Ondergang en milieugeschiedenis
Transcription
Ondergang en milieugeschiedenis
Ondergang en milieugeschiedenis Wybren Verstegen Ondergang en milieugeschiedenis In dit artikel geeft Wybren Verstegen een analyse van de historiografie van de milieugeschiedenis vanaf Clive Ponting’s A Green History of the World (1991). Het artikel laat zien dat het breed gedeelde perspectief van ondergang in de milieugeschiedenis een heldere kijk op de wisselwerking tussen mens en milieu belemmerd. Een nuancering van dit perspectief op de kernthema’s klimaatverandering, biodiversiteit en vervuiling toont aan dat de milieugeschiedenis niet te reduceren is tot de voorgeschiedenis van een sombere toekomst. In 1991 verscheen van de hand van de politiek historicus Clive Ponting een tamelijk geruchtmakend historisch overzichtswerk met de weidse titel A Green History of the World.1 Ponting had toen een nog veel geruchtmakender politieke klokkenluidersaffaire achter de rug. Hij had toen hij werkte bij het ministerie van defensie aan een parlementslid van Labour verklapt dat tijdens de Falklandoorlog de Navy het Argentijnse oorlogsschip de General Belgrano tot zinken had gebracht toen het schip zich van het oorlogstoneel verwijderde en eigenlijk geen reëel gevaar (meer) vormde. Het werd Ponting niet in dank afgenomen en in 1985 nam hij ontslag. In de jaren daarna vond hij de tijd deze groene geschiedenis van de wereld te schrijven, dat ook de titel was van de Nederlandse vertaling. Zijn boek was eigenlijk het eerste op het gebied van Environmental History dat echt een groot publiek bereikte. Het vakgebied was al ouder maar leidde tot dan een nog wat verscholen bestaan. Zo verscheen in 1985 het duidelijk op een typemachine vervaardigde Environmental History onder redactie van Kendall Bailes; een interessant boek omdat daarin nog zo goed het werk 1 Clive Ponting, A Green History of the World: the Environment and the Collapse of Great Civilisations (London: Sinclair-Stevenson, 1991). 291 Verstegen zichtbaar is van de eerste wetenschappers die zich op het dunne ijs van een nieuw onderzoeksgebied waagden.2 Bij Ponting was van dat rondtasten weinig meer zichtbaar. De boodschap van Een Groene Geschiedenis van de Wereld was bijzonder helder: binnen de grenzen van een eindige wereld is (exponentiële) groei niet tot in het oneindige mogelijk en daarom ligt de mensheid op ramkoers met de planeet Aarde.3 Wat velen zal zijn bijgebleven is de opening van zijn boek waarbij hij de lotgevallen van de bevolking van Paaseiland zijn lezers als afschrikwekkend voorbeeld voor ogen hield. De bevolking aldaar had in zijn streven naar het vervaardigen van steeds meer afgodsbeelden uiteindelijk de grondstoffenvoorraad (lees: boomstammen om de beelden te verplaatsen) uitgeput, er trad erosie op, de voedselproductie liep terug en dat was dan het einde aangezien contact met de wereld daarbuiten niet (meer) mogelijk was. Het verhaal werd populair in de milieubeweging en nog in 2006 verscheen er een prachtig stripverhaaltje over de wanhopige pogingen die werden gedaan om de laatste boom van Paaseiland te behoeden voor houthakkers die dreigden hun baan te verliezen. De kern van de studie van Ponting is natuurlijk gebaseerd op het oude Malthusiaanse model. Thomas Malthus (1766-1834) zag de bevolking exponentieel groeien, maar de toename van landbouwgrond lineair zodat er vroeg of laat hardhandige correcties op zouden treden in de vorm van oorlogen, hongersnoden of epidemieën.4 In de manier waarop Ponting de wereldgeschiedenis presenteerde is niet alleen de toekomst donker. De gehele geschiedenis van de mensheid bevat voorbeelden van een onverantwoorde omgang met natuur en milieu: de verzilting van landbouwgronden in Mesopotamië, het uitroeien van de bison, de smog in Londen enzovoorts. Ponting hanteerde daarbij een periodisering die maar al te bekend is: het tijdvak van de jager-verzamelaar (ninety- nine percent of human history), de ontdekking van de landbouw, de industriële revolutie en ten slotte de consumptiemaatschappij. In iedere fase nam het aantal mensen toe en werd de natuur meer geweld aangedaan. Die ontwikkeling beschrijft hij als rachet; als een palrad dat maar één kant op kan draaien. Zo'n benadering maakt zijn geschiedbeeld ook wat 2 Kendall E. Bailes, ed., Environmental History: Critical Issues in Comparative Perspective (Lanham, MD: University of America Press, 1985). 3 Clive Pontin, Green History, 1991. 4 Thomas Robert Malthus, Principles of Political Economy Vol I, II (Cambridge: Cambridge University Press for the Royal Economic Society, 1989). 292 Ondergang en milieugeschiedenis fatalistisch. Zwak in zijn aanpak is ook dat een dergelijke benadering lijdt aan het etaleren van tekenen aan de wand: zijn uitspraak in 1991 dat de helft van de mensheid – of 2,5 miljard mensen – ondervoed is, doet in de context van zijn benadering het ergste vrezen voor de toekomst, maar hij refereert niet aan de historische tendens dat het aantal ondervoeden in de ontwikkelingslanden niet af- maar toeneemt.5 In plaats van vooruitgang dus achteruitgang. In het slot van het boek The Shadow of the Past schreef Ponting evenwel iets vreemds, gezien de metafoor van Paaseiland: Ponting ziet geen gebrek aan grondstoffen optreden, terwijl Paaseiland volgens hem aan het gebrek aan grondstoffen ten onder ging.6 Maar de boodschap blijft wel: dit gaat op termijn niet goed. De visie van Ponting is een visie die door velen gedeeld werd en wordt, ook door andere historici. John McNeill schreef in 2000 Something New under the Sun waarin hij de twintigste eeuw weliswaar duidelijk ziet als een waterscheiding in de milieugeschiedenis, maar de discontinuïteit is vooral kwantitatief: de schaal waarop en het tempo waarin de mensheid de natuur verwoest, is ongekend.7 De visies van McNeill en Ponting ontlopen elkaar in wezen maar weinig. Een nuance die bijvoorbeeld beide boeken aanbrengen is dat in de westerse geïndustrialiseerde wereld de milieuvervuiling is teruggedrongen en dat er ook andere successen zijn te melden, zoals de redding van de ozonlaag. De vooruitzichten blijven echter somber met Global Warming, het uitroeien van soorten — denk aan overbevissing, jacht en ontbossing — en een schrijnende ongelijkheid als grootste problemen. Het succes van beide Penguin pockets ten spijt, is dit niet het hele verhaal. Achter het succes van hun rampspoedverhalen ziet de wereld van de Environmental History er gedifferentieerder uit. Allereerst moet worden aangetekend dat Ponting’s prachtige metafoor van Paaseiland inmiddels ter ziele is. In Beelden van Paaseiland (2011) heeft Jan Boersema het recente onderzoek naar de lotgevallen van de bewoners samengevat.8 Dit komt er kort op neer dat de 5 Overigens loopt volgens de FAO (Food and Agricultural Organisation van de VN) de ondervoeding in de ontwikkelingslanden terug: van ca. 1 miljard in 1990 tot 0,87 miljard in 2009. 6 Ponting, “The Shadow of the Past”, Green History, 1991. 7 John R. McNeill, Something New Under the Sun: An Environmental History of the Twentieth Century World (The Global Century Series) (London: Allen Lane/Penguin Press, 2000). 8 Jan J. Boersema, Beelden van Paaseiland/druk 1: over de duurzaamheid van een cultuur (Amsterdam: Atlas Contact, 2011). 293 Verstegen 294 Marc Roberts, “Easter Bunny Island” (11-06-2011), The Cartoons from Marc Roberts, http://www. marcrobertscartoons.com/cartoons/cartoon2207.jpg (geraadpleegd: november 2012). Ondergang en milieugeschiedenis 295 Verstegen beschaving op Paaseiland vooral te gronde is gegaan aan de gevolgen van de ontdekking door Europeanen: de bewoners stierven aan Europese ziektes en knagende Europese ratten belemmerden het herstel van het bos. Daarmee heeft Paaseiland zijn aantrekkelijkheid voor het milieudebat verloren, maar het concept van de onmogelijkheid van oneindige groei in een gesloten systeem zoals de aarde kan ook zonder dit beeld relevant zijn. Een tweede kanttekening is dat ook de metafoor van het palrad slechts betrekking heeft op periodes van bevolkingsgroei. Als de stap eenmaal gezet is van jager-verzamelaar naar landbouw kan de daarmee gegroeide bevolking niet meer terug, omdat jagen en verzamelen nimmer voldoende voedsel opleveren om de inmiddels gegroeide bevolking te voeden. Maar logica geldt natuurlijk ook de andere kant op, hetgeen historisch wel van belang is. Omgekeerd kan een afnemende bevolking wel degelijk leiden tot een terugkeer naar de status van jager-verzamelaar. Dat was namelijk het lot van de Amazone-indianen, mooi beschreven in het populairwetenschappelijke boek van Charles Mann, 1491: New revelations of the Americas before Columbus (2005), (de Nederlandse versie verscheen een jaar later).9 De komst van de Spanjaarden en hun ziektes decimeerden de bevolking, en onder het daarna ontstane regenwoud raakten de oude landbouwgronden verborgen zodat het beeld ontstond dat de indianen daar al sinds de oertijd als jager-verzamelaars leefden. Die oude landbouwgronden kwamen bij de recente ontbossing van de Amazone weer te voorschijn. Wat in de afgelopen decennia ook steeds verder naar de achtergrond schuift is de nachtmerrie van de massale hongersnoden ten gevolge van de bevolkingsexplosie die in de jaren zestig werd voorzien door bijvoorbeeld Paul Ehrlich (The Population Bomb, 1968), maar die ook een belangrijk element uitmaakte van het vooral in Nederland beroemde geworden rapport van de Club van Rome, Grenzen aan de groei uit 1972.10 De geschiedenis van die angst is uitstekend beschreven in The Return of Malthus van de historicus Björn-Ola Linnér uit 2003.11 Het uitblijven van massale hongersnoden en de sterke verbetering van de voedselproductie heeft volgens de grand old 9 Charles C. Mann, 1941: New Revelations of the Americas before Colombus (New York: Knopf, 2005). 10 Paul R. Ehrlich, The Population Bomb (Pennsylvania: Ballantine Books, 1986).; Dennis Meadows, Rapport van de Club van Rome: de grenzen aan de groei (Utrecht: Het Spectrum, 1972 – 8e druk). 11 Björn-Ola Linnér, The return of Malthus: environmentalism and post-war population-resource crisis (Boston: Whitehorse Press, 2003). 296 Ondergang en milieugeschiedenis man van de milieugeschiedenis, Donald Worster, zelfs de angel uit het milieudebat gehaald! Hij vraagt zich in het voorwoord van de The Return of Malthus daarom af hoe het nu verder moet met het milieudenken: ‘what should replace Malthusianism as the core of environmental thought?’ 12 In feite staat dus het hele denken in termen van exponentiële groei in een gesloten systeem (handhaven) net als destijds bij Malthus ter discussie. Er zijn dan ook historici, zoals Joachim Radkau in Natur und Macht. Eine Weltgeschichte der Umwelt (2000) die, zij het voorzichtig, optimistischer geluiden laten horen.13 Hij doet dit naar aanleiding van het ecologisch herstel dat zichtbaar wordt in de afgegraven bruinkoolmijnen in de voormalige DDR. Ook in veel andere studies wordt het beeld van een steeds tomelozer race richting ondergang genuanceerd. Het centrale punt hierin is het spanningsveld tussen enerzijds het onmiskenbare gegeven dat de planeet op allerlei wijzen beschadigd is geraakt door menselijke ingrepen en anderzijds dat deze constatering niet meer historische helderheid verschaft over hoe in verschillende tijden en plaatsen milieu en natuur nu precies werden gemanipuleerd, en met welke gevolgen. Het ondergangsdenken belemmert zo het uitzicht op het verleden. Om dat te illustreren bespreken we drie studies die respectievelijk betrekking hebben op een drietal kernthema's uit de milieugeschiedenis: klimaatverandering, biodiversiteit en vervuiling. Er zijn veel historische boeken over klimaatverandering. De meeste zijn nogal speculatief van karakter, omdat ze de neiging hebben het overgrote deel van de historische ontwikkelingen direct of indirect aan klimaatverandering te koppelen. Voorbeelden daarvan zijn de boeken van Brian Fagan, The Little Ice Age uit 2000 en The Long Summer uit 2004.14 Ze zijn veelal anekdotisch en uiteindelijk blijft het verband tussen klimaat en geschiedenis zeer moeilijk grijpbaar. In dergelijke boeken wordt snel het advies van Jan de Vries in de inmiddels wat oude studie Climate and Histoy: studies on Past Climates and their impact on Man (1985) vergeten.15 De Vries was van mening dat als een historische ontwikkeling verklaard kon 12Linnér, The return of Malthus, prologue. 13 Jaochim Radkau, Natur und Macht: Eine Weltgeschichte der Umwelt (München: Beck, 2000). 14 Brian Murray Fagan, The Little Ice Age: how climate made history, 1300-1850 (New York: Basic Books, 2000); The long summer: how climate changed civilization (London: Granta Books, 2004). 15 T.M.L. Wigley en M.J. Ingram, Climate and History: studies in past climates and their impact on man (Cambridge: Cambridge University Press, 1981). 297 Verstegen Ruddiman, William F., Plows, Plagues and Petroleum: How Humans took Control of Climate, p. 133. worden zonder er klimaatverandering er bij te halen, je die verandering maar ook beter niet bij je analyse kunt betrekken. Veel baanbrekender dan de boeken van Fagan is het in 2005 verschenen boek van William Ruddiman, Plows, plagues and petroleum.16 Volgens hem is de mensheid al sinds de neolitische revolutie (de uitvinding van de landbouw) bezig met het veranderen van het klimaat. Door ontbossing nam de concentratie van CO² in de atmosfeer geleidelijk toe. Rijstvelden en de toenemende veestapel zorgden ook voor een grootschalige uitstoot van methaan (CH4), een nog veel sterker broeikasgas dan kooldioxide. Daardoor warmde de atmosfeer geleidelijk op, terwijl volgens het natuurlijke ritme de mensheid eigenlijk afstevent op een nieuwe ijstijd. Petroleum is de volgende fase van dat proces: het verstoken van fossiele brandstoffen. Maar er zit een duidelijke dip in die geleidelijke opwarming: de kleine ijstijd. Deze verklaart Ruddiman uit grote sterfte die eerst in Europa en Azië optrad tijdens de pest en later de zo mogelijk nog grotere sterfte van de Indianen onder invloed van westerse ziekten. Door die bevolkingsafname vervielen de al dan niet geïrrigeerde landbouwgronden weer tot bos, nam de CO ²-concentratie in de atmosfeer af 16 William F. Ruddiman, Plows, Plagues, and Petroleum: How Humans took Control of Climate (Princeton, N.J.: Princeton University Press, 2005). 298 Ondergang en milieugeschiedenis en daalde (dus) de temperatuur. De grafieken die Ruddiman daarbij gebruikt laten zien dat ook de grote epidemieën in de Late Oudheid samenvielen met een afname van het CO ²-gehalte in de atmosfeer. Ruddiman ziet hierin zelfs een rol weggelegd voor de vermindering van het stoken van kolen door de grote sterfte in China en het Romeinse Rijk. Milieugeschiedenis is hier daadwerkelijk big history. Wat de geschiedenis van de biodiversiteit betreft is één van de fraaiste boeken nog altijd dat van Alfred Crosby, Ecological Imperialism. The biological expansion of Europa 900-1900, verschenen in 1986.17 Dat de Columbian Exchange ertoe had geleid dat Europeanen aardappels, tomaten, ananas en nog een hele rij exotische gewassen adopteerden was bekend, maar Crosby benadrukte de onbedoelde uitwisseling van soorten. Hij liet zien dat met de oversteek naar Amerika van Columbus en zijn opvolgers, de Nieuwe Wereld werd overspoeld door Euraziatische ziektes, ongedierte en onkruid. De fraaiste stukken in zijn boek gaan er echter over dat ook Europese cultuurgewassen en gedomesticeerde dieren in Amerika (en de Pacific) zich bij gebrek aan natuurlijke vijanden ongebreideld voortplantten aan de overkant van de oceanen: hij zag mustangs beyond counting op de Amerikaanse prairies, dichte sinaasappelbossen in Florida, met kool overdekte stranden in Nieuw Zeeland en Artisjokkenwouden in Argentinië. In het licht van de recente zorg om de verspreiding van exoten in de wereld, werkt het boek van Crosby onbedoeld relativerend: het ongewild verspreiden van planten en dieren buiten hun originele habitat vond vroeger op een schaal plaats die weinig onderdoet voor tegenwoordig of die zelfs overtreft. Deze inspirerende biologische manier van kijken naar de menselijke geschiedenis ligt ten grondslag aan het in 2011 gepubliceerde boek van Edmund Russell, Evolutionary History. Uniting History and Biology to Understand Life on Earth.18 Het aantrekkelijke van het boek is, dat deze geschiedenis van de wisselwerking tussen mens en natuur méér is dan een litanie op het teloorgaan van allerlei soorten. Het handelt over de co-evolution van mensen, planten, dieren en micro-organismen. Een paar mooie voorbeelden kunnen zijn benadering illustreren. Zo is er de geschiedenis van de berkenspanner, een nachtvlinder die een gespikkelde 17 Alfred W. Crosby, Ecological Imperialism: the biological expansion of Europe, 900-1900 (Cambridge: Cambridge University Press, 1986). 18 Edmund Russell, Evolutionary history: uniting history and biology to understand life on earth (Cambridge: Cambridge University Press, 2011). 299 Verstegen en een zwarte variant kent. Omdat de zwarte variant goed te zien is op berkenbomen, is zijn aantal doorgaans relatief gering. In Engeland tijdens de industriële revolutie echter, sloeg er zo veel roet op de bomen neer, dat de zwarte variant dominant werd. Na het terugdringen van de smog in de tweede helft van de twintigste eeuw, draaide het proces weer om. Een ander voorbeeld is de toevallige geschiktheid van Indiaanse katoensoorten in Amerika voor de Engelse spinmachines aan de overkant van de oceaan. Andere voorbeelden zijn dat overbejaging van de ene soort ruimte creëert voor concurrenten die minder bejaagd worden maar min of meer dezelfde functie in een ecosysteem vervullen. Dichterbij huis is er natuurlijk de domesticatie van soorten die daardoor onherkenbaar zijn veranderd zoals honden. De hond is in de visie van Russell een biological artifact, misschien geen echte machine zoals een alarmbel die dezelfde functie heeft, maar het scheelt maar weinig in zijn visie; living systems, dat zijn het. Een ander goed voorbeeld is zijn uitleg dat de Noord-Europeanen een lichte huidsoort ontwikkelden omdat hun voedsel eeuwenlang weinig vitamine-D bevatte. Het werpt een nieuw licht op de absurditeit van de white man's burden. Die lichte huid maakt het namelijk mogelijk dat het lichaam met behulp van zonlicht zelf meer vitamine-D maakt. In zijn visie wordt de invloed van de mens op de natuur in de loop van de tijd zo sterk, dat hij er voor pleit het huidige tijdperk het antropoceen te noemen. In een discussie over zijn boek weigerde Russell overigens overduidelijk de stelling te verdedigen dat natuurlijk ook goed is. Hij is bijzonder te spreken over de macht die mens over de natuur heeft verkregen en die hem en anderen van een goede gezondheid en goed voedsel garandeert. In een niet mis te verstane sneer stelde hij: ´It is easy for those of us who have benefited from the conquest of nature to take the benefits for granted and focus only on the abuses’.19 Deze uitspraak raakt één van de belangrijkste onderliggende ideologieën in het milieudebat die men terugziet in de milieugeschiedenis. Vanuit de optiek van Ponting en McNeill is de verhouding tussen mens en natuur een pad bergafwaarts, vanuit die van Russell (alle ellende ten spijt) een pad bergopwaarts waarbij het dan vooral de Westerse samenleving is die met zijn hoge levensstandaard en lange levensverwachting een benijdenswaardig 19 Jacob D. Hamblin, ed., “Roundtable Review of Evolutionary History: Uniting History and Biology to Understand Life on Earth by Edmund Russell.” H-Environment Roundtable Reviews 2, no. 3 (Mei 2012). [PDF file] www.h‐net.org/~environ/ roundtables/env‐roundtable‐2‐3.pdf. 300 Ondergang en milieugeschiedenis voorbeeld blijft voor grote delen van de rest van de wereld. In de Westerse wereld geldt wat wel de Groene Kuznetz curve is genoemd: als de welvaart stijgt neemt eerst de vervuiling toe, maar als de welvaart eenmaal groot genoeg is, komt er geld vrij om het milieu schoner te maken en de natuur te beschermen. Voorwaarde is wel dat de samenleving de vrijheid krijgt om die vervuiling te bestrijden. Alleen in een democratische samenleving met persvrijheid, vrije verkiezingen en de vrijheid om organisaties op te richten kan de Groene Kuznets curve werken. Hoe langzaam dat kan gaan, beschreef Peter Brimblecombe in 1987 in één van de eerste klassiekers op het gebied van de milieugeschiedenis, The Big Smoke. A history of air pollution in London Since Medieval Times (1988).20 Discussies over het terugdringen van de smog dateerden al vanaf de zestiende eeuw en begonnen in de twintigste eeuw vrucht te dragen: de zwaveluitstoot begon te verminderen. Toch is 1952 het beruchtste jaar uit de geschiedenis van de Londense luchtvervuiling. In Engeland zette toen mid-november de winter in en acht miljoen Londenaren stookten hun open haard op. Enige weken later kwam de mist opzetten, die zich vermengde met de intense rook van de kolenvuren waardoor het zicht minder dan tien yards werd. De smog was dit keer hardnekkiger dan men in vele jaren had meegemaakt. Hij drong overal door, ook in openbare gebouwen, zodat op 8 december de bezoekers op het balkon van de Royal Festival Hall het podium niet meer konden onderscheiden. Daarna kwam, in 1956, de Clean Air Act. De ernstigste smog boven de hoofdstad kon met die wet worden teruggedrongen alhoewel de gewone Engelsman er moeilijk toe te brengen was afstand te doen van zijn geliefde open haard. Maar toch: huisbrandolie deed haar intrede als brandstof voor kachels en de levensstijl veranderde: ‘The television set replaced the hearth as the central feature of the living room’, stelde Brimblecombe's collega Brian Clapp droogjes vast in zijn Environmental history of Britain since the industrial revolution (1994).21 Hoe belangrijk democratie is als het gaat om het terugdringen van vervuiling, blijkt wel uit de geschiedenis van de milieuvervuiling in het voormalige Oostblok. Het communistische systeem heeft wat betreft het terugdringen van de vervuiling volledig gefaald. Maar dit falen, zo blijkt uit het vernieuwende boek van Michel Dupuy, Histoire de la pollution 20 Peter Brimblecombe, The Big Smoke. A history of air pollution in London Since Medieval Times (London: Routledge, 1988). 21 Brian William Clap, An environmental history of Britain since the Industrial Revolution (London: Longman, 1994). 301 Verstegen atmosphérique en Europe et en RDA au XXe siècle (2003), blijkt geen simpel verhaal over het politiek negeren van milieuvervuiling te zijn geweest.22 Het is niet zo dat na de Tweede Wereldoorlog in het Westen het milieu almaar schoner werd en in het Oostblok alleen maar smeriger. Er was veel meer sprake van dat oost en west wat dat betreft lange tijd met elkaar in de pas liepen. Bekend is dat in 1961 in West-Duitsland Willy Brandt riep om een blauwe hemel boven de Ruhr. Maar ook in de DDR was er wel degelijk discussie over luchtvervuiling, zure regen en de aantasting van de bossen. Dupuy merkt op dat al in 1956 wetenschappers in de DDR hun bezorgdheid uitspraken over het Kiefersterben (bossterfte). Dit jaar was volgens hem een keerpunt in het milieubewustzijn in dat land, omdat deze discussies ook bij een groter publiek bekend waren. In de jaren zestig waren er serieuze botsingen in de DDR tussen de industriële lobby en wetenschappers die milieu en natuur wilden beschermen. Maar terwijl in het Westen een krachtige milieubeweging successen behaalde, werd het milieudebat in de DDR onderdrukt. De reden, zegt Dupuy, was niet dat de milieubeweging te machtig werd en het gezag van de communistische partij bedreigde. Waar het om ging was dat de regering Honecker geconfronteerd werd met zowel sociale als economische tegenslag. De burgers van de DDR wilden het levenspeil van hun buren aan de andere kant van de muur evenaren, maar de regering kon daar niet aan voldoen. Oost-Duitsland was niet in staat de kwaliteit te leveren die in het Westen gebruikelijk was. Die gedroomde consumptiegoederen konden niet geïmporteerd worden omdat de DDR, vanwege diezelfde slechte kwaliteit, weinig kon exporteren en dus de benodigde buitenlandse valuta miste. Zij moest die goederen dus noodgedwongen zelf proberen te produceren en daarvoor waren geen schone technieken voorhanden omdat de technische know-how er niet was. Voor het milieu was het echter nog veel belangrijker dat de SovjetUnie besloot de levering van goedkope olie aan de DDR te staken. Vanaf 1979 bracht de grote rode broer zijn energieprijzen in lijn met de sinds de oliecrisis van 1973 fors gestegen prijzen. De reden? De Sovjet-Unie had zélf buitenlandse deviezen nodig om zijn haperende economie gaande te houden. De belangen van de nota bene politiek bevriende buren werden daaraan ondergeschikt gemaakt. Het gevolg was dat de DDR steeds meer ging leunen op zijn eigen energiebron: goedkope maar bijzonder 22 Michel Dupuy, Histoire de la pollution atmosphérique en Europe et en RDA au XXe siècle (z.p.: Harmattan, 2003). 302 Ondergang en milieugeschiedenis vervuilende bruinkool. Terwijl de luchtvervuiling in West-Duitsland steeds minder werd, steeg die in de DDR. De regering Honecker was vervolgens nauwelijks bij machte om het rijzende verzet tegen de ecologische ramp die zich in de DDR voltrok te smoren. Het ecologische verzet vermengde zich met het verzet vanuit de kerk en het algehele ongenoegen van de DDR burgers tegen het regime dat uiteindelijk bij gebrek aan steun vanuit het Rusland van Gorbatsjov in 1989 onderuit ging. Hiermee heeft Dupuy een zinnige periodisering in de geschiedenis van de vervuiling in de DDR aangebracht die complexer en historischer is dan het simpele idee dat vervuiling inherent was aan het communistische systeem.23 Het blijft de verdienste van Ponting dat hij destijds voor een groot publiek achtergronden heeft kunnen toevoegen aan het milieudebat. Maar in de laatste samenvatting van zijn visie op de groene geschiedenis uit 2009 laat hij spijtig genoeg zien dat hij inzichten zoals hierboven aangehaald volstrekt negeert. Hij noemt in zijn literatuurlijst geen enkele titel over het vakgebied van na 2001 en voor hem is het verleden nog steeds niet meer dan een ‘succession of ever more damaging ways of meeting human needs.’24 Bovenstaande voorbeelden geven evenwel aan dat milieugeschiedenis zich beter niet kan laten leiden door een somber beeld van de toekomst. Het gaat er in de geschiedschrijving niet om het vak eenzijdig in te zetten ter verhoging van het ‘groene bewustzijn’ van de lezers. Dat leidt tot politieke blikvernauwing en finalisme die ons zicht op het verleden alleen maar versluieren. 23Dupuy, Histoire. 24 Clive Ponting, 'Human environmnetal history since the origin of agriculture', in: Jan. J. Boersema, Lucas Reijnders, Principles of Environmental Science (Springer 2009) 33-47. 303
Similar documents
Kunst- en Wetenscha - Federaal Wetenschapsbeleid
Science Connection is een uitgave van het Federaal Wetenschapsbeleid. Het Federaal Wetenschapsbeleid heeft als opdracht het wetenschappelijk en cultureel potentieel van België maximaal te benutten ...
More information