GESCHIEDENIS VAN DE FAMILIE MIDDELHOEK DEEL I DE
Transcription
GESCHIEDENIS VAN DE FAMILIE MIDDELHOEK DEEL I DE
GESCHIEDENIS VAN DE FAMILIE MIDDELHOEK DEEL I DE MIDDELHOEKEN VAN DELFT 1550 - 1750 J. MIDDELHOEK Sr. -1- Gegevens uit de Archieven van DELFT en LEIDEN verwerkt tot de geschiedenis van de familie MIDDELHOEK. Deel 1. De Middelhoeken van DELFT en LEIDEN, door Jan Middelhoek Sr. Rotterdam, 16 november 1978. -2Voorwoord Het maken van een familiegeschiedenis doet mij soms denken aan het leggen van een ingewikkelde puzzel. De talrijke stukjes moeten nauwkeurig in elkaar gepast worden tot er ten langen leste een prachtig geheel ontstaat, een schilderij. Er ontstaat niets nieuws. De schilderij is bekend en staat meestal al afgebeeld op de doos, waarin de stukjes verpakt waren. Als we uit vele gegevens een familiegeschiedenis samenstellen, krijgen we wel iets nieuws. Als het lukken wil krijgen we de geschiedenis van onze eigen voorouders, een geschiedenis die dikwijls al vóór 1600 begint. Verder terug in de geschiedenis komt men meestal niet. We hebben in de archieven gezocht naar gegevens over de familie Middelhoek, om daar een verhaal van te maken. We moesten er wel voor waken, dat het geen opsomming werd van woonplaatsen, namen en jaartallen. Een geboortedatum of een trouwdatum of een begrafenisdatum kan in een verhaal van grote betekenis zijn, maar een boek vol met zulke dorre gegevens is onleesbaar en van weinig belang. Over het algemeen gesproken was het samenstellen van dit boekje niet zo moeilijk. We wisten reeds dat op verschillende dorpen in de Hoekse Waard Middelhoeken gewoond hadden en dat ze er nog woonden. Maar, waar kwamen ze vandaan ? Eén van ons had de vondst van haar leven. Ze vond te 's Hertogenbosch in de boeken, die over de Lage Zwaluwe handelden, de naam van Huig Middelhoek, een jongeman geboren te Kralingen in de buurtschap Jaffa. Kralingen was vroeger een zelfstandige Gemeente en had een eigen archief. 't Is nu te vinden in het archief van Rotterdam. We vonden de volledige gegevens van twee families: van Adriaan Middelhoek en Pieter Middelhoek, de zonen van Doen Middelhoek. Hoe nu verder ? In dezelfde zaal waren de gegevens van Rotterdam: doop, trouw en dood. Daarin vonden we: getrouwd den 3 may 1690 Doen Middelhoek en Josina van der Burgh. Achter de naam van de bruidegom stond: jongeman van Vlaardingen. De archivarus van Vlaardingen schreef ons, dat het beslist de moeite waard was eens over te komen, omdat zijn archief over een langdurige periode gegevens bevatte over de familie Middelhoek. En dat bleek waar te zijn, want onze familie woonde te Vlaardingen van 1600 tot 1800. In Vlaardingen vonden we aanknopingspunten met Delft. Daar woonde de familie van 1550 tot 1750. Dit eerste boekje handelt over de Delftse Middelhoeken; het tweede zou over de Vlaardingse Middelhoeken moeten gaan. -3We hebben meer willen geven dan alleen gegevens van de burgerlijke stand. Als we vinden, dat Pyeter Sieren van Middenhoucq in 1583 te Delft geboren werd is dat al vermeldenswaard. Als we lezen, dat hij in 1630 hoofdman werd van het St. Nicolaasgilde, dan wordt onze belangstelling aangewakkerd. Nog meer als we lezen, dat zijn zoon Nicolaes Middelhoek doctor in de medicijnen was en arts te Delft en dat deze in het rampjaar 1672 op 10 september benoemd werd tot capiteyn van 't tweede quartier Schutterye. Twee dochters van Pyeter Middelhoek waren Beatrix en Annetje, een paar schatrijke dametjes, die links en rechts geld uitleenden als waren zij de Bank van Delft. 't Wordt interessant als we lezen: 1 november 1652 leenden de gezusters Beatrix en Annetje van Middelhouck 1000 gulden aan "Zijne Hoocheyt den Heere Prince van Oranje", lopende op den penning van vijf en twintig. Zijne Hoogheid was toen 2 jaar oud. Leest U eerst de geschiedenis van de Delftse Middelhoeken. Wij hopen dat het U zal bevallen. Misschien kunnen we dan nòg enkele deeltjes laten drukken. Dankbaar maakten wij gebruik van het artikel over de Delftse Middelhoeken in no. 11 van de jaargang 1911 van de Nederlandse Leeuw, blz. 381 tot 383 van de hand van G. Eschauzier. Bij de samenstelling van dit geschriftje hebben we veel hulp en belangstelling ondervonden van Drs. A.J. Middelhoek, thans wonende in Heisdorf, Luxemburg (Gr.D.). 14, rue des Roses. J. Middelhoek Sr. Valkeniersweg 15 3075 AX Rotterdam. Prijs f._____________ Giro 617982. Doet U mee ? -4INHOUD De Delftse Middelhoucken van 1550 - 1750 Osier Adriaens 6 kinderen : Adriaen Sieren Jakob Sieren Pijeter Sieren Maertje Sieren Judith Sieren Machteld Sieren Pijeter Sieren 6 kinderen: Beatrix Judith Sier Annetje Floris Catharina Pyeter Sieren 2 kinderen: Nicolaes Jan Nicolaes 2 dochters: Alida Theodora + Ermpje Pieters 21 - 23 + Anna Hendricksd. de la Paille ongehuwd + Neeltje Floris + Aeltje Jansd. v.d.Dussen + Adriaen Philips van Es ongehuwd ongehuwd 23 29 32 36 29 29 29 - 28 31 35 42 31 31 31 43 52 61 ..65 80 87 - 51 60 64 79 86 92 + Neeltje Floris (1ste huwelijk) ongehuwd + Francois Dircks v. Bleyswijck + Catharina Jakobsd. v. Oosterwijck ongehuwd + Elisabeth Jorisd. Roscam + Joachim Tierens + Aeltje Jansd. v.d. Dussen (2e huwelijk) + Adriana Manrique de Lara ongehuwd 93 - 107 108 + Adriana Manrique + Gilles Grommé + Philips de Bries 109 - 110 111 - 113 Philips de Bries 114 Mr. Adriaen Swalmius 115 - 116 Jan de Bries 117 -5- De eerste Wouter van Delft geboren plm. 1500 -6Delft en Vlaardingen 1500 - 1700 1. Wouter, geboren plm. 1500 Deze Wouter is de eerste van de familie Middelhoek, die we tegen komen in de geschiedenis. Zijn naam, dat is alles wat we van hem weten. En dat hij een vrouw gehad heeft en een zoon, ja dat is zeker. Over zonen en dochters durf ik niet meer te spreken. Ik vond er wel een paar met de achternaam "Wouters", maar "Wouters" was een naam, die toen veel voorkwam. Ik wil me niet schuldig maken aan vage veronderstellingen. Dat heeft geen zin en vermindert de geloofwaardigheid van het verhaal. Er was een Wouter en deze man is plm. 1500 geboren. Toen deze Wouter geboren werd, was Delft een machtige stad, het hart van Holland. Eén toren was niet genoeg voor Delft. Ze bouwden er nog een, hoger dan de eerste. De Oude Kerk stond er al honderd jaar, de Nieuwe Kerk was juist klaar gekomen in Wouters dagen. Delft was een rijke stad! In Delft was de gouden tijd al honderd jaar aan de gang. Het gonsde aan de grachten van de bedrijvigheid. Niets beter dan Delftse roomboter. Delfts bier was wereldberoemd en werd in grote hoeveelheden en in diverse kwaliteiten geëxporteerd. Er was in Delft geen straat of gracht of steeg waar men niet één of meer brouwerijen vond. Verder waren er in Delft: boekdrukkers, glasschilders, laken- en linnen- en zijdewevers, tapijtmakers, pottebakkers, zilver- en goudsmeden, kuipers, tingieters, graveurs, instrumentmakers.... noem maar op, ze waren er in Delft. Er waren wel 17 graanmolens. De handel bloeide. Er werd verdiend. Tot die nijvere bevolking behoorde onze Wouter. Wouter leefde in de tijd van keizer Karel V. Dat was de tijd van de opbouw van de Nederlandse Staat. Of hij belangstelling had voor dingen die buiten Delft en buiten zijn straatje gebeurden, weet ik niet. In maart 1527 hield Maarten van Rossum een strooptocht door Holland en hij kwam heel dicht bij Delft. Gelukkig had Delft muren en wallen en poorten. Rijswijk en Den Haag waren open steden. Die plaatsen hebben er meer van geweten. Geloof maar gerust dat Wouter heeft staan dringen bij de Noorder poort om een glimp op te vangen van de roodgekleurde lucht aan de horizon. Daar stonden Rijswijk en Den Haag in brand! "Branden en blakeren is het sieraad van de krijg" was het devies van Maarten van Rossum. Aan Delft ging het gelukkig voorbij. In 1517 was er ook al een Maarten geweest, die Karel V veel last berokkend had. Dat was Maarten Luther. In november 1517 las al wat lezen kon in Delft de 95 stellingen van de Wittenberger monnik. -7In een bedrijvige handelsstad als Delft werden de geschriften van Luther al vroeg verkocht. Er was in Delft grote belangstelling voor de nieuwe leer. In 1522 stond de advokaat Cornelis Hoen al in verbinding met Luther en met Zwingli om de betekenis te bespreken van de woorden: "dit is mijn lichaam", in verband met de viering van mis en avondmaal. In 1523 werd Cornelis Hoen om zijn lutherije gevangen gezet. Hij stierf in 1524 in de gevangenis. Jan de Bakker heeft hem in de gevangenis nog bezocht. Delft koos al vroeg voor de Hervorming! In 1525 schreef de Landvoogdes reeds over Delft als één der steden waar "de vergissingen en misvattingen van de Lutherse Sekte" heersten. In die stad woonde Wouter! Wouter heeft in 1536 de grote brand van Delft meegemaakt. De brand begon 3 mei 1536, 's middags om 2 uur. Er verbrandden 2300 huizen. Slechts 300 huizen bleven gespaard. Beide trotse kerken en torens hadden het zwaar te verduren. De klokken in de oude kerktoren barstten en smolten. Van de Nieuwe Kerk stortten de gewelven in. En dan de gebrandschilderde glazen! Onbegrijpelijk hoe Delft zulk een ramp ooit te boven gekomen is. Niet alleen de huizen maar ook alle bovenvermelde broodwinningen werden vernietigd. Delft verrees weer. Er kwam een nieuw Delft, dat echter zijn middeleeuws karakter verloren had. Alles herstelde. Zelfs de inquisitie! In 1538 werd in Delft het plakkaat tegen de Wederdopers aangeplakt. Vele executies in Delft. David Joris, een zeer ontwikkeld man, wist te vluchten, maar zijn moeder werd onthoofd. Vele Wederdopers vielen in handen van de inquisitie. Ze werden meestal 's nachts -- in de Vest dicht bij de Schoolpoort verdronken. Dat gebeurde twee jaar na de grote brand! In 1542 werd Adriaen van Bergen terechtgesteld om het drukken van bijbels. In 1546 moesten 16 Delftse onderwijsmensen in de Raadskamer komen wegens het gebruik van verboden boeken. Hun werd gelast geen andere boeken te bezigen dan die toegelaten waren bij de Keizerlijke ordonnantie. In 1557 wist de toenmalige Rector van de Latijnse School Mr. Henricus Geldorpius aan de inquisiteurs te ontkomen door tijdig Delft te verlaten. In 1568 werd de humanist Harman Schinckel onthoofd op het Marktplein, omdat hij in de zgn. "vrije tijd", die volgde op de moderatie van Landvoogdes Margaretha, stichtelijke lectuur gedrukt had. -8Een kleinzoon van deze Wouter heette ook weer Wouter, en daar een kleinzoon van was ook weer een Wouter. Deze laatste was beëdigd poorter van Vlaardingen. Vandaar onze belangstelling voor deze stad. Want Vlaardingen was een stad. In de Graventijd een stad met muren en poorten. Ook in Vlaardingen ging de inquisitie te keer. Het volgende is een citaat uit het boek: "De geschiedenis en merkwaardigheden der stad Vlaardingen", geschreven door Mr. P.G.Q. Sprenger van Eyk. We lezen op blz. 27: 1520. Het Hof van Holland ging -- op last van Keizer Karel, als Graaf van Holland -- de kerkhervorming op allerlei wijzen te keer. De Hervorming drong ook tot Vlaardingen door. Zo werd toch Cornells Meeuwsz, dewijl hij een boek van Luther gekocht en gelezen had, bij gewijsde van het Hof van Holland uit Vlaardingen-Ambacht gebannen, het derde deel van zijn goederen verbeurd verklaard en het boek in Den Haag op het schavot door beulshanden verbrand. 1529 Hetzelfde lot trof Dirk Jan Sproncx, Pieter Goverts en Jakob Jakobszoon. Zij werden, omdat zij ter plaatse geweest waren, waar men de de Heilige Schrift las en daarvan sprak, voor een jaar gebannen en zij moesten het wederkeren voor een zekere som kopen. 1567 Tijdens Alva's schrikbewind werd Teunis Teunisse een ijverig voorstander van de leer der Doopsgezinden, die in de Klundert ge predikt en onderwezen had, met verbeurdverklaring zijner goederen verbannen. In weerwil van dit alles ging de Hervorming voort en had zij ook in Vlaardingen in het geheim vele vrienden en voorstanders. Dat wil niet zeggen, dat Vlaardingen voorop stond in de strijd van de Reformatie. Delft wel, dat was reeds vroeg een broeinest van ketterij. Delft was een rijke vooraanstaande stad, Vlaardingen niet. Vlaardingen was machtig geweest in de Graventijd, Maar nu anno 1562 waren er geen muren en grachten en poorten meer. De stad was zo volledig ontmanteld dat men in Den Haag niet eens meer over een stad wilde spreken. Vlaardingen was ineengekrompen tot een onaanzienlijk dorp. Sprenger van Eyk spreekt daarover, over de armoede van Vlaardingen. Anno 1562: Vlaardingen is in deze eeuw al zeer verarmd geworden, daar het ten jare 1562 meestal door onvermogende vissers en arbeiders bewoond werd, en er van de 13 of 14 haringbuizen, die in goede jaren van daar in zee gezonden werden, niet meer dan twee overbleven; tengevolge waarvan men zijn klachten bij Philips II, koning van Spanje, als Graaf van Holland inbracht, en voor 15 jaren een verhoogd accijns op de bieren, ter bestrijding van de stedelijke uitgaven, kreeg. Onder de Hertogin van Parma ontstonden er grote onlusten, en daar de Spanjaarden een inval der misnoegden te water vreesden, werd Vlaardingen door een Spaanse bezetting, wier onderhoud de stad was opgelegd, uitermate gedrukt. De opstand van de Vlaardingers had dus geen godsdienstige oorzaak, maar een economische. -9Daarover zegt Sprenger van Eyk: Anno 1571 De Roomse godsdienst was in 1511 nog steeds de heersende. Want op de klacht van de parochie-priester over kwade betaling van zijn hoogtijdgeld, stonden hem de vroedschappen toe, elke hoogtijd twee personen aan de huizen te laten rondgaan om zijn hoogtijdgeld in te zamelen. Op blz. 213 schrijft hij: In het jaar 1571 was de kerk veel te groot voor de aanwezende gemeente, zodat de ledige plaats gebruikt werd tot berging van goederen; waarvoor de stuurlieden van buizen een half vat en die van open boten of pinken een kinnetje haring moesten betalen. -10- Adriaen Wouters de eerste van Delft geboren plm. 1525 begraven 20 september 1594 in de Nieuwe Kerk. -112. Adriaen geboren plm. 1525 De zoon van Wouter was Adriaen, dat wordt dan Adriaen Wouters. Het enige familiegegeven, dat ik over hem gevonden heb, is zijn sterfjaar. Een zekere Adriaen Wouters werd 20 september 1594 in de Nieuwe Kerk begraven. Zijn huisvrouw werd 3 juli 1602 begraven, eveneens in de Nieuwe Kerk. Wanneer dat de Adriaen is, die wij bedoelen, dan zijn dat zeldzame gegevens. Want vóór 1600 vindt men niet veel in de archieven. Adriaen heeft twee zonen gehad. De oudste heette Wouter. Dat is de vader van de Vlaardingse familietak. De jongste heette Osier, dat is de vader van de Delftse familietak. Adriaen Wouters moet plm. 1525 geboren zijn. Als kleine jongen heeft hij de Grote Brand van Delft meegemaakt, in 1536. Van de 2600 huizen bleven er maar 300 staan. Hij is met zijn ouders natuurlijk moeten vluchten; we zouden willen weten waar heen. Adriaen hoorde -- hij was toen plm. 30 jaar - over de afstand van de regering door Karel V en de ambtsaanvaarding van Philips II. Kranten waren er niet. Wat meegedeeld moest worden, geschiedde per plakkaat. Ik noem een paar jaartallen om hem in de goede tijd te plaatsen. 1566. Verbond der edelen, hagepreken , beeldenstorm. Ook de Delftse kerken waren zwaar geschonden door de uitbarsting van volkswoede, die men beeldenstorm noemt. Een gevolg van de grote ontevredenheid over het landsbestuur en de gruwelen der inquisitie. De slaven verbraken de boeien. Heeft Adriaen ook meegedaan? Hij was een jaar of veertig. Hjj heeft de zgn. "vrije tijd" meegemaakt. Dat was een periode, die daar op volgde, als een stilte na de storm. De Landvoogdes, Margaretha beloofde "verzachting van de plakkaten" en de Prins van Oranje gaf, als stadhouder, verlof stichtelijke lectuur te drukken en te verkopen, als men maar geen spotliederen onder het volk verspreidde. Op het Marktplein van Delft voor het stadhuis verkocht men toen open en bloot bijbels, psalmboeken en ketterse geschriften. Totdat Alva kwam. Toen werd de moderatie al gauw moorderatie. Dat heeft de drukker Barman Schinckel ondervonden. Wat deze voorvader al niet heeft meegemaakt? Het begin van de vrijheidsstrijd. Den Briel ingenomen door de watergeuzen. Libertate Premitiae. Delft was een van de eerste steden, die zich voor de Prins verklaarden. 21 juli 1572 waren Rotterdam, Schiedam en Delft door de Spanjaarden ontruimd, Bossu heroverde Rotterdam, maar Delft moest hij laten liggen. Over de gebeurtenissen rondom de verovering van Den Briel en de pogingen van Bossu om de stad terug te nemen heeft Sprenger van Eyk een merkwaardig verhaal, waarin de baljuw van Vlaardingen een grote en geheimzinnige rol speelt. Hier volgt het verhaal: Nadat de bekende Watergeuzen Den Briel bemachtigd hadden, namen zij ook Schiedam, Delfshaven en Maassluis, benevens anders daaromtrent gelegen plaatsen in, waartoe, ofschoon hiervan uitdrukkelijke aantekeningen ontbreken, ook Vlaardingen wel zal hebben behoord. -12De Spanjaarden dit niet kunnende verdragen, joegen de Watergeuzen uit al die plaatsen; en kunnen wij ons op ene toen in de Nederlanden in Spaanse krijgsdienst zijnde schrijver verlaten, dan is het zeker, dat, zodra Don Ferdinand uit Utrecht over Vianen met zijn benden te Vlaardingen gekomen was, hun Opperhoofden, waaronder de stadhouder Bossu, overwogen hoe ook Den Briel te ontzetten, waartoe zij de gedachten van de Baljuw van Vlaardingen -- Pieter Vrankensz, innamen. Deze gaf de "goede" raad, met de ebbe in kleine vaartuigen naar Geervliet af te zakken, aldaar de benden te ontschepen, en te voet naar Den Briel te doen trekken. Hij verzekerde dat de Geuzen de Bernisse niet zouden kunnen opvaren en dat dus de gezegde vaartuigen gedurende de optocht naar Den Briel gereed en zonder wachters in de rivier konden blijven liggen. Bossu, die raad goedkeurende, was men daarop van land gestoken, doch nauwelijks onderzeil, of de Baljuw had zich langs een andere weg, heimelijk gespoed naar Den Briel, daar hij aan Lumey kennis van de staat van zaken had gegeven en hoe gemakkelijk het zijn zoude de Spaanse schepen in hun weerloze staat bij Geervliet in brand te steken, zoals dan op last van Lumey ook dadelijk geschied was. De Spanjaarden, middelerwijl op de vlucht gedreven naar hun schepen, vonden die grotendeels verbrand. Ze zijn bij Geervliet nog wel een wijle met de Geuzen aan het scher mutselen geweest en hebben wel getracht zich in Geervliet te nestelen en geschut te ontbieden, maar juist op dat moment verscheen de Baljuw van Vlaardingen weer met nog een andere inwoner des lands. Zij beschreven aan graaf Bossu de hoge nood en het dreigend gevaar, waarin deze nu verzeild geraakt was. Aan Bossu werd aangeraden ten spoedigste een brug te slaan, gemaakt van bomen en kleine schuiten, die hij nog zou kunnen krijgen en desnoods door het slijk te slobberen om de over kant van de Maas te bereiken, anders zou dat zeer spoedig door de aanwassende vloed onmogelijk worden. Bossu heeft dit de volgende dag in het werk gesteld en zijn gekwetsten in een afzonderlijk vaartuig, onder het bestuur van een zekere Ardalette, weggezonden. Voornoemde Baljuw -- Pieter Vrankensz -- stichtte dus veel goeds. Vlaardingen bleef echter tot maart 1574 door de Spanjaarden bezet. Op last van Requesens vertrokken ze de kant van Maastricht op. Wat de stad Vlaardingen en haar ingezetenen in die tijd van beide partijen -- en van de Watergeuzen en van de Spanjaarden -- te lijden heeft gehad, kan ieder lichtelijk begrijpen, die weet, met wat bitterheid de oorlog toenmaals is gevoerd, en dat elke partij, waar zij post vatte, te werk ging of zij op 's vijands bodem stond. Arm Vlaardingen! Het had slechts even verademing van lentemaand tot bloeimaand, van maart tot mei 1574 en toen kwamen er nog vijanden bij, de ergste, de Schiedammers. -13Nu eerst nog eens naar Delft. Op een geuzengarnizoen was Delft heus niet gesteld. De Watergeuzen zijn slechts kort in Delft geweest, en dat vonden Vroedschap en burgerij al erg genoeg. De stadsbestuurders eisten clementie voor kloosters en kerken. Maar Lumey liet zijn ware aard zien. Hij liet de edele Maesius, prior van het Agathaklooster, doodmartelen. Maesius was een persoonlijke vriend van de Prins,en deze heeft het Lumey nooit vergeven. In Vlaardingen noemen ze Gerrit Jakobszoon, een godvruchtig man, opgeleid bij de broederschap des gemenen levens. Hij was pastoor geworden in Kethel en later was hij werkzaam in Schiedam. Hij werd door de mannen van Schiedam schande lijk behandeld, waarom hij naar Delft vluchtte, in de hoop daar een schuilplaats te vinden, maar hij werd daar 2 februari 1574 als een misdadiger terechtgesteld. Groen van Prinsteren schrijft: "Er werd gestreden met een woede en onmenselijkheid, waarin men, bij het vreselijke van elke burgerkrijg, ook nog de invloed van nationale haat en van religie verdeeldheden herkent. Ondanks de Prins werd ten aanzien van de Roomse Gezindheid weinig verdraagzaamheid betoond; de kerken werden vermeesterd, de beelden gebroken, het vieren van de mis belet." Haarlem wordt belegerd door de Spanjaarden, 7 maanden lang. In 1513 wordt de nood erg groot. Er moet geholpen worden. Dan roept de prins de Delftenaren samen op het Marktplein. Een grote menigte stond tot aan de trappen van het stadhuis. Adriaen Wouters was toen plm. 48 jaar. Hij zal daar ook wel tussen die menigte gestaan hebben. De Prins vraagt vrijwilligers om Haarlem te helpen. Veel jongeren geven zich op. 5000 man! Ze zullen aangevoerd worden door Batenburg. Helaas, uitgezonden postduiven worden door de Spanjaarden neergeschoten. Achter een rookgordijn werd het Delftse leger door een overmacht aan Spanjaarden opgewacht. Ze lijden ontzaglijke verliezen. Batenburg en 600 Delftenaren keren niet weer. In 1574 doen ze het toch weer! Nu met meer succes! De Delftenaren en de Rotterdammers, geholpen door de Zeeuwen, beladen platgebodemde vaartuigen en korenlichters vol met levensmiddelen en dan gaat het over de verdronken landen in de richting van Leiden. 3 oktober 1574, Leiden ontzet. Haring en wittebrood! We kennen deze geschiedenissen goed genoeg, maar wat we niet wisten is dat in ditzelfde jaar 1574, toen men om het behoud van Leiden juichte, Vlaardingen totaal verwoest werd en in vlammen opging. En dat gebeurde niet door de Spanjaarden en ook niet door de Watergeuzen, maar door de Schiedammers. Dit droevige verhaal is te vinden in Sprenger van Eyk, blz. 35. Hier volgt het: Toen de belegering der stad Leiden in mei hervat werd, wierpen de Spanjaarden het oog op de Maaslandsluise Schans om die weder te veroveren. (Ze zakten langs de kust naar het zuiden af en bezetten Maassluis. Bij die gelegenheid viel Marnix van -14Sint Aldegonde in 's vijands handen. Marnix verloor toen de moed en gaf de Prins in alle ernst in overweging desnoods met de Hervormden naar het buitenland uit te wijken, zodat het volk na het vertrek van Alva zou kunnen genieten van de zachtmoedigbeid die in 's Konings karakter lag. De Vlaardingers vernemende dat de Spanjaarden weer in aantocht waren, wier moorden en blaken bereids alom bekend waren, en van wier geweld en overlaat zij, nog geen drie maanden geleden, ontslagen waren, trachtten hun personen en het geringe overschot van hun goederen, daar toch de stad niet te houden was, door de vlucht te bergen. Dit verdroot het Schiedamse krijgsvolk, die de Staatse zijde tegen de Koning van Spanje hielden, een hoop vrijbuiters, die steeds op buit loerden, zonder zelfs de naburen te sparen. Ze vielen de arme vluchtelingen aan en mishandelden hen deerlijk. De Vlaardingers moesten terug, maar bij Maassluis waren de Spanjaarden. Al wat nog krachten over had, probeerde over de Maas te komen, en vluchtte vooral naar Voorne en Putten. Zodra de Schiedammers vernomen hadden, dat de vluchtelingen niet naar Vlaardingen weergekeerd waren, vielen ze, aangevoerd door een verlopen snijder, Benjamin genaamd, Vlaardingen binnen. Ze sloegen huis aan huis open, plunderden overal en staken daarna de stad in brand, zonder zelfs de kerk en de toren te sparen, waarvan alleen het muurwerk staan bleef. Het zusterkIooster, weeshuis, stadhuis, de brouwerij, met één woord alles, niets uitgezonderd, werd in de as gelegd. Zo men voorgaf, om de Spanjaarden afbreuk te doen, maar eigenljjk om zich met het ijzerwerk enz. te verrijken. De Prins heeft later zulke "heldendaden " ten zeerste afgekeurd. Van juni tot december hebben de Spanjaarden tussen de puinhopen gebivakkeerd. Toen konden ze het niet langer uithouden en sloegen aan het muiten. Geheel Delfland en Schieland lagen onder water. Er was een gat in de dijk gemaakt tussen Rotterdam en Delfshaven en zestien gaten in de IJsseldijk. Er waren nog slechts enkele bewoners in Vlaardingen, die het hard te verantwoorden kregen. In 1576 vertrokken de Spanjaarden uit deze streken, waar dan ook volstrekt niets meer te halen was. De Spaanse furie bracht ze naar Antwerpen naar het zuiden. Daar viel nog te roven. Soldij kregen ze niet; Spanje stond, ondanks de zilvervloten, voor een bankroet. In 1577 begon men te spreken over de opbouw van Vlaardingen. In 1584 wordt de Prins vermoord in Delft. Hij wordt begraven in de Nieuwe Kerk. Delft zag zwart van de mensen. De Vader des Vaderlands wordt begraven. De 60-jarige Adriaen Wouters is ook present om vader Willem de laatste eer te bewijzen. Hij is nu geflankeerd door zijn twee zonen, Wouter en Osier, kerels van in de dertig. De eerste was een wylmaecker, de tweede was een vleyshouwer. We horen daar meer van. -15- De eerste voorouders. Alleen patronymen, de naam Middelhoek wordt nog niet gebruikt. Wouter geboren ± 1500 Adriaen Wouters van ± 1525 - 1594 zijn huisvrouw stierf in 1602 Adriaen Wouters had drie kinderen: 1. Wouter Adriaens, ±1550 - 1607 (2?), wyelmaacker te Delft en huiseigenaar te Vlaardingen. 2. Osier Adriaens , ± 1555 - 1608, vleyshouwer te Delft. Gehuwd met Ermpje Pyeters, 1558 - 1612. 3. Judith Adriaens. -16- Osier Middelhoek plm. 1550 - 1608 , vleyshouwer in de Vlamingstraat, gehuwd met Ermpje Pyeters, 1558 - 1612 kinderen: 1. Adriaen, 1580 - 1660, vleyshouwer in de Vlamingstraat. Hij was gehuwd met Anna Hendriks de la Paille, gestorven 1616 te Yzendijke. 2. Jacob, 1581 - 1611. 3. Pyeter, 1583 - 1658. vleyshouwer in de Nieuwstraat. voor de eerste maal gehuwd met Neeltje Florisd., gestorven in 1625. voor de tweede maal gehuwd met Aeltje Jansd. v.d. Dussen. 4. Maartje, 1585 - 1661. Gehuwd met de schipper Adriaen Philips van Es. 5. Judith, 1586 - 1651. ongehuwd. 6. Machtelt, 1587 - 1648. ongehuwd. -17- Pyeter Middelhoek, 1583 - 1658. vleyshouwer in de Nieuwstraat, hoofdman van het St. Nicolaesgilde. voor de eerste maal gehuwd met Neeltje Florisd., gestorven in 1625. kinderen : 1. Beatrix, 1609 - 1662, ongehuwd. 2. Judith, 1610 - 1688, gehuwd met de bierbrouwer Francois Dircks van Bleyswijck. 3. Naamloos kind, geboren en gestorven in 1610. 4. Sier, 1612 - 1640, gehuwd met Catharina Jakobsd. van Oosterwijck. 5. Annetje, 1614 - 1668, ongehuwd. 6. Naamloos kind, geboren en gestorven in 1615. 7. Floris, 1617 - 1655, lakenfabrikant te Leiden, gehuwd met Elisabeth Jorisd. Roscam, gestorven in 1646. 8. Catharina, 1619 - 1679 , gehuwd met notaris Joachim Tierens in Leiden, 1628 - 1678. voor de tweede maal gehuwd met Aeltje Jansd. van der Dussen. kinderen: 1. Nicolaes, 1629 - 1683, doctor in de medicijnen, arts te Delft. Kapitein van een vendel schutters. 2. Jan, in 1632 geboren; sterfjaar onbekend. Ambtenaar van de Oostindische Compagnie, voor Siam. -18- Nicolaes Middelhoek, 1629 - 1683, doctor in de medicijnen, arts te Delft. kapitein van een vendel schutters. Gehuwd met Adriana Manrique de Lara. Kinderen: 1 Naamloos kind, geboren en gestorven in 1657. 2 Pyeter, 1657 - 1662. 3 Anthony Jacob geboren en gestorven in 1658. 4 Alida, 1658 - 1742. 5 Theodora, 1663 - 1707. -19- De dochters van Dr.Nicolaes Middelhoek, arts te Delft. Alida Middelhoek, gehuwd met Gilles Grommé, schepen van Delft. Kinderen: 1. Adriana, geboren in 1682. Ze was gehuwd met Johan Keyser, ambtenaar van de Oostindische Compagnie te Negapatnam. 2. Agatha, geboren in 1684. Ze was gehuwd met Leendert Meyer. 3. Dorothea, geboren in 1688. Ze was gehuwd met Aart v.d.Dussen. Theodora, gehuwd met Philip de Bries, procureur te Delft. Kinderen: van de 10 kinderen bleven er 3 in leven. 1. Margaretha, geboren in 1691. Ze was gehuwd met Dirck Fijck. 2. Adriana, geboren in 1695. Ze was gehuwd met Adriaen Swalmius, hoofdbewindvoerder van de Westindische Compagnie. 3. Jan, geboren in 1698, schepen te Rotterdam. -20blz. 21 - 23 De eerste bladzijden vormen ook het begin van de Geschiedenis der Vlaardingse Middelhoeken. Osier Adriaens (van Middelhouck ) Delft plm. ± 1550 - ± 1608 Vleyshouwer in de Vlamingstraat. -2112. Osier Adriaens en (Ermpje Pieters) plm. 1550 - 1608 Osier Adriaens is de tweede zoon van Adriaen Wouters. Ik zou haast zeggen Van Middelhouck, want ik geloof stellig en meen ook te kunnen afleiden uit de notariële stukken, dat men uit de volksmond al dikwijls te horen kreeg: Van Middelhouck. Osier was de broer van Wouter. We hebben ze reeds beiden ontmoet in de grote menigte die zich opgemaakt had om de Vader des Vaderlands de laatste eer te bewijzen; de vader Adriaen Wouters geflankeerd door zijn beide zonen Wouter en Osier. Dat was in 1584. De oudste broer heette dus Wouter, en ik weet nu dat ook hij wijelmaecker in Delft is geweest. Van zijn zoon Adriaen Wouters weten we dat pertinent zeker. Die zekerheid hebben we verkregen uit de transporten, die zich bevinden in de archieven van Vlaardingen. In Vlaardingen, omdat onze Wouter, de broer van Osier, buiten zijn onroerende goederen in Delft ook nog huizenbezit had in Vlaardingen. Dat is niet zo wonderlijk, want het was slechts een geringe afstand tussen Delft en Vlaardingen. Over Schipluiden is het maar 3 uur gaans, en met een vlug paardje is men er in een uur. Trouwens - Wouter, de scheepstimmerman, kocht later toch ook een huis genaamd "Den Engel" van iemand uit.. Naaldwijk. Osier Adriaens was een vleyschhouwer. Hij woonde in de Vlamingstraat, toentertijd één van de nieuwste straten van Delft. Die straat droeg zijn naam niet zo maar. De naam Vlamingstraat heeft wel terdege betekenis. Er woonden veel Vlamingen, uitgeweken uit de zuidelijke Nederlanden, en vluchtelingen uit de tijd van de inquisitie; ontheemden door de val van Antwerpen. Het waren nijvere handwerkslieden, wevers van wol en linnen, enz. Daar zal Osier zijn boterham wel hebben verdiend en nog wel iets meer ook. In het begin had hij winkel, huis en slagerij in de Vlamingstraat, maar toen er een pand vrij kwam in de Ursullstraat die evenwijdig loopt aan de Vlamingstraat, kocht hij dit pand er bij. De Ursullstraat heet tegenwoordig de Trompetstraat. Beide straten waren door een slop verbonden en in dat slop kreeg Osier zijn woonhuis, In de Vlamingstraat werd het vlees verkocht in een uitbouw van het huis, bijna op straat zoals toen de gewoonte was, en in het slop waren de stallen, waarin het vee verbleef, dat geslacht moest worden. Eschauzier (zie NL 1911) heeft de naam van Osier Adriaens éénmaal gevonden in de notariële protocollen. Gelukkig maar, dat hij er toen werk van heeft gemaakt, anders zouden we zijn naam niet meer te weten zijn gekomen. In 1925 moesten op last van de regering alle archieven van het hele land in den Haag geconcentreerd worden. Een loffelijk streven, maar verscheidene steden vonden dat jammer en hebben net zo lang geprotesteerd tot het stedelijk archief terugkwam. Dat gebeurde ook in Delft. Helaas was men aan het hergroeperen gegaan en met een nieuwe nummering begonnen en nu doet het verschijnsel zich voor, dat de alleroudste notariële stukken, waar Eschauzier gelukkig kennis van droeg, niet meer voor het publiek toegankelijk zijn. -22Met dank aan Eschauzier laat ik het volgende stuk horen; het heeft niet veel om het lijf, maar het is belangrijk omdat het het eerste levensteken is: Osier Adriaens, vleyschhouwer in de Vlamingstraat te Delft, passeerde 5 maart 1598 eene obligatie groot f. 38 als restant eener koopsom van geleverde ossen (Reg. 5299 luidt het verouderde nummer). In een volgend stuk wordt Osiers vrouw weduwe genoemd. Dat was in 1608, dus Osier moet vóór 1608 zijn gestorven. Jong gestorven. De vrouw van Osier Adriaens heette Ermpje Pietersdr. Men leest ook wel Ormpje. Ze is geboren in 1558. Als haar man van dezelfde leeftijd is geweest, is hij nog geen 50 jaar ge worden. Naar de gewoonte van die dagen zette de weduwe, in dit geval Ermpje Pieters, de zaak gewoon voort. Veel weduwen deden dat, en dikwijls niet zonder succes. Dat was een hele onderneming, want ze hadden inmiddels een filiaal gekregen, nog een slagerij in de Nieuwstraat. Ermpje bleef zolang ze leefde aan het hoofd van de firma; zoon Adriaen Sieren dreef de zaak in de Vlamingstraat en Pieter Sieren dreef de zaak in de Nieuwstraat. Door Eschauzier dragen we ook kennis van het volgende protocol: 2 maart 1608. Pieter Osiersz, vleyschhouwer in de Nieuwstraat te Delft, oud 28 jaar en Ermpje Pietersd, weduwe van Osier Adriaensz, in zijn leven vleyschhouwer in de Vlamingstraat te Delft, oud 50 jaar, attesteren op verzoek van Pieter Hendricksz Smouth, vleyschhouwer te 's Gravenhage, inzake een koop van schapen (Reg. 5308, oude nummering). Moeder Ermpje heeft haar man slechts vier jaar overleefd. Ze werd begraven 21 januari 1612 in de Oude Kerk. Oud 54 jaar. Osier en Ermpje hadden meerdere kinderen, schrijft Eschauzier. Dat weet hij, omdat de derde zoon, Jacob geheten, testeert op zijn moeder en eventueel op zijn broeders en zusters. De drie zoons heeft hij gevonden in de toen aanwezige notariële protocollen, maar de kaartenbakken die gegevens bevatten uit de doop- en begrafenisboeken heeft hij niet tot zijn beschikking gehad. Daarin heb ik ook nog drie dochters gevonden! Osier en Ermpje leefden in de tijd van Maurits (1568-1625). Ze hebben de roemrijke 10 jaren meegemaakt. De grap met het turfschip van Breda. De tochten naar Indië. De overwintering op Nova Zembla. De slag bij Nieuwpoort. Alle gebeurtenissen tot aan het Twaalfjarig Bestand. Om ze beiden goed in het tijdschema te plaatsen kunnen we nog zeggen: ze stierven ongeveer toen Michiel de Ruyter (1607) en Rembrandt van Rijn (1606) geboren werden. Osier Adriaens en Ermpje Pieters hadden 6 kinderen: Drie zonen: 1 Adriaen (naar Osiers vader) 2 Pieter (naar Ermpjes vader) 3 Jacob Drie dochters: 1 Maartje 2 Machteld 3 Judith Voor de juiste volgorde kan ik niet instaan. -22bblz. 23 - 28 Adriaen Sieren van Middelhouck plm. 1581 - plm. 1660 Delft Vleyshouwer in de Vlamingstraat. -2313. Adriaen Sieren Een groot deel van de familiegeschiedenis speelt zich af in de Vlamingstraat te Delft. Daar woonden eerst Osier en Ermpje. Ze hadden daar immers een vleeshouwerij. We kunnen wel uitrekenen wanneer Osier en Ermpje getrouwd zijn. Eschauzier vertelt dat de tweede zoon Pyeter in 1608 25 jaar was. Deze is alzo geboren in 1583. Zijn oudste broer Adriaen, over wie het in dit hoofdstuk gaan zal, is geboren in -- laten we zeggen -- 1581. Dan zullen ze in 1580 in het huwelijk zijn getreden. Volgens Eschauzier was Ermpje in 1608 50 jaar oud. Ze is dan geboren in 1558 en was op de dag van haar huwelijk 22 jaar oud. Ze hadden een vleyshouwerij in de Vlamingstraat, ze hadden een huisje in het slop, dat doorgang gaf naar de Ursullstraat (tegenwoordig Trompetstraat). In het slop was de beestenstal. Maar aan de overkant van de Ursullstraat, aan de zuidzijde dus, had de familie nog een pand in bezit. In later dagen verkeerde de familie Van Middelhouck in goede doen, dat zal aan Ermpje en Osier wel bloed, zweet en tranen gekost hebben. In dat huis aan de Vlamingstraat werden achtereenvolgens 6 kinderen geboren: drie jongens en drie meisjes. Ik kan ze niet in de juiste volgorde noemen· Van de jongens noemde ik al Adriaen en Pyeter. Dan was er nog een Jacob, een jongen die vóór zijn 30e jaar zijn testament al liet maken, wat mij doet veronderstellen, dat de jongen ziek was of gehandicapt. Dan waren er nog drie meisjes: Maertge(n) (of Maria of Maritje) en Judith. Achter deze namen heb ik Van Middelhouck gevonden en dat kan ik niet zeggen van Machtelt. Ik vond wel Machtelt Sieren, maar geen Van Middelhouck erachter. Dat maant tot voorzichtigheid. Dat is niet zo erg, want van Machtelt is alleen de begrafenisdatum bekend. In dit hoofdstuk gaat het over Adriaen Sieren van Middelhouck, of zoals hij zichzelf noemt: Aerie Zieren Middelhouck. Hij werd geboren in het jaar toen de Staten Philips II als graaf afzwoeren - in 1581. Zijn vader Osier stierf vóór 1608, laten we zeggen 1607. Adriaen was toen 26 jaar en nog niet getrouwd. Hij bestuurde met zijn moeder de zaak aan de Vlamingstraat. Hij zal wel van de gilden de titel "meester vleyshouwer" gekregen hebben en zal ook wel lid zijn geweest van het kramersgilde of het St.Nicolaasgilde. Kon hij lezen en schrijven? Aerie kon zijn naam zetten. Dat was al mooi. Zijn jongere broer trouwde direct na vaders dood en wel met Neeltje Florisd. Als ze haar handtekening zet, schrijft ze Nelley Florijs. Haar man tekent met Pyeter Sieren. De broers zijn het er blijkbaar niet over eens of men Zieren of Sieren schrijven moet. Peyter en Nelley zijn in 1608 getrouwd volgens mijn berekening. In 1611 geeft de zieke broer Jacob bij testament een legaat aan zijn pasgeboren nichtje Judith. Beatrix, de oudste, was in 1609 geboren. Pyeter en Nelley betrokken een filiaal van de firma, die onder leiding stond van de weduwe Van Middelhouck. Ze heeft de scepter gehanteerd tot haar dood toe, zoals in die dagen de gewoonte was. 21 januari 1612 hebben de kinderen moeder be graven in de Oude Kerk. -24Adriaen was toen nog maar pas getrouwd. In de Vlamingstraat woonden werkelijk veel Vlamingen. En ik denk niet, dat ik het mis heb, als ik beweer, dat de vrouw van Adriaen een Vlaamse was. Ze heette Anna Hendrickdr. de la Paille. Haar vader en haar grootvader heetten beiden Hendrick de la Paille. Haar broer, die later als voogd optreedt, heette Joost Hendricks. Van hem wordt gezegd dat hij een zijdewever was. Een zuster van haar was Elisabeth de la Paille (Beresteyn schrijft Faille), sterff den 13 July 1652, huisvrouw van Gilles Grommé, sterff den 24 September 1646. Het echtpaar Adriaen en Anna heeft in totaal 4 kinderen gehad, Het eerste kind heette Lijsbeth, zeker naar de moeder van Anna. Het tweede kind stierf naamloos kort na de geboorte en werd 8 augustus 1613 begraven. Het derde kind heette Ermpje en was naar zijn moeder genoemd. Het vierde kind stierf enkele maanden na de geboorte en na de dood van de moeder. Het werd begraven 20 september 1616. Dus bleven er twee meisjes in leven: Lijsbeth van 1612 en Ermpje van 1614. In 1616 komt Anna de la Paille op het denkbeeld om naar (Zeeuws) Vlaanderen te reizen, zeker om familieleden op te zoeken. Ze had misschien wel al eerder gewild, maar was door de snelle opeenvolging van de geboorte der kinderen verhinderd. Hoe haar gezondheidstoestand was, weet ik niet. Maar ze waagt het, ze gaat. Voor die dagen een grote reis, een hele onderneming. Ze liet haar drie kinderen in de zorgen achter van haar schoonzuster Judith. Maertge was getrouwd met een schipper en niet meer thuis in de Vlamingstraat. Ze hebben Anna niet meer terug gezien. Ze werd ziek in IJzendijcke in Vlaanderen en stierf aldaar 30 augustus 1616. 20 september van hetzelfde jaar -- een kleine maand later -- stierf het vierde kind, ondanks de zorgen van tante Judith. Adriaen bleef in diepe rouw achter. Met twee lieve dochtertjes gelukkig. Lijsbeth en Ermpje, die toen 4 en 2 jaar oud waren. Judith is altijd een moeder voor het gezin gebleven, tot haar dood toe. In deze tijd laaiden de godsdiensttwisten hoog op. Remonstranten en contra-remonstranten maakten het elkander nodeloos moeilijk. Het ging er maar om wie de macht zou hebben: de Staten-Generaal + Maurits, of de Staten van Holland + Oldenbarnevelt. De ellende eindigde met het schavot voor Oldenbarnevelt. Delft was natuurlijk ten zeerste betrokken bij de geschiedenis van Hugo de Groot en de boekenkist. Na de dood van moeder Ermpje moest de boel verdeeld worden, moest er boedelscheiding plaats hebben. Adriaen kreeg of liever kocht de vleyshouwerij in de Vlamingstraat en Pyeter kreeg of liever kocht de vleyshouwerij in de Nieuwstraat en de dochters moesten worden tevredengesteld. Na hun vaders erfdeel in 1607 kregen ze nu ook het versterf van hun moeder. Die verdeling zal nog niet zo gemakkelijk zijn gegaan. Ik heb alleen het transport gevonden, waarin de slagerij aan de Vlamingstraat in het bezit van Adriaen komt. Het transportenboek handelt 1962/490, te vinden in Deel II, fol. 433 over een pand in de St. Ursullstraat (zuidzijde) 1969/497, te vinden in Deel II. fol. 436 over een vleeshal in de St. Ursullstraat (noordzijde) -251956/484, te spreekt over 2108/636, te spreekt over vinden in Deel II, fol. 431 een huisje in het slop vinden in Deel II, fol. 474 het pand in de Vlamingstraat (zuidzijde), Adriaen had dus aan de zuidzijde van de Ursullstraat (tegen woordig Trompetstraat) ook nog een pand. In 1624 vinden Adriaen en de voogden van de twee meisjes het nodig een inventaris van goederen op te maken en een eventuele boedelscheiding te bespreken. Eschauzier was zo gelukkig het een en ander op te sporen. De stukken zijn nu niet meer te vinden, helaas. De inventaris is van 14 maart 1624 en de boedelscheiding van 8 juni 1624. Beide stukken waren indertijd te vinden onder no. 5450. Hier volgen de stukken: 14 maart 1624 Inventaris van de goederen, die Adriaen Zieren, vleyshouwer, tezamen bezeten heeft met Annetgen Hendricksd, zijne za. huysvrouw, die op 30 augustus 1616 te IJzendijcke in Vlaanderen overleden is, bij welke hij geprocreëerd heeft 2 kinderen: nl. Lijsbeth 12 jaar en Ermpje, bijna 10 jaar. Behalve bovenstaande panden komt er in de inventaris nog voor een vordering groot f. 139 voor 't geen haar nog competeert uit de boedel van Hendrick de la Paille den Ouden, haar za. grootvader, volgens scheiding van 2 maart 1622. Deze inventaris is getekend: Aerie Syeren. 8 juni 1624 Adriaen Sieren, vleyshouwer, ten eenre Ds. Henricus Swalmius, dien. des Godd. Joost Hendricx, zijdewever en Pieter Sieren, vleyshouwer, als voogden over de 2 kinderen van Adriaen Sieren voornoemd, gewonnen Anna Hendricxdr de la Paille, zijn za. t.a.z., treffen een accoord in zake de scheiding. en ...... woords, bij huysvrouw boedel- De kinderen hadden drie voogden. Ds. Swalmius. De naam komt mij bekend voor. Ik meen eens een schilderij gezien te hebben voorstellende Ds. Swalmius van Rembrandt. Dan was daar de broer van Anna, nl. Joost Hendricx de la Paille, hij was een zijdewever. De derde voogd was een broer van Adriaen, nl. Pyeter, uit de Nieuwstraat. Dat was dus allemaal goed geregeld. 14 maart 1624 inventaris. 8 juni 1624 boedelscheiding. Maar alles was tevergeefs. Twee maanden later stierven beide meisjes, 14 augustus 1624 werd Lijsbeth begraven, 12 jaar oud. 14 augustus 1624 werd Ermpje begraven - 10 jaar oud. Twee maanden tevoren waren ze nog kerngezond, twee vrolijke meisjes, die speelden in de Vlamingstraat en omgeving, en half augustus vergingen ze in brandende koorts. Ik las in een boek, dat het jaar 1625 in Delft bekend stond als het pestjaar. -26Die pestepidemie zijn en heeft in De arme kinderen Gestorven in het zal in 1624 al langzaam op gang gekomen 1625 zijn hoogtepunt bereikt. zijn slachtoffertjes geworden van de pest. pesthuis misschien? In 1625 stierf Maurits en kwam Frederik Hendrik aan het bewind. 7 januari 1626 stierf de schoonzuster van Adriaen. De huysvrouw van Pieter Sieren, vleyshouwer. Ze heette Neeltje Florisdr. Nu waren beide broers weduwnaar. Maar Pieter hertrouwde en begon nog een nieuw leven. Ik noem hem wel eens "de man met de twee levens". Adriaen hertrouwde niet. De slagen waren te hard, aangekomen. Eschauzier meent, dat Adriaen naar Leiden vertrokken is en daar kinderloos is overleden. Ik vermoed dat deze veronderstelling nergens op gegrond is. Ook de archivaris van Leiden heeft mij na een grondig onderzoek verklaard, dat er in de archieven van Leiden geen spoor van Adriaen te vinden is. Ik heb wel bewijzen, dat hij rustig in Delft is gebleven en dat hij tot zijn dood samengewoond heeft met zijn zuster Judith evenzeer door die rampen getroffen als hijzelf. Adriaen bleef rustig zijn werk doen. Zijn zuster Judith zorgde voor hem. Samen betreurden zij hun geliefde doden. In hoeverre het wereldgebeuren invloed had op hun dagelijks leven is niet bekend. Ik kan me er ook geen voorstelling van maken. Er gebeurde genoeg. 1628 De Zilvervloot 1629 's Hertogenbosch 1632 Tocht langs de Maas 1635 Verbond met Frankrijk 1631 Dwaze tulpenhandel 1639 Zeeslag bij Duin 1647 Frederik Hendrik sterft 1648 Vrede van Munster . 1650 Amsterdam vernederd 1651 Acte van Navigatie 1652 1e Engelse oorlog 1653 Jan de Witt Raadpensionaris 1654 Vrede van Westminster 1655 Noordse oorlog. In 1650 spande het in Nederland. Iedereen trok partij voor of tegen de Prins. De regenten waren meest tegen, het volk vóór Oranje. Dat de stadsbestuurders van Delft de Prins de toegang tot de raadsvergadering weigerden en zelfs zo ongastvrij waren om de Prins met de officieren van zijn gevolg logies te weigeren... dat was vanzelf het gesprek van de dag. Adriaen was in 1581 geboren en toen hij in 1651 zijn 70e verjaardag gevierd had, stelde hij aan zijn zuster Judith voor om een testament te laten maken. Ze testeerden op 6 februari 1651. Het is te vinden in het boek 2020/fol. 44. Het stuk bevat weinig bijzonderheden. De notaris schrijft Arie Sieren Middelhouck, vleeschhouwer ende Judith Sieren Middelhouck, deszelfs ongehuwde gezuster, wonende bij den anderen aen de Zuydzijde van de Vlamingstraat alhier, mij notaris bekent, beyde door des Heeren genade clouck en gesont. Ze testeren op de langstlevende. Arie tekent zelf, maar onbeholpen. Judith kan haar naam niet zetten en moet het met een kruisje afdoen. -27In 1655 13 augustus worden beiden nog genoemd in het testament dat Maertge Sieren en Adriaen Phillips van Es, de schipper, laten maken. Maar 7 november 1660 zijn beiden overleden. Uit de legaten is wel op te maken, dat Adriaen zijn zuster nog heeft overleefd. Die laatste jaren zullen er geweest zijn van grote eenzaamheid. Alleen zijn zuster Maertgen heeft hem overleefd. In de boedelbeschrijving van zijn nichtje Annetje komt Adriaen naam nog een keer voor. Ze heeft het erfenisaandeel in ontvangst genomen voor haar neef Pieter Sieren de Jongere, die in dienst was van de Oostindische Compagnie en soms jaren in den vreemde verkeerde. Annetje was de spaarbank van de familie en na haar overlijden in 1668 stond nog in haar boeken: voor neef Pyeter Sieren de Jongere de somma van f. 130 uit de erfenis van oom Floris; en de somma van f. 66 uit de erfenis van zijn out-oom Aryan Zyeren van Middelhoeck. Adriaen had een eigen graf in de Oude Kerk, gelegen in de noordtrans. Beresteyn maakt het grafschrift bekend: Dit graff hoort toe Adriaen Zieren van Middelhouck. Alle neven en nichten hebben wel van oom Adriaen geërfd. Dat blijkt uit een notarieel stuk van 7 november 1660. Eschauzier vond het in Leiden onder no. 881. Het luidde: Joachim Tierens, advt, gehuwd met Catarina van Middelhouck, wonende te Leiden, machtigt Francois Bogaert, nots. te Delft, tot verkoop van enige huisjes aldaar, toebehoord hebbende aan Adriaen Sieren van Middelhouck, zijner huisvrouwen za. oom. Notaris J. van Campen, Leiden. Joachim Tieren had liever geld dan huisjes, Hij kon dat geld goed gebruiken. De kleine huisjes stonden in de Fortuynstraat. Het straatje met de kleine huisjes is er nog. Ik heb ze gezien in Delft. Ik zag in het archief van Delft een boek staan waarop geschreven stond: Lijst van schadevergoedingen, uitbetaald na de grote buskruitramp op 12 oktober 1654. Ik heb gekeken of er ook bekenden schade geleden hebben door die grote ramp en vond: Uitbetaald aan Adriaen Sieren Middelhouck de somma van f. 100, zijnde vergoeding voor de schade toegebracht aan enkele huisjes staande in de Fortuynpoort. Het was Adriaen weer die getroffen was. Over de Delftse donderslag kunt ge wat lezen in: "Delft, bladzijden uit zijn geschiedenis", door P.C.Visser. Uitgave van Elmar N.V.Delft. Enigszins verkort luidt het als volgt: Op Maandag 12 oktober 1654, 's morgens omstreeks kwart over tien, begaf Cornelis Soetens, commies bij de Staten van Holland en West-Friesland, zich naar het Delftse Kruitmagazijn om een proefje van 2 pond buskruit te halen. Hij was vergezeld van een onbekend gebleven persoon, gekleed in een scharlaken mantel. Het kruitmagazijn was gevestigd in het voormalige St. Claraklooster, gelegen aan het einde van de Geerweg-zuidzijde. Hierin was een hoeveelheid van 90.000 pond buskruit -28-opgeslagen. Een kwartier later -- half elf dus -schrok men op van vijf geweldige slagen, welke men, naar men later vernam, tot op Texel hoorde. Van het kruitmagazijn vond men geen spoor terug, op de plaats daarvan vond men een poel water van 4 1/2 meter diep. Het oude St.Claraklooster lag in het noordoosten van de stad. Dat gedeelte was bij de brand van 1536 gespaard gebleven, zodat nu de laatste herinneringen aan de middeleeuwse stad uitgewist werden. Er werden 100 mensen gedood en 1000 gewond. 200 huizen werden totaal vernield, van 300 huizen werden de daken afgeslagen. Alle gebouwen in de stad liepen wel enige schade op. De grootste vernielingen werden aangebracht in de Doelenstraat, de Geerweg, Verwersdijk, Molenstraat, Rietveld en de voormalige lakenramen. Aan de Verwersdijk woonde de schilder Fabritius. Aan de Molenstraat woonde de zuster van Adriaen, Maertge, die met schipper van Es getrouwd was. In dit gebied ligt ook het Fortuynstraatje, waar Adriaen Sieren van Middelhouck een paar kleine huisjes had. In deze buurten woonden saaiwerkers en linnenwevers. 28 kinderen in een schooltje (het was om half elf) werden alle gedood. De beroemde schilder Carel Fabritius (zelfportret, het puttertje) was juist bezig aan een portret van de gewezen koster van de Oude Kerk, Simon Decker. Schilder en model vonden beiden de dood. Fabritius (30 jaar) had zeven uur onder het puin gelegen, hij overleed in het Gasthuis. Velen vluchtten in panische schrik de stad uit. Anderen, moediger, kwamen juist de stad in om te helpen. Vele dokters uit de omgeving spoedden zich naar de plaats des onheils. Nu moet ik denken aan Nicolaes van Middelhouck, die al vijf jaren in Leiden medicijnen studeerde. Ik mag toch wel veronderstellen, dat hij een van de eersten is geweest, die zich om te helpen naar Delft begeven heeft. De beide gebouwen, de Doelen, waren geheel verwoest. Prachtige schilderijen, schuttersstukken, geschilderd door Van Mierevelt, gingen verloren. Van de Oude en van de Nieuwe Kerk werden de gebrand schilderde ramen vernield, maar van het grafmonument van Prins Willem was niets beschadigd. De ellende werd nog vergroot doordat de volgende dagen vele plasregens vielen, waardoor de beschadigde huizen zonder daken veel waterschade opliepen. De Staten van Holland en West-Friesland stelden 100.000 gulden beschikbaar. Er werd een lijst van schadevergoedingen opgesteld. Deze lijst bevindt zich nog in het archief van Delft. Tot mijn verbazing vond ik daarin de naam van Adriaen Zieren van Middelhouck (Ary Sieren van Middel houck). Schade aan twee huisjes in het Fortuynpoortje f. 100. -28ablz. 29 - 31 Delft. Judith Sieren (van Middelhouck) huishoudster bij Adriaen plm. 1660 Jacob Sieren (van Middelhouck) gehandicapt ? Machtelt Sieren (van Middelhouck) niets van bekend - 1648 Maertge Sieren? (van Middelhouck) - 1661 vrouw van schipper Van Es -2914. Judith Sieren Nu we eerst het leven van haar broer Adriaen Sieren beschreven hebben, valt er over het leven van Judith niet veel meer te vertellen. Haar leven lijkt mij een leven van enkel op offering. Al haar voetstappen staan in de Vlamingstraat en de naaste omgeving. Eerst bij haar ouders thuis als kind met haar broers Adriaen en Pyeter. Meegedaan aan de verzorging van haar zieke broer Jacob. Gespeeld met haar zusjes Maertge en Machtelt. Dan sterven haar ouders en trouwt haar broer Adriaen met Anna de la Paille, een meisje dat ze heus wel kende uit de Vlamingstraat. Er worden kinderen geboren, er worden kinderen naar het graf gebracht. De moeder Anna sterft in Vlaanderen op een verre reis voor familiebezoek en Judith wordt "moeder" voor de twee kleine meisjes Lijsbeth en Ermpje. In augustus 1624 sterven de meisjes, twee dagen na elkaar, Het is te begrijpen dat Judith onmisbaar was voor haar broer en dat ze door de vele belevenissen zeer aan elkaar gehecht waren. 6 februari 1651 's middags om 2 uur -- Adriaen is 70 jaar geworden -- maken ze samen een testament op de langstlevende. Dat wil zeggen, als Adriaen het eerst sterft zal Judith al Adriaens bezittingen erven. 't Loopt anders, de neven en de nichten erven van Adriaen. Dat waren de nichten Beatrix gestorven 1662, Judith gestorven 1688, Annetje gestorven 1668 en Catarina. De twee neven zijn overleden Sier gestorven 1640 en Floris gestorven 1655, maar de zoon van Sier komt steeds in de plaats van zijn vader. Hieruit blijkt dat Judith eerder gestorven is dan Adriaen, haar broer. De laatste jaren van Adriaens leven moeten wel zeer eenzaam zijn geweest. Adriaen heeft na het opmaken van het testament met Judith nog een jaar of tien geleefd. Hij bereikte de leeftijd der zeer sterken. Pyeter en Jacob zijn reeds lang overleden. Alleen zijn zuster Maertge leefde nog. Het testament geeft geen nieuwe elementen. De notaris heet Joris van den Houve. De comparanten zijn: d'eersame Arie Sieren Middelhouck, vleeschhouwer, ende d'eerbare Judith Sieren Middelhouck, des zelfs ongehoude gesuster, wonende Zuidsijde van de Vlamingstraat, door Gods genade klouck ende gesond van lichamen enz. De getuigen zijn de bureauambtenaren S.V. Steelant en W. Steelant. Aerie kan zijn naam zetten, maar Judith doet het met een kruisje. Een mooi kruisje, hoor, een eigen merk, in deze vorm X (zie -29a-). Op welke dag en in welke kerk Judith begraven is, heb ik nog niet kunnen vinden. 15. Jacob Sieren Het enige dat we weten van Jacob Sieren is te vinden in het artikel van 1911 van Eschauzier: 8 januari 1611 Jacob Zieren, j.m. zoon van za. Zyer Adriaense, vleeschhouwer in de Vlamingstraat, institueert Ermpje Pietersdr, wed. Zyer Adriaensz, zijne moeder en bij haar voor-overlijden zijn broeders en zusters en bespreekt een legaat aan Judith, 't kind van Pieter Zieren, zijn broeder. w.g. Jacob Zieren Reg. 5311 (oud nummer) -29a- -30Toen Jacob Sieren dit testament ondertekende was hij stellig nog geen 30 jaar. Hij was natuurljjk in het bezit van zijn vaders versterf. Het lijkt erop dat deze jongen zijn einde voelde naderen. Hij zal na het opmaken van zijn testament wel spoedig gestorven zijn. We horen niets meer van hem. In 1610 was Judith geboren, het tweede dochtertje van zijn broer Pyeter uit de Nieuwstraat. Adriaen was nog niet getrouwd. Alleen Pyeter had kinderen. En nu bespreekt bij een legaat voor zijn pasgeboren nichtje. Heeft hij misschien voor Beatrix ook wel gedaan. De zieke jongen is verheugd over de geboorte van zijn kleine nichtjes. Jacob zal vroeg gestorven zijn. 16. Machtelt Sieren Over Machtelt Sieren kan ik geen zinnig woord zeggen. Het is zelfs nog niet zeker of er Middelhouck achter die naam geschreven mag worden. Osier is een naam die niet zoveel voorkwam, maar ik heb er in de archieven van Delft toch meerdere gevonden. Dus nog even voorzichtig zijn. Ze werd begraven 7 juli 1648. -31Maria of Maertge Sieren Maertge Sieren van Middelhouck was getrouwd met een schipper van Leytseveer. Hij heette Adriaen Phillips van Es. Ze woonden in Delft in de Molenstraat. En als ik Molenstraat schrijf, moeten we dadelijk denken aan het vreselijke drama dat zich 12 oktober 1654 afspeelde in Noord-Oost Delft. Ik bedoel natuur lijk de ontzettende buskruitramp. De Molenstraat werd toen zwaar getroffen, daar vielen veel slachtoffers. Nu daar woonden Maertge Sieren Van Middelhouck en Adriaen Phillips van Es. Ze hebben er beiden het leven afgebracht, misschien waren ze op hun schip. Als ik nog eens in Delft op het archief kom, zal ik zeker nakijken in het schadeverrekeningsboek of de naam er in voorkomt van Adriaen Phillips van Es. Als het zijn eigen huis is geweest, heeft hij zeker wel schadevergoeding gekregen. In alle testamenten komt deze formule voor: "datter ter werelt niets seeckerder en is als de doodt, niets onseeckerder als de tijt en de wijze van dien". Diep onder de indruk daarvan hebben Adriaen en Maertge besloten hun testament te laten maken. 13 augustus 1655, nog geen jaar na de ramp, gaan ze naar notaris Spoors. In het testament staat niets dat aan de buskruitramp herinnert, of het moest het woordje "zeer" zijn in de uitdrukking: "de Molenstraat, bij de notaris zeer wel bekend". Ze maken een testament op de langstlevende, reciproquement, dit is over en wederover. Schipper Van Es lijkt mij een dominerend mannetje, die misschien een weinig te veel zijn eigen familie op het oog heeft. Hij houdt zelfs rekening met de mogelijkheid dat Maertge na zijn dood tot een tweede huwelijk komt en treft daarom een aparte regeling voor dat geval. Adriaen Phillips van Es heeft verscheidene broers en er zijn ook nog kinderen van twee overleden zusters, waaronder hij carolusguldens uitdeelt alsof het pepernoten zijn. Ze moeten er allemaal zes hebben. Al met al betekent de hele erfenis niet zo veel; maar alles wordt goed geregeld, zo goed, dat zelfs de notaris de belangen van Maertge vergeet. Zo verklaar ik het tenminste, dat haar wensen ten opzichte van haar familie in de marge als een aantekening terechtkomen. Maar toch in de P.S. wordt gesproken over haar broeder Pyeter en ook over de belangen van diens vrouw. Verder wordt er gesproken over haar broeder Aryan mitsgaders haar zuster Judith. Een bedrag dat genoemd wordt gaat echter de somma van f. 125 niet te boven. Dan moet het testament nog getekend worden. Adriaan Phillips van Es kan zijn naam niet zetten, maar zijn merk is beslist heel bijzonder. Het ziet er zo uit: (zie blz -29-) Maertge kan haar naam wel zetten, haar voornaam tenminste. Ze schrijft netjes Maertgen en dan Sieren. De notaris wil hebben, dat ze ook haar achternaam schrijft: De notaris wilde eerst Van Es schrijven, maar zo heette ze niet. Ze wil nu ook wel haar achternaam zetten. Maar kunnen is ook wat! Dat had ze nooit geoefend. Zo verklaar ik het, dat ze het niet verder brengen kan dan: Maertgen Sieren van Mylden. De notaris neemt er nu maar genoegen mee. Maertgen werd begraven 5 februari 1661. Van de kinderen van Osier en Ermpje is zij het laatst gestorven. -31ablz. 32 - 35. Pyeter Sieren van Middelhouck 1583 - 1658 1e huwelijk Vleyshouwer in de Nieuwstraat Delft. -3218. Pyeter Sieren en Nelley Florijs Osier en Ermpje hadden 6 kinderen. Als die kinderen ook eens gemiddeld zes kinderen ter wereld hadden gebracht, dan waren al 36 kleinkinderen de hoop voor de toekomst geweest. Als dan die 36 kleinkinderen ook weer gemiddeld 6 kinderen zouden hebben gehad, dan tellen we al 216 achterkleinkinderen. Maar zo ging het bij de Middelhoeken niet. Verscheidene malen hing het voortbestaan van de familie zeer hachelijk aan een dunne draad. Het gezin van Adriaen -- hoewel hijzelf bijna 80 jaar werd -- werd door de wrede dood vroegtijdig verwoest. Zijn huishoudster en zuster Judith bleef ongehuwd. Jacob was een zieke jongen en stierf vroeg. Van MachteIt is er geen nageslacht bekend. Maertgen, die met schipper Van Es was getrouwd, had geen kinderen. 5 van de 6 kinderen leveren tezamen nog geen enkele nakomeling. Het moet dus allemaal van Pyeter komen. Van de jeugd van Pyeter is weinig bekend. Uit een notariële akte weten we toevallig dat hij in 1583 geboren werd in de Vlamingstraat. Het is een vondst van Eschauzier (zie N.L. 1911). De akte luidt: 2 maart 1608. Pyeter Osiersz, Vleyshouwer in de Nieuwstraat te Delft, out 25 jaar; en Ormpje Pietersd, weduwe van Osier Adriaensz, i.z.l. vleyshouwer in de Vlamingstraat te Delft, oud 50 jaar, attesteren op verzoek van Pyeter Hendriksz Smouth, vleyshouwer te s Gravenhage, inzake een koop van schapen. Reg. 5308 (oud) Pyeter is dus in 1583 als tweede kind van Osier en Ormpje in de Vlamingstraat geboren. Zijn vader stierf vóór 1608, laten we zeggen in 1607. Toen was Pyeter 24 jaar en zijn broer Adriaen was 26 jaar. Beiden kregen ze een filiaal onder hun beheer; Adriaen in de Vlamingstraat en Pyeter in de Nieuwstraat. Moeder Ormpje bleef de baas, dat was de gewoonte in die dagen. Ik denk, dat er in de Nieuwstraat een woonhuis was en een verkoopafdeling, maar de beestenstal en de slachterij waren -- denk ik -- in de Vlamingstraat. Pyeter is in 1608 getrouwd met Neeltje Florisd. Ja, dat valt wel uit te rekenen. Pyeter was toen immers 25 jaar. Adriaen trouwde een paar jaar later. Het huwelijk van Pyeter en Neeltje werd rijk met kinderen gezegend. Tezamen hebben ze 9 kinderen gehad. Spijtig is dat de doopdata niet te vinden zijn. We moeten schatten en hebben daarbij gemak van één vast gegeven. Als het tweede kind geboren wordt, krijgt het van de zieke oom Jacob een legaat en dat was op 8 januari 1611. We begrijpen dus dat Judith bij de jaarwisseling van 1610 en 1611 geboren is. Dan ontstaat het volgende lijstje. De jaartallen zijn geschat en mogen niet van lieverlede als definitief worden genomen. -33Er zijn 4 meisjes en niet een van haar heet naar de grootmoeder Ermpje. Beatrix of Beatrijs is in ieder geval mooier. 1. Beatrix 1609 2. Judith 1610 3. een kind begraven 21 november 1610 4. Sier 1612 5. een kind begraven 9 oktober 1613 6. Annetje 1614 7. een kind begraven 14 november 1615 8. Floris 1617 9. Catharina 1619 Zo heeft het lijstje van de kinderen er misschien uitgezien. Een paar droevige gebeurtenissen. In 1612, de 21e januari hebben de kinderen van Ermpje hun moeder begraven, in de Oude Kerk. In 1616 stierf schoonzuster Anna de la Paille, ver van huis in IJzendijcke, Vlaanderen. In 1624 maakt Pyeter al de ellende mee in het huis van Adriaen. Als voogd van de meisjes Lijsbeth en Ermpje heeft hij daar alles mee te maken. 12 en 14 augustus toen beide meisjes stierven aan de pest, zijn vreselijke dagen geweest voor de hele familie. Als voogd moest Pyeter zijn plicht weten, maar als vader van 6 kinderen moet hij het huis in de Vlamingstraat wel geschuwd hebben. In 1625 greep "de plaag", zoals de pest wel werd genoemd, wild om zich heen. Het jaar 1625 staat in de Delftse annalen bekend als het pestjaar. "Er is niets seeckerder als de doot en niets onseeckerder als de uyre van dyen". Moeder Nelley begon te sukkelen in 1625. "We hebben nog geen testament laten maken, Pyeter, de dood kan ons overvallen, we moeten de notaris laten komen". Dat gebeurde - 6 augustus 1625. De notaris J.v.d. Bogaert kwam daarvoor naar de Nieuwstraat . De getuigen waren er al. Daar is weer evenals in 1624 bij Adriaen Ds. Henricus Swalmius. Als tweede getuige zal de broer van de dominee optreden. Dat was ook een predikant, uit Amsterdam, ds. Eleazar Swalmius. Hij had nog een broer van de predikant kunnen vragen nl. ds. Johannes Swalmius. Toen het testament werd opgesteld was Pyeter 42 jaar, Nelley zal 40 jaar zijn geweest. Ze waren 17 jaar getrouwd. Het testament van 6 augustus 1625 bevat een paar clausulen, die de aandacht verdienen. De eerste comparant, Pyeter Sieren van Middelhoucq, is clouck ende gesont, maar de tweede comparant, Neeltje Florisdr, was sieckelijck van lichame. In dit testament wordt de langstlevende vermaand de kinderen lezen en schrijven te laten leren en een goed handwerk te laten beoefenen. Ze moeten ook leren hun plichten te doen en deugden aan te kweken in de Vreze des Heren. De langstlevende zal f. 6000 reserveren om ieder kind daarvan zijn portie te kunnen uitbetalen, indien ze meerderjarig worden of in het huwelijk treden. -34Sterft een van de kinderen vroeger, dan moet het totaalbedrag toch f. 6000 blijven. Testateuren wensen geen bemoeienissen van wie ook, ook niet van de Weeskamer. Het testament was getekend door notaris J .v.d. Bogaert. Door de getuigen: Ds. Henricus Swalmius Ds. Eleazar Swalmius Door de comparanten: Pyeter Sieren Nelley Florijs . In de meeste testamenten die ik tot nog toe gezien heb, worden bedragen genoemd van bijv. drye gulden, of 25 carolus guldens, of honderd vijf en twintig gulden elk van 20 stui vers het stuk. Maar hier is sprake van een reservering van 6000 gulden. Daar kon je zes behoorlijke woningen voor kopen, dat betekende 15 x een jaarsalaris van een volwassen klerk of de kapitein van een koopvaarder . Dat was de erfenis niet, maar een bedrag voor een eerste uitzet. In onze tijd (1978) zou dat gelijk staan met te zeggen: "Laten we voor de kinderen als eerste uitzet f.150.000 reserveren". Het lijkt wel eens of Pyeter door zijn tweede huwelijk rijk geworden is, maar bij enig nadenken komen we tot de conclusie: Pyeter was al rijk. Maar Nelley werd zieker. Ze haalde de kerstdagen en nieuwjaar. Toen stierf ze. Ik geloof niet, dat ze in dit pest jaar aan de pest is gestorven. Ze werd daags na driekoningen begraven. De jongste kinderen moesten het driekoningenfeest missen. De lampionsterren bleven onaangestoken. Op 7 januari 1626 werd in de Nieuwe Kerk begraven: "de huysvrou van Pyeter Sieren, vleyshouwer". Het gezin bleef niet onverzorgd achter. Beatrix en Judith waren al grote meisjes en waren al heel wat mans. Ze deden het al langer, het huishouden, moeder was al lang ziek. In de jaren van zijn weduwnaarschap zien we Pyeter een paar malen optreden als doopgetuige. De eerste maal op 19 juni 1626. Toen werd Abraham Sprankhuysen gedoopt, het zoontje van Ds. Sprankhuysen. Het was een vriendendienst. Als zes jaar later Johannis (Jan) gedoopt wordt op 5 maart, een zoontje uit Pyeters tweede huwelijk, dan is dezelfde Ds. Sprankhuysen bij hem doopgetuige. Een vriendendienst over en weer. De tweede maal treedt Pyeter, de weduwnaar, als doopgetuige op bij de doop van Aeffke van der Houve. Dat was een dochtertje van een buurman van Adriaen. Deze -- Adriaen -- had waarschijnlijk zo kort na al het droevige dat er gebeurd was -- de doop had plaats op 10 januari 1627 -- nog geen lust om in het publiek op te treden. Hij liet het gaarne aan zijn broer Pyeter over. Jan Seymens van der Houve was bakker in de Vlamingstraat. Hij woonde evenals Adriaen aan de zuidzijde. Aan tekening. Ik heb in een vorig hoofdstuk al gezegd, dat de naam van ds. Swalmius me bekend voorkwam. Ik meende van hem -35wel eens een ets of een pentekening gezien te hebben getekend door Rembrandt. Bij nader onderzoek is mij gebleken, dat die bewuste tekening een afbeelding is geweest van ds. Sylvius. Maar .....toen ik in de kerstvakantie 1974 de catalogus doorbladerde van de Rembrandt-tentoonstelling in 1956 vond ik daarin een reproduktie van een olie verf van Rembrandt, groot 132-109, gesigneerd 1637 en voorstellende ds. Eleazar Swalmius, de broeder van ds. Henricus Swalmius en de tweede getuige onder het testament van 6 augustus 1625. Henricus Swalmius was predikant te Delft en Eleazar Swalmius was predikant in Amsterdam. Eleazar heeft geleefd van 1582-1652 en was dus volkomen een tijdgenoot van Pyeter Sieren. Hij heeft als predikant in Poortugaal, Hoogvliet en Schiedam gestaan en is in 1622 in Amsterdam beroepen. Toen het testament werd opgemaakt, was hij dus predikant in Amsterdam. 6 august 1625 was hij zeker bij zijn broer in Delft toevallig op bezoek, het was zomertijd, vakantie tijd. Henricus: "Ik moet nog even naar de Nieuwstraat om getuige te zijn bij het opmaken van een testament." . Eleazar : "Dat is goed, dan loop ik even mee." Henricus: "Goed zo, treed dan ook gelijk als tweede getuige op." En zo is het gekomen, dat beide handtekeningen onder het document staan. Eleazar was toen 43 jaar; toen Rembrandt hem schilderde was hij (dat was in 1637) 55 jaar. Het is een prachtig portret, van de hand van de nog jonge Rembrandt (31 jaar). Eleazar is een eerbiedwaardig man. Hij zit in een leunstoel, gekleed in een zwarte toga. Met een gebaar van de rechterhand ondersteunt hij de vertrouwenwekkende woorden die hij spreekt, als richt hij zich tot een lid van zijn gemeente. Het schilderij is te vinden in het Koninklijk Museum voor schone Kunsten te Antwerpen. We vonden ook een reproductie van een prachtig geschilderd portret van Dominee Hendricus Swalmius. Het is door niemand minder geschilderd dan door Frans Hals, omstreeks 1640 te Haarlem. De gelijkenis tussen de twee broers is frappant. Het portret bevindt zich in Detroit, Michigan. -35bblz. 36 - 42 Pyeter Sieren (van Middelhouck ) 1583 - 1658 2e huwelijk Vleyshouwer in de Nieuwstraat Delft. -3619. Pyeter Sieren en Aeltgen Jans Pyeter Sieren was wel geslagen maar niet verslagen. Hij was bij de dood van Nelley Florijs een man van 42 jaar en nog vol energie en levenslust. Juist een man om nog eens een tweede huwelijk aan te gaan en een tweede leven te beginnen. Hij had echter 6 kinderen en dat was aan de ene kant een noodzaak om te hertrouwen maar aan de andere kant was het een beletsel. De oudsten waren meisjes, Beatrix en Judith, meisjes van 16 en 15 jaar, veelbelovende huishoudstertjes. Dat heeft Pyeter Sieren doen aarzelen. Gedurende 1626, 1627 en half 1628 is hij weduwnaar gebleven, maar toen kreeg hij de kans van zijn verdere leven. Hij maakte te Delftshaven kennis met een weduwe, een jaar of acht jonger dan bij. Ze heette Alida Jansd. van der Dussen, kortweg Aeltgen Jans. Ze was een dochter van een zeilmaker van Delftshaven. Haar eerste vroeggestorven man heette Claes Pietersz. Engelbrechtsen. Hij was kerkmeester te Delftshaven en had in de kerk van die stad een eigen graf. Een paar dingen die doen denken aan een welgestelde burger, die zijn vrouw wat nagelaten heeft. Veel dingen wijzen er op dat de familie Middelhouck door haar intrede in de familie nog weer wat welgestelder geworden is. Aeltgen Jans zou ook van haar vader nog wel erven, maar moest die erfenis dan wel delen met één broer en drie zusters. De broer heette Jacob, en de zusters heetten Marijtje, Grietje en Pietertje. Of ze het leuk vonden of niet, de 6 kinderen kregen weer een moeder. Ze waren naar mijn schatting 19, 18, 16, 14, 11 en 9 jaar. Het huwelijk had plaats op 8 juli 1628. Voor Beatrix en Judith die 2 1/2 jaar de scepter hadden ge zwaaid in de Nieuwstraat zal het geen onverdeeld genoegen zijn geweest zich in de nieuwe situatie te moeten aan passen. En voor Aeltgen Jans, die mij een flinke vrouw lijkt, ze zet tenminste een flinke handtekening, is het een hele aanpak geweest. Zelf kreeg ze ook nog 2 kinderen. 2 december 1629 werd Nicolaas geboren of liever gedoopt. 5 maart 1632 werd Jan gedoopt. Voor dat er uit het tweede huwelijk een kind geboren was, vonden Pyeter en Aeltgen het beter maar dadelijk een testament te laten maken. Dat gebeurde 4 februari 1629 reeds. Pyeter institueert als erfgenamen zijn 6 vóórkinderen, gewonnen bij Neeltje Florijsd, alsmede zijn echtgenote Aeltgen Jans, en tevens de kinderen die hij nog bij haar zal verwekken. Zij maakt legaten aan Jacob, haar broeder, en aan Marijtje, Grietje en Pietertje, haar zusters. De jeugd vliegt uit. Meestal hebben kinderen de neiging om zo vlug mogelijk het ouderlijk huis te verlaten en voor zichzelf te gaan beginnen, soms nog eerder dan het eigenlijk wel kan. Dat is vooral te zien als een tweede moeder het heft in handen heeft. De stiefkinderen zoeken, zonder het kwaad te bedoelen, een goed heenkomen. Het lijkt dat Pyeter zich verstandig heeft aangepast. -37In 1625 had hij zijn kinderen bij het volwassen worden ieder f. 1000 beloofd, de predikanten Henricus en Eleazar Swalmius waren daar getuigen bij geweest. Het heeft er veel van dat Pyeter veel meer doet dan hij zijn eerste vrouw heeft beloofd. Nu Aeltgen flink wat geld heeft meegebracht, schijnt hij besloten te hebben de kinderen ook maar moeders versterf uit te betalen. Beatrix koopt huizen, Annetje leent links en rechts kapitalen uit, Floris doet grote zaken te Leiden. We moeten wel tot de conclusie komen dat moeders versterf nog lang niet mis was. De eerste die het ouderlijk huis verlaat is de oudste zoon Sier genaamd. Hij trouwde met een meisje uit Voorburg. Ze heette Catharina Jacobsd. van Oosterwijck. Haar roepnaam was Trijntje. Ze tekenden in Voorburg aan, 1 oktober 1633. Zijn attestatie kwam te Voorburg 16 oktober 1633 binnen. De bruidegom was nog wel heel jong. Net even in de twintig, 21 jaar misschien. Hij was zeker bij zijn vader in de vleeshouwerij. De jonge mensen hebben het de 7 jaren die het huwelijk geduurd heeft erg moeilijk gehad. Ze kampten met ziekten en dood. 31 augustus 1634 werd Jakob gedoopt, maar het kind had geen levensvatbaarheid. Na een jaar tobben stierf het jongetje en het werd 16 november 1635 in de Nieuwe Kerk begraven. Eerder nog was er een tweeling geboren. Buitengewoon zware taak voor een jonge onervaren moeder. Ze werden 23 september 1635 gedoopt, het waren Pieter en Jakob, genoemd naar de twee grootvaders. Van die tweeling stierf Jakob en Pieter bleef leven. De vader van die Pieter heette Sier, het werd dus een Pieter Sieren en om hem niet te verwarren met zijn grootvader werd hij steeds Pieter Sieren de Jongere genoemd. Jakob werd 21 juni 1637 in de Nieuwe Kerk begraven. De eerste Jakob heeft een jaar geleefd, de tweede Jakob twee jaar. Sier, de vader zelf, was evenals zijn oom Jakob ziekelijk van aanleg. Hij leefde ook niet lang meer. Hij werd 16 april 1640 in de Nieuwe Kerk begraven. Hij stierf op de leeftijd van plm. 28 jaar. Van de jonge weduwe krijgen we verder niets meer te horen. Ik moet tot eer van de familie zeggen, dat ze Pieter Sieren de Jongere altijd als een zoon en broeder behandeld hebben. Hij komt helemaal in de plaats van zijn vroeggestorven vader. Tussen al die droevige bedrijven door kregen Pyeter en Aeltgen de kans om op de Langedijk een prachtige patriciërswoning te kopen. Het was "de Wijnstock", een rijke behuizing. In welk jaar dit precies was weet ik niet, maar in 1641 woonden ze er reeds. Een normaal woonhuis kostte in die dagen plm. f.1000, maar dit huis werd getaxeerd op zeker f. 12000. Wij zouden zeggen: het was een huis van drie ton. Het huis werd gekocht van Aeltgens geld, net als de meubelen. Aeltgen beschouwde de aanwinst als haar eigendom en bedong dat zij bij Pyeters vóór-overlijden in het bezit zou worden gelaten van huis en inboedel. -38Toen Pyeter en Aeltgen verhuisden naar "de Wijnstock" bleven Beatrix en Annetje in het oude huis. Beatrix -- las ik -- kocht een huis in de Nieuwstraat aan de zuidzijde en het zou mij niet verwonderen of het was het oude huis van haar vader. Beatrix was plm. 30 jaar en Annetje 25 jaar, ze konden wat de leeftijd betreft wel op zichzelf wonen, financieel waren er zeker geen bezwaren. Of ze, wonende in de Nieuwstraat, van doen gehad hebben met de vleyshouwerij is mij niet bekend. Ze kunnen heel goed de afdeling "verkoop" voor haar rekening gehad hebben. Volledigheidshalve vermeld ik nog, dat Pyeter Sieren ook nog de eigenaar was van een huis aan de Voldersgracht (archief 3010/61a, no. 4, f. 3820. Deel III, fol. 673. Pyeter Sieren werd een machtig man. Hij had een pracht van een behuizing, "de Wijnstock"; hij had een goedlopende zaak in de Nieuwstraat; hij was geparenteerd aan de overbekende familie Van der Dussen. Geen wonder dat ze zo'n man gekozen hebben tot hoofdman van het St. Nicolaasgilde. Dat was trouwens reeds in 1630. We hadden misschien verwacht dat Beatrix en Judith zouden gaan samenwonen in de Nieuwstraat. Maar Judith was ver loofd met de bierbrouwer Frans Dircksz. van Bleyswijck, van de "3 Halve Manen" aan de Coornmarkt. Judith was 31 jaar toen ze trouwde. Ze trouwde 23 mei 1641. Frans woonde toen aan de Coornmarkt en Judith woonde aan de Oude Langedijk. Daar was huize "de Wijnstock". Eschauzier geeft de vier dochters van Pyeter Sieren in de volgorde: Beatrix, Judith, Annetje en Catarina. Ik neem stilzwijgend aan dat deze volgorde goed is, totdat het tegendeel blijkt. Een deftig huwelijk vanuit die rijke woning, de Wijnstock. Een deftige bruidegom uit de overbekende familie Van Bleyswijck. Het leek allemaal evenmooi en niemand voorzag, dat Judith permanent armoede zou lijden. Het brouwersvak was mooi geweest, maar al in de gouden eeuw was het beste er af. Ze tekenen 7 april aan en trouwen 23 mei 1641. De financiële toestand van het gezin was zorgelijk. De familie moet bijspringen. Bij Pyeter en Aeltgen komt er nog meer geld in 't laatje. Tenminste dat lijkt mij zo. Als Jacob Jansz. van der Dussen, de broeder van Aeltgen Jans, overleden is te Delftshaven, roept de notaris (ik denk te Delftshaven) de erfgenamen bijeen, 23 mei 1641 Het zijn: 1. Pieter Sieren Middelhouck te Delft, die de zaken zal behartigen van Aeltgen Jans van der Dussen, zijn huisvrouw, 2. Gerrit Adriaense Vosch, schepen te Vlaardingen, die de zaken zal waarnemen van Marijtje . Jansd. van der Dussen, zijn huisvrouw, 3. Claes Joostensz. Bisschop te Delftshaven, die de zaken zal waarnemen voor Grietje Jansd. -39van der Dussen, zijn huisvrouw, maar tevens voor Pietertje Jansd. van der Dussen, zijn ongehuwde, meerderjarige schoonzuster. De overledene en erflater was Jacob Jansz. van der Dussen van Delftshaven, maar overleden te Schiedam. Deze Jacob had wat geld vergaard maar was bovendien: 1. mede-erfgenaam geweest van Jan Jacobsz, zeilmaker te Delftshaven, zijn vader; 2. mede-erfgenaam geweest van Neeltje Cornelisd. van der Dussen, zijn nicht, die huisvrouw was geweest van Pieter Claesz. Pesser, die burgemeester is geweest van Schiedam, overleden te Schiedam. wg. Pyeter Sieren Reg. 5446 (oud) Op de vergadering was ook Gilles Pandelaer aanwezig. Hij was de rentmeester der Grafelijkheidsgoederen in Oud- en Nieuw-Beierland. Deze heeft hun uitbetaald al 't geen deze schuldig was bij akte van 22 november 1608. Hieruit volgt dus dat een van bovengenoemde erflaters geinteresseerd is geweest bij de inpolderingen in de Hoekse Waard, die uitgevoerd werden onder leiding van de vrouw van de Graaf van Egmond, Sabina van Beieren geheten. Pyeter en Aeltgen behoorden tot de mensen wier vermogen gedurig aanwast. Dat was een prachtkans voor de jongste zoon Floris (weer stilzwijgend aangenomen dat de volgorde van Eschauzier goed is). Deze zoon is plm. 1617 geboren. Hij vertrok naar Leiden en kwam daar in de lakenhandel terecht. Hij heeft er zijn moeders versterf ingestoken en handelde niet zonder succes. Hij wilde graag een lakenfabriekje oprichten achter zijn huis in de Breedstraat in Leiden. 4 februari 1643, hij was toen plm. 26 jaar, kreeg hij van zijn vader f. 10.000 ter leen op rente. Het stuk is genummerd Reg. 5447 (oud). Het lukt hem allemnaal wonderwel en zijn vader Pyeter zal daar veel plezier aan hebben beleefd. Floris was verloofd met een meisje uit Delft. Ze heette Elisabeth Roscam; ze is de dochter van Willem Jorisz. Roscam en Maria Jansd. van hogerscheidt. Ze tekenden 28 november 1643 aan. Toen ze trouwden was de bruid 24 jaar; ze was geboren 13 oktober 1619. Het leek alles even mooi, maar de onverbiddelijke dood slaat toe. Hun eerste kind heette Willem, gedoopt 21 december 1644, gestorven 5 januari 1645. Hun tweede kind heette ook Willem, gedoopt 24 oktober 1645, gestorven 15 november 1645. Hun derde kind heette Neeltje, gedoopt 30 oktober 1646, gestorven 20 mei 1647 (gestorven moet zijn begraven). Toen kwam de verpletterende slag. Daags na de begrafenis van Neeltje, op 21 mei 1647 dus, stierf de moeder ook: Elisabeth Roscam. Floris, zo gelukkig in zaken, blijft in diepe rouw achter. Gelukkig heeft hij nog een jongste zuster. Zij haast zich naar Leiden en neemt de huishouding over. Dit was Catarina, toen plm. 28 jaar. De jongere broer Nicolaas was sinds 1649 student in de medicijnen te Leiden. Hij zal zijn broer en zuster wel eens bezocht hebben. Floris stierf in 1655 tijdens een -40pestepidemie. Dat Catarina in 1659 trouwde met Joachim Tierens heeft Pyeter Sieren niet meer meegemaakt. Hij stierf in 1658. In 1648 bereikte Pyeter Sieren de leeftijd van 65 jaar. Aeltgen Jans zal toen 58 jaar zijn geweest. Beiden zijn dan nog kloek en gezond, maar toch vinden ze het wenselijk een nieuw testament te laten maken. Het zal deze keer wel op voorstel van Aeltgen zijn ge weest. Ze heeft zelf ook nog twee kinderen ter wereld gebracht en ze wil als Pyeter eerst komt te overlijden bij een eventuele erfenisdeling sterk staan tegenover haar 5 stiefkinderen. Ze is het wel met Pyeter eens dat alle 7 kinderen op gelijke voet behandeld moeten worden en dat er van voortrekken geen sprake mag zijn. De stiefkinderen hebben rijkelijk kunnen genieten van wat hun eigen moeder heeft ingebracht en nu vindt ze het niet meer dan billijk dat haar eigen kinderen ook genieten van het geld dat zij heeft ingebracht. En zij wil ook genieten van het huis dat van haar ingebrachte geld is gekocht, ook nog als haar man vóór haar komt te overlijden. Daarom moet de notaris op schrift stellen dat de 7 kinderen elk een 7de deel van de erfenis zullen ontvangen, met dien verstande dat haar Claus en haar Jan eerst f. 5.000 zullen ontvangen uit de moederlijke erfenis en ook zal Pyeter ze elk f. 600 geven, wanneer ze in het leven zelfstandig hun weg zullen kunnen gaan, gehuwd of ongehuwd. Pyeter daarentegen stond op het opnemen van de clausule, dat Pyeter Sieren de Jongere, zijn kleinzoon, f. 2.000 zal ontvangen. Het huis blijft van Aeltgen; "de Wijnstock" wordt haar eigendom, goed behuisd, betimmerd en bepaald. Mochten er ooit wettelijke bezwaren zijn, en moet ook het huis in de algemene boedel worden opgenomen, dan zal voor het huis niet meer gerekend mogen worden dan f. 12.000, ook al wordt het hoger getaxeerd. Ook blijft Aeltgen in het bezit van haar eigen meubelen. Aeltgen heeft geen dochter waaraan ze haar sieraden kwijt kan. Daarom bepaalt ze, als zij eerst komt te sterven, dat Pyeter terstond al haar klederen, juwelen en sieraden die zij aan den lijve gedragen heeft en alle ornamenten die haar hebben toebehoord, verkopen en de ontvangen penningen voor testatrices kinderen, Claus en Jan, op rente zetten zal. Geen bemoeienis en toezicht van derden. Geen voogden, vooral niet van de Weeskamer. Alle voogdijen worden expresselijk gesecludeerd. Het testament werd op 3 januari 1648 's avonds om 6 uur afgesloten. De notaris was G. de Graaff. Comparanten zetten zelf hun handtekening. Getuigen waren P.v.d. Meulen en de notarisklerk S. Mesch. Aeltgen Jans, de waakzame moeder, had het goed gezien. 20 mei 1649 wordt Nicolaas te Leiden ingeschreven als student in de medicijnen. -41Het viel Pyeter wel even tegen, geloof ik, want hij moet geld lenen voor de eerste aanloop. In 1649 leent Pyeter van zijn dochter Annetje de som van f. 3200, een som geld die dadelijk gedeponeerd wordt bij de ontvanger van de stad Leiden. Het was in de maand september. Waar Annetje al dat geld vandaan heeft is mij nog steeds een raadsel. Het lijkt wel of ze een geldboompje achter in haar tuin had. In 1654 maakt Pyeter de verschrikkelijke buskruitramp mee. Als hoofdman van een gilde zal hij op die dag wel één of andere taak vervuld hebben. De prachtige Doelen-gebouwen -- waar hij zo menig gilde feest meegevierd had -- waren totaal vernietigd, met de prachtige schuttersstukken van Van Mierevelt, en de vaandels en uitrustingsstukken. "Een straf van God" zeiden de mensen en ze dachten aan de brasserijen en uitspattingen tijdens menig gildefeest. Pyeter heeft het nog mogen beleven dat zijn zoon Nicolaas afgestudeerd was. De knappe zoon vestigde zich als huisarts te Delft. Hij huwt 13/31 mei van hetzelfde jaar 1656 met de dochter van een Spanjaard. Nicolaas dochters hadden Spaans bloed in de aderen. Zijn bruid heette Adriana Manrique de Lara, vrouwe van Maasdam. Pyeter heeft van hen nog kinderen zien dopen. Het eerste kind stierf en werd begraven op 6 juli 1657. In 1658 de 10e juli werd van Nicolaas en Adriana een tweeling gedoopt. Het waren Adriana en Antoni Jacob. Dat gebeurde met veel plechtigheid, broer Jan was één van de doopgetuigen. Het meisje bleef leven, maar Pyeter heeft nog moeten beleven dat het jongetje Antoni Jacob begraven werd op 1 oktober 1658. De tweede zoon Joannis of Jan bleef vrijgezel. Hij was assistent op het comptoir van de Oostindische Compagnie te Delft. Dat zijn zoon verre reizen maakte naar de kust van Siam heeft vader Pyeter niet meer beleefd. Pyeter Sieren van Middelhouck werd 25 november 1658 in de Oude Kerk begraven, 75 jaar oud. Ik denk dat hij begraven werd in zijn eigen graf, want in het boek van dr. E.A. van Beresteyn wordt onder nummer 251e gesproken over het graf van Pieter Middelhoek. De vraag is natuurlijk: welke Pieter? De begrafenisdatum van zijn tweede huisvrouw Alida Jansd. van der Dussen heb ik nog niet kunnen vinden. Haar eerste man Engelbrechtsen had in Delftshaven een eigen graf in de kerk, een graf, dat later in het bezit kwam van Nicolaas. Hij bedingt in zijn tweede testament dat niet alleen zijn eigen graf in de Oude Kerk van Delft, maar ook zijn eigen graf in de Kerk van Delftshaven nooit in vreemde handen mogen overgaan. Ik denk daarom dat zijn moeder in Delftshaven begraven is. Pyeter Sieren en Aeltgen Jans hebben in hun huwelijksleven wanhopige toestanden meegemaakt. Denk maar eens aan de gezinnen van Sier en Floris. De wrede dood trof juist zijn twee zoons. Het leek wel of het de dood er om te doen was hun nageslacht te vernietigen. -42Floris' gezin werd helemaal weggemaaid. Van Sier bleef alleen Pyeter leven, maar die volhardde in zijn ongehuwde staat. Nicolaas kreeg twee jongens en twee meisjes. De jongens stierven. Jan zwierf op alle zeeën, maar trouwen daar is nooit van gekomen. Zo kon het gebeuren dat de 'man met twee levens", de man, met totaal 11 kinderen, toch geen nabestaanden had, evenmin als zijn oudere broer Adriaen. Adriaen die hem overleefde en op 25 november 1658 de gang naar de Oude Kerk meemaakte. -42ablz. 43 - 51 Beatrix van Middelhouck (1609 - 1662 ) ongehuwd Delft. -4320. Beatrix (1609-1662) Beatrix was de oudste dochter van Pyeter Sieren van Middelhouck en Nelley Florijs. Ze was in 1602 geboren, bij het begin van het Twaalfjarig Bestand. Pyeter en Nelley woonden in de Nieuwstraat en beheerden de vleyshouwerij, een filiaal van de vleyshouwerij in de Vlamingstraat, die door Adriaen beheerd werd, de toen nog ongehuwde zoon van de weduwe Ermpje van MiddelhouckPieters. Waarom heette de eerste dochter geen Ermpje naar haar grootmoeder van vaderszijde? Heette ze naar de moeder van Nelley, maar dan had de tweede dochter toch Ermpje moeten heten. Dat werd een Judith. Laten we aannemen dat grootmoeder Ermpje haar naam niet mooi vond en zelf een mooiere naam heeft aangeraden. Beatrix is werkelijk een mooie naam. We lezen ook wel Beatrijs of Byatris. Over haar zullen we het hebben in dit hoofdstuk. Beatrix zal niet anders dan vage herinneringen hebben gehad aan haar grootmoeder Ermpje. Ze was pas drie jaar, toen deze stierf. Misschien wat helderder herinneringen aan haar tante Anna de la Paille, die in 1616 zo plotseling in den vreemde stierf. Beatrix was toen zeven jaar oud. Toen haar beide nichtjes Ermpje en Lijsbeth in 1624 zo plotseling stierven aan die vreselijke ziekte, was Beatrix een meisje van vijftien jaar. Ze was met haar zusje Judith doodsbang geweest dat de gevreesde ziekte ook in de Nieuw straat komen zou. Men kan ook op andere wijze sterven. Haar moeder Nelley stierf het jaar daarop, in 1625 het beruchte pestjaar, toen overal in de stad de "plaag" woedde, maar haar moeder stierf niet aan de pest, maar door lichaamszwakte. Ze had in de zeventien jaar van haar huwelijk 9 maal een kind ter wereld gebracht. Dat zal te veel voor haar zijn geweest. Daar dacht men in die dagen nog niet over na. Kinderen baren was de roeping van de vrouw! In januari 1626 stierf moeder Nelley. Een paar maanden te voren was er een testament gemaakt. Beatrix kon zich altijd het beeld te binnen brengen van de twee deftige dominees, Henricus en Eleazar Swalmius, die als getuigen aan moeders ziekbed zaten. Op haar 17e jaar werd Beatrix moedertje over de rest van het gezin. Gelukkig was haar zusje Judith een bijdehandje en bijna even oud. Samen rooiden ze het wel. Het jongste kind, Catarina, was al 6 jaar, dus zo erg klein en hulpbehoevend niet meer. Vader Pyeter had het druk in de vleyshouwerij en bemoeide zich, levendig als hij was, met alles en nog wat. Het ging goed zo, 2 1/2 jaar lang. Dat vader ooit nog eens zou trouwen, zo maar met een vreemde vrouw, dat kwam in de onervaren hoofdjes van Beatrix en Judith niet op. Toen vader dat vertelde, was het een donderslag bij heldere hemel. Een vreemde vrouw over de vloer, een vrouw die voortaan de lakens uitdeelde, die de leiding uit de handen van de zich al groot voelende dochters nam, dat moet die kinderen geschokt hebben. -44De nieuwe moeder kwam van Delftshaven. Ze was een weduwe, getrouwd geweest met Claes Pietersz. Engelbrechtsen. Zelf heette ze Alida Jansd. van der Dussen; vader noemde haar Aeltje en zij, de kinderen, moesten "moeder" zeggen. Dat ging in het begin niet zo vlot. Wel waren ze door het trouwen van vader weer rijker geworden. De nieuwe moeder had veel mooie, rijke meubelen meegebracht. Ze liet de meisjes flonkerende sieraden en ornamenten zien. Dat maakte indruk! Toen er in 1629 een jongetje geboren werd in de Nieuwstraat -- Beatrix was toen 20 jaar -- waren de grote kinderen daar wel wat verlegen mee, maar haar gevoelige meisjesharten liet het toch ook weer niet onberoerd. Hoe groter de kinderen werden, hoe moeilijker de toestand werd. In 1632 werd er nog een zoontje geboren. De eerste heette Claus en de tweede heette Jan. In 1632 was de jongste stiefzuster, Catarina, toch zeker al 13 jaar. Het kwam al spoedig hierop neer, dat de twee jongetjes bemoederd werden door de echte moeder Aeltje, maar ook door de 4 zusters: Beatrix (23 jaar), Judith (22 jaar), Annetje (18 jaar) en Catarina (13 jaar). Vijf moeders was wel wat veel van het goede, en ik denk niet, dat het Alida van der Dussen goed bevallen zal zijn; een toestand waar niet gemakkelijk verandering in te brengen viel. 't Zou allemaal geen moeite hebben gegeven, als de meisjes op tijd getrouwd waren, maar voor haar 30e levensjaar trouwde er geen één, of ze trouwden helemaal niet. De jongens gaven minder moeite. Sier was de hele dag in de vleyshouwerij als knecht bij zijn vader, en de jongste, Floris, ging op school. Moeder Aeltje was in stilte misschien wel blij, dat Sier ging trouwen. Veel te vroeg, dat is waar, maar dan was er tenminste één de deur uit. In 1633 trouwde Sier met Catharina Jacobsd. van Oosterwijck, een meisje van Voorburg. De jongen was pas 21 jaar toen hij trouwde en tobde ook nog met zijn gezondheid. Een paar kinderen stierven kort na de geboorte; na 1 jaar tobben stierf ook de vader en bleef de jonge weduwe achter met een kind, dat in zijn leven altijd Pieter Sieren de Jongere genoemd werd. Moeder Aeltje verlangde naar meer levensruimte. Ze zou graag haar stiefdochters getrouwd willen zien. Ze verlangde naar een groter huis. Dat laatste, daar was doen aan, geld was er genoeg. Zo, plm. 1640 kochten Pyeter en Aeltje een groot patriciërshuis op de Oude Langendijk. Het werd getaxeerd op f.12.000, een voor die tijd enorm bedrag voor een huis. Dat kon allemaal van het geld dat Aeltje zelf had meegebracht. Dat gaf soelaas. Uit het nieuwe huis aan de Oude Langendijk trouwde Judith met François Dircksz van Bleyswijck, de bierbrouwer uit de "drie halve manen" aan de Coornmarkt. Dat was blijdschap voor allen. Voor Beatrix met een droevig nevengevoel, want haar zuster en hartsvriendin ging het huis verlaten. Beatrix voelde zich steeds minder gelukkig in het prachtige huis "de Wijnstock" aan de Oude Langendijk en stelde nu haar hart open voor haar 5 jaar jongere zusje, Annetje. -45Haar vader bezat nog steeds het huis in de Nieuwstraat achter de vleyshouwerij. Als ze daar eens met Annetje zelf een huishouden ging opzetten! In 1641 toen Judith trouwde waren de meisjes 32 jaar en 27 jaar. Op die leeftijd kun je toch wel zelfstandig gaan wonen? Beatrix sprak er over met haar vader. "Als het schip met dubbeltjes komt!" Dat kwam in 1642. In 1642 stierf oom Jacob, de zeilmaker van Delftshaven, de broer van Aeltje. Deze oom had zelf geducht geërfd en was zelfs geinteresseerde bij de inpolderingen van Beierland. Aeltje erfde, maar moest wel delen met drie zusters. 1642 was voor Pyeter en Aeltje financieel gezien een gunstig jaar. Pyeter, en Aeltje ook, begon over het plan van Beatrix na te denken. Eigenlijk nog zo'n gek plan niet. Het zou voor zijn vrouw eerlijk gezegd een hele opluchting zijn. De jongens Claus en Jan werden groot, 13 en 10 jaar, ze lieten zich alles door die grote zusters niet meer zeggen. Pyeter had zijn eerste vrouw beloofd de kinderen bij het zelfstandig worden 1000 gulden te zullen geven. Nu, in 1642, broedde hij op andere plannen. Hij zou nu wel in staat zijn de kinderen hun moeders versterf uit te betalen. Dat was veel geld, maar dan konden zijn dochters rijk leven en een grote staat voeren. Floris had trouwplannen, die kon hij dan uitvoeren. Dat zou voor Aeltje een grote verlichting betekenen. Doen, nu kon het! Het is voor mij lange tijd een grote vraag geweest: hoe zijn de dames Beatrix en Annetje van Middelhouck, wonend in de Nieuwstraat, zuidzijde, toch aan zoveel geld gekomen? Als in 1662 Beatrix sterft, erft Annetje volgens testament al de goederen van haar zuster. En dan blijkt het gezamenlijke bezit ver over de honderdduizend gulden te zijn. Ik heb gedacht: aan de zilvervloot, 1628. Hadden de dames soms aandelen van de Westindische Compagnie? Is er letterlijk een vlootje met zilver van Delfshaven naar Delft gevaren? Ik heb deze gedachte aanstonds weer verworpen. In 1628 waren de meisjes immers pas 19 en 14 jaar. Ik heb gedacht: aan de dwaze tulpenhandel, 1637. Als ze daar 100.000 aan overgehouden hebben, was het nog zo dwaas niet. Ik heb dat idee met een "dat zal wel niet" weer losgelaten. Ik heb gedacht: aan woeker. Waren de eerbare en achtbare dochters van Pyeter van Middelhouck misschien in het geniep gewiekste en keiharde woekeraarsters? Dat wil ik van mijn voorgeslacht niet veronderstellen. In al haar obligatiën en hypothecatiën gingen ze niet verder dan tot de twintigste en vijfentwintigste penning. Ik heb gedacht aan: de vleyshouwerij. Is Pyeter zo plm. 1640 gaan rentenieren en heeft hij zijn winstgevende zaak aan zijn dochters overgedaan? Dat zal niet, want de dames beginnen al in -461640 links en rechts kapitalen uit te lenen. Dat kan niet, als het nog verdiend moet worden. Ik heb gedacht: aan een textielhandel. Gezien de grote voorraden textiel die Annetje bij haar sterven in haar linnenkasten had. Wat te denken van 21 paar slaaplakens en 37 slopen en 101 handdoeken. Aan 42 vrouwenhemden zal ze wel genoeg gehad hebben, maar wat heeft ze in vredesnaam aan 9 manshemden. Ze zal toch geen textielhandeltje gehad hebben? Neen, toch niet! Ze heeft dat alles geërfd natuurlijk! En al dat geld dan? Ook geërfd. Natuurlijk, ook geërfd. Plm. 1640 heeft vader Pyeter haar het moederlijk erfdeel uitbetaald. Dat moet voor elk wel f. 20.000 zijn geweest, anders kom ik niet aan zo'n groot kapitaal. Plm. 1655 erven de bejaarde dochters een bedrag van Floris uit Leiden, laten we zeggen f. 3.000. Plm. 1658 bij het sterven van Pyeter krijgen ze het vaderlijk erfdeel, dat moet wel f. 25.000 zijn geweest. Plm. 1660 erven ze ook nog van oom Adriaen, ik denk van f. 2.000 ongeveer. Dan komen we voor Beatrix en Annetje elk op f. 50.000. Beatrix stierf in 1662 en deze had -- op een gunstige regeling voor Judith na -- alles aan haar trouwe zuster Annetje vermaakt. Dat wordt nu al f. 100.000. Daar komt over al die jaren ook nog een flinke portie rente bij en nu wordt de rijkdom van Annetje begrijpelijk en zulk een grote som aannemelijk. In ieder geval Annetje liet zoveel na. Het staat in de boedelbeschrijving van augustus 1668. Het staat er zwart op wit. Als er bijna niet afgaat en er veel bijkomt, wordt het eindelijk een hele berg. De meisjes Beatrix en Annetje gaan een zelfstandig huishouden beginnen. Beatrix zal het huis aan de Nieuwstraat, zuidzijde, kopen. Het komt op naam van Beatrix. In het archief is het: transportenboek 4193/12440, deel III, fol. 938. Annetje leent er haar f. 1000 voor. Beatrix koopt nog een pand in de Cellebroerssteeg, westzijde. In het archief is het: transportenboek 3195/246a, deel III, fol. 714a. Dat was een goede manier om geld te beleggen. Want oppotten doen de dames niet. Geld moet rollen. De notaris zal haar de weg wel gewezen hebben. "Neem eerst maar eens wat aandelen of obligatiën ten laste van 't gemeene landt van Hollandt en Westfriesland". In deze zelfde tijd vertrok Floris naar Leiden. Hij had geen zin in de vleyshouwerij. Hij kwam in Leiden in de lakenhandel terecht. Daar zat wat in, in die Floris! Voor zichzelf beginnen, een eigen fabriekje achter zijn huis dat was zijn ideaal. Hij stak er moeders erfdeel in. Hij leende van zijn vader nog f. 10.000 en van zijn zuster Beatrix ook, nog een paar duizend gulden. Wie niet waagt, wie niet wint. Het ging prima. Beatrix had er de grootste belangstelling voor. Toen Floris trouwde met een meisje van een gegoede familie, uit Delft, zag alles er veelbelovend uit. Als we de geschiedenis van -47Floris beschrijven zullen we zien hoe droevig het verder alles verliep. Grote tegenspoed in zijn gezinsleven. Het verging hem als zijn broer Sier. De dood is onverbiddelijk. Met Beatrix kon Floris het goed vinden. Zij wordt executrice testamentair en voogdes over zijn eventuele minderjarige erfgenamen. Toen in 1647 de vrouw van Floris stierf, vertrok Catarina naar Leiden om Floris' huishoudster te worden. Dat was de laatste die het ouderlijk huis verliet. Of de verhouding van Aeltje Jans tot haar stiefdochters altijd zo liefderijk is geweest, daaraan meen ik te mogen twijfelen, gezien een paar pinnige uitdrukkingen in het testament van 1648. Bijvoorbeeld: Aeltje verklaart, dat haar man haar geinstutieerde erfgenaam zal zijn, mits hij zich gehouden zal weten, terstond na haar overlijden al haar klederen, juwelen en sieraden, die zij aan den lijve gedragen heeft en alle ornamenten, die haar toebehoord hebben, te zullen verkopen en de ontvangen penningen op rente te zullen zetten, ten behoeve van testatrices kinderen. Het wil mij voorkomen, dat het voor Aeltje een onverdragelijke gedachte geweest moet zijn, dat haar stiefdochters zich zouden tooien met haar sieraden. Bijvoorbeeld: Aeltje erkent haar man als absoluut voogd over haar eigen kinderen Claus en Jan, maar sluit ieder ander uit, speciaal degenen van de Weeskamer dezer stad Delft, of van anderen die testatrices sterfhuis zullen vullen, daar zij niet wil, dat ook maar iemand over haar minderjarige erfgenamen enig gezag zou uitoefenen of over hun goederen het bewind zou willen voeren. Hiermede worden dus alle voogdijen ontlast en expresselijk gesecludeerd. Beatrix was toen 39 jaar en oud genoeg om over minderjarige broers voogdes te zijn. Maar dat moet vooral niet. Claus en Jan zullen hun eigen boontjes wel doppen. Beatrix en Annetje lenen rechts en links geld uit en soms behoorlijke bedragen. Omdat Annetje ook alle schuldbekentenissen van Beatrix geërfd heeft, valt het moeilijk meer na te gaan, wie of er uitgeleend heeft, de één of de ander. We kunnen die leningen en inschrijvingen en hypotheken dan ook beter bij Annetje bespreken. We zullen een uitzondering maken voor een paar ondershandse leningen. Deze leningen geschiedden "onder de hant", in het geheim, daar kwam geen notaris aan te pas. 1 november 1652 leenden de gezusters Beatrix en Annetje van Middelhouck 1000 gulden aan "Zijne Hoocheyt den Heere Prince van Orange", lopende op den penning vijfentwintig, dat is 4%. De Prins van Oranje, dat is Willem III, de latere stadhouder koning. Hij was toen 2 jaar oud. We leven sinds 1650 in het eerste stadhouderloze tijdperk, 1650-1672. Maar al is ons prinsje nog zo klein, hij leent alevel al geld, en uitgerekend bij Beatrix en Annetje. Hieruit mogen we misschien wel afleiden dat de dames prinsge- -48.zind waren, en dat haar gezindheid bij de aanhangers van de prins bekend was. 27 juli 1661 komen twee aanzienlijke heren naar de dames in Delft om 2000 gulden te lenen. Het zijn Dirck van Rhijn, de burgemeester van Willemstadt als principaal, en Dirck van Baerenburch, rentmeester van Zijne Hoocheyt, den Heere Prince van Orange, beiden wonende tot Willemstadt, als borge en medeprincipaal, lopende op den penning vijfentwintig, dat is 4%. Zoals bekend is, had het jonge prinsje een Engelse moeder, Maria, en een grootmoeder, Amalia van Solms, die beiden de verantwoordelijkheid voor de jongen maar al te graag van zich af schoven. Eigenlijk moest de Staat voor hem zorgen. Hij moest maar "Kind van Staat" worden en leerling van Jan de Wit, de raadpensionaris. Zoals men hier ziet had de kleine prins in het geheim vele vrienden, aan wie zijn financiële toestand niet onverschillig bleef. 26 februari 1658 Dit was aanvankelijk voor mij een vreemd bericht. Op deze datum trouwen er in Delft twee echtparen, ze waren 9 februari van dat jaar aangetekend. Het eerste paar was: Joris Dircxzn Groenewegen en Arijaentje de Langue. Het tweede paar was: Gabriel Jansen Rijn en Marijtje van der Wild. Het waren zeker altijd goede vrienden geweest en nu vonden ze het leuk om op dezelfde dag te trouwen en samen bruiloft te vieren. Maar waar? Ik denk dat voor dergelijke grote partijen een Doelezaal afgehuurd werd. Maar nu lagen beide doelezalen nog in puin vanwege de buskruitramp van 1654. Waar zullen ze bruiloft vieren? 't Kan mooi weer zijn in februari, hadden ze maar een grote tuin. Hoe het dan ook zij, de dubbele bruiloft werd gevierd in "de thuyn van Beatrix Middelhouck". Het was een hele gebeurtenis. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt er op beide archiefkaarten blij melding van. Voor de zusters Beatrix en Annetje was het een leuk verzetje, dat brak nog eens het kleurloze leven van alledag. Ik stel me die tuin niet te parkachtig voor. Het was in de Nieuwstraat, dat is middenin de stad. Het was een door muren en schuttingen omheinde ruimte, zonder veel bloemen en groen. Op schilderijen van Pieter de Hoogh, de Delftse schilder (16291688) vindt men zulke binnenplaatsen. Bijv. "de binnenplaats", Mauritshuis of "voor de poort", Ermitage, Leningrad of "de kaartspelers", Buckingham-Palace, "Een Hollandse binnenplaats", National Gallery Londen. Pyeter Sieren Middelhouck stierf in hetzelfde jaar, november 1658. Hij werd 25 november 1658 in de Oude Kerk begraven. Hij is 12 jaar geworden. Ik zou graag willen weten of Aeltje Jans ook al gestorven was, misschien dat haar begrafenisdatum in Delfshaven te vinden is. Pyeter had de laatste jaren van zijn leven heel wat beleefd. Vooral met Nicolaas, de student. Deze was in 1656 afgestudeerd, -49was een praktijk begonnen in Delft, trouwde met een dochter van het aanzienlijke Spaanse geslacht Manrique de Lara en vormde een gezin. Het eerste kind stierf. Maar 10 juli 1658 werd een tweeling geboren. Dat gaf grote vreugde in het leven van grootvader Pyeter, maar hij moest ook nog meemaken dat het jongetje van de tweeling stierf. Dat was in oktober 1658, in november stierf hijzelf. De kinderen kwamen nu ook in het bezit van het vaderlijk erfdeel. Voor Beatrix en Annetje betekende dit een cumulatie van kapitalen. Al dat geld thuis houden was niet goed mogelijk. Papieren geld was er niet. Alleen gouden en zilveren munten. Men kan dat geld in beurzen doen en die beurzen in zwaar beslagen geldkisten opbergen en de kisten afsluiten met zware sloten. Of men kan het geld "oppotten" en die potten verstoppen in de diepste kelder van het huis. Het was veel verstandiger door middel van de notaris het geld onder de mensen te brengen: leningen, hypotheken, voorschotten, tegen een gepaste door de kerk getolereerde rente. De notaris wist de weg. Beatrix, persoonlijk, had ook nog een schuldenboek voor kleine bedragen. Toen ze stierf in 1662 stonden er nog 50 mensen bij haar voor een klein bedrag in het krijt. Ze leende veel uit, er is sprake van wel 4 schuldboeken. Haar schuldenaars woonden in alle straten van Delft, maar er waren er ook van ver buiten de stad. Een zeventaI mensen uit Zierikzee, en enkelen uit Middelburg, een paar uit Vlissingen, enz. Maar het grootste bedrag blijft beneden de f. 400. In 1662 wonen de gezusters nog steeds, dus al 20 jaar, aan de zuidzijde van de Nieuwstraat. 14 juli van dat jaar stappen beide "ongehoude" dochters naar notaris Frans van Hurck voor het opmaken van een testament. Niet dat een van beiden zich ziek gevoelt of ernstige moeilijkheden vreest! Wat haarzelf betreft is de zaak kindseenvoudig. Annetje erft van Beatrix, of Beatrix erft van Annetje. Anderen komen daaraan niet te pas. Dat is gauw genoeg beschreven, Het is een andere zaak die haar drijft. Ze zijn bezorgd over haar zuster Judith, die steeds in kommervolle omstandigheden verkeert. Altijd schuldeisers aan de deur. Het ging helemaal niet meer met de bierbrouwerij van Frans Dirks van Bleyswijck. Hoe kunnen ze nu Judith geldelijk ondersteunen zonder dat het gestorte geld onmiddellijk verdwijnt in de zakken van de schuldeisers? Daarvoor zitten ze nu bij de notaris. Ze zijn beiden op de 14 juli 1662 nog "clouck en gesond van lichame". De getuigen waren: D. ten Hagen en Frans Junius. Ze testeren op de langst levende, met dien verstande dat deze na de dood van de eerststervende aan Judith Middelhouck, zo lang ze leeft, jaarlijks in 4 termijnen een som geld zal betalen van f. 600. Het geld is echter uitsluitend bestemd voor onderhoud en alimentatie en mag beslist niet gebruikt worden voor het dekken van schulden door Frans van Bleyswijck of zijn huisvrouw gemaakt. Nog even houden de dames een slag om de arm. Frans heeft een broer, Abram, en ze vinden, dat die ook wel wat kan doen. Ze zullen het bedrag opnieuw vaststellen, zodra ze weten wat Abram doet. Wel zeggen ze, duidelijk genoeg, dat wanneer het geld anders wordt gebruikt dan alleen voor levensonderhoud, de drie maandelijke toelagen onmiddellijk zullen worden gestaakt. -50Dat zal ook het geval zijn, wanneer schuldeisers door middel van procederen er kans voor zien beslag op de ondersteuning te laten leggen. De zusters willen Frans en Judith wel helpen, maar van harte gaat het niet. Ze voelen er weinig voor haar lieve geldje te werpen in het bodemloze biervat van de "drie halve manen", die geen wassende manen bleken te zijn. 14 juli 1662 werd het testament gemaakt en al spoedig daarna begon Beatrix met haar gezondheid te sukkelen. Ze besluiten een codicil bij het testament te laten maken. Het is gedateerd 29 september 1662. Stond er in het testament nog "beiden clouck en gesont van lichame", nu heet het voor Beatrix "sieckelijk van lichame en te bedde liggende". Nu wordt er gesproken over een jaarlijks bedrag van f. 300. Broer Abram van Bleyswijck was zeker over de brug gekomen. Later is mij gebleken dat het toeh nog weer anders gegaan is. Ik lees in de boedelbeschrijving van Annetje, dat Beatrix van Middelhouck aan haar zuster gelegateerd heeft de somma van 300 carolusguldens, jaarlijks uit te betalen haar leven lang op de 1e september van ieder jaar. Zo staat het in de voorlopige boedelbeschrijving. In de definitieve staat het ook, maar nu is carolus weggelaten. Zeker een vergissing. Een carolusgulden was gemiddeld f. 1.85. Beatrix stierf eind september van hetzelfde jaar 1662 en werd 3 oktober begraven. Ze heeft het trouwen van haar jongste zuster Catarina dus nog meegemaakt, want die huwde in 1659. Ondanks het feit, dat Annetjes rijkdom nu in 1662 werd ver dubbeld, zal er bij haar grote droefheid zijn geweest, omdat zij haar oudere zuster als huisgenote voortaan moest missen. Annette is nu schatrijk en kan zich heel wat veroorloven. In de eerste plaats koopt ze in de Oude Kerk een heel groot graf, dat, ondanks de wandaden in de Franse Revolutie, tot op heden gaaf behouden is gebleven. De zusters zijn daar niet in begraven. Annetje kocht het graf zoals men een huis koopt voor geldbelegging. Wat ik nu ga schrijven heb ik ontleend aan het boek: Grafmonumenten en Grafzerken in de Oude Kerk te Delft door Dr. B.A. van Beresteyn. Ik raadpleegde eerst de inhoudsopgave. De naam Middelhoek kwam daar verscheidene malen in voor. Onder de volgende nummers: 74/75 Anna Middelhoek 74/75 Judith Middelhoek 91 Nicolaas Middelhoek 251b Pieter Middelhoek 336 Middelhoek + Schilperoort 399 Adriaan Middelhoek 403 Pieter Sieren Middelhoek (de Jongere). We vinden ook andere bekende namen: 91 Maurique de Lara 162 De Bries + Schilperoort 321 Roscam Op 't Choor Grommé. De nummers 74/75 voerden me in de Oude Kerk naar een grote grafsteen, van 225 cm bij 101 cm. Met het opschrift: Den Inganck tot sepulture van Jacob Delff. -51Het was de ingang tot het graf, speciaal gemaakt voor de burgemeester van Delft - Jacob Delff. De ingang dus tot de eigenlijke grafkelder. Onder de eigenaar van die ingang wordt eerst genoemd: Anna van Hoogenhouck. De weduwe schijnt die "ingang" verkocht te hebben, want onder de volgende eigenaars en eigenaressen komen voor: 1. Anna Middelhoek 1662 2. Judith Middelhoek 1671 3. Philip de Bries 4. Anthony de Bries 5. Jan de Bries 6. Johan de la Paille. Jacob Delff stierf in 1661. Het lijkt vreemd dat zijn weduwe een jaar later reeds het graf verkocht. Maar dat ligt toch een beetje anders dan men denkt, want ze verkocht het graf niet maar de ingang van het graf, een grafkelder op zichzelf. In het verlengde van de steen die de ingang bedekt, ligt een nog grotere steen, van 236 cm bij 200 cm. Deze zerk draagt het opschrift: Sepulture van den Heer Jacob Delff, in zijn leven raet ende havenmeester der Stadt Delff , Starf de 12e juni 1661, oudt 42 jaren In de inhoudsopgave is dit no. 84. Het lijkt mij dat van de ingang een graf gemaakt werd en de rijke Annetje kocht dat bij wijze van geldbelegging. De gezusters zijn daar niet begraven. Dan moeten we kijken bij no. 75. No. 75 is een blanco steen. Hier werd 17 augustus 1668 Annetje begraven en 26 januari 1688 Judith. En Beatrix dan? Direct na de dood van Beatrix koopt Annetje een graf. Zou dat niet geweest zijn om haar zuster te begraven? Beatrix is 53 jaar geworden. -51bblz. 52 - 60 Judith van Middelhouck 1610 - 1688 gehuwd met de bierbrouwer Francois Dirksz. van Bleyswijck. Delft. -5221. Judith van Middelhouck 1610-1688 Judith was de tweede dochter van Pyeter Sieren van Middelhouck en Neeltje Florisdochter. Ze is genoemd naar haar tante Judith, de zuster van Pyeter Sieren, die huisgenote is geweest van oom Adriaen. Tante Judith op haar beurt zal genoemd zijn naar Judith Adriaens die een zuster was van -- naar alle waarschijnlijk heid -- Wouter Adriaens, de huiseigenaar op Vlaardingen en Osier Adriaens, de vleyshouwer uit de Vlamingstraat. We moeten er echter ernstig rekening mee houden, dat een vrouw toevallig èn Judith heette èn de dochter was van een andere Adriaen. Genoemde Judith Adriaens vond ik in de transportboeken, omdat ze een huis kocht in het Agterom. Ze was de weduwe van Dirck Jacobsz. Haar huis heette "de Meerminne". Het was belast met f. 550 hypotheek. In het transportboek no. 279, no. 4a1260 Deel I, folio 58. De achternaam Middelhoek bestond toen nog niet. Van de kinderen van Pyeter en Nelley komt Judith het eerst in het nieuws. Haar vroeggestorven oom Jacob Sieren testeerde, daar hij zijn einde zag naderen, reeds op 8 januari 1611. Omdat Judith toen juist geboren was in de Nieuwstraat, kwam oom Jacob op het sympathieke idee voor Judith in dat testament een legaat te bespreken. Hoeveel dat legaat be droeg is niet bekend. De mededeling is hierom zo belangrijk, omdat we hieruit kunnen afleiden, dat Judith op het einde van 1610 geboren moet zijn. Reg. 5311 (oud). Evenmin als Beatrix zal Judith van het begraven van groot moeder Ermpje in 1612 weet gehad hebben, evenmin als van het plotselinge sterven van tante Anna de la Paille in het verre IJzendijcke. Maar wel had zij herinnering aan het vreselijke pestjaar 1624/1625, waarin haar beide nichtjes Ermpje en Lijsbeth zo rampzalig stierven. Met Beatrix als zuster en vriendin heeft ze de rouwtijd doorgemaakt om het sterven van haar moeder Nelley; samen hebben ze zich als kleine huishoudstertjes 2 1/2 jaar lang flink geweerd om het gezin draaiende te houden en samen met Beatrix heeft ze moeten verwerken, dat vader weer trouwde en een voor haar vreemde vrouw de scepter zwaaide in het vleyshouwershuis van de Nieuwstraat. In 1629 wordt Claus geboren en in 1631 Jan. Sier gaat trouwen, heel jong al. Judith is nog thuis als de familie 7 jaar lang niets dan moeite en ellende meemaakt in het gezin van die twee jonge mensen, Sier en Trijntje. Dan gaan de wegen van Beatrix en Judith uiteen. Beatrix gaat met Annetje zelfstandig wonen in de Nieuwstraat. Judith treedt in het huwelijk. De bruigom is François Dirckzn van Bleysweijck, brouwer in de brouwerij "de drie halve manen" aan de Coornmarkt. Judith en François tekenen 7 april 1641 aan en het huwelijk werd 23 mei 1641 voltrokken. De bruid woonde toen aan de Oude Langedijk en de bruidegom aan de Coornmarkt. Dat was me een bruiloft! Judick, want zo noemde ze zichzelf, trouwde uit het mooie patriciershuis "de Wijnstock". De familie Van Middelhouck kon er wezen; was Pyeter niet de hoofdman van het St. Nicolaesgilde? -53De familie Van Bleyswijck was ook niet mis. Ik denk, dat vader Dirck van Bleyswijck de glorietijd van de bierbrouwers nog meegemaakt heeft. "De drie halve manen" namen een brede plaats in in de stad van Delft. Dat zat wel goed met dat huwelijk. De receptie in "de Wijnstock" zal druk bezocht zijn. Zo'n receptie noemde men toen "Het te prijck zitten van de bruyt?", Niemand had er erg in, dat het kan verkeren, zoals Breêro zegt. 't Was juist gedaan met de glorietijd der bierbrouwers. Net als voor vele bedrijven de gouden eeuw begint, loopt die gouden tijd voor de bierbrouwers teneinde. Daar hadden Judick en Frans in 1641 nog geen weet van en de bruiloft werd met vrolijkheid gevierd, alleen getemperd om het feit dat Sier, overleden in 1640, aan de bruilofts dis een lege plaats achterliet. Er waren huwelijkse voorwaarden. Bekend gemaakt in de aan wezigheid van vrienden en vriendinnen. Later bij het eerste testament van 28 december 1647 worden die weer ingetrokken. Het is jammer, dat die voorwaarden ons niet bekend geworden zijn, ze geven wellicht antwoord op vele vragen. Er kwamen geen kinderen. Op pagina 38 van ons getypte verhaal heb ik abusievelijk vermeld, dat er van het nieuwe echtpaar op 9 juni 1642 een tweeling werd gedoopt. Twee meisjes, vertelde ik, Johanna en Cornelia. Het spijt me, het spijt me voor Judith. Het bericht is onjuist. Judith mag wel kinderen van anderen ten doop houden, maar haarzelf was die vreugde niet gegund. De tweeling was van een andere familie Van Bleyswijck. Ik had het kunnen weten. De doopgetuige was Pyeter Sieren de Jongere. Door die vertrouwde naam misleid heb ik de datum veranderd, omdat ik aan een schrijffout van mijzelf dacht. In mijn aantekeningen stond het goed: 9 juni 1672. Ik heb daarvan gemaakt 9 juni 1642. Dat was zeer verleidelijk, want Judick en Frans waren in 1641 getrouwd. Maar - ik had er geen erg in dat de bewuste Pyeter Sieren de Jongere in 1642 nog maar 7 jaar oud was, op die leeftijd kan men moeilijk doopgetuige zijn. De datum moet blijven 9 juni 1672. Het waren geen kinderen van Judick en Frans. De tweeling was van een andere Van Bleyswijck. Frans had bijv. een broer die Abraham genoemd wordt in het testament van Beatrix en Annetje in 1662. Dan was er nog een Adriaen van Bleyswijck, die de wijn leverde voor de begrafenis van Annetje in 1668. Deze man had bij de buskruitramp van 1654 grote schade geleden. Hij verloor: een huis aan de Voorstraat met brouwerijen; een huis in 't Poortgen; en een huis in de Greytemoessteeg. Allemaal het eigendom van deze Adriaen Bleyswijck. Op het archief ligt een standaardwerk, de geschiedenis van het Oude Delft, geschreven door Van Bleyswijck. Ik heb nog geen tijd gehad het in te zien. Judith en Frans kregen geen kinderen. 16 juni 1645 is Judith doopgetuige als Dircje van Bleyswijck wordt gedoopt. Zeker een kind van Abraham of van Adriaen. -54Wel wordt in het testament van 28 december 1647 gewag gemaakt van kinderen. Maar die moesten dan nog wel geboren worden. Dat zou ook wel gekund hebben, want Judith was in 1647 nog pas 37 jaar oud. Gekker klinkt het in het testament van 1659, als Judith 49 jaar is. Dat er in het laatste testament nog van kinderen gesproken wordt komt, omdat de notarissen bij het opmaken van testamenten gebruik maakten van geijkte, maar versleten gemeenplaatsen, voorgeschreven door het Hof van Holland. Zo kunt u bijv. lezen in het testament van Pyeter en Aeltje van 1648, dat de vader gehouden zal wezen na de dood van zijn vrouw de kinderen lezen en schrijven te laten leren. Dat klinkt vreemd. als men weet, dat Claus toen 19 jaar was en gereed stond de Hogeschool van Leiden te gaan bezoeken. Hun eerste testament schreef ik al, was van 28 december 1647. De zaken liepen zeker nog behoorlijk, want het lange stuk is serieus gesteld.. Van nieuws beginnende -- zegt de notaris -- moet er ook geen rekening meer gehouden worden met de huwelijkse voorwaarden, die bij het sluiten van het huwelijk aan vrienden vriendinneni zijn bekend gemaakt. Ze testeren op de langstlevende, met dien verstande, dat indien Judith Frans overleeft, zij gehouden zal zijn aan hun kind of kinderen f. 4.000 uit te betalen. Mochten er geen kinderen zijn, dan zal zij dezelfde f. 4.000 uitbetalen aan de "bloetvrienden" van Frans. Als Judith eerst sterft, zal Frans gehouden wezen haar klederen, juwelen, ornamenten, die ze altijd gedragen heeft, te verkopen en de penningen op rente te zetten voor de kinderen. Verder zal hij verplicht zijn de kinderen, als ze meerderjarig geworden zullen zijn of in het huwelijk getreden, de somma van f. 2.400 uit te betalen. Nu geen f. 4.000 maar f. 2.400. Men rekende er zeker op, dat de sieraden f. 1.600 zouden opbrengen. Als er geen kinderen zijn, zijn de linde- en wollen klederen en sieraden voor haar naaste vrienden. "Bloetvrienden", wat dat waren is omschreven door het Bestuur van 't Gemeene Landt van Hollandt en Westvriesland. Het 7 pagina's tellende testament was een wassen neus. Frans en Judith hadden geen kinderen. Waarschijnlijk hadden zij ook geen f. 4.000. Jammer voor de "bloetvrienden". De gulden tijd voor de brouwerijen was definitief voorbij. Vroeger, ja, toen stonden er meer dan 200 bierbrouwerijen langs de Delftse grachten. Ik citeer uit het boekje van A.L.Broer: "Delft, vroeger en nu". "De kleurige, rijk beschilderde uithangborden met de diepe middeleeuwse kleuren blauw, rood en groen gaven sier en tier, allerkleurigste en fleurigste tooi aan de waterkant. Bloemen,dieren, sterrenbeelden vormden de gevarieerde emblemen". Het Delftse bier was beroemd. Men kon het krijgen in verschillende kwaliteiten. Er was bier, voor de regent en voor de burgerman. Het werd uitgevoerd naar geheel West-Europa. Een geweldige bron van inkomen. Ik citeer uit hetzelfde boekje: "Het verval in het brouwersbedrijf kwam in de 17de eeuw. -55Jan Steen, de schilder, kon het in Delft als brouwer niet bolwerken. De oorlog met Spanje belette de uitvoer naar het Zuiden en de grote import werkte fataal. In 1786 zijn er van de meer dan 200 nog 4 brouwerijen over. In het begin van de 19de eeuw is er nog maar één die het tot 1916 heeft volgehouden." Op veel plaatsen ging men zelf bierbrouwen; in Friesland bijv. in Scheemda en Schildewolde en in Brabant had iedere stad, ieder dorp, ieder klooster zelf een bierbrouwerij. Er werd veel wijn ingevoerd, zodat de wijn goedkoper werd. Wel heeft men geprobeerd de verkoop van wijn aan banden te leggen door overheidsmaatregelen, maar dat lukte natuurlijk niet. Vergeet niet dat de Oost- en Westindische Compagnieën wel veel welvaart brachten, maar niet voor de bierbrouwers. Integendeel. Het werd "bon ton" om koffie, thee en cacao te drinken. Dat waren nog medicijnen ook. Ik lees in de "Merckwaerdige Bierologie" van de Grolsche Bierbrouwerij: "Een groot aantal zwakke broeders ging voor de economische bijl en alleen de brouwers die hun vak verstonden, hard werkten en zich aanpasten aan de nieuwe tijd, behielden een redelijk bestaan." Ik zou niet willen beweren, dat Frans tot de zwakke broeders behoord zal hebben. Men moet eerst alle omstandigheden kennen, voordat men mag oordelen. Het is wel eens vechten tegen de bierkaai. Van Jan Steen wil men wel graag vertellen dat hij wat vrolijk was en misschien zelf te veel van het gerstenat genoten heeft. Men kan dat immers aan zijn schilderijen wel zien, zegt men dan. Er waren, vooral ook toen Rotterdam en Haarlem begonnen te concurreren, veel te veel brouwerijen in Delft. De fout van François Dirckzn van Bleyswijck was, dat hij tegen heug en meug volhield, en er niet over dacht het familiebedrijf van zijn vaderen ooit op te geven. Had hij dat wel over zijn hart kunnen verkrijgen, dan had hij met Judick een stil en gerust leven kunnen hebben, want Judick had genoeg centjes om het eindje te kunnen halen. Nu was het goed geld naar kwaad geld gooien. De bierbrouwerij "de drie halve manen" moest en zou blijven bestaan. Stel je voor, hij zou niet in staat zijn een familiebedrijf in stand te houden, dat al een eeuw gefloreerd had? Het waren natuurlijk wàssende manen op dat uithangbord en Judick zal wel eens ironisch gedacht hebben: "Frans kan dat bord beter omkeren". Judick hield veel van haar man. Je moet elkaar trouw zijn in voorspoed en in tegenspoed. Gelaten heeft ze aangezien hoe al haar centjes verdwenen als in een bodemloos biervat en altijd moest ze aanhoren: "Alle tijden hebben hun weertijden. Het tij kan keren en als we de zaak sluiten zijn onze kansen verloren. Trouwens, "de drie halve manen" sluiten? Dat nooit!" De zusters Beatrix en Annette vermoedden wel iets en toen vader Pyeter in 1658 stierf, hebben ze Judick de raad gegeven eens met de notaris te spreken om een weg te vinden het -56vaderlijk erfdeel veilig te stellen. Dat schijnt gebeurd te zijn. Maar ach - als Frans dan eens failliet ging of gegijzeld werd? Wat een schande voor de beide families. Judick werd in augustus 1659 ernstig ziek. Ze kan sterven en dan blijft Frans alleen met al zijn geldzorgen. De notaris moet komen, en deze kwam. Hij trof Judick aan: "sieckelijck en te bed liggende, doch haar memorie, verstant, uytspraeck en de vijff sinnen overal machtich ende volkomenlijck gebruyckende zoals uyterlijck bleeck ende notaris anders niet conde bemercken." Judick weet dus goed wat ze doet. Ze maakt alléén een testament. Frans komt er niet aan te pas. Het nieuwe testament is in tegenstelling tot het vorige kort en bondig en komt hierop neer, dat ze haar man tot haar enige erfgenaam benoemt. Er moet voor gezorgd worden, dat het testament "stricktelijck en onverbreeckelijck" zal worden uitgevoerd. Ze tekent met: Judick Middelhouck (geen van). De notaris die het testament opstelde was Joris van der Houve, en de getuigen waren de gebroeders Simon en Johannes van Steelant. Judick genas en heeft nog van 1659-1688, dat is 29 jaar, geleefd. Neen, ze heeft geen spijt gehad van haar nobele daad, hoewel ze moest aanzien hoe ook vaders versterf zienderogen wegslonk, totdat er eindelijk niets meer over was. Dat is aan haar zusters Beatrix en Annette niet ontgaan. Het had weinig zin in het huis aan de Coornmarkt wat geld te gaan brengen. Ook wel wat vernederend voor Judick en Frans. Maar ze willen ook niet hebben dat daar achter het uithangbord met de wassende manen broodgebrek wordt geleden. Daarom, en daarom eigenlijk alleen, besluiten Beatrix en Annette in 1662 te testeren. Ze bespreken met de notaris een jaargeld voor Judith van f. 600. Veranderen dat later weer bij codicil in f. 300, omdat ze vinden dat Bram, de broer van Frans, ook wel wat kan doen. "En als ze dat gebruiken om schuldeisers van de deur te houden?" "Neen, er moet bij staan: alleen voor alimentatie en levensonderhoud." "En als de schuldeisers er om gaan procederen en er beslag op mogen leggen?" "Neen, dan trekken de gezusters aanstonds de bijdrage weer in." Zo is het geschied, dat Annetje na de dood van Beatrix in 1662 zes jaren lang tot haar eigen overlijden in 1668 aan Judith f. 300 heeft uitbetaald. Daarna was het niet meer nodig. Frans overleed in januari 1668. Judick erfde van Annette, haar zuster, de niet onaanzienlijke som van f. 30.671, in december 1668. Arme Frans, dat heeft hij niet meer mogen beleven. Met het sterven van François Dirckzn van Bleyswijck -- januari 1668 -- zal er wel een einde zijn gekomen aan het familie bedrijf "de drie halve manen". Het ging de weg van zeer vele bedrijven. De geschiedenis herhaalt zich. Een paar honderd maal gaf de geschiedenis vóór 1800 dezelfde narigheid te zien van een langzaam achteruitgaand en stervend bedrijf. Het is Jan Steen overkomen, maar die had gelukkig nog een -57ander metier. Onze Frans had gelukkig een vrouw, die een paar centjes erfde en de eer van haar man redden kon. Daar is ze nu voor beloond, ze erfde van Annetje een aanzienlijk bedrag en tot haar dood kende ze geen geldzorgen meer. We zullen maar niet vermelden hoeveel malen Judith van Middelhouck een begrafenis heeft meegemaakt. Die lijst zou te lang worden. Maar wel wil ik even nagaan voor welke kinderen ze doopgetuige is geweest: 1. Als de eersteling van Sier en Trijntje, Jacob genoemd,gedoopt wordt, is Judith doopgetuige. Dat was op 31 augustus 1634. Ze was toen 24 jaar. 2. Ze is doopgetuige als Dirckje van Bleyswijck wordt gedoopt. Zeker een kind van Abraham of Adriaen. Het was op 16 juni 1645. Ze was toen 35 jaar. 3. In 1654 -- in het jaar van de buskruitramp -- is ze doopgetuige van de mij totaal onbekende Daniël Amy. Het was op 1 oktober. Ze was toen 44 jaar. 4. 5 mei 1666 is Judith doopgetuige bij de doop van Pieternella van Baggelaar. Ze was toen 56 jaar. Haar vader Jan van Baggelaar leverde rouwgoed voor de dienstmaecht als voor de dragers bij de begrafenis van Annetje in 1668. 5. 23 januari 1684 is Judith getuige geweest toen er een kind van haar nichtje Theodora gedoopt werd. Het was een meisje Adriana genaamd. Judith was toen 14 jaar. 6. 1 november 1686 is Judith getuige geweest toen er weer een kind van Theodora gedoopt werd. Het kind heette Nicolaas, naar de grootvader, die in 1683 overleden was. Nu was Judith 76 jaar. Judith kende tot haar dood geen geldzorgen meer. De erfenis van Annetje kon ze blijkbaar zonder angst voor schuldeisers aanvaarden. Toen Floris in Leiden in 1655 zijn testament maakte, institueerde hij ook zijn zuster Judith tot erfgename. Maar hij bedacht zich. Judith kreeg alleen het vruchtgebruik van het haar toegekende bedrag. Dat leek mij eerst van Floris niet zo aardig om voor zijn zuster Judith deze uitzondering te maken, maar nu begrijp ik het beter. Oh, die schuldeisers! Maar de erfenis van Annetje, die stierf op het eind van 1668 ontving ze na de dood van haar man Francois, want die stierf in het begin van 1668. Door de dood was het huwelijk ontbonden en was ze zeker niet meer aansprakelijk voor schulden tijdens haar huwelijk ontstaan. Gemakkelijk als er een advocaat in de familie is. Haar zwager uit Leiden Joachim Tierens zal haar wel geadviseerd hebben. 't Gebeurt wel eens dat de vreugde om een erfenis de droefheid om de dode overstemt. Dat zal hier niet het geval zijn geweest. De dood had te zware offers geëist. Binnen één jaar driemaal een begrafenis, driemaal het schrijnend verdriet om een dode: 1. 24 september 1667 werd de vrouw van Nicolaes begraven. Ze heette Adriana de Maurique. Er waren twee kleine kinderen. Twee meisjes: Alida, geboren 10 juli 1658 en dus 9 jaar oud en Theodora, geboren 8 juni 1663 en dus 4 jaar oud. 2. 26 januari 1668 stierf Francois Dirckzn van Bleysweijck, de man van Judith. 3. 11 augustus 1668 stierf Annetje, de zuster van Judith en de halfzuster van Nicolaes. -58Dat was nogal wat! De bedrijvige Judith was daar heel druk mee geweest. Nu alles weer wat rustiger geworden was, de zieken niet meer verpleegd behoefden te worden, de grote drukte van drie begrafenissen voorbij was, de kinderen verzorgd waren en de financiën geregeld, toen Judith tot zichzelf gekomen was -- einde lijk -- zal ze zich afgevraagd hebben: wat hebben we nu van de familie nog over? Er waren in totaal acht kinderen geweest (6 van Nelley en 2 van Aeltje). Sier was het eerst gestorven in 1640 en Floris in 1655. Kort gezegd: dat waren twee grote familiedrama's geweest. Ook waren nu de twee zusters gestorven - Beatrix en Annetje, die zo'n twintig jaren samengewoond hadden. Bij de verdeling van de erfenis wordt wel de halfbroer van Annetje genoemd, nl. Nicolaes, maar van Jan wordt met geen woord gerept. Achter zijn naam kunnen we wel schrijven: overleden. In 1668 was Nicolaes er nog. Dat was een halfbroer van Judith. Hij was 19 jaar jonger dan zij. Judith was toen 58 jaar en Nicolaes was 39 jaar. In 1667 was hij weduwnaar geworden, heel vroeg dus, maar hij is tot zijn dood toe in 1683 weduwnaar gebleven. Nicolaes had twee dochters, Alida en Theodora, die beiden trouwden nog tijdens het leven van haar vader. Hij is 54 jaar geworden en de laatste jaren van zijn leven was hij alleen en woonde met een huishoudster in het grote huis "de Wijnstock" aan de Langendijk. Verder was daar nog de jongste zuster van Judith, die in Leiden woonde en getrouwd was met de advocaat Joachim Tierens. Dan was er nog de enig overlevende uit het gezin van Sier. Dat was Pyeter Sieren de Jongere. Hij werd door de familie steeds als een broer behandeld. Bij de verdeling van de erfenis van Annetje deelde hij gelijk op met de anderen. Omstreeks 1668 vertoefde hij in Oost-Indië en kwam een paar jaar later -- in 1670 -- pas boven water. Judith was in Delft na 1668 helemaal op haar halfbroer Nicolaes aangewezen. Ik kan me voorstellen dat Judith zich het lot van de twee kleine meisjes zal hebben aangetrokken. Nicolaes was arts en had het druk genoeg. Zijn huis "de Wijnstock" leende zich uitstekend voor een dokterspraktijk. Maar één alleen is maar verdrietig. In 1671 komt Judith in het bezit van de graven 74/75 (Beresteyn) in de Oude Kerk. Die graven -- aan de ingank tot de sepulture en het graf bedekt door de blanco steen -- waren eerst het eigendom van Annetje sinds 1662, nu zijn ze het eigendom van Judith geworden. Nicolaes had ook een eigen graf -- in Beresteyn aangegeven als no. 91. Het was het graf van de familie Maurique geweest, maar in 1662 staat als eigenaar vermeld Nicolaas Middelhoek (Beresteyn gebruikt geen "van" en schrijft Middelhoek zoals wij dat doen). 5 augustus 1671 koopt Joachim Tierens in Leiden een huis voor f. 4.300, het wordt nog per jaar met f. 112 1/2 rente belast. Joachim en Catarina zijn daar in gaan wonen. Het was Steenschuur 1. Judith heeft later dat huis van Catarina geërfd. Ze verkocht het voor f. 1600. Waarom ze een zo belachelijk lage prijs vroeg weet ik niet. Ze had nu zeker geld genoeg. -59Judick werd ook zo oud, ze overleefde iedereen. Wie het langste leeft, heeft de hele Pieterman, zeggen ze op het eiland IJsselmonde. In 1672 was het rampjaar. Het vaderland was door de oorlog met Engeland, Frankrijk en Munster en Keulen in grote nood. Nicolaes was als kapitein van een vendel burgers dag en nacht in de weer. Door de grote toevloed van vluchtelingen was er in Delft een chaotische toestand ontstaan. Judith zal zich verdienstelijk hebben gemaakt bij de kinderen Alida en Theodora, die nu 14 en 9 jaar waren. Nu had Judith toch nog kinderen. In 1678, 1679 en 1680 weer drie begrafenissen. Het is Judith, die dit allemaal verwerken moet. 1. Joachim Tierens. Deze werd begraven in de week van 16-22 oktober 1678. 2. Catharina van Middelhouck. Catharina werd begraven in de week van 10-16 september 1679. Ze wordt begraven in de Hooglandse Kerk. Of ze begraven werd in het familiegraf van Floris, is niet duidelijk. 29 mei maakt notaris Van Alkemade voor Catharina een testament en daarin wordt Judith als toekomstige eigenaresse aangewezen van het graf, dat plaatselijk aangeduid wordt als Zuidcapel no. 87. 3. Pyeter Sieren de Jongere. Hij sterft 9 juni en wordt 11 juni 1680 begraven in de Oude Kerk. Judick erft voor de zoveelste keer. Van één broer heeft Judith niet geërfd en dat was Nicolaes. Die had een paar dochters waar hij alles aan kwijt kon. Nicolaes sterft en wordt 28 april 1683 begraven in zijn eigen graf in de Oude Kerk. Nu is Judith alleen overgebleven van de acht. Ze verheugt zich nog met de dochters van Nicolaes, met Alida en Theodora. Nicolaes is er nog getuige van geweest dat zijn dochters in het huwelijk traden. Alida trouwde op 5/23 april 1681 met Gilles Gilleszn Grommé, Theodora trouwde in 1682 met Philip de Bries. Zoals ik hierboven al schreef, is tante Judith nog doopgetuige geweest, bij twee kinderen van Theodora. 23 januari 1684 voor Adriana de Bries en 7 november 1686 voor Nicolaes de Bries. En dan ... te langen leste komt op het einde van Judiths leven nog een grote verrassing. Na de good van Nicolaes was het huis "de Wijnstock" aan de Oude Langendijk betrokken door zijn dochter Theodora, die ge trouwd was met de advocaat Philip de Bries. De dokterspraktijk was nu een advocatenkantoor geworden. In 1686 wordt er aan de Oude Langendijk een leeg huis betrokken door twee jonge vrouwen -- twee zusters --. Tot grote verbazing van Theodora en vooral van tante Judith blijken de meisjes Middelhouck te heten. Maartje Middelhouck (29 jaar) en Lijsbeth Middelhouck (32 jaar). Het is uitgesloten dat tante Judith (76 jaar) haar nieuwsgierigheid heeft kunnen bedwingen. Ze zal er wel op uitgegaan zijn om de familieverhouding eens haarfijn uiteen te zoeken. Toen tante Judith een kind was, woonde er een wyelmaecker of wagenmaecker in Delft. De man heette Adriaen Wouters. Het was een volle neef van haar vader, Pyeter Sieren. -60De zoon van die wyelmaecker was naar Vlaardingen getrokken om zijn geluk te beproeven in de scheepsbouw. Die scheepsbouwer heette Wouter Adriaens. En kijk - die twee meisjes Maartje en Lijsbeth waren kleinkinderen van die scheepsbouwer. Tante Judith wist het nu wel. Ze was trouwens maar tien jaar jonger dan die scheepsbouwer. Hij was geboren plm. 1600 en zij plm. 1610. Judith Middelhouck werd begraven 26 januari 1688 Ze was 78 jaar oud. Ze werd begraven door de twee nichtjes en de twee verre achternichten. In haar eigen graf - onder de blanco steen. -60ablz. 61 - 64 Sier Pyeters 1612 - 1640 en zijn zoon Pyeter Sieren (de Jongere) 1635 - 1680 Indisch ambtenaar, vrijgezel Delft. -6122. Sier Pyeters (1612 - 1640) en zijn zoon Pyeter Sieren (1635 - 1680) Het derde kind van Pyeter Sieren de Oudere en Neeltje Floris dochter was een jongen. Hij heette naar zijn grootvader Osier Adriaens. Sier is ongeveer in 1612 geboren, in het jaar toen zijn grootmoeder Ermpje stierf. Toen Sier 12 jaar was, maakte hij in Delft het beruchte pestjaar mee. Door deze epidemie verloor oom Adriaen zijn beide dochtertjes Ermpje en Lijsbeth. In 1623 verloor Sier op 13-jarige leeftijd zijn moeder, maar gelukkig had hij twee flinke zussen -- Beatrix en Judith die als twee moedertjes voor hem zorgden. In 1628 -- hij was toen 16 jaar -- hertrouwde zijn vader en hij was juist oud genoeg om dat vervelend te vinden. Wij kunnen ons voorstellen, dat hij als oudste zoon in de zaak van zijn vader werkte - de vleyshouwer in de Nieuwstraat. In 1629 werd Nicolaes geboren en in 1631 Jan. Dat zal de opgeschoten jongen niet zo leuk gevonden hebben. Zijn thuis was niet helemaal zijn thuis meer. Hij dacht al vroeg aan trouwen. Hij maakte kennis met een meisje uit Voorburch. Ze heette Catharina Jacobsdr. van Oosterwijck, misschien was zij nog jonger dan hij. Ze tekenden 1 oktober 1633 aan en 16 oktober 1633 ging zijn attestatie naar Voorburch, alwaar het huwelijk voltrokken werd. Ze gingen in Delft wonen. Nog eens: ik denk dat hij in de vleyshouwerij van zijn vader werkte. Van het begin af aan was het sukkelen in het gezinnetje van deze jonge mensen. 31 augustus 1634 werd er een zoontje gedoopt. Het kind werd Jacob genoemd naar Trijntjes vader. De doopgetuigen waren: de grootouders uit Delft: Pyeter Sieren van Middelhouck en Aeltje Jansd. van der Dussen, Als derde getuige trad op: Judith Pyeters van Middelhouck (24 jaar). De kleine Jacob was niet flink. Dat was tobben van de dag der geboorte af. "Geen blijvertje", zeiden de mensen die "kinderbier" kwamen drinken. De jonge moeder Trijntje had het er moeilijk mee. Ze was ook angstig, jong en onervaren als ze was. Er stierven zoveel kleine kinderen, net zoveel als er bleven leven, maar iedere rechtgeaarde moeder vecht voor het leven van haar baby. De eerste Jacob stierf. Ik heb doorgekregen 16 november 1635, maar dat kan niet, dan zouden er twee Jacobben gelijktijdig ge weest zijn. Volgens mijn berekening is hij reeds gestorven 16 november 1634, een paar maanden na de doop. Al spoedig stond de bakermat weer op de vloer. Het was een tweeling die zich weer zo spoedig aankondigde. 23 september 1635 werden er twee jongens geboren: Jacob en Pyeter, genoemd naar de twee grootvaders. Er waren nu vier doopgetuigen: Pyeter Sieren van Middelhouck Aeltje Jansd. van der Dussen en -62Maartge Jacobs van Oosterwijck, een zuster van de kraamvrouw, Byatrix Pyeters van Middelhouck, een zuster van de kraamheer. Gezellig zo'n doopfeest, men maakte daar vroeger veel werk van. De jonge moeder Trijntje had nu twee babytjes te verzorgen. Wat een strijd zal het geweest zijn om die tere leventjes te behouden. 't Lukte niet! Alleen Pyeter bleef in leven. De tweede Jacob stierf ook en werd 21 juni 1637 in de Nieuwe Kerk begraven. Hij is toch nog bijna twee jaar geworden. Ik heb de archivaris van Delft gevraagd of men conclusies trekken kan uit het feit dat de een in de Nieuwe Kerk en de ander in de Oude Kerk werd begraven, maar hij beweerde: geen enkele. Dat was nu maar net zo als het uitkwam, behalve natuurlijk als men bij het begraven een eigen familiegraf had. Erger werd het nog. De jonge vader werd zelf ziek. Ik moet denken aan zijn oom Jacob, die ook zo vroeg stierf. Nieuwe grote zorgen. Sier stierf en werd 16 april 1640 begraven in de Nieuwe Kerk. Hij zal 28 jaar zijn geweest, in ieder geval nog geen 30. Catharina Jacobsd. van Oosterwijck was voor haar 30e jaar reeds weduwe. Ze had een kind over: Pyeter genaamd. Wat er van die zoon terecht gekomen is, weet ik, maar zijn moeder ben ik geheel uit het oog verloren. Is ze in Delft blijven wonen? Waarom erfde ze niet? Erfden de weduwen niet? Toen het familiehuis "Den Engel" in Vlaardingen werd verkocht, werd ook de weduwe van Wouter helemaal niet genoemd. Deelde aangetrouwd niet mee? Misschien is de jonge vrouw weer naar Voorburch getrokken. Het is in ieder geval een onderzoek waard. Erger nog verging het Floris in Leiden. Diens gezin werd helemaal weggevaagd van de aardbodem. Hier blijft tenminste nog een zoontje in leven. De naam van het jongetje is Pyeter. Pyeter Sieren! Zo heette zijn grootvader ook, die na dit noodlottige jaar 1640 nog 18 jaar geleefd heeft. Er waren dus 18 jaren lang twee Pyeters Sieren en daarom werd de kleinzoon steeds Pyeter Sieren de Jongere genoemd. Pyeter Sieren de Jongere Wat weten we daar weinig van. Uit zijn jeugd geen enkele gebeurtenis, Hij komt niet voor 1648 als hij 13 jaar oud is in het nieuws. Dan wordt hij genoemd in het testament van Pyeter en Aeltje. Pyeter denkt aan zijn gestorven zoon Sier, de jongen zijn vader, en laat de notaris opschrijven dat Aeltje, indien ze langst levende is, gehouden zal zijn zijn kleinzoon Pyeter Sieren de Jongere f. 2.000 uit te betalen. De jongen heeft goed schoolonderwijs gehad en heeft meer geleerd dan wat men op een 17e eeuws schooltje gewoonlijk onderwezen kreeg. Hij is ambtenaar geworden bij de Oostindische Compagnie en was niet te sloom om het zeegat uit te varen en de zware reis naar de tropen te maken en daar als ambtenaar van de Compagnie zijn werk te doen. Misschien heeft hij een voorbeeld genomen aan zijn oom Jan, die ook een baan had bij de Oostindische Compagnie, op het Comptoir voor de handel op Siam. -63Als Floris in Leiden in 1655 zijn testament laat opstellen, beschouwt hij Pyeter Sieren de Jongere als een broer. Alleen bepaalt hij, dat deze alleen het vruchtgebruik van zijn wettige portie genieten zal. Pyeter Sieren de Jongere was ongehuwd. Waar blijft het geld als hij sterft? Dat moet, zegt Floris, aan de andere erfgenamen ten goede komen. Vermoedelijk was Pyeter Sieren de Jongere nogal eens in de Oost. Als Annetje sterft en de boeken door de notaris geopend worden, blijken er in de boeken van Annetje nog een paar bedragen te staan, die zij voor hem heeft bewaard en aan hem uitbetaald moeten worden bij zijn wederkomst in het vaderland. Ze bewaarde lange tijd voor hem f. 130 uit de nalatenschap van oom Adriaen (overleden 1660). Als Annetje sterft wordt er noch door de notaris, noch door de andere erfgenamen een ogenblik aan getwijfeld: Pyeter Sieren de Jongere is een broers zoon, dus staat hij in volle rechten. Annetje stierf in 1668. Toen was Pyeter Sieren de Jongere in de Oost. In 1670 kwam hij terug en aanvaardde de erfenis met grote dank aan zijn "bloetvrienden". Hij ontvangt evenals Judith en Catharina f. 30 671, terwijl de halfbroer Nicolaes maar recht heeft op f. 13 144. Pyeter Sieren de Jongere schrijft na zijn terugkomst uit de Oost in 1670 achter in de boedelbeschrijving en boedelscheiding: "Approbere ick Pyeter van Middelhoeck d'hiervoor staende scheydinge in mijne absentie gedaen en bedancke de vrienden van hare genome moyten en sorch, ten oirkonde geteyckent in Delff", de 7 september 1670 w.g. Pieter Middelhoeck. Het briefje is kennelijk geformuleerd door de notaris en alleen door Pieter Middelhoeck ondertekend. Zijn naam is al behoorlijk gemoderniseerd. In 1718 lees ik nog op Vlaardingen: Ary Woutterse Myddelhoeck. In 1670 ontving Pyeter Sieren van Middelhouck de somma van f. 30 671. Daar kon hij als vrijgezel 30 jaar royaal van leven, alleen de rente gaf hem al ruim voldoende. Hij is waarschijnlijk niet meer naar de Oost teruggegaan. Hij wordt nu rentenier, woont aan de Binnenwatersloot. Een jonge rentenier, maar dat heb je onder die Indischgasten. Ik heb in een eetgelegenheid aan de Binnenwatersloot, een zijstraat van de Oude Delft, een broodje zitten eten. Ze serveerden daar ook Binnenwaterslootjes. Ik zal die specialiteit eens bestellen als ik er weer kom. Aan de overkant van de straat zag ik veel bovenhuizen boven de winkels. In mijn gedachten zag ik de 35-jarige rentenier naar buiten komen voor een wandeling door de stad, misschien op weg naar tante Judith. Grote zwarte slappe hoed op z'n pruik, witte platte kraag om de hals, zwarte schoudermantel, zwarte kuitbroek met strikken langs de knieën, zwarte kousen, zwarte schoenen met zilveren gespen en in zijn hand een degenstok. In 1672 maakt hij het rampjaar mee. Niettemin is hij 9 juni 1672 doopgetuige als er een tweeling gedoopt wordt -- Johanna en Cornelia -- van zijn vriend Van Bleyswijck. -64Bij de familie Schrevelius kan Pyeter Sieren de Jongere geen kwaad doen. Daar is hij huisvriend. Schrevelius is conrector van de Latijnse School. Hij treedt daar vier jaren achtereen als doopgetuige op 23 augustus 1672 als Johannes gedoopt wordt 24 oktober 1673 als Pieter gedoopt wordt 30 december 1674 als Catharina gedoopt wordt 16 februari 1676 als Alida gedoopt wordt. Pyeter Sieren de Jongere is niet oud geworden. Hij stierf 9 juny 1680 en werd 11 juny 1680 begraven. Begraven in zijn eigen graf in de Oude Kerk. Ik las in een boekje dat de gewone burgers op het kerkhof begraven werden, maar de aanzienlijken in de kerk. Dan behoorden de Van Middelhoucken in Delft tot de aanzienlijken, want ze hebben bijna allen hun eigen zerk met inscriptie. Onder no. 403 beschrijft Beresteyn Pyeters graftombe: "Hier leyd begraven Pieter Zieren van Middelhouck. Starf den 9e juny 1680, oudt 46 jaare." Pyeter Sieren de Jongere is gedoopt 23 september 1635. Ik heb geen reden om aan deze datum te twijfelen en houd die dan ook voor correct. Ook de sterfdatum zal wel goed zijn. Reken ik van 23 september 1635 tot 23 september 1680 dan tel ik 45 jaren. Dat was hij nog niet, dus Pyeter was toen hij stierf 44 jaren oud. De steenhouwer kon zeker beter bikken dan rekenen. Merkwaardigerwijze ligt heel dichtbij de tombe van Pyeter het graf van zijn vriend Schrevelius. "Deze graftombe komt toe Gabriël Schrevelius". Van Pyeters kapitaal zal nog wel wat over zijn geweest. Na de dood van Annetje heeft hij nog 12 jaar geleefd. We kunnen, als we er alles van weten willen, terecht op het archief van Delft. Daar vindt men testament, boedelbeschrijving en boedelscheiding. Het is allemaal te vinden in boek 2283. fol.6 is gedateerd 8 januari 1680 fol.41 is gedateerd 25 april 1680 fol.84/85 is gedateerd 25 september 1680. Deze laatste zijn de boedelbeschrijving en de boedelscheiding. Dat ga ik nog wel eens bekijken. Ik wed dat tante Judith weer rijker is geworden in 1680. -64ablz. 65 - 79 Annetje van Middelhouck 1614 - 1668 ongehuwd Delft. -6523. Annetje 1614 - 1668 Annetje was het vierde kind van Pyeter Sieren en Neeltje Florisd. Ik schrijf, geboren in 1614, maar dat is een schatting, Ik heb daaromtrent geen zekerheid. 't Kan ook wel dat Annetje geboren is in 1616 na de dood van de vrouw van Adriaen, die stierf in het verre IJzendijcke. Die tante heette Anna de la Paille en de hoofdpersoon van dit verhaal heet ook Anna. Het lijkt mij niet zo dwaas te veronderstellen, dat Annetje na augustus 1616 is geboren, en genoemd is naar die vroeg gestorven tante. We weten van Annetje niet zo bar veel. Ze heeft een jaar of twintig samengewoond met haar oudste zuster Beatrix. Ze woonden samen in de Nieuwstraat. Nadat Beatrix gestorven was in 1662, is ze verhuisd. Als ze zelf sterft, wordt er vermeld, dat ze aan de Voorstraat woonde -- aan de Oostzijde. Dat was geen eigen huis, dat huis aan de Voorstraat. Annetje huurde dat van de weduwe van Heyndrick Dirckszn Heringh. Het is niet gemakkelijk om uit te rekenen, wat ze per jaar aan huur betaalde. Het huurjaar liep van 1 mei tot 1 mei, en ik veronderstel, hoewel Annetje reeds in augustus overleden was, dat de familie het huis heeft aangehouden tot 31 december. Dan betaalde ze voor 8 maanden f. 230.-, dat is voor 12 maanden f. 345.- Het zal een huis geweest zijn met een waarde van 100/8 x f. 345.- = plm. f. 4300. De Wijnstock werd gewaardeerd op f. 12.000. Het was een middelgrote woning, die woning in de Voorstraat-oostzijde. Na de dood van Beatrix in 1662 heeft Annetje nog 6 jaar geleefd. Ze werd 17 augustus 1668 begraven. De boedelscheiding had plaats op 28 december 1668, en daarom denk ik, dat de familie het huis nog tot eind december aangehouden heeft. Annetje woonde alleen met haar dienstmeisje. De "dienst maecht" heette Neeltje Cornelis. Judith heeft haar loon uitbetaald op "alderheiligen", dat is op 1 november. Een half jaar loon, dat is f. 30. Het jaarloon van een meisje bedroeg f. 60, dat is f. 1.20 per week. Boven de kost natuurlijk. Als ik het goed begrijp, is Annetje op een reisje naar Utrecht, dat ze met haar dienstmaecht maakte, in die stad ziek geworden. Ze zullen wel met de trekschuit hebben gereisd, die toen juist in zwang kwam. Annetje was te ziek -- veronderstel ik -- om terug naar Delft te gaan en had een gedwongen verblijf van 4 maanden, dat is de gehele zomer van 1668, in de stad Utrecht. Neeltje Cornelis bleef bij haar. Ik denk dat allemaal, omdat Judick, die alles regelde, f. 300 uitbetaald heeft aan Pyeter Verburch, een man uit Utrecht. Zij betaalt dat voor 4 maanden "montcost". Voor Annetje en haar dienstmaecht. De dienstmaecht heeft van de heer Verburch ook nog f. 3 geleend. Dat wordt samen f. 303. Misschien was Annetje meer op reis dan wij zouden vermoeden. Haar "cleermaecker" woonde in 's Gravenhage. Hij stuurt aan Judick een rekening van f. 38 voor arbeidsloon. Nu was er in het huis van Annetje voor duizenden guldens te stelen. Daarom moest het huis bewaakt worden tijdens haar -66afwezigheid. Dat gebeurde toch al; ook toen was er een nachtveiligheidsdienst, Jan van Bolgerstein, de nachtwaker, krijgt van Judick 32 stuivers voor 8 maanden "wachtgeld", van 1 januari t/m 31 augustus. Later betaalt Judick nog meer "wachtgeld", want het huis moest ook tot het einde van 1668 bewaakt worden. Annetje is in Utrecht in zoverre weer opgeknapt, dat ze de reis naar huis terug kon ondernemen. Ze is toen vrij plotseling gestorven, "schielijck" zegt de notaris, die graag nog een paar zaken beter met haar geregeld had. De dienstmaecht, Neeltje Cornelis, behoefde tijdens die spannende dagen niet in het huis te blijven, waar haar meesteres eerst zo ziek lag en daarna gestorven is. Het meisje was misschien nog jong en bang. Judick neemt haar mee naar haar huis, maar brengt wel f. 37.15.0 in rekening, zijnde "costgelt voor de dienstmaecht". Het verplegen van de zieke werd weer door anderen gedaan. Twee gezusters hebben zich zeer verdienstelijk gemaakt. Het waren Neeltje en Geertje, de dochters van een zekere Claes. Ze hebben Annetje keurig verpleegd tot haar dood toe. De zieke heeft nog kunnen zeggen, dat het haar wens was dat de gezusters daarvoor beloond zouden worden. De overledene had nog kunnen beduiden, dat de meisjes een jaargeld moesten hebben van f. 50. Het eerste jaar zouden ze f. 100 krijgen; de f. 50 extra voor het afleggen van de dode. Precies wist men niet wat Annetje bedoeld had. Dat kwam door het "schielijck affsterven". Maar zo zat het wel goed. Dat "schielijcke affsterven" was er ook de oorzaak van, dat een andere wens van de overledene niet in het testament is opgenomen. Ze had al eerder gezegd, dat ze van plan was aan Neeltje Cornelis f. 250 na te laten. Opnemen in het testament - daar was niet meer van gekomen. De erfgenamen besluiten niettemin "uit consideratie van dat de overlede d'selve van voornemen was f. 250 bij testament te beneficeren". Het is Judick, die in overleg met de notaris verscheidene posten betaalt. Ze moet daartoe in de papieren van Annetje snuffelen. Er moet nog belasting betaald worden. De ontvanger Gijsbert van Beresteyn krijgt nog f. 260. Ook moet er nog "hooftgelt" betaald worden, nl. f. 6.15.0. De procureur moet ook zijn salaris hebben. Abraham Hoochbrugge moet nog wel even wachten, want hoeveel is nog niet bekend. Een memoriepost dus. Later krijgt Judick nog f. 54, want ze heeft de taxateurs betaald. En dan volgt er nog een groot bedrag: de 20e penning off collaterale successie van goederen des boedels, provisie f. 1763, omdat de taxatie nog niet geschied was. Dan komt de begrafenis. De zorgen daarover waren helemaal voor Judick en Nicolaus. Catharina woonde immers in Leiden en Pyeter Sieren de Jongere verbleef in de Oost. De dokter had het druk genoeg, zodat alles voornamelijk op Judick aankwam. Beiden waren wel met de gang van zaken van een begrafenis op de hoogte, want beiden hadden er pas een van zeer dichtbij meegemaakt. 24 september 1667 was de vrouw van Nicolaus begraven, dat is nog geen jaar geleden. -67Van Judick was het nog korter, want die had 1668 haar man begraven - Frans Dirckszn van Ze wisten allebei wel wat daaraan vast zat, omdat ze zich verplicht voelden aan Annetje begrafenis te geven. 26 januari Bleyswijck. vooral ook, een vorstelijke Ik lees in het prentenboekje van J.R.Schiltmeyer: "de Gouden Eeuw" het volgende op bladzijde 25: "In "Uit onze oude Amstelstad" van Mr. N. de Roever kan men uitvoerig lezen, hoe een begrafenis in vroeger eeuwen verliep. Het sterfhuis werd behangen met zwart laken en de verwanten en vrienden, die "te begraaffenis gebeden" waren, werden omhangen met lange rouwmantels. Buren en gilde broeders droegen de kist, en uit de lengte van de stoet kon men zien of al dan niet een belangrijk stadgenoot begraven werd." De dode mocht maar een paar dagen boven aarde blijven staan en dat was dan nog een gunst, waarvoor betaald moest worden. Aan de stadsbode -- Lucas Heerschap -- moest f. 24 betaald worden voor het "overhouden van 't lijck". Toen moest Judick naar de kerkmeester, want Annetje moest begraven worden in haar eigen graf in de Oude Kerk onder de witte steen. Dat graf mocht niet zomaar geopend worden, dat was het recht van de Kerk. Men moest verlof hebben om de steen te lichten en weg te rollen. Dat recht om 't graf te openen kostte Judick f. 91.11.0. Dat was een behoorlijk bedrag! Er moest een doodkist besteld worden. Daarvoor moest ze bij de kistemaker zijn. Die heette Cornelis de Hondt. Hij woonde niet ver van het sterfhuis en toen Judick zorgen had over het grote aantal dragers, die ze nooit in het sterfhuis zou kunnen bergen, bood Cornelis de Rondt zijn eigen huis aan om meer ruimte te verkrijgen. De kist kwam op f. 28 en het bergen van de dragers op f. 5. De gewenste schroeven voor de doodkist had Cornelis de Hondt niet voorradig en daarom moest Judick naar Willem van Modlingen om schroeven te zoeken. De passende schroeven kostten f. 3.3.0. Judick wist werkelijk niet wat ze het eerst moest regelen. Ze begreep wel, dat er voor het maken van al dat rouwgoed tijd nodig was. Het waren maar een paar dagen. Rouwmantels huren, dat was nu het eerste, zoveel ze er maar krijgen kon. Op het eerste adres, dat ze bezocht, waren er maar tien, want ze betaalde f. 3, en van een andere begrafenis op Vlaardingen weet ik, dat men 6 stuivers voor een mantel betaalde - huur dan altijd. Er waren meer begrafenissen. Aan tien mantels had Judick lang niet voldoende. Gelukkig vond ze bij Maycken Engelen, waar ze het kleed voor de kist bestellen moest, nog meer mantels. Als er geen rouwmantels genoeg waren, dan was er nog wel rouwgoed. Een paar lange dagen naaien en het rouwgewaad was klaar. Jan van Baggelaar wist er weg mee, hij verdiende er f. 118.11.0 aan. Nog was het niet genoeg. Ook Beatrix Capel zorgde voor rouwkleren. Haar rekening bedroeg f. 34.9.0. Andries de Slou kreeg ook nog f. 2.14.0 als kleermaker. Holijntje Daniëls leverde het fijne lijnwaad, waar de dode in gewikkeld werd. Het kostte f. 10. -68Iedereen was het er wel over eens, dat de dienstmaecht van Annetje er op de dag van de begrafenis van haar meesteres piekfijn moest uitzien. Aan de kleding van Neeltje Cornelis werd veel zorg besteed, want het kind kon het zelf niet betalen. Jan van Baggelaar leverde het rouwgoed voor Neeltje. Ze kreeg een paar hozen en een paar handschoenen, ter waarde van f. 3.6.0. Mayke de Snepas zou een kap voor haar maken en zelf de stof daarvoor leveren - arbeidsloon en stof samen f. 7.15.0. Dan moet Neeltje nog een paar schoenen hebben en een paar muilen, dat werd samen f. 4.2.0. Neeltje Cornelis was nog nooit zo mooi geweest. Het moest een prachtige begrafenis worden. Het gewone zwarte kleed, dat Mayke Engelen altijd verhuurde en waarmede de kist bedekt werd, was nu niet goed genoeg. Er was een kleed in Delft, dat slechts zelden voor de dag kwam, alleen bij zeer bijzondere gelegenheden. Het was het eigendom van de regenten van "Charitate in Redemptio". Een prachtig opperste kleed. Niets was goed genoeg voor Annetje. In overleg met Nicolaus ging Judick dat prachtige kleed vragen. Ze betaalde aan huur f. 199.19.8, bijna f. 200 voor een paar uurtjes bruikleen. Het moest een vorstelijke begrafenis worden. Verder moest Judick nog de voorbereidingen treffen voor het begrafenismaal. Ze moest brood bestellen, maar hoeveel? Ik lees: brood in het sterfhuis geconsumeerd f. 3.3.0. Dat lijkt niet zoveel. Wat kostte een brood? Ik kan het nergens vinden en daarom raad ik er maar naar. Ik denk een stuiver of 1 1/2 stuiver. Dan kan je voor 63 stuivers 42 broden kopen, dal zal wel voldoende zijn geweest. Over boter en broodbeleg wordt niet gesproken. Wel kregen de gasten een pasteitje. Johannes de Bries, de pasteibakker, leverde voor 48 stuivers. Op een deftige begrafenis als deze wordt geen bier gedronken. Men dronk wijn. Mattheus Mochon levert voor f. 58 aan wijn. 't Was niet voldoende. Van Adriaen van Bleyswijck wordt ook nog wijn betrokken, voor f. 17.11.0. Dus samen voor f. 75 wijn. Voor f. 75 kon men tien vaatjes bier kopen, laten we zeggen 2 vaatjes wijn. Jacob Ramphoven verhuurde de kannen en de roemers voor f. 2.12.0. De buren droegen zeker de stoelen aan of men maakte gebruik van schragen en planken, want over stoelen huur wordt niet gesproken. Moest er geen doktersrekening worden betaald? Neen, Nicolaus was immers dokter, hij zal zijn zuster wel geholpen hebben, pro Deo. Wel was er een rekening voor geleverde medicamenten van de apotheker, Gerrit Bodth van der Eemt. De apotheker was toen ook al duur. De nota bedraagt f. 32. De grafdelver en de klokluider en de diender (wie was dat?) kregen elk f. 2.10.0, een rijksdaalder dus. Hoeveel dragers en bidders moeten er wel geweest zijn? De eersten verdienden samen f. 170.2.0 en de laatsten f. 40.19.0. Hoe langer de stoet was, hoe meer eer dat betekent voor de overledene. De mensen vergaapten zich aan die rijkdom. Wat een prachtige begrafenis! Maar het meest werd gesproken over het prachtige kleed afgestaan voor deze gelegenheid door de regenten van Charitate in Redemptio. -69Er zal zeker een predikant aanwezig geweest zijn om de begrafenis te leiden. De Van Middelhoucken waren goed kerks en met verschillende predikanten goed bevriend. Bovenstaande gegevens heb ik ontleend aan de lijst van de "Dootschulden; bij Judick betaalt meest volgens specificatie en kwitanties". Daar kwam vanzelf geen predikant aan te pas. Bij een protestantse begrafenis werden geen missen gelezen. Ik lees nog in het boekje van A.L.Broer genaamd "Delft vroeger en nu" het volgende: "De zogenaamde Schoutenvleugel van het Prinsenhof is gerestaureerd, dat zijn de gebouwen aan de kant van de Schoolstraat. Hier was de diaconie van de Nederlands Hervormde gemeente gevestigd. Een beeldengroep -- "Charitas" -- door Nicolas Stone in 1614 vervaardigd, geplaatst boven één van de poortjes naar de kamers van de diaconie herinnert aan de vroegere bestemming van dit gedeelte van het complex als "Kamer van Charitate", van Christelijke barmhartigheid". -70Na de begrafenis kon de notaris aan het werk. Hij had er een hele kluif aan. De notaris heette Testart van Hasselt. Toen de notaris met zijn klerk verscheen, besloten die twee eerst maar eens een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van potgeld. In de inventaris is er sprake van een "beslagen koffer", die in de slaapkamer stond. Dat zal de geldkist wel geweest zijn. Een zwaar met ijzeren hoeken en banden beslagen kist met geweldige sloten. Judick had aan de notaris de sleutels overhandigd. De notaris was met zijn klerk aan het sorteren en tellen gegaan, soms moest er ook gewogen worden. Toen de kist geopend werd, hadden de notaris en zijn klerk elkaar verbaasd aangekeken, verwonderd over het enorme bedrag aan potgeld. Annetje had met behulp van de notaris haar geld verstandig belegd, maar ze was toch met haar beleggingen achtergeraakt. 't Is niet verstandig en ook niet voordelig om zoveel geld renteloos in huis te houden. Een geweldige massa munten. Er waren in die dagen allerlei munten in omloop en het was een opgave apart, om van al die muntstukken de waarde te bepalen. Beleggingsbanken waren er nog niet, wel wisselbanken. In Delft was er in 1625 een wisselbank opgericht. Daar kon men vreemd geld inwisselen tegen meer bekend geld, of munten die "onder de koopman niet gangbaar waren" inwisselen tegen geld waarin de koopman meer vertrouwen had. Guldens waren niet allemaal van twintig stuivers het stuk. Het duurde wel even voor de mannen het geld gewaardeerd hadden en na hun arbeid verklaart de notaris: Op 't overlijden van overlede was contante ............... in den boedel bevonden d'somma van f. 9006.14.8. Een paar dagen later kwam de notaris terug, nu vergezeld van een deskundige, Daniël de Borch, een silversmidt. Er waren zoveel kostbare voorwerpen, dat de notaris de taxatie niet alleen aandurfde. De klerk liep met zijn inktkokertje en veren pen achter de heren aan, om alles te noteren. Het is de klerk gelukt het bij te houden, maar men moet niet vragen hoe. Zijn haastige notities zijn bijna onleesbaar. Laten we eerst het goud maar nemen. Het oog van de heren werd het eerst getroffen door een prachtige penning, waarin een tafereel was gegrift voorstellende "de bruiloft te Cana in Galilea". Dat zal de trots van Annetje zijn geweest. De taxateur schatte de waarde op f. 50. "Er waren ook drie dubbele goudstukken van elk f. 22 waarde. Er was een dubbele dukaton van f. 30. Twee gouden carolusguldens van f. 6 het stuk. Er waren zes gouden halve rozenobels, samen getaxeerd op f. 10. Dan nog twee goudstukken, elk f. 10. Een testamentboek met goud beslag f. 114. Toen was het zilver aan de beurt. Wat de heren interessant vonden, was een zilverstuk met de beeltenis van de Koning van Engeland. Het had een waarde van f. 1.5.0. Verder 22 rijksdaalders, is f. 55. 26 groothalven van 40 stuivers het stuk, is f. 53. 6 halve rijksdaalders, is f. 8.15.0. 1 zilveren gulden, is f. 1.10.0. 1 zilverstuk, is f. 1.15.0. -71Sieraden en ornamenten Een diamanten ring, door Daniël de Borch geschat op f. 150. Nog een diamanten ringetje geschat op f. 54. Een blauw saffieren ringetje met een waarde van f. 15. Twee gouden kettingen, samen f. 106. In in Ze op de tussentijd liep Judick het hele huis door, om alles wat Annetjes woning van zilver was, bij elkaar te zoeken. had alles op de tafel bijeengebracht. Een prachtig gezicht die zilveren voorwerpen. Er waren kunststukken bij. De zilversmid, Daniël de Borch, was verrukt bij het zien van een paar zilveren pendantes, een paar stukken die elkanders tegenhanger waren, een links en een rechts stuk. Men plaatste ze meestal op de schoorsteen aan weerszijde van de pendule. Een uurwerk had Annetje in haar hele huis niet. Die pendantes - Daniël de Borch, de zilversmid, kon er niet genoeg van krijgen! Ze vertegenwoordigden samen de helft van de waarde van al het zilver dat op de tafel stond. Noteer maar, niet minder dan f. 650 voor die kunststukken. Er waren ook nog een paar kleine pendantes, met paarlen nog wel, maar die werden niet hoger getaxeerd dan f. 34. Verder: twee boeken met zilverbeslag f. 20 kandelabers f. 82 een schenkkan f. 63 een lepel f. 21 een peperbus f. 10 twee kommetjes f. 26 vier handvaten f. 56 een zilveren ruiter f. 11 1/2 achttien zilveren lepels f. 16 zeven eierlepeltjes f. 6 een ketting f. 3 allerlei f. 40 Dit waren alle voorwerpen van zilver. Wat mij opvalt is, dat er wel lepels waren, maar geen vorken. De "zilversmid" had als taxateur eigenlijk zijn taak verricht, maar hij bleef nog even om behulpzaam te zijn bij het taxeren van een grote partij porseleien gebruiksvoorwerpen. Veel porselein, daarvoor zijn we ook in Delft. Judick had ijverig maar voorzichtig de porseleinen schatten bij elkaar gebracht en men probeerde zo goed en kwaad dat ging de waarde ervan te bepalen. Er waren: schotels, smoorpotten, flessen, olielampjes, tuit kannetjes, kannetjes, oliepotjes, kommen en kommetjes, papegaaikopjes en papegaaischoteltjes, boterschotels. De totale waarde van al dit porselein was f. 250. Nog wat kleiner goed van porselein: lampetschotels, kopjes, schoteltjes, tuitkommetjes, boterschoteltjes, mosterdpotjes. De totale waarde was f. 50 Zo, dat was genoeg voor vandaag. -72De andere dag werden de notaris en zijn klerk vergezeld door Hans Jordaens, een kunstkenner. De notaris had nogal wat schilderijen zien hangen en meende zelfs dat er schilderijen van waarde bij waren. Hij vond het daarom beter de stukken en stukjes deskundig te laten taxeren en wel door iemand die zelf kunstschilder was. Jordaens, de taxateur van Annettes kunstschatten, bleef naar onze opvattingen aan de lage kant, maar dat zegt op zichzelf nog niet veel over de kunstwaarde van de schilderijen. Vergelijk de prijzen maar met die, die bijv. Johannes Vermeer voor zijn kunststukken maakte of maken kon als hij ze had willen verkopen. In 1696 bracht "Gezicht op Delft" de ongehoorde som op van f. 200. "Het straatje" bracht f. 72 op en het meesterwerkje "Jong meisje" f. 36. Dat moet men eerst weten om enige indruk te krijgen van de olieverven van Annetje. Het was beslist geen kitsch wat er bij Annetje aan de muur hing. Eerst wordt er genoemd een schilderij Van Bramer, getaxeerd op f. 25. Bramer is dat een bekende schilder? Het boekje van A.L. Broer: "Delft, vroeger en nu" helpt ons al weer uit de droom. Niet te geloven wat er allemaal in dat kleine boekje staat. "Leonard Bramer, van 1596-1614, die een zucht naar het theatrale en het virtuoze had, in tegenstelling dus tot Vermeer, een zucht die hij botvieren kon in zijn op drachten onder andere van Prinsenhof en Nieuwe Doelen te Delft." Dan wordt er een schilderij genoemd van Evert van Aelst, getaxeerd op f. 15. Uit het boekje van A.L. Broer: "Delft, vroeger en nu" citeer ik: "Evert van Aelst is vooral een stillevenschilder." Verder zijn er nog twee stukjes van Pyeter Vromans, samen getaxeerd op f. 30. Aan andere namen waag ik me niet, de klerk heeft te vlug en te onduidelijk geschreven. Ik zie nog de naam staan van Vreeswijck. Er zijn nog wel een paar namen van de voorstellingen te lezen, zoals: Stil water een banquet een landschap de witte zwaan schreiend kind jachtleven, enz. De gemiddelde waarde van de schilderijen schat Hans Jordaens op f. 15. Er zijn in totaal 20 schilderijen, dat is vrij veel voor een burgerwoning. Annetjes muren waren niet leeg. Zou ze bewondering gehad hebben voor de schilderkunst, of was het weer een vorm van geldbelegging? Er waren opvallend weinig meubelen in het huis van Annette. Dat behoeft niemand te bevreemden, als hij de schilderijen kent van de Hollandse binnenhuizen uit de 17e eeuw. Neem als voorbeeld de schilderijen van Pieter de Hooch (1629-1683), dezelfde jaartallen als van Nicolaes. Ik neem als voorbeeld de kaartspelers. Ik zie: een tafel en drie stoelen en een bekleed zitbankje. Aan de muur een schilderij en een kapstok. Geen kleden op de vloer, men leefde zo op de plavuizen. Huiskamermeubelen: een uittrektafel f. 60,drie tafeltjes· f. 36,acht stoelen met kleedjes f. 54,een voetenbank met matjes f. 8.- -72aBeatrix en Annetje en het St. Lucasgilde Op 23 juni 1647 lenen de gezusters Beatrix en Annetje f. 100 aan de hoofdlieden van het St. Lucasgilde en 30 juli 1647, als blijkt dat het niet voldoende is, lenen ze nog eens f. 200. Ze traden dus wel een beetje op als beschermvrouwen van de "konstrijcke schilders". Ook door de aankoop van schilderijan hebben ze de kunstenaars, die gewoonlijk niet zo best bij kas waren, gesteund. Dat wordt duidelijk als de inboedel van Annetje op 28 december 1668 getaxeerd wordt. De notaris wist het wel, daar waren waardevolle schilderijen in dat huis aan de Voorstraat. Toen die schilderijen getaxeerd moesten worden, nam de notaris niemand minder in de arm dan Hans Jordaens. Deze Jordaens was in maart 1616 te Antwerpen geboren, wat zijn leeftijd betreft was hij volkomen een tijdgenoot van de overleden Annetje . Zij zal ook in 1616 geboren zijn. Hans Jordaens was naar Holland gekomen op uitnodiging van Constantijn Huygens voor de decoratie van het Huis ten Bosch. Dat hij taxeren kon is wel gebleken op 23 mei 1672. Toen ontving hij van notaris Van Swieten een uitnodiging om met Johannes Vermeer naar den Haag te reizen om een collectie van 12 Italiaanse schilderijen te beoorden, die door de Amsterdamse kunsthandelaar Gerard Uylenburg verkocht waren aan de Keurvorst van Brandenburg. Kunstbroeders uit Amsterdam en Haarlem waren unaniem van oordeel, dat het schilderijen waren van Italiaanse meesters -- zoals Michel Angelo, Titiaan en Rafael. Hans Jordaens en Johannes Vermeer hadden een andere kijk op de kunstwerken. Bij monde van Johannes Vermeer maakten ze hun oordeel bekend: "de schilderiën zijn niet uytmuntende Italiaanse schilderiën, maar ter contrarie eenige groote vodden ende slechte schilderiën". Je kunt merken dat de schilderijen Van Beatrix en Annetje aangekocht zijn of in ieder geval verkregen zijn in de tijd toen de dames nog samen in de Nieuwstraat woonden. De schilders, van wie de schilderijen zijn, zijn ouder dan de zusters zelf, ze zijn plm. 1600 geboren. Daar hing in de eerste plaats een "stuck schilderij" van de nestor van de Delftse schilders Leonaert Bramer. Hij leefde van 1598 - 1674. Leonaert Bramer, 24 december 1595 - 10 februari 1674. Uit Winkler's encycyclopedie: In zijn leertijd reisde Leonaert Bramer in 1614 over Frankrijk naar Italië -- naar Rome en Venetië. Je werd zo maar geen meester. In 1628 is hij weer in Delft terug. Daar -- in Delft -- maakt hij grote, decoratieve werken. In het Prinsenhof bijv. een plafondschildering met de Hemelvaart van Christus. In het Rijksmuseum is te zien: De verloochening van Petrus (1642). Zijn werk is levendig en fantastisch, maar over het algemeen niet diep. Hij volgde de mode -- de Italiaanse -- van zijn tijd. Uit Albert Blankart: Johannes Vermeer, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht. In april 1653, acht maanden voordat Johannes Verrneer als -72bmeester in het schildersgilde St. Lucas werd opgenomen, trouwde hij met Catharina Bolnes, dochter van Maria Tin. (Deze woonde in Delft, sinds zij van haar man, Reynier Bolnes te Gouda, gescheiden was). Bramer, die in Delft terecht zeer veel aanzien genoot, haar een bezoek had gebracht om het voor Vermeer op te nemen. Zijn argument tegen de onwillige schoonmoeder moet de verzekering geweest zijn, dat de jonge kunstenaar talentvol en veel belovend was. Toen Vermeer opgroeide was Leonaert Bramer in Delft de meest gewaardeerde schilder, niet ten onrechte. Niet aan de stijl maar wel aan de keuze van de onderwerpen is te zien, dat Johannes Vermeer veel met Leonaert Bramer te maken heeft gehad. In 1661 kreeg het Lucasgilde een nieuw onderkomen. Het plafond was verdeeld in acht sectoren. Het achtste werd door Leonaert Bramer gevuld met een werk: De schilderkunst, uit liefde voor het gilde. Leonaert Bramer werd in 1661 hoofdman van het gilde, in 1662 volgde Johannes Vermeer hem op. Van deze Leonaert Bramer hadden de dames Beatrix en Annetje Middelhoek een stuck schilderij. Hans Jordaans taxeerde het op f. 15. Evert Van Aelst De dames hadden ook verschillende stukken van Evert van Aelst. Ook van Delft, van 1602 tot 19 februari 1657. Ook ouder dan de dames zelf, waaruit blijken kan, dat zij haar verzameling schilderijen aanlegden, nadat ze pas zelfstandig waren gaan wonen in de Nieuwstraat. Evert van Aelst schilderde vooral stillevens. Van Evert van Aelst zijn niet zo veel werken bekend. Hij schilderde schalen met fruit, versierd met bloemen. U kent dat soort schilderijen wel. Hij werd in 1632 tot het gilde St. Lucas toegelaten. Zijn stukken noemde men Freuytages. Beatrix en Annetje hadden er wel vier van. Een leerling van Evert van Aelst was de zoon van zijn broer. Deze heette Willem van Aelst, Delft 1626 - Amsterdam 1683. Deze verfijnde de techniek van zijn oom. In dit genre leverde hij het volmaakte schilderij. Jachtstillevens. Prachtige kleuren: groen, zilver, grijs en enig rood. Uit Winkler Prins. Anthonie Palamedesz. Delft 1601 - Arnsterdam 1673. De gezusters Beatrix en Annetje hadden ook een achtcant stuckge van Anthonie Palamedesz. Deze schilderde naar Haarlemse en Amsterdamse trant grote gezelschappen. Hij had als leermeesters Van Mierevelt en Frans Hals, maar later stond hij meer onder invloed van Pieter de Hoogh en Johannes Vermeer. In 1621 werd hij lid van het St. Lucasgilde te Delft. Hans Jordaens schatte het achtcant stuckge op f. 12. Een broer van Anthonie en een zoon van zijn broer, die beiden Stevens Palamedesz heetten, waren bij Anthonie in de leer. -72bWaardevolle schilderijen uit de boedel van Annetje Middelhoek, 17 augustus 1668 begraven te Delft in de Oude Kerk; op 28 december 1668 had de boedelscheiding plaats in het huis aan de Voorstraat. 1. Een stuck schilderij van Leonard Bramer (1595-1674) f. 15 2. Twee stuckges van Pyeter Vromans f. 30 3. Een freuytage van Evert van Aelst f. 15 4. Een stuck schilderij sijnde: Stil water f. 36 5. Een stuckge van Leonaert Vreeswijck f. 15 6. Noch een cleyn freuytagetje f. 12 7. Noch een stuck schilderij sijnde een banquet f. 12 8. Een schilderij van Evert van Aelst f. 12 9. Twee lantschapges van een onbekent meester f. 18 10. Een stuck schilderij met een witte Swan f. 10 11. Een stuck van Van Aelst (Evert of Willem?) f. 18 12. Een stuck sijnde een boereschuur, sijnde van Pickert f. 7 13. Een stuck schilderij f. 7 14. Een cleyn lantschapge f. 4 15. Noch een stuck sijnde een boereschuur f. 5 16. Een freuytstuckge f. 1,50 17. Een achtcant stuckge van Anthonie Palamedesz (1601-1673) f. 12 18. Twee cleyne lantschapges van Paauw Sagtleven f. 18 19. Twee cleyne teyckeningetjes f 1,40 20. Twee cleyne stuckges van poortgens f. 1,10 De taxateur was de kunstschilder Hans Jordaens -73Slaapkamermeubelen: acht Spaanse stoelen twee loopstoeltjes een ladenstel zes stoelen een beslagen koffer (geldkist) een stoeltje een dekenkist een ledikant een ledikant met matras een achtkantig tafeltje een zitbankje een koffer een ladder een bankje f. f. f. f. f. f. f. f. f. f. f. f. f. f. 24 3 10 6 8 12 12 26 18 4 1,50 2 9 4 Nauwkeurig kan mijn opgave niet zijn, daar is het schrijfwerk van de klerk te onduidelijk voor. De huiskamer van Annetje was zeer sober gemeubileerd. De slaapkamers daarentegen zijn overvol. Er moeten toch wel opbergkasten zijn geweest, gezien de grote hoeveelheid goederen. Muurkasten misschien? In dit huis waren geen bedsteden, maar ledikanten. Een soort hemelbedden. In de slaapkamers vinden we ook nog: zes groene kussens f. 7 een blauw laken f. 9 zes trijpen kussens f. 12 drie bedden met peluwen f. 92 vier oorkussens f. 38 een paar gordijnen f. 17 een sprei f. 8 acht dekens, wit, groen, rood f. 14 Om al deze overige zaken te taxeren had de notaris een vrouw in de arm genomen, het was Magdaleentje Bastiaans, die van vele zaken verstand scheen te hebben. Judick had zich weer verdienstelijk gemaakt om alle koperen voorwerpen bijeen te zoeken. De meeste kwamen uit de keuken. Ik zal ze allemaal niet opsommen, alleen het totaal bedrag noemen. Koperen voorwerpen: brandijzers, beddepannen, smoorpot, vuurtesten, kandelaars, comfort, vijzel, pan, blakertjes, schuimspanen, lepeltjes, snuiters, totaalwaarde f. 60. IJzeren voorwerpen: potten, tangen, blakers, roosters, totaalwaarde f. 5. Tinnen voorwerpen: bierkannen, schotels, waterpotten, boterpotjes, zoutvat, kannetjes, totaalwaarde f. 45. De notaris zet het onderzoek voort tot in de bijkeuken. Hij vindt daar nog: twee tonnetjes met boter een potje honing wat flessen wijn, alles van weinig waarde. -74Muzikaal zijn de dames Van Middelhouck niet geweest. Men vindt geen enkel muziekinstrument. We vinden wel een paar boeken: Een Duitse bijbel met goud beslag f. 6 Een boek met de uitlegging van de psalmen door Mollewijn f. 2 Een huysboek van Bulgerius f. 2 Een historie f. 1.10.0 Nog twee boeken f. 2 Een "Duitse" bijbel zal betekenen een Hollandse bijbel met Duitse drukletters. Dat huysboek van Bulgerius was een godsdienstig geschrift. Meester Harmen Schinckel, de Delftse boekdrukker van de 16e eeuw, werd 23 juni 1568 ter dood veroordeeld, mede omdat hij het huysboek van Bullinger verkocht had. Hij had het wel niet gedrukt, maar een Nederlandse vertaling van het Zwitserse werkje was in zijn drukkerij gevonden. Het wil mij voorkomen, dat Annetje zo'n huysboek had. De Latijnse vorm van Bullinger lijkt veel op Bulgerius (Bullingerius ). Het is mij opgevallen dat "Jacob Cats" niet aanwezig was. De klerenkast van Annetje Haar garderobe was uiterst bescheiden. We tellen drie zijden tabberds, dat zijn de wijde opperkleden waarover als boven stuk een frock gedragen werd. Ze werden door onze taxateuse, Magdaleentje Bastiaanse, getaxeerd op f. 110. "Uiterst bescheiden" moet ik misschien terugnemen, want zo'n zijden tabberd zou nu plm. f. 750.- kosten. Annetje had niet veel kleren, maar wat ze had, was van prima kwaliteit. Er is sprake van vier rokken -- een gekleurde, een scharlaken, een karmozijnen en nog een rode -- samen f. 68. Een rode Zondagse frock f. 12. Ze droegen toen platte kragen, de molensteenkragen waren reeds uit de mode. Annetje had er maar twee, f. 5. Een paar roodlaken mouwen f. 2. Ze had een mooie zwarte uitgaansmantel met wit bont afgezet f. 40. En twee veel goedkopere mantels f. 10. Misschien is er nog sprake van een mof, f. 12. In de bijkeuken hingen nog drie huiken, f. 24. Misschien krijgen we een bescheiden indruk van Annettes boven kleding, een geheel andere indruk krijgen we van de inhoud van haar linnenkast. Daar waren: 100 lakens 2 ondermutsjes 40 slopen 4 voormouwen 100 servetten 3 lubbens 10 droogdoeken 5 paar ondermouwtjes 50 hemden 5 paar bovenmouwtjes 3 borstrokken 5 paar handschoenen 2 onderbroeken 10 schorten 13 nachthemden 50 zakdoeken 5 manchetten 14 mopmutsjes totale waarde f. 800 -75Verder vonden ze nog in de linnenkast: kant voor een paar mouwtjes kant voor corselet een rolletje kant 5 el neteldoek 64 el linnen. Toen de notaris klaar was met zijn rondgang door het huis, toen alles getaxeerd was en de bedragen opgeteld, bleek dat Annettes inboedel een waarde vertegenwoordigde van f. 4500.Dat is een heel bedrag. Toch nog maar de helft van al het gerede geld, dat Annetje in huis had, daarvan -- van f. 9.000 potgeld -- kon ze nog wel tweemaal die rijke inboedel betalen. -76De gezusters Beatrix en Annetje hebben er altijd nogal kans voor gezien, haar geld op een veilige en voordelige wijze te beleggen. In de laatste jaren was Annetje, gezien de grote hoeveelheid potgeld, in het beleggen wel wat achter geraakt, maar ze heeft er toch al haar best voor gedaan. Toen ze overleed had ze 64 geldswaardige papieren in portefeuille en de helft, dat is 32, heeft ze verkregen in de 6 jaren na de dood van Beatrix. Het was natuurlijk erg verstandig, om dat zo te doen. Dan bracht het geld geld op. Al dat geld in huis houden in een kist, hoe dik ook met ijzer beslagen, zou voor een alleenstaande vrouw toch wel heel gevaarlijk zijn geweest. Daarom zette Annetje haar geld zoveel mogelijk op rente. In de middeleeuwen was alle geldhandel voor christenen verboden. Het woord rente was synoniem met woeker. Men meende dat psalm 15 alle geldhandel verbood. Op de vraag: "Wie zal verkeren, grote God, in Uwe tent", wordt geantwoord: "Zij, die hun geld nooit op woeker geven". Geldhandel werd aan de Joden overgelaten. Hun kwam dat gelegen, want van alle gilden waren ze uit gesloten. De Kerk van de Reformatie maakte verschil tussen rente en woeker. Een redelijke interest was toegestaan. Annetje heeft zich daar aan gehouden. Ze rekent nooit meer dan de vijf en twintigste penning, dat is 4% of 5%. Er waren er heus wel, die zich van de vermaningen van de Kerk niets aantrokken. Dat wordt duidelijk uit de volgende vers regels: 't Het niet een beet om 't lijf, dat men 't gelt soo verquist; Ick legh het liever op en stapelt in mijn kist; Elck leijt moy op zijn stee, in sackjes offgesondert, lck doet niet minder uyt als dertigh op het hongdert; Die 't soo hoog niet en wil, die machet laten staen, Want ick heb met mijn gelt veul mier profijt ghedaen. De woekeraar maakt op zijn gemak 30 %, maar ziet er ook wel kans voor 100 % winst te maken. Door een handeltje met de Duinkerkers, of een handeltje in koperen voorwerpen, die van binnen vol met lood zitten. Met zulke praktijken houdt Annetje zich niet op. Ze is ook niet gehaaid genoeg om mee te doen met de handel op de Indiën, of de Levant of de Oostzee. Ze doet het maar kalm aan en is met haar 4 % of 5 % rijk tevreden. Krijgt ze teveel potgeld dan geeft ze een seintje naar haar zwager Joachim Tieren. Die komt in zijn advokatenpraktijk wel mensen tegen, die om geld verlegen zitten. Hij neemt zelf de risico en een procentje winst, denk ik. Als hij geld van Annetje opneemt, zet hij als onderpand aandelen in de schuld van het Gemeene Landt van Hollandt en Westvrieslandt daartegenover. Die aandelen stonden eerst veel hoger, maar door de ijver van Johan de Witt was de rente teruggebracht tot 4 %. Daar heeft hij voor het Landt tonnen meeverdiend. 1 juni 1663 verlost Joachim Tierens zijn schoonzuster van f. 5200. Hij betaalt 4 % rente en zal er in Leiden wel 5 % voor gemaakt hebben. De risico was voor hem. Hij deponeert als onderpand bovengenoemde obligatiën op het comptoir binnen Delft van de ontvanger-generaal, Mr. Maarten Franse. Als hij 1 mei 1665 weer f 5400 van haar hebben wil tegen voldoende onderpand, heeft ze op dat moment al dat geld niet. Er ontbreken f. 1800 aan. Ze leent die van Maria van der Chijs, een zuster van Theodora van der Chijs. Ze blijft zelf borg. -77We kunnen alle 64 geldswaardige papieren niet bespreken, maar enkele zijn toch het noemen wel waard. 1. Een obligatie van f. 100, ten name van de hoofdmannen van het St. Lucasgilde, 23 juni 1647. Dat is het gilde van de kunstschilders. Johannes Vermeer was later tweemaal hoofdman en zelfs deken van dat gilde. 30 juli 1647 lenen ze nog eens f. 200. 2. Een schuldbekentenis van Pyeter Zieren, 16 september 1649. Gestort ten comptoire van Symen van Alphen, tegenwoordich ontfanger, tegen 4%. Nicolaas is 19 jaar en gaat studeren in Leiden. Bij testament heeft vader hem f. 600 beloofd in dat geval. De zusters mogen bijspringen. 3. Als onroerend goed wordt genoemd een gerecht aandeel in het Taanhuis van Maassluis, met het gereedschap etc., volgens een brief van schepenen van Maassluis, groot f. 800. 4. Een bezegelde schuldbrief van f. 600 -- 5 februari 1653 -- ten laste van Jan Seymans van der Houve, bakker in de Vlamingstraat-zuidzijde. 10 januari 1627 was Pyeter Sieren doopgetuige geweest voor Aeffke van der Rouve. 5. Een bezegelde schuldbrief voor schout en schepenen van Voor burg gepasseerd, 23 mei 1665, ten laste van Theodorus van Nesch, groot f. 15 000, een hypotheek op een hofstede, met tuin, met boomgaarden en lustwarande, en landerijen, tegen 5%. Dit is het grootste bedrag dat Annetje ooit heeft uitgeleend. Van die f. 750 per jaar kon Annetje rijk leven. 6. Er was ook een obligatie ten laste van Sijn Hoocheyt den Heere Prince van Orange. Deze is gedateerd 1 november 1652. Toen was de prins, de latere stadhouder-koning Willem III, 2 jaren oud. Het ging om f. 1000 tegen 4%. . Annetje deed dit zonder de notaris daarin te kennen. Beatrix leefde toen nog, dus ze deden het samen, de prinsgezinde dames, "onder de hant". 7. Later, 26 juli 1661, de prins van Oranje was toen 11 jaar, kwamen twee heren nog eens f. 2000 lenen. Toen leefde Beatrix ook nog. Het gebeurt weer "onder de hant". Het waren Dirck van Rijn, burgemeester van Willemstad, als principaal en Dirck van Boerenburch, rentmeester van Sijn Hoogheyt den Heere Prince van Orange, ook wonende te Willemstad, als mede-principaal. Het ging weer tegen 4%. Het is allemaal te veel om op te noemen. We kunnen een lijstje maken: Mr. Jan van Steelant, notaris f. 2000 en later f. 500 Gilles Harwayer Van Oud-Beierland f. 1200 De doktersweduwe A.v.d. Meer f. 1000 en later f. 200 Jacob Hoppersteyn, plateelbakker f. 1000 Een schipper op Antwerpen f. 600 Gemeentebestuur van Piershil f. 2000 Vader en zoon Vervoorn, N.Beierl. f. 1000 Adriaen Heinsius f. 2000 Adriaen v/d.Velde, glaesmaecker f. 150 Secretaris van Oud-Beierland f. 2000 Cornelis Gerrits Reygersbergen f. 4000 Commies op Sas van Gent f. 400 Testart van Hasselt, notaris f. 3200 en later f. 3200 Een schipper op Leiden f. 100 Een koopman te Rotterdam f. 4000 Guiljaume de Rien, Den Haag f. 8000 en Judick vond van dezelfde nog een handschriftje, gedateerd 30 juni 1668. Toen lag Annetje ziek in Utrecht, f. 800. En nog 37 anderen. -78-Het totaalbedrag was f. 111.535. De lasten en doodschulden bedragen f. 6 377.2.8 Er viel te verdelen f. 105.157-17-8. Volgens het toen geldende erfrecht moest die erfenis verdeeld worden in twee gelijke delen. De eerste helft f. 52 578.18.12 was voor drie personen: twee hele zusters, nl. Judith en Catharina en een broeders zoon Pyeter Sieren de Jongere. De andere helft moest verdeeld worden onder vier personen, want nu kwam er ook een halfbroer bij, nl. Nicolaes. De verdeling was als volgt: Judith f. 30 671. 0.15 Catharina f. 30 671. 0.15 Pyeter Sieren f. 30 671. 0.15 Nicolaes f. 13 144.14.11 Het was nog een moeilijke taak voor notaris Testart van Hasselt om de geldswaardige papieren met de verrekende rente onder de erfgenamen te verdelen. Joachim Tierens had er geen behoefte aan zijn schulden af te lossen, de andere erfgenamen namen die obligaties over. Hij kon in Leiden met dat geld zeker betere zaken doen. De drie eerstvolgende jaren moet het mogelijk zijn wegens onvoorziene omstandigheden -- bankroet bijv. -- wat te plooien en te schikken en de erfgenamen moesten elkander beloven eventuele schade samen te dragen. Het stuk van de notaris werd ondertekend door: Judick van Middelhouck J. Tierens Nicolaus van Middelhouck De notaris: Testart van Hasselt Op de laatste bladzijde bevinden zich nog twee verklaringen. De eerste is van Joachim Tierens een verklaring van 30 december 1668. Hij schrijft: Bekenne van mon frère Nicolaus van Middelhouck ontfangen te hebben d' somma van f. 1066.17.3 als voorschot op mijn cavel enz. 30 december 1668 w.g. J .Tierens. De tweede is van Pyeter Sieren de Jongere, een verklaring van 7 september 1670. Approbere ick Pyeter van Middelhouck d'hiervoor staende scheidinge in mijne absentie gedaen en bedancke de vrienden van hare genomen moyten en sorgh, ten oirconde geteyckent in Delff de 7 september 1670 w.g. Pieter Middelhoeck Er zullen nog wel enkele nalezingen zijn geweest. Ik telde verscheidene memorieposten. Daar was de notaris nog niet klaar mee op het einde van december 1668. -79Er lagen ook nog schuldboeken. De dames Beatrix en Annetje waren gewend ook kleine bedragen ondershands uit te lenen. Ze deden dat gaarne aan alle vertrouwde mensen in Delft, maar ook ver daarbuiten. Beatrix was al aan haar vierde schuldenboek bezig. Ze hebben daarmee vele vrienden geholpen en zelf werden ze er niet slechter van. Het heeft mij bevreemd, dat bij de onroerende goederen geen huizen genoemd worden. Beatrix toch had twee huizen. Eén in de Nieuwstraat, en één in de Cellebroetsteeg. Eerder verkocht misschien? Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan de Boedelbeschrijving en Boedelscheiding van Annetje van Middelhouck, 28 december 1668 Voorstraat-oostzijde te Delft. Begraven 17 augustus 1668 in de Oude Kerk. Archief te Delft, boek 2156, folio 144 e.v. 144 pagina's groot. -79ablz. 80 - 86 Floris van Middelhouck saai - en lakenkoopman 1617 - 1655 Leiden -8024. Floris 1617-1655 Floris was het vijfde kind van Pyeter Sieren van Middelhouck en Neeltje Florisd. Hij heeft een broer gehad, maar die stierf in 1638. Floris was toen 21 jaar. Dat was een droevig gebeuren. Floris had vier zusters; in de eerste plaats Beatrix en Annetje, die meer dan twintig jaar samengewoond hebben in de Nieuwstraat. Verder was er Judith, de enige zuster die hij getrouwd gezien heeft. Catharina was jonger dan hij. Zij is wel getrouwd geweest, maar dat heeft Floris niet meer meegemaakt. Hij stierf in 1655 en zij huwde pas in 1659. Zijn broer Sier heette naar de grootvader van vaderszijde. Hij -- Floris -- heette naar de grootvader van moederszijde. Floris was een ondernemende jongen. Toen Sier nog leefde was hij bij vader in de zaak, in de vleyshouwerij van zijn vader in de Nieuwstraat. Floris wilde liever wat anders. Hoe het allemaal precies gegaan is, daar kan ik niet achterkomen, maar Floris kwam bij de lakenwevers in Leiden terecht. De jeugd vliegt uit. De jongens hadden geen zin om bij moeders pappot te blijven zitten. Ze maken rare onbegrijpelijke sprongen. De zoon van de vleyshouwer Pyeter kwam in Leiden terecht en wel in de lakenweverij. De zoon van de wyelmaecker Adriaen vertrok naar Vlaardingen en kwam terecht in de scheepsbouw. De vaders Pyeter en Adriaen waren volle neven. Floris en Wouter waren achterneven. Ik repeteer dat maar even om Vlaardingen niet te vergeten. Floris ging niet platzak de wereld in. Zijn vader had bij testament beloofd hem f. 1000 te geven bij het zelfstandig worden. Daar Floris een oppassende jongen was, zal zijn vader zijn belofte wel nagekomen zijn. Spoedig kreeg hij -- naar mijn mening -- ook zijn moederlijk erfdeel. Ik heb enkele redenen om dat te vermoeden. Zoals: het tweede huwelijk van zijn vader het zelfstandig gaan wonen van zijn zusters Beatrix en Annetje het huwelijk van zijn zuster Judith met de bierbrouwer Francois Dirckszn van Bleyswijck. De ondernemende Floris was heus niet van plan om altijd knecht te blijven. Nog een klein kapitaaltje erbij en hij kon eigen baas worden. Hij zou wel wat geld willen lenen. Van zijn vader bijvoorbeeld. Nu had zijn vader de laatste jaren grote uitgaven gehad. Hij had het huis "de Wijnstock" gekocht, een huis dat getaxeerd werd op: f. 12.000. Hij had het moederlijk versterf uitgekeerd. En ook nog de onkosten van een bruiloft gehad. Niettemin leent hij aan Floris f. 10.000. Hij zag wat in de jongen en wilde hem graag helpen. Wel moest Floris rente betalen. Het was voor zijn vader Pyeter een goede geldbelegging. Hij zat ook om die f. 10.000 niet verlegen. Hij vond het goed zo. Hij kreeg zijn rente. Toen Floris in 1655 stierf, had hij deze schuld nog steeds niet bij zijn vader afgelost. Toen bleek ook dat Floris van zijn zuster Beatrix nog f. 2050 geleend had. De lening van zijn vader was wel goed notarieel beschreven, men kon dit vroeger vinden te Delft onder no. 5447. -81Die Floris was zeker een verstandig persoon. Hij had trouwplannen en ging van de regel uit: eerst het kooitje en dan het vogeltje. 17 april 1643 koopt Floris een huis. Het was een huis met een flinke werkruimte erachter. Floris wilde voor zichzelf beginnen. Hij wilde een kleine lakenweverij opbouwen. Het huis stond en staat nog in de Breestraat. Het is nu Breestraat 137. Floris kocht het huis van Cornelis Corneliszn Jongedorst, de stadsslotenmaker. Het huis kostte f. 8300. Hij kreeg van Jongedorst een flinke hypotheek op het huis. Toen spraken ze van "custing". f. 800 eigen geld en f. 1500 custing. De schuld was aflosbaar met f. 800 per jaar, maar de af lossing was niet verplicht. Hij kon er langer over doen maar ook korter. In ieder geval zou bij f. 40 rente per jaar betalen. Dat lijkt me al erg weinig. Floris maakte gauw goede zaken, want 25 januari 1641 was de gehele schuld voldaan en was het huis met de werkplaats zijn volle eigendom. 4 april 1651 heeft Floris het huis weer verkocht voor f. 8100 contant aan Johannes van Sluytenburch. Dat kon hij mooi doen, want hij mocht er wel in blijven wonen. De rente van f. 8100 bedroeg zeker meer dan de huur. Weer wat verdiend. Floris was verloofd met een meisje uit Delft. Ze besluiten te gaan trouwen en zich te Leiden te vestigen in de Breestraat. De bruid heette Elisabeth Willemsd. Roscam. Het was een dochter van een der gegoede families uit Delft. Haar vader, inmiddels te Delft overleden, heette Willem Joriszn Roscam en de moeder heette Maria Jansdr van Hogerscheidt. Ik zag in het boek van Beresteyn dat de Roscams een eigen graf hadden, in de Oude Kerk. Floris Pyeterszn. van Middelhouck en Elisabeth Willemsdr. Roscam gingen in Leiden in ondertrouw. Omdat ze beiden uit Delft kwamen, wilden ze daar graag trouwen. Dat kon net nog. Juist was er in Leiden de bepaling gemaakt: waar men aantekent, daar moet men ook trouwen. Nu moest er een attestatie afgegeven worden aan Floris. Dat gebeurde 13 december 1643. Ze tekenden te Leiden aan 28 november 1643 en ze trouwden te Delft op 16 december 1643. Zoals ik al zei: haar vader heeft de bruiloft niet meer meegemaakt. Floris en Elisabeth begonnen al met erven. Haar ouders -- Willem Joriszn. Roscam en Maria Jansdr. van Hogerscheidt -- hadden 1 juli 1642 getesteerd -bij notaris Cornelis Leendertse Couckebacker te Delft. Bij de afwikkeling van de erfeniszaken waren er zeker moeilijkheden, want de zaak kwam voor de Weeskamer, die een uitspraak deed op 9 augustus 1643, met even voor het trouwen van Floris en Catharina. 15 Mei 1644 geeft Floris een machtiging tot ontvangst van het deel, zijner vrouw competerende volgens deling der weeskamer, gedaan op 9 augustus 1643. Reg. 5447 (oud) -82Reeds op 17 februari 1644 maakte het echtpaar een testament bij notaris Johannes à Steelant te Delft. Uit dit testament blijkt dat ze op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. Het testament was wel mutueel, het echtpaar benoemt elkaar tot erfgenaam. Hier volgen enkele interessante bepalingen uit het testament: - ze testeren op de langstlevende - eventuele kinderen zullen bij hun trouwen of als ze op zichzelf gaan leven elk een uitzet van f. 2000 krijgen - in het geval dat er geen kinderen zullen zijn en hij overlijdt eerst, zou zijn vader Pyeter Sieren f. 1500 krijgen i.p.v. diens legitieme portie - kwam zij in dat geval eerst te overlijden, dan legateert zij aan haar zuster Philippina de gouden ketting, die zij om haar hals placht te dragen en mocht die zuster reeds zonder nakomelingen na te laten overleden zijn, dan ontvangt haar grootvader Jan Adriaanse Hogerscheidt f. 1500 i.p.v. zijn legitieme portie - zij geven elkander het recht voogden te benoemen over hun eventuele minderjarige erfgenamen, zonder dat de weeskamer zich met de erfenis mocht bemoeien. In 1644 begint het grote familiedrama. Met de zaken ging het goed. Gelukkig in zaken, ongelukkig in het familieleven. Floris staat te boek als saai- en lakenkoopman. Laken is een effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zo'n dichtheid heeft verkregen, dat men van de draden zo goed als niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. Vollen is een bewerking van wollen weefsel om het te doen vervilten. Men gebruikt daar vollersaarde bij, vettige klei. Saai is een lichte gekeperde wollen stof. Keper is een diagonaal weefsel. Floris deed goede zaken. Vader Pyeter, die er f. 10.000 ingestoken had, zal daar schik in hebben gehad. De "huisnotaris" Van Floris was Claes Verruyt. Uit de vele procuraties, die hij verleende om in zijn naam zaken te doen, blijkt duidelijk dat zijn handel veelomvattend was. Hij had zijn debiteuren tot in Dantzig toe. Zo gelukkig Floris in zijn zaken was, zo ongelukkig was hij in zijn gezinsleven. Het eerste kind van Floris en Elisabeth heette Willem. Het kind werd 21 december 1644 gedoopt in de Pieterskerk. Het was genoemd naar Elisabeths vader, die overleden was en daarom bij de naamgeving voorrang had. Dat deed men wel meer. Het kind leefde niet lang, slechts twee weken. Het werd 5 januari 1645 begraven in de Hooglandse Kerk. In dezelfde Hooglandse Kerk werd de tweede Willem gedoopt, het zelfde jaar nog, 24 oktober 1645. Ook dat kind leefde maar drie weken. Het werd 15 november 1645 begraven. Het jaar daarop was er een derde kind, Neeltgen, nu genoemd naar de moeder van Floris. Het werd 30 oktober 1646 in de Hooglandse Kerk gedoopt. Neeltje leefde 7 maanden. Het werd 20 mei 1647 in de Hooglandse Kerk begraven. -83Het kind moest het die 7 maanden van haar prille leventje zonder moeder doen. Daags na de doop van Neeltje is de moeder, Elisabeth Willemsd. Roscam, overleden. Op de Hervormingsdag, 31 oktober 1646. Het is een menselijk drama, dat zich in die drie jaren af speelt diep tragisch. De enige die voor Floris zorgen kon en zijn huishouding kon besturen, was zijn jongere zuster Catharina. Deze haastte zich naar Leiden om de moeilijke taak op zich te nemen. Het was een en al droefheid in dat huis aan de Breestraat. Floris heeft een graf gekocht in de Hooglandse Kerk. Hij kocht het van Cornelis Huibertsen van Leeuwen. Het graf werd 23 maart 1648 op zijn naam overgeschreven. Op de grafzerk liet Floris beitelen: "de huysvrouw van Floris Middelhouck 31 oktober 1646". Als men deze grafzerk zien wil, moet men hem niet gaan zoeken in de Hooglandse Kerk, want de zerk werd om onbekende redenen in de vorige eeuw overgebracht naar de Marekerk. Daar moet hij nog steeds te vinden zijn. Dit bericht over het verplaatsen van de zerk is te vinden in: Genealogische en Heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken in de provincie Zuid-Holland, door Mr. P.C.Blois van Treslong-Prins deel II, blz. 170. In een codicil, dat we nog zullen bespreken, legateert hij de eigendom van het graf aan zijn jongste zuster Catharina, onder conditie: "datse voors.grafstede niet en sal mogen vercopen ofte veraliëneren (vervreemden) en dat die het nae haer comt te posideren niet sal vermogen de lijcke ofte doodsbeenderen daer uyt te doen neemen". Het graf wordt plaatselijk aangeduid als Zuidcapel no. 87. Ik weet niet of deze aanduiding de Hooglandse Kerk geldt of de Marekerk. Ingevolge Catharina's testament, verleden voor notaris Van Alkemade op 29 mei 1679, kwam het graf aan Judith. Bij akte van scheiding d.d. 19 april 1688 werd het graf tenslotte toebedeeld aan Gillis Grommé, als man van Alida van Middelhouck, erfgename van Judith. Hoewel de Grommé's kinderen hadden, was de belangstelling voor dit graf blijkbaar nihil, want zij verzuimen de periodiek (verboekrechten) te betalen. Daardoor verviel na 50 jaar de eigendom aan de Kerk zelf. Sinds 1708 waren de verboekrechten niet meer betaald en daarom werd 4 december 1759 het graf publiek geveild. De prijs was niet naar het genoegen van de kerkmeesters en daarom werd het graf "opgehouden", de verkoop ging niet door. De kerkmeesters hielden het graf voor de Kerk en gingen het als "huurgraf" exploiteren. In de periode van 4 oktober 1762 tot 19 oktober 1764, twee jaar dus, werden er 4 lijken in be graven; en in de periode van 20 januari 1775 tot 28 december 1775, dat is 11 maanden, werden er 9 lijken in begraven. Zo komt het dat de steen behouden is gebleven. Het is echter een raadsel wanneer en waarom deze zerk naar de Marekerk is getransporteerd. -84Dat was een heel verhaal over het graf. Nu de mensen. Toen Elisabeth stierf op 31 oktober 1646, een dag na de doop, was Neeltje een paar weekjes oud. Floris wilde de laatste -- Neeltgen -- zo graag behouden, anders had hij niets meer over. Ze zullen daar allemaal hun best voor gedaan hebben. De baker, en Catharina, en Floris en de dokter. Catharina was naar Leiden gekomen en probeerde daar in de Breestraat de dodelijke stilte te doorbreken. Het rumoer van het lakenfabriekje, dat achter het huis gevestigd was, drong wel tot de woonkamer door, maar er hing in het huis toch een waarlijk doodse stilte. Catharina had niet alleen grote zorg voor de baby, maar ook voor haar broer Floris. Ze waren aan elkaar gehecht die twee; ze volgden in leeftijd op elkaar en waren speelgenootjes geweest in hun jeugd. Catharina deed haar best om hem wat op te vrolijken en wat moed in te spreken. Nog één zware slag moest Floris verwerken. De eerste Willem was maar twee weken oud geworden, de tweede Willem ook maar drie. Van die kinderen houdt men geen persoonlijke herinneringen. Anders was het met Neeltje. Eerst leek het er op, dat Floris dit kind zou behouden. Helaas, toen het kind 7 maanden oud was, stierf het, 20 mei 1647. Het werd begraven in het graf in de Hooglandse Kerk, bij haar moeder. Wie zoveel slagen ongeschonden te boven komt is meer dan menselijk. 't Was of Floris bij de mensen hulp zocht om dat kind, Neeltje, te behouden. 21 november 1646 benoemde hij voor zijn kind niet minder dan 4 voogden, als het ware om het kind te beschermen. Twee voogden uit Delft en twee uit Leiden. 1. De eerste voogd uit Delft was zijn vader - Pyeter Sieren van Middelhouck. Deze man had dezelfde narigheid met zijn zoon Sier meegemaakt en nu weer met de veelbelovende Floris. 2. De tweede voogd uit Delft was een neef van Floris ds. Hermanus Tegularius. Hoe die familieverhouding is geweest, weet ik niet, maar ik heb de naam van Hermanus Tegularius wel in de kaartenbakken van Delft gevonden: predicant, overleden te Delft, 19 april 1666. 3. De eerste voogd uit Leiden was Jacob Heyns, Floris' buurman en koopman te Leiden. . 4. De tweede voogd uit Leiden was Pyeter Breyne, koopman te Leiden. Dus: zijn vader, een predikant en twee zakenvrienden. Vier voogden, ze konden niets voor het jonge leventje doen. De zaken bleven ondanks alles goed gaan. 25 januari 1647 had hij de hypotheek op zijn huis in de Breestraat reeds afbetaald. Hij had het huis nu vrij. 4 april 1651 vond hij het beter om het huis te verkopen. Iemand biedt hem f. 8100 à contant, met de belofte dat Floris in het huis mocht blijven wonen, zoals we hierboven reeds vermeldden. Het is misschien goed een paar dingen in herinnering te brengen. Er kwam namelijk nog een Middelhouck naar Leiden. Dat was in 1649. Toen kwam de twintigjarige Nicolaus medicijnen studeren in Leiden. Hij werd 20 mei 1649 als student aan de Hogeschool ingeschreven. Hij zal Floris en Catharina menig keer bezocht hebben. Floris was toen 32 jaar en Catharina 30 jaar. -85Ook herinner ik me het rampjaar voor Delft 1654. De buskruitramp. Grote ongerustheid bij Floris en Catharina en Nicolaus om hun Delftse familieleden. Toen leefden ook oom Adriaen, en tante Maertge nog. In 1655 weer een ramp. Maar nu in Leiden. Een vreselijke pestepidemie eiste honderden doden. De dood slaat toe en maakt geen onderscheid. Floris heeft een voorgevoel van zijn naderend einde, hoewel hij pas 38 jaar was. Hij voelt zich gedrongen een nieuw testament te maken. Ja, hij doet het zelf. 't Was op 18 augustus 1655. Hij was toen nog "clouck ende gesont ". Hij schrijft het nieuwe testament eigenhandig. Olografisch of holografisch noemt men dat. De bepalingen van het nieuwe testament van 18 augustus 1655: 1. Hij legateert aan zijn vader Pyeter Sieren f. 4000, maar deze kan ook zijn legitieme portie krijgen, indien dat voordeliger uitkomt. 2. Hij wijst als zijn verdere erfgenamen aan zijn vier zusters, toen allen nog in leven: Beatrix, Judith (gehuwd), Anna en Catharina. 3. Hij benoemt ook als erfgenaam de minderjarige zoon van zijn overleden broer Sier, dus Pyeter Sieren de Jongere, die in 1655 20 jaar was. 4. Judith, gehuwd met François Dircksz van Bleyswijck, krijgt alleen het vruchtgebruik van haar portie, om redenen die ons van lieverlede duidelijk zijn geworden. Als Judith kinderloos sterft, moet haar portie verdeeld worden onder de andere vier erfgenamen. Floris benoemt tot executeurs-testamentair en tevens tot voogden over zijn minderjarige erfgenamen: zijn oudste zuster Beatrix (46 jaar) en zijn buurman Jacob Heyns, koopman. Floris geeft het holografisch geschreven testament de notaris in bewaring. Toen hij het testament afgegeven had en het veilig was opgeborgen in de kast van de notaris, is Floris nog eens gaan nadenken. Hij meent er niet goed aan gedaan te hebben Catharina, die nu al 9 jaar zijn huishoudster is, met de anderen over één kam te scheren. Ook vindt hij dat de 20-jarige Pyeter Sieren de Jongere alleen het vruchtgebruik van zijn portie hebben moet. Twee weken later dan het testament maakt hij een codicil -- op 31 augustus 1655 -- het pestjaar van Leiden. Toen Floris stierf had hij het codicil nog niet bij de notaris ingeleverd. Het codicil bevat de volgende bepalingen: 1. Hij legateert nu aan zijn zuster Catharina, die bij hem inwoont en zijn huishoudster is, de som van f. 8000. Als ze kinderloos overlijdt, gaat dit bedrag naar de andere erfgenamen. 2. Zijn oomzegger Pyeter Sieren de Jongere krijgt van zijn portie alleen het vruchtgebruik; bij kinderloos overlijden komt het geld de andere erfgenamen toe. 3. Hij legateert nog f. 600 aan het pesthuis te Leiden! Het testament van 18 augustus 1655 en het codicil van 31 augustus 1655 waren beide verzegeld met een lakzegel, waarin zijn signet was gedrukt met de letters F.P.M. Het testament had Floris bij zijn notaris in bewaring gegeven, maar het codicil niet. Dat werd na zijn dood door Nicolaus tussen zijn papieren gevonden, verzegeld en wel. -86Floris stierf aan de pest, 12 november 1655. Nicolaus werd niet getroffen en ook Catharina niet, maar Floris werd door de vreselijke ziekte aangetast. Nicolaus was toen al 26 jaar en bijna afgestudeerd. Vader Pyeter Sieren had indertijd aan Floris f. 10.000 geleend en nog niet terugontvangen. Zo was het ook met de f. 2050 van Beatrix. Ook Catharina had haar belangen. Daarom benoemden ze Nicolaus tot zaakwaarnemer en gaven hem de procuratie. De jongeman kreeg verlof de papieren te doorsnuffelen, de boeken te bekijken en de kasten te openen. Hij heeft toen het codicil gevonden en heeft het de notaris overhandigd, die het rechtsgeldig verklaarde, omdat de enveloppe gesloten en verzegeld was. Het jaar daarop werd de gehele erfenis afgewikkeld. In datzelfde jaar slaagde Nicolaus voor arts. Op 14 en 15 maart 1656 werd een inventaris opgemaakt. Een vele pagina's dikke boedelbeschrijving. Als de meest interessante zaken worden genoemd: 1. een groot aantal zilveren gebruiksvoorwerpen 2. vele diamanten 3. slechts f. 341.4.8 aan contant geld 4. 't wapen van de familie Roscam 5. 't conterfeitsel van vader Roscam en zijn vrouw 6. 't wapen van de Roscams in het klein 7. twee vierkante tronies 8. een achtkantige tronie 9. gereedschap uit het lakenfabriekje 10. een handelsvoorraad witte, gecouleurde, swarte, scharlakense, carmozijn-rode en purperen lakens. Op 7 april 1656 werd het lakenbereidersgereedschap publiek geveild; de opbrengst bedroeg f. 776,7.6. Op 24 april 1656 werd de voorraad lakens geveild, die f. 2000 opbracht. Bovenstaande gegevens zijn bijna alle afkomstig van de archivaris van Leiden. -86ablz. 87 - 92 Catharina van Middelhouck 1619 - 1679 gehuwd met de rechtsgeleerde Joachim Tierens LEIDEN -8725. Catharina 1619 - 1679 Floris stierf in november 1655 tijdens een vreselijke pestepidemie. Toen de erfenis afgewikkeld was en de grote drukte voorbij, begon Catharina pas te gevoelen, dat ze alleen was overgebleven. Ze had niets meer om voor te zorgen. Catharina was het zesde en jongste kind van Pyeter Sieren en Neeltje Florisd. Ze zal ongeveer in 1619 geboren zijn. Toen haar moeder Neeltje stierf in 1625, was ze een meisje van 6 jaar. Haar vader hertrouwde in 1628 en toen was ze 9 jaar, jong genoeg om zich te kunnen aanpassen. Ze is dan ook het langste thuis gebleven in Huize "de Wijnstock" aan de Oude Langendijk in Delft. De grote zorgen waarin haar broer Floris verkeerde, bracht haar op haar 27e jaar in Leiden, waar ze de leiding van het huishouden van Floris op zich nam en waar ze 7 maanden voor de kleine Neeltje zorgde, totdat het kindje stierf. In november 1655 stierf Floris. Nu was alles voorbij. 9 jaar lang, negen jaren van haar leven had ze aan Floris opgeofferd en nu stond ze weer alleen. Neen, niet met lege handen. Dat gelukkig niet. Floris had zich bedacht en in een codicil bij zijn testament verklaard, dat zijn trouwe huishoudster enigszins bevoordeeld moet worden boven zijn andere zusters. Hij legateerde haar f. 8000, daar kon ze voorlopig mee vooruit. Met 5% rente zat er een jaargeld in. Wat de financiën betreft, behoefde ze zich geen zorgen te maken. Maar .... waar moest ze heen? Waar Catharina gebleven is, is niet duidelijk. In Leiden was het ook niet zo gezellig meer voor haar. Haar halve broeder Nicolaus -- 10 jaar jonger dan zij -- was afgestudeerd en had zich in zijn vaderstad Delft als arts gevestigd. Voorlopig zal ze weer naar Delft zijn gegaan na 1655. Ze kon in Huize "de Wijnstock" terecht. Beatrix en Annetje woonden nog samen in de Nieuwstraat. Judith woonde nog achter de bierbrouwerij aan de Coornmarkt. Desnoods logeerde ze bij haar oom Adriaen en tante Judith in de Vlamingstraat, of op het schip bij tante Maertge. Het is niet prettig om op die leeftijd van anderen afhankelijk te zijn. Zou ze misschien een betrekking aanvaard hebben als huishoudster? Als Catharina in 1659 met Joachim Tierens trouwt, tekenen ze aan in Den Haag, maar trouwen in ...... Wassenaar. Daarom denk ik, dat Catharina in 1659 in Wassenaar woonde, anders zou ze wel in Delft getrouwd zijn. Joachim woonde toen in Den Haag. Hoe kwam Catharina aan die Joachim Tierens? Joachim Tierens heeft rechten en notariaat gestudeerd in Leiden. Hij was een leeftijdgenoot van Nicolaus, die aan dezelfde universiteit medicijnen studeerde. Ik vermoed dat die twee studenten vrienden zijn geweest. Joachim zal wel eens met Nicolaus meegelopen zijn als deze bij Catharina en Floris in de Breestraat op bezoek ging. Catharina was niet minder dan 9 jaar ouder dan Joachim, dus is het in het hoofd van Joachim toen niet opgekomen dat Catharina een vrouw voor hem zou kunnen zijn. Hij trouwde met een ander, een meisje van zijn leeftijd. -88Wie was deze Joachim Tierens? Het zal wel om hem zijn dat de Nederlandse Leeuw van 1911 een hele pagina wijdt aan zijn vader, die oorspronkelijk Joachum Joachumszn Tyran heette en van beroep 'droochscheerder' was. De "droochscheerders: waren ook in een apart gilde georganiseerd en ik zag in "Onze voorouders" van Dozy een afbeelding van een prachtige gildebeker. Het waren lakenwevers. Joachum Joachumszn Tyran was een eenvoudige kerel, die niet lezen of schrijven kon. Hij maakt zijn handtekening met een kruisje. Niettemin wijdt de N.L. van 1911 een hele pagina aan hem, terwille van zijn zoon, de advocaat en notaris. De "droochscheerder" is driemaal getrouwd geweest (of viermaal?). 1. op 2 mei 1624 tekende te Leiden aan Joachum Joachumszn. Tyran, droogscheerder. Hij woonde te Leiden, maar kwam van Linsen. Hij bracht een getuige mee. Dat was Andries Claeszn. De bruid was Vroutge Pietersdr., ze kwam uit Oost-Vriesland. Ze bracht een bekende mee als haar getuige. Dat was Trijntje Claesdr. De getuigen waren misschien wel broer en zuster. Het aantekenen kon niet in de kerk gebeuren, want minstens een hunner was niet gereformeerd. Het gebeurde op het stadhuis. De drie afkondigingen hadden plaats te Leiden, doch blijkbaar zijn ze toch elders gehuwd. Deze Vroutge Pietersdr. was niet de moeder van onze advocaat /notaris. 2. Op 8 juni 1626 huwde op het stadhuis Joachum Joachumszn. Tyran, droogscheerder, weduwnaar van Vroutge Pietersdr. wonende bij de Schoolsteeg. Hij was vergezeld van Volckert Janszn., zijn bekende. De bruid heette Haesje Jacobsdr., wonende aan de Rijn. Ze was vergezeld van Marijtje Evertsdr, haar halve zuster" wonende te Rijnsburg. Ze waren 21 mei 1626 te Leiden aangetekend. Neen, niet in de kerk, maar op het stadhuis. Beiden, of een van beiden, was niet gereformeerd. Deze Haesje Jacobsdr. was de moeder van onze advocaat/ notaris. Vader heet nog steeds Tyran. Daar is later verandering in gekomen. 3. Op 30 augustus 1652 trouwde Joachim Joachimsz Tierens, lakenarbeider, weduwnaar van Haesje Jacobsdr, wonende Coepoortsgrafft, voor de derde maal. Hij was geassisteerd met David Trashuis Denijs, zijn neef. Hij trouwde met Aeltgen Gerritsdr. van Seyst, weduwe van Hendrik Aelbertsz Mullinghoff, wonende in de Haarlem merstraat. Zij was geassisteerd met Maertje Gerritsdr, hare nicht, aldaar. De droogscheerder heet nu lakenarbeider. Aeltgen wilde zeker niet met een Tyran trouwen, het is nu Tierens geworden. 4. Misschien is de lakenarbeider nog voor een vierde keer getrouwd geweest, want ik lees: Joachim moet dus tot moeder hebben gehad bovengenoemde Haesje Jacobsdr, en niet Maria Spruyte Françoisdr. De vader Joachum Joachumsz Tyran kwam toen hij met Haesje Jacobs dr. gehuwd was, nog eenmaal in het nieuws, omdat hij een huis huurt op de Sint Jacobsgrafft. Hij bekende de akte met een merk.(Reg. 254 f127). -89Toen hij -- de vader -- voor de derde maal trouwde, waren bruid en bruidegom beiden gereformeerd en konden ze in de Gereformeerde Kerk trouwen. Uit het tweede huwelijk met Haesje Jacobsdr. werd een zoontje geboren. Dat is de hoofdpersoon van dit verhaal, de advocaat/ notaris. Joachim Tierens werd op 5 februari 1628 in de Lutherse kerk gedoopt. . Hij was van 1628, Nicolaas van 1629, maar Catharina was van 1619. Joachim was zeker een vlug ventje, want zijn vader, die zelf niet lezen of schrijven kon, vond dat hij veel leren moest. Hoe dat kon in die tijd weet ik niet, maar onze Joachim werd 25 oktober 1640 als student ingeschreven aan de Leidse Hogeschool. Hij werd ingeschreven onder de naam: Joachimus Joachimi Tyran De toelatingsleeftijd was officieel zeker 15 jaar, want die leeftijd pronkt achter zijn naam. Ik werkelijkheid was hij nog geen 13 jaar. De archivaris van Leiden schrijft: zoals gewoonlijk schromelijk overdreven. Toen hij ingeschreven werd, was dat zonder vermelding van faculteit. De eerste jaren zal dat wel voorbereidend hoger onderwijs zijn geweest. Nadat hij gekozen had, studeerde hij rechten en notariaat. Joachim moet daar in Leiden aan de Hogeschool kennis gemaakt hebben met Nicolaus van Middelhouck, die daar sinds 20 mei 1649 medicijnen studeerde. Het is m.i. helemaal niet vreemd te veronderstellen dat ze samen wel eens op pad zijn geweest naar de Breestraat voor een bezoek aan Floris en Catharina. Nicolaus is daar in Leiden tot 1656 geweest. Joachim tot 1654. Toen Joachim afgestudeerd was, werd hij benoemd tot advocaat bij het Hof van Holland, standplaats 's-Gravenhage. Zijn verloofde was Hester van der Maes. Zij tekenden aan in Den Haag op 4 oktober 1634 en het huwelijk werd voltrokken te Voorburg, kort na 18 oktober 1654. Toen Joachim trouwde met Hester van der Maes was hij dus reeds Mr. in de Rechten. Joachim en Hester woonden in Den Haag. Daar lieten zij op 26 juli 1656 in de Grote Kerk een zoon dopen. Het jongetje heette Zegher. Het huwelijksgeluk van Joachim en Hester was van zeer korte duur. Joachim was zeer vroeg weduwenaar. Hoewel Catharina 9 jaar ouder was dan hij, dacht Joachim toch aan Catharina en vroeg haar ten huwelijk. Catharina geeft haar jawoord en neemt zich voor goed voor Joachim en zijn zoontje Zegher te zorgen. Ze tekenen 6 maart 1659 te 's-Gravenhage aan; 30 maart 1659 treden ze te Wassenaar in het huwelijk. Dat impliceert m.i. dat Catharina in die tijd te Wassenaar haar domicilie had. Joachim en Catharina zijn toen al spoedig naar Leiden verhuisd. Want ze laten 20 juni 1660 in de Hooglandse Kerk een zoon dopen, die ze de naam Pyeter hebben gegeven. Catharina was 41 jaar en zal dolgelukkig zijn geweest met haar kind. Helaas, het jongetje werd ziek en stierf. Hij werd 16 november 1660 in de Hooglandse Kerk begraven. Pyeter is 5 maanden geworden. Gelukkig kon Catharina haar liefde aan Zegher kwijt. -90Het is een groot misverstand van de schrijver van het artikel in de N.L. van 1911 om op te geven dat Joachim Tierens 3 mei 1660 ingeschreven werd als student aan de Hogeschool te Leiden. Dat was twintig jaar van te voren reeds geschied, nl.op 25 oktober 1640. De fout is begrijpelijk, want wie verwacht nu aan een Hogeschool een studentje van 12 jaar. Als men geen betere gegevens heeft, moet men wel concluderen, dat Joachim na zijn huwelijk met Catharina op zijn 32e jaar pas rechten ging studeren. De waarheid is dat hij in 1654 reeds afgestudeerd was. Ik heb daardoor fouten gemaakt op de bladzijden 27 en 40 van het getypte exemplaar. Waarom liet Joachim Tierens, gevestigd advocaat en notaris, zich de 3 mei 1660 wel inschrijven? Het was hem te doen om vrijstelling van import op bier en op wijn en andere zaken. Die kon men verkrijgen als men maar ingeschreven was. Daarom en daarom alleen liet Joachim zich inschrijven. Hij maakt er, geloof ik, nog een grap van ook, want hij laat zich inschrijven als "doctor in de rechten" en dat was hij bij mijn weten niet. 11 maart 1664 laat hij zich opnieuw inschrijven, nu als advocaat. Hoe dat toeging op de universiteiten kan men lezen in de "Merckwaerdige Bierologie" van de Grolsche Bierbrouwerij op de bladzijden 91 en 92. Hier volgt het citaat: Zowel hoogleraren als studenten aan de Universiteit van Franeker waren in de 16e eeuw vrijgesteld van belasting op bier. Tot op zekere hoogte althans. Studenten mochten belastingvrij 1500 kan bier per jaar kopen; een redelijke hoeveelheid om het stof van oude boeken uit de keel te spoelen. Professoren kregen zelfs nog meer. Helaas zijn er altijd lieden die de zon niet in het water kunnen zien schijnen, en die de mannen van de wetenschap hun kannetje bier misgunnen. In 1550 wilden de Staten van Friesland de hoeveelheid belastingvrij bier voor professoren beperken tot 155 1/2 kan per maand. Maar wat is dat nu voor een mager slokje voor professoren die dag in dag uit hun keel droog moeten praten om de jeugd de onsterfelijke wijsheid bij te brengen? Vanzelfsprekend werd er geprotesteerd en de professoren Cloppenborgh, Coccejus en Cup van der Linden dienden een request in, met de klacht: "dat in een familie van acht ende meer personen, daar bij dagelijcks aenval van eerlijcke gequalificeerde personen dit beslist onvoldoende was". Of de Staten de hand over het dorre hart gestreken hebben en de dorstige hooggeleerde heren -- wier gezondheid, zoals in het request stond, was: "persente tot nodigh gebruyck van uytheemsch bier, belopende de swaerder consumptie als van één tonne yder maendt" -- wat meer accijnsvrij bier hebben toegestaan, vermeldt de historie niet. De universiteit van Franeker is trouwens niet lang daarna opgeheven. Waarschijnlijk waren alle professoren en studenten volkomen uitgedroogd. In 1660 is oom Adriaen gestorven. De kinderen van Pyeter die nog in leven waren -- dat zijn de 4 dochters: Beatrix, Judith, Annette en Catharina -- hebben nog van hem geërfd. De voornaamste erfgenaam zal zijn zuster wel geweest zijn, tante Maertge, de vrouw van schipper Van Es. -91Catharina erfde van oom Adriaen een paar huisjes. Dat zullen de zelfde huisjes wel geweest zijn, die in het Fortuynpoortje stonden en bij de buskruitramp beschadigd werden. 7 november 1660 Joachim Tierens, advocaat, gehuwd met Catharina van Middelhouck, wonende te Leiden, machtigt François Bogaert wonende te Delft, tot verkoop van enige huisjes aldaar, toebehoord hebbende Adriaen Sieren van Middelhouck, zijner huisvrouwen zaliger oom. Notaris J. van Campen, Leiden Reg. 881 Eind september 1662 stierf Beatrix. Ze werd begraven in de Oude Kerk van Delft, 3 oktober 1662. Mochten er ook geweest zijn, die van Beatrix hoopten te erven, dan zijn ze wel teleurgesteld, want Beatrix vermaakte alles aan haar trouwe zuster Annetje, behalve een gunstige bepaling voor Judith, die een klein jaargeld inhield. 13 februari 1668 werd Zegher Tierens als student aan de Hogeschool te Leiden ingeschreven. Het jongetje was nog geen 12 jaar. Achter zijn naam stond 15 jaar, hetgeen behoorlijk met de waarheid in strijd was. Die Zegher moet in het leren een vluggertje geweest zijn! Of .... was het andermaal te doen om een hoeveelheid wijn en bier vrij van import? In 1668 wordt er wel geërfd en niet zo zuinig. Van Annetje die 17 augustus 1668 groots werd begraven. De boedelscheiding had 26 december 1668 plaats. Joachim Tierens zette namens zijn vrouw Catharina zijn handtekening voor f. 30.671. Ik heb eerst gedacht, dat die erfenis Joachim uit financiële moeilijkheden haalde, maar dat is niet zo. Tot tweemaal toe leent Joachim van Annetje een groot bedrag tegen 4%. 1 juni 1663 leent hij f. 5500 en 1 mei 1665 leent hij f. 5400. Nu begrijp ik dat niet Annetje aan Joachim een dienst bewees, maar omgekeerd ziet Joachim er kans voor dat geld in Leiden goed te beleggen en helpt hij haar van een flinke hoeveelheid renteloos potgeld af. 5 augustus 1671 gaan Joachim, Catharina en Zegher verhuizen. Joachim koopt een huis voor f. 4300, Steenschuur 1. Het andere jaar -- 25 november 1672 -- belast hij het huis met f. 112 1/2 weesrente per jaar. Wat dat betekent weet ik tot op heden niet. Joachim, de lakenbereider en Joachim, de advocaat, vader en zoon, stierven in hetzelfde jaar. De vader werd 2 mei 1618 begraven. De zoon werd in de week van 16 tot 22 oktober 1618 begraven. Joachim, de advocaat, is niet ouder geworden dan 50 jaar. Zegher zal zijn vaderlijk erfdeel ontvangen hebben. In de week tussen 10 en 16 september 1679, nog geen jaar later dus, werd Catharina begraven, oud 60 jaar. Het moet ons verbazen, hoe jong die mensen allemaal stierven. Alleen tante Judith, die leeft ondanks al haar moeiten in het leven, maar steeds door. Catharina laat 29 mei 1679 haar testament opmaken. Het is vooral Judith die van haar erft. Catharina had van Floris het familiegraf geërfd in de Hooglandse Kerk. De eerste, die daarin begraven was, was Elisabeth Boscam, Floris' huisvrouw. -92Misschien is Catharina daar ook wel begraven, maar dat is niet zeker. Joachim kan zelf wel een familiegraf gehad hebben in de Hooglandse Kerk. Dit is wel zeker, Catharina vermaakt bij testament het graf van Floris, met de verplichtingen en zorgen daaraan verbonden, aan Judith. Catharina en Judith hebben het graf goed laten onderhouden en hebben op tijd de verboekrechten betaald. Toen het graf in 1688 overging in handen van Gilles Grommé, omdat Adriana van Middelhouck een erfgename van tante Judith was, heeft hij het graf verwaarloosd en er zelfs niet meer naar omgezien. De zerk moet nu nog ergens in de Marekerk in Leiden liggen. Dat moet onderzocht worden! Tante Judith erfde ook het laatste huis: Steenschuur 1. Het huis had f. 4300 gekost. Ze verkoopt het voor f. 1600. Ik vroeg me af waarom zo goedkoop? Heeft dat soms iets te maken met die weesrente? Van Zegher is in de Leidse archieven niets meer te vinden. Hij schijnt na de dood van zijn vader en van zijn stiefmoeder Catharina de stad Leiden verlaten te hebben. In 1679 komt er dus een einde aan dit Leidse intermezzo. Bovenstaande gegevens zijn bijna alle afkomstig van de archivaris van Leiden. -92ablz. 93 - 107 Nicolaes van Middelhouck 1629 - 1683 doctor medicinae Delft -9326. Nicolaes 1629 - 1683 De genealoog Eschauzier vraagt in de Ned.Leeuw van 1911 (blz. 248): Dr. Nicolaes Middelhouck, levende eind 16e eeuw, was gehuwd met Adriana Manrique de Lara. Wie deelt mij genealogische en biografische bijzonderheden omtrent dit echtpaar mede? Hij is bij zijn studies deze namen tegengekomen. Men zou willen weten: waar heeft hij deze namen aangetroffen? Nog in hetzelfde jaar schrijft hij een artikel over de familie (van) Middelhouck, en heeft wel begrepen dat dr. Nicolaes niet in de 16e maar in de 17e eeuw leefde. Over de familie Manrique schrijft hij niet. Eerst in de Ned.Leeuw van 1974 is er een artikel verschenen over deze half Spaanse familie, van de hand van mr. C.v.d. Weel. Nicolaes is 2 december 1629 gedoopt in de Oude Kerk van Delft. Zijn roepnaam was Claus. 2 december 1629 wordt in de Oude Kerk gedoopt Claes Pieters van Middelhoeck. De vader was: Pieter Zieren van Middelhoeck. De moeder was: Aeltje Jansd. Getuigen waren: Biatris Gijsbrechts Maertgen Jans Jacob Jansen. Wie was van tot de eerste doopgetuige was weet ik niet. Maar Maertgen Jans een zuster en Jacob Jansen was een broer van Aeltje. Ze kwamen Delftshaven, waar zij een zeilmakerij hadden. Ze behoorden de bekende familie Van der Dussen. Nicolaes zal het in zijn jeugd niet zo gemakkelijk gehad hebben, want uit het eerste huwelijk van Pyeter Sieren waren er vier meisjes en twee jongens. Nicolaes kreeg ook nog een jongere broer, nl. Joannes, met de roepnaam Jan. Deze was 3 jaar jonger dan Nicolaes. In 1648 werd aan Nicolaes bij testament f. 5000 beloofd, en bij het volwassen en zelfstandig worden f. 600. Verder was zijn moeder er zeer op gesteld, dat Nicolaes wat lezen zou, schrijven en lezen en nuttige bezigheid. Toen dit geschreven werd was Nicolaes al 19 jaar en de Latijnse school bijna door en stond hij gereed om naar de Leidse universiteit te gaan! 20 mei 1649 vertrok hij naar Leiden. Zijn vader leent in dat jaar f. 3200 bij zijn dochters Beatrix en Annette, welk geld onmiddellijk gedeponeerd wordt bij een Leidse stadsontvanger. Ik moet wel denken dat zulks terwille van Nicolaes was. Nicolaes liet zich inschrijven voor de faculteit der medicijnen. Nicolaes was niet eenzaam in Leiden. Het zal hem een steuntje in de rug gegeven hebben, dat Floris, zijn broer, daar woonde en zijn zuster Catharina. Floris' vrouw, Elisabeth Roscam, was, na drie kinderen in drie achtereenvolgende jaren ter wereld te hebben gebracht, in het laatste kraambed gestorven. De drie kinderen, 2 jongens en 1 meisje, waren ook allen overleden. De vader bleef alleen achter en Catharina deed zijn huishouden. Floris beheerde een winstgevend lakenfabriekje in de Breestraat. De jonge student Nicolaes kon daar eens aanlopen. Floris stierf in 1655 tijdens een pestepidemie. -94Toen Floris stierf was Nicolaes nog niet afgestudeerd. Hij was in zijn laatste studiejaar. Hij heeft toen terwille van zijn vader en van zijn zusters Beatrix en Catharina in Leiden de financiën geregeld. Ze hadden hem de procuratie toevertrouwd. Ik zou wel eens willen weten of Nicolaes zich na de buskruitramp van 1654 nog naar Delft gespoed heeft om als jong medicus daar de eerste hulp te bieden. Toen Nicolaes in 1656 naar Delft terugkeerde, was hij niet alleen arts, maar had de titel verworven van Doctor in de Medicijnen. Hij heeft zich in zijn vaderstad als arts gevestigd. Ik denk niet dat er in Delft nog veel afgestudeerde artsen aanwezig waren, wel veel kwakzalvers en waterkijkers en bedrijvers van zwarte en witte magie, zodat ik denk dat de Doctor in de Medicijnen in Delft al spoedig een man van gewicht was. In hetzelfde jaar 1656 is Nicolaes in het huwelijk getreden met Adriana Manrique de Lara. Adriana was de dochter van de Spaanse jonkheer Anthony Manrique de Lara en de Hollandse Theodora van der Chijs. Adriana had voor de helft Spaans en voor de helft Hollands bloed in de aderen. Het was misschien aan haar huidskleur nog wel te zien. Ze -- Nicolaes en Adriana -- tekenden 13 mei 1656 aan en trouwden 31 mei 1656 te Delft. De vader van de bruid -- Anthony Manrique de Lara -- was toen reeds lang overleden. De dag van zijn begrafenis was 15 juni 1638. Zijn graf is nog steeds in de Oude Kerk van Delft te vinden. De letters op zijn grafzerk zijn nog goed leesbaar. De toevoeging "de Lara" ontbreekt. Theodora van der Chijs was in 1656 al 18 jaar weduwe en had al die tijd de verantwoordelijkheid gedragen voor haar 2 kinderen en het indrukwekkende familiebezit. Ze woonde aan de Oude Delft aan de noordzijde. Doordat mr. E. van Weel in de Ned. Leeuw een uitvoerig artikel heeft geschreven over de Manriques (jaargang 1974), zijn we in staat ons in te denken in wat voor gezin Nicolaes terecht is gekomen. Ik zei al, dat jonkheer Antonio 18 jaar tevoren reeds overleden was. Diens vader was nog een rasechte Spanjaard geweest, geboren te Burgos, officier in Spaanse dienst. Zijn naam was Diego Manrique. Nu is Manrique in Spanje een veel voorkomende naam. In sommige provincies is het zelfs een voornaam. Spanje heeft drie dichters-vrijheidsstrijders gekend met de naam Manrique: Gomez, Jorge en José. Daar is niets bijzonders met die naam. Het gaat om de toevoeging De Lara, die komt minder vaak voor. Als men het recht had de toevoeging De Lara achter Manrique te voeren, dan kon men er op bogen van Clothilde af te stammen, de dochter van Cloris I (481-511). Jonkheer Antonio gebruikte de toevoeging De Lara, en het wapen van de De Lara's stond op zijn brieven afgedrukt. Een nauw keurig onderzoek in Madrid en andere plaatsen heeft mr. E. van Weel tot de overtuiging gebracht, dat de Hollandse Manriques de toevoeging De Lara ten onrechte voerden. Nog eens: op de grafzerk in de Oude Kerk ontbreekt die toevoeging. De Manriques zaten al vroeg in de Nederlanden. In de archieven van Brussel en Antwerpen kunt u over deze familie gegevens vinden. De vader van jonkheer Antonio was reeds met een Nederlandse getrouwd, ze heette Catharina van Gindertaal. Ze was de dochter van een Calvinistische Brusselse schepen. De grootvader van moederszijde van Catharina was burgemeester van Zierikzee, de door de Spanjaarden belegerde vesting. -95Dat werd voor Diego Manrique een moeilijk geval. Hij was, officier in het Spaanse leger, commissaris onder Mondragon, toen deze het beleg sloeg voor Zierikzee. Toen Mondragon de stad Zierikzee had ingenomen, viel de buit ontzettend tegen, de stad was uitgeput en uitgeschud. De Spaanse troepen gingen muiten en Diego werd naar Brussel gezonden om soldij voor de soldaten te halen. Het gedrag van Diego was zodanig, dat hij zowel het vertrouwen genoot van Mondragon als van de stadsbestuurders. Zijn positie werd echter te moeilijk. Hij probeerde zich los te maken uit het Spaanse leger. Dat lukte hem en in 1592 vinden we hem terug als koopman te Dordrecht. De zoon van Diego Manrique en Catharina van Gindertaal, die zoveel familierelaties met Zierikzee had, was onze Antonio. Hij was in 1580 te Brussel geboren. Hij deed grote zaken. Het provianderen en fourageren zat de Manriques in het bloed. Ik heb een Manrique gevonden, die de beheerder was van de proviandering van de vloot van Philips II. Ik vond er één die kwartiermeester-generaal was. Een andere was weer verbonden met de hoogste handelskringen in Antwerpen. Onze Antonio had een aardje naar zijn vaartje en deed zeer grote handelszaken. Met de Staten-Generaal bijvoorbeeld. Hij fourageerde het Staatse leger te Velde. Leverde bijvoorbeeld hooi voor de troepen die Geertruidenberg belegerden in 1625. Om een staaltje te geven van zijn rijkdom: hij was in staat om desnoods alleen het Huis van Egmond te kopen aan het Voorhout. Dat deed hij op 14 januari 1618. Hij verkocht het weer in 1634 aan Gerrit Dijkman, die ook wel wat geld gehad zal hebben. Antonio de Manrique hield zich ook druk bezig met inpolderingen. Men noemt hem Heer van Maasdam, en Heer van St.Philipsland. Hij was Heemraad van het Land van Essche onder Strijen. Antonio overleed te Delft op 58-jarige leeftijd, 15 juni 1638. Het huis van de Weduwe Manrique stond aan de noordzijde van de Oude Delft. Dat huis frequenteerde Nicolaes Middelhoeck terwille van de laatste dochter die nog thuis was ..... Adriana Manrique. De Delftenaren hadden de groothandelaar en grootgrondbezitter Manrique volkomen aanvaard. Hij was een Hollander met de Hollanders geworden en een Protestant met de Protestanten. Alleen met zijn vreemde, buitenlandse naam wisten ze geen raad. Zelfs in de doop- en begrafenisboeken kan men soms lezen: Manrijke en Manrige. Onze Nicolaes Middelhoeck, medicinae doctor, zal het wel beter geweten hebben en de slagerszoon waagde het de hand van de jonkvrouwe te vragen. De moeder -- Theodora van der Chijs heeft er nooit spijt van gehad, dat ze haar dochter aan Nicolaes uithuwelijkte. Hij werd voor de weduwe in verscheidene moeilijke zaken een grote steun. De oudste dochter van de Manriques heette Jacomina. Ze is 12 februari 1656 gestorven, een paar maanden voor Nicolaes en Adriana in het huwelijk traden. In februari een begrafenis, in mei een huwelijk. In de doopregisters staat heel familiaar Jacobmijntje. Ze is twee keer gehuwd geweest. De eerste maal trouwde ze 7 april 1641 met Johan Croesers te Delft. De tweede maal 15 november 1648 met Gerrit van der Heim te Kethel. Gerrit van der Heim was lid van de Vroedschap van Delft. Hij overleed in 1682, een jaar eerder dan Nicolaes. -96De tweede dochter heette Elisabeth. Ze is 2 september 1679 begraven. Ze is gehuwd geweest met Aper de Vogel, medicinae doctor. Ze trouwden 25 mei 1644. Hij is arts geweest te Amsterdam en Delft. De twee artsen zijn dus in Delft elkaars collega's geweest. Aper de Vogel overleed in 1664. De derde dochter heette Catharina Clara. Ze was jonger dan Adriana maar eerder getrouwd. Ze is in Delft gedoopt op 9 juni 1626. Ze is te Delft begraven op 18 augustus 1653. Ze trouwde 22 januari 1653 met Caesar Duijck (geboren 1619). Ze testeerden 10 augustus 1653. Ze stierf 18 augustus. Dat was een korte vreugd! De vierde dochter was dan Adriana, de huisvrouw van Nicolaes Middelhoeck. Ze tekenden 13 mei 1656 aan en trouwden 31 mei 1656. Adriana is regentes geweest van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Adriana was het laatste kind dat het ouderlijk huis aan de noordzijde van de Oude Delft verliet. Er was één zoon, Anthony Jacob geheten. Nu niet bepaald de trots van de familie, geloof ik. Hij heeft een geval meegemaakt, dat zelden een man overkomen zal zijn. Hij is te Delft gedoopt op 19 oktober 1628 en gestorven te Delft 12 januari 1658. Hij werd slechts 29 jaar. Mr. C. van Weel geeft in het maartnummer van 1974 van de Nederlandse Leeuw het volgende sensationele verhaal: Anthony Jacob Manrique werd in 1646 door de dochters van Gerrit Dijkman uit 's-Gravenhage ontvoerd en ging met de jongste van haar, Hester Dijkman, in Overveen in ondertrouw. Zijn moeder slaagde er echter in het huwelijk te voorkomen. Zij vroeg de Staten van Gelderland om hulp, om de jonge man met de sterke arm naar huis terug te halen. Bij besluit van 28 november 1646 werd de gevraagde hulp geboden, waardoor de romance een einde kreeg. Mr. C. van Weel heeft dit verhaal ontleend aan Nijhoff: Inventaris Oud-Archief Arnhem 449. De jongen -- Anthony Jacob Manrique -- was toen 18 jaar. Zijn moeder vond het zeker beter dat hij maar zo gauw mogelijk ging trouwen, want 1 december 1647 gaat hij in ondertrouw met Catharina Pandelaert, dochter van Gilles Pandelaert en Abigail Muysenhols (of Muyshole. Ik moet denken aan de schrijfwijze: Muys van Holy). Hij testeert met Catharina 13 december 1649 te Oud-Beierland, en opnieuw, maar nu te Delft, op 29 Juni 1653. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: 1. Abigail, vrouwe van St. Philipsland; gedoopt te Delft 6 januari 1649; gestorven te Gouda in juni 1716. Ze trouwde te Rijswijk 17 december 1673 met Abraham de Reus, medicinae doctor, regent van het Pesthuis te Rotterdam; 2. Theodora, woonde te Aalsmeer; begraven te 's-Gravenhage in 1706. --97We schrijven natuurlijk over de familie Middelhoeck en niet over de Manriques, en zeker niet over de Pandelaerts. Toch kan het beschrijven van die familie zijn nut hebben, omdat hieruit duidelijk wordt in welke hogere sfeer Nicolaes terecht gekomen was. Ging het eerst over vleyshouwers, wyelmaeckers en droochscheerders nu gaat het meer over jonkheren, jonkvrouwen en rentmeesters. De Pandelaerts Johan Pandelaert, rentmeester van Beierland, vestigde 15 januari 1608 in Oud-Beierland, als gemachtigde volgens volmacht van 6 januari 1608 een losrente. Nogmaals deed hij dit 6 februari 1610 volgens volmacht van 13 januari 1610. Zoals hieronder blijken zal, werd hij in 1612 als rentmeester door een zoon opgevolgd. Hij bleef toen echter nog als agent werkzaam voor de Vrouwe van Beierland, Sabina van Egmond, geboren prinses van Gaveres, gravin van Egmond, weduwe van den grave van Solms.... De zoon van Johan Pandelaert heette Gillis. Als rentmeester van Beierland wordt Gillis voor de eerste maal vermeld 5 mei 1612, toen hij een huis en schuur aan de Voorstraat kocht. Secretaris van Oud-Beierland wordt hij eerst genoemd 6 november 1613, toen hij een verklaring aflegde.... De echtgenote van Gillis Pandelaert, juffrouw Abigail van Muyshole, maakte 15 juni 1614, ziek en te bed liggende, een uiterste wil, waarbij zij in geval van kinderloos overlijden haar goederen aan haar man gaf, behalve die van haar overleden moeder. Zij stierf plm. 1649 pas. In 1642, 23 mei (zie het artikel van Eschauzier) bekennen Pieter Sieren en zijn drie zwagers, dat zij -- als comparanten -- hebben ontvangen van Gillis Pandelaert, als rentmeester der Grafelijkheidsgoederen in Oud- en Nieuw Beierland, al 't geen deze hun bij akte van 22 november 1608 schuldig was. Reg. 5446 (oud). Gillis Pandelaert en Abigail Muyshole hadden verscheidene kinderen, waarvan er drie bekend zijn: Abraham, Catharina en Margriet. Catharina, ondertrouwd te Oud-Beierland 1 december 1647 als j. dr. daar wonende, met jonkheer Anthony Jacob Manrique (er staat Maurycque) j.m. te Delft. Getuigen: Gillis Pandelaert (haar vader) en Theodora van der Chijs (zijn moeder). Ze trouwden in Oud-Beierland. Anthony Jacob en zijn zusters waren na de dood van Antonio Manrique, 29 december 1638 met Maasdam verlijd, dat betekent: bij testament begiftigd. Maasdam was al een oude polder, ouder, veel ouder dan de Beierlanden. Omstreeks 1270 werd er al een dam in de Maas gelegd, maar in 1421 bestond er nog geen zelfstandige parochie, die Maasdam heette. De plaats was alleen nog maar als ambacht bekend. Maasdam was een Heerlijkheid, en de heer was Antonio Manrique, de groothandelaar en grootgrondbezitter van Delft. Als ik het goed begrepen heb, had de zoon Anthony Jacob niet veel zin in het bestuur van de Heerlijkheid Maasdam, want 7 februari 1653 werd in opdracht van hem een ander verlijd. Dat deed natuurlijk niets af aan de rechten van zijn zusters, maar in zijn plaats kwam een andere ambachtsheer. Anthony Jacob maakt op mij de indruk van een zwakke, ver- -98wende jongen. 20 mei 1656 kocht jonkheer Anthony Jacob nog een steenplaatsje in Nieuw-Beierland. Hij is 12 januari 1658 te Delft overleden, 29 jaar oud. Het andere jaar 20 april 1659 had de jonge weduwe al moeilijkheden. Toen eiste zij betaling van een schuld, die ontstaan was uit de koop van land te Nieuw-Beierland door een zekere Huibrecht van Aerd, een procureur. Huibrecht van Aerd kon niet betalen en de borgen, hierover aangesproken, staken de hoofden bij elkaar en wilden niet betalen. Vandaar moeilijkheden. De voogden van de kinderen -- Abigail, een meisje van 10 jaar en Theodora, die jonger was -- nemen de zaak in handen. Die voogden waren: -vrouwe Theodora van der Chijs, weduwe van jonkheer Antonio Manrique, heer van Maasdam, en de heer -Nicolaes Middelhoeck, medicinae doctor. Nicolaes was toen 30 jaar en 3 jaar getrouwd en kreeg zaken te behandelen, waar hij als slagerszoon nooit van gehoord had en die ook buiten de grenzen van zijn dokterspraktijk lagen. Jacques Manrique, de oudere broer van Antonio, werd in 1601 verlijd met een derde deel van de schorren van St.Philipsland, welke heerlijke rechten vererfden op zijn zuster Clara Man rique en zijn broer Antonio Manrique, om vervolgens te komen aan Anthony Jacob Manrique en tenslotte aan diens dochter Abigail, die de rechten in 1698 verkocht. In 1612 werd Jacques Manrique door aankoop Heer van Maasdam. In 1653 had Anthony Jacob geen lust meer in het bestuur van de geërfde Heerlijkheid en verkocht hij zijn aandeel in de bezitting aan Frederik van Dorp. We zullen voor het huwelijksleven van Nicolaes van Middelhoeck en Adriana Manrique met een nieuwe alinea beginnen. Dat huwelijksleven heeft niet zo lang geduurd. Ze trouwden 31 mei 1656 en Adriana stierf 24 september 1667. Ze zijn ruim 11 jaar getrouwd geweest en hebben nog niet eens hun koperen bruiloft kunnen vieren. De start was ook al niet zo voorspoedig. 6 juli 1657 werd hun eersteling geboren. De registers vermelden niets anders dan: begraven een kind van Nicolaes van Middelhoeck. Verder werd er geen aandacht aan besteed. Of het een jongen of een meisje was geweest; of het na de geboorte nog een paar uurtjes geleefd had; welke naam het gedragen zou hebben -- niets van dat alles. Een kind begraven .... punt uit. Maar ...... dan precies een jaar later! Toen werd er in den Huize Van Middelhoeck een tweeling geboren. Een kind verloren, twee kinderen ervoor terug. Dat was een dubbele vreugde! Het waren een meisje en een jongen. Mooier kon het al niet. 10 juli 1658, een datum om nooit te vergeten. Hoe moest het meisje heten? Alida natuurlijk, naar de moeder van Nicolaes. En de jongen dan zeker Antonio? Neen, de hele familie was nog diep onder de indruk van het vroegtijdige sterven van Anthony Jacob. Hij was 12 januari van dit zelfde jaar 1658 overleden. De hele familie was het erover eens dat het jongetje Anthony Jacob heten moest. Het meisje Alida bleef leven. Het jongetje ging de weg van zijn oom en stierf. 1 oktober 1658 werd hij begraven in de Oude Kerk, na 2 1/2 maand geleefd te hebben. -99En het was toch zo'n mooie, deftige doopplechtigheid geweest in de indrukwekkende Oude Kerk van Delft. Er waren vier doopgetuigen: 1. Johan van Middelhoeck, de jongere broer van Nicolaes. Een vrijgezel, in dienst van de O.I.C. Hij had een reis naar de tropen achter de rug en was met verlof in Holland; 2. Gerridt van der Heym, de oudste zwager van Adriana, die met Jacomina getrouwd was. Hij was lid van de Delftse vroedschap; 3. Theodora van der Chijs, de moeder van Adriana; 4. Margarita van der Dussen, dat was de zuster van Nicolaes' moeder. In 1642 komen we haar in de familiegeschiedenis tegen, maar toen heette ze Grietje. Ze was de vrouw van Claes Joostensz. Bisschop en woonde te Delftshaven. Jammer dat het stamhoudertje stierf! Er was in datzelfde jaar nog meer droefheid. Vader Pyeter Sieren stierf 25 november 1658. Nicolaes' zwager Anthony Jacob stierf voor de doopplechtigheid en Nicolaes' vader daarna. Het sterven van de stamhouder heeft Pyeter Sieren dus nog meegemaakt. Pyeter Sieren behoorde wel tot de zeer sterken, want hij bereikte de leeftijd van 75 jaar. Ik stel me nogal wat voor van de begrafenis van Pyeter Sieren. Hij was immers hoofdman geweest van het St .Nicolaasgilde? Die gildebroeders maakten er wel wat van, vooral als het een hoofdman betrof. De gildebroeders traden op als dragers, en droegen het vaandel van het gilde en de attributen (ditmaal van het kramersgilde) voor de stoet uit. Pyeter Sieren werd begraven in zijn eigen graf in de Oude Kerk (zie Beresteyn no. 251b). Nicolaes en Jan; en de zusters Beatrix, Judith, Annetje en Catharina waren allen nog in leven. Ook de man van Judith, de bierbrouwer François Dirksz. van Bleyswijck was present. We moeten er wel erg in hebben dat Catharina toen nog niet getrouwd was. En Pyeters vrouw Alida van der Dussen? Ik heb haar sterfdatum in de Delftse archieven niet gevonden en heb er reden voor om te vermoeden, dat ze te Delftshaven begraven is. Ik denk dat ze eerder overleden was dan Pyeter. Anders was ze evenals Theodora van der Chijs op 10 juli 1658 wel doopgetuige geweest. Nu werd haar plaats ingenomen door haar zuster Margarita van der Dussen. Na de dood van zijn vader heeft Nicolaes met zijn en zijn dochtertje Alida het grote huis betrokken Langendijk, het huis "de Wijnstock", een prachtig dokterspraktijk. Ik lees in de transportboeken: Dr. Nicolaes Middelhoeck verkrijgt het huis Langendijk. In het transportboek 1091, 4 S, 311. Deel 1, fol. 234o. vrouw Adriana aan de Oude pand voor een aan de Oude In "de Wijnstock" aan de Oude Langendijk is Pieter geboren. Hij werd 12 oktober 1659 gedoopt. We weten verder niets meer van dat stamhoudertje. Maar wel lees ik: 20 maart 1662 een kind begraven van Nicolaes Middelhoeck. Dat zal onze Pieter geweest zijn. Nog steeds geen stamhouder! -100aToen de familie al vijf jaar in het grote huis woonde, werd er weer een meisje geboren. Ze werd Theodora genoemd naar Theodora van der Chijs. Nu waren beide grootmoeders vernoemd: Alida en Theodora. Theodora is gedoopt 8 juni 1663. De doopgetuigen waren: 1. 2. Gerrit van der Heym, de oudste zwager. De tweede man van Jacomina. Hij was lid van de Delftse vroedschap; Elisabeth Croesens. Een zuster van Jacomina's eerste man. Ze was namelijk eerst getrouwd geweest met Johan Croesens. We moeten er wel erg in hebben, dat er nog meer waren die belangstelling hadden voor het wel en wee van de familie op de Oude Langendijk. Oom Adriaen en zijn huishoudster tante Judith leefden nog in de Vlamingstraat. Daar was nog tante Maartje die met schipper Adriaen Philips van Es getrouwd was en in de Molenstraat woonde. Gedurende enige jaren heeft Nicolaes met zijn Adriana rust en vrede gekend. Adriana zal wat ouder zijn geweest dan Nicolaes. Toen Theodora geboren werd was Nicolaes 34 jaar. Adriana moet wat ouder zijn geweest. Anthony Jacob was van 1628, maar Adriana's jongste zuster was van 1626. Adriana was vóór 1625 geboren. Adriana was bij de geboorte van Theodora 38 à 39 jaar. Het gezinnetje bestond in 1663 uit vader, moeder en twee dochtertjes: Alida en Theodora. De huiselijke vrede heeft een jaar of vier geduurd. Nicolaes kon zich nu geheel aan zijn dokterspraktijk wijden en het zou interessant zijn daar een paar hoogtepunten uit te weten. Ik verdenk er dr. Nicolaes van, dat hij in deze periode een wapen voor de familie van Middelhoeck heeft laten ontwerpen. Men hoeft daarbij niet aan ijdelheid te denken, want de meeste gearriveerde families deden dat. Ieder was vrij om dat te doen. Daar kwam geen wettelijke poespas aan te pas. Men vermeed natuurlijk zoveel mogelijk het ontwerp van andere families, maar pleegde iemand plagiaat, dan was daar niets aan te doen. Verder had zo'n familiewapen niet meer betekenis dan een ex libris tegenwoordig. Het wapen geldt alleen de Delftse Middelhoecken en niet de Middelhoecken van Vlaardingen. Toen Theodora gedoopt werd in 1663, woonden de Vlaardingse Middelhoecken nog in huize "Den Engel" op de hoek van de Lijnstraat en Dayer. Ze zullen van dat wapen weinig geweten hebben. Het wapen dat Nicolaes liet ontwerpen bestond uit een groen veld met drie gouden leeuwen. Ik weet wel dat er in de Oude Kerk een "graftombe" is geweest, waarop de wapens van de familie Schilperoort en Van Middelhouck gecombineerd zijn afgebeeld. Nu zijn de twee genoemde families nimmer gelieerd geweest en daarom lijkt mij dat grafmonument niet anders te zijn dan een fantasieprodukt van een of andere beeldhouwer. Op het ovale schild bevindt zich het wapen van de Van Middelhoucken gebeeldhouwd met de nodige fantasie en kunstenaarsvrijheid. De kunstenaar heeft het ovale schild gedeeld en op de ene helft drie molenijzers neergezet. Alleen de andere helft heeft de drie leeuwen. Het andere -- mannelijke schild -- vertoont het wapen van de familie Schilperoort. Het geheel lijkt mij een fantasiestuk. -101Het wapen van Dr. Nicolaes bevatte drie gouden leeuwen, neergezet op een veld van sinople (groen). Zo heb ik het wapen gevonden in de drie dikke delen met duizenden wapens van geheel West-Europa, die zich op het archief van Delft bevinden. We hebben van Nicolaes' wapen en van de alliantie Schilperoort/ Middelhoek fotokopieën laten maken. Ik weet het, Nicolaes was een halfbroer, maar ik denk toch, dat de tantes uit de Nieuwstraat en de Coornmarkt grote belangstelling gehad zullen hebben voor de twee kleine nichtjes: Alida en Theodora. De tantes zullen mede de dood van de kleine neefjes betreurd hebben, zonder te beseffen dat de Delftse tak van de Middelhoecken naar de mannelijke lijn althans een einde genomen had. Een mens leeft bij het ogenblik en de tantes zullen zich met de kleine nichtjes vermaakt hebben. Alida was van 10 juli 1658 en Theodora was van 8 juni 1663. De meisjes verschilden vijf jaar in leeftijd. In 1662 eind september stierf tante Beatrix. Ze werd 3 oktober begraven. Daarna verhuisde tante Annetje van de Nieuwstraat naar de Voorstraat. Zoals ik al zei, de huwelijksvreugde was van korte duur. Adriana Manrique stierf en werd 28 september 1667 in de Oude Kerk in het graf van de Manriques begraven, een graf dat inmiddels het eigendom van Dr. Nicolaes geworden was (in Beresteyn no. 91). Adriana Manrique was nog jong toen ze stierf, ongeveer 44 jaar. Hoe lang is ze ziek geweest? Heeft de arts Middelhoeck zijn vrouw niet kunnen redden? Tegen de meeste ziekten waren wel kruiden gewassen, maar ze waren helaas toen nog niet bekend. Nicolaes krijgt nog meer begrafenissen. 26 januari 1668 Francois Dirkszn van Bleyswijck, de bierbrouwer van de Coornmarkt. Judith werd weduwe. 17 augustus 1668 stierf Annetje. Dat waren in een jaar tijd drie begrafenissen. Nicolaes is tot zijn dood toe weduwnaar gebleven en Judith tot haar dood toe weduwe. Judith's belangstelling voor de twee kleine meisjes is vast wel toegenomen. 24 september 1667 werd Dr. Nicolaes van Middelhoeck weduwnaar. Wie waren er toen nog over van de familie Manrique? Antonio was 15 juni 1638 reeds overleden en Theodora van der Chijs stierf 13 november 1660. De enige broer Anthony Jacob stierf 12 januari 1658. De jongste zuster Catharina Clara stierf 18 augustus 1653. De oudste dochter Jacomina was 12 februari 1656 begraven, maar haar tweede man Gerrit van der Heym leefde nog. Van de gehele familie was er naast Gerrit van der Heym nog slechts één schoonzuster in leven en dat was de weduwe van Aper de Vogel. Ze heette Elisabeth. Dus waren er twee vrouwen in Delft die de dochtertjes de twee meisjes Alida en Theodora, met liefde omringd Van de familie Middelhoeck alleen tante Judith. Van de familie Manrique alleen tante Elisabeth. En verder was er de belangstelling van oom Gerrit van Ja, dan was er ook nog neef Pyeter Sieren Junior, die uit Indië terugkwam. van Nicolaes, hebben. der Heym. in 1670 Volledigheidshalve vermeld. ik nog dat Nicolaes, als halfbroer, uit de erfenis van Annetje f. 13 144 kreeg. -1021672. Het rampjaar. Mislukking van Jan de Wit's politiek. Jan de Wit had met Engeland een verbond gesloten om beveiligd te zijn tegen Frankrijk. Met Frankrijk had hij hetzelfde gedaan om veilig te zijn tegen Engeland. Maar o wee! Engeland en Frankrijk sloten in het geheim een verbond en spraken af samen de trotse republiek op de knieën te brengen. Dat was de grote misrekening van de grote staatsman De Wit. 12 juni 1672 begon de narigheid. Lodewijk XIV, zelf aan het hoofd van zijn troepen, begon de militaire wandeling naar Amsterdam. Hij beschikte over 146.000 man, aangevoerd door mannen zoals Condé, Turenne, Vauban en Luxembourg. De Fransen kwamen bij het Tolhuis van Lobith de Rijn over. Met de Munstersen en Keulsen als vazallen veroverden ze in vier weken tijd heel Oostelijk Nederland tot de poorten van Groningen toe. Maar Groningen opende de poorten niet, de stad werd manmoedig verdedigd door Rabenhaupt, van 21 juli tot 26 augustus. Op 25 juni 1672 viel Naarden en de Fransen dringen door tot Amsterdam. Het land leek reddeloos verloren. De regering was radeloos. De Wit maakte zich grote zorgen over de redeloosheid van het volk. De mensen gedroegen zich of ze elk hun doodvonnis thuis gekregen hadden. Er was nog één hoop, de jonge prins van Oranje, 22 jaar oud. Men benoemde hem voor één veldtocht. Het was in Zeeland dat men voor het eerst sprak over tegenstand bieden. Verjaag de falende regenten, benoem de prins tot stadhouder. De oranjebeweging zette zich voort van plaats tot plaats. In alle steden werd de wet verzet. De vrienden van de raadpensionnaris werden er -- dikwijls hardhandig -- van de regeringskussens verdreven. Men rustte niet voor alle regenten -- of ze goed of kwaad geweest waren -- weggejaagd waren. Dordrecht, Rotterdam, Delft, Leiden, Haarlem verklaarden zich voor de prins en riepen hem tot stadhouder uit. De prins, hij alleen kon het vaderland redden. In Juni werd Cornelis de Wit gevangen genomen; in augustus werden de gebroeders De Wit in Den Haag bij de Gevangenpoort door een razende menigte vermoord. De jonge prins deed zijn plicht. Hij liet de sluizen openzetten en liet het land van Amstedam tot Heusden onder water lopen - de Hollandse waterlinie. Hij deelde zware straffen uit aan boeren, die weigerden mee te werken aan de inundatie, en liet de mannen ter dood brengen, die zaken deden met de vijand. Hij probeerde de strijders te bezielen en dat hem dat lukte, bleek voor het eerst toen de prins met zijn mannen een aanval deed op Woerden, de lafbekken waren leeuwen geworden. Ook in Delft was de toestand wanhopig. Duizenden in paniek verkerende of dodelijk vermoeide vluchtelingen kwamen de poorten van Delft binnen. Die mensen moesten een dak boven het hoofd hebben en ze moesten worden gevoed. Er was een voortdurende dreiging tegenover degenen die aan het roer gezeten hadden. Vooral na de moord op de De Wits was er geen oude stadsbestuurder meer of zijn leven liep gevaar. Het gepeupel kon wel eens gaan plunderen, en zich gaan verrijken in de huizen van de vogelvrijverklaarden. Tegen al die dreigingen moest wat worden gedaan. De nieuwe stadsbestuurders verzamelden vertrouwde stadgenoten en zij organiseerden nieuwe vendels schutters om de rust te bewaren in de stad en aan de chaotische toestand een einde te maken. -10310 september 1672 werd Dr. Nicolaes van Middelhoeck benoemd tot capiteyn van 't tweede quartier schutterije. Nicolaes, moedig, bekwaam, oranjegezind, met organisatietalent, met gezag bekleed, voerde zijn mannen aan en zorgde met andere vendels voor de rust in de stad. Omstreeks kerstmis begon het te vriezen. Nu werd de toestand pas hachelijk. 27 december was het ijs zo dik, dat Luxembourg zich met 10.000 man op weg begaf om over de bevroren waterlinie te proberen Den Haag te bereiken met het edele doel die stad in brand te steken. Door de invallende dooi mislukte de aanslag. De Fransen hebben toen om hun woede te koelen de dorpen Zwammerdam en Bodegraven in de as gelegd. Over het ijs kwamen weer duizenden vluchtelingen Delft binnen. De wegen in de richting Amsterdam, Leiden en Den Haag, waren door de Fransen geblokkeerd. Alleen de weg naar Delft lag open, vandaar dat de stad gevaarlijk vol was met ellendigen en berooiden, De prins riep alle mannen te wapen van 18 jaar tot 65 jaar. "De optocht der Landtsaten". Amsterdam kon wel 100.000 man leveren. Nu er leiding was, wilden de burgers wel. De prins was een geniaal veldheer. Hij verknoeide zijn tijd en zijn krachten niet om verloren gegaan gebied te heroveren, maar hij vocht zich dwars door vijandelijk gebied heen naar de Rijn, stak die bij Orsoy over en veroverde Bonn, waar de legenvoorraden van het Franse leger lagen opgestapeld. Groots, het Franse leger moest terug! Een van de burgers van Delft, die zijn huis vol kreeg met vluchtelingen was de kunstschilder Johannes Vermeer. Johannes Vermeer was verhuisd van het huis op de hoek van de Oudemanhuissteeg en de Markt naar het huis op de Oude Langendijk. Hij was bijna de buurman van dokter Nicolaes van Middelhoeck geworden. De eerste vraag die we ons dan stellen is: "zouden ze elkaar gekend hebben, de arts en de kunstschilder?" We kunnen beter een andere vraag stellen en die is: "acht u het mogelijk, dat ze elkaar niet gekend hebben?". Neen, dat is niet mogelijk! Ze kenden elkaar van de schoolbanken af. Vergelijk de geboorte en sterfjaren. Nicolaes leefde van 1629 - 1683 en Johannes Vermeer van 1632 - 1675. Vergelijk de geboorte- en sterfjaren eens van Nicolaes en de kunstschilder Pieter de Hooch. De eerste en de laatste leefden van 1629-1683. Zouden die Delftse jongens elkaar niet gekend hebben? Johannes Vermeer had -- zegt men -- een groot gezin, hoewel hij nooit kinderen geschilderd heeft. In een groot gezin komt immers de dokter over de vloer! Het is wel zo, dat Nicolaes die Johannes Vermeer niet gekend heeft, zoals wij hem kennen: "De grote Vermeer". Nicolaes kende hem als een stille bescheiden man, die dol was op schilderen en dat zo mooi deed, en zo warm, dat er tijdens zijn leven in Delft al over gesproken werd. Hij was geen veelschilder. Tijdens zijn 20 volwassen jaren heeft hij een oeuvre van 40 schilderijen. Ik weet haast zeker, dat Nicolaes die allemaal bij hem thuis gezien heeft, want Johannes Vermeer verkocht zijn werken niet, hij hield ze zelf. Een Franse kunsthandelaar, expres naar Delft gereisd, mocht ze niet eens zien... Toen Johannes Vermeer gestorven was, kwam zijn gehele oeuvre in de boedelscheiding voor, op enkele stukken na. Een paar waren er bij de bakker terechtgekomen, als onderpand, want Johannes Vermeer stond bij hem in 't krijt. Men vertelt dan over een "broodschuld" van f. 600. Dat lijkt mij dwaasheid. Dat zou betekenen: f. 12.000 of f. 15.000 schuld bij de bakker, naar de tegenwoordige waarde van het geld. Dan zou de bakker wel eerder ge- -104maand hebben. Ik lees in het boekje van A.L. Broer: "Delft, vroeger en nu" het volgende: "De broodschuld, waarover als bewijs van armoede gesproken is, kan beschouwd worden als teken van oorlogsmoeilijkheden van een familie, wier bezit aan land door de Fransen bezet was, maar die over vrijwel onbeperkt krediet kon beschikken." In 1672 leefde tante Annetje niet meer, anders zou zij Johannes Vermeer wel wat geleend hebben. 16 mei 1696 kwamen de schilderijen van Johannes Vermeer onder de hamer. Reeds toen had men meer dan gewone belangstelling voor zijn werken. Voor zijn schilderijen werden hoge prijzen betaald. Die hoge prijzen van toen zijn nu belachelijke bedragjes. Vermeer's meesterwerk "Gezicht op Delft" bracht op die veiling f. 200 op. Een grote som, die de aandacht trok. "Het straatje van Vermeer" kostte toen f. 72. Henry Deterding betaalde er in 1921 f. 680.000 voor. "Het slapende meisje" bracht toen f. 62 op. "Het meisjeskopje", over- en overbekend, werd toen gewaardeerd op f. 36. Zo kunnen we verder gaan. Dat waren in die tijd hoge prijzen. De schilderijen van Johannes Vermeer gingen na deze vendu alle kanten van Europa op. Een paar eeuwen lang raakte Johannes Vermeer in het vergeetboek, tot hij herontdekt werd in de 19e eeuw door de Franse kunstkenner Thoré Burger. Zelfs Vincent van Gogh schrijft aan een vriend: "Ik heb een prachtig schilderij gezien van een zekere Johannes Vermeer, heb je daar meer van gehoord?" Nicolaes, kende hem, het was zijn "buurman". Hij kende hem niet als "de grote Vermeer", maar als een bekwaam vakman, die ontroerend tedere vrouwenfiguren schilderen kon. Zo verborgen leefde Vermeer nu ook weer niet. In 1653 werd hij "meester" van het St. Lucasgilde. Van 1662 tot 1663 en van 1670 tot 1671 was hij deken van dat gilde. Pieter de Hooch was een bekwame leerling van Johannes Vermeer, maar hij schildert fotografisch en mist de warmte en gloed van zijn leermeester. De laatste drie jaar van zijn leven, van 1672-1675 woonde Johannes Vermeer evenals Nicolaes aan de Oude Langendijk. In die periode heeft hij maar een schilderij afgemaakt: "het geloof", dat zeker niet een van zijn beste werken is. Zijn vrouw was bemiddeld en hij handelde liever in de kunstprodukten van anderen. Zijn eigen schilderijen had hij lief. hij gooide liever geen paarlen voor de zwijnen. 22 juli 1676 testeerde Nicolaes van Middelhoeck voor de eerste maal. Het was een paar maanden nadat Michiel Adriaenszn de Ruyter in de Middellandse Zee gesneuveld was, want dat was 29 april 1676. Nicolaes vond het nodig het 2 juli 1677 nogmaals te doen. Ik heb alleen kennis genomen van het laatste testament. Nicolaes maakte die testamenten terwille van zijn twee dochters. Alida is 10 juli 1658 geboren en is nu 19 jaar. Theodora is 8 juni 1663 geboren en is nu 14 jaar. De notaris noemt comparant: de heer Nicolaes van Middelhoeck, doctor medicinae en capiteyn van een compagnie burgers deser stad, wonend aan den Ouden Langendijk, alhier. -105Niet alleen moet het vorige testament met bijbehorende acte van kracht blijven, maar ook zekere memorie door Nicolaes zelf geschreven en getekend, nopende zijn bibliotheek, goud, zilver, juwelen, inboedel en huisraad, houdende die voor geïnsereerd (ingevoegd). Heeft hij, heer testateur, tot erfgenamen geinstitueerd zijn twee dochters, met name juffrouw Alida en juffrouw Theodora van Middelhoeck. Is voorts testateurs wille, dat het huis en erf, waarin hij woont niet zal mogen worden verkocht, zo lang zijn dochters onmondig en ongehuwd zijn. Nooit zal mogen worden verkocht de kelder, die hij testateur heeft liggen in de Oude Kerk binnen deze stad en ook niet het graf in de Kerk van Delftshaven staande nu ten name van hem comparant en voordien gestaan hebbende ten name van Claes Pieters Engelbrechtse, in zijn leven kerkmeester aldaar, welke kelder en graf voor altoos fidei-commis zullen blijven in zijn testateurs geslacht, zonder dat die ooit zullen mogen worden verkocht en zo zulks te eniger tijd geschiede, zullen de penningen die daarvan zouden mogen procederen, komen in eigendom aan 't weeshuis dezer stad, die in zulk geval 't zelve legateert bij deze. Heeft voorts gelegateerd, gemaakt en besproken aan Geertje Jansd. Hoogendijck, zijn huishoudster: een bed en peluw, liggende in het eetzaaltje twee dekens een beddekleed twee oorkussens een paar lakens een paar slopen. Bovendien zal dezelve eerlijk gekleed worden in de rouw ten koste van zijn testateurs boedel, met een zondagse tabberd en rok, verder een manteltje met een schort. Idem een hulsel en kap en het linnen tot die rouw behorende, alles, indien zij op zijn testateurs overlijden nog bij hem woont. De notaris was Abraham van der Velde. De getuigen de twee klerken: Gerard van Renesse en Barend ver Lock. Nicolaes van Middelhoeck heeft na dat tweede testament van 2 juli 1677 nog bijna zes jaar geleefd. Hij werd 28 april 1683 begraven. Hij stierf op 54-jarige leeftijd. De laatste zes jaren heeft hij in de familiekring nog heel wat beleefd. Hij maakte niet minder dan 4 begrafenissen mee. Hij kon, om zo te zeggen, de rouwmantel wel om houden. 2 mei 1678 Joachim Tierens van Leiden 10/16 sept1679 Catharina van Leiden 11 jan 1680 Pieter Sieren de Jongere, te Delft 1682 Gerrit van der Heym te Delft Daar eindigde zijn leven niet mee. Voor zijn dood zag hij beide dochters nog getrouwd. Eind goed al goed. Alida en Theodora zijn beiden tot het eind van zijn leven bij hem gebleven. Het zal hem deugd gedaan hebben, beide dochters gelukkig getrouwd te zien. Alida tekende 5 april 1681 aan en trouwde 23 april 1681. De bruidegom heette Gillis Grommé. Zij was 7 juli 1658 geboren. Hij was 26 april 1659 geboren. Zij trouwden op huwelijkse voorwaarden; die waren vastgelegd op 3 april 1681. Ze zijn te vinden in boek 2184, folio 33. De ouders van de bruidegom heetten Gillis Grommé en Agathe van Ladesteyn. -106Theodora trouwde een jaar later dan Alida. In 1682 met Philips de Bries, meester in de rechten. Hun huwelijkse voorwaarden werden vastgelegd op 29 april 1682. Ze zullen dus in de maand mei zijn getrouwd. De huwelijkse voorwaarden zijn te vinden in boek 2359, folio 93. Theodora was 8 juni 1663 geboren. De geboortedatum van Philips de Bries is me nog niet bekend. Het was aan Nicolaes van Middelhoeck gegund nog één kleinkind te aanschouwen. Het was het oudste kind van Alida en Gillis. Het was een meisje en heette naar haar grootmoeder Manrique, namelijk Adriana. Het werd 17 juli 1682 gedoopt. 28 april 1683 werd Nicolaes van Middelhoeck begraven in het graf van de Manriques, dat zijn eigendom geworden was. De grafzerk is nog altijd in de Oude Kerk te bezichtigen. Theodora betrok nu met Philips de Bries de ruime woning aan de Oude Langendijk, huize "de Wijnstock". Ik heb naar de gevelsteen gezocht maar die is niet meer te vinden. Ze hadden toen nog geen kinderen, of het zou Johannes moeten zijn, want die werd eind 1683 geboren. Het oude geslacht gaat en het nieuwe komt. Alleen tante Judith bleef leven als een levende herinnering aan alles wat geweest was. Als Nicolaes van Middelhoeck tot het eind van zijn leven zijn dokterspraktijk heeft uitgeoefend, en waarom zou hij niet, hij stierf toen hij pas 54 jaar was, dan is het volgende misschien nog van belang. In het boekje "Delft. vroeger en nu" van A.L.Broer -- uitgave Fibula -- Van Dishoeck -- Bussum 1969 --, komt een afbeelding voor van een schilderij die te zien is in het Gemeenteziekenhuis van Delft. Het is een anatomische les, die gegeven wordt door professor Cornelis van 's Gravensande. Het schilderij is van de hand van Cornelis de Man, en is geschilderd in de jaren 1681/1682. Naast de professor staat een figuur met een gekrulde pruik; verder is de groep doktoren in vieren gedeeld, vier groepen van vier Personen. De vierde van rechts van de rechter bovengroep is niemand minder dan Anthony van Leeuwenhoek, die uitgenodigd was wegens zijn bijzondere verdienste op wetenschappelijk gebied. Het andere boekje over Delft van P.C.Visser "Delft, bladzijden uit zijn geschiedenis", geeft over deze doktorengroep de volgende bijzonderheden, op de bladzijden 64 en 65. "In 1657 besloot men het overblijfsel van de kapel van het voormalige Magdalenaklooster, die bijna geheel verwoest was bij de buskruitrarnp van 12 oktober 1654, te verbouwen en in te richten tot een anatomie- of ontleedkamer. Het Doelenplein werd met een muur van de openbare straat afgesloten. Het gebouwtje werd met beeldhouwwerk versierd en kreeg de naam "Theatrum Anatonicum" De stadsbeeldhouwer Pieter Rijkx kreeg f. 550 voor zijn kunstprodukten. In het grote vertrek hebben 4 schilderijen gehangen, voor stellende geneesheren en heelmeesters van Delft (en omgeving, vermoed ik). 4 schilderijen: 1617 van Pieter Miereveld 1681 van Cornelis de Man 1727 van Thomas van der Wilt 1773 van Nicolaes van Reynenburg -107De schilderijen zijn bewaard gebleven en worden bewaard in het Gemeenteziekenhuis van Delft. (Vroeger Oud- en Nieuw Gasthuis) Op de bovenverdieping was een zaal, waar iedere woensdagmiddag de doktoren van Delft bijeen kwamen om lessen in de ontleedkunde bij te wonen. In de kasten waren alle mogelijke instrumenten en voorwerpen, menselijke geraamten, opgezette dieren enz. opgesteld. Ter vergroting van het Doelenplein is het gebouw Theatrum Anatonicum afgebroken in 1958. Het schilderij van Cornelis de Man, geschilderd in 1681/1682 heeft vanzelf onze bijzondere belangstelling. Doctor Medicinae Nicolaes van Middelhoeck is in 1683 op 54-jarige leeftijd overleden. Het is zeker, dat zijn persoon op het schilderij niet voorkomt. Ik stel mij voor dat Cornelis de Man in de zaal geschetst heeft, maar dat de 18 personages één voor één bij hem thuis in zijn atelier geposeerd hebben. Daarbij was ook de eenvoudige maar geleerde kamerbewaarder van het Delftse stadhuis -Anthony van Leeuwenhoeck. Hij werd in hetzelfde jaar geboren als Nicolaes' jongere broer Jan, nl. 1632. Anthony van Leeuwenhoeck is zeer oud geworden - 91 jaar. Zijn sterfjaar is 1723. Hij was wiskundige, landmeter, scheikundige, slijper van vergrotende glazen, bioloog, enz. Tsaar Peter nodigde hem op bezoek op zijn jacht en was verrukt door wat hij zag door vergrootglazen. Anthony vertoefde twee uren bij hem en toonde aan de Tsaar de bloedsomloop in de staart van een aal. Aper de Vogel kan op het genoemde schilderij niet voorkomen. Hij was de zwager van Nicolaes, ook doctor medicinae en arts te Delft, maar hij was in 1664 reeds overleden. Het heeft heel wat moeite gekost om de namen te verkrijgen van de 18 personen, die zich op de schilderij van Cornelis de Man bevinden, rondom professor Cornelis van 's Gravensande. We kregen de namen eindelijk door middel van het Medisch Encyclopedisch Instituut van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Dr. Nicolaes van Middelhoeck stond er niet op. De schilderij werd voltooid in 1682, en Nicolaes stierf in 1683. Het had mooi gekund. Er stond wel een bekende op. Eén van de 18 personen was Schrevelius, conrector van de Latijnse School. U vindt zijn naam op blz. 64 van dit geschrift, als vriend van Pyeter Sieren de Jongere. -107a- 1676 Oud-Not. Rotterdam 526/501 Schuldbrief van Nicolaus van Middelhouck te Delft. Heden, de 1e juli 1676, compareerde voor mij, Vitus Mustelius, notaris te Rotterdam, Doctor Nicolaus van Middelhouck, capiteyn van een afdeling van de Burgerwacht te Delft, dewelke bij deze verklaarde, deugedelijk en wel, schuldig te wezen aan en ten behoeve van Johannes Santvoort, apothecaris te Rotterdam, een opligatie van twee duizend gulden,vermeerderd met de interest, enz.enz. w.g. Nicolaus van Middelhouck w.g. Joannis Santvoort. -107bblz. 108 Jan van Middelhouck 1632 vrijgezel Indisch Ambtenaar Siam Delft -10827. Jan van Middelhoucq Jan was de jongere broer van Nicolaes, de zoon van Pyeter Sieren van Middelhouck en Aeltje Jansd. van der Dussen. We weten van hem heel weinig. Jan werd 5 maart 1632 gedoopt. In 1668 leefde hij al niet meer, anders zou hij meegeërfd hebben van zijn halfzuster Annetje, evenals Nicolaes, alleen zou de spoeling dunner zijn geweest. Jan, of liever Joannis, is nog geen 36 jaar geworden. Toen hij gedoopt werd waren er 4 doopgetuigen: 1. ds. Sprankhuysen (Pyeter Sieren was ook wel eens doopgetuige geweest bij een kind van ds. Sprankhuysen. De ene dienst is de andere waard); 2. Jan Jacobs (van der Dussen), (Dat was de vader van Aeltje, de zeilmaker: van Delftshaven); 3. Pietertje Jans, de ongehuwde zuster van Aeltje (zie 1642); 4. Judith Pieters van Middelhoeck (ons welbekend). Ik heb zijn begrafenisdatum in Delft niet gevonden. Hij is dus misschien ergens in het verre Indië begraven of heeft een zeemansbegrafenis gehad. De Navorscher van 1877, pagina 424, noemt een paar bijzonderheden. Hij was in 1656 assistent in het comptoir van de O.I. Compagnie in Siam. In de 17e eeuw verschenen ook Nederlanders in de Thailandse havens. Na een ontstaan wantrouwen tegen westerlingen, bleven alleen Nederlanders in de factorij Ayoadbuja. Dat was na 1680 (Oosthoek enc.). Dat "in" Siam wil m.i. nog niet zeggen, dat het comptoir in Siam gevestigd was, het kan ook in Delft geweest zijn. Maar het is ook zeer wel mogelijk dat hij toen reeds een functie vervulde in Siam voor de O.I.C. In een oorspronkelijk journaal wordt de naam van Jan van Middelhoucq genoemd op pagina 36. Het is het journaal van de derde voyagie van Gijsbert Heecq naar Oost-Indijen. Hier worden de gebeurtenissen beschreven die plaats gehad hebben van 11 t/m 15 oktober 1655. De tekst waarin de naam van Jan van Middelhoucq, genoemd wordt, gaat inderdaad over Siam, zodat aannemelijk is dat Jan toen in Siam vertoefde. In het Marineblad, 25e jaargang, 1910-1911, publiceert S.P. l'Honoré Naber het betreffende journaal in vier afleveringen, te vinden op pagina 193, 239, 422 en 533. Hij heeft het echter enigszins bekort en dingen weggelaten die zijns inziens weggelaten konden worden. Zo heeft hij de alinea weggelaten waarin de naam van Jan van Middelhoucq voorkwam, voor hem van minder belang, maar voor ons belangrijk. Alleen het niet bekorte relaas van het journaal kan ons licht verschaffen . Als we bedenken dat Jan in 1632 geboren is en in 1655 in het journaal genoemd wordt, zien we dat hij met zijn 23ste jaar waarschijnlijk al op de grote vaart was. Een jaar later wordt hij al assistent genoemd, een behoorlijke baan bij de compagnie. 10 juli 1658 is hij in ieder geval in Holland. Dan wordt de tweeling gedoopt van Nicolaes en Adriana, de kinderen die de namen krijgen Alida en Anthony Jacob. Jan is dan een van de doopgetuigen, 26 jaar oud. Tien jaar later leeft hij niet meer. We hebben weinig informatie over Jan, de broer van Nicolaes. En wat we doorkrijgen is vrij onzeker. -108ablz. 109 - 110 Alida Grommé 1658 - 1742 dochter van Nicolaes, arts. Delft -10928. Alida 1658-1742 Alida was de oudste dochter van dr. Nicolaes van Middelhoeck en Adriana Manrique. Geboren 7 juli 1658. Gedoopt 10 juli 1658. Ze is genoemd naar haar grootmoeder van vaderszijde, naar Alida Jansd. van der Dussen. Alida was er een van een tweeling. De andere helft was een jongetje, genoemd naar zijn vroeggestorven oom Anthony Jacob. Het jongetje heeft maar 2 1/2 maand geleefd. Het was wel een mooie, deftige doopplechtigheid geweest in de Oude Kerk van Delft. Er waren vier getuigen: 1. Johan van Middelhoeck, de jongere broer van Nicolaes, assistent op het comptoir van Siam. 2. Gerrit van der Heim, de oudste zwager, de man van Jacomina Manrique. 3. Theodora van der Chijs, de grootmoeder van moederszijde. 4. Margarita van der Dussen, tante Grietje van Delftshaven. In datzelfde jaar stierf Pyeter Sieren. Het grote huis op de Oude Langendijk kwam vrij en Nicolaes, Adriana en de kleine Alida verhuisden naar "de Wijnstock". In dat huis is Alida opgegroeid als een dochterje van een welgestelde familie. Adriana, de moeder van het meisje, stierf veel te vroeg - 24 september 1667. Ik reken uit dat ze 44 jaar geweest moet zijn. Door wie zal het kind grootgebracht zijn? De huishoudster zal daar wel een flink aandeel in gehad hebben. Alida was 9 jaar toen haar moeder stierf. De huishoudster heette Geertje Jorisd. Hoogendijck. Verder zullen Alida en haar zusje wel veel belangstelling ondervonden hebben van twee tantes. Dat zijn: een halfzuster van haar vader: tante Judith van Middelhoeck en een zuster van haar moeder: tante Elisabeth Manrique. Onze Alida heeft lang geleefd. Ze is 84 jaar geworden. Toen Alida volwassen was kreeg ze kennis aan een jongeman uit een oud aanzienlijk Delfts geslacht, nl. aan Gillis Gilliszn. Grommé, bijgenaamd Gillis de Jonge. Ik vond zijn ouders in het "boek der graven" van Beresteyn. Op 't Choor: Gilles Grommé en Agatha Ladensteyn. Daarin vond ik ook de grootouders: Hier leyd begraven Gillis Grommé en zijn huysvrou Elisabeth de la Paille. Die Elisabeth zou wel eens een zuster geweest kunnen zijn van Anna de la Paille, de huisvrouw van Adriaen uit de Vlamingstraat. Onze Gillis, de man van Alida, kon er wezen. Kijk maar eens naar al de gewichtige functies, die hij in zijn leven heeft bekleed. 1694 Raad van Delft 1698 Schepen van Delft 1699 Schepen van Delft 1701 Schepen van Delft 1702 Adjunct ter dagvaarding 1702 Soldijboekhouder bij de O.I.C. 1705 Bewindhebber W.I.C. 1705 Raad ter Admiraliteit op de Maze -110Alida en Gillis trouwden 23 april 1681 (aangetekend 5 april). Alida gedoopt 10 juli 1658 Gillis gedoopt 26 april 1659. Dat was wel een schoonzoon om trots op te zijn, maar Nicolaes heeft dat niet meer beleefd. Hij stierf 28 april 1683. Ik heb in mijn gegevens bij herhaling staan, dat deze Gillis Grommé reeds 13 september 1710 te Amsterdam overleden is, Ik kan dat niet in overeenstemming brengen met gegevens uit de testamenten. Daar wordt gemeld, dat Alida en Gillis hun huwelijkse voorwaarden nogal eens veranderd hebben. Ik krijg daarvoor het volgende lijstje: 3 april 1681 - boek 2184 - fol. 33 31 mei 1707 - boek 2399 - fol. 168 4 mei 1724 - boek 2418 - fol. 4 april 1727 - boek 2421 - fol. 3 juni 1732 - boek 2662 - fol. 27 Volgens dit lijstje moet Gillis in 1732 nog geleefd hebben. Uit het huwelijk van Gillis Gilliszn. Grommé en Alida van Middelhoeck zijn drie dochters geboren: 1. Adriana, 17 juli 1682 2. Agatha, 12 aug 1684 3. Dorothea, 3 oktober 1688. Adriana Grommé, de oudste dochter van Gillis Grommé en Alida van Middelhoeck. Ze is genoemd naar grootmoeder Adriana Manrique. Gedoopt: 17 juli 1682. Over haar jeugd is niets bekend. Ze trouwde met Johan Nicolaeszn. Keyzer, op 23 november 1706. De bruid was 24 jaar. De bruidegom was 2 september 1681 gedoopt, en was 25 jaar. Nicolaes Keyzer, de vader van de bruidegom, was in Delft deken geweest van het gilde van goud-en zilversmeden. De moeder van de bruidegom heette Francisca van der Straeten. Het eerste kind van Johan en Adriana werd 28 maart 1709 gedoopt, het was 22 maart geboren, en heette Gillis. Als doopgetuige trad op Alida Grommé van Middelhoeck, de grootmoeder van de kleine Gillis. Jan Nicolaes werkte voor de O.I. Compagnie. Hij was onderkoopman en kassier. Hij is met zijn vrouw en kind naar Negapatnam getrokken, aan de kust van Coromandel. Dat is de Oostkust van Voor-Indië, van Kaap Kalimari tot aan de mond van de Krishna. Het binnenland leverde katoen. De Hollanders hadden daar factorijen van 1603-1781. De voornaamste was Negapatnam. Johan Nicolaeszn. Keyzer stierf daar 7 augustus 1733 op 52-jarige leeftijd. Zijn vrouw is daar gebleven en stierf veertien jaar. later, 31 januari 1747, oud 64 jaar. Agatha Grommé de tweede dochter. Gedoopt 12 augustus 1684. Ze huwde 5 januari 1712 met een zekere Leendert Meyer, die 20 juli 1682 geboren werd. Hij stierf 24 december 1752. Dorothea (of Theodora) Grommé was de derde dochter. Toen ze 3 oktober 1688 gedoopt werd, was tante Theodora doopgetuige. Ze huwde 8 oktober 1709 met Arent van der Dussen. -110a1741 Oud.Not. 2335/799 Vrouwe Alida Grommé-Middelhoek (83 jaar oud) als reder van het schip "Constantia'. Heden, 22 augustus 1741, compareerden voor mij, Jacob Bremer, not.publ. door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende in Rotterdam, en voor de navolgende getuigen: De heer Ary Floriszn de Wit, wonende te Delftshaven, zich thans hier bevindende, Reder voor 9/32, mitsgaders Boekhouder van het buisschip genaamd "de juffrouw Constantia", waarop schipper is Klaes de Goede en De heer Michiel van den Berg, koopman binnen deze stad, Reder voor 1/16 van genoemd schip, voorts vervangende en de rato kavelende Vrouwe Alida Grommé-Middelhoek, Juffrouw Cornelia Huyswijck - Van VIiet , beiden wonende te Delft, Vrouwe Constatia Drijvers-Van Goes, De heer Mr. Casparis Cloterbooke, beiden wonende te Den Haag, ieder voor 1/8 part Commander Maarten Floriszn de Wit, wonende te Delfshaven, voor 3/32 De heer Jacob Beyerman, makelaar te Rotterdam, voor het resterende 1/16 part, allen medereders van genoemd schip. Zij, comparanten, verklaarden bij deze te continueren en volmachtig te maken. Monsieur Wijnand de Wit, wonende te Delfshaven, specialijk om van tijd tot tijd en telkens als het nodig mag wezen, bij en van de Edelmogende leden van het College voor de Admiraliteit op de Maze alhier, te verzoeken en lichten een Turkse Pas voor het schip "de juffrouw Constantia" , schipper Klaes de Goede, of wie daarop naderhand en in 't vervolg van tijd voor schipper zoude mogen worden gezocht en op de Reders Cedule staat genoemd. Te dien einde in de Name en Ziele van hen, comparanten, te zweren en verklaren, dat zij, comparanten, in de bovengenoemde personen, die zij bij deze zijn vervangende, zijnde de enigste Reders en Eigenaars van het genoemde schip en dat niemand anders, veel min enige vreemdelingen, daarin enige portie of interest in hebbende. Verder hebben zij de taak de geregnireerde contie te stellen en wijders ten effecte voorts alles en meerder te doen verrichten wat nodig zal zijn en vereist zal worden, wat Zij, comparanten, present zijnde, zouden kunnen of mogen doen. Belovende de verrichtigen uit krachte dezes te zullen approberen en van waarde houden en onder verband als naar rechten. Gedaan binnen Rotterdam in 't bijzijn van Pieter van Lom en Hendrik van Casteel als getuigen. w.g. Pieter van Lom Hendrik van Casteel w.g. Jacob Bremer publ. not. w.g. Ary Floriszn de Wit Michiel van den Berg -110bblz. 111 - 113 Theodora de Bries 1663 - 1707 dochter van Nicolaes, arts Delft -111Theodora, 1663-1707 Theodora was de jongere dochter van Nicolaes van Middelhoeck en Adriana Manrique. Ze werd 8 juni 1663 geboren. Theodora heet naar de grootmoeder van moederszijde, nl. naar Theodora van der Chijs. Toen Theodora gedoopt werd waren er twee doopgetuigen. In de eerste plaats Gerrit van der Heim, de oudste zwager van Nicolaes en verder Elisabeth Croesens, dat was de zuster van Jacomina's eerste man, die Johan Croesens heette. Theodora was 5 jaar jonger dan haar zuster Alida. Ze trouwde jonger, zodat dr. Nicolaes zijn beide dochters nog getrouwd gezien heeft. Toen Theodora geboren werd, woonde de familie al 5 jaar in het grote huis "de Wijnstock" en toen Adriana Manrique stierf, was haar jongste meisje 4 jaar, een kind dat de zorg van een eigen moeder niet kan missen. Er kwam een huishoudster -- Geertje Jorisd. Hoogendijck -- en daar waren twee bezorgde tantes: Judith van Middelhoeck en Elisabeth Manrique. Theodora zal haar zuster als bruid wel goed geholpen hebben in de bruidsdagen bij het "te prijck zitten" en omgekeerd Alida haar zuster Theodora. Een moeder was er niet meer. Theodora trouwde met mr. Philips de Bries, advokaat bij het Hof van Holland. Ze bespraken huwelijkse voorwaarden: voor de eerste maal 29 april 1682, boek 2185, fol. 194; voor de tweede maal 18 augustus 1691, boek 2359, fol. 93. Na de begrafenis van vader Nicolaes, 28 april 1683, betrokken Philips en Theodora het huis "de Wijnstock" op de Oude Langendijk. Nu werd het doktershuis een advokatenkantoor. In dat huis aan de Oude Langendijk werden niet minder dan elf kinderen geboren. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Johannes Adriana 1 Margarita 1 Nicolaes 1 Margarita 2 Nicolaes 2 Margarita 3 Adriana 2 Adriana 3 Jan Anthon 23 12 7 28 3 30 14 29 januari augustus november december augustus augustus januari december januari 2 oktober 1683 1684, 1685, 1686, 1687, 1690, 1691, 1694, 1695, 1698 1701, doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige doopgetuige Judith Judith Judith Judith zuster zuster zuster zuster zuster zuster (overl. (overl. (overl. (overl. Alida Alida Alida Alida Alida Alida Ik vermoed dat er van die 11 kinderen weinig overgebleven zijn. We weten alleen iets te vertellen over Margarita 3 en Adriana 3. Het is wel aardig om te zien hoe de bedrijvige tante Judith tot het laatst van haar leven actief is gebleven, nog tweemaal zien we haar als doopgetuige optreden. Ik moet er ook weer aan herinneren, dat de twee gezusters uit Vlaardingen zich in 1686 in Delft aan de Oude Langendijk gevestigd hebben. Ze zijn er in november 1686 vast wel getuige van geweest hoe de vierde van Theodora, Nicolaes geheten, door de oude tante Judith (75 j.) in de kerk gedragen werd. Maartje was toen zelf 29 jaar en Lijsbeth 26 jaar. Het moet toch een hele belevenis zijn geweest. In 1686 waren er nog vier jonge vrouwen, tussen de 20 en 30 jaar, die in Delft de naam Middelhoeck droegen, plus tante Judith. 1688) 1688) 1688) 1688) -112Theodora de Bries-van Middelhoeck stierf te Delft. Ze werd 26 november 1707 begraven. Ze werd 44 jaar. In het graf van de gezusters Beatrix en Annetje van Middelhoeck, want Philips de Bries had het graf van tante Judith geërfd in 1688. In Beresteyn is er sprake van een witte grafzerk. Die is er zeker vroeger geweest, nu vond ik op de aangeduide plaats een grijze steen zoals de andere in de omgeving. Of misschien wordt er bedoeld een blanco steen. Dan komt het wel uit, want de aangeduide zerk draagt geen opschrift. Hij is nu niet wit, maar wel blanco. Van de kinderen van Philips en Theodora weten we al bijzonder weinig. We hebben iets gevonden over Margarita 3 en over Anthony en over Adriana 3. Margarita de Bries Een zekere Margarita de Bries trad 18 februari 1713 in het huwelijk met Dirck Fijck. Dat kan uitkomen, want onze Margarita 3 was toen 22 jaar. Ze kan het zijn. Maar ik lees ook dat er een andere Margarita de Bries, zeker een nicht van de eerste, in het huwelijk trad met François Bogaert. Dat was op 21 april 1714. Ik weet niet welke Margarita ik hebben moet. Van het laatste echtpaar is of was er in de afdeling Delfts blauw van het Haagse Gemeentemuseum een bord te bezichtigen, waarop de wapens voorkomen van de families De Bries en Bogaert. Anthony de Bries Misschien is het laatste kind -- Anthony: -- blijven leven, want het door Philips geërfde graf ging na diens dood over in handen van een zekere Anthony de Bries, die het op zijn beurt weer naliet aan Johan de la Paille. Adriana de Bries Zij draagt de naam van haar grootmoeder Adriana Manrique. Geboren 27 december 1695. Gedoopt 29 december 1695. Tante Alida was op die dag doopgetuige. Ze werd de tweede vrouw van mr. Adriaen Swalmius, geboren 20 juni 1689. Zij huwden 6 december 1714. Zij -- Adriana -- wordt op die trouwdag jonkvrouwe genoemd. Mr. Adriaen Swalmius was: pensionaris van Schiedam bewindvoerder van de Westindische Compagnie. Van welke Swalmius Adriaen een zoon was weten we nog niet. Er waren drie predikanten die de naam Swalmius dragen: Henricus, predikant te Delft Eleazar, predikant te Amsterdam Johannes, predikant te Valckenburg. We hebben reeds meermalen herhaald, dat er zich in de Oude Kerk een graftombe heeft bevonden waarop gecombineerd de wapens voor kwamen van de families Schilperoort en Middelhoeck. Sommige graven waren het eigendom van meer dan één familie. Ze behoefden daarbij zeker niet geparenteerd te zijn. Zo was er in de Oude Kerk ook een graf, waarop de wapens voor kwamen van de families Schilperoort en De Bries. Daarbij wordt genoemd Daniël de Bries, medicinae doctor, 1698. -113Voor de aardigheid zoeken we het nog iets verder uit. Het heeft wel weinig zin meer, want de man noch de vrouw dragen de naam Middelhoeck meer. We weten echter dat het echtpaar Adriaen Swalmius en Adriana de Bries gezegend was met twee kinderen: een zoon Johannes - gedoopt 10 september 1715 een dochter Agatha Amalia - gedoopt 16 december 1716. We beginnen met de dochter: Agatha Amalia Swalmius. Ze trouwde 9 september 1741 met Adriaen van Nooten. Meer is er van haar niet bekend. Dan de zoon: Johannes Swalmius. Hij huwt 4 november 1738 met Magdalena IJsembaar. Zij werd 11 oktober 1721 gedoopt en werd 5 december 1755 begraven. Magdalena was net 17 jaar toen ze trouwde. Johannes Swalmius was advokaat bij de respectieve hoven van justitie. Magdalena is maar 30 jaar geworden. Ze hadden een zoon: Jan Hendrik Swalmius. We zullen van hem nog iets vertellen, 't is toch de laatste. Jan Hendrik Swalmius Geboren 3 oktober 1744. Overleden 1807. Altijd vrijgezel gebleven. Hij woonde in Den Briel. Daar was hij in 1769 lid van de vroedschap, 25 jaar oud. Hij was de postmeester van Den Briel. Ouderling van de Waalse gemeente van 1776-1788. Schepen in 1795. Gemeenteraadslid in 1803. Toen hij daar in Den Briel schepen was in 1795, werd in de Catharijnekerk gedoopt een zekere Cornelis Middelhoek, de zoon van Abraham Middelhoek en Geertje Hartog. Dat moet een achterkleinzoon geweest zijn van Adriaen Middelhoek van Kralingen. De overgrootmoeder van Jan Hendrik Swalmius heette nog Van Middelhoeck. Dat heeft de postmeester misschien niet eens geweten, dus zal het hem ook ontgaan zijn dat er Middelhoeken in Den Briel woonden. -114Philips de Bries, als procureur. De arts, Nicolaes van Middelhoeck, werd 28 april 1683 begraven. Hij liet twee dochters na. De oudste heette Alida, geboren 7 juli 1658, en gedoopt 10 juli 1658. Zij is genoemd naar de grootmoeder van vaderszijde, dat was Alida Jansd. van der Dussen. Alida trouwde met Gillis Grommé, op 23 april 1681. Deze Alida heeft lang geleefd, ze is 84 jaar geworden. Anders was het met Theodora, de jongste dochter. Zij werd 8 juni 1663 geboren en was dus 5 jaar jonger dan haar zuster Alida. Ze heette naar haar grootmoeder van moederszijde. Dat was Theodora van der Chijs. Theodora trouwde vroeg, op 19-jarige leeftijd. Haar man Philips de Bries zal heel wat ouder geweest zijn. Hij moet bij zijn huwelijk de 30 reeds gepasseerd geweest zijn. Na de begrafenis van vader Nicolaes hebben Philips en Theodora het huis "De Wijnstock" aan de Oude Langendijk betrokken. Het huis van de dokter werd nu het huis van de procureur. Een procureur is een vertegenwoordiger van partijen in een burgerlijk geding. Vóór 1879 was het ambt van procureur niet verenigbaar met dat van advokaat. Theodora kreeg 10 kinderen, waarvan alleen een paar meisjes in leven bleven. Over een van die meisjes -- een Adriana straks meer, als we het hebben over Swalmius. Het doel van deze aantekening is te vertellen, dat Philips de Bries als procureur, een rol speelde bij de afwikkeling van de moeilijke geschillen, die er rezen na de begrafenis van Johannes Vermeer op 15 december 1675. Philips de Bries wordt in de notariële stukken tweemaal genoemd. De eerste maal op 27 januari 1676 en de tweede maal op 2 en 5 februari 1677. In beide gevallen merk ik op, dat Philips toen nog niet met Theodora getrouwd was; ze was toen pas 13 à 14 jaar. Philips was toen toch al procureur, waaruit volgt, dat Philips heel wat ouder was dan zijn bruid, tenzij er nog een procureur bestaan heeft van dezelfde naam. De vrouw van Johannes Vermeer, die Catharina Bolnes heette, was na de dood van haar man in grote moeilijkheden gekomen. Na de Franse inval in 1672, had Vermeer niets meer kunnen verdienen, en had om zijn grote gezin (11 kinderen) in leven te houden, vele kostbare voorwerpen en schilderijen voor "seer weinich ofte bijnae nietwes met seer groote schaede uyt sijn handen moeten smijten". De broodschulden bij bakker Van Buyten bedroegen niet minder dan f. 617 en het bedrag dat zij nog betalen moest aan de kruidenierster Jannetje Stevens was f. 442. De moeder van Catharina Bolnes was rijk genoeg, maar zeer zakelijk, zodat de geschillen tussen schuldenares en schuldeisers tot in de puntjes uitgezocht moesten worden. Dat was des te moeilijker, omdat Jan Vermeer enige van zijn schilderijen in onderpand had gegeven, welke schilderijen de weduwe beslist terug wilde hebben. De curator was Anthonie van Leeuwenhoek en één van de procureurs, die een weg moesten zoeken in de doolhof, was Philips de Bries. Toen was hij nog niet met Theodora getrouwd en woonde nog niet in huize "De Wijnstock". Het een en ander wordt uitvoerig beschreven in het prachtige boek over Johannes Vermeer van Albert Blankert. Uitgave Het Spectrum - Utrecht 1975. -115Mr. Adriaen Swalmius Een dochter van Philip de Bries en Theodora Middelhoek was Adriana de Bries. Zij draagt de naam van haar grootmoeder Adriana Middelhoek-Manrique, die gehuwd was met Doctor Nicolaas Middelhoek. Het meisje Adriana de Bries werd 27 december 1695 geboren en werd 29 december 1695 gedoopt. Ze werd de tweede vrouw van Mr. Adriaen Swalmius, geboren 20 juni 1689. Het huwelijk had plaats op 6 december 1714, toen was moeder Theodora al 7 jaar dood. De bruid was 19 jaar, even oud als haar moeder toen die trouwde. Het was een deftig huwelijk. De bruid werd op die grote dag jonkvrouwe genoemd, en dat niet alleen om haar jonkheid. Mr. Adriaen Swalmius was pensionaris van Schiedam en bewindvoerder en hoofd-participant van de Westindische Compagnie. In het Rijksmuseum hangt een olieverf van de man, geschilderd door Frans van der Mijn (1719-1783). Een mooie reproductie ervan is te vinden in de Vad. Gesch. van Jaap ter Haar, deel III, blz. 367. Zijn afbeelding komt ook voor in "Acht eeuwen westeuropees costuum door prof.dr. F.W.S. van Thienen. Phoenix Pockets, no.35 (1960). Hierbij een beschrijving van zijn costuum: "Swalmius draagt de jas aan de achterzijde uitlopend in grote panden, die karakteristiek is voor de eerste zestig jaar van de 18e eeuw. Dit geldt ook voor de brede opslagen aan de mouwen, die echter in deze jaren niet hoger meer komen dan de elleboog, De jas is van rozerood fluweel, de opslagen en het lange vest behoren bij elkander en zijn van goudbrokaat. Het gepoederde haar (stellig een pruik) is aan de achterzijde bijeen gebonden door een zwarte strik, waarvan de uiteinden weer voor de keel zijn verbonden. De kousen zijn over de onderkanten van de broekspijpen getrokken en dan omgeslagen. De driehoekige steek is met goudband geboord." Achter Swalmius staat een negerbediende met parasol onder de arm. Door het venster ziet men een fort. Het is Elmina aan de Goudkust, in 1637 op de Portugezen veroverd voor de Westindische Compagnie. Het was de uitvoerhaven voor het gebied van Asjanti en vooral een bloeiend centrum van slavenhandel. In Jaap ter Haar lees ik op pag. 331, deel III, "De hel van Guinee", zo noemen de Hollanders hun verblijfplaats in het fort St.Georges d'Elmina. Ambtenaren van de Westindische Compagnie doden daar hun tijd met drinken en negerinnen -- en zij betalen een boete van een rijksdaalder als zij op zondag niet naar de kerk gaan. Het leven in het fort heeft één voordeel: je kunt er snel promotie maken, want de dood maait er flink om zich heen." "Tien forten staan er op de 500 km. lange kust. Daar kwamen de Hollanders niet alleen goud halen, maar vooral slaven, waarmede zij de Engelse en Spaanse plantages van werkkrachten voorzien. Met deze onmenselijke slaventransporten belast de Republiek zich met een ontstellend stuk schuld." Onze deftige Swalmius was dus niet anders dan een geduchte slavenhaler. De slavenhandel werd verdedigd door een negerslaaf. De Compagnie had hem tot predikant laten opleiden in Leiden. -116Hij doctoreerde zelfs, en bewees uit de Bijbel dat de slavernij Gods goedkeuring had. Hij heette Jacobus Eliza Joannis Capitein. Men bracht hem naar Elmina om zijn landgenoten het Onze Vader en de Tien Geboden te leren in de landstaal. Hij had daar echter een romance met een negerinnetje. Dat was niet zo erg, hij was óók zwart; maar ze was niet gedoopt en dat was wèl erg. Hij werd afgezet, ging in de handel en had bij zijn dood een zware schuldenlast. -117Jan de Bries, schepen te Rotterdam Theodora Middelhoek, de tweede dochter van Dr. Nicolaas Middelhoek, arts te Delft, was getrouwd met de procureur Philips de Bries. Hij was aanzienlijk ouder dan zijn bruid, want als hij in Delft in de erfeniskwestie van Johannes Vermeer als procureur optreedt, is zij nog maar een meisje van 11 jaar. Als ze in het huwelijk treden is Theodora 19 jaar. Het huwelijk werd rijk gezegend met kinderen. We telden er reeds 10. Daar komt nog een 11de kind bij, want we vonden in de archieven in Rotterdam nog een zoon, Jan genaamd, die in 1698 geboren werd en 8 juni 1761 in Rotterdam is overleden. Het één en ander blijkt uit de notariële akte 3028/514. Het gaat in die akte over "de inventaris van den geleeden Boedel en alle goederen, dewelke de heer Jan de Bries, oud-schepen der stad Rotterdam en aldaar den 8sten Juni 1761 overleden, metterdood heeft ontruimd en nagelaten." De inventaris is opgemaakt door notaris Willem Boon op de 13e oktober 1760. Deze Jan de Bries was op één na het jongste kind van Theodora Middelhoek. Hij kreeg nog één broer, Anthony genaamd, die 2 oktober 1701 gedoopt werd in Delft. Theodora is al vroeg gestorven, 26 november 1107, oud 34 jaar. Ze werd begraven in het familiegraf van de gezusters Beatrix en Annetje Middelhoek, dat Philips de Bries geërfd had van tante Judith. Het was een graf met een blanco steen. Het is wel te vinden in de Oude Kerk van Delft. Jan de Bries is Rotterdammer geworden en heeft het daar gebracht tot schepen. Executrice voor het huishoudelijke gedeelte was Jan's schoonzuster Sara Ysembaar. Dat was de weduwe van Hendrick Dubbels en woonde in De Bommel in Gelderland. Ik maak er de lezer op attent dat de naam Ysembaar ook voorkomt op blz. 113 van ons verhaal Delft II. Daar wordt verteld dat Johannes Swalmius op 4 november 1738 huwde met Magdalena Ysembaar. We lezen in paragraaf 6 van de genoemde inventaris: "Een lijfrentenbrief van twee honderd gulden 's jaars door Philips de Bries de 22ste februarij 1701 aangekogt ten zijnen name en ten lijve van Jan de Bries, oud alsdoen 3 jaren, daer moeder was Theodora Middelhoeck. Registerata folio 8288. Daer op de Renten zijn betaald tot den 22ste februarij 1761." Philips de Bries koopt dus in 1701 ten behoeve van zijn 10e kind, Jan, die toen 3 jaren was, een rentebrief, die f. 200 's jaars oplevert. Het geld wordt op rente geset en 60 jaar lang heeft Jan de Bries de baten genoten. Ook toen hij schepen was te Rotterdam. Als hij sterft in 1761 bevindt die rentebrief zich nog tussen de waardepapieren. Ik vond deze, omdat er de naam in voorkomt van Theodora Middelhoek. -118 -119- -120- -121-