleken met de Niet Nederlandse groep: bij het eerste kind 82,8% versus 17,2%, bij het derde/volgende kind is het percentage 71,9% versus 28,1%.Verder worden meerlingen procentueel iets vaker in de Nederlands/Kaukasische populatie geboren dan in de overige populatie. Dit zal deels een leeftijdseffect zijn maar ook gerelateerd kunnen zijn aan een hoger gebruik van geassisteerde reproductietechnieken. 25 Tabel 1.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, wijze conceptie en pariteit in 2007 26 Jaar Pariteit Eenling/Meerling P0 P1 P2+ Wijze conceptie # % # % # % # 2007 Eenling zwangerschap Spontaan 55.692 73,2% 33.796 55,6% 17.933 59,0% 107.421 Medische begeleiding 2.956 3,9% 1.109 1,5% 214 0,7% 4.279 Ovulatie inductie/ hyperstimulatie 661 0,9% 306 0,4% 71 0,2% 1.038 IUI 692 0,9% 213 0,3% 37 0,1% 942 IVF 1.058 1,4% 383 0,5% 70 0,2% 1.511 Overige 545 0,7% 207 0,3% 36 0,1% 788 Onbekend 17.453 22,9% 25.922 42,6% 12.237 40,3% 55.612 Subtotaal 76.101 100,0% 60.827 100,0% 30.384 100,0% 167.312 Totaal 64,2% 2,6% 0,6% 0,6% 0,9% 0,5% 33,2% 100,0% Meerling zwangerschap Spontaan Medische begeleiding Ovulatie inductie/ hyperstimulatie IUI IVF Overige Onbekend Subtotaal 952 547 80 74 258 135 0 1.499 63,5% 36,5% 5,3% 4,9% 17,2% 9,0% 0,0% 100,0% 860 250 39 31 120 60 0 1.110 77,5% 22,5% 3,5% 2,8% 10,8% 5,4% 0,0% 100,0% 527 46 13 3 23 7 0 573 92,0% 8,0% 2,3% 0,5% 4,0% 1,2% 0,0% 100,0% 2.339 843 132 108 401 202 0 3.182 73,5% 26,5% 4,1% 3,4% 12,6% 6,3% 0,0% 100,0% Spontaan Medische begeleiding Ovulatie inductie/ hyperstimulatie IUI IVF Overige Onbekend 56.644 3.503 741 766 1.316 680 17.453 73,0% 4,5% 1,0% 1,0% 1,7% 0,9% 22,5% 34.656 1.359 345 244 503 267 25.922 56,0% 2,2% 0,6% 0,4% 0,8% 0,4% 41,9% 18.460 260 84 40 93 43 12.237 59,6% 0,8% 0,3% 0,1% 0,3% 0,1% 39,5% 109.760 5.122 1.170 1.050 1.912 990 55.612 64,4% 3,0% 0,7% 0,6% 1,1% 0,6% 32,6% Totaal 77.600 82,0% 61.937 60,3% 30.957 61,3% 170.494 100,0% % Tabel 1.4.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, leeftijd vrouw en pariteit in 2007 Jaar Eenling/Meerling P0 Leeftijd vrouw # % # 2007 Eenling zwangerschap <20 jaar 2.275 3,0% 191 20-24 jaar 12.382 16,3% 4.323 25-29 jaar 27.567 36,2% 15.888 30-34 jaar 23.953 31,5% 25.720 35-39 jaar 8.658 11,4% 13.159 ≥ 40 jaar 1.260 1,7% 1.545 Onbekend 6 0,0% 1 Subtotaal 76.101 100,0% 60.827 Gem. leeftijd (jr) + (SD) 28,8 (5,0) 31,3 Meerling zwangerschap < 20 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar ≥ 40 jaar Onbekend Subtotaal Gem. leeftijd (jr) + (SD) Pariteit P1 P2+ % # % # Totaal % 0,3% 7,1% 26,1% 42,3% 21,6% 2,5% 0,0% 100,0% (4,5) 14 871 5.085 11.825 10.483 2.104 2 30.384 33,3 0,0% 2,9% 16,7% 38,9% 34,5% 6,9% 0,0% 100,0% (4,4) 2.480 17.576 48.540 61.498 32.300 4.909 9 167.312 30,5 1,5% 10,5% 29,0% 36,8% 19,3% 2,9% 0,0% 100,0% (5,0) 13 159 414 601 276 36 0 1.499 30,6 0,9% 10,6% 27,6% 40,1% 18,4% 2,4% 0,0% 100,0% (4,8) 0 42 235 474 326 33 0 1.110 32,3 0,0% 3,8% 21,2% 42,7% 29,4% 3,0% 0,0% 100,0% (4,2) 0 16 77 221 222 37 0 573 33,5 0,0% 2,8% 13,4% 38,6% 38,7% 6,5% 0,0% 100,0% (4,3) 13 217 726 1.296 824 106 0 3.182 31,7 0,4% 6,8% 22,8% 40,7% 25,9% 3,3% 0,0% 100,0% (4,6) Totaal < 20 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar 35-39 jaar ≥ 40 jaar Onbekend 2.288 12.541 27.981 24.554 8.934 1.296 6 2,9% 16,2% 36,1% 31,6% 11,5% 1,7% 0,0% 191 4.365 16.123 26.194 13.485 1.578 1 0,3% 7,0% 26,0% 42,3% 21,8% 2,5% 0,0% 14 887 5.162 12.046 10.705 2.141 2 0,0% 2,9% 16,7% 38,9% 34,6% 6,9% 0,0% 2.493 17.793 49.266 62.794 33.124 5.015 9 1,5% 10,4% 28,9% 36,8% 19,4% 2,9% 0,0% Totaal Gem. leeftijd (jr) + (SD) 77.600 28,9 100,0% (5,0) 61.937 31,3 100,0% (4,4) 30.957 33,3 100,0% (4,4) 170.494 30,6 100,0% (5,0) 27 Tabel 1.4.2 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar specifieke leeftijdsgroepen vrouw en pariteit in 2007 Jaar Leeftijd vrouw P0 # 2007 ≤ 17 jaar 562 < 20 jaar 2.288 < 25 jaar 14.829 P1 # Pariteit P2+ # # Totaal 15 191 4.556 1 14 901 578 2.493 20.286 0,3% 1,5% 11,9% ≥ 30 jaar ≥ 35 jaar ≥ 36 jaar 34.790 10.236 7.227 41.258 15.064 10.405 24.894 12.848 9.895 100.942 38.148 27.527 59,2% 22,4% 16,1% ≥ 40 jaar ≥ 41 jaar 1.296 687 1.578 832 2.141 1.291 5.015 2.810 2,9% 1,6% Onbekend Totaal 77.600 61.937 30.957 170.494 100,0% Tabel 1.4.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroepen vrouw in 2007 Jaar Leeftijd vrouw # 2007 < 15 jaar 12 15-19 jaar 2.481 20-24 jaar 17.793 25-29 jaar 49.266 30-34 jaar 62.794 35-39 jaar 33.124 40-44 jaar 4.863 45-49 jaar 147 ≥ 50 jaar 5 Onbekend 9 0,0% 1,5% 10,4% 28,9% 36,8% 19,4% 2,9% 0,1% 0,0% 0,0% 170.494 100,0% Totaal 28 % Totaal % Tabel 1.4.4 Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroep vrouw in 2005-2007 Jaar Trend leeftijd vrouw Leeftijd vrouw 2005 2006 # % # % # 2005-2007 < 25 jaar 20.574 11,8% 20.285 11,7% 20.286 25-29 jaar 48.592 27,9% 49.452 28,6% 49.266 30-34 jaar (incl. onbekend) 67.845 38,9% 65.486 37,9% 62.803 ≥ 35 jaar 37.213 21,4% 37.783 21,8% 38.139 Totaal 174.224 100,0% 173.006 100,0% 2007 % 11,9% 28,9% 36,8% 22,4% 170.494 100,0% Figuur 1.2 Bevallen Figuur 1.2 vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007 03% 01% 02% 02% 03% 00% 08% Nederlands Mediterraan (Turks/Marokkaans) Overig Europees Creools Hindoestaans Aziatisch 81% Mixed/andere etn. Groepen Onbekend 29 Tabel 1.5 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, etniciteit vrouw en pariteit in 2007 Jaar Eenling/Meerling P0 Etniciteit vrouw # % # 2007 Eenling zwangerschap Nederlands 63.005 82,8% 50.086 Mediterraan (Turks/Marokkaans) 4.478 5,9% 4.387 Overig Europees 2.604 3,4% 1.739 Creools 1.465 1,9% 1.221 Hindoestaans 756 1,0% 564 Aziatisch 1.576 2,1% 1.202 Mixed/andere etn. groepen 1.853 2,4% 1.341 Onbekend 364 0,5% 287 Subtotaal 76.101 100,0% 60.827 Meerling zwangerschap Nederlands Mediterraan (Turks/Marokkaans) Overig Europees Creools Hindoestaans Aziatisch Mixed/andere etn. groepen Onbekend Subtotaal Totaal Nederlands Niet Nederlands Mediterraan (Turks/Marokkaans) Overig Europees Creools Hindoestaans Aziatisch Mixed/andere etn.groepen Onbekend Totaal 30 Pariteit P1 P2+ % # % # Totaal % 82,3% 7,2% 2,9% 2,0% 0,9% 2,0% 2,2% 0,5% 100,0% 21.818 4.623 747 1.123 330 541 1.037 165 30.384 71,8% 15,2% 2,5% 3,7% 1,1% 1,8% 3,4% 0,5% 100,0% 134.909 13.488 5.090 3.809 1.650 3.319 4.231 816 167.312 80,6% 8,1% 3,0% 2,3% 1,0% 2,0% 2,5% 0,5% 100,0% 1.269 85 48 33 14 19 23 8 1.499 84,7% 5,7% 3,2% 2,2% 0,9% 1,3% 1,5% 0,5% 100,0% 927 74 26 26 11 14 28 4 1.110 83,5% 6,7% 2,3% 2,3% 1,0% 1,3% 2,5% 0,4% 100,0% 427 68 14 32 5 10 15 2 573 74,5% 11,9% 2,4% 5,6% 0,9% 1,7% 2,6% 0,3% 100,0% 2.623 227 88 91 30 43 66 14 3.182 82,4% 7,1% 2,8% 2,9% 0,9% 1,4% 2,1% 0,4% 100,0% 64.274 13.326 82,8% 17,2% 51.013 10.924 82,4% 17,6% 22.245 8.712 71,9% 28,1% 137.532 32.962 80,7% 19,3% 4.563 2.652 1.498 770 1.595 1.876 372 5,9% 3,4% 1,9% 1,0% 2,1% 2,4% 0,5% 4.461 1.765 1.247 575 1.216 1.369 291 7,2% 2,8% 2,0% 0,9% 2,0% 2,2% 0,5% 4.691 761 1.155 335 551 1.052 167 15,2% 2,5% 3,7% 1,1% 1,8% 3,4% 0,5% 13.715 5.178 3.900 1.680 3.362 4.297 830 8,0% 3,0% 2,3% 1,0% 2,0% 2,5% 0,5% 77.600 100,0% 61.937 100,0% 30.957 100,0% 170.494 100,0% 31 32 Hoofdstuk 2 Kinderen geboren in 2007 33 Kinderen geboren in 2007 pariteit, geslacht en meerlingen Dit hoofdstuk beschrijft de kenmerken van de 173.434 kinderen geboren in 2007, die opgenomen zijn in de LVR1, LVR2, en/of de LNR. Dit betreft de kinderen geboren na een amenorroeduur vanaf 22.0 weken, dit in tegenstelling tot de voorgaande jaren waarin kinderen geboren na een zwangerschapsduur van 20.0 weken in de tabellen van het jaarboek waren opgenomen. Deze keuze is gemaakt op grond van de inclusie in de Peristat II In 2007 zijn de gegevens geregistreerd van 173.434 geboren kinderen, waarvan 3,53% (6.122/173.434) meerlingkinderen (tabel 2.1.1). Er werden 76.101 eerste kinderen geboren (P0) (45,5%), 36,4% tweede kinderen (P1) en 18,2% derde of latere kinderen (P2+) (tabel 2.1.1). Iets minder dan de helft van de geregistreerde kinderen is een meisje (48,8%). De sekse verdeling is bij meerlingen en eenlingen en ook per pariteit vrijwel gelijk. Bij meerlingen is ook in 2007 het percentage meisjes ruim 1% hoger dan bij eenlingen (50,1%). Betreft het een kind geboren uit een meerlingzwangerschap, die de 2e zwangerschap van moeder is (P1), is het percentage meisjes nog iets hoger (50,5%). De sekse ratio (jongens/meisjes) is 1,05. Van in totaal 119 kinderen is het geslacht niet bekend (niet genoteerd). (tabel 2.1.2). Tabel 2.3.2 geeft een meerjarenoverzicht (2005 t/m 2007) van het aantal levend en dood geboren kinderen na een zwangerschapsduur van 22 weken of meer. Het aantal geboorten neemt vanaf 2005 geleidelijk af, een trend die ook in eerdere jaarboeken al werd waargenomen (in 2006 met 0,77% ten opzichte van 2005, in 2007 met 1,56% t.o.v. 2006). geboren kinderen naar provincie studie (Europese vergelijking van perinatale zorg). Er zijn in 2007 167.312 eenlingen en 6.122 meerlingkinderen geregistreerd in de LVR-LNR (tabel 2.1.1). De meeste kinderen worden geboren in de randstad (tabel 2.1.3 en fig 2.1). In Noord- en Zuid Holland werden in 2007 66.092 kinderen geboren (is 38,1% van het totaal aantal geboortes is Nederland). In de noordelijke provincies (Friesland, Groningen en Drenthe) worden aanzienlijk minder kinderen geboren (9,5% van het totaal). geboren kinderen naar geboortemaand Van het geboortegewicht wordt een trend aangegeven voor de jaren 2005-2007. 34 Het aantal geboortes per maand varieert in 2007 van ruim 12.500 tot bijna 17.000 per maand (tabel 2.1.4 en fig 2.2). Januari en augustus springen er met 9,3 en 9,7% van Tabel 2.1.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/meerling in 2007 Jaar Pariteit Eenling Meerling # % # % # 2007 P0 76.101 45,5% 2.849 46,5% 78.950 P1 60.827 36,4% 2.168 35,4% 62.995 P2+ 30.384 18,2% 1.105 18,0% 31.489 Totaal 167.312 100,0% 6.122 100,0% 173.434 Totaal % 45,5% 36,3% 18,2% 100,0% Tabel 2.1.2 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geslacht kind en pariteit in 2007 Jaar Eenling/Meerling P0 Geslacht kind # % # 2007 Eenling kind Jongen 38.981 51,2% 31.080 Meisje 37.072 48,7% 29.716 Onbekend 48 0,1% 31 Subtotaal 76.101 45,5% 60.827 Meerling kind Jongen Meisje Onbekend Subtotaal Pariteit P1 P2+ % # % # Totaal % 51,1% 48,9% 0,1% 36,4% 15.513 14.850 21 30.384 51,1% 48,9% 0,1% 18,2% 85.574 81.638 100 167.312 51,1% 48,8% 0,1% 100,0% 1.416 1.427 6 2.849 49,7% 50,1% 0,2% 46,5% 1.065 1.094 9 2.168 49,1% 50,5% 0,4% 35,4% 556 545 4 1.105 50,3% 49,3% 0,4% 18,0% 3.037 3.066 19 6.122 49,6% 50,1% 0,3% 100,0% Totaal Jongen Meisje Onbekend 40.397 38.499 54 51,2% 48,8% 0,1% 32.145 30.810 40 51,0% 48,9% 0,1% 16.069 15.395 25 51,0% 48,9% 0,1% 88.611 84.704 119 51,1% 48,8% 0,1% Totaal 78.950 45,5% 62.995 36,3% 31.489 18,2% 173.434 100,0% 35 Tabel 2.1.3 Aantal levend-en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007 Jaar Aantal geboren kinderen Geboortegewicht P0 P1+ # % # % # 2007 Groningen 2.535 45,7% 3.011 54,3% 5.546 Friesland 2.863 44,7% 3.542 55,3% 6.405 Drenthe 1.997 44,1% 2.535 55,9% 4.532 Overijssel 5.638 43,1% 7.449 56,9% 13.087 Flevoland 2.177 43,0% 2.880 57,0% 5.057 Gederland 9.114 43,9% 11.635 56,1% 20.749 Utrecht 6.435 44,8% 7.935 55,2% 14.370 Noord-Holland 13.773 46,9% 15.598 53,1% 29.371 Zuid-Holland 17.043 46,4% 19.678 53,6% 36.721 Zeeland 1.328 42,3% 1.812 57,7% 3.140 Noord Brabant 11.456 46,2% 13.348 53,8% 24.804 Limburg 4.243 47,2% 4.752 52,8% 8.995 Onbekend 348 53,0% 309 47,0% 657 Totaal 78.950 45,5% 94.484 54,5% 173.434 Totaal % 3,2% 3,7% 2,6% 7,5% 2,9% 12,0% 8,3% 16,9% 21,2% 1,8% 14,3% 5,2% 0,4% 100,0% Tabel 2.1.4 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 2007 Jaar Aantal geboren kinderen Geboortegewicht jongens meisjes Onbekend # % # % # % # 2007 Januari 8.166 50,8% 7.884 49,1% 10 0,1% 16.060 Februari 6.637 51,1% 6.335 48,8% 10 0,1% 12.982 Maart 7.949 51,0% 7.634 48,9% 13 0,1% 15.596 April 7.166 51,0% 6.875 48,9% 9 0,1% 14.050 Mei 7.585 51,4% 7.157 48,5% 11 0,1% 14.753 Juni 7.438 50,9% 7.176 49,1% 10 0,1% 14.624 Juli 6.482 51,0% 6.223 48,9% 9 0,1% 12.714 Augustus 8.608 51,4% 8.121 48,5% 10 0,1% 16.739 September 6.828 51,4% 6.458 48,6% 10 0,1% 13.296 Oktober 7.833 51,2% 7.464 48,8% 12 0,1% 15.309 November 6.922 51,2% 6.576 48,7% 9 0,1% 13.507 December 6.997 50,7% 6.801 49,3% 6 0,0% 13.804 Totaal 36 88.611 51,1% 84.704 48,8% 119 0,1% 173.434 Totaal % 9,3% 7,5% 9,0% 8,1% 8,5% 8,4% 7,3% 9,7% 7,7% 8,8% 7,8% 8,0% 100,0% Figuur 2.1 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007 37 de jaarlijkse geboortes bovenuit, terwijl juli met 7,3% van het totaal de minste geboortes kent. Ook februari scoort laag (7,5%), hetgeen deels verklaard kan worden door het feit dat het een korte maand is. geboren kinderen naar zwangerschapsduur Van alle geregistreerde kinderen werd 7,6% (13.121/173.434) prematuur geboren (22-37 weken) en 1,5% (n=2.526) vroeg-prematuur (22-32 weken) (tabel 2.2.1). De meeste kinderen werden à terme (37.0-41.6 weken) geboren (87,2 %) (n=151.292). Na een zwangerschapsduur van 42.0 weken of meer werd 4,4% (n=7.619) van de kinderen geboren, waarvan 56,7% het eerste kind was. (tabel 2.2.1 en 2.2.2). Van alle eenlingkinderen was 6,1% (n=10.193) prematuur geboren (22.0-36.6 weken) en 1,2% (n=1.969) vroegprematuur (22.0-31.6 weken). Meerlingkinderen werden veel vaker prematuur geboren 47,8% (2.928/6.122) en ook vaker vroeg-prematuur 9,1% (557/6.122) (tabel 2.2.2 en fig. 2.3). Net als in voorgaande jaren is het opvallend dat bij de eerstgeborenen (P0) het percentage vroeggeboorten vooral voor de zwangerschapstermijn 28-36.6 weken duidelijk hoger is dan bij de tweede en latere kinderen. Dit geldt zowel voor de eenling- als voor de meerlingkinderen (tabel 2.2.2). geboortegewicht In internationale vergelijkingen wordt de incidentie van een laag geboortegewicht (<1500 gram, of <500 gram) gebruikt als een indicator voor de kwaliteit van de perinatale gezondheidszorg. Het aantal (levend en doodgeboren) kinderen in diverse gewichtscategorieën in 2007 is weergegeven in tabel 2.3.1. Het percentage zeer kleine kinderen (<1500 gram) was in 2007 1,4% (2.451/173.434) en voor kleine kinderen (<2500 gram) was dit percentage 6,6% (11.458/173.434), beide wederom iets lager dan in 2006 (tabel 2.3.1). Duidelijk is dat bij meerlingkinderen de gewichtscategorieën onder de 3000 gram oververtegenwoordigd zijn (83,1%) van het totaal aantal meerlingkinderen.Van de meerlingen had 61,5% een geboortegewicht tussen de 2000 en 3000 gram, terwijl dit bij de eenlingen slechts voor 15,7% (26.309/167.312) gold. Dit fenomeen is ook weergegeven in figuur 2.4. Het aantal (levend en doodgeboren) kinderen geboren in diverse gewichtscategorieën en pariteit is weergegeven in tabel 2.3.1. Het percentage zeer kleine kinderen (<1500 gram) bij eerstgeborenen was 1,8% (1.434/78.950) en voor kleine kinderen (<2500 gram) was dit percentage 8,6% (6.770/78.950). Bij tweede kinderen waren deze percentages duidelijk lager: respectievelijk 1,0 en 4,9% (resp. 626 en 3.107/62.995). Figuur 2.2 Aantal geboren kinderen Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 20072007 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 Aantal meisjes Aantal jongens J 38 F M A M J J Maanden van het jaar A S O N D Tabel 2.2.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar zwangerschapsduur en eenling/meerling in 2007 Jaar Zwangerschapsduur Eenling Meerling # % # % # 2007 Zwangerschapsduur 22.0-22.6 wk 214 0,1% 28 0,5% 242 23.0-23.6 wk 234 0,1% 28 0,5% 262 24.0-24.6 wk 90 0,1% 24 0,4% 114 25.0-25.6 wk 109 0,1% 34 0,6% 143 26.0-26.6 wk 134 0,1% 36 0,6% 170 27.0-27.6 wk 166 0,1% 59 1,0% 225 28.0-28.6 wk 190 0,1% 58 0,9% 248 29.0-29.6 wk 176 0,1% 68 1,1% 244 Totaal % 0,1% 0,2% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 30.0-30.6 wk 31.0-31.6 wk 32.0-32.6 wk 33.0-33.6 wk 34.0-34.6 wk 35.0-35.6 wk 36.0-36.6 wk 37.0-37.6 wk 38.0-38.6 wk 39.0-39.6 wk 276 380 474 725 1265 2012 3748 9153 23053 39729 0,2% 0,2% 0,3% 0,4% 0,8% 1,2% 2,2% 5,5% 13,8% 23,7% 76 146 259 285 409 552 866 1455 1129 423 1,2% 2,4% 4,2% 4,7% 6,7% 9,0% 14,1% 23,8% 18,4% 6,9% 352 526 733 1.010 1.674 2.564 4.614 10.608 24.182 40.152 0,2% 0,3% 0,4% 0,6% 1,0% 1,5% 2,7% 6,1% 13,9% 23,2% 40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk 42.0-42.6 wk >= 43.0 wk Onbekend 46052 30151 7550 67 1364 27,5% 18,0% 4,5% 0,0% 0,8% 122 25 2 0 38 2,0% 0,4% 0,0% 0,0% 0,6% 46.174 30.176 7.552 67 1.402 26,6% 17,4% 4,4% 0,0% 0,8% subtotaal <32.0 weken subtotaal <37.0 weken 1.969 10.193 1,2% 6,1% 557 2.928 9,1% 47,8% 2.526 13.121 1,5% 7,6% 167.312 100,0% 6.122 100,0% 173.434 100,0% Totaal 39 geboortegewicht en eenling/meerling naar zwangerschapsduur In 2007 is er een lichte daling van de laag gewichts eerst geborenen (<1500 gram) ten opzichte van 2006 van 1,6 naar 1,4%. In eerdere jaren was er nog een toename van deze categorie (in 2004 een toename van 0,5% ten opzichte van 2003). Het geboortegewicht was gemiddeld hoger bij eenlingkinderen dan bij meerlingkinderen (ongeveer 1000 gram) (tabel 2.3.1/figuur 2.4) Ook steeg het gemiddelde geboortegewicht naarmate de pariteit hoger was (tabel 2.3.1). In tabel 2.3.3 waarin de verdeling van geboortegewichten voor eenlingen en meerlingen naar zwangerschapsduur worden weergegeven, komt naar voren dat er bij meerlingen een duidelijke verschuiving is naar kortere zwangerschapsduren, met voor die zwangerschapsduren ook relatief lagere geboortegewichten. trend geboortegewicht Was er in de eerste jaren van de 21ste eeuw nog een geringe toename van het aantal geboren kinderen met een geboortegewicht in de categorie 1500-2499 gram, vanaf 2005 is de verdeling van de geboortegewichten in de diverse categorieën relatief stabiel (tabel 2.3.2). Figuur 2.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Figuur 2.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 80% 70% Eenling kind Meerling kind 60% Percentage 50% 40% 30% 20% 10% Zwangerschapsduur (wk) 40 41 .0 42 > .0- 41 .6 .6 40 .037 .6 36 .032 .6 31 .028 26 .0- 27 .6 .6 25 .025 .6 24 .024 22 .0- 23 .6 0% Tabel 2.2.2 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en pariteit in 2007 JaarPariteit Eenling/Meerling P0 P1 P2+ Zwangerschapsduur # % # % # % # 2007 Eenling kind 22.0-23.6 wk 209 0,3% 157 0,3% 82 0,3% 448 24.0-24.6 wk 47 0,1% 20 0,0% 23 0,1% 90 25.0-25.6 wk 64 0,1% 23 0,0% 22 0,1% 109 26.0-27.6 wk 179 0,2% 68 0,1% 53 0,2% 300 28.0-31.6 wk 611 0,8% 267 0,4% 144 0,5% 1.022 32.0-36.6 wk 4.863 6,4% 2.241 3,7% 1.120 3,7% 8.224 37.0-40.6 wk 51.362 67,5% 44.456 73,1% 22.169 73,0% 117.987 41.0-41.6 wk 13.897 18,3% 10.937 18,0% 5.317 17,5% 30.151 ≥ 42.0 wk 4.315 5,7% 2.136 3,5% 1.166 3,8% 7.617 Onbekend 554 0,7% 522 0,9% 288 0,9% 1.364 Subtotaal 76.101 100,0% 60.827 100,0% 30.384 100,0% 167.312 Totaal 0,3% 0,1% 0,1% 0,2% 0,6% 4,9% 70,5% 18,0% 4,6% 0,8% 100,0% Meerling kind 22.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal % 37 17 19 73 235 1.170 1.265 14 2 17 2.849 1,3% 0,6% 0,7% 2,6% 8,2% 41,1% 44,4% 0,5% 0,1% 0,6% 100,0% 11 3 10 18 76 793 1.234 8 0 15 2.168 0,5% 0,1% 0,5% 0,8% 3,5% 36,6% 56,9% 0,4% 0,0% 0,7% 100,0% 8 4 5 4 37 408 630 3 0 6 1.105 0,7% 0,4% 0,5% 0,4% 3,3% 36,9% 57,0% 0,3% 0,0% 0,5% 100,0% 56 24 34 95 348 2.371 3.129 25 2 38 6.122 0,9% 0,4% 0,6% 1,6% 5,7% 38,7% 51,1% 0,4% 0,0% 0,6% 100,0% Totaal 22.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 246 64 83 252 846 6.033 52.627 13.911 4.317 571 0,3% 0,1% 0,1% 0,3% 1,1% 7,6% 66,7% 17,6% 5,5% 0,7% 168 23 33 86 343 3.034 45.690 10.945 2.136 537 0,3% 0,0% 0,1% 0,1% 0,5% 4,8% 72,5% 17,4% 3,4% 0,9% 90 27 27 57 181 1.528 22.799 5.320 1.166 294 0,3% 0,1% 0,1% 0,2% 0,6% 4,9% 72,4% 16,9% 3,7% 0,9% 504 114 143 395 1.370 10.595 121.116 30.176 7.619 1.402 0,3% 0,1% 0,1% 0,2% 0,8% 6,1% 69,8% 17,4% 4,4% 0,8% Totaal 78.950 100,0% 62.995 100,0% 31.489 100,0% 173.434 100,0% 41 Tabel 2.3.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en pariteit in 2007 Jaar Pariteit Eenling/Meerling P0 P1 P2+ Geboortegewicht # % # % # % # 2007 Eenling < 500 gram 155 0,2% 91 0,1% 62 0,2% 308 500-999 gram 396 0,5% 211 0,3% 131 0,4% 738 1000-1499 gram 526 0,7% 202 0,3% 135 0,4% 863 1500-1999 gram 906 1,2% 376 0,6% 195 0,6% 1.477 2000-2499 gram 3.130 4,1% 1.278 2,1% 653 2,1% 5.061 2500-2999 gram 12.017 15,8% 6.188 10,2% 3.043 10,0% 21.248 3000-3499 gram 27.441 36,1% 19.046 31,3% 9.153 30,1% 55.640 3500-3999 gram 22.919 30,1% 21.588 35,5% 10.618 34,9% 55.125 4000-4499 gram 7.287 9,6% 9.601 15,8% 5.079 16,7% 21.967 ≥ 4500 gram 1.270 1,7% 2.221 3,7% 1.294 4,3% 4.785 Onbekend 54 0,1% 25 0,0% 21 0,1% 100 Subtotaal 76.101 100,0% 60.827 100,0% 30.384 100,0% 167.312 0,2% 0,4% 0,5% 0,9% 3,0% 12,7% 33,3% 32,9% 13,1% 2,9% 0,1% 100,0% Meerling < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend Subtotaal 31 112 214 464 836 829 303 46 6 2 6 2.849 1,1% 3,9% 7,5% 16,3% 29,3% 29,1% 10,6% 1,6% 0,2% 0,1% 0,2% 100,0% 19 32 71 222 605 804 350 56 5 1 3 2.168 0,9% 1,5% 3,3% 10,2% 27,9% 37,1% 16,1% 2,6% 0,2% 0,0% 0,1% 100,0% 20 14 29 94 248 443 213 38 5 0 1 1.105 1,8% 1,3% 2,6% 8,5% 22,4% 40,1% 19,3% 3,4% 0,5% 0,0% 0,1% 100,0% 70 158 314 780 1.689 2.076 866 140 16 3 10 6.122 1,1% 2,6% 5,1% 12,7% 27,6% 33,9% 14,1% 2,3% 0,3% 0,0% 0,2% 100,0% Totaal < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend 186 508 740 1.370 3.966 12.846 27.744 22.965 7.293 1.272 60 0,2% 0,6% 0,9% 1,7% 5,0% 16,3% 35,1% 29,1% 9,2% 1,6% 0,1% 110 243 273 598 1.883 6.992 19.396 21.644 9.606 2.222 28 0,2% 0,4% 0,4% 0,9% 3,0% 11,1% 30,8% 34,4% 15,2% 3,5% 0,0% 82 145 164 289 901 3.486 9.366 10.656 5.084 1.294 22 0,3% 0,5% 0,5% 0,9% 2,9% 11,1% 29,7% 33,8% 16,1% 4,1% 0,1% 378 896 1.177 2.257 6.750 23.324 56.506 55.265 21.983 4.788 110 0,2% 0,5% 0,7% 1,3% 3,9% 13,4% 32,6% 31,9% 12,7% 2,8% 0,1% 78.950 100,0% 62.995 100,0% 31.489 100,0% 173.434 100,0% Totaal 42 Totaal % een geboortegewicht <2000 gram en een zwangerschapsduur ≥37.0 weken in 0,13% van de gevallen.Voor meerlingkinderen waren deze percentages respectievelijk 1,76 en 2,19% (tabel 2.3.4). Als we een globale indeling willen maken naar een laag geboortegewicht voor de zwangerschapsduur, zien we dat eenlingkinderen met een geboortegewicht <1500 gram en een zwangerschapsduur ≥32.0 weken voorkwamen in 0,18% van het totaal aantal geboortes en kinderen met Tabel 2.3.2 Trend levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geboortegewichtcategorie in 2005-2007 Jaar Trend geboortegewicht Geboortegewicht 2005 2006 # % # % # 2005-2007 Totaal <1500 gram 2.557 1,4% 2.405 1,4% 2.451 1500-2499 gram 9.611 5,4% 9.430 5,4% 9.007 2500-3499 gram+onbekend 81.287 45,8% 81.276 46,1% 79.940 3500-3999 gram 56.477 31,8% 55.926 31,7% 55.265 4000-4499 gram 22.677 12,8% 22.364 12,7% 21.983 ≥ 4500 gram 4.947 2,8% 4.785 2,7% 4.788 Totaal 177.556 100,0% 176.186 100,0% 2007 % 1,4% 5,2% 46,1% 31,9% 12,7% 2,8% 173.434 100,0% Figuur 2.4 Figuur 2.4 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 40% 35% Eenling kind 30% Meerling kind 20% 15% 10% 5% am gr 00 45 >= 49 -4 00 40 35 00 -3 99 9g ram 9g ram ram 30 00 -3 49 9g ram 25 00 -2 99 9g ram 20 00 -2 49 9g ram 9g 15 00 -1 99 49 -1 00 10 50 0- 99 9g 9g ram am gr 00 ram 0% <5 Percentage 25% Geboortegewicht (g) 43 Tabel 2.3.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Zwangerschapsduur in weken en dagen Eenling/Meerling 22.0-27.6 28.0-31.6 32.0-36.6 37.0-41.6 ≥ 42.0 Onbekend Geboortegewicht # # # # # # # 2007 Eenling < 500 gram 285 6 1 0 0 16 308 500-999 gram 534 168 21 5 0 10 738 1000-1499 gram 114 473 257 9 0 10 863 1500-1999 gram 2 323 954 188 0 10 1.477 2000-2499 gram 0 48 2.550 2.421 10 32 5.061 2500-2999 gram 0 0 3.075 17.757 249 167 21.248 3000-3499 gram 0 0 1.220 52.407 1.619 394 55.640 3500-3999 gram 0 0 142 51.461 3.123 399 55.125 4000-4499 gram 0 0 0 19.811 1.992 164 21.967 ≥ 4500 gram 0 0 0 4.079 624 82 4.785 Onbekend 12 4 4 0 0 80 100 Subtotaal 947 1.022 8.224 148.138 7.617 1.364 167.312 0,2% 0,4% 0,5% 0,9% 3,0% 12,7% 33,3% 32,9% 13,1% 2,9% 0,1% 100,0% Meerling < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend Subtotaal 39 117 52 1 0 0 0 0 0 0 0 209 4 28 178 128 8 0 0 0 0 0 2 348 4 6 81 588 1.027 575 86 3 0 0 1 2.371 0 3 3 63 654 1.501 779 133 15 3 0 3.154 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 2 23 4 0 0 0 0 1 3 0 0 7 38 70 158 314 780 1.689 2.076 866 140 16 3 10 6.122 1,1% 2,6% 5,1% 12,7% 27,6% 33,9% 14,1% 2,3% 0,3% 0,0% 0,2% 100,0% Totaal < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend 324 651 166 3 0 0 0 0 0 0 12 10 196 651 451 56 0 0 0 0 0 6 5 27 338 1.542 3.577 3.650 1.306 145 0 0 5 0 8 12 251 3.075 19.258 53.186 51.594 19.826 4.082 0 0 0 0 0 10 249 1.619 3.124 1.993 624 0 39 14 10 10 32 167 395 402 164 82 87 378 896 1.177 2.257 6.750 23.324 56.506 55.265 21.983 4.788 110 0,2% 0,5% 0,7% 1,3% 3,9% 13,4% 32,6% 31,9% 12,7% 2,8% 0,1% 1.156 1.370 10.595 151.292 7.619 1.402 173.434 100,0% Totaal 44 Totaal % Tabel 2.3.4 Levend- en doodgeboren kinderen met groeivertraging naar eenling/meerling in 2007 Jaar Eenling/Meerling Zwangerschapsduur/ Geboortegewicht # Noemer 2007 Eenling < 32.0 weken en < 1500 gram 1.580 167.312 < 37.0 weken en < 2000 gram 3.138 167.312 Totaal % 0,9% 1,9% ≥ 32.0 weken en < 1500 gram ≥ 37.0 weken en < 2000 gram 293 202 167.312 167.312 0,2% 0,1% Meerling < 32.0 weken en < 1500 gram < 37.0 weken en < 2000 gram 418 1.226 6.122 6.122 6,8% 20,0% ≥ 32.0 weken en < 1500 gram ≥ 37.0 weken en < 2000 gram 97 69 6.122 6.122 1,6% 1,1% 45 46 Hoofdstuk 3 De zwangerschap in 2007 47 De zwangerschap in 2007 hypertensieve aandoeningen in de zwangerschap Diabetes gerelateerde aandoeningen Hypertensieve aandoeningen kwamen voor bij 14.228 zwangeren (8,3%), tweemaal zo vaak bij nulliparae (11,4%) als bij multiparae (5,8%) (tabel 3.1). Deze percentages zijn vergelijkbaar met de percentages van 2006, 2005, 2004 en 2003. Pre-existente hypertensie werd genoteerd bij 423 zwangeren (0,2%), 0,2% bij nulliparae en 0,3% bij multiparae. Pre-eclampsie als reden voor opname werd bij 547 zwangeren aangegeven (0,3%), tweeëneenhalf keer vaker bij nulliparae (0,5%) dan bij multiparae (0,2%). Hier is mogelijk sprake van onderrapportage. Eclampsie kwam slechts zeer sporadisch voor. Ook deze zeer ernstige complicatie werd vaker gerapporteerd bij nulliparae (0,02% versus 0,01%). Diabetes gerelateerde aandoeningen werden 1.639 (1,0%) geregistreerd (tabel 3.2) . In 0,2% betrof dat pre-existente diabetes mellitus dat twee maal frequenter voorkwam bij multiparae (65,7%) dan bij nulliparae (34,3%). In 0,8% was er sprake van zwangerschapsdiabetes dat frequenter voorkwam bij multiparae (59,8%) vergeleken met nulliparae 40,2%). roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap Roken, gedefineerd als “nicotinemisbruik” tijdens de zwangerschap werd geregistreerd bij 0,3% van de zwangerschappen terwijl drugsgebruik werd gemeld bij 0,1% van de zwangerschappen, beide gelijkelijk verdeeld over nulliparae en multiparae (tabel 3.3). Het is onduidelijk in hoeverre hier sprake is van onderrapportage. Tabel 3.1 Hypertensieve aandoeningen vrouw tijdens zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007 Jaar Pariteit Hypertensie klassen P0 P1+ # % # % # 2007 Hypertensieve aandoeningen*1 8.841 11,4% 5.387 5,8% 14.228 Preëxistente hypertensie 181 0,2% 242 0,3% 423 Pre-eclampsie met opname 363 0,5% 184 0,2% 547 Eclampsie 14 0,0% 7 0,0% 21 Totaal Geen hypertensieve aandoening 68.759 88,6% 87.507 94,2% 156.266 91,7% Totaal aantal bevallen vrouwen 77.600 100,0% 92.894 100,0% 170.494 100,0% *1 48 hypertensieve aandoening vrouw voor en tijdens de zwangerschap % 8,3% 0,2% 0,3% 0,0% Tabel 3.2 Diabetes gerelateerde aandoening vrouw tijdens de zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007 Jaar Pariteit Diabetes P0 P1+ # % # % # 2007 Diabetes gerelateerde aandoeningen 643 39,2% 996 60,8% 1.639 Preëxistente diabetes mellitus 96 34,3% 184 65,7% 280 Zwangerschapsdiabetes 561 40,2% 835 59,8% 1.396 Totaal Geen diabetes gerelateerde aandoening 76.957 45,6% 91.898 54,4% 168.855 99,0% Totaal aantal bevallen vrouwen 77.600 45,5% 92.894 54,5% 170.494 100,0% % 1,0% 0,2% 0,8% Tabel 3.3 Roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap voor bevallen vrouwen in 2007 Jaar # 2007 Gedragsfactoren Roken “nicotinemisbruik” tijdens de zwangerschap 252 Drugsgebruik tijdens de zwangerschap 90 Totaal aantal bevallen vrouwen 77.600 Pariteit P0 P1+ % # % Totaal # % 0,3% 0,1% 263 62 0,3% 0,1% 515 152 0,3% 0,1% 45,5% 92.894 54,5% 170.494 100,0% 49 50 Hoofdstuk 4 Baring in 2007 51 Baring in 2007 begin baring Bij 60,4% van de zwangeren kwam de baring spontaan op gang. De baring werd ingeleid bij 33,0% en bij 6,6% werd een primaire sectio verricht (tabel 4.1). Bij meerlingzwangerschappen werd de baring bij 56,3% ingeleid en was het primaire sectio percentage 19,8%. Bij 85% van de inleidingen werd oxytocine gebruikt, bij 10,9% prostaglandines en bij 2,6% een combinatie van prostaglandines en oxytocine. Het valt op dat de afname in het spontaan op gang komen van de baring zich voortzet: 2003: 64,5%; 2004: 63,7%; 2005: 63,1% in 2006: 61,8% naar in 2007: 60,4%. Het inleiden van de baring nam in verhouding verder toe: 2003: 28,8%; 2004: 29,5%; in 2005: 30,2%; in 2006: 31,5% naar in 2007: 33,0% (tabel 4.1.2) De primaire sectio caesarea blijft de laatste jaren min of meer gelijk: in 2005: 6,7%, in 2006: 6,6% en in 2007 eveneens 6,6% (tabel 4.1.3) ligging kind bij de baring In dit hoofdstuk wordt het begin van de baring beschreven. Tevens is een aantal kenmerken van vrouwen die bevielen en kinderen die in 2007 geboren werden beschreven aan de hand van de 52 De meeste kinderen werden in hoofdligging geboren (93,2%) (tabel 4.2.1). Meestal was er bij de hoofdligging sprake van een achterhoofdsligging, zowel bij eenlingen als bij meerlingen. Een geboorte in stuitligging kwam voor bij 4,6% van de eenlingen en bij 26,1% van de kinderen geboren bij meerlingzwangerschappen (tabel 4.2.1). Tabel 4.2.2 en 4.2.3 tonen respectievelijk in procenten en getallen de ligging van de kinderen ingedeeld naar zwangerschapsduur en eenling/meerlingzwangerschap. Bij de eenlingen is er een sterke afname van de stuitligging bij een langere zwangerschapsduur terwijl bij de meerlingen dit veel minder het geval is. gegevens uit de LVR1, LVR2 en de LNR, vanaf een wijze baring zwangerschapsduur van 20 weken. Bijna driekwart van de bevallingen verloopt spontaan (tabellen 4.3.1 en 4.3.3). In de totale populatie wordt de zwanger- Tabel 4.1.1 Start baring van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Jaar Start baring # Totaal % Spontane weeën/vliesscheur Inleidingen Primaire Sectio 102.968 56.301 11.225 60,4% 33,0% 6,6% Totaal 170.494 100,0% schap beëindigd bij 15,1% d.m.v. een sectio; in 6,8% via een primaire sectio, in 8,3% via een secundaire sectio. In 9,9% werd een vaginale kunstverlossing (vacuüm of forcipale extractie) verricht. Bij de tweelingzwangerschap was het sectiopercentage 37,1% (20,3% primaire en 16,8% secundaire sectio’s) en het percentage vaginale kunstverlossingen 9,3%. In tabel 4.3.2 wordt de ligging weergegeven bij geboorten in de 1ste en 2de lijn. Hoofdligging is ongeveer gelijk, stuitligging ziet men zoals verwacht meer in de 2de lijn. Dwars of anders zou men meer in de 1ste lijn zien. Dit is een onverwachte bevinding en verdient nader onderzoek. Op verzoek is dit jaar gekeken naar het aantal interventies in de 2de lijn: In tabel 4.3.3 ziet men de daadwerkelijke wijze van geboorte alleen in de 2de lijns populatie: 62,8% bevalt spontaan. Een vaginale kunstverlossing vond plaats in 14,7% en een sectio bij 22,5%, waarvan primair: 10,2% en secundair: 12,3%. In tabel 4.3.4, een nieuwe tabel, ziet men het daadwerkelijke aantal verrichtingen, bijvoorbeeld na een mislukte vacuümextractie wordt een sectio gedaan: dit zijn twee verrichtingen: de vacuüm komt in 14,5% voor en de forceps in 0,7% (aantal 832). Interessant is ook het aantal primaire stuitextracties: 164 (0,1%) en het aantal versie en extracties: 34 (0,0%). Fundus expressie wordt geregistreerd in 5,1% (tabel 4.3.4). Ook andere hulp bij de baring (tabel 4.3.5) werd geregistreerd: problemen nakomend hoofd: 0,4%, probleem schouders: 1,3%. Overige problemen bij de baring: 0,5%.Verwacht mag worden dat dit een onderrapportage is. 53 Tabel 4.1.2 Start baring naar eenling/meerling en zwangerschapsduur van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Jaar Eenling/Meerling Start baring22.0-36.6 weken # % 2007 Eenlingen Spontane weeën/vliesscheur 5.522 54,2% Inleidingen Amniotomie zonder Oxy/Prost 27 0,3% Prostaglandines 927 9,1% Oxytocine 1.945 19,1% Oxytocine+ Prostaglandines 82 0,8% Subtotaal inleidingen 2.981 29,2% Primaire Sectio Subtotaal eenling Meerlingen Spontane weeën/vliesscheur Inleidingen Amniotomie zonder Oxy/Prost Prostaglandines Oxytocine Oxytocine + Prostaglandines Subtotaal inleidingen Primaire Sectio Subtotaal meerling 37.0-41.6 weken+onbk≥ 42.0 weken # % # % Totaal # % 95.084 63,6% 1.601 21,0% 102.207 61,1% 589 3.965 40.104 1.040 45.698 0,4% 2,7% 26,8% 0,7% 30,6% 132 1.123 4.270 307 5.832 1,7% 14,7% 56,1% 4,0% 76,6% 748 6.015 46.319 1.429 54.511 0,4% 3,6% 27,7% 0,9% 32,6% 1.690 10.193 16,6% 100,0% 8.720 149.502 5,8% 100,0% 184 7.617 2,4% 100,0% 10.594 167.312 6,3% 100,0% 517 33,9% 243 14,7% 1 0,0% 761 23,9% 10 43 646 10 709 0,7% 2,8% 42,3% 0,7% 46,5% 26 83 946 26 1.081 1,6% 5,0% 57,2% 1,6% 65,3% 0 0 0 0 0 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 36 126 1.592 36 1.790 1,1% 4,0% 50,0% 1,1% 56,3% 300 1.526 19,7% 100,0% 331 1.655 20,0% 100,0% 0 1 0,0% 0,0% 631 3.182 19,8% 100,0% Totaal Spontane weeën/vliesscheur Inleidingen Amniotomie zonder Oxy/Prost Prostaglandines Oxytocine Oxytocine + Prostaglandines Subtotaal inleidingen 6.039 51,5% 95.327 63,1% 1.602 21,0% 102.968 60,4% 37 970 2.591 92 3.690 0,3% 8,3% 22,1% 0,8% 31,5% 615 4.048 41.050 1.066 46.779 0,4% 2,7% 27,2% 0,7% 30,9% 132 1.123 4.270 307 5.832 1,7% 14,7% 56,1% 4,0% 76,6% 784 6.141 47.911 1.465 56.301 0,5% 3,6% 28,1% 0,9% 33,0% Primaire Sectio 1.990 17,0% 9.051 6,0% 184 2,4% 11.225 6,6% 11.719 100,0% 151.157 100,0% 7.618 100,0% 170.494 100,0% Totaal 54 Zwangerschapsduurcategorieën Tabel 4.1.3 Trend inleidingen van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2005-2007 Jaar Wijze start baring # Spontane weeën/vliesscheur 110.191 Inleidingen 52.719 Amniotomie zonder Oxy/Prost 860 Prostaglandines 6.427 Oxytocine 43.970 Oxytocine + Prostaglandines 1.462 2005 % # 63,1% 107.271 30,2% 54.698 0,5% 826 3,7% 6.627 25,2% 45.796 0,8% 1.449 2006 % # 61,8% 102.968 31,5% 56.301 0,5% 784 3,8% 6.141 26,4% 47.911 0,8% 1.465 2007 % 60,4% 33,0% 0,5% 3,6% 28,1% 0,9% Primaire Sectio 11.771 6,7% 11.490 6,6% 11.225 6,6% Totaal 174.681 100,0% 173.459 100,0% 170.494 100,0% Tabel 4.2.1 Levend- en doodgeboren geboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind in 2007 Jaar Eenling Meerling Totaal Ligging kind bij geboorte kind # % # % # % 2007 Totaal Hoofdligging Achterhoofd 147.369 87,9% 3.621 59,1% 150.990 87,1% Kruin 2.863 1,8% 100 1,9% 2.963 1,7% Aangezicht 250 0,2% 12 0,2% 262 0,2% Voorhoofd 247 0,2% 40 0,4% 287 0,2% Hoofdligging anders 6.675 3,9% 449 6,8% 7.124 4,1% Subtotaal hoofdligging 157.404 94,0% 4.222 68,4% 161.626 93,2% Stuit Dwars / anders Overige ligging Totaal 7.151 1.060 1.697 4,6% 0,6% 0,8% 1.591 295 14 26,1% 5,2% 0,3% 8.742 1.355 1.711 5,0% 0,8% 1,0% 167.312 100,0% 6.122 100,0% 173.434 100,0% 55 In de tabellen 4.3.8 en 4.3.9 is de wijze van bevallen van eenlingen uitgesplitst naar zwangerschapsduur. In absolute aantallen vindt de sectio (primair en secundair) het meest plaats bij het à terme kind in hoofdligging (n = 14.542), een lichte stijging t.o.v. vorig jaar, gevolgd door de à terme stuitligging (n = 4.456) een lichte daling t.o.v vorig jaar. Opgemerkt wordt dat sinds 2005 het aantal sectio’s bij We zien dat het percentage vaginale kunstverlossingen bij nulliparae met een eenling zes maal hoger is dan bij multiparae (17,8% versus 3,2%). Bij de meerlingzwangerschap is dit ruim twee maal hoger (13,3% versus 5,8%) .Voor de sectio is dit zowel bij de eenling als voor de meerling een factor 2.5 (tabel 4.3.7), tabel 4.3.6 geeft de absolute aantallen weer. Tabel 4.2.2 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007 Jaar Ligging kind bij geboorte Eenling/meerling Hoofd Stuit Dwars / anders Onbekend Zwangerschapsduur # # # # 2007 Eenling kind 20.0-23.6 wk 228 167 39 14 24.0-27.6 wk 290 156 38 15 28.0-31.6 wk 742 223 45 12 32.0-36.6 wk 7.156 873 136 59 37.0-41.6 wk 141.013 5.647 762 716 ≥ 42.0 wk 7.447 62 32 76 Onbekend 528 23 8 805 Subtotaal 157.404 7.151 1.060 1.697 Meerling kind* 20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal Totaal 20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Totaal Totaal # 448 499 1.022 8.224 148.138 7.617 1.364 167.312 34 77 211 1.627 2.261 2 10 4.222 18 66 116 629 756 0 6 1.591 4 10 19 111 132 0 19 295 0 0 2 4 5 0 3 14 56 153 348 2.371 3.154 2 38 6.122 262 367 953 8.783 143.274 7.449 538 185 222 339 1.502 6.403 62 29 43 48 64 247 894 32 27 14 15 14 63 721 76 808 504 652 1.370 10.595 151.292 7.619 1.402 161.626 8.742 1.355 1.711 173.434 * N.b. de code 1 van 2 en 2 van 2 bij een meerling kind lijkt onvoldoende valide om de ligging kind te vergelijken binnen de meerling kinderen. 56 Tabel 4.2.3 Percentage levend- en doodgeboren kinderen naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007 Jaar Eenling/meerling Zwangerschapsduur 2007 Eenling kind 20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal % % % % % 50,9% 58,1% 72,6% 87,0% 95,2% 97,8% 38,7% 94,1% 37,3% 31,3% 21,8% 10,6% 3,8% 0,8% 1,7% 4,3% 8,7% 7,6% 4,4% 1,7% 0,5% 0,4% 0,6% 0,6% 3,1% 3,0% 1,2% 0,7% 0,5% 1,0% 59,0% 1,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Meerling kind* 20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal 60,7% 50,3% 60,6% 68,6% 71,7% 0,0% 26,3% 69,0% 32,1% 43,1% 33,3% 26,5% 24,0% 0,0% 15,8% 26,0% 7,1% 6,5% 5,5% 4,7% 4,2% 0,0% 50,0% 4,8% 0,0% 0,0% 0,6% 0,2% 0,2% 0,0% 7,9% 0,2% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Totaal 20.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 52,0% 56,3% 69,6% 82,9% 94,7% 97,8% 38,4% 36,7% 34,0% 24,7% 14,2% 4,2% 0,8% 2,1% 8,5% 7,4% 4,7% 2,3% 0,6% 0,4% 1,9% 2,8% 2,3% 1,0% 0,6% 0,5% 1,0% 57,6% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Totaal 93,2% 5,0% 0,8% 1,0% 100,0% Hoofd Ligging kind bij geboorte Stuit Dwars / anders Onbekend Totaal * N.b. de code 1 van 2 en 2 van 2 bij een meerling kind lijkt onvoldoende valide om de ligging kind te vergelijken binnen de meerling kinderen. stuitligging in deze groep daalt van 5.123 in 2005, naar 4.690 in 2006, naar 4.456 dit jaar. Procentueel vindt een sectio bij het kind in hoofdligging het meest frequent plaats bij een zwangerschapsduur tussen 24.0 - 31.6 weken (37,0%), bij het kind in stuitligging echter in de à terme periode (78,6 %): dit is een stijging van 2,4% vergeleken met het jaar daarvoor (tabel 4.3.9). Bij de serotiene zwangerschap vallen twee zaken op. Het percentage primaire sectio’s bij het kind in hoofdligging is lager dan in de à terme periode van de zwangerschap (2,1% versus 3,4%) maar het percentage secundaire sectio’s daarentegen is aanzienlijk hoger (17,9% versus 6,7%). 57 Tabel 4.3.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze baring en eenling/meerling in 2007 Wijze baring 2007 Spontaan geboorte in de 1e lijn geboorte in de 2e lijn Eenling Meerling % # Totaal % 53,6% 0,1% 53,5% 130.160 57.052 73.108 75,0% 32,9% 42,2% 570 449 121 9,3% 7,3% 2,0% 17.078 16.884 194 9,8% 9,7% 0,1% 14,3% 6,3% 8,0% 2.271 1.245 1.026 37,1% 20,3% 16,8% 26.196 11.839 14.357 15,1% 6,8% 8,3% 100,0% 6.122 100,0% 173.434 100,0% % # 126.879 57.046 69.833 75,8% 34,1% 41,7% 3.281 6 3.275 Vaginale kunstverlossing Vacuum/Forceps Stuit extractie 16.508 16.435 73 9,9% 9,8% 0,0% SC totaal Primaire SC Secundaire SC 23.925 10.594 13.331 167.312 Totaal # Tabel 4.3.2 Spontaan geboren kinderen in hoofd en in stuit ligging in de 1e en in de 2e lijn in 2007 Ligging kind 2007 Hoofd ligging Stuit ligging Dwars/anders ligging totaal 58 geboorte in de 1e lijn # % geboorte in de 2e lijn # % # totaal % 55.397 40 1.615 97,1% 0,1% 2,8% 70.468 2.341 299 96,4% 3,2% 0,4% 125.865 2.381 1.914 96,7% 1,8% 1,5% 57.052 100,0% 73.108 100,0% 130.160 100,0% Tabel 4.3.3 Tabel 4.3.5 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze baring voor geboorten in de 2e lijn in 2007 Aantallen overige hulp bij baring in de 2e lijn in 2007 Wijze baring 2007 Spontaan Vaginale kunstverlossing Vacuum/Forceps Stuit extractie SC totaal Primaire SC Secundaire SC Discrepantie in coderingen Overige hulp bij baring 2007 Andere problemen bij baring Probleem schouders Nakomend hoofd Overige hulp bij baring geboorte in de 2e lijn # % Totaal 73.108 17.078 16.884 194 26.196 11.839 14.357 -45 62,8% 14,7% 14,5% 0,2% 22,5% 10,2% 12,3% -0,0% 116.337 100,0% Totaal geboorte in de 2e lijn # % 1.490 458 615 1,3% 0,4% 0,5% 116.337 100,0% Tabel 4.3.4 Aantallen vaginale kunstverlossingen naar wijze baring in de 2e lijn in 2007 Hulp bij baring 2007 Aantallen vaginale kunstverlossing Fundus expressie Vacuum extractie Forcipale extractie Primaire stuit extractie Versie en extractie Totaal Spontaan # Wijze baring Vac Forceps Stuit extractie # # Sec Sectio # # % 5.945 5,1% 4.791 958 5 240 16.827 832 14,5% 0,7% 0 0 16.215 776 0 0 637 56 0,1% 0,0% 163 32 1 2 164 34 59 Tabel 4.3.6 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in 2007 Jaar Wijze baring Spontaan 2007 Eenling Pariteit 0 49.392 Pariteit 1+ 77.487 Subtotaal 126.879 Wijze baring Kunst Sectio verlossing* Totaal 13.548 2.960 16.508 13.161 10.764 23.925 76.101 91.211 167.312 Meerling Pariteit 0 Pariteit 1+ Subtotaal 1.216 2.065 3.281 379 191 570 1.254 1.017 2.271 2.849 3.273 6.122 Totaal Pariteit 0 Pariteit 1+ 50.608 79.552 13.927 3.151 14.415 11.781 78.950 94.484 Totaal 130.160 17.078 26.196 173.434 * Kunstverlossing= Vacuum / Forceps / Stuitextractie Tabel 4.3.7 Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in 2007 Jaar Wijze baring verlossing* 2007 Eenling Pariteit 0 Pariteit 1+ Subtotaal Wijze baring Kunst Sectio Totaal 64,9% 85,0% 75,8% 17,8% 3,2% 9,9% 17,3% 11,8% 14,3% 100,0% 100,0% 100,0% Meerling Pariteit 0 Pariteit 1+ Subtotaal 42,7% 63,1% 53,6% 13,3% 5,8% 9,3% 44,0% 31,1% 37,1% 100,0% 100,0% 100,0% Totaal Pariteit 0 Pariteit 1+ 64,1% 84,2% 17,6% 3,3% 18,3% 12,5% 100,0% 100,0% Totaal 75,0% 9,8% 15,1% 100,0% * Kunstverlossing= Vacuum / Forceps / Stuitextractie 60 Spontaan Tabel 4.3.8 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007 Jaar Eenling Ligging kind Zwangerschapsduur 2007 Hoofdligging+onbekend 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal Stuitligging 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal Dwars/ anders ligging 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal Totaal eenling Prim SC Spontaan Wijze baring Vac/For* Stuit Extr. Sec SC* Totaal # # # # # # 0 339 868 4910 157 6.274 241 649 5150 114049 4760 124.849 0 18 609 14466 1259 16.352 0 0 0 5 0 5 1 53 588 9632 1347 11.621 242 1.059 7.215 143.062 7.523 159.101 0 117 281 3468 25 3.891 161 206 304 1162 14 1.847 1 1 4 14 0 20 5 11 10 38 0 64 0 44 274 988 23 1.329 167 379 873 5.670 62 7.151 0 31 54 342 2 429 38 19 21 100 5 183 0 0 2 59 2 63 1 3 0 0 0 4 0 30 59 269 23 381 39 83 136 770 32 1.060 10.594 126.879 16.435 73 13.331 167.312 * Indien na vacuum of forcipale extractie een secundaire sectio wordt uitgevoerd dan staan de kinderen onder Sec SC. 61 Tabel 4.3.9 Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007 Jaar Eenling Ligging kind Zwangerschapsduur 2007 Hoofd ligging+onbekend 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal Wijze baring bij geboorte Kind Spontaan Vac/For1* Stuit Extr. Sec SC1* Totaal % % % % % % 0,0% 32,0% 12,0% 3,4% 2,1% 3,9% 99,6% 61,3% 71,4% 79,7% 63,3% 78,5% 0,0% 1,7% 8,4% 10,1% 16,7% 10,3% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,4% 5,0% 8,1% 6,7% 17,9% 7,3% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Stuit ligging 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal 0,0% 30,9% 32,2% 61,2% 40,3% 54,4% 96,4% 54,4% 34,8% 20,5% 22,6% 25,8% 0,6% 0,3% 0,5% 0,2% 0,0% 0,3% 3,0% 2,9% 1,1% 0,7% 0,0% 0,9% 0,0% 11,6% 31,4% 17,4% 37,1% 18,6% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% Dwars/ anders ligging 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk+onbk >= 42.0 wk Subtotaal 0,0% 37,3% 39,7% 44,4% 6,3% 40,5% 97,4% 22,9% 15,4% 13,0% 15,6% 17,3% 0,0% 0,0% 1,5% 7,7% 6,3% 5,9% 2,6% 3,6% 0,0% 0,0% 0,0% 0,4% 0,0% 36,1% 43,4% 34,9% 71,9% 35,9% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 6,3% 75,8% 9,8% 0,0% 8,0% 100,0% Totaal eenling *1 62 Prim SC Indien na vacuum of forcipale extractie een secundaire sectio wordt uitgevoerd dan staan de kinderen onder Sec SC. Pijnbestrijding naar pariteit. epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode In LVR1 werd geregistreerd dat in 1,7% van het totaal aantal geboren kinderen zonder sectio bij primi’s een noodzaak was tot sedatie (tabel 4.4.1). Bij multi’s was dit 0,7%. Pijnstilling in de vorm van epiduraal werd bij primi’s, wederom van het aantal kinderen geboren uit primi’s zonder sectio, in 2,9% gegeven en bij multi’s in 0,8% gegeven. De LVR2 registreert bij primi’s 15,5% en bij multi’s 4,6% epiduraal analgesie bij de ontsluiting. Het streven in Nederland is om in ziekenhuizen 24 uur per dag 7 dagen in de week vrouwen in partu epidurale analgesie te kunnen aanbieden. Dit heeft medio juni 2008 zijn beslag gekregen in een richtlijn van het CBO waar alle beroepsverenigingen betrokken bij de verloskundige zorg aan meewerkten. Er wordt in Nederland vergeleken met de landen om ons heen nog steeds in geringe Tabel 4.4.1 Pijnbestrijding naar pariteit in 2007 Pijnbestrijding LVR1 code LVR2 code Periode 2007 Pijnbestrijding op basis van LVR1 informatie noodzaak tot sedatie 515 pijnstilling (spinaal/epiduraal/anethesie) 516 Pariteit P0 Pariteit P1+ Totaal # % # % # % 1.286 2.131 1,7% 2,9% 576 702 0,7% 0,8% 1.862 2.833 1,2% 1,8% 4 11.488 15,5% 4.044 4,6% 15.532 9,6% Totaal aantal kinderen zonder primaire SC 74.206 100,0% 87.389 100,0% 161.595 100,0% Sec Sectio # % # Totaal % Pijnbestrijding op basis van LVR2 informatie epiduraal analgesie bij ontsluting Tabel 4.4.2 Epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode naar pariteit en wijze baring in 2007 Epidurale Analgesie Pariteit 2007 Epidurale analgesie tijdens de ontsluiting Pariteit P0 Pariteit P1+ Spontaan geboren # % 6.018 2.824 4,6% 2,2% 2.769 483 85,1% 14,9% 2.701 737 78,6% 21,4% 11.488 4.044 7,1% 2,5% 8.842 6,8% 3.252 19,0% 3.438 23,9% 15.532 9,6% 130.160 80,5% 17.078 10,6% 14.357 8,9% 161.595 100,0% Totaal epiduraal bij ontsluiting Totaal aantal kinderen zonder primaire SC Kunstverlossing* # % * Kunstverlossing = Vacuum / Forceps / Stuitextractie 63 Belangrijkste reden van overdracht tijdens de baring mate gebruik gemaakt van epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode. Bij vrouwen die uiteindelijk spontaan bevielen werd in 6,87% epidurale analgesie gegeven, een stijging van 1,1% vergeleken met 2006 (tabel 4.4.2). Indien de baring beëindigd werd met een vaginale kunstverlossing was dit 19,0%, een stijging van 3,1% vergeleken met 2006 en wanneer de bevalling eindigde met een secundaire sectio had 23,9% epidurale pijnbestrijding tijdens de ontsluiting, een stijging van 2,3% vergeleken met 2006. Trendmatig zien wij de laatste jaren elk jaar een stijging van 1 à 2%.Verdeelt men epiduraal analgesie over de totale populatie naar pariteit dan is dit 7,1% van de nulliparae en 2,5% van de multiparae. Van de 11.488 nulliparae, die epidurale analgesie kregen tijdens de ontsluitingsperiode, beviel 52,4% spontaan, 24,1% met behulp van een kunstverlossing en 23,5% door middel van een secundaire sectio. Dit jaar is gekeken naar een indicatie van reden van overdracht geregistreerd in LVR1. In tabel 4.5.1 zien we de overdrachten tijdens de baring en direct post partum. Bij deze aantallen is de hoofdindicatie van overdracht genoemd.Van alle overdrachten springt meconiumhoudend vruchtwater eruit met 23,9%, gevolgd door onvoldoende ontsluiting: 17,4% en onvoldoende vordering van de uitdrijving: 12,3%. Deze percentages zijn berekend van het totale aantal verwijzingen = 100%. Berekend men deze indicaties van de aantallen waarbij de start baring in de eerste lijn is, dan zijn deze respectievelijk: 6,2%, 4,9% en 3,5%. In totaal werden 19.181 cliënten tijdens de baring en direct post partum verwezen. Tabel 4.5.1 Belangrijkste redenen van overdracht tijdens de baring in 2007 LVR1 code Reden van overdracht code Periode 2007 Totaal aantal overdrachten tijdens de baring en direct postpartum 504 meconium houdend vruchtwater 506 onvoldoende vorderende ontsluiting 507 onvoldoende vorderende uitdrijving 515 noodzaak tot sedatie 599 overige problemen 505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën 503 foetale nood tijdens de baring 516 pijnstilling (spinaal/epiduraal) 517 vroeggeboorte 502 liggingsafwijking inclusief stuit 508 bloedverlies tijdens baring 501 intra-uterine vruchtdood (tijdens baring) Subtotaal alle overdrachten tijdens de baring direct postpartum 64 Totaal t.o.v. alle overdrachten tijdens baring # % Totaal Totaal t.o.v. t.o.v. start baring in aantal geboren 1e lijn kinderen % % 4.759 3.728 2.680 2.473 1.391 1.074 1.075 753 260 191 58 13 24,8% 19,4% 14,0% 12,9% 7,3% 5,6% 5,6% 3,9% 1,4% 1,0% 0,3% 0,1% 6,2% 4,9% 3,5% 3,2% 1,8% 1,4% 1,4% 1,0% 0,3% 0,3% 0,1% 0,0% 2,7% 2,1% 1,5% 1,4% 0,8% 0,6% 0,6% 0,4% 0,1% 0,1% 0,0% 0,0% 19.181 100,0% 76.278 173.434 Tabel 4.5.2 Eerste reden van overdracht tijdens de baring in 2007 LVR1 code Eerste gecodeerde reden van overdracht code Periode # 2007 Totaal aantal overdrachten tijdens de baring en direct postpartum 504 meconium houdend vruchtwater 4.588 506 onvoldoende vorderende ontsluiting 3.328 507 onvoldoende vorderende uitdrijving 2.365 515 noodzaak tot sedatie 1.712 599 overige problemen 1.332 505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën 990 503 foetale nood tijdens de baring 757 516 pijnstilling (spinaal/epiduraal) 433 517 vroeggeboorte 247 502 liggingsafwijking inclusief stuit 169 508 bloedverlies tijdens baring 48 501 intra-uterine vruchtdood (tijdens baring) 11 1e code alleen % Subtotaal alle overdrachten tijdens de baring direct postpartum 100,0% In tabel 4.5.3 worden gecombineerde redenen van overdracht genoemd, hier zijn meerdere redenen bij een cliënt mogelijk. Het is uitgesplitst naar ontsluiting en uitdrijving. Tijdens de ontsluiting werden volgens LVR1 10.751 overdrachtsredenen genoemd bij primi’s. Bij multi’s 5.267. Bij de uitdrijving werden 2.626 redenen bij primi’s genoemd en bij multi’s 537. Bij de ontsluiting werd de lijst eveneens aangevoerd door onvoldoende vordering en meconiumhoudend vruchtwater. Bij de uitdrijving was de meest voorkomende reden de onvoldoende vordering. Overdracht tijdens het nageboorte tijdperk en direct post partum Van de 1.425 verwijzingen, in tabel 4.5.4, voor de genoemde redenen (retentio placentae; HPP> 1000cc; ruptuur waaronder totaal; overige problemen en als gecompliceerde ruptuur geregistreerd) werd in 27,1% (386) retentio 19.181 23,9% 17,4% 12,3% 8,9% 6,9% 5,2% 3,9% 2,3% 1,3% 0,9% 0,3% 0,1% placentae genoemd. HPP>1000ml in 355 gevallen (24,9%), Ruptuur inclusief totaal ruptuur in 258 gevallen (18,1%). Apgarscore bij levendgeboren kinderen naar zwangerschapsduur Een indicator die in internationale vergelijkingen wordt gebruikt is de incidentie van een lage Apgarscore (<3) of een suboptimale Apgarscore (4-6) 5 minuten na de geboorte (tabel 4.6).Van de levendgeboren kinderen uit eenling en meerlingzwangerschappen had 0,3% (n = 602) een lage Apgarscore en 1,3% (n = 1.557) een suboptimale Apgarscore.Van de 602 kinderen met een lage Apgarscore waren er 253 die bij een zwangerschapsduur van 22.0 – 27.6 wk geboren werden. Meerlingen hebben bij een korte zwangerschapsduur minder vaak een Apgarscore <6 dan eenlingen (bijvoorbeeld 28.0 – 31.6 wk Apgarscore 0-6): 10,8 versus 17,3%. 65 Tabel 4.5.3 Reden van overdracht tijdens ontsluit ing en uitdrijving naar pariteit in 2007 LVR1 code Reden van overdrachtNulliparaeMultiparae code Periode # % # % 2007 Tijdens de ontsluiting 504 meconium houdend vruchtwater 2.705 25,2% 1.914 36,3% 506 onvoldoende vorderende ontsluiting 2.784 25,9% 839 15,9% 515 noodzaak tot sedatie 2.061 19,2% 377 7,2% 505 langdurig gebroken vliezen zonder weeën 709 6,6% 362 6,9% 599 overige problemen 801 7,5% 369 7,0% 516 pijnstilling (spinaal/epiduraal) 641 6,0% 110 2,1% 503 foetale nood tijdens de baring 450 4,2% 143 2,7% 517 vroeggeboorte 180 1,7% 76 1,4% 502 liggingsafwijking inclusief stuit 109 1,0% 65 1,2% 508 bloedverlies tijdens baring 29 0,3% 27 0,5% Subtotaal overdrachtsredenen tijdens ontsluiting 10.751 100,0% 5.267 100,0% Tijdens de uitdrijving 507 onvoldoende vorderende uitdrijving 503 foetale nood tijdens de baring 599 overige problemen 504 meconium houdend vruchtwater 506 onvoldoende vorderende ontsluting Subtotaal overdrachtsredenen tijdens uitdrijving Totaal Totaal Start 1e lijn 4.619 3.623 2.438 1.071 1.170 751 593 256 174 56 16.018 28,8% 22,6% 15,2% 6,7% 7,3% 4,7% 3,7% 1,6% 1,1% 0,3% 100,0% 3,4% 2,7% 1,8% 0,8% 0,9% 0,6% 0,4% 0,2% 0,1% 0,0% 11,9% 1.940 397 187 105 83 2.626 73,9% 15,1% 7,1% 4,0% 3,2% 100,0% 376 85 34 135 22 537 70,0% 15,8% 6,3% 25,1% 4,1% 100,0% 2.316 482 221 240 105 3.163 73,2% 15,2% 7,0% 7,6% 3,3% 100,0% 1,7% 0,4% 0,2% 0,2% 0,1% 2,3% 13.377 69,7% 5.804 30,3% 19.181 100,0% 134.758 N.b. Er kunnen 1 of meerdere overdrachts redenen bekend zijn bij een overdracht 66 Totaal Geboorten # % Tabel 4.5.4 Belangrijkste redenen van overdracht in het nageboortetijdperk en direct postpartum in 2007 LVR1 code Reden van overdracht Totaal code t.o.v. alle nageboorte- tijdperk Periode 2007 Tijdens nageboortetijdperk/ direct postpartum 512 retentio placentae 386 27,1% 511 hpp > 1000 ml 355 24,9% 513 (totaal) ruptuur 258 18,1% 599 overige problemen 225 15,8% 514 gecompliceerde ruptuur 70 4,9% tov Totaal tov Totaal t.o.v. t.o.v. start baring in geboren 1e lijn kinderen % % 0,3% 0,3% 0,2% 0,2% 0,1% 0,2% 0,2% 0,1% 0,1% 0,0% Subtotaal alle overdrachtsredenen 134.758 173.434 1.425 100,0% 67 Tabel 4.6 Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en Apgar-score na 5 minuten in 2007 Jaar Eenling/Meerling 0-3 Zwangerschapsduur # 2007 Eenling kind 22.0-23.6 wk 127 24.0-27.6 wk 74 28.0-31.6 wk 35 32.0-36.6 wk 69 37.0-39.6 wk 90 40.0-40.6 wk 63 41.0-41.6 wk 40 ≥ 42.0 wk 8 Onbekend 20 Subtotaal 526 Onbekend # 0-3 % Apgar-score 5 minuten 0-6 % 7-10 % Totaal # 7 55 87 182 439 273 249 108 19 1.419 1 202 767 7.805 71.195 45.621 29.805 7.486 1.258 164.140 2 8 19 23 46 27 16 6 42 189 92,7% 21,8% 3,9% 0,9% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 1,5% 0,3% 97,8% 38,1% 13,4% 3,1% 0,7% 0,7% 1,0% 1,5% 2,9% 1,2% 2,2% 61,9% 86,6% 96,9% 99,3% 99,3% 99,0% 98,5% 97,1% 98,8% 137 339 908 8.079 71.770 45.984 30.110 7.608 1.339 166.274 29 23 5 11 7 0 0 0 1 76 0 24 26 47 39 1 0 0 1 138 0 91 297 2.280 2.944 120 25 2 8 5.767 0 3 7 9 7 0 0 0 0 26 100,0% 16,3% 1,5% 0,5% 0,2% 0,0% 0,0% 0,0% 10,0% 1,3% 100,0% 33,3% 9,3% 2,5% 1,5% 0,8% 0,0% 0,0% 20,0% 3,6% 0,0% 66,7% 90,7% 97,5% 98,5% 99,2% 100,0% 100,0% 80,0% 96,4% 29 141 335 2.347 2.997 121 25 2 10 6.007 Totaal 22.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-39.6 wk 40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 156 97 40 80 97 63 40 8 21 7 79 113 229 478 274 249 108 20 1 293 1.064 10.085 74.139 45.741 29.830 7.488 1.266 2 11 26 32 53 27 16 6 42 94,0% 20,2% 3,2% 0,8% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 1,6% 98,2% 36,7% 12,3% 3,0% 0,8% 0,7% 1,0% 1,5% 3,0% 1,8% 63,3% 87,7% 97,0% 99,2% 99,3% 99,0% 98,5% 97,0% 166 480 1.243 10.426 74.767 46.105 30.135 7.610 1.349 Totaal 602 1.557 169.907 215 0,3% 1,3% 98,7% 172.281 Meerling kind 22.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-39.6 wk 40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal 68 Apgar-score 5 minuten 4-6 7-10 # # Kraamzorg voor vrouwen in de 1ste lijn tijdens kraambed In 96,4% vond het kraambed in de 1 lijn plaats zonder verwijzing uit de 2de lijn (Tabel 4.7.1). In 2,3% van de aantallen vond er geen kraambed in de 1ste lijn plaats. Alleen kraambed 1ste lijn, partus 2de lijn, vond in 92,8% plaats en 6,6% had geen kraambed in de 1ste lijn en van 0,6% was het onbekend. ste Borstvoeding in de 1ste lijn Voeding op de 7de dag werd als volgt geregistreerd: Bij kraambed 1ste zijn zonder verwijzing 2de lijn: borstvoeding: 80,3%, kunstvoeding 17,0% en gemengde voeding in 1,2% (Tabel 4.7.2). Bij kraambed alleen 1ste lijn, partus 2de lijn: 63,4% borstvoeding en 28,8% kunstvoeding en 5,1% gemengde voeding. Mogelijk moeten deze cijfers als een indicatie gezien worden. Tabel 4.7.1 Tabel 4.7.2 Kraamzorg voor vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007 Borstvoeding door vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007 Jaar Kraamzorg # 2007 Eerst lijn zonder verwijzing 2e lijn Ja 53.661 Nee 1.281 Onbekend 730 Subtotaal aantal vrouwen 55.672 96,4% 2,3% 1,3% 100,0% Jaar Borstvoeding op de 7e dag # 2007 Eerst lijn zonder verwijzing 2e lijn Borstvoeding 44.687 Kunstvoeding 9.477 Borst- en kunstvoeding 652 Subtotaal aantal vrouwen 55.672 80,3% 17,0% 1,2% 100,0% Alleen kraambed in 1e lijn Ja Nee Onbekend Subtotaal aantal vrouwen 15.492 1.100 101 16.693 92,8% 6,6% 0,6% 100,0% Alleen kraambed in 1e lijn Bortstvoeding Kunstvoeding Borst- en kunstvoeding Subtotaal aantal vrouwen 10.587 4.804 845 16.693 63,4% 28,8% 5,1% 100,0% Totaal tijdens kraambed 72.365 100,0% Totaal tijdens kraambed 170.494 100,0% Totaal % Totaal % 69 70 Hoofdstuk 5 Morbiditeit moeder en kind in 2007 71 Morbiditeit moeder en kind in 2007 morbiditeit moeder morbiditeit kind fluxus post partum Levendgeboren kinderen en lage Apgar-score na 5 minuten Fluxus post partum kwam voor bij 5,6% van de bevallingen. Bij nulliparae was de kans op fluxus iets groter dan bij multiparae (6,4% versus 4,9%). (tabel 5.1.1). solutio (abruptio) placentae Solutio placentae is een voor het kind meestal fatale complicatie tijdens de zwangerschap, die ook bij de moeder tot ernstige morbiditeit kan leiden. Ernstige shockverschijnselen kunnen optreden als gevolg van intravasale stolling en intra-uterien bloedverlies. De intravasale stolling kan orgaanschade veroorzaken, met name acute nierinsufficiëntie. In 2007 werden 53 gevallen van solutio placentae geregistreerd (0,03%) (tabel 5.1.2). manuele placentaverwijdering Manuele placentaverwijdering kwam voor in 1,58% van alle zwangerschappen, 46% vaker bij nulliparae vergeleken met multiparae (tabel 5.1.3). perineum van bevallen vrouwen Het perineum bleef bij 32,2% van de nulliparae gaaf; 25,6% had een ruptuur, 2,0% een subtotaal ruptuur, 1,0% een totaal ruptuur en bij 39,1% van de nulliparae werd een episiotomie gezet. (tabel 5.1.5 en 5.1.6) Bij de multiparae had 47,4% een gaaf perineum, 37,8% een ruptuur, 1% een subtotaal ruptuur, 0,5% een totaal ruptuur en 13,3% kreeg een episiotomie. 72 In tabel 5.2 worden de Apgar-scores < 7 gegeven naar zwangerschapsduur. In de twee linker kolommen staan de Apgar-scores in percentages, uitgesplitst naar zeer laag (Apgar 0-3) en het totaal van lage Apgar-scores (0-6). De twee kolommen daarnaast geven de aantallen onderverdeeld in een kolom Apgar-score 0-3 en een kolom Apgar-score 4-6. Van de eenlingen met een zwangerschapsduur van 24-27.6 weken heeft 38,1% een Apgar-score < 7 na 5 minuten. In de categorie 28.0-31.6 weken heeft 13,4% een Apgar-score <7. In de periode tussen 37.0-40.6 weken heeft 0,7% een Apgar-score <7. Dit percentage stijgt bij een zwangerschapsduur van 41.0-41.6 weken tot 1% en verdubbelt na 42 weken tot 1,5% met name in de categorie Apgarscore 4-6. Bij de meerlingen is het merendeel geboren voor de 40 weken. Meerlingen tussen 24.0 en 36.6 weken hebben iets minder frequent Apgar-scores < 7 vergeleken met eenlingen met dezelfde zwangerschapsduur maar bij een zwangerschapsduur van 37.0-39.6 heeft 1,5% van de meerlingen een Apgar-score < 7 vergeleken met 0,7% van de eenlingen.Vanaf 41 weken komen er geen lage Apgarscores meer voor bij de meerlingen hetgeen samenhangt met het geringe aantal meerlingen dat nog geboren wordt na die termijn. congenitale afwijkingen kind bij geboorte Bij 2,52% van de kinderen werd bij de geboorte een congenitale afwijking vastgesteld. Uitgesplitst naar eenlingen en meerlingen had 2,48% van de eenlingen en 3,54% van de meerlingen een congenitale afwijking (tabel 5.3.1). Tabel 5.1.1 Fluxus post partum naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Jaar Fluxus 2007 Totaal Fluxus vrouw * Pariteit P1 P2+ # # Totaal 4.969 6,4% 3.143 5,1% 1.406 4,5% 9.518 5,6% Totaal 77.600 61.937 30.957 170.494 Jaar Solutio placentae # 2007 Totaal Solutio placentae 25 0,03% Pariteit P0 P1 # # Totaal P2+ # 16 0,03% 12 0,04% 53 0,03% Totaal 61.937 30.957 170.494 Jaar LVR1 Manuele placenta verwijdering code P0 # 2007 Totaal Placenta verwijdering 16 1.478 1,90% Pariteit P1 P2+ # # Totaal 864 1,39% 345 1,11% 2.687 1,58% Totaal 61.937 30.957 170.494 P0 # # * Definitie Fluxus: h.p.p. > 1000 ml Tabel 5.1.2 Solutio placentae naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 77.600 Tabel 5.1.3 Manuele placentaverwijdering van bevallen vrouwen in 2007 77.600 # 73 Tabel 5.1.4 Uterus ruptuur naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Jaar LVR2 Uterusruptuur code # 2007 Totaal Uterusruptuur 74 5 Totaal P0 % 0,01% 77.600 Pariteit P1+ # % Totaal # % 0,02% 20 0,01% 92.894 170.494 15 Tabel 5.1.5 Perineum naar pariteit van bevallen vrou wen in 2007 Jaar LVR1 en LVR2 Perineum code # 2007 Perineum Ruptuur 1 19.872 Subtotaal ruptuur 2 1.572 Pariteit P0 P1+ % # % Totaal # 25,6% 2,0% 35.126 912 37,8% 1,0% 54.998 2.484 32,3% 1,5% Totaal ruptuur 3 813 1,0% 474 0,5% 1.287 0,8% Totaal aantal perineum rupturen 1,2,3 22.257 28,7% 36.512 39,3% 58.769 34,5% Labium ruptuur 6 6.838 8,8% 4.557 4,9% 11.395 6,7% 92.894 170.494 Totaal 77.600 Tabel 5.1.6 Episotomie naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Jaar LVR1 en LVR2 Episotomie code # 2007 Episotomie mediolaterale episiotomie 4 29.967 74 P0 % Pariteit # P1+ Totaal % # 38,6% 12.167 13,1% 42.134 24,7% 5 373 0,5% 183 0,2% 556 0,3% Totaal aantal episotomieën 30.340 39,1% 12.350 13,3% 42.690 25,0% Totaal 77.600 92.894 170.494 mediane episiotomie Tabel 5.2 Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken en lage Apgar-score na 5 minuten in 2007 Jaar Eenling/Meerling 0-3 Zwangerschapsduur % 2007 Eenling kind 22.0-23.6 wk 92,7% 24.0-27.6 wk 21,8% 28.0-31.6 wk 3,9% 32.0-36.6 wk 0,9% 37.0-39.6 wk 0,1% 40.0-40.6 wk 0,1% 41.0-41.6 wk 0,1% ≥ 42.0 wk 0,1% Onbekend 1,5% Subtotaal 0,3% Apgar-score 5 minuten 0-6 0-3 4-6 % # # Totaal # 97,8% 38,1% 13,4% 3,1% 0,7% 0,7% 1,0% 1,5% 2,9% 1,2% 127 74 35 69 90 63 40 8 20 526 7 55 87 182 439 273 249 108 19 1.419 137 339 908 8.079 71.770 45.984 30.110 7.608 1.339 166.274 Meerling kind 22.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-39.6 wk 40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal 100,0% 16,3% 1,5% 0,5% 0,2% 0,0% 0,0% 0,0% 10,0% 1,3% 100,0% 33,3% 9,3% 2,5% 1,5% 0,8% 0,0% 0,0% 20,0% 3,6% 29 23 5 11 7 0 0 0 1 76 0 24 26 47 39 1 0 0 1 138 29 141 335 2.347 2.997 121 25 2 10 6.007 Totaal 22.0-23.6 wk 24.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-39.6 wk 40.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 94,0% 20,2% 3,2% 0,8% 0,1% 0,1% 0,1% 0,1% 1,6% 98,2% 36,7% 12,3% 3,0% 0,8% 0,7% 1,0% 1,5% 3,0% 156 97 40 80 97 63 40 8 21 7 79 113 229 478 274 249 108 20 166 480 1.243 10.426 74.767 46.105 30.135 7.610 1.349 Totaal 0,3% 1,3% 602 1.557 172.281 75 Tabel 5.3.1 Tabel 5.4 Congenitale afwijkingen kind bij levend- en doodgeboren kinderen bekend bij de geboorte in 2007 Opname kind na de geboorte in 2007 Jaar Totaal bij geboorte # % 2007 Eenlingen congenitale afwijkingen 4.146 2,48% Meerlingen congenitale afwijkingen 217 3,54% Totaal Congenitale afwijkingen 4.363 2,52% Jaar Totaal Opname kind direct na de geboorte # % 2007 Opname kind Totaal aantal opname kind bij de geboorte 30.066 17,3% Totaal aantal levendgeboren kinderen 172.281 100,0% Totaal aantal levend- en doodgeboren kinderen 173.434 congenitale afwijkingen naar orgaansysteem bij de geboorte en bij heropname In tabel 5.3.2 zijn de congenitale afwijkingen uitgespitst naar orgaansysteem. Het totaal der subtotalen aan congenitale afwijkingen is hoger dan het totaal aantal kinderen omdat er per kind meerdere congenitale afwijkingen kunnen voorkomen. Afwijkingen aan het urogenitaalstelsel komen het meest frequent voor (0,61%) gevolgd door afwijkingen aan hart- en bloedvaten (0,48%) en het bewegingsstelsel (0,46%). Afwijkingen aan het spijsverteringsstelsel kwam voor bij 0,32% van de kinderen. Wat opvalt, is dat het merendeel van de afwijkingen reeds bij de geboorte gediagnosticeerd werd. 76 opname kind na de geboorte In tabel 5.4 is het aantal en percentage van opname kind na de geboorte opgenomen. 17,3% van de kinderen werd direct na de geboorte opgenomen. Dit percentage is redelijk vergelijkbaar met dat van België. Tabel 5.3.2 Congenitale afwijkingen kind naar orgaansysteem bij de geboorte en bij heropname in 2007 Jaar Congenitale afwijkingen van* ICD-10 codering*1 2007 Q00-Q18 Zenuwstelsel en zintuigen Q00-Q07 Zenuwstelsel Q10-Q18 Zintuigen niet nader gespecificeerd Q20-Q28 Hart en bloedvaten # % # % 451 324 135 16 786 0,26% 0,19% 0,08% 0,01% 0,45% 479 341 147 19 833 0,28% 0,20% 0,08% 0,01% 0,48% Q30-Q34 Ademhalingsstelsel Q35-Q45 Spijsverteringsstelsel Q35-Q37 Verhemelte/Lipspleet Q38-Q45 Gastro-intestinaal systeem niet nader gespecificeerd 161 538 217 327 81 0,09% 0,31% 0,13% 0,19% 0,05% 176 554 219 334 98 0,10% 0,32% 0,13% 0,19% 0,06% Q50-Q64 Urogenitaalstelsel Q50-Q56 Geslachtsorganen Q60-Q64 Nier en urinewegen niet nader gespecificeerd 1.036 355 113 717 0,60% 0,20% 0,07% 0,41% 1.060 362 119 735 0,61% 0,21% 0,07% 0,42% Q65-Q79 Bewegingsstelsel Q80-Q82 Huid en buikwand Q83-Q89 Multipele en overige afwijkingen Q90-Q99 Chromosoomafwijkingen Totaal congenitale afwijkingen*2 773 370 694 296 4.363 0,45% 0,21% 0,40% 0,17% 2,52% 790 396 730 299 4.481 0,46% 0,23% 0,42% 0,17% 2,58% Totaal aantal levend- en doodgeboren kinderen 173.434 100,00% 173.434 100,00% *1 *2 Totaal bij geboorte Totaal bij heropnames Ingedeeld op de ICD 10 indeling, hoofdstuk 17: congenitale afwijkingen (Q00-Q99) de optelling van de subtotalen is hoger omdat er per kind meerdere congenitale afwijkingen kunnen voorkomen 77 78 Hoofdstuk 6 Sterfte moeder in 2007 79 Sterfte moeder in 2007 Maternale sterfte is een indicator voor de perinatale zorg. In de gecombineerde LVR-LNR werden dertien gevallen van maternale sterfte geregistreerd in 2007 (tabel 6.1). Maternale sterfte die later dan één week na de geboorte van het kind optreedt, zal in het algemeen niet opgenomen worden in de LVR. Het getal voor 2007 blijkt dan ook lager als we dit vergelijken met het aantal gemelde casus van maternale sterfte bij de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG. De Commissie Maternale Sterfte van de NVOG registreert en onderzoekt sinds 1981 gevallen van maternale sterfte. De meldingen worden op vrijwillige basis gedaan door de zorgverleners. Voor 2007 werden bij de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG 26 gevallen van maternale sterfte gemeld. Hiervan waren twintig gevallen tijdens de zwangerschap of binnen 42 dagen na beëindiging van de zwangerschap; in negen gevallen was sprake van directe sterfte, zeven 80 gevallen van indirecte sterfte en vier gevallen van ‘toevallige sterfte’ en dus niet behorend tot de maternale sterfte. Er waren zes meldingen van late sterfte (na 42 dagen post partum, maar binnen één jaar post partum), waarbij bij twee sprake was van ‘toevallige’ sterfte en bij vier van indirecte sterfte. De late sterfte behoort evenmin bij het maternale sterftecijfer. Dus voor 2007 waren er zestien gevallen van maternale sterfte bekend bij de Commissie (tabel 6.2). Dit betekent voor 2007 een maternale sterfte van 93 per 100.000 levend geboren kinderen (16/172.281). Dit is een daling ten opzichte van 2007 (10,9). Wel moet opgemerkt worden dat de cijfers van de Commissie Maternale Sterfte van de NVOG nog voorlopig zijn omdat de anonieme cross-check met het CBS nog niet voltooid is. De meest recente rapportage van de Commissie had betrekking op de periode 1999 t/m 2002. In deze periode van vier jaar bedroeg de maternale sterfte 11,0 per 100.000 levend geboren kinderen (89/811.750). Tabel 6.1 Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en kraambed (1-7d) op basis van de PRN registratie naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Zwangerschapsduur 2007 22.0-23.6 wk 24.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-41.6 wk ≥ 42 wk Onbekend Totaal Maternale sterfte Eenling Meerling # # Totaal # 1 4 3 5 0 0 0 0 0 0 0 0 1 4 3 5 0 0 13 0 13 Tabel 6.2 Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en kraambed (1-42d) naar oorzaak op basis van de gegevens van de commissie maternale sterfte NVOG in 2007 Year Doodsoorzaak 2007 Doodsoorzaak Amniotic fluid embolism Other thromboembolic causes Hypertensive Hemorrhage Chorioamnionitis/sepsis Abortion/ectopic Anaesthetic Uterine rupture Other direct causes Indirect causes* Cause Unknown Totaal # Totaal 16 0 1 5 1 0 0 0 0 0 7 2 Bron: Commissie maternale sterfte NVOG, 2007. * Indirecte sterfte wordt veroorzaakt door een ziekte die al bestond voor of ontstaan is tijdens de zwangerschap, verergerd door de zwangerschap 81 82 Hoofdstuk 7 Sterfte kind in 2007 83 Sterfte kind in 2007 In dit hoofdstuk wordt de perinatale sterfte voor 2007 beschreven zoals geregistreerd in de LVR en LNR. Perinatale sterfte omvat de sterfte tijdens de zwangerschap en bevalling (foetale sterfte) en de sterfte na de geboorte in de eerste zeven, respectievelijk 28 levensdagen (vroege, respectievelijk uitgebreide neonatale sterfte) na een zwangerschapsduur van 22.0 weken. Indien de zwangerschapsduur onbekend is, wordt de sterfte weergegeven bij pasgeborenen met een geboortegewicht vanaf 500 gram (WHO). De perinatale sterfte wordt gerubriceerd naar foetale en neonatale sterfte, eenling/meerling, pariteit vrouw, zwangerschapsduur, leeftijd van de vrouw en roken en drugsgebruik. Inleiding Perinatale sterfte is een belangrijke maat voor de kwaliteit van de perinatale zorgverlening.Voor internationale vergelijking van perinatale sterfte is uiteraard een volledige registratie maar vooral ook een uniforme definiëring van perinatale sterfte noodzakelijk. In dit jaarboek volgen we de definitie voor perinatale sterfte van de World Health Organization (WHO). In 1992 stelde de WHO voor als definitie van perinatale sterfte: alle sterfgevallen voor de geboorte (foetale sterfte) of binnen 7 dagen na de geboorte (neonatale sterfte), na een minimale zwangerschapsduur van 22 weken (de tijd dat het geboortegewicht veelal 500 gram is). In dit jaarboek wordt daarnaast ook de late neonatale sterfte - tussen de 8e en 28e dag na de geboorte - weergegeven. De reden hiervoor is dat voor pasgeborenen met ernstige neonatale problematiek (zoals asfyxie, aangeboren afwijkingen, RDS en infectie) sterfte na de eerste week geen uitzondering is. De registratie van de foetale sterfte is afhankelijk van de deelname aan de Landelijke Verloskunde Registratie eerste lijn (LVR1), de Landelijke Verloskunde Registratie huisartsen (LVR-h) en de Landelijke Verloskunde Registratie 84 tweede lijn (LVR2) (bijlage 3). Bij de interpretatie van de neonatale sterftecijfers dient men zich te realiseren dat deze sterfte voor een deel alleen in de Landelijke Neonatologie Registratie (LNR) wordt geregistreerd en niet in de LVR. Daarbij heeft de LNR nog geen landelijke dekking; alle (tertiaire) centra met een NICU nemen deel en de erkende post IC/HC centra. De participatiegraad van kinderafdelingen van perifere ziekenhuizen is lager (bijlage 1). De registratie in de LVR is beperkt tot de doodgeboorte en neonatale sterfte in de eerste week. Tevens is de noemer (alle levend- en doodgeboren kinderen) incompleet doordat de verloskundig actieve huisartsen nog niet allemaal registreren, een klein deel van de verloskundige praktijken en een enkel ziekenhuis ontbreekt in de registratie. De absolute PRN cijfers zijn dus lager dan de werkelijke cijfers voor Nederland.Vergelijkingen met andere registraties (lopende cohort onderzoeken en CBS) tonen aan dat de PRN registratie in ieder geval vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen na de geboorte een verwaarloosbare onderregistratie kent indien de praktijk deelneemt. Echter alle door de PRN gepresenteerde percentages zijn representatief voor Nederland, gegeven het hoge deelnemerspercentage aan de PRN. (bijlage 1). In dit jaarboek kan een aantal risicofactoren van perinatale sterfte besproken worden. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan: eenling/meerling, pariteit vrouw, zwangerschapsduur, geboortegewicht, leeftijd vrouw en roken en drugsgebruik. Na volledige implementatie van de vernieuwde PRN dataset kunnen waarschijnlijk meer risicofactoren voor perinatale sterfte worden belicht. Perinatale sterfte In 2007 zijn 173.434 kinderen geregistreerd die geboren werden na een zwangerschapsduur vanaf 22 weken en als de zwangerschapduur niet bekend was, met een geboortegewicht vanaf 500 gram. De perinatale sterfte bedroeg in 2007 0,97% (1.685/173.434), de uitgebreide Tabel 7.1.1 Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Eenling/Meerling Zwangerschapsduur Foetale sterfte (1-7d) Neonatale Sterfte (1-7d) Perinatale Sterfte kinderen Levend- en doodgeboren (1-7d) Perinatale Sterfte* 2007 Eenling Kind 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal > 22 weken # # # # % 159 152 37 36 87 114 145 233 41 9 25 1.038 55 80 43 28 24 41 50 88 20 2 13 444 214 232 80 64 111 155 195 321 61 11 38 1.482 214 234 90 109 300 1.022 8.224 117.987 30.151 7.617 1.364 167.312 100,00% 99,15% 88,89% 58,72% 37,00% 15,17% 2,37% 0,27% 0,20% 0,14% 2,79% 0,89% Meerling kind 22.0-23.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal > 22 weken 12 15 4 4 4 13 24 11 0 0 28 115 16 13 18 7 12 8 6 6 0 0 2 88 28 28 22 11 16 21 30 17 0 0 30 203 28 28 24 34 95 348 2.371 3.129 25 2 38 6.122 100,00% 100,00% 91,67% 32,35% 16,84% 6,03% 1,27% 0,54% 0,00% 0,00% 78,95% 3,32% Totaal 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 171 167 41 40 91 127 169 244 41 9 53 71 93 61 35 36 49 56 94 20 2 15 242 260 102 75 127 176 225 338 61 11 68 242 262 114 143 395 1.370 10.595 121.116 30.176 7.619 1.402 100,00% 99,24% 89,47% 52,45% 32,15% 12,85% 2,12% 0,28% 0,20% 0,14% 4,85% 1.153 532 1.685 173.434 0,97% Totaal > 22 weken * Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram. 85 Figuur 7.1 Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 100% 90% Percentage 80% Eenling kind 70% Meerling kind 60% 50% 40% 30% 20% 10% .0 42 > .6 41 .041 37 .0- 40 .6 .6 36 .032 .6 31 .028 .026 25 .0- 27 25 .6 .6 .6 24 .024 .6 23 .023 22 .0- 22 .6 0% Zwangerschapsduur perinatale sterfte (t/m 28 dagen) bedroeg 1,03% ((1.685+102)/173.434) (tabel 7.1.1 en 7.1.4)). Beide zijn ten opzichte van 2006 gedaald met 0,01%. perinatale sterfte en eenling/meerling en zwangerschapsduur In tabel 7.1.1 is te zien dat met de toenemende amenorroeduur de perinatale sterfte daalt, met een abrupte daling na 32 weken zwangerschapsduur. Dit treedt zowel bij meerlingen als bij eenlingen op. Hoewel de totale perinatale sterfte voor de meerlingen (203/6.122= 3,32%) ruim drie keer zo hoog is als voor eenlingen (1.482/167.312=0,89%), is er een opmerkelijk lagere perinatale sterfte bij de meerlingen in de premature periode, 86 vooral bij de zwangerschapsduur 26-31.6 weken (8,4% bij meerlingen versus 20,1% bij eenlingen). Zo is de perinatale sterfte van eenlingkinderen bij 25.0 tot 36.6 weken bijna twee maal zo hoog als voor meerlingkinderen (5,44% versus 2,74%). Het aandeel van de perinatale sterfte bij meerlingkinderen bedroeg 12,1% (203/1.685) van de totale perinatale sterfte in 2007. De perinatale sterfte voor de zwangerschapsduur ≥42.0 weken (0,14%) is in 2007 in tegenstelling tot 2006 iets lager dan die van een zwangerschapsduur van 41.0-41.6 weken (0,20 %). Dit betekent nog steeds een goede selectie van zwangerschappen met een zeer laag risico. In tabel 7.1.2 is de perinatale sterfte weergegeven naar verschillende (ook internationaal gebruikte) inclusiecriteria voor de zwangerschapsduur. De perinatale sterfte neemt af met het stijgen van de zwangerschapsduur. Door Tabel 7.1.2 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007 2007 Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 24 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 28 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 37 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten Perinatale Sterfte (1-7d) # 1.685 1.183 879 478 11 Levend- en doodgeboren kinderen # 173.434 172.930 172.278 160.313 7.619 Perinatale Sterfte (1-7d) ‰ 9,72‰ 6,84‰ 5,10‰ 2,98‰ 1,44‰ Levend- en doodgeboren kinderen # 164.413 2.526 10.595 151.292 7.619 1.402 Perinatale Sterfte (1-7d) ‰ 9,83‰ 388,76‰ 21,24‰ 2,64‰ 1,44‰ 48,50‰ Tabel 7.1.3 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) 22.0-31.6 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) 32.0-36.6 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) 37.0-41.6 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) onbekende zw duur per 1000 geboorten Perinatale Sterfte (1-7d) # 1.617 982 225 399 11 68 87 Tabel 7.1.4 Perinatale sterfte (1-28d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Foetale Neonatale sterfte Eenling/Meerling Sterfte Subtot Overleden Zwangerschapsduur (1-7d) (8-28d) # # # 2007 Eenling Kind 22.0-22.6 wk 159 55 0 23.0-23.6 wk 152 80 0 24.0-24.6 wk 37 43 3 25.0-25.6 wk 36 28 10 26.0-27.6 wk 87 24 16 28.0-31.6 wk 114 41 14 32.0-36.6 wk 145 50 17 37.0-40.6 wk 233 88 23 41.0-41.6 wk 41 20 5 ≥42.0 wk 9 2 2 Onbekend 25 13 1 Subtotaal > 22 weken 1.038 444 91 Levend- en doodgeboren kinderen # Perinatale Sterfte* (1-28d) % 214 232 83 74 127 169 212 344 66 13 39 1.573 214 234 90 109 300 1.022 8.224 117.987 30.151 7.617 1.364 167.312 100,00% 99,15% 92,22% 67,89% 42,33% 16,54% 2,58% 0,29% 0,22% 0,17% 2,86% 0,94% Meerling kind 22.0-23.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal > 22 weken 12 15 4 4 4 13 24 11 0 0 28 115 16 13 18 7 12 8 6 6 0 0 2 88 0 0 1 2 3 3 1 1 0 0 0 11 28 28 23 13 19 24 31 18 0 0 30 214 28 28 24 34 95 348 2.371 3.129 25 2 38 6.122 100,00% 100,00% 95,83% 38,24% 20,00% 6,90% 1,31% 0,58% 0,00% 0,00% 78,95% 3,50% Totaal 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 171 167 41 40 91 127 169 244 41 9 53 71 93 61 35 36 49 56 94 20 2 15 0 0 4 12 19 17 18 24 5 2 1 242 260 106 87 146 193 243 362 66 13 69 242 262 114 143 395 1.370 10.595 121.116 30.176 7.619 1.402 100,00% 99,24% 92,98% 60,84% 36,96% 14,09% 2,29% 0,30% 0,22% 0,17% 4,92% 1.153 532 102 1.787 173.434 1,03% Totaal > 22 weken * Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram. 88 Perinatale Sterfte (1-28d) # Tabel 7.1.5 Perinatale sterfte (1-28d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007 2007 Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 24 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 28 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 37 weken per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken per 1000 geboorten Perinatale Sterfte (1-28d) # 1.787 1.285 946 510 13 Levend- en doodgeboren kinderen # 173.434 172.930 172.278 160.313 7.619 Perinatale Sterfte (1-28d) ‰ 10,30‰ 7,43‰ 5,49‰ 3,18‰ 1,71‰ Tabel 7.1.6 Perinatale sterfte (1-7d) vanaf 22 weken per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar pariteit in 2007 2007 Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 0 per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 1 per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) pariteit 2+ per 1000 geboorten Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten Perinatale Sterfte (1-7d) # 835 516 334 1.685 Levend- en doodgeboren kinderen # 78.950 62.995 31.489 173.434 Perinatale Sterfte (1-7d) ‰ 10,58‰ 8,19‰ 10,61‰ 9,72‰ Levend- en doodgeboren kinderen # 378 2.451 11.458 161.976 173.434 Perinatale Sterfte (1-7d) ‰ 976,19‰ 421,87‰ 110,75‰ 2,57‰ 9,72‰ Tabel 7.1.7 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar geboortegewichtcategorieën in 2007 2007 Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 1500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht < 2500 gram Perinatale sterfte (1-7d) geboortegewicht ≥ 2500 gram Perinatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken per 1000 geboorten Perinatale Sterfte (1-7d) # 369 1.034 1.269 416 1.685 89 de omvang van de groep ≥ 37 weken is het aandeel van de sterfte op de totale sterfte met 28,4% (478/1.685) onveranderd hoog. De uitgebreide perinatale sterfte (0-28 dagen) is op dezelfde wijze weergegeven in tabel 7.1.5. In tabel 7.1.3 wordt de perinatale sterfte weergegeven naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën. De perinatale sterfte was voor de ‘vroege’ prematuren (zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) 388,8‰, tegenover de perinatale sterfte voor de ‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6 weken) 21,2‰. Dit is achttien maal hoger. perinatale sterfte en pariteit De perinatale sterfte is sterk afhankelijk van de pariteit. De hoogste perinatale sterfte was dit jaar in de groep met pariteit 2+ met 10,61‰, bijna gelijk aan de sterfte bij de groep met pariteit 0 (10,58‰). De laagste perinatale sterfte is te zien bij de tweede kinderen (8,2‰) bij een totale perinatale sterfte ≥22 weken van 9,7‰ (tabel 7.1.6). Tabel 7.1.8 Perinatale sterfte (1-7d) naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007 Jaar Perinatale sterfte (1-7d) Eenling Leeftijd vrouw Pariteit # % 2007 Leeftijd < 35 jaar + onbekend Pariteit 0 573 0,87% Pariteit 1 330 0,72% Pariteit 2+ 155 0,87% Totaal < 35 jaar + onbekend 1.058 0,81% 66.183 46.123 17.797 130.103 Leeftijd ≥ 35 jaar Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ Totaal ≥ 35 jaar 145 134 145 424 1,46% 0,91% 1,15% 1,14% 9.918 14.704 12.587 37.209 Totaal Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ 718 464 300 0,94% 0,76% 0,99% 76.101 60.827 30.384 1.482 0,89% 167.312 Totaal eenling 90 Totaal Levend- en doodgeboren # Tabel 7.1.9 Perinatale sterfte (1-7d) )naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007 Jaar Perinatale sterfte (1-7d) Meerling Leeftijd vrouw Pariteit # % 2007 Leeftijd < 35 jaar + onbekend Pariteit 0 100 4,44% Pariteit 1 35 2,38% Pariteit 2+ 21 3,46% Totaal < 35 jaar 156 3,60% Totaal Levend- en doodgeboren # 2.252 1.470 607 4.329 Leeftijd ≥ 35 jaar Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ Totaal ≥ 35 jaar 17 17 13 47 2,85% 2,44% 2,61% 2,62% 597 698 498 1.793 Totaal Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ 117 52 34 4,11% 2,40% 3,08% 2.849 2.168 1.105 Totaal meerling 203 3,32% 6.122 perinatale sterfte en geboortegewicht Ook het geboortegewicht hangt nauw samen met perinatale sterfte. De perinatale sterfte was bij een geboortegewicht ≥2500 gram 2,6‰ (tabel 7.1.7). Kinderen met een geboortegewicht <2500 gram hadden een perinatale sterfte die bijna 43 maal hoger lag met 110,8‰. De perinatale sterfte neemt uiteraard verder toe bij lagere afkappunten. Bij een meerlingzwangerschap is ook dit jaar het sterfterisico bij een moeder <35 jaar hoger dan bij een oudere moeder. Dit geldt voor eerste kinderen (P0) en een derde graviditeit of hoger (P2+). Bij de tweede kinderen (P1) was ook in 2007 de sterfte lager bij de moeders <35 jaar, al is dat verschil minimaal (tabel 7.1.9) perinatale sterfte en roken of drugsgebruik maternale leeftijd en pariteit Bij een eenlingzwangerschap hebben jonge moeders een lager risico op perinatale sterfte dan moeders van ≥35 jaar (tabel 7.1.8). Zowel bij de geboorte van het eerste kind (P0) als bij de geboorte van een tweede of later kind is deze sterfte lager bij een jongere moeder. Roken (nicotinemisbruik) en drugsgebruik tijdens de zwangerschap vormen een duidelijk hoger risico op perinatale sterfte (roken 16‰ en drugsgebruik 20‰ versus een sterfte van 9‰ bij moeders die niet rookten of drugs gebruikten tijdens de zwangerschap). 91 Tabel 7.2.1 Foetale sterfte, ante- en durante partu, naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Foetale sterfte tijdens de zwangerschap en de baring Eenling/Meerling Ante partum Durante partu Totaal* Levend Zwangerschapsduur Foetale sterfte geboren # # # % # 2007 Eenling kind 22.0-22.6 wk 72 87 159 74,30% 55 23.0-23.6 wk 69 83 152 64,96% 82 24.0-24.6 wk 31 6 37 41,11% 53 25.0-25.6 wk 31 5 36 33,03% 73 26.0-27.6 wk 72 15 87 29,00% 213 28.0-31.6 wk 98 16 114 11,15% 908 32.0-36.6 wk 127 18 145 1,76% 8.079 37.0-40.6 wk 159 74 233 0,20% 117.754 41.0-41.6 wk 27 14 41 0,14% 30.110 ≥ 42 wk 4 5 9 0,12% 7.608 Onbekend 12 13 25 1,83% 1.339 Subtotaal 702 336 1.038 0,62% 166.274 214 234 90 109 300 1.022 8.224 117.987 30.151 7.617 1.364 167.312 Meerling kind 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42 wk Onbekend Subtotaal 7 9 3 2 4 12 22 8 0 0 28 95 5 6 1 2 0 1 2 3 0 0 0 20 12 15 4 4 4 13 24 11 0 0 28 115 42,86% 53,57% 16,67% 11,76% 4,21% 3,74% 1,01% 0,35% 0,00% 0,00% 73,68% 1,88% 16 13 20 30 91 335 2.347 3.118 25 2 10 6.007 28 28 24 34 95 348 2.371 3.129 25 2 38 6.122 Totaal 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42 wk Onbekend 79 78 34 33 76 110 149 167 27 4 40 92 89 7 7 15 17 20 77 14 5 13 171 167 41 40 91 127 169 244 41 9 53 70,66% 63,74% 35,96% 27,97% 23,04% 9,27% 1,60% 0,20% 0,14% 0,12% 3,78% 71 95 73 103 304 1.243 10.426 120.872 30.135 7.610 1.349 242 262 114 143 395 1.370 10.595 121.116 30.176 7.619 1.402 Subtotaal 22.0-31.6wk Subtotaal 22.0-36.6 wk Subtotaal >=37.0 wk 410 559 238 227 247 109 637 806 347 25,22% 6,14% 0,22% 1.889 12.315 159.966 2.526 13.121 160.313 Totaal 797 356 1.153 0,66% 172.281 173.434 * Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram. 92 Totaal Levend- en doodgeboren # trend perinatale sterfte Zwangerschapsduur, eenling/meerling Vanaf 2001 tot 2006 was er een dalende trend te zien van de perinatale sterfte: 11,7‰ -9,8‰. De uitgebreide perinatale sterfte daalde in dezelfde periode van 12,2‰ naar 10,4‰. (Zie jaarboeken 2001, 2002, 2003,2004, 2005 en 2006) In 2007 is de sterfte ten opzichte van 2006 weer iets gedaald, te weten respectievelijk 9,7 en 10,3‰. De foetale sterfte heeft een duidelijke relatie met de zwangerschapsduur (tabellen 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3). Na 28 weken zwangerschapsduur was de foetale sterfte 3,73‰ (643/172.278) en vanaf 37.0 weken bedroeg de foetale sterfte 2,16‰. Echter het aandeel van de foetale sterfte bij een zwangerschapsduur vanaf 37.0 weken op de totale foetale sterfte bedroeg 30,1% (347/1.153). Opvallend is dat het laagste percentage doodgeboren kinderen optrad bij een zwangerschapsduur van meer dan 41 6/7 week: 1,18‰ (9/7.619). Dit kan ook dit jaar weer duiden op een goede selectie van vrouwen die met een ongecompliceerde zwangerschap serotien mogen worden. Foetale sterfte De foetale sterfte bedroeg 0,66% (1.153/173.434) in 2007 (tabel 7.2.1). Tabel 7.2.2 Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Foetale Sterfte # Foetale sterfte ≥ 22.0 weken 1.153 Foetale sterfte ≥ 24.0 weken 815 Foetale sterfte ≥ 28.0 weken 643 Foetale sterfte ≥ 37.0 weken 347 Foetale sterfte ≥ 42.0 weken 9 Levend- en doodgeboren kinderen # 173.434 172.930 172.278 160.313 7.619 Foetale sterfte Levend- en doodgeboren kinderen # 172.032 2.526 10.595 151.292 7.619 1.402 Foetale sterfte ‰ 6,65‰ 4,71‰ 3,73‰ 2,16‰ 1,18‰ Tabel 7.2.3 Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Foetale Sterfte # Foetale sterfte ≥ 22 weken 1.100 Foetale sterfte 22.0 - 31.6 weken 637 Foetale sterfte 32.0 - 36.6 weken 169 Foetale sterfte 37.0 - 41.6 weken 285 Foetale sterfte ≥ 42.0 weken 9 Foetale sterfte onbekende zw duur 53 ‰ 6,39‰ 252,18‰ 15,95‰ 1,88‰ 1,18‰ 37,80‰ 93 Tabel 7.2.4 Foetale sterfte vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Jaar Foetale sterfte tijdens de zwangerschap en de baring Eenling/Meerling Geboortegewicht Levendgeboren kind Doodgeboren kind # # % 2007 Eenling kind < 500 gram 75 233 75,65% 500-999 gram 459 279 37,80% 1000-1499 gram 774 89 10,31% 1500-1999 gram 1.409 68 4,60% 2000-2499 gram 4.978 83 1,64% 2500-2999 gram 21.157 91 0,43% 3000-3499 gram 55.541 99 0,18% 3500-3999 gram 55.072 53 0,10% 4000-4499 gram 21.942 25 0,11% ≥ 4500 gram 4.779 6 0,13% Onbekend 88 12 12,00% Subtotaal (>22weken) 166.274 1.038 0,62% Meerling kind < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend Subtotaal (>22weken) Totaal < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend Totaal 94 Totaal Levend- en doodgeboren # 308 738 863 1.477 5.061 21.248 55.640 55.125 21.967 4.785 100 167.312 20 130 308 768 1.683 2.074 864 140 16 3 1 6.007 50 28 6 12 6 2 2 0 0 0 9 115 71,43% 17,72% 1,91% 1,54% 0,36% 0,10% 0,23% 0,00% 0,00% 0,00% 90,00% 1,88% 70 158 314 780 1.689 2.076 866 140 16 3 10 6.122 95 589 1.082 2.177 6.661 23.231 56.405 55.212 21.958 4.782 89 283 307 95 80 89 93 101 53 25 6 21 74,87% 34,26% 8,07% 3,54% 1,32% 0,40% 0,18% 0,10% 0,11% 0,13% 19,09% 378 896 1.177 2.257 6.750 23.324 56.506 55.265 21.983 4.788 110 172.281 1.153 0,66% 173.434 eenlingkinderen. Bekend is dat meerlingkinderen gemiddeld lichter zijn dan eenlingkinderen met een zelfde zwangerschapsduur. In vergelijking met eenlingkinderen vertegenwoordigen de lagere gewichtsklassen bij meerlingkinderen dus een iets langere zwangerschapsduur, met een bijbehorend lager risico op foetale sterfte. Alles bij elkaar genomen is de foetale sterfte bij meerlingen hoger dan bij eenlingzwangerschappen (6,2 versus 18,8‰). De foetale sterfte bij kinderen met een geboortegewicht <2500 gram was 7,5%, bij kinderen ≥2500 gram 0,19% (tabel 7.2.5). Het risico op foetale sterfte is ruim tweemaal hoger bij meerlingzwangerschappen dan bij eenlingzwangerschappen. De foetale sterfte bedroeg in 2007 6,2‰ (1.038/167.312) bij eenlingen, en was bij meerlingkinderen 18,8‰ (115/6.122). In 2007 is het aandeel van de foetale sterfte bij meerlingkinderen bijna 10% (115/1.153) van de totale foetale sterfte. Ook dit jaar is voor meerlingen de foetale sterfte in de premature periode relatief veel lager dan voor eenlingkinderen. In de periode 24-31.6 weken is de foetale sterfte aanzienlijk lager dan bij de eenlingkinderen. In de à terme periode is de foetale sterfte bij meerlingkinderen bijna tweemaal hoger (3,5 versus 1,9‰). De foetale sterfte is bij de ‘vroege’ prematuren (zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) ruim vijftien maal hoger dan bij de ‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6 weken) (tabel 7.2.3). trend foetale sterfte De foetale sterfte is in de periode 2001-2007 duidelijk gedaald: 8,12‰ - 6,6‰. Bij de eenlingkinderen waren deze promillages respectievelijk: 7,6‰ - 6,2‰. Was deze daling nog duidelijker te zien bij de meerlingzwangerschappen: 20,7‰ – 16,0‰ in de periode 20012006, in 2007 is foetale sterfte bij meerlingen weer hoger (18,8‰). geboortegewicht Tabel 7.2.4 en 7.2.5 geven de relatie tussen geboortegewicht en foetale sterfte weer. De foetale sterfte neemt zeer evident af bij een toenemend geboortegewicht. Het risico op foetale sterfte neemt bij meerlingkinderen sneller af bij een toenemend geboortegewicht dan bij Tabel 7.2.5 Foetale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007 Jaar Foetale sterfte Geboortegewicht Levendgeboren kind Doodgeboren kind # # ‰ # 2007 Totaal Totaal < 500 gram 95 283 748,68‰ 378 Totaal < 1000 gram 684 590 463,11‰ 1.274 Totaal < 1500 gram 1.766 685 279,48‰ 2.451 Totaal < 2500 gram 10.604 854 74,53‰ 11.458 Totaal ≥ 2500 gram 161.677 299 1,85‰ 161.976 Totaal ≥ 4500 gram 4.782 6 1,25‰ 4.788 Totaal 172.281 1.153 6,65‰ 173.434 Totaal Levend- en doodgeboren % 0,2% 0,7% 1,4% 6,6% 93,4% 2,8% 100,0% 95 Neonatale sterfte neonatale sterfte, eenling/meerling en zwangerschapsduur In 2007 zijn er in totaal 172.281 levend geboren kinderen geregistreerd bij een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken (tabel 7.3.1). Hiervan waren 166.274 eenlingkinderen en 6.007 meerlingkinderen. De uitgebreide neonatale sterfte -in de eerste 28 levensdagen- was voor eenlingen en meerlingen samen 0,37% (634/172.281), en 0,31% (532/172.281) in de eerste levensweek. In tabel 7.3.2 en 7.3.3 wordt de vroege (0-7 dagen) en uitgebreide (0-28 dagen) neonatale sterfte naar de verschillende inclusiecriteria voor de zwangerschapsduur weergegeven. De vroege, respectievelijk uitgebreide neonatale sterfte was vanaf een zwangerschapsduur van 28 weken 1,38‰ en 1,77‰ en vanaf 37 weken 0,82‰ en 1,02‰. In tabel 7.3.4 wordt de neonatale sterfte voor de verschillende zwangerschapsduurcategorieën weergegeven. De neonatale sterfte is voor de ‘vroege’ prematuren (zwangerschapsduur 22.0-31.6 weken) 182,64‰ en voor de ‘late’ prematuren (zwangerschapsduur 32.0-36.6 weken) 5,37‰. Zowel bij eenlingen als bij meerlingen nam de sterfte af bij het toenemen van de zwangerschapsduur. De uitgebreide neonatale sterfte was bij meerlingen 1,65% (99/6.007) bijna vijf maal hoger dan bij eenlingen, 0,32% (535/166.274). Dit is te verklaren door de hogere incidentie van prematuriteit bij deze groep. Echter het (uitgebreide) neonatale sterftecijfer is in de premature periode bij meerlingen duidelijk lager dan bij de eenlingen. Het aandeel van de uitgebreide neonatale sterfte bij meerlingen bedraagt 15,6% van de totale uitgebreide neonatale sterfte (99/634). het grootste deel van de uitgebreide neonatale sterfte (88 versus 11 van de 6.007, ofwel 14,6‰ versus 1,8‰). trend neonatale sterfte Na een daling van de vroege neonatale sterfte in 2004 (0,30%) ten opzichte van 2003 (0,35%) en een geringe stijging in 2005 (0,36%) is deze in 2007 gelijk aan 2006 (0,31%). Zo ook de uitgebreide neonatale sterfte: na een daling in 2004 (0,35%), in 2005 met 0,41% weer op het niveau van 2003 (0,40%), maar in 2007 ongeveer gelijk aan 2006 (0,37% tegen 0,36% in 2006. Neonatale sterfte, leeftijd en pariteit van de moeder Behalve de leeftijd van de moeder is ook de pariteit van belang voor het risico op neonatale sterfte. Tabel 7.3.6 geeft een overzicht van de totale neonatale sterfte bij eenlingen naar leeftijd en pariteit van de moeder. Bij alle vrouwen >35 jaar was de neonatale sterfte (0-28 dagen) voor eenlingen licht verhoogd ten opzichte van die bij alle vrouwen <35 jaar (0,40% versus 0,30%). Deze verschillen gelden zowel voor eerste- als vervolg-kinderen. Uiteindelijk werd in 2007 de hoogste neonatale sterfte (0-28 dagen) bij eenling-kinderen gezien bij kinderen geboren als eerste kind van moeders ≥35 jaar: 0,53%. Bij meerlingzwangerschappen (tabel 7.3.7) betekent de leeftijd van de moeder ook een extra risico, waarbij hier een jongere leeftijd van de moeder meer risico inhoudt: de neonatale sterfte (0-28 dagen) is bij meerlingkinderen van nullipare moeders <35 jaar 2,81% en bij meerlingkinderen van nullipare moeders ≥35 jaar 0,85%. Neonatale sterfte en geboortegewicht De meeste sterfte vond plaats in de eerste levensweek. Bij eenlingen was deze 2,7‰ (444/166.274) en de late neonatale sterfte (8-28 dagen) 0,55‰ (91/166.274). Ook bij meerlingen vormde de sterfte in de eerste levensweek 96 Tabel 7.3.8 toont de neonatale mortaliteit uitgezet naar geboortegewichtcategorieën voor eenlingen en meerlingen. Zoals te verwachten is, daalt de mortaliteit bij oplopend geboortegewicht. Tabel 7.3.1 Neonatale sterfte vanaf 22 weken van levendgeboren kinderen naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Jaar Neonatale Sterfte* Eenling/Meerling Overleden Overleden Subtot Overleden Overleden Levend- Zwangerschapsduur (<24uur) (2-7d) (1-7d) (8-28d) (1-28d) geboren # # # # # # 2007 Eenling Kind 22.0-22.6 wk 55 0 55 0 55 55 23.0-23.6 wk 79 1 80 0 80 82 24.0-24.6 wk 38 5 43 3 46 53 25.0-25.6 wk 20 8 28 10 38 73 26.0-27.6 wk 15 9 24 16 40 213 28.0-31.6 wk 27 14 41 14 55 908 32.0-36.6 wk 27 23 50 17 67 8.079 37.0-40.6 wk 37 51 88 23 111 117.754 41.0-41.6 wk 13 7 20 5 25 30.110 ≥ 42.0 wk 2 0 2 2 4 7.608 Onbekend 10 3 13 1 14 1.339 Subtotaal 323 121 444 91 535 166.274 Totaal Neonatale sterfte (1-28d) % 100,00% 97,56% 86,79% 52,05% 18,78% 6,06% 0,83% 0,09% 0,08% 0,05% 1,05% 0,32% Meerling kind 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Subtotaal 16 12 15 5 5 3 4 2 0 0 2 64 0 1 3 2 7 5 2 4 0 0 0 24 16 13 18 7 12 8 6 6 0 0 2 88 0 0 1 2 3 3 1 1 0 0 0 11 16 13 19 9 15 11 7 7 0 0 2 99 16 13 20 30 91 335 2.347 3.118 25 2 10 6.007 100,00% 100,00% 95,00% 30,00% 16,48% 3,28% 0,30% 0,22% 0,00% 0,00% 20,00% 1,65% Totaal 22.0-22.6 wk 23.0-23.6 wk 24.0-24.6 wk 25.0-25.6 wk 26.0-27.6 wk 28.0-31.6 wk 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 71 91 53 25 20 30 31 39 13 2 12 0 2 8 10 16 19 25 55 7 0 3 71 93 61 35 36 49 56 94 20 2 15 0 0 4 12 19 17 18 24 5 2 1 71 93 65 47 55 66 74 118 25 4 16 71 95 73 103 304 1.243 10.426 120.872 30.135 7.610 1.349 100,00% 97,89% 89,04% 45,63% 18,09% 5,31% 0,71% 0,10% 0,08% 0,05% 1,19% Subtotaal 22.0-31.6wk Subtotaal 22.0-36.6 wk Subtotaal >=37.0 wk 290 321 66 55 80 65 345 401 131 52 70 32 397 471 163 1.889 12.315 159.966 21,02% 3,82% 0,10% Totaal 387 145 532 102 634 172.281 0,37% * Selectie WHO: alle kinderen vanaf 22.0 weken zwangerschap en indien zwangerschapsduur onbekend geboortegewicht ≥ 500 gram. 97 Tabel 7.3.2 Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 24 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 28 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 37 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken Neonatale Sterfte # 532 368 236 131 2 Levend geboren # 172.281 172.115 171.635 159.966 7.610 Neonatale Sterfte ‰ 3,09‰ 2,14‰ 1,38‰ 0,82‰ 0,26‰ Levend geboren # 172.281 172.115 171.635 159.966 7.610 Neonatale Sterfte ‰ 3,68‰ 2,73‰ 1,77‰ 1,02‰ 0,53‰ Levend geboren # 172.281 1.889 10.426 151.007 7.610 1.349 Neonatale Sterfte ‰ 3,09‰ 182,64‰ 5,37‰ 0,75‰ 0,26‰ 11,12‰ Tabel 7.3.3 Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 24 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 28 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 37 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken Neonatale Sterfte # 634 470 303 163 4 Tabel 7.3.4 Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-7d) 22.0 - 31.6 weken Neonatale sterfte (1-7d) 32.0 - 36.6 weken Neonatale sterfte (1-7d) 37.0 - 41.6 weken Neonatale sterfte (1-7d) ≥ 42 weken Neonatale sterfte (1-7d) onbekende zwangerschapdsduur 98 Neonatale Sterfte # 532 345 56 114 2 15 Tabel 7.3.5 Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 2007 Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 22 weken Neonatale sterfte (1-28d) 22.0 - 31.6 weken Neonatale sterfte (1-28d) 32.0 - 36.6 weken Neonatale sterfte (1-28d) 37.0 - 41.6 weken Neonatale sterfte (1-28d) ≥ 42 weken Neonatale sterfte (1-28d) onbekende zwangerschapsduur Neonatale Sterfte # 634 397 74 143 4 16 Levend geboren # 172.281 1.889 10.426 151.007 7.610 1.349 Neonatale Sterfte ‰ 3,68‰ 210,16‰ 7,10‰ 0,95‰ 0,53‰ 11,86‰ Tabel 7.3.6 Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007 Jaar Neonatale sterfte Eenling (1-7d) (8-28d) (1-28d) Leeftijd vrouw Pariteit # % # % # % 2007 Leeftijd < 35 jaar + onbekend Pariteit 0 162 0,25% 36 0,05% 198 0,30% Pariteit 1 108 0,24% 19 0,04% 127 0,28% Pariteit 2+ 48 0,27% 13 0,07% 61 0,34% Totaal < 35 jaar 318 0,25% 68 0,05% 386 0,30% Totaal Levend geboren # 65.772 45.901 17.690 129.363 Leeftijd ≥ 35 jaar Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ Totaal ≥ 35 jaar 41 40 45 126 0,42% 0,27% 0,36% 0,34% 11 9 3 23 0,11% 0,06% 0,02% 0,06% 52 49 48 149 0,53% 0,34% 0,38% 0,40% 9.814 14.610 12.487 36.911 Totaal Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ 203 148 93 0,27% 0,24% 0,31% 47 28 16 0,06% 0,05% 0,05% 250 176 109 0,33% 0,29% 0,36% 75.586 60.511 30.177 Totaal eenling 444 0,27% 91 0,05% 535 0,32% 166.274 99 Tabel 7.3.7 Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007 Jaar Neonatale sterfte Meerling (1-7d) (8-28d) (1-28d) Leeftijd vrouw Pariteit # % # % # 2007 Leeftijd < 35 jaar + onbekend Pariteit 0 55 2,49% 7 0,32% 62 Pariteit 1 17 1,17% 1 0,07% 18 Pariteit 2+ 6 1,01% 1 0,17% 7 Totaal < 35 jaar 78 1,83% 9 0,21% 87 2,81% 1,24% 1,18% 2,05% 2.207 1.452 592 4.251 Leeftijd ≥ 35 jaar Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ Totaal ≥ 35 jaar 5 4 1 10 0,85% 0,58% 0,21% 0,57% 0 1 1 2 0,00% 0,15% 0,21% 0,11% 5 5 2 12 0,85% 0,73% 0,41% 0,68% 585 685 486 1.756 Totaal Pariteit 0 Pariteit 1 Pariteit 2+ 60 21 7 2,15% 0,98% 0,65% 7 2 2 0,25% 0,09% 0,19% 67 23 9 2,40% 1,08% 0,83% 2.792 2.137 1.078 Totaal meerling 88 1,46% 11 0,18% 99 1,65% 6.007 De overlevingskans van de 95 levend geboren kinderen met een geboortegewicht <500 gram (en zwangerschapsduur vanaf 22 weken) was zeer laag. Slechts 8 kinderen waren na 28 dagen nog in leven (allen eenlingkinderen). De neonatale sterfte (0-28 dagen) in de groep levend geboren kinderen met een geboortegewicht van 500 tot 999 gram was met 42,78% zeer aanzienlijk. Er was geen duidelijk verschil in sterfte voor de eenlingkinderen en de meerlingkinderen in deze geboortegewichtcategorie. Voor de totale groep levend geborenen met een geboortegewicht <1000 gram is de neonatale sterfte 50,44% (345/684) voor eenlingkinderen 49,06% (262/534) en 55,3% (83 /150) voor meerlingkinderen. Bij de geboortegewichtsklassen tussen 1500 en 2500 gram zijn de neonatale sterftecijfers steeds duidelijk lager voor de meerlingkinderen vergeleken met de eenlingkinderen. 100 % Totaal Levend geboren # Zwangerschapsduur, geboortegewicht en neonatale sterfte In de tabellen 7.3.10 en 7.3.11 is (in absolute getallen en percentages) de neonatale sterfte (0-28 dagen) weergegeven in relatie tot zwangerschapsduur en geboortegewicht, voor zowel eenling- als meerlingzwangerschappen. Zoals verwacht nam de neonatale sterfte toe bij een dalende zwangerschapsduur als ook bij een dalend geboortegewicht bij dezelfde zwangerschapsduur. Tabel 7.3.8 Neonatale sterfte naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Jaar Eenling/Meerling (<24u) (2-7d) Geboortegewicht # # 2007 Eenling kind < 500 gram 64 2 500-999 gram 145 27 1000-1499 gram 23 11 1500-1999 gram 21 7 2000-2499 gram 15 15 2500-2999 gram 13 11 3000-3499 gram 19 25 3500-3999 gram 13 16 4000-4499 gram 6 4 ≥ 4500 gram 1 2 Onbekend 3 1 Subtotaal 323 121 Meerling kind < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend Subtotaal Neonatale sterfte Levend Totaal Totaal Totaal (1-7d) (8-28d) (1-28d) # # # # Totaal Levend+Ovl (1-28d) # Neonatale sterfte per klasse % 66 172 34 28 30 24 44 29 10 3 4 444 1 33 10 3 10 16 11 4 1 2 0 91 67 205 44 31 40 40 55 33 11 5 4 535 8 254 730 1.378 4.938 21.117 55.486 55.039 21.931 4.774 84 165.739 75 459 774 1.409 4.978 21.157 55.541 55.072 21.942 4.779 88 166.274 89,33% 44,66% 5,68% 2,20% 0,80% 0,19% 0,10% 0,06% 0,05% 0,10% 4,55% 0,32% 20 33 7 0 3 1 0 0 0 0 0 64 0 8 9 3 2 0 2 0 0 0 0 24 20 41 16 3 5 1 2 0 0 0 0 88 0 6 3 0 1 1 0 0 0 0 0 11 20 47 19 3 6 2 2 0 0 0 0 99 0 83 289 765 1.677 2.072 862 140 16 3 1 5.908 20 130 308 768 1.683 2.074 864 140 16 3 1 6.007 100,00% 36,15% 6,17% 0,39% 0,36% 0,10% 0,23% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 1,65% Totaal < 500 gram 500-999 gram 1000-1499 gram 1500-1999 gram 2000-2499 gram 2500-2999 gram 3000-3499 gram 3500-3999 gram 4000-4499 gram ≥ 4500 gram Onbekend 84 178 30 21 18 14 19 13 6 1 3 2 35 20 10 17 11 27 16 4 2 1 86 213 50 31 35 25 46 29 10 3 4 1 39 13 3 11 17 11 4 1 2 0 87 252 63 34 46 42 57 33 11 5 4 8 337 1.019 2.143 6.615 23.189 56.348 55.179 21.947 4.777 85 95 589 1.082 2.177 6.661 23.231 56.405 55.212 21.958 4.782 89 91,58% 42,78% 5,82% 1,56% 0,69% 0,18% 0,10% 0,06% 0,05% 0,10% 4,49% Totaal 387 145 532 102 634 171.647 172.281 0,37% 101 daling perinatale sterfte in de periode 2001-2007 deze periode toegenomen is. In 2007 is de foetale sterfte weer minimaal afgenomen (6,6‰ t.o.v. 6,8‰ in 2006). De neonatale sterfte is in 2007 ongeveer gelijk gebleven aan 2006 (resp. 3,7‰ en 3,6‰). Daar de perinatale sterfte in Nederland nog steeds hoog is in vergelijking met andere Europese landen, zijn diverse maatregelen genomen om dit te verbeteren (structureel echografisch onderzoek, perinatal audit etc.). De volgende jaarboeken zullen hopelijk meer duidelijkheid geven of deze maatregelen een verdere dalende trend hebben kunnen bewerkstelligen. Concluderend kunnen we stellen dat in de periode 2001-2007 de dalende trend van de perinatale sterfte van 11,7‰ in 2001 naar 9,8‰ in 2006 in 2007 minimaal verder is teruggelopen, tot 9,7‰. Vanaf 2001 zien we dat de daling van de perinatale sterfte vooral samenhangt met een duidelijke daling in foetale sterfte (doodgeboorte), een daling die het meest uitgesproken is bij de meerlingen, ondanks het feit dat de leeftijd van de vrouwen in Tabel 7.3.9 Neonatale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007 JaarNeonatale sterfte (1-28d) Totaal Geboortegewicht Totaal in leven Neonatale sterfte Levend- en doodgeboren (na 27d) (1-28d) (1-28d) # # ‰ # ‰ 2007 Totaal Totaal < 500 gram 8 87 915,79‰ 95 0,55‰ Totaal <1000 gram 345 339 495,61‰ 684 3,97‰ Totaal < 1500 gram 1.364 402 227,63‰ 1.766 10,25‰ Totaal < 2500 gram 10.122 482 45,45‰ 10.604 61,55‰ Totaal ≥ 2500 gram 161.525 152 0,94‰ 161.677 938,45‰ Totaal 102 171.647 634 3,68‰ 172.281 1000,00‰ Tabel 7.3.10 Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor eenlingen in 2007 Jaar Neonatale Sterfte (1-28d) Eenling kind < 500g 500 - 1000 - 1500 - 2000 - 2500 -≥ 4000 g gewicht Totaal Zwangerschaps- 999 g 1499 g 1999 g 2499 g 3999 g onbekend duur S L S L S L S L S L S L S L S L S L # # # # # # # # # # # # # # # # # # 2007 22.0-23.6 wk 58 60 75 75 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 2 135 137 24.0-24.6 wk 1 2 45 51 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 46 53 25.0-25.6 wk 1 1 36 66 1 6 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 38 73 26.0-27.6 wk 2 2 30 113 7 96 1 1 0 0 0 0 0 0 0 1 40 213 28.0-31.6 wk 0 1 14 128 27 424 11 308 3 44 0 0 0 0 0 3 55 908 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend Totaal eenling # Neonatale sterfte % 0 0 0 0 5 0 0 0 0 9 4 0 1 0 0 18 1 3 0 4 6 2 0 0 1 233 7 0 0 8 16 3 0 0 0 914 175 1 0 10 27 10 0 0 0 2498 2307 87 10 32 14 4.412 85 100.025 19 21.394 4 4.985 6 954 0 0 11 15.239 5 8.625 0 2.613 0 244 0 0 0 0 2 4 0 0 0 78 67 8.079 111 117.754 25 30.110 4 7.608 14 1.339 67 75 205 459 44 774 31 1.409 40 4978 128 131.770 16 26.721 4 88 535 166.274 89,3% 44,7% 5,7% 2,2% 0,8% 0,1% 0,1% 4,5% 0,3% S = Totaal aantal neonatale sterfte (1-28d) L = Totaal aantal levendgeboren kinderen Tabel 7.3.11 Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor meerlingen in 2007 Jaar Neonatale Sterfte (1-28d) Meerling kind < 500g 500 - 1000 - 1500 - 2000 - 2500 -≥ 4000 g gewicht Totaal Zwangerschaps- 999 g 1499 g 1999 g 2499 g 3999 g onbekend duur S L S L S L S L S L S L S L S L S L # # # # # # # # # # # # # # # # # # 2007 22.0-23.6 wk 18 18 11 11 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 29 29 24.0-24.6 wk 0 0 19 20 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 19 20 25.0-25.6 wk 0 0 9 29 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 9 30 26.0-27.6 wk 1 1 6 38 8 51 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 15 91 28.0-31.6 wk 0 0 1 24 8 177 1 126 1 8 0 0 0 0 0 0 11 335 32.0-36.6 wk 37.0-40.6 wk 41.0-41.6 wk ≥ 42.0 wk Onbekend 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 4 0 0 0 4 2 1 0 0 0 76 3 0 0 0 1 1 0 0 0 580 61 0 0 0 4 1 0 0 0 1.024 651 0 0 0 0 4 0 0 0 663 2390 20 1 4 0 0 0 0 0 0 13 5 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 7 7 0 0 2 2.347 3.118 25 2 10 Totaal meerling 20 20 47 130 19 308 3 768 6 1.683 4 3.078 0 19 0 1 99 6.007 Neonatale sterfte % 100,0% 36,2% 6,2% 0,4% 0,4% 0,1% 0,0% 0,0% 1,6% S = Totaal aantal neonatale sterfte (1-28d) L = Totaal aantal levendgeboren kinderen 103 104 Hoofdstuk 8 Organisatie van de perinatale zorg in 2007 105 Organisatie van de perinatale zorg in 2007 een medische reden voor specialistische zorg (tweede of derde lijn) bevallen allen in het ziekenhuis onder eindverantwoordelijkheid van de gynaecoloog. De perinatale zorg kent zowel op het gebied van de verloskunde als op het gebied van de kindergeneeskunde drie echelons. Het eerste echelon verloskundige zorg bestaat uit eerstelijns verloskundige zorg door de verloskundig actieve huisarts en verloskundigen. Zij zorgen ook samen voor het eerste echelon kindergeneeskundige zorg voor pasgeborenen. Conform het Nederlands gezondheidszorgsysteem zijn zij de poortwachters, doen de triage, voor specialistische zorg. Het aantal praktijken dat werkzaam is in dit echelon is voor verloskundigen 484 (tabel 8.1) Onduidelijk is op dit moment hoeveel huisartsen(praktijken) verloskundig actief zijn. In 2007 hebben 71 praktijken van verloskundig actieve huisartsen deelgenomen aan de LVR-h registratie. De bevalling die door de eerstelijns verloskundige hulpverleners begeleid wordt kan zowel thuis als vrijwillig, onder leiding van die eerstelijns zorgverlener poliklinisch in het ziekenhuis plaatsvinden. Patiënten met De tweede lijns verloskundige zorg vindt plaats in alle regionale en academische ziekenhuizen met een maatschap gynaecologie/verloskunde. Het aantal maatschappen bedroeg in 2007 98 maatschappen (figuur 8.2). Binnen deze maatschappen, c.q ziekenhuizen zijn meestal ook klinisch verloskundigen werkzaam. De tweede lijns-kindergeneeskundige zorg wordt verricht door algemene kinderartsen werkzaam in de betrokken ziekenhuizen. Het aantal deelnemende kindergeneeskundige praktijken bedroeg in 2007: 67 (figuur 8.3). De derde lijns verloskundige zorg vindt plaats in 10 perinatologische centra. Deze zijn gesitueerd in de acht academische ziekenhuizen en in Zwolle en Veldhoven. De perinatologische centra bestaan uit een obstetrische High-care unit Tabel 8.1 Het aantal deelnemende praktijken aan de LVR1-, LVR2-, LNR registratie in 2007 Jaar Registratie records # 2007 LVR1 registratie 167.399 LVR2 registratie 118.874 LNR registratie 34.482 LNR NICU aanlevering 3.965 LNR niet NICU aanlevering 30.517 Academisch algemeen niet NICU 3.324 Algemeen ziekenhuis 27.193 Totaal 193.888 Aantal praktijken en deelnemer percentage praktijken praktijken praktijken aangeleverd*1 deelnemer*2 gepland*3 # # # 459 97 67 10 57 10 47 457 97 67 10 57 10 47 484 98 98 10 98 10 88 94% 99% 68% 100% 58% 100% 53% 623 621 nvt nvt Een aanleverende praktijk heeft in jaarbestand aangeleverd onafhankelijk van de omvang Een deelnemende praktijk heeft een jaarbestand met minimaal 5 records aangeleverd *3 Aantal 1e lijnspraktijken gepland afkomstig uit NIVEL rapportage: “Verloskundige zorg in 2007”. *1 *2 106 Deelnemer Percentage % is. In 67 ziekenhuizen werd zowel voor LVR2 als LNR en een Neonatale Intensive Care Unit (NICU). Naast de geregistreerd. derde lijns functie vindt in deze ziekenhuizen ook tweede De dekking van de registraties is voor de eerste en lijns-verloskundige en kindergeneeskundige zorg plaats. tweede lijns verloskunde bijna 100%. Het percentage kinDe zorg in de verschillende verloskundige echelons wordt dergeneeskundige praktijken dat deelneemt aan de LNR is in herkenbare verloskundige registraties vastgelegd: eerste de afgelopen jaren geleidelijk gestegen. lijn in de LVR1 en de LVR-h, tweede lijn in de LVR2. Ook In figuur 8.5 zijn het aantal geregistreerde records per de derde lijn legt haar verloskundige zorg vast in de LVR2. LVR2 praktijk aangeven. Het onderscheid tussen tweede en derde lijnszorg is binDe derde lijns kindergeneeskundige zorg wordt in hoofdnen de LVR2 niet duidelijk. stuk 10 in meer detail beschreven. De klinische kindergeneeskundige zorg wordt door zowel Voor de herkenbaarheid van de echelons zou het goed tweede als derde lijn vastgelegd in de LNR. De derdelijns zijn indien de obstetrische high-care functie binnen de zorg is binnen deze registratie wel herkenbaar omdat Figuur 8.1 Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie) per provincie in 2007 LVR2 apart weergeven kan worden. Met de implementatie NICU’s een eigen praktijkcode hebben binnen de LNR. van de nieuwe PRN dataset kan dit gerealiseerd worden. In figuur 8.4 vindt u de landelijke verdeling van ziekenhuiDe eerste stappen daartoe worden gezet. Dit immense zen met een LVR2 en LNR praktijken, aangegeven waar project zal helaas een aantal jaren in beslag nemen. zowel een registrerende LVR2 en LNR praktijk gevestigd Figuur 8.1 Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie) per provincie in 2007 107 Figuur 8.2 Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007 Figuur 8.2 Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007 108 Figuur 8.3 Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007 Figuur 8.3 Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007 109 Figuur 8.4 Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken) ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007 Figuur 8.4 Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken) ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007 110 Figuur 8.5 Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken) in 2007 Figuur 8.5 Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken) in 2007 111 112 Hoofdstuk 9 Zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007 113 Zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007 dragen naar de 2e lijn tijdens de zwangerschap zijn 37,9% nulliparae en 27,1% multiparae. Wanneer we verder uitsplitsen naar pariteit ontstaat een wat ander beeld (tabel 9.1.2). 79,6% (62.829/78.950) van de nulliparae begint in de eerste lijn, hiervan begint 51,3% (31.538/61.459) met de bevalling in de eerste lijn.Van deze groep bevalt 57,6% (18.161/31.538) daadwerkelijk in de eerste lijn. Van de multiparae begint 76,1% (71.929/94.484) met zorg in de eerste lijn, hiervan begint 63,6% (44.740/70.376) met de bevalling in de eerste lijn en bevalt van deze groep 87% (38.936/44.740) daadwerkelijk in de eerste lijn. (tabel 9.1.2) Van de nulliparae vindt de hele zorg in de tweede lijn De verloskunde in Nederland kenmerkt zich nog steeds door een verdeling van de zorg op basis van risicoselectie. Hierbij wordt bepaald waar de zorg plaatsvindt, in de eerste lijn (verloskundigen/huisartsen) of in de tweede lijn. In tabel 9.1.1 staat vermeld waar de zorg begon en welke verschuivingen optraden tijdens zwangerschap en baring. 77,7% van de zwangeren begon de verloskundige zorg in de eerste lijn en uiteindelijk beviel 32,9% van de zwangeren ook in de eerste lijn. In tabel 9.1.2 is dit nog wat verder uitgesplitst en zien we dat 32% van de zwangeren, waarbij de zwangerschapscontroles waren gestart in de eerste lijn, tijdens de zwangerschap werden overgedragen naar de tweede lijn en dat 11,1% werd overgedragen tijdens de baring.Van de 32% vrouwen die zijn overge- Tabel 9.1.1 Start zorg, start baring en geboorte kind vanaf 22 weken in de 1e en de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen in 2007 Jaar Verwijzing en ontvangst vrouw 1e en 2e lijn Lijn van zorg Pariteit P0 P1+ # % # % # 2007 Totaal Begin zorg zwangerschap in de 1e lijn 62.829 79,6% 71.929 76,1% 134.758 Begin zorg zwangerschap in de 2e lijn 16.121 20,4% 22.555 23,9% 38.676 77,7% 22,3% % Start baring in de 1e lijn Start baring in de 2e lijn 31.538 47.412 39,9% 60,1% 44.740 49.744 47,4% 52,6% 76.278 97.156 44,0% 56,0% Geboorte kind in de 1e lijn Geboorte kind in de 2e lijn 18.161 60.789 23,0% 77,0% 38.936 55.548 41,2% 58,8% 57.097 116.337 32,9% 67,1% 78.950 100,0% 94.484 100,0% 173.434 100,0% Totaal aantal geboren kinderen N.B. De gegevens van de zorg door verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende verloskundigen ontbreken in de gekoppelde PRN registratie. 114 Totaal lijn. Daarentegen werd vanuit de tweede lijn 10,1% van de vrouwen post partum overgedragen aan de eerste lijn voor de begeleiding van het kraambed. 43% van de bevallen vrouwen brengt het kraambed door onder begeleiding van de eerste lijns verloskundigen. plaats in 20,4% en gedeeltelijke zorg (deel zwangerschap/ baring) in 54,8% (tabel 9.1.2).Van de multiparae vindt de hele zorg in de tweede lijn plaats in 23,9% en gedeeltelijke zorg (deel zwangerschap/baring) in 33,2%. Een gering percentage zwangeren (0,8%) dat in de eerste lijn is bevallen, werd alsnog overgedragen naar de tweede Tabel 9.1.2 Verwijzing vrouw van de 1e lijn naar de 2e lijn en ontvangst van vrouw in de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen vanaf 22 weken in 2007 Jaar Verwijzing en ontvangst vrouw 1e en 2e lijn Overdracht en ontvangst Pariteit P0 P1+ # % # % # 2007 Totaal Begin zorg zwangerschap in de 1e lijn*1 62.829 79,6% 71.929 76,1% 134.758 1e lijns registrerende verloskundige zorg 61.459 77,8% 70.376 74,5% 131.835 1e lijn onbekend / niet geregistreerd 1.370 1,7% 1.553 1,6% 2.923 Begin zorg zwangerschap in de 2e lijn 16.121 20,4% 22.555 23,9% 38.676 77,7% 76,0% 1,7% 22,3% Totaal % Overdracht van 1e lijn naar 2e lijn tijdens zwangerschap 29.921 37,9% 25.636 27,1% 55.557 32,0% Start Baring in de 1e lijn verloskundige Start Baring in de 2e lijn 31.538 47.412 39,9% 60,1% 44.740 49.744 47,4% 52,6% 76.278 97.156 44,0% 56,0% Overdracht van 1e lijn verloskundige naar 2e lijn tijdens baring 13.377 16,9% 5.804 6,1% 19.181 11,1% Geboorte kind in de 1e lijn bij een verloskundige Geboorte kind in de 2e lijn 18.161 60.789 23,0% 77,0% 38.936 55.548 41,2% 58,8% 57.097 116.337 32,9% 67,1% 671 0,8% 754 0,8% 1.425 0,8% e 5.985 24.146 7,6% 30,6% 11.568 50.504 12,2% 53,5% 17.553 74.650 10,1% 43,0% Totaal aantal geboren kinderen 78.950 100,0% 94.484 100,0% 173.434 100,0% Overdracht in het nageboortetijdperk /direct postpartum Overname door de 1 lijn vanuit de 2 lijn voor kraambed In de 1e lijn tijdens kraambed e N.B. De gegevens van de zorg door verloskundig actieve huisartsen en niet deelnemende 1e lijns verloskundigen ontbreken in de gekoppelde PRN registratie. De 2e lijns zorg met vermelding overdracht uit de 1e lijn zijn wel opgenomen in de PRN registratie. 115 Tabel 9.3 Door huisartsen praktijk geleverde 1e lijns zorg in 2007 Jaar Plaats baring # 2007 Geboorte kind in de 1e lijn bij een huisarts thuis 680 elders 659 onbekend 129 Totaal aantal geboren kinderen bij een huisarts 1.468 Totaal % 46,3% 44,9% 8,8% 100,0% Bron: LVR-h rapportage 2007; tabel 2.1, Stichting Perinatale registratie Nederland, dec 2008. Tabel 9.4 Aantallen geboorten vanaf 22 weken naar eenlingen en meerlingen naar NICU regio’s in 2007 Jaar Eenling Meerling NICU # # 2007 NICU regio Amsterdam*1 32.710 1.186 Leiden 15.846 512 Rotterdam 29.316 1.019 Utrecht 20.118 750 Nijmegen 15.913 551 Aantal geboorten # 33.896 16.358 30.335 20.868 16.464 19,5% 9,4% 17,5% 12,0% 9,5% Groningen Maastricht Veldhoven Zwolle geen postcode vrouw*2 Totaal *1 voor de VU en AMC samen *2of niet bestaande postcode 116 Totaal % 16.224 8.928 13.414 14.632 211 657 315 587 530 15 16.881 9.243 14.001 15.162 226 9,7% 5,3% 8,1% 8,7% 0,1% 167.312 6.122 173.434 100,0% Figuur 9.1 Aantallen geboorten vanaf 22 weken en aantal ziekenhuizen (LVR2 praktijken) naar NICU regio’s in 2007 117 118 Hoofdstuk 10 NICU zorg in 2007 119 NICU zorg in 2007 In totaal werden in 2007 gezamenlijk 4.065 patiënten opgenomen op de tien NICU’s (elf locaties) van Nederland (tabel 10.1) De gemiddelde opnameduur bedroeg 16.0 dagen (IC en postIC/HC dagen). Bij 100% bezettingsgraad van neonatale IC-bedden zijn hiervoor 178 bedden nodig. Bij 80% bezettingsgraad (advies Gezondheidsraad 2000) bedraagt dit aantal 214 bedden. In werkelijkheid hadden de tien NICU’s in 2007 de beschikking over 163 IC bedden en 49 post IC/HC bedden (totaal: 212 bedden), waarvan de bezettingsgraad 84% was. Van deze verzorgingsdagen wordt 45,7% (29.731/65.079) bepaald door de kinderen, geboren na een zwangerschapsduur van korter dan 30 weken en 17,9% van deze dagen wordt verbruikt door kinderen geboren na een zwangerschap ≥37 weken (11.656/65.079) (tabel 10.2). Tabel 10.3 geeft inzicht in de verdeling van alle patiënten over de NICU’s. In principe wordt een kind verzorgd in de NICU van de regio, waar de moeder woont. Doordat niet altijd in die regio een bed beschikbaar is, kan verzorging in een andere regio noodzakelijk zijn. Ook beschikken niet alle NICU’s over alle behandelingsmogelijkheden (o.a. ECMO, kindercardiochirurgie en kinderchirurgie) die noodzakelijk kunnen zijn. Door deze plaats- en behandelingsbeperking werd in 2007 17,4% van alle NICU patiënten niet in de eigen regio verzorgd. Dit percentage toont ook dit jaar wederom een lichte stijging ten opzichte van 2006. De geleidelijke daling sinds het aantal IC-bedden per centrum is vrijgelaten na het van kracht worden van het laatste planningsbesluit perinatale zorg (2001), lijkt niet zorgelijk veranderd door deze lichte stijging. (In 2000 was dit percentage 23,8%, in 2003 20,0%, in 2004 15,1%, in 2005 14,7% en in 2006 15,9%). Tabel 10.1 Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar geboortegewicht in 2007 Jaar Geboortegewicht kind 2007 Geboortegewicht < 500 gram 6 500-999 gram 427 1000-1499 gram 891 1500-1999 gram 733 2000-2499 gram 499 2500-3999 gram 1.299 ≥ 4000 gram 204 onbekend 6 199 12.699 14.752 4.571 2.410 6.523 871 103 33 30 17 6 5 5 4 17 42 21 17 7 8 8 5 23 269 16.391 21.265 8.796 5.429 11.205 1.547 177 45 38 24 12 11 9 8 30 60 29 21 13 15 10 7 37 Totaal 42.128 10 15 65.079 16 19 4.065 IC-dagen totaal NICU Tot Gem SD dagen per kind # # Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A1, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008. 120 Tot dagen # Opnamedagen totaal NICU Gem SD per kind Tabel 10.2 Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar zwangerschapsduur in 2007 Jaar Zwangerschapsduur kind 2007 Zwangerschapsduur 24-25 weken 117 26-27 weken 298 28-29 weken 453 30-31 weken 743 32-33 weken 545 34-36 weken 578 37-41 weken 1.267 ≥ 42 weken 64 IC-dagen totaal NICU Tot Gem SD dagen per kind # # 4.073 9.180 9.716 6.811 3.089 2.646 6.358 255 35 31 21 9 6 5 5 4 27 21 17 11 7 6 8 4 4.930 11.822 12.979 11.241 7.054 5.397 11.196 460 42 40 29 15 13 9 9 7 34 26 23 16 15 11 12 6 Totaal 42.128 10 15 65.079 16 19 4.065 Opnamedagen totaal NICU Tot Gem SD dagen per kind # Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A1, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008. Tabel 10.3 Totaal aantal opgenomen kinderen met IC-behoefte per NICU ingedeeld naar herkomst in 2007 Jaar Totaal % binnen regio % buiten regio 681 89,4% 10,6% 380 85,5% 14,5% 592 91,0% 9,0% 13 5 1 3 9 1 118 9 5 4 1 6 6 1 2 1 1 1 431 46 1 5 12 3 14 306 2 13 38 18 1 2 3 1 494 44 1 1 1 1 227 21 13 11 25 7 235 3 21 30 193 1 496 86,9% 13,1% 410 74,6% 25,4% 531 93,0% 7,0% 250 90,8% 9,2% 307 76,5% 23,5% 276 8 134 69,9% 30,1% % buiten regio Totaal Onbekend Buitenland Zwolle Veldhoven Maastricht Groningen Nijmegen NICU 2007 NICU AMC 415 11 2 VU 194 3 3 LUMC/JKZ 33 325 20 Rotterdam 2 34 539 Utrecht 28 4 14 Nijmegen 1 2 Groningen 2 2 Maastricht 1 1 Veldhoven 3 9 Zwolle 3 2 Utrecht Rotterdam Leiden Amsterdam Regio herkomst 450 328 410 580 544 397 548 265 290 253 7,8% 4,9% 20,7% 7,1% 20,8% 22,4% 9,7% 9,4% 19,0% 23,7% 4.065 82,6% 17,4% 17,4% Bron: LNR rapportage 2007 van de 10 NICU’s in Nederland: tabel A3, Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2008. Opmerking: de regio-indeling is gebaseerd op regio ziekenhuis herkomst, evt. regio ziekenhuis overplaatsing en zonodig de postcode van de moeder. 121 122 Bijlagen 123 Bijlage 1 Perinatale registraties in Nederland: omschrijving en deelname Perinatale registraties in Nederland Er zijn in Nederland vier landelijke registraties waarin zorgverlening rondom de geboorte wordt vastgelegd: LVR1 (verloskundigen), LVR-h (verloskundig actieve huisartsen), LVR2 (gynaecologen), LNR (kinderartsen en neonatologen). Elke landelijke perinatale registratie heeft een eigen start, historische ontwikkeling en achterban. Binnen het werkveld van de perinatale zorg zijn ook andere landelijke registraties van belang zoals bijvoorbeeld de bevolkingsadministratie (Gemeentelijke Basis Administratie) en de doodsoorzakenregistratie van het CBS15, de Landelijke Medische Registratie (LMR) registratie van Tieto-Enator, de Landelijke Infertiliteit Registratie (LIR) en de registratie van maternale sterfte door de Commissie Maternale sterfte van de NVOG.16 Daarnaast wordt in opdracht van het ministerie van VWS door TNO Kwaliteit van Leven jaarlijks de aangeboren afwijkingen rapportage gemaakt.18 Deze rapportage is gebaseerd op de gekoppelde registratie gegevens van de PRN. Naast deze landelijke perinatale registraties zijn er ook verschillende lokale registraties en/of onderzoeksdatabases die zich richten op de perinatale zorg, zoals Generation R, ABCD studie, Koala Studie en de ZOBAS studie, de registratie van aangeboren afwijkingen (EUROCAT), de LPAS (Landelijke Perinatal Audit Studie)15 en de studies aangesloten bij het Consortium Verloskundig Onderzoek (Digitat, Hypitat, Amphia, e.a.). Deze lokale/regionale/landelijke registraties en onderzoeksdatabases zijn in de PRN jaarboeken buiten beschouwing gelaten. Wel zijn de cijfers van de NVOG Commissie Maternatale Sterfte opgenomen.16 In de volgende paragrafen worden de LVR1, LVR-h, LVR2 en LNR registra- 124 tie uitgebreider beschreven en wordt per registratie de deelname van zorgverlenerspraktijken aan de LVR1, LVR-h, LVR2 en LNR registratie weergegeven. In 1985 is de Landelijke Verloskunde Registratie eerste lijn (LVR1) gestart. Het doel van de LVR1 registratie is het stimuleren van kwaliteitscontrole en intercollegiale toetsing in de beroepsgroep van de verloskundigen, beleidsevaluatie en beleidsbepaling, ondersteuning van onderzoek en onderwijs. In de LVR1 worden door verloskundigen alle zwangerschappen geregistreerd vanaf het eerste consult tot het moment dat de zwangere vrouw niet meer onder de zorg van de betreffende verloskundige valt.7 In de praktijk is dit vaak zeven dagen post partum. De omvang van de LVR1 registratie betreft ongeveer 484 verloskundigenpraktijken met een totaal van ongeveer 170.000 zorggevallen. In de LVR1 worden zowel volledige zorg (zwangerschap, baring en kraambed) geregistreerd, alsmede partiële zorg (losse zwangerschappen, kraambedden, de combinaties zwangerschap en kraambed en andere variaties). Het LVR1 bestand uit 2007 dat als basis is gebruikt voor de PRN LVR1^LVR2^LNR koppeling bestaat uit 167.399 records (tabel 0.8). De verloskundig actieve huisartsen hebben een aantal jaren geregistreerd binnen de Landelijke Verloskunde Registratie- huisartsen (LVR-h) registratie. De verloskundig actieve huisartsen registreren een zwangere vrouw vanaf haar eerste consult in verband met haar zwangerschap tot het moment dat zij voor wat betreft haar zwangerschap tot en met kraambed niet meer onder de zorg van de betreffende huisarts valt. In de periode 1985 tot en met 1999 werd door ongeveer 480 huisartspraktijken de door hun verleende zorg geregistreerd binnen de LVR-h. Sinds 2000 werden de gegevens van de verloskundige actieve huisartsen niet meer geregistreerd in een – landelijke- LVR-h. In aansluiting op een succesvolle pilot van de registratie door de verloskundig actieve huisartsen in de Alblasserwaard en het Land van Heusden en Altena is een landelijke uitrol gestart. In het jaar 2007 hebben 71 praktijken van verloskundig actieve huisartsen hun gegevens van zwangerschap en bevalling aan de registratie aangeleverd. In de loop van 2007 zijn nog een aantal nieuwe praktijken aan deze landelijke LVR-h registratie aangehaakt.10 In 1982 is de Landelijke Verloskunde Registratie tweede lijn (LVR2) gestart. Deze registratie is een landelijke voortzetting van de regionale GVR registratie (Gemeenschappelijke Verloskunde Registratie) die gestart was in 1971 en waaraan tien tot vijftien praktijken meededen. Het doel van de LVR2 registratie is het stimuleren van kwaliteitscontrole en intercollegiale toetsing, beleidsevaluatie en beleidsontwikkeling, ondersteuning van onderzoek en onderwijs. In de LVR2 worden per maatschap van gynaecologen alle bevallingen na een zwangerschapsduur van minimaal zestien weken geregistreerd.8 In tegenstelling tot de LVR1 registratie bevat de LVR2 registratie altijd een bevalling en wordt na de bevalling het record afgesloten. Het LVR2 bestand uit 2007 dat als basis is gebruikt voor de PRN LVR1^LVR2^LNR beschreven koppeling bestaat uit 118.874 records (tabel 0.8). De Landelijke Neonatologie Registratie (LNR) is in 1992 gestart. Het doel van de LNR registratie is het stimuleren van kwaliteitscontrole en intercollegiale toetsing door kinderartsen en neonatologen, beleidsevaluatie en beleidsbepaling, ondersteuning van onderzoek en onderwijs. De LNR registreert per maatschap kinderartsen alle opnames en overnames van kinderen met de leeftijd van 0 tot en met 28 dagen en de overnames van kinderen die voor of op de 28ste levensdag door een kinderarts zijn op- of overgenomen.9 Kinderen met kinderchirurgische of kinderneurologische afwijkingen kunnen ook worden opgenomen op een kinderchirurgische of een kinderneurologische afdeling en worden dan niet altijd geregistreerd binnen de LNR. Het LNR bestand van 2007, dat is gebruikt voor de koppeling bestaat uit 34.482 records (tabel 0.8). Deelname in 2007 aan perinatale registraties in Nederland In het jaar 2007 hebben 457 verloskundige praktijken deelgenomen aan de LVR1 registratie. Deze praktijken hebben vijf of meer records aangeleverd aan de LVR1 registratie. Er waren praktijken met minder dan vijf records. Het aantal deelnemende LVR1 praktijken aan de LVR1 registratie in 2007 is op basis van de NIVIL rapportage “verloskundige zorg in Nederland” geschat op 484. Dit maakt de compleetheid van registratie van de LVR1 voor 2007 94% (tabel 8.1). In Nederland zijn er in 2007 98 praktijken (maatschappen) met het specialisme gynaecologie en obstetrie informatie. Dit betreft zowel universitaire als niet-universitaire (opleidings)ziekenhuizen.Van 97 ziekenhuizen met het specialisme obstetrie en gynaecologie zijn in 2007 gegevens ontvangen, dit maakt het LVR2 deelnemer percentage 99% (tabel 8.1). In het jaar 2007 zijn van 67 verschillende kinderartspraktijken gegevens ontvangen met twee of meer records en een praktijk met een record (tabel 8.1). Bij de 67 praktijken zitten alle gegevens van de 10 Neonatale Intensive Care Units die verplicht registreren (100% compleetheid). Het is niet geregistreerd hoeveel kinderartspraktijken, verbonden aan een ziekenhuis, in 2007 geen informatie hebben geleverd aan de LNR. De schatting is dat alle 98 aan de LVR2 deelnemende ziekenhuizen ook een kinderartspraktijk hebben. Dit maakt de totale geschatte compleetheid van de LNR registratie voor 2007 68% (67/98). Er kunnen alleen globale uitspraken over de compleetheid van de PRN registratie gedaan worden. Naast het niet deelnemen van een praktijk kan een deelnemende praktijk ook in een jaar minder records hebben aangeleverd. Er is geen informatie bekend over het precieze aantal missende records. Missende records in de losse registratie kunnen verschillende oorzaken hebben.Verloskundige praktijken die niet hebben geregistreerd: geen informatie 125 over het aantal records.Verloskundig actieve huisartsen die in 2007 niet hebben geregistreerd: geen schatting. Niet goedgekeurde records/achtergebleven records op de lokale systemen van de zorgverleners: geen informatie. Kinderartspraktijken die in 2007 niet registreerden: geen informatie over het aantal missende records. Niet goed gekoppelde records (zouden wel gekoppeld moeten worden): schatting op basis van de 2001 LVR1^LVR2 validatie 300 records. 126 De compleetheid van de PRN registratie kan ook vergeleken worden ten opzichte van de CBS registratie.Vanaf 22.0 weken is geen vergelijking te maken met de CBS registratie omdat het CBS pas vanaf 24.0 weken registreert. In 2007 zijn er vanaf 24.0 weken 172.930 kinderen beschreven in de PRN registratie en 182.117 kinderen bekend in de CBS registratie, dit is een overeenkomst van 95% (tabel 0.9 en figuur 0.2). Bijlage 2 Het koppelen van de perinatale registraties LVR1, LVR2 en LNR Methodiek van het koppelen van de registraties LVR1, LVR2 en LNR Het PRN koppelingsproject van de LVR1, LVR2 en LNR registraties wordt sinds 2001 uitgevoerd onder de naam LinKID20,21 op de afdeling Klinische Informatiekunde van het AMC. Begonnen is met de koppeling van de LVR1, LVR2 en LNR registratie van het jaar 2001. Koppeling kan in Nederland, anders dan in Scandinavië of de USA, niet op directe wijze plaatsvinden. Dit komt omdat de registraties anoniem zijn en er geen uniek zorgnummer per persoon beschikbaar is. De anonieme bestanden moeten gekoppeld worden door herkenning van bepaalde persoonskenmerken zoals geboortedatum moeder en kind en postcode, die in alle onderliggende registraties voorkomen. Aangezien de perinatale registraties nog geen gemeenschappelijke unieke identificatievariabele bevatten (bijvoorbeeld Burger Service Nummer), is gebruik gemaakt van de techniek Medical Record Linkage om de registraties (anoniem) te koppelen. Deze techniek maakt gebruik van deels identificerende variabelen (koppelvariabelen) die worden gecombineerd om een unieke sleutel te verkrijgen. koppelen binnen de LVR1, LVR2 en LNR registratie Voordat de LVR1, LVR2 en LNR 2007 registraties aan elkaar gekoppeld konden worden, moesten de afzonderlijke bestanden eerst opgeschoond worden.19 Dit was nodig om administratieve dubbeltellingen te verwijderen, alle geboorten in 2007 mee te nemen (includeren van records uit de LVR1 waar zorg voor het jaar 2007 is gestart en verwijderen van records waar geboorte na 2007 plaatsvindt), losse zwangerschap- en kraambedrecords samen te voegen (LVR1) en heropnames behorend bij hetzelfde kind te vinden (LNR). De deelbestanden werden hiervoor op deterministische wijze (koppelvariabelen moeten overeenstemmen) met zichzelf gekoppeld.Voor het vinden van heropnames behorend bij hetzelfde kind (LNR registratie) werd probabilistische koppeling toegepast. Bij probabilistische koppeling worden gewichten toegekend aan het wel (positief gewicht) of juist niet (negatief gewicht) overeenkomen van variabelen. Aan de hand van het totaalgewicht (optelsom van de afzonderlijke gewichten per variabele) en het afkappunt wordt bepaald of een recordpaar een link is of niet. Probabilistische koppeling houdt dus rekening met de informatiewaarde van variabelen (bijvoorbeeld overeenkomen van geboortedatum geeft meer informatie dan overeenkomen van geslacht). koppelen tussen de LVR1 en LVR2 registraties Vervolgens is eerst het LVR1 2007 met het LVR2 2007 bestand gekoppeld.19-21 Deze koppeling is apart uitgevoerd voor eenlingen en meerlingen. De reden hiervoor was dat bij meerlingen veel variabelen (nagenoeg) overeenkomen, terwijl het toch twee verschillende kinderen betreft. Bij meerlingen moest dus een veel striktere koppelprocedure gebruikt worden. Gezien het grote aantal records binnen de LVR1 en LVR2 is er bij eenlingen blocking toegepast op geboortedatum moeder om het aantal paren te verkleinen. Dat wil zeggen dat paren alleen zijn vergeleken wanneer de geboortedatum van de moeder overeenstemde. Dergelijke paren zijn op probabilistische wijze met elkaar gekoppeld. Bij de eenlingkoppeling zijn naast geboortedatum 127 moeder de volgende variabelen vergeleken: postcode moeder, geboortedatum kind, geboorte uur kind, geslacht kind, gewicht kind, à terme datum en graviditeit.Voor de variabelen geboortedatum kind, gewicht kind en à terme datum geldt dat er ook een positief gewicht (zij het minder groot dan bij volledige overeenstemming) is toegekend als de variabelen bijna overeenkwamen (close values: geboortedatum kind, gewicht kind en à terme datum). Bij de meerlingkoppeling is geen blocking gebruikt en werden ook geboorteminuut, meerlingcode en omvang meerling vergeleken, hier is alleen de close value gehanteerd voor de à terme datum. koppelen tussen LVR1 LVR2 en LNR Het gekoppelde LVR1^LVR2 bestand is daarna gekoppeld met het gekoppelde LNR^LNR bestand (waar heropnames van hetzelfde kind al geïdentificeerd zijn), apart voor eenlingen en meerlingen.19-21 De bestanden zijn op probabilistische wijze gekoppeld met blocking op geboortedatum kind.Voor de koppelingen zijn de volgende variabelen vergeleken: geboortedatum moeder, postcode moeder, amenorroeduur in weken, gewicht kind, geslacht kind, Apgarscore en ziekenhuis van bevalling. Bij de eenlingen koppeling is voor gewicht kind een close value gehanteerd. Het uiteindelijke gekoppelde bestand bevat niet-gekoppelde LVR1 records, gekoppelde LVR1^LVR2 records, niet-gekoppelde LVR2 records, niet-gekoppelde LNR records en gekoppelde LVR1^LVR2^LNR records. Alle zwangerschap- en kindinformatie is nu gecombineerd in één record per in 2007 geboren kind. In totaal bevat het PRN 2007 gekoppelde LVR1^LVR2^LNR jaarbestand 192.360 records (tabel 0.8 en figuur 0.1). Bij een probabilistische koppeling is er altijd een grijs gebied rondom het afkappunt waar zich foutpositieven (paar wordt als een link gezien, maar hoort in de werkelijkheid niet bij elkaar) en foutnegatieven (paar wordt niet als een link gezien, maar hoort in de werkelijkheid wel bij elkaar) bevinden. Om dit te controleren is er een LVR1^LVR2 en een LNR^LNR validatie onderzoek verricht. Deze validatie 128 van de LVR1^LVR2 koppeling wordt in de volgende paragraaf beschreven. Validatie van het gekoppelde LVR1^LVR2^LNR bestand Voor de LVR1^LVR2 eenlingkoppeling is eind 2003, begin 2004 een externe validatiestudie uitgevoerd gericht op eenlingzwangerschappen (de belangrijkste koppeling) om de kwaliteit van de koppelingsprocedure te beoordelen en verder te kunnen verbeteren.22 Voor deze externe validatie is in 2004 bij 400 zorgvuldig geselecteerde LVR1 LVR2 recordparen van het registratiejaar 2001 de werkelijke status achterhaald op basis van niet-LVR informatie (medische status, ontslagbrief, herinnering, of anderszins). Hiervoor werden faxformulieren gebruikt. De werkelijke status werd vergeleken met de uitkomst van de probabilistische koppeling: al dan niet gekoppeld. Het achterhalen van de werkelijke status gebeurde dubbel-blind: zowel de LinKID-medewerker belast met de informatie verzameling, als de betrokken opgebelde zorgverlener van een LVR1 of LVR2 praktijk, wist niet wat de uitslag van de probabilistische koppeling was. Er zijn 524 paren (524 LVR1 records en 524 LVR2 records) ter verificatie uitgezonden. De respons uit de LVR1 was 81% (422/524) en van de LVR2 68% (358/524) en er konden 310 paren met zowel LVR1 als LVR2 info worden geanalyseerd. De resultaten van de LVR1^LVR2 validatie zijn per steekproef beschreven in twee rapporten.22 De validatie toont aan dat de LVR1^LVR2 eenlingkoppeling uitstekend is en dat het afkappunt goed lijkt gekozen. Tevens was te zien dat fouten in de koppelvariabelen samenhangen met verhuizen van de zwangere en onvolledige of systematisch onjuiste invulling bij verantwoordelijkheid van zorgverleners voor slechts een deel van de zorg. Probabilistische koppeling lijkt de juiste techniek omdat de validatie heeft aangetoond dat de procedure weinig fouten bevat en er veel paren gevonden worden. Tevens leidt het toepassen van probabilistische koppeling tot een verbetering van de datakwaliteit. De uiteindelijke gekoppelde PRN jaarbestanden 2007 en de andere jaarbestanden 2000-2006 zijn kwalitatief zeer goed wat betreft de sleutelvariabelen. Het is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik door de Stichting Perinatale Registratie Nederland zoals het maken van (jaar) rapportages en het verstrekken van gegevens. Het gekoppelde PRN 2007 bestand is dan ook gebruikt voor dit jaarboek 2007. Voor de LNR^LNR koppeling is in 2005 een externe validatiestudie uitgevoerd gericht op heropnames van de kinderen. De respons was 98%. De resultaten van deze LNR^LNR validatie studie is beschreven in het rapport LNR-registratie compleetheid, datakwaliteit en validatie LNR koppeling.23 De belangrijkste conclusies uit dit rapport zijn: de deelname aan de LNR-registratie is onvolledig en hierdoor ontbreken opnames van kinderen in de LNR-registratie. Als gevolg hiervan kan het voorkomen dat van één kind maar een deel van de opnames in de LNR-registratie aanwezig is. De onvolledigheid wordt deels veroorzaakt door onvolledige deelname van LNR praktijken. Maar ook onvolledige registratie van deelnemende praktijken is een oorzaak, 10% van de opnames in deelnemende praktijken staat niet in de LNR-registratie – NICU’s vormen hierop geen uitzondering. De datakwaliteit van vijf LNR variabelen die gebruikt worden als koppelvariabelen bij de LNR^LNR koppeling is over het algemeen goed (≥ 98% correct). De kwaliteit van twee LNR variabelen die gebruikt worden als koppelvariabelen bij de LNR^LNR koppeling is niet goed. Dit zijn de LNR variabelen ‘geboortedatum moeder’ (bij 16% is de geboortedatum van de moeder onbekend) en ‘APGAR score na 5 minuten’ (6% onbekend of fout). Bij het probabilistisch koppelen van opnames van een eenlingkind in de LNR-registratie zijn bijna geen fouten gevonden. Alle zeker niet-gekoppelde records bleken ook van kinderen met één opname te zijn. Alle zeker gekoppelde records bleken ook een heropname van het kind te zijn. De grootte van het grijze gebied blijkt goed gekozen aangezien er in het ‘zeker niet-gekoppelde gebied’ en het ‘zeker gekoppelde gebied’ nagenoeg geen fouten zijn. Het grijze gebied vormt een klein deel (1%), hoewel groter dan bij de LVR1^LVR2 koppeling, van het gekoppelde LNR-bestand.Voor eenlingen hoeft het koppelalgoritme niet aangepast te worden op basis van de resultaten van de koppeling. Bij meerlingen komen veel fouten voor in de LNR^LNR koppeling van opnames van een meerlingkind. Het koppelingsalgoritme is goed in staat om kinderen van één meerling bij elkaar te vinden. Echter het uit elkaar houden van heropnames van meerlingkinderen blijft lastig. De fouten in de koppeling bij meerlingen worden niet veroorzaakt door het koppelalgoritme, maar door datakwaliteit fouten in de variabele ‘meerlingcode’. Bij de koppeling wordt geen gewicht berekend voor deze variabele, maar als het totaalgewicht van een paar boven het afkappunt komt én de variabelen ‘meerlingcode’ en ‘omvang meerling’ komen overeen wordt het paar meegenomen als link. Op basis van de validatie is dit dus niet mogelijk. De resultaten van de LNR validatie hebben geleid tot kleine aanpassingen van het LinKID koppelalgoritme voor het koppelen van LNR meerlingrecords.23 De resultaten hebben ook implicaties voor de primaire dataverzameling van de kinderartsen/neonatologen: de juiste codering van het meerlingvolgnummer (b.v. 1 van 2 en 2 van 2) bij een heropname kind. 129 Bijlage 3 Achtergronden bij het Jaarboek 2007 Representativiteit van het Jaarboek Perinatale Zorg in Nederland 2007 Bron voor het aantal bevallen vrouwen, het aantal geboren kinderen en de perinatale sterfte, beschreven in het jaarboek 2007, zijn de gegevens van de zorgverleners uit het gekoppelde bestand van de registraties LVR1, LVR2 en LNR. In deze bijlage worden enkele vergelijkingen gemaakt met gegevens over geboren kinderen in 2007 op basis van de geboorteaangiftes in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), en over de sterfte van de kinderen zoals geregistreerd in de doodsoorzaken-registratie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (tabel 0.10). De eenheid van registratie in de PRN is de zorg, geleverd aan een zwangere vrouw en/of geboren kind door een verloskundige, verloskundig actieve huisarts, gynaecoloog en/of kinderarts binnen Nederland in het geboortejaar van het kind. De eenheid van registratie van het GBA/CBS is een kind, geboren in een bepaald jaar uit een ingezetene van Nederland.15 Bij de cijfers over geboorten en sterfte van het CBS/GBA zijn alle levendgeboren kinderen, ongeacht de zwangerschapsduur, opgenomen en alle doodgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur van 24 weken. De gehanteerde CBS noemers bij de foetale en neonatale sterfte vanaf 24 of 28 weken, bevatten alle levendgeboren kinderen, ongeacht de zwangerschapsduur, en de doodgeboren kinderen vanaf 24 of 28 weken. De noemer bij de neonatale sterfte bevat alle levendgeborenen, ongeacht de zwangerschapsduur. In de PRN registratie is de zwangerschapsduur van zowel de levend- als doodgeboren kinderen bekend. De gebruikte noemers bij de perinatale en foetale sterfte zijn alle levend- en doodgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur van 22, 24 of 28 weken. Bij de neonatale sterfte bevat de noemer 130 alle levendgeboren kinderen vanaf een zwangerschapsduur van 22, 24 of 28 weken. Hierdoor is niet altijd op exact dezelfde wijze een vergelijking te maken tussen de PRN gegevens en de CBS/GBA gegevens over geboorte en sterfte. Tabel 0.10 en tabel 0.11 moeten beschouwd worden als een globale vergelijking tussen de PRN en CBS/ GBA registratie. Aantal geboren kinderen In 2007 zijn op basis van de PRN registratie (LVR1, LVR2 en LNR gegevens) 170.494 vrouwen geregistreerd die bevallen zijn na een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken (tabel 0.3).Van 173.434 dood- en levendgeboren kinderen vanaf 22.0 weken zijn gedetailleerde gegevens over de zwangerschap, geboorte en 1e levensweek en maand beschikbaar (tabel 0.4). Dit betrof 88.611 jongens (51%), 84.704 meisjes (49%) en 119 kinderen met een onbekend geslacht, geboren in het jaar 2007.Volgens de GBA registratie van het CBS zijn in 2007 181.336 levende kinderen geboren ongeacht de zwangerschapsduur. Dit betrof 92.560 jongens (51%) en 88.776 meisjes (49%) (tabel 0.10). Meerlingen De PRN registratie van 2007 bevat vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur 3.182 vrouwen (1,9%) die bevielen van een meerling, waarvan 3.144 tweelingzwangerschappen en 38 drie- of meervoudige zwangerschappen (tabel 0.10). Een uitleg van de door PRN gebruikte definitie van een meerlingzwangerschap (hoofdstuk 1) en meerling kind (hoofdstuk 2) is te vinden in de volgende paragraaf onder het kopje “meerlingzwangerschap”. Het CBS spreekt van meervoudige geboorten. In 2007 registreerde het CBS vanaf 28 weken 3.062 meervoudige geboorten (1,7%), waarvan 3.023 tweeling geboorten en 39 drie- of meervoudige geboorten (tabel 0.10). Sterfte van het kind De perinatale sterfte in Nederland in 2007 (≥22 weken, t/m 7 dagen) is 9,7 per 1.000 geboorten (9,7‰), de foetale sterfte (≥22 weken) was 6,6‰ en de vroeg neonatale sterfte (0-7 dagen, ≥22 weken) 3,1‰ en de totale neonatale sterfte (0-28 dagen) 3,7% (tabel 0.11)). Echter in Nederland registreert het CBS ook doodgeboren en neonatale sterfte en hier worden de overeenkomsten en verschillen tussen de getallen van de twee registraties beschreven. In 2007 waren volgens de PRN registratie 1.153 van de geregistreerde kinderen doodgeboren na een zwangerschapsduur van tenminste 22.0 weken en er waren 532 gevallen van neonatale sterfte in de eerste levensweek. De perinatale sterfte vanaf 22.0 weken t/m 7 dagen bedraagt volgens de PRN 9,7promille (1.685/173.434). De perinatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 7 dagen bedraagt volgens de PRN 6,8 promille (1.183/172.930) (tabel 0.11). In 2007 registreerde het CBS 781 doodgeboren kinderen vanaf 24 weken zwangerschapsduur en 437 gevallen van neonatale sterfte in de eerste levensweek. De perinatale sterfte vanaf 24.0 weken t/m 7 dagen is volgens het CBS 6,7 promille (1.218/182.117). De PRN en CBS 2007 cijfers over de foetale sterfte (3,9 en 3,5 promille) zijn alleen vergelijkbaar vanaf 28.0 weken. Vanaf de internationale WHO sterfte grens van 22.0 weken zijn er alleen PRN cijfers over foetale sterfte beschikbaar: 6,6 promille (1.153/173.434) (tabel 0.11). De PRN cijfers van foetale sterfte vanaf 24.0 weken 4,7 promille zijn hoger dan die van het CBS 4,3 promille. Dit kan samenhangen met de wijze en compleetheid van registratie van doodgeboren kinderen.24 Alleen de PRN heeft cijfers over vroeg neonatale sterfte vanaf 22.0 weken: 3,1 promille (532/173.434). De PRN en CBS cijfers over de vroeg neonatale sterfte vanaf 24.0 weken (t/m 7 dagen) zijn respectievelijk (2,1 en 2,4 promille) en de PRN vroeg neonatale sterfte vanaf 28.0 weken bedraagt 1,4 promille. De PRN en CBS cijfers over de uitgebreide neonatale sterfte (t/m 28 dagen) zijn verschillend. De PRN heeft cijfers vanaf 22.0 weken maar een mogelijke onderrapportage door de niet registrerende kinderartspraktijken. De PRN neonatale sterfte (t/m 28 dagen) cijfers zijn vanaf 22.0 weken 3,7 promille en vanaf 24.0 weken 2,7 promille. Het CBS cijfer van uitgebreide neonatale sterfte vanaf 24.0 weken is 3,2 promille. Zuigelingensterfte van levendgeboren kinderen tot en met 1 jaar (n=736) wordt landelijk alleen door het CBS gemeten en is 4,1 promille (tabel 0.11). Uit tabel 0.10 en tabel 0.11 valt verder op te merken dat zowel de PRN registratie als de CBS/GBA informatie geeft over perinatale cijfers op landelijk niveau. De PRN registratie bevat alle kinderen vanaf 20.0 weken zwangerschap, terwijl de CBS/GBA registratie een later tijdstip (24 weken of 28 weken) als ondergrens hanteert. Bij een complete PRN registratie in Nederland wordt verwacht dat er meer kinderen in de PRN registratie worden opgenomen dan in de Gemeentelijke Basis Administratie. De PRN registreert namelijk ook geboorten uit zwangerschappen tussen het eerste contact met de verloskundige zorgverlener en 24 weken. Daarnaast wordt de perinatale zorg, die wordt gegeven aan vrouwen en kinderen die niet in de bevolkingsadministratie zijn ingeschreven, ook in de perinatale registratie meegenomen. In de PRN registratie worden echter de geboorten uit Nederlandse vrouwen in het buitenland niet meegenomen. Uit voorlopige vergelijkingen met andere registraties (lopende cohort onderzoeken en de pilot studie PRN-CBS)24 blijkt dat de PRN registratie in ieder geval vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur t/m 7 dagen na de geboorte een verwaarloosbare onderrapportage heeft indien een praktijk deelneemt. De door PRN gepresenteerde perinatale 131 sterftepercentages vanaf 22.0 weken zijn representatief voor Nederland gegeven de hoge deelnemerspercentages aan de PRN registratie. Aannames en keuzes bij het jaarboek 2007 In het PRN Jaarboek Perinatale Zorg in Nederland 2007 zijn naast gegevens over bevallen vrouwen en geboren kinderen ook gegevens opgenomen over de zorg. Algemeen uitgangspunt voor de PRN rapportages is dat alleen over de geregistreerde gegevens gerapporteerd wordt, er worden geen extrapolaties gemaakt.Voor de bepaling van de noemers in verschillende hoofdstukken van het jaarboek is een aantal keuzes gemaakt. Deze worden hieronder toegelicht. De eerste keuze is dat in het PRN jaarboek 2007 alleen cijfers over geboorten vanaf 20 weken zwangerschapsduur zijn weergegeven. Hiervoor zijn uit het totale gekoppelde bestand LVR1^LVR^LNR van 192.360 records (tabel 0.8), een aantal records verwijderd. Dit zijn 8.102 records (4,2%) met de indicatie “miskramen en abortussen” en 722 (0,4%) records met de indicatie “overige zwangerschapseinden vóór 20 weken”. De tweede keuze is dat een zwangere/ bevallen vrouw vanaf 20.0 weken zwangerschapsduur maar eenmaal mag voorkomen. Hiervoor zijn vervolgens 8.149 (4,4%) LVR1 records, waarin alleen zwangerschapsgegevens zijn geregistreerd zonder enige kinduitkomsten, verwijderd uit het analyse bestand. Deze zogenaamde ‘losse zwangerschappen’ records kunnen in de LVR1 ontstaan door verhuizingen en overdrachten van de zwangere vrouw. Het is dus zeer waarschijnlijk dat er in het gekoppeld PRN jaarbestand nog een ander record aanwezig is met vrouw en kinduitkomsten van deze zwangerschappen.Wegens ontbrekende kindsgegevens en mogelijke wijzigingen in de postcode was het echter niet mogelijk om deze “losse zwangerschapsrecords” alleen op basis van geboortedatum vrouw zeker genoeg te koppelen aan een ander LVR1 of LVR2 record. 132 De derde keuze is dat kinderen maar eenmaal mogen voorkomen. Bij 1.238 (0,7%) LNR records bleek dat deze records niet met voldoende zekerheid te koppelen waren aan het LVR1^LVR2 bestand. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door in het LNR record ontbreken van de geboortedatum van de vrouw en postcode kind. De informatie van deze kinderen zit grotendeels al in de LVR1 en LVR2 gegevens. Het blijft mogelijk dat een deel van deze kinderen niet gekoppeld wordt omdat een LVR record ontbrak. Deze losse LNR records worden buiten de analyse van de PRN jaarboeken gehouden, nadat in het jaar 2001 bleek dat aanwijsbare dubbeltellingen in deze groep kinderen met neonatale sterfte voorkwamen, met name bij meerlingkinderen met een laag geboortegewicht. Het aantal niet gekoppelde LNR records neemt echter met de jaren af van 1.830 in 2000 tot 1.238 in 2007. Een vierde keuze betreft meerlingzwangerschappen.Vanaf december ’06 is besloten voor de PRN gegevensaanvragen en analyses de niet gekoppelde LVR1 meerling records uit het PRN analyse jaarbestand te halen. Bevallingen van meerlingzwangerschappen komen per definitie in de tweede of derde lijn. In 2007 bleek dit om 287 (0,2%) LVR1 records te gaan. Totaal zijn na deze vier keuzes 18.498 records uit het totale gekoppelde PRN jaarbestand verwijderd. Zo bleven van de oorspronkelijke 192.360 gekoppelde records uiteindelijk 173.862 records van dood- en levendgeboren kinderen over, geboren vanaf 22 weken zwangerschapsduur (tabel 0.8). Door de redactiecommissie is gekozen om vanaf dit jaarboek alleen tabellen weer te geven vanaf 22.0 weken zwangerschapsduur.Voorheen stonden alleen in het hoofdstuk ‘sterfte kind’ de gegevens vanaf 22 weken zwangerschapsduur. Bij onbekende zwangerschapsduur is de ondergrens van het geboortegewicht op 500 gram gebruikt volgens WHO criteria.27 Om internationale vergelijkingen van sterftecijfers en andere indicatoren mogelijk te maken zijn nu alle tabellen weergegeven vanaf 22 weken. De kind noemer vanaf 22.0 weken is 173.434 kinderen. De analyses en de kaarten voor het PRN jaarboek 2007 zijn uitgevoerd op de afdeling Klinische informatiekunde van het AMC met het Statistisch pakket SAS versie 9.1 en het pakket ArcGIS for Windows XP (version 9.3). er zowel LVR2 als LVR1 informatie was, is het LVR2 administratienummer gebruikt, indien geen LVR2 info, is het LVR1 administratienummer gebruikt. Dit is geen ideale oplossing en er kan bij meerlingen een probleem zijn opgetreden bij het toekennen van dit vrouw-identificatienummer. Indien er typefouten in de geboortedatum van de vrouwen zijn gemaakt, is de vrouw als twee verschillende vrouwen met kenmerk meerlingzwangerschap met slechts één bijbehorend kindrecord, meegenomen in de analyses. Zwangerschapsafbrekingen en abortus Het jaarboek behandelt geboorten na 22 weken zwangerschapsduur. De huidige PRN registratie is niet opgezet om uitspraken te doen over het aantal abortus, miskramen en vroege zwangerschapsafbrekingen in Nederland, omdat de inclusie begint vanaf het eerste contact met de verloskundige zorgverleners (6 tot 16 weken zwangerschap). Identificatie van de vrouw In Nederland ontbreekt een uniek Zorg Identificatie Nummer of Burger Service Nummer van een vrouw en kind, dat gebruikt kan worden in medische registraties. Voor hoofdstuk 1 geldt een zwangere/bevallen vrouw als noemer. Om uit het gekoppelde PRN bestand unieke vrouwen te identificeren moest achteraf een uniek vrouw-identificatienummer worden gemaakt. Dit nummer is gemaakt op basis van de informatie uit de records in het gekoppelde PRN bestand. Het nummer is uniek voor een geboortedatum vrouw en met een administratienummer binnen de praktijk voor dat jaar. Indien Meerlingzwangerschappen Uit de analyse voor het PRN jaarboek bleek dat niet alle records van een meerlingkind (n=6.122, tabel 0.2) zijn vastgelegd in de LVR1 en LVR2. Het aantal bevallen vrouwen met een meerlingzwangerschap (n= 3.182, tabel 0.1 komt niet overeen met het aantal geregistreerde meerlingkinderen. Hiervoor zijn verschillende oorzaken te benoemen. Een reden is de definitie van één unieke bevallen vrouw in het PRN bestand (zie ‘identificatie van de vrouw’). Ook kan een aantal zwangerschappen ten onrechte als meerlingzwangerschap zijn gecodeerd, kunnen bij een aantal meerlinggeboorten onterecht slechts de gegevens van één kind zijn geregistreerd, of is er sprake geweest van een ‘stille sterfte’ na echometing van een van de meerlingen. Deze situaties zullen zich hebben voorgedaan maar zijn achteraf niet meer te repareren. Als regel voor dit jaarboek is een record met LVR-item ‘meerlingzwangerschap is ja’, ‘meerlingomvang > 1’ en/of ‘verwijzing wegens meerlingzwangerschap’ opgenomen bij de meerlinggegevens. 133 Sterfte registratie Etniciteit Zoals reeds in hoofdstuk 7 is beschreven, is er waarschijnlijk een onderregistratie van de totale perinatale sterfte (foetale en vroeg neonatale sterfte) doordat niet alle perinatale zorgverleners berichten aan de Perinatale Registratie Nederland. De neonatale sterfte is voornamelijk afkomstig van de kinderen die zijn geregistreerd in de LNR registratie. De LNR gegevens vanaf 8 tot 28 dagen zijn echter onvoldoende compleet om een totaal overzicht over deze late neonatale sterfte in Nederland te geven. Bij doodgeboorte vindt geen inschrijving plaats in de GBA. Hiervoor worden telkaarten ingevuld bij de burgerlijke stand. Deze telkaarten en het B-formulier (doodsoorzaakverklaring) moeten op het CBS gekoppeld worden. Het komt voor dat deze koppeling niet lukt door het ontbreken van telkaarten en enige onderregistratie is het gevolg.24 De classificatiecodering van de etniciteitsvariabele van de vrouw in de LVR1 en LVR2 is niet optimaal. De zorgverlener vult naar eigen oordeel de etniciteit (type) vrouw in, waarschijnlijk op basis van uiterlijke kenmerken, taal en achternaam. Etniciteit binnen de perinatale registratie wordt dus niet gedefinieerd op basis van geboorteland ouders en kind zoals in andere perinatale studies b.v. ABCD-study.25 De tabellen met betrekking tot de etniciteit van de vrouw in dit jaarboek zijn hypothesegenererend van aard. In de herziening van de perinatale registratie is de systematiek van vastleggen van etniciteit uitgebreid met de geboorteland definitie. Pariteit De pariteit van de vrouw is een veel gebruikte variabele in dit jaarboek. Er is gekozen om de pariteit vrouw in te delen in pariteit 0, 1 en 2+ en soms in 0, 1+. Alle zwangere vrouwen die in dit jaar zijn bevallen van hun eerste kind, de zogenaamde nulliparae, zijn gekenmerkt als pariteit 0. Onder pariteit 1 of meer vallen de zwangere/bevallen vrouwen die reeds eerder een bevalling hebben gehad, de zogenaamde multiparae. 134 135 Bijlage 4 Afkortingen/organisaties/verenigingen CBS Centraal Bureau voor Statistiek www.cbs.nl LVR1 Landelijke Verloskunde Registratie 1e lijn www.perinatreg.nl CVZ College voor zorgverzekeringen www.cvz.nl LVR-h Landelijke Verloskunde Registratie huisartsen www.perinatreg.nl EUROCAT European Registration Of Congenital Anomalies and Twins www.eurocatnederland.nl LVR2 Landelijke Verloskunde Registratie 2e lijn www.perinatreg.nl IGZ Staatstoezicht op de volksgezondheid Inspectie voor de gezondheidszorg www.igz.nl KIK Klinische Informatiekunde (Medical Informatics), AMC Kik.amc.uva.nl/Kik2/ LHV Landelijke Huisartsen Vereniging www.lhv.nl LIR Landelijke Infertiliteit Registratie www.nvog.nl www.lirinfo.nl 136 KNOV Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen www.knov.nl NIVEL Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg www.nivel.nl LMR Landelijke Medische Registratie NVOG Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie www.nvog.nl LNR Landelijke Neonatologie Registratie www.perinatreg.nl NVK Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde www.nvk.pedianet.nl LPAS Landelijke Perinatal Audit Studie Obs/GyN Obstetrische en Gynaecologische studies http://www.studies-obsgyn.nl PRN Stichting Perinatale Registratie Nederland www.perinatreg.nl VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport www.minvws.nl RIVM Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu www.rivm.nl WHO World Health Organisation www.who.int TietoEnator Health Care www.tieto.nl ZN Zorgverzekeraars Nederland www.ZN.nl TNO Kwaliteit van Leven Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek www.tno.nl 137 Bijlage 5 Gebruikte termen/definities Doodgeborenen Pariteit Kinderen, die na een zwangerschap van ten minste 22 weken ter wereld zijn gekomen en na de geboorte geen enkel teken van leven hebben vertoond (ademhaling, spieractie, hartactie). P0: alle vrouwen die voor het eerst zijn bevallen worden aangeduid als pariteit P0, ongeacht of de gegevens de zwangerschap betreffen of de postnatale periode. P1: alle vrouwen die zijn bevallen, nadat zij al eerder één bevalling hadden doorgemaakt worden aangeduid met pariteit P1. P2+: alle vrouwen die zijn bevallen, nadat zij al eerder twee of meer bevallingen hadden doorgemaakt worden genoemd pariteit P2+. Primiparae: vrouwen met pariteit P0, multiparae: vrouwen met pariteit P1 of hoger. Foetale sterfte/fetal mortality Sterfte voor de geboorte (intra-uterien en durante partu), na een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken of bij een onbekende zwangerschapsduur, met een geboortegewicht van 500 gram of meer (WHO-definitie). Perinatale sterfte/perinatal mortality Levendgeborenen Levendgeborenen zijn kinderen, die na de geboorte enig teken van leven hebben vertoond, ongeacht de zwangerschapsduur. Sterfte voor de geboorte (doodgeboorte) of t/m 7 dagen na de geboorte, na een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken (154 dagen) of bij een onbekende zwangerschapduur, met een geboortegewicht van 500 gram of meer (WHO-definitie).27 Maternale leeftijd Leeftijd van de moeder in jaren, op de dag van de bevalling. Meerlingzwangerschap Een zwangerschap waarbij de zorgverlener heeft aangegeven dat het een meerling betreft en/of dat er een verwijzing van de vrouw heeft plaatsgevonden wegens meerlingzwangerschap. Neonatale sterfte/neonatal mortality Sterfte na de geboorte na een zwangerschapsduur van tenminste 22 weken en/of indien zwangerschapsduur onbekend is, een geboortegewicht vanaf 500 gram (WHO definitie). Vroege neonatale sterfte: sterfte in de eerste levensweek. Soms wordt onderscheid gemaakt tussen sterfte op de geboortedag, dag 0, en sterfte op dag 1-7. Late neonatale sterfte: sterfte op dag 8-28. 138 Serotiniteit Een zwangerschapsduur van 42.0 weken of meer wordt gedefinieerd als serotiene zwangerschap, overeenkomstig de internationale gebruiken. Literatuur 1 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2001. Bilthoven: Stichting Perinatale Registratie Nederland, mei 2005. ISBN 90-9019204-2. 2 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2002. Bilthoven: Stichting Perinatale Registratie Nederland, december 2005. ISBN13 978-90-809666-2-8. 3 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2003. Bilthoven: Stichting Perinatale Registratie Nederland, juli 2006. ISBN13 978-90-809666-3-5. 4 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2004. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, dec 2007. ISBN 978-90-809666-4-2. 5 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2005. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, mei 2008. ISBN 978-90-809666-5-9. 6 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2006. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, september 2008. ISBN 978-90-809666-6-6. 7 TietoEnator/PRN Praktijkanalyse LVR1 2007, 1e Lijns Verloskunde. Bunnik: TietoEnator, april 2008 8 TietoEnator/PRN. Praktijkanalyse LVR2 2007, 2e Lijns Verloskunde. Bunnik: TietoEnator, maart 2008 9 TietoEnator/PRN. Praktijkanalyse 2007, LNR. Bunnik: TietoEnator, juli 2009 10 Stichting Perinatale Registratie Nederland. Rapportage 1e Lijns Verloskunde Huisartsen 2007. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, mei 2008 11 Stichting Perinatale Registratie Nederland. LNR-rapportage 2007 van NICU Nederland. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, december 2008 12 Verloskundige Onderlinge KwaliteitsSpiegeling 20042007 (VOKS 1). Utrecht, Stichting Perinatale Registratie Nederland, juni 2008 13 Stichting Perinatale Registratie Nederland.Verloskundige Onderlinge Kwaliteitsspiegeling 2001-2007 (VOKS2i). Utrecht, Stichting Perinatale Registratie Nederland, april 2008. 14 Zeitlin J, Wildman K, Bréart G et al. Selecting an indicator set for monitoring and evaluating perinatal health in Europe: criteria, methods and results from the peristat project. Eur J Obstet Gynaecol Reprod Biol 2003; 111: S5-14. 15 Bron: Statline databank, www.cbs.nl/nl/cijfers/statline CBS dec 2008. 16 Schutte J.M. et al. Moedersterfte in Nederland; het topje van de ijsberg. Ned Tijdschr Obstet Gynaecol 2003; 118: 89-91. 17 Commissie Verloskunde van het College voor zorgverzekeringen.Verloskundig Vademecum 2003. Diemen: College voor zorgverzekeringen, 2003. 139 18 Aangeboren afwijkingen in Nederland 1996-2004 gebaseerd op de landelijke verloskunde en neonatale registraties / A.D. Mohangoo, S.E. Buitendijk, Y. Schönbeck, G.W. Jacobusse, S. Anthony, Leiden, TNO Kwaliteit van Leven : 2007.(TNO-rapport KvL/P&Z 2007.137) 19 PRN Koppelingsprocedure 2007. Beschrijving en toelichting (LVR1,LVR2 en LNR registratie). Tromp M, Tromp M, Ravelli ACJ, Reitsma JB, Post JAM van der. Technical Reports 2007-05, Afdeling Klinische Informatiekunde (KIK), AMC, Amsterdam. Nov 2007. 20 De PRN (LVR1, LVR2 en LNR) koppelingsmethodiek 2000-2007 en uitkomsten zijn beschreven in diverse rapporten die te downloaden zijn van PRN website en de KIK/AMC website: http://kik.amc.uva.nl/KIK/ reports/tech_reports.html. Meray N, Reitsma JB, Ravelli ACJ, Bonsel. J Probabilistic record linkage is a valid and transparent tool to combine databases without a patient identification number. Clin Epidemiol. 2007 Sep;60(9):883-91. 21 PRN Koppelingsprocedure 2001 (LVR1, LVR2 en LNR registratie): Deel I Hoofdlijnen en deel II Beschrijving en Toelichting, LinKID-team: Bonsel GJ, Reitsma JB, Méray N, Ravelli ACJ, Technical Report 2004-03 en 2004-04, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, juni 2004 Amsterdam. 22 Validatie LVR1 LVR2 koppelingsprocedure PRN 2001, deel I: Empirische validatie LVR1 & LVR2 koppeling. Deel II: Technische beschrijving validatie LVR1 LVR2 koppeling. LinKID team: Bonsel GJ, Méray N, Ravelli ACJ, Reitsma JB, Technical Report 2004-01 en 2004-02, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, mei 2004, Amsterdam. 23 LNR-registratie Compleetheid, Datakwaliteit en Validatie LNR koppeling. M Tromp, ACJ Ravelli, N Méray, JB Reitsma, GJ Bonsel Technical Report 2005-06, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, december 2005, Amsterdam. 24 Pilot koppeling PRN- en CBS-registraties, methoden en resultaten. M Berger-van Sijl, M Tromp, A de Bruin, ACJ Ravelli, A Gast, JWPF Kardaun, WP Schaesberg, GJ Bonsel. Amsterdam/Voorburg, mei 2007. KIK Technical Reports 2007-07, Mei 2007. 25 Garssen J, Meulen A van der. Ontwikkelingen rond perinatale sterfte in Nederland. In: Bevolkingstrends, 3e kwartaal 2004.Voorburg/Heerlen: CBS, 2004 26 Koppelingsprocedure PRN 2003 en 2004 met ABCD bestand 2003-2004. M Tromp, ACJ Ravelli, GJ Bonsel. Technical Report 2007-03, Afdeling Klinische Informatiekunde, AMC, december 2007, Amsterdam. 27 Neonatal and Perinatal Mortality: country, regional and global estimates. World Health Organisation. Geneva 2007. ISBN 978-92-4156320 8. 140 Inhoudsopgaven PRN jaarboek 2007 Hoofdstuk 0: Samenvatting Tabel 0.1 Samenvatting van de karakteristieken van de bevallen vrouwen vanaf 22.0 weken in 2007 Tabel 0.2 Samenvatting van de karakteristieken van de geboren kinderen vanaf 22.0 weken in 2007 Tabel 0.3 Nederlandse indicatoren van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Tabel 0.4 Nederlandse indicatoren van geboren kinderen vanaf 22 weken in 2007 Tabel 0.5 Nederlandse indicatoren van perinatale zorg vanaf 22 weken in 2007 Tabel 0.6 Nederlandse indicatoren van perinatale sterfte vanaf 22 weken van geboren kinderen in 2007 Tabel 0.7 International perinatal core indicators in 2007 Tabel 0.8 Trend aantal records in de LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000- 2007 Figuur 0.1 Trend aantal records in de losse LVR1-, LVR2-, LNR registratie en gekoppelde PRN registratie in 2000- 2007 Tabel 0.9 Trend aantal dood- en levend geboren kinderen en de dekking PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA in 2000- 2007 Figuur 0.2 Trend aantal geboren kinderen in de PRN registratie ten opzichte van CBS/GBA registratie in 2000-2007 Tabel 0.10 Vergelijking van de landelijke cijfers uit de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007 Tabel 0.11 Vergelijking van de landelijke perinatale sterfte cijfers uit de PRN registratie en de CBS/GBA registratie in 2007 Tabel 0.12 Trend in aantal gegevensaanvragen Stichting PRN in 20022007 Hoofdstuk 1: Vrouwen bevallen in 2007 (vanaf 22 weken) Tabel 1.1.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/tweeling/ drieling/vierling in 2007 Figuur 1.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007 Tabel 1.1.2 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007 Tabel 1.1.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en pariteit in 2007 Tabel 1.2.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/ meerling in 2007 Tabel 1.2.2 Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar pariteit in 2007 Tabel 1.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, wijze conceptie en pariteit in 2007 Tabel 1.4.1 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, leeftijd vrouw en pariteit in 2007 Tabel 1.4.2 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar specifieke leeftijdsgroepen vrouw en pariteit in 2007 Tabel 1.4.3 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroepen vrouw in 2007 141 Tabel 1.4.4 Trend bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar leeftijdsgroep vrouw in 2007 Tabel 1.5 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, etniciteit vrouw en pariteit in 2007 Figuur 1.2 Bevallen vrouwen vanaf 22 weken naar etniciteit in 2007 Hoofdstuk 2: Kinderen geboren in 2007 (vanaf 22 weken) Tabel 2.1.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en eenling/meerling in 2007 Tabel 2.1.2 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geslacht kind en pariteit in 2007 Tabel 2.1.3 Aantal levend-en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007 Figuur 2.1 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar pariteit en provincie in 2007 Tabel 2.1.4 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 2007 Figuur 2.2 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geslacht kind en geboortemaand in 2007 Tabel 2.2.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar zwangerschapsduur en eenling/meerling in 2007 Tabel 2.2.2 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en pariteit in Figuur 2.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 2.3.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en pariteit in 2007 142 Tabel 2.3.2 Trend levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar geboortegewichtcategorie in 2007 Figuur 2.4 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Tabel 2.3.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, geboortegewicht en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 2.3.4 Levend- en doodgeboren kinderen met groeivertraging naar eenling/meerling in 2007 Hoofdstuk 3: Zwangerschap in 2007 Tabel 3.1 Hypertensieve aandoeningen vrouw tijdens zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007 Tabel 3.2 Diabetes gerelateerde aandoening vrouw tijdens de zwangerschap naar pariteit voor bevallen vrouwen in 2007 Tabel 3.3 Roken en drugs gebruik tijdens de zwangerschap voor bevallen vrouwen in 2007 Hoofdstuk 4: Baring en kraambed in 2007 Tabel 4.1.1 Start baring van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Tabel 4.1.2 Start baring naar eenling/meerling en zwangerschapsduur van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2007 Tabel 4.1.3 Trend inleidingen van bevallen vrouwen vanaf 22 weken in 2005-2007 Tabel 4.2.1 Levend- en doodgeboren geboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind in 2007 Tabel 4.2.2 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007 Tabel 4.2.3 Percentage levend- en doodgeboren kinderen naar eenling/meerling, zwangerschapsduur en ligging kind in 2007 Tabel 4.3.1 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze baring en eenling/meerling in 2007 Tabel 4.3.2 Spontaan geboren kinderen in hoofd en in stuit ligging in de 1e en in de 2e lijn in 2007 Tabel 4.3.3 Levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar wijze baring voor geboorten in de 2e lijn in 2007 Tabel 4.3.4 Aantallen vaginale kunstverlossingen naar wijze baring in de 2e lijn in 2007 Tabel 4.3.5 Aantallen overige hulp bij baring in de 2e lijn in 2007 Tabel 4.3.6 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in 2007 Tabel 4.3.7 Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/meerling, pariteit en wijze baring in 2007 Tabel 4.3.8 Aantal levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007 Tabel 4.3.9 Percentage levend- en doodgeboren kinderen vanaf 22 weken naar ligging kind, zwangerschapsduur en wijze baring voor eenlingen in 2007 Tabel 4.4.1 Pijnbestrijding naar pariteit in 2007 Tabel 4.4.2 Epidurale analgesie tijdens de ontsluitingsperiode naar pariteit en wijze baring in 2007 Tabel 4.5.1 Belangrijkste redenen van overdracht tijdens de baring in 2007 Tabel 4.5.2 Eerste reden van overdracht tijdens de baring in 2007 Tabel 4.5.3 Reden van overdracht tijdens ontsluiting en uitdrijving naar pariteit in 2007 Tabel 4.5.4 Belangrijkste redenen van overdracht in het nageboortetijdperk en direct postpartum in 2007 Tabel 4.6 Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken naar eenling/ meerling, zwangerschapsduur en Apgar-score na 5 minuten in 2007 Tabel 4.7.1 Kraamzorg voor vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007 Tabel 4.7.2 Borstvoeding door vrouwen in de 1e lijn tijdens het kraambed in 2007 Hoofdstuk 5: Morbiditeit moeder en kind in 2007 Tabel 5.1.1 Fluxus post partum naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.1.2 Solutio placentae naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.1.3 Manuele placentaverwijdering van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.1.4 Uterus ruptuur naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.1.5 Perineum naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.1.6 Episotomie naar pariteit van bevallen vrouwen in 2007 Tabel 5.2 Levendgeboren kinderen vanaf 22 weken en lage Apgarscore na 5 minuten in 2007 Tabel 5.3.1 Congenitale afwijkingen kind bij levend- en doodgeboren kinderen bekend bij de geboorte in 2007 143 Tabel 5.3.2 Congenitale afwijkingen kind naar orgaansysteem bij de geboorte en bij heropname in 2007 Tabel 5.4 Opname kind na de geboorte in 2007 Hoofdstuk 6: Sterfte moeder in 2007 Tabel 6.1 Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en kraambed (1-7d) op basis van de PRN registratie naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 6.2 Maternale mortaliteit tijdens zwangerschap, partus en kraambed (1-42d) naar oorzaak op basis van de gegevens van de commissie maternale sterfte NVOG in 2007 Hoofdstuk 7: Sterfte kind in 2007 (vanaf 22 weken) Tabel 7.1.1 Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Figuur 7.1 Perinatale sterfte (1-7d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 7.1.2 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007 Tabel 7.1.3 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.1.4 Perinatale sterfte (1-28d) naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 7.1.5 Perinatale sterfte (1-28d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar verschillende inclusiecriteria in 2007 Tabel 7.1.6 Perinatale sterfte (1-7d) vanaf 22 weken per 1000 levenden doodgeboren kinderen naar pariteit in 2007 144 Tabel 7.1.7 Perinatale sterfte (1-7d) per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar geboortegewichtcategorieën in 2007 Tabel 7.1.8 Perinatale sterfte (1-7d) naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007 Tabel 7.1.9 Perinatale sterfte (1-7d) )naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007 Tabel 7.1.10 Perinatale sterfte (1-7d) naar roken en druggebruik tijdens de zwangerschap in 2007 Tabel 7.2.1 Foetale sterfte, ante- en durante partu, naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 7.2.2 Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.2.3 Foetale sterfte per 1000 levend- en doodgeboren kinderen naar zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.2.4 Foetale sterfte vanaf 22 weken naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Tabel 7.2.5 Foetale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007 Tabel 7.3.1 Neonatale sterfte vanaf 22 weken van levendgeboren kinderen naar eenling/meerling en zwangerschapsduur in 2007 Tabel 7.3.2 Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.3.3 Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.3.4 Neonatale sterfte (1-7d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.3.5 Neonatale sterfte (1-28d) per 1000 levendgeboren kinderen naar verschillende zwangerschapsduurcategorieën in 2007 Tabel 7.3.6 Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor eenlingen in 2007 Tabel 7.3.7 Neonatale sterfte naar leeftijd en pariteit vrouw voor meerlingen in 2007 Tabel 7.3.8 Neonatale sterfte naar eenling/meerling en geboortegewicht in 2007 Tabel 7.3.9 Neonatale sterfte met verschillende definities van een laag geboortegewicht in 2007 Tabel 7.3.10 Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor eenlingen in 2007 Tabel 7.3.11 Aantal neonatale sterfte naar zwangerschapsduur en geboortegewicht voor meerlingen in 2007 Hoofdstuk 8: Organisatie van de perinatale zorg in 2007 Tabel 8.1 Het aantal deelnemende praktijken aan de LVR1-, LVR2-, LNR registratie in 2007 Figuur 8.1 Registrerende verloskundige praktijken (LVR1 registratie) per provincie in 2007 Figuur 8.2 Registrerende ziekenhuizen (LVR2 registratie) per provincie in 2007 Figuur 8.3 Registrerende ziekenhuizen (LNR registratie) per provincie in 2007 Figuur 8.4 Wel en niet registrerende ziekenhuizen (LNR praktijken) ten opzichte van (LVR2 praktijken) per provincie in 2007 Figuur 8.5 Omvang van registrerende ziekenhuizen (LVR2 praktijken) in 2007 Hoofdstuk 9: Zorg door verloskundigen en gynaecologen in 2007 Tabel 9.1.1 Start zorg, start baring en geboorte kind vanaf 22 weken in de 1e en de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen in 2007 Tabel 9.1.2 Verwijzing vrouw van de 1e lijn naar de 2e lijn en ontvangst van vrouw in de 2e lijn naar pariteit voor dood- en levendgeboren kinderen vanaf 22 weken in 2007 Tabel 9.2 Thuisbevalling en poliklinische bevallingen in de 1e lijn vanaf 22 weken in 2007 Tabel 9.3 Door huisartsen praktijk geleverde 1e lijns zorg in 2007 Tabel 9.4 Aantallen geboorten vanaf 22 weken naar eenlingen en meerlingen naar NICU regio’s in 2007 Figuur 9.1 Aantallen geboorten vanaf 22 weken en aantal ziekenhuizen (LVR2 praktijken) naar NICU regio’s in 2007 Hoofdstuk 10: NICU zorg in 2007 Tabel 10.1 Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar geboortegewicht in 2007 Tabel 10.2 Aantal opname dagen en IC-dagen op een NICU van kinderen met IC-behoefte naar zwangerschapsduur in 2007 Tabel 10.3 Totaal aantal opgenomen kinderen met IC-behoefte per NICU ingedeeld naar herkomst in 2007 145 146 Woord van dank Het Jaarboek 2007 én de Perinatale Registratie konden slechts met inzet van velen tot stand gebracht worden. Een woord van dank gaat naar de redactiecommissie die de samenstelling van het Jaarboek 2007 op haar schouders heeft genomen: dhr. dr. H.A.A. Brouwers, kinderarts/neonatoloog (NVK), dhr. prof. dr. H.W. Bruinse gynaecoloog (NVOG), mw. A.M. van Huis, verloskundige (KNOV), mw. dr. E. de Miranda, verloskundige (KNOV), mw. dr. A.C.J. Ravelli, epidemioloog (AMC), dhr. P.Tamminga, kinderarts/neonatoloog (NVK). De samenstellers van de tabellen en figuren van dit jaarboek: dhr. M. de Groot (AMC), dhr. M. Tromp (AMC), mw. dr. A.C.J. Ravelli (AMC). Veel dank is verschuldigd aan alle geregistreerde vrouwen, van wie de gegevens mochten worden vastgelegd en aan alle beroepsbeoefenaren die door hun vrijwillige inzet de Perinatale Registratie opgebouwd hebben. Een bijdrage aan de Registratie en het Jaarboek is verder geleverd door het Bestuur, Deelnemersraad/ leden Privacy Commissie en de medewerkers van de Stichting Perinatale Registratie Nederland. Het Bestuur: mw. L. van der Leeuw-Harmsen, voorzitter, mw. A.M. van Huis (KNOV), secretaris, dhr. R.H.L. Morshuis (LHV), penningmeester, dhr. dr. A. Franx (NVOG), dhr. dr. A.F.J. van Heijst (NVK), dhr. J.W. Kruithof (LHV), dhr. prof. dr. J.M.M. van Lith (NVOG), mw. G. Rijninks-van Driel (KNOV) en dhr. P.Tamminga (NVK). Brouwers (NVK), mw. E. Ten Hoor (LHV), dhr.dr. M.J.K. de Kleine (NVK), mw. M.P. van der Kwast (KNOV), dhr. dr. R.A. van Lingen (NVK), dhr. dr. A.J. van Loon (NVOG), mw. L. Martijn (KNOV), mw. dr. E. de Miranda (KNOV), dhr. prof. dr. J.G. Nijhuis (NVOG), mw. dr. M.G.van Pampus (NVOG), mw. T. Priems (KMOV), dhr. P.A.O.M. de Reu (KNOV), dhr. prof. dr. E.A.P. Steegers (NVOG) en dhr. P. Tamminga (NVK), dhr. A. de Vries (LHV), mw. dr. D.E. Wijnberger (NVOG) De bewerkers van de gegevens, TietoEnator: dhr. J. van Nielen, dhr. L. van Kuijk en dhr. R. van Doorn. Het LinKID team van het AMC, dat de koppeling van de deelregistraties verzorgt: dhr. M. Tromp, mw. dr. A.C.J. Ravelli, dhr. dr. J.B. Reitsma, dhr. prof. J.A.M. van der Post. Het Bureau: dhr. drs. G.A. de Winter, mw. dr.ir. C.W.P.M. Hukkelhoven, mw. drs. A.M. Schiere en mw. M.J.H.VerdonkWesenbeek. Tot slot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die de Perinatale Registratie financieel ondersteunt. gegevensaanvragen: U kunt een aanvraagformulier downloaden van http://www.perinatreg.nl en sturen naar: Stichting Perinatale Registratie Nederland, Postbus 8588, 3503 RN Utrecht. De Deelnemersraad en de Privacy Commissie: dhr. A.J.M. de Beaufort (NVK), mw. L.G.B.M. van der Bie (KNOV), dhr. J.H. Blaauw (LHV), dhr. J.F. van der Blij (NVK), dhr. dr. P.X.J.M. Bouckaert (NVOG), dhr. dr. H.A.A. 147 Organisation The Netherlands Perinatal Registry (PRN) is a joint effort of four professional organisations that provide perinatal care in the Netherlands: • KNOV (Royal Organisation of Midwives in the Netherlands) • LHV (National Organisation of General Practitioners) • NVOG (Dutch Association of Obstetrics & Gynaecology) and • NVK (Paediatric Association of the Netherlands). The Board as well as the different committees within the PRN are composed of an equal representation of the four professional organisations involved. The staff of the PRN-office consists of a managing director, an epidemiologist, a quality assurance officer and a unit secretary. The Netherlands Perinatal Registry foundation was raised in October 2001. All professional organisations have their own voluntary based medical registry: the LVR1-registry (midwives), the LVRh-registry (GP’s), the LVR2-registry (obstetricians) and the LNR-registry (paediatricians/ neonatologists). The LVR1, LVR2 and LNR registries are linked to one combined PRN-registry in order to create a database for all kinds of scientific research and publications as the yearbooks “Perinatal Care in The Netherlands 2001-2006” (and the present 2007). Print editions can be ordered at The Netherlands Perinatal Registry in Utrecht. At website www.perinatreg.nl the pdf’s can be consulted or downloaded. The information in the yearbooks is in Dutch. Meanwhile, in joint effort with the four perinatal professional organisations, a brand new dataset has been created to replace the four separate registries LVR 1, LVR 2, LNR and LVR-h (GP’s). All items have been thoroughly 148 studied by all concerned and so The Netherlands Perinatal Registry has created “one language” for the professionals involved in perinatal care. Moreover, a new database has been constructed capable of collecting all information via HL7v3 Care Provision method, an international standard. Through this HL7v3 care provision method, items out of the local system can be forwarded to the central database. Implementation must also lead to electronically exchange of records among colleagues that provide perinatal care. Obviously, complete implementation takes time. In the meanwhile the present registries of LVR 1, LVR 2, LNR and LVR-h remain operational and conversion from old to new is implemented. Mission The mission of the Netherlands Perinatal Registry is to improve the quality of health care by giving insight into the perinatal care process and outcomes. Products To give insight into the perinatal care process and outcomes several products are generated: • The already mentioned yearly national reports “Perinatal care in the Netherlands”. • Yearly benchmark reports on practice level with national comparison. • Interactive benchmark CD for obstetricians. • Benchmark report for midwives (in preparation for other caregivers). • Reports on trends in perinatal care in the Netherlands 2000-2007. • Providing information on individual requests or for scientific projects (around 140 a year). • Reports on medical record linkage of the PRN-registry. • Report on the revision of the perinatal registry data collection. • Reports on special topics, e.g. congenital anomalies, place of birth, perinatal audit. • Reports of PRN projects, e.g. birth weight percentiles, pilot study on the linkage between the civil registration and the combined national PRN registry and linkage with fertility registry. • Policy and management information (government, health insurance). • Providing data for European/international comparison (e.g. PERISTAT). Contact The Netherlands Perinatal Registry P.O. Box 8588, 3503 RN Utrecht The Netherlands Tel: *31 30 2823165 Fax: *31 30 2823170 e-mail: [email protected] website: www.perinatreg.nl Cooperation The Netherlands Perinatal Registry cooperates with several national and international organisations: dept. Medical Informatics AMC, dept. Medical Statistics and Bio Informatics LUMC, ErasmusMC, TNO Institute Prevention and Health, National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), Health Care Insurance board (CVZ), the Dutch Ministry of Public Health (VWS), Association of Dutch Health Insurers (ZN), Statistics Netherlands (CBS), Pharmo, EURO-PERISTAT II project and TietoEnator HealthCare (processor data). 149 150 151 152 Informatie Informatie uit de Perinatale Registratie kan schriftelijk worden aangevraagd bij de Stichting Perinatale Registratie Nederland (PRN). Een formulier voor een gegevensaanvraag, met vermelding van de aard van de gewenste gegevens en van het doel waarvoor de gegevens gebruikt zullen worden, is te downloaden via www.perinatreg.nl (‘gegevensaanvraag’). Bronvermelding De in deze publicatie opgenomen gegevens zijn door de samenstellers met de uiterste zorgvuldigheid verwerkt.Voor gegevens die desondanks onvolledig of onjuist mochten zijn, kan de samensteller in generlei opzicht aansprakelijk worden gesteld. Het gebruik van de gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld zoals onder omschreven.Van de publicaties waarin gebruik wordt gemaakt van gegevens uit deze publicatie, ontvangen wij gaarne een exemplaar. Redactionele informatie Auteur: Stichting Perinatale Registratie Nederland Redactie: dhr. dr. H.A.A. Brouwers (NVK), dhr. prof. dr. H.W. Bruinse (NVOG), mw. A.M. van Huis (KNOV), mw. dr. E. de Miranda (KNOV), mw. dr. A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. P. Tamminga (NVK). Tabellen, figuren en bijlagen: mw. dr.A.C.J. Ravelli (AMC), dhr. M. de Groot (AMC), dhr. M.Tromp (AMC) Opmaak: Xerox, Utrecht; Drukkerij Tesink, Zutphen Drukker: Drukkerij Tesink, Zutphen Uitgave: augustus 2009 ISBN 978-90-809666-7-3 Deze publicatie kan geciteerd worden als Stichting Perinatale Registratie Nederland. Perinatale Zorg in Nederland 2007. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland, 2009 Adresgegevens Stichting Perinatale Registratie Nederland Postadres: Postbus 8588, 3503 RN Utrecht Bezoekadres: Mercatorlaan 1200, 3528 BL Utrecht Telefoon: 030-2823165 Fax: 030-2823170 Email: [email protected] Internet: www.perinatreg.nl
Similar documents
10 Jaar Perinatale Registratie
nog nooit gehoord van een thuisbevalling! Ik herinner mij dat ik meteen mijn moeder gebeld heb met de mededeling “ongelooflijk, het lijkt hier wel de Middeleeuwen, ze bevallen hier nog thuis!” Gaan...
More information