BEZOEK TE BRUSSEL AAN MAURITS NIEKERK.

Transcription

BEZOEK TE BRUSSEL AAN MAURITS NIEKERK.
32Ö
BEZOEK TE BRUSSEL AAN MAURITS N1EKERK.
BEZOEK TE BRUSSEL AAN
MAURITS NIEKERK.
Ook Maurits Nickerk woont bij het bosch.
Hij leidt er zijn, wel vrije, leven van werken, in een nieuwe, open wijk van Brussel,
Een karakteristiek van Brussel door Redin. Avenue Solbosch. En zooals Rodin in de
Ik dank haar aan August Yerrneylen. In bosschen, zoo leerde hij in dit wijdgebouwde,
diens studeerkamer aan den Dieweg, waar hoog gelegen stadsgedeelte, met licht alom,
men het schoone uitzicht heeft op de boschjes met telkens verrassende vergezichten, zacht,
van Verrewinkel en de heuvelenreeks met teer-blauw, badend in licht, de schoonheid
Linkebeck, bewonderde ik twee teekeningen van het licht kennen en een afschuw krijgen
van Rodin, een geschenk aan den Belgischen van de bedompte binnenhuis-atmosfeer.
schrijver en kunstDe schilder leidt
kenner; en toen
mij zijn huis binvertelde Yermeynen. Door een breclen dat „woord"
de gang van het
van den meester:
sous-terrain, met
„Brussel is een
kisten voor de
stad bij het Zoverpakking, langs
niënbosch".
trappen en portalen met oude kasHet erlangt beten, door kamers
teekenis, wanneer
met gedempt licht,
men iets weet van
vol oude dingen,
Rodin's bestaan
vol schilderijen,
hier. Moeilijk was
vol bloemen, frisch,
dat. want.... onverlept,verdroogd,
dergeschikt, hij
kasten en schoorwerkte als p r asteenen vol porcet i c i e n bij een
leinen en stcenen
beeldhouwer, in
potjes,
kopjes,
bijna
mechaniborden, beeldjes;
schen arbeid, dag
hier een koket
op dag: en de hardansend dametje,
de regelmaat van
't schccvc hoedje
dit broedverdieop de hooge poenen werd enkel
derpruik, 't beverbroken met den
strookte
rokje
Zondag —rustdag,
IE l ' E N U r i . K , NAAK SCIIII.DKKII VAN MAURITS N I E K E R K .
hoog optippend
vrije levensdag!
wanneer hij naar buiten toog, het Bosch in,
met haar, die nog is Madame Rodin. Jonge
liefde, jonge vrijheid — en de weelde van buiten, van bosch. Zóó forseh was deze vreugdereactie, dat het Zoniënbosch in het besef
van den beeldhouwer iets is geworden en
gebleven van geweldige schoonheid, en hij,
veel later, verzekerd heeft, daar in liet
Zoniënbosch bij Brussel, geleerd te hebben,
levende vormen te zien....
boven 't fijne beentje; daar een Japansch
afgodsbeeld]e, peinzend het wijze hoofd om
de glazen pendule-coupe heen stekend als
waakte het over de uren die gaan. Kamers met
groote serreramen, die uitzicht hebben over
een honderdtuinenruime vlakte, omsingeld
door een huizenrij, dofrood bcdaakt, het een
tegen het ander aan gebouwd; een vlakte, open
gelegen, zonder hooge hoornen, ver uitgestrekt
in grijze atmosfeer, onder den wijden hemel.
BEZOEK TE BRUSSEL AAN MAURITS NIEKERK.
In deze kamers, maar het nicest in deze
serres, twee boven elkander, ontstaan Niekerk's blondlichte doeken. Hier onder de
gestage impressie van dit alles omvademend
licht, is het wel niet anders mogelijk, dan
te schilderen, zooals hij doet, licht, vóór
alles licht, licht op al de kleuren, de
bloemen, de doeken, de tapijten, licht dat
glimt op het glazuur van de beeldjes en
pulletjes, weerkaatsend in den spiegel; licht
dat zeelt door de vitrage gordijnen over
het naakt, dat hier poseert, glanzend als
in verrukking over het roze gezond jonge
lichaam. Hier, bij de bloementouften,
die jubelen hun
gloeiend rood,
hun diep paars
en purper, welker wit en rose
één wordt met
het licht, één met
de zonnevlekken
die er achter en
er om scheren.
En boven, een
verdieping hooger, de groote
hoogc ruimte, het
atelier, dat de
bergplaats is van
al de ramen, doe-
327
glijdend, langs de tengere schouders, de
fijne vaste borsten. In rustige houding ligt
het, één arm omhoog onder 't donkere kopje
en de andere in rust langs het lichaam; een
dijbeen wat opgeheven en daarvóór links
op het doek, op een met licht kleed bedekte
tafel, liggen lichte kleeren en staan in vazen
en pullen veelkleurige bloemen; rood en
paars, maar alles dof, alleen domineerend
een enkel sterk geel nootje van een gele
scholsia, een donkere toon op den voorgrond van een zwarte sjaal en bordeauxroode bloemen en een donkere schoorsteenzuil, waarachter alles in blond lichtende
ruimte wijkt, 't
Geheele doek is
één teer licht
kleurwaas; daarbij zoo solide; 't
lichaam omfloerst
door licht, heeft
niets aan plastiek
verloren. En al dit
lichtzcefsel, deze
plastische schoonheid, is eenvoudig, zonder buitensporig middel,
bereikt; 't is geschilderd in volkomen overgave
aan de schoonken, lijsten die er
S T I L L E V E N . NAAK S C H I L D E R I J VAN* M A I R I T S N I E K E R K .
heid der vizie.
als rommel opgeborgen staan tegen de muren, waar de schilder
Om dit groote doek heen staan de bloemniet werkt, omdat er de groote binnenruimte- stillcvcns: scholsia's en klaprozen, uitatmosfeer heerscht, die hij haat, omdat het spreidend hun teere, veerlichte kopjes aan
er geheimzinnig donkert in de hoeken; hier raggc stengels, uitspreidend hun kleurschoon
staan, onder het groote, schuine dakraam- in volle lichtheid tegen de vitrage, waarlicht, zijn laatste werken, die weldra gereed achter de wijde tuin ligt. Gedempt waast
zullenzijnom ter expositiegezonden te worden. het zonlicht op het witte tafelvlak, om het
In een hoek staat op een ezel een groot Japansche bord met roede aardbeien, een
doek, een liggend naakt. Op een witte glanzende zonnevlek hier en daar plekkend.
zachte divan met witte kussens ligt het
En een ander, kleiner, met de groote
roze blonde naakt met het donkere haar, touffe felroode en oranje renonkels, zoo
omfloerst door licht, tegen het lichte be- even, los, ongeposeerd over de porceleinen
bloemde behang, boven het lichte kleurige schaal hangend, in welker binnenrand een
tapijt, "t donzige licht langs het gezichtje sterk glimlieht glanst. En vlak er achter
BEZOEK TE BRUSSEL AAN MAURITS NIEKERK.
en er naast een turkooizen vaasje en een
teer Chincesch porceleinen met blauwe
bloemen, alleen daar staand als tegenstelling
van de kleuren tegen 't felle geel en rood, dat
schittert in dit lichte doekje.
Weer een ander schilderij geeft een hoekje
van de tafel, roomkleurig wit servies met
fruit en bloemen, van een witheid, lichtendwarm. En daarnaast een grooter, 't geheele
doek gevuld met blauwe bloemen, die, hun
eigen aard verloren, geheel zijn opgelost in
licht, dat achter door het vitrageraam zeeft.
Weer een, in zilvergrijze lichtheid, witte en
roze picenen, verre huizen en boomen er
achter, als een gobelin zoo vlak gehouden,
als doorweven met licht. En met zoo weinig
is dit alles krachtig uitgedrukt.
Een schets van een groot naakt, een badend
meisje tegen 't licht gezeten met den tuin achter door het raam; vóór haar de zinken badkuip, waarin de voeten rusten, 't Geheele doek
in blauw blonden toon tegen 't roze naakt.
Soepel de beweging, slank en lenig de vormen in het al omtintelende licht. Er is een
grootc rust in al dit werk en een frischheid
van onaangeroerde verf, alleen hier en daar
met het tempermes even glad gestreken.
Achter in een donker hoekje van het
atelier zit de schilder, een blauwe rook
dampt van zijn sigaar en met zijn zachte
kalme stem zit hij rustig te vertellen, hoe
hij zijn doeken prepareert; hoe hij al wat
licht is op nieuw doek maakt, hoe hij het
groote naakt, dat in den hoek staat, in één
dag schilderde, hoe hij 's avonds zijn werk
naar den kelder sleept, waar het nat moet
blijven. Hoe hij een groot stadsgezicht van
de beurs, dat tegen den muur aan staat, al
wel honderd maal heeft overgeschilderd
en het maar niet krijgen kan. „Ik kan
niet uit me hoofd werken", zegt hij, ,,"k
moet 't voor me hebben, wat ik doe, 'k moet
me over kunnen geven aan wat mijn oogen
zien, en daarom ook teeken ik mijn naakt
altijd eerst heel serieus, anders zou ik er
me onder het schilderen in verliezen, want
dan geef ik me geheel over aan kleur en
licht". En opstaande, wees hij een groot
naakt, waar hij aan bezig was, een staande
figuur, opwippend om in een hoog gehangen
spiegel te zien. Een klein stukje van den
ronden spiegel komt uit de lijst, daarin weerschijnt het opgeheven gezichtje van het
model. Een mooi slank lichaam, lenig en
soepel. Op zij liggen doeken en kussens, alles
licht met bloemen er tusschen en een klein
smal zwart dasje slingert als een donkere
noot tusschen al dit licht, 't Geheele doek
was al beschilderd, als het ware af, alleen
het naakt was nog omrand door zwarte houtskool lijnen. „Dat moet ik in drie dagen klaar
hebben", zei hij, „anders wordt de verf
droog en kan ik er niet meer in werken".
We gingen de wanden langs, waar veel croquis hangen naar aardige bewegingen van
liet model. „Zoo iets moest je kunnen schilderen", zei hij; „maar dat houdt zoo'n meisje
niet uit, misschien probeer ik 't toch eens".
Er hing een donker, leelijk streperig doek
tegen den muur: een oude boer naast het
ziekbed zijner vrouw, een oud ding, vijftien
jaar geleden op het platte land gemaakt.
Van daar naar het blonde pure naakt
ziende, kwam het in mij op, dat een schilder
vreemde wegen moet doorwandelen om te
komen, tot waar hij wezen moet. En wie
zegt dan nog, wat hij later zal maken
later: misschien al een volgend jaar!....
„Als je niet werkt voor den verkoop",
zei Niekerk, „maar alleen maakt wat je mooi
vindt, dan weet je nooit, wat je 't volgende
jaar doen zult, omdat je nooit vooruit
weet, wat je zien zult".
Zoo verging de tijd, onder praten en
kijken. Een zware hagelbui kletterde op
het glazen dak en benam het licht. Er
heerschtc een vreemd schemerwaas over
alles, en grillig kwam tusschen al die blonde
doeken, van louter schoonheid, een met sarongs omhangen mannequin te voorschijn,
een oud vijgenmanden hoedje op 't hoofd,
't gezicht gebogen afgewend, als schaamde
het zich voor zijn leelijkheid.
A. Z.