¡Sí, claro! 1.1 tekstboek Unidad 2
Transcription
¡Sí, claro! 1.1 tekstboek Unidad 2
1 Viaje al español zich voorstellen + + begroeten en afscheid nemen + + naar iemands naam vragen + + naar de betekenis van een woord vragen + + zeggen waarom iemand Spaans leert + + de getallen 0 – 10 1 a. Palabras españolas. Spaanse woorden. U begrijpt er wellicht al een paar. Welke woorden passen bij de foto’s? x culturas antiguas ruinas mayas la catedral de Palma el museo del Prado las ruinas de Machu Picchu café chocolate cactus sangría música flamenco guitarra cóndor paella tacos pampa b. Un viaje al español. Escuche. 1 Luister naar de cd en kruis aan welke woorden van a u hoort. c. Comparen los resultados. Zet de woorden die u hebt gehoord, in de juiste volgorde en vergelijk de resultaten. Uno: culturas antiguas Dos: … 1, 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 cero uno dos tres cuatro cinco seis siete ocho nueve diez nueve 9 1 Viaje al español 1 b. ¿Saludos o despedidas? Begroeten of afscheid nemen? Zet de uitdrukkingen van 4a in de juiste kolom. Penélope Cruz Sánchez Pablo Ruiz Picasso Frida Kahlo Calderón Gabriel García Márquez ¿Cómo te llamas? Me llamo…, ¿y tú? Soy… iemand met 'u' aanspreken ¿Cómo se llama usted? Me llamo…, ¿y usted? Me llamo… ............................................................................ ............................................................................ ............................................................................ ............................................................................ ............................................................................ ............................................................................ ............................................................................ 2 a. Personas famosas. Kent u deze beroemde personen? Kent u ze onder deze namen? Kunt u andere Spaanstalige beroemdheden noemen? 5 a. Escuche estos nombres. 5 Luister naar de namen hieronder en onderstreep de letters die in het Spaans anders klinken dan in het Nederlands. nombre Alejandro Ana María Antonio Carmen Cristina Francisco Javier Manuel María María José apellido 1 Rodríguez Sánchez García Martín Pérez Fernández Gómez González López Martínez apellido 2 Moreno Alonso Jiménez Muñoz Gutiérrez Ruiz Hernández Díaz Álvarez Romero El uno es… Men gebruikt Buenos días tot ong. 14:00 uur Buenas tardes van 14:00 – 20:00 uur Buenas noches vanaf 20:00 uur Mallorca | Cristina Sánchez | José Jimeno | Gerardo García | Zaragoza | Ecuador | Roberto Rodríguez | Antonio Muñoz | Chile | Honduras | María Moreno | Quito 3, 4 b. Escuche y lea los nombres. Luego complete las reglas de pronunciación. 6 Luister naar de volgende namen en lees mee. Vul daarna de uitspraakregels aan. Hoe worden de letters uitgesproken? 3 En cadena. ¿Cómo se llama usted? Kettingoefening. Hoe heet u? Iedere cursist stelt zich beurtelings aan zijn / haar buurman of buurvrouw voor. Me llamo Rita, ¿y tú? Susanne. ¿Cómo se llama usted? Soy Robert Vermeulen. c Carmen Cecilia zoals de Nederlandse ..........., maar vóór ........... en ........... als de Engelse slisklank th ch Chema als ........... g Gabriel, Gerardo, Miguel als de ........... , maar vóór ........... , ........... , u en medeklinkers als de g in goal. In ........... en gui wordt de u niet uitgesproken. Hilda wordt niet uitgesproken Julia als de ............. in gek Guillermo als de Nederlandse ............. in ja Toñi zoals ............. in franje Joaquín zoals de Nederlandse ............. , de u hoor je niet Roberto María aan het begin van een woord of geschreven als rr sterk rollend, in of aan het eind van een woord minder sterk Virginia, Eva v en b worden hetzelfde uitgesproken, als ............. Yolanda, Eloy aan het begin van een woord als ............. , aan het eind als i Azucena als de Engelse slisklank th h j ll ñ qu r v y z In Latijns-Amerika en in sommige gebieden in ZuidSpanje is de slisklank niet gebruikelijk: de z wordt daar als een scherpe s uitgesproken. Dit geldt ook voor de c vóór een e of i. Saludos y despedidas 4 a. Escuche otra vez. Luister nogmaals naar de gesprekken van 2 b en onderstreep de woorden die u hoort. Wat betekenen ze? hola | adiós | buenos días | buenas tardes | buenas noches | hasta pronto | hasta luego | hasta mañana 10 diez ............................................................................ ¿Cómo se pronuncia? In Spanje en Latijns-Amerika hebben de meeste mensen twee achternamen (apellidos), ook al worden deze niet altijd allebei gebruikt. De eerste is de eerste achternaam van de vader, de tweede is de eerste achternaam van de moeder. Vrouwen behouden hun eigen namen als ze trouwen. despedidas Hola, ¿cómo te llamas? b. ¿Cómo se llaman las personas? Escuche. 2 – 4 Luister naar de drie gesprekken. Hoe heten de personen die zich voorstellen? Verbind de voor- en achternamen uit het schema met elkaar. iemand met 'jij' aanspreken saludos “Hola” es Hallo. “Adiós” es… c. ¿Cómo se pronuncian estas palabras? Hoe klinken deze woorden? Probeer ze zelf eens uit te spreken. la tortilla la paella la playa la música la guitarra la geografía la información la organización la universidad el teatro el quiosco el concierto el español el hotel el chocolate 5, 6 once 11 1 Viaje al español 6 Trabalenguas. Hoeveel tongbrekers kunt u foutloos voorlezen? (De vertaling staat op p. 161.) Oefen eerst in kleine groepjes. Lees de zinnen daarna een voor een voor. Voor elke goed uitgesproken zin krijgt de groep een punt. 1. 2. 3. 4. ¿Cuántos cuentos cuenta Carmen? Doña Antonia come castañas en otoño. Gerardo Jiménez Juárez trabaja en Jerez. Cecilia cena cinco cebollas. 5. 6. 7. 8. Ocho gauchos escuchan chachachá. Me llamo Guillermo y soy de Sevilla. Jorge es un jurista genial de Gijón. Rita corre rápido para robar rosas. Palabras con historia 9 a. El español, una lengua con historia. Lea el texto. Wist u dat de woorden abrikoos, gitaar, magazijn, matras en risico afgeleid zijn van Arabische woorden? Lees de tekst over de oorsprong van Spaanse woorden en onderstreep alle begrippen die u begrijpt. El 80 % (ochenta por ciento) de las palabras del español viene del latín, por ejemplo la universidad, la familia, el trabajo, el metal; el resto viene de otras lenguas. Muchas palabras son del árabe, como el aceite, el arroz, la taza, el alcohol, la naranja, o del griego, como el teatro, la biblioteca, la geografía, el carácter. Otras palabras vienen de las lenguas indígenas de América: el tabaco, el cóndor, el chocolate, el gaucho, la pampa. Los tomates también son “americanos”. Hoy el inglés es el origen de muchas palabras nuevas: el champú, el cámping y el fútbol. Todas las lenguas son el resultado de la historia y de muchas influencias. Nombres favoritos 7 a. Nombres de bebé. Bespreek de volgende vraag met uw medecursisten voordat u de tekst gaat lezen: Welke jongens- en meisjesnamen zijn op dit moment erg populair? Zijn er regionale verschillen? Kent u iemand met een bijzondere naam? b. Lea el texto. Lees nu de tekst. Wat betekenen de woorden favoritos, niños en niñas? Schrijf de regio’s op die worden genoemd en de namen die daar het meest voorkomen. Welke naam spreekt u het meest aan? Los nombres favoritos de bebé En España los nombres favoritos de 2009 son Alejandro, Daniel y Pablo para niños y Lucía, María y Paula para niñas. En las comunidades con dos lenguas oficiales los nombres favoritos son diferentes. Por ejemplo, en Cataluña los niños se llaman Marc, Alex y Pau, las niñas Paula, Carla y Laia. En el País Vasco muchos niños se llaman Iker, Unai y Ander, las niñas se llaman Irati, Ane y Naroa. En Galicia, además de María y Laura, los nombres favoritos de niña son Iria y Sabela, y de niño, Pablo y Adrián. En Ceuta y Melilla, las ciudades españolas en el norte de África, los nombres favoritos son árabes: Mohamed, Adam, Salma y Mariem. b. ‘Aceite’ significa… Als er woorden zijn die u niet begrijpt, vraag dan aan uw docent wat ze betekenen. plural masculino femenino el teatr............... el metal la palabr........ la universidad .................................................................. .................................................................. los teatros los metales .................................................................. 10 a. El artículo determinado. Complete la tabla y la regla. Het bepaald lidwoord. Vul het schema aan en zoek in de tekst naar nog een voorbeeld van elke categorie. Kijk nu naar de uitgangen van de zelfstandige naamwoorden. Ziet u overeenkomsten? Hoe zet je een Spaans woord in het meervoud? 8 a. Mi identidad española. Kies voor uzelf een Spaanse naam. Maak een combinatie van een voornaam en twee achternamen. Bekijk voor inspiratie de namenlijst op p. 10. Schrijf hieronder uw ‘nieuwe’ naam op. ¿Qué significa? ¿Qué significa…? … singular siclaro online Wilt u meer weten over Spaanse namen? 1 ............... ............... palabras universidades .................................................................. ¿Qué significa “aceite”? Olie. ¿“Taza” significa kopje? Sí. / No. / No sé. Spaanse zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Mannelijke woorden eindigen meestal op .................. , vrouwelijke woorden meestal op ................... . Woorden die eindigen op -e of een medeklinker, kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn. Het meervoud van een woord dat eindigt op een klinker, heeft de uitgang ............. . Woorden die eindigen op een medeklinker, krijgen in het meervoud de uitgang ............. . Me llamo ................................................................................................................................... b. La identidad de sus compañeros/-as. Loop rond en begroet een medecursist: stel u voor met uw nieuwe naam, vraag hoe de ander heet en neem afscheid. Ga naar een andere medecursist en doe hetzelfde nogmaals. 12 doce Hola, ¿cómo te llamas? Ana María Ruiz Moreno. ¿Y tú? Me llamo Antonio Pérez Díaz. Hasta luego. Adiós. b. En cadena. Singular y plural. Kettingoefening. Elke cursist bedenkt een Spaans woord. Een cursist noemt zijn / haar woord, de volgende cursist zegt het meervoud van dat woord en geeft een nieuw woord. La guitarra. Las guitarras. El cóndor. Los cóndores. … 7, 8 trece 13 1 Viaje al español 11 Bingo de palabras. Woordenbingo. Schrijf in het schema acht woorden op van p. 145. Uw docent noemt een aantal woorden. Wanneer een woord dat u hebt opgeschreven, genoemd wordt, doorstreept u het. Wie als eerste een volledig rijtje heeft doorstreept, roept ‘Bingo!’. el ...................... .................. la ...................... .................. los ...................... .................. las ...................... .................. el ...................... .................. la ...................... .................. los ...................... .................. las ...................... .................. b. ¿‘Tú’ o ‘usted’? Geef aan of de personen in de volgende zinnen met 'jij' of met 'u' worden aangesproken. Zeg ook telkens of het om een of meerdere personen gaat. 1. ¿Habla usted inglés? 2. ¿Trabajáis en un hotel? 3. ¿Escuchas música clásica? 1 para escuchar música cubana. para trabajar en México. para pasar las vacaciones en Málaga. para hablar con la familia de mi pareja. 2 3 4 9 – 11 In Spaanstalige landen is het aanspreken van personen met ‘jij’ heel gebruikelijk. Het is dan ook niet vreemd om in een winkel of café met ‘tú’ aangesproken te worden. jij u 12 Escuche y marque los motivos. 7 Luister naar de cd en kruis aan met welke redenen de cursisten Spaans leren. Estudio español… para viajar a Latinoamérica. para trabajar en un hotel en Tenerife. para estudiar en España. para comprar una finca en Mallorca. 4. ¿Para qué estudian español? 5. ¿Pasan ustedes las vacaciones en España? 6. ¿Compráis un apartamento en Tenerife? c. Escuche y marque si las personas se hablan de ‘tú’ o de ‘usted’. 8 – 11 Luister naar de gesprekken en kruis telkens aan of de jij- of u-vorm wordt gebruikt. Wat is de onderlinge relatie tussen de sprekers? Zou u uw gesprekspartner in dergelijke situaties op dezelfde manier aanspreken? ¿Para qué estudias español? ¿Para qué estudias español? 1 14 a. Estudio español para… Schrijf met behulp van de onderstaande uitdrukkingen op waarom u Spaans leert. viajar a trabajar en pasar las vacaciones en estudiar en hablar con Argentina / Cuba / México… Madrid / Lima / Bogotá… Mallorca / Andalucía… España / la universidad… amigos / la familia de mi pareja… Estudio español para viajar a… b. Los motivos del grupo. Vraag drie medecursisten naar hun redenen om Spaans te leren en schrijf die op. Karin, ¿para qué estudias español? Estudio español para viajar a Perú, ¿y tú? In tegenstelling tot het Nederlands worden yo, tú etc. alleen gebruikt als men het onderwerp van de zin wil benadrukken of om misverstanden te voorkomen. Usted en ustedes worden uit beleefdheid wél vaak gebruikt. In Latijns-Amerika gebruikt men ustedes in plaats van vosotros/-as. 14 catorce 13 a. Verbos en ‘-ar’. Complete. Om aan iemand te kunnen vragen waarom hij / zij Spaans leert, hebt u werkwoordsvormen nodig. Estudiar en hablar zijn regelmatige werkwoorden op -ar. Vul het schema aan. estudiar yo tú él / ella / usted nosotros / nosotras vosotros / vosotras ellos / ellas / ustedes hablar estudio ................................................. .............................................. ................................................. estudia estudiamos estudiáis estudian hablas nombre 1. 2. 3. 12 – 15 motivo c. Presente ahora los resultados. Presenteer het resultaat aan de groep. Zijn er overeenkomsten? Karin estudia español para viajar a Perú. Inge y yo estudiamos español para hablar con amigos en España. ................................................. ................................................. ................................................. ................................................. quince 15 1 Viaje al español 1 Tarea final Dominó español Portfolio Vandaag gaat u de eerste opdracht voor uw Portfolio maken: een dominospel. playa a. La preparación. De voorbereiding. Maak in drietallen kaartjes voor een dominospel. Schrijf op verschillende kaartjes telkens twee begrippen die passen bij een categorie uit de lijst, bijvoorbeeld: buenas tardes hola estudiar – dos saludos – dos despedidas – dos sustantivos masculinos – dos sustantivos femeninos – dos pronombres – dos verbos – dos artículos viajar García Sánchez – dos apellidos – dos palabras en plural – dos nombres de niño – dos nombres de niña – dos lenguas – dos países – dos palabras de origen árabe México Puerto Rico La Habana Ciudad de México San Juan Cuba Santo Domingo República Dominicana Honduras Tegucigalpa Nicaragua Guatemala Managua Guatemala b. El juego. Speel nu het spel in groepjes van drie. Elke speler legt zijn / haar kaartjes met de beschreven kant naar beneden. Om de beurt draait elke speler een kaartje om. Begrippen die bij elkaar passen, mogen aan elkaar gelegd worden, zoals twee begroetingen, een voor- en achternaam, een lidwoord en een passend zelfstandig naamwoord, etc. Wie niet kan aanleggen, past. Degene die als eerste al zijn / haar kaartjes heeft aangelegd, heeft gewonnen. la Patagonia Ciudad de México – una metrópolis El Salvador San Salvador Venezuela Costa Rica ISLAS GALÁPAGOS (Ecuador) Panamericana Caracas San José Panamá Panamá Ecuador Bogotá De Norte a Sur: la Panamericana. La Panamericana es una ruta fascinante por el continente americano. De Norte a Sur, desde Alaska hasta Argentina, esta ruta pasa por 17 países, cuatro zonas climáticas y culturas muy diferentes con sus lenguas, sus músicas, su gastronomía y sus paisajes impresionantes. Cada lección de ¡Sí, claro! presenta una etapa de esta ruta. Colombia Quito Perú Bolivia Lima La Paz Wat neem ik mee van deze etappe? Het leren van een taal is als het maken van een reis. Aan het eind van elk hoofdstuk maakt u de balans op: welke bagage wilt u meenemen op uw reis? Woordenschat, grammatica, culturele informatie … Sucre ParaGuay Asunción ¿Qu de esé me lle ta et vo apa? Letras o palabras con pronunciación difícil: . ................................................................................................................ . ................................................................................................................ Nombres y apellidos favoritos: ................................................................................................................... .................................................................................................................... Expresiones útiles: U hebt niet alleen woorden en structuren geleerd en culturele kennis opgedaan, maar ook – bewust of onbewust – strategieën aangewend om u een vreemde taal eigen te maken. Blader nog eens terug naar de tekst op p. 13 en bedenk wat u hebt gedaan om achter de betekenis van de nieuwe woorden te komen. Chile Santiago ........................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... Aspectos culturales: ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... Gelijkenissen zoeken tussen het Spaans en het Nederlands en woorden in hun context interpreteren helpt bij het lezen van Spaanse teksten. 16 dieciséis b. Escuche otra vez y relacione las fotos con los países. Luister nog eens naar de cd. Bij welke landen horen de foto’s? Welke landen zou u graag eens willen bezoeken? ................................................................................................................................... Diez palabras favoritas: ................................................................................................................................... a. Escuche y marque en el mapa los países que se mencionan. 12 Luister naar de cd en kruis op de kaart aan welke landen genoemd worden. Van welke woorden kon u de betekenis afleiden doordat ze op het Nederlands lijken? Van welke woorden werd de betekenis duidelijk door hun context? ................................................................................................................................... Uruguay Montevideo ISLAS MALVINAS ................................................................................................................................... ................................................................................................................................... Buenos Aires el café ........................................................................................................................ Temas de gramática: Argentina arquitectura colonial el lago Titicaca diecisiete 17 1 Viaje al español Comunicación Begroeten en afscheid nemen Adiós. Hola. Hasta luego. Buenos días. Hasta pronto. Buenas tardes. Hasta mañana. Buenas noches. De getallen van 0 t/m 10 4 cuatro 0 cero 5 cinco 1 uno 6 seis 2 dos 7 siete 3 tres Naar iemands naam vragen ¿Cómo te llamas? jij-vorm ¿Cómo se llama usted? u-vorm Zich voorstellen Me llamo Rosa, ¿y tú? Soy Carmen. Vragen wat iets betekent ¿Qué significa “aceite”? Olie. ¿“Aceite” significa olie? Sí. / No sé. ¿“Arroz” significa olie? No. Zeggen waarom u Spaans leert Estudio español para viajar a Guatemala. Estudio español para hablar con mi pareja. Estudiamos español para comprar una finca en Mallorca. 8 ocho 9 nueve 10 diez Me llamo Eva Santos, ¿y usted? Me llamo Pablo Gómez. Gramática Het bepaald lidwoord ➝ 3.1 mannelijk enkelvoud meervoud vrouwelijk el teatro los teatros la palabra las palabras Het geslacht van het zelfstandig naamwoord ➝ 2.1 mannelijk vrouwelijk Spaanse zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Woorden die op -o eindigen, zijn meestal mannelijk. Woorden die op -a la paella el teatro eindigen, zijn meestal vrouwelijk, evenals woorden die eindigen op -ción la playa el flamenco of -dad. la señora el señor Er zijn uitzonderingen: el día, el problema, la foto. la noche el chocolate Woorden op -e of een medeklinker kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn. la universidad el hotel Het meervoud van het zelfstandig naamwoord ➝ 2.2 klinker + s medeklinker + es enkelvoud teatro playa universidad meervoud teatros playas universidades Het persoonlijk voornaamwoord ➝ 5.1 nosotros, nosotras yo ik vosotros, vosotras tú jij ellos, ellas él hij ella zij usted u (enkelvoud) ustedes Werkwoorden op ‘-ar’ ➝ 6.1.1 estudiar yo tú él / ella / usted nosotros / nosotras vosotros / vosotras ellos / ellas / ustedes Uitspraak ➝ 1.2 c voor e en i: slissend anders: als k ch als tsj 18 dieciocho estudio estudias estudia estudiamos estudiáis estudian g j hotel hoteles wij jullie zij región regiones Woorden op een medeklinker met een geschreven accent op de laatste lettergreep, verliezen dit accent in het meervoud. De aanspreekvorm bij het werkwoord ➝ 5.1.1 jij-vorm u-vorm ¿Hablas español? ¿Habla (usted) español? ¿Estudiáis inglés? ¿Estudian (ustedes) inglés? u (meervoud) In tegenstelling tot het Nederlands, worden yo, tú, etc. alleen gebruikt om het onderwerp van de zin te benadrukken of om misverstanden te voorkomen. Usted en ustedes worden uit beleefdheid wél vaak gebruikt. In Latijns-Amerika gebruikt men ustedes in plaats van vosotros/-as. voor e en i: als g in ‘gek’ anders: als g in ‘goal’ als g in ‘gek’ ll als j qu als k ñ als nj z slissend één persoon meerdere personen