BO - HvA Kennisbank - Hogeschool van Amsterdam
Transcription
BO - HvA Kennisbank - Hogeschool van Amsterdam
Meten is weten Osteokinematisch passief angulair bewegen S. Bakker & F. Welman Opdrachtgever: J. Giesen Coach: G. Sprenger 2013F. Welman S.Mei Bakker, 0 Voorwoord In het kader van de beroepsopdracht (BO) van de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) is deze studietekst geschreven. Gedurende de opdracht is gewerkt aan verschillende competenties binnen het beroepsprofiel. Er is gekozen voor het onderwerp osteokinematisch passief angulair bewegen, omdat volgens Jan Giesen, docent aan de HvA, geen eenduidigheid c.q. onderbouwing is omtrent de verschillende onderdelen van het passief angulair bewegingsonderzoek. Denk hierbij aan: technieken, passieve range of motion (PROM), remmende structuren en eindgevoel. Daarnaast blijkt dat het gebruik van een goniometer weinig aan bod komt in de les, terwijl hoekstandveranderingen juist veel informatie geven over de gezondheidstoestand van een gewricht. Deze studietekst en DVD zijn gemaakt voor eerstejaarsstudenten Fysiotherapie op de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Het succesvol afronden van deze BO zou niet zijn gelukt zonder de hulp van onze coach en opdrachtgever. Derhalve willen wij Gregory Sprenger en Jan Giesen bij deze hartelijk bedanken voor hun deskundige bijdrage wat betreft informatie, feedback en aanwijzingen. Onze onderlinge samenwerking hebben wij als zeer prettig ervaren en is zeker voor herhaling vatbaar. Mede hierdoor hebben we deze beroepsopdracht tot een goed einde weten te brengen. Veel leesplezier, Floris Welman en Stefan Bakker 1 Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 1 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2 Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Methodiek ............................................................................................................................................... 5 Algemene gebruikershandleiding............................................................................................................ 8 Gebruik van de goniometer................................................................................................................. 9 Nul-doorgangsmethode ...................................................................................................................... 9 Eindgevoel ........................................................................................................................................... 9 Heup (Art. Coxae) .................................................................................................................................. 11 Flexie.................................................................................................................................................. 11 Extensie ............................................................................................................................................. 13 Abductie ............................................................................................................................................ 16 Adductie ............................................................................................................................................ 18 Endorotatie ........................................................................................................................................ 20 Exorotatie .......................................................................................................................................... 22 Knie (Art. Genus) ................................................................................................................................... 24 Flexie.................................................................................................................................................. 24 Extensie ............................................................................................................................................. 26 Enkel (Art. talocruralis) .......................................................................................................................... 28 Plantairflexie:..................................................................................................................................... 28 Dorsaalflexie: ..................................................................................................................................... 31 Grote teen (Art. MTP-1) ........................................................................................................................ 34 Flexie.................................................................................................................................................. 34 Extensie ............................................................................................................................................. 36 Abductie ............................................................................................................................................ 38 Adductie ............................................................................................................................................ 40 Discussie/conclusie................................................................................................................................ 42 Bronnenlijst ........................................................................................................................................... 44 Bijlagen 1 ............................................................................................................................................... 46 Bijlagen 2 ............................................................................................................................................... 47 2 Inleiding Een belangrijk deel van de fysiotherapie houdt zich bezig met het bewegend functioneren van de mens (Beroepsprofiel, 1998). Dat betekent dat de fysiotherapeut kennis en vaardigheden moet hebben om het bewegen te beoordelen. Het passief angulair bewegen is “een onderdeel van het paramedisch onderzoek” (CVPB, 1993) en een centraal thema in het eerste jaar van de opleiding Fysiotherapie. In het eerste jaar van de opleiding Fysiotherapie komt het passief angulair bewegingsonderzoek op twee momenten terug, FLP-1 en FLP-3. Het verschil tussen beide periodes zit hem in het lichaamsgebied waar het onderzoek zich op richt, respectievelijk de onderste en bovenste extremiteit. Tijdens FLP-1 wordt er maar één week aandacht aan besteed. De studiehandleiding van FLP-1 geeft wel enige informatie, maar de literatuur waar verder naar verwezen wordt is niet eenduidig. Het correct beoordelen en uitvoeren van het onderzoek is echter wel gewenst. Tijdens het passief angulair bewegingsonderzoek onderzoekt de fysiotherapeut de bewegingen van een gewricht en voert deze zelf uit terwijl de patiënt ontspant. Wanneer de patiënt zelf de beweging uitvoert, spreken we van het actief angulair bewegingsonderzoek. Dit geeft de fysiotherapeut informatie over grootte van bewegingsuitslag (range of motion), pijn, spierkracht en coördinatie. Bij het passief angulair bewegen bestaat de verrichting van de fysiotherapeut uit: • het geven van een instructie aan de patiënt. • het uitvoeren van bewegingen. • het interpreteren van de bevindingen. Er wordt getracht de passieve structuren van een gewricht te onderzoeken. Het passief bewegen informeert de fysiotherapeut over de grootte van de bewegingsuitslag (range of motion), de aanwezigheid van pijn en zo ja waar , de weerstand aan het einde van de beweging (het eindgevoel), de weerstand in het verloop van de beweging en de optredende geluiden. Naast de beperkte hoeveelheid informatie in de studiehandleiding van FLP-1 is er over het passief bewegingsonderzoek veel literatuur bekend. De literatuur is zowel Nederlands- als Engelstalig. Door de grote hoeveelheid aan literatuur en diversiteit in uitvoering is het voor eerstejaarsstudenten lastig te bepalen welke bron de correcte informatie weergeeft. De problemen voor de eerstejaarsstudenten kunnen derhalve worden onderverdeeld in een drietal onderdelen: Ten eerste is de Nederlandse literatuur verouderd4 of te complex3 voor eerstejaarsstudenten. De Engelstalige literatuur1, 2,, 5, 6, 7 is lastig te begrijpen en door te nemen vanwege de beperkte verwijzing. Ten tweede is er een grote diversiteit te vinden in de uitvoering van de bewegingen. Ten derde is de evidentie in de Nederlandse literatuur ‘beperkt’ en indien aanwezig lastig te achterhalen. Dit tweede punt speelt echter een belangrijke rol, aangezien van studenten wordt verwacht volgens het principe Evidence Based Practice te handelen. In het eerste jaar krijgen de studenten veel informatie op zich af die ze in korte tijd tot zich moeten nemen. Onder de studenten kan dit kan leiden tot chaos en onduidelijkheid. Door middel van deze beroepsopdracht wordt getracht dit op te vangen. De beroepsopdracht bestaat uit een studietekst en een instructie DVD. Wat eerstejaarsstudenten willen is een exact 3 overzicht van wat ze moeten weten. Hoe ze een techniek moeten uitvoeren doen ze het liefst precies na van een plaatje of video. Nadenken over de achterliggende gedachte van de techniek komt pas later in de opleiding en aangezien het passief angulair onderzoek maar één week aan bod komt is helderheid zeer wenselijk. Vanuit de Hogeschool van Amsterdam (HvA) werd gevraagd naar eenduidig lesmateriaal omtrent het passief angulair bewegingsonderzoek van de onderste extremiteit. Wij richten ons enkel op het osteokinematisch passief angulair gewrichtsonderzoek en niet op arthrokinematisch gewrichtsonderzoek, weerstand- of spierlengtetesten. In de besproken tekst is zoveel mogelijk geprobeerd om de passieve insufficiëntie van bi-articulaire spieren uit te schakelen. Wij zullen eenduidigheid verschaffen in de volgende onderwerpen: technieken zonder goniometer, technieken met goniometer, remmende structuren, eindgevoel en bewegingsuitslagen in graden. Dit zullen wij weergeven aan de hand van de volgende gewrichten: Art. Coxae (heup), Art. Genus (knie), Art. Talocruralis (bovenste spronggewricht) en Art. Metatarsophalangealis 1 (grote teen). Wij hopen met deze studietekst en bijbehorende DVD een helder en duidelijk overzicht te geven van het passief angulair bewegingsonderzoek van de onderste extremiteit. 4 Methodiek Onze beroepsopdracht is gestart met een literatuuronderzoek. Er is begonnen met het raadplegen van een aantal boeken2, 3, 4, 5, 6. Dit waren boeken die, omtrent het passief angulair bewegingsonderzoek, werden voorgeschreven vanuit de opleiding. De boeken zijn beoordeeld op basis van in- en exclusiecriteria (zie tabel 1.). Inclusiecriteria Informatie over passief angulaire onderzoekstechnieken van de onderste extremiteit Informatie over het meten met de goniometer voor de onderste extremiteit Informatie over remmende structuren en eindgevoel bij bewegingen in de onderste extremiteit Informatie over ROM voor de bewegingen in de onderste extremiteit Tabel 1. Inclusiecriteria boeken 1 Uit de boeken die voldeden aan de inclusiecriteria (zie tabel 2.) werd de bruikbare informatie over ons onderwerp overzichtelijk verwerkt in tabellen. Daarna hebben we geprobeerd om de artikelen uit de bronnenlijsten van de boeken te linken aan de informatie. Als er d.m.v. cijfers in de tekst werd verwezen naar de bronnenlijst waren de artikelen eenvoudig te achterhalen. Werd er niet verwezen, dan was het een onmogelijke opgave om de juiste artikelen te vinden. Boeken Titel Auteur(s) Jaar NL/EN Extremiteiten, editie 4 A.J.F. Mink, H.J. ter Veer, J.A.C. Vorselaars D.L. Egmond, R. Schuitemaker 1981 NL 2009 NL David. J. Magee 2008 EN Prof. Dr. A.H.M. Lohman, Drs. A. Zuidgeest Nancy Berryman Reese, William D. Bandy Hazel M. Clarkson 2011 NL 2010 EN 2012 EN 1994 EN 1995 EN Extremiteiten, geheel herziene en uitgebreide druk, editie 10 Orthopedic physical assessment, 5th edition Vorm en beweging Joint Range of Motion and Muscle Length Testing Musculoskeletal Assessment: Joint Motion and Muscle Testing The clinical measurement of joint Walter B. Greene, MD, James D. motion, by American academy of Heckman, MD orthopaedic surgeons Measurement of joint motion: A Cynthia C. Norkin, D. Joyce White guide to goniometry, 2nd edition Tabel 2. Boeken. NL = Nederlandstalig, EN = Engelstalig. De artikelen die werden gevonden via de bronnenlijsten uit de boeken en die voldeden aan de inclusiecriteria (zie tabel 3.) werden vervolgens opgezocht via Pubmed (zie tabel 4.). Vanwege de beperkte tijd voor ons literatuuronderzoek hebben wij ervoor gekozen de artikelen niet op kwaliteit te beoordelen. Inclusiecriteria Testgroep volwassenen ≥ 18 jaar; Passieve range of motion; Gezonde testpersonen Exclusiecriteria Geen full tekst beschikbaar Actieve range of motion Proefpersonen met klachten aan de onderste extremiteit of lage rug, of hier in de geschiedenis mee te maken hebben gehad 5 N = > 20 personen Mannen en/of vrouwen Tabel 3. In-/exclusiecriteria artikelen Artikelen J. Ekstrand et al. N= A= A. Roaas et al. H. Prather et al. Heup: N=105 Knie: N=90 Enkel: N=96 N=28(M=10,V=18) T. J. Aalto et al. N=20(V=12, M=8) S. Kumar et al. N= 161 S. Svenningsen et al. N=206(V= 104,M=102) A. Ahlberg et al. J. B. Ellison et al. N=50 N=100(V=75,M=25) 2041 R. W. Bohannon et al. N=22 (V=11,M=11) C. Boone et al. PROM M/V GP Beweging FT Jaar √ M √ HF, HE, HAB, KF, ED X 1982 3040 √ M √ HF, HE, HAB, HAD, HEN, HEX, KF, KE, ED, EP √ 1982 1851 √ M/V √ √ 2010 1845 1575 √ M/V √ √ 2005 √ Niet duidelijk √ √ 2011 Gem. 23 jaar √ M/V √ HF,HE,HAB, HAD, HEN, HEX HF, HE, HEN, KF HF, HAB, HEN, HEX, ED, EP HF, HE, HAB, HAD, HEN, HEX √ 1989 M/V HEN, HEX X √ 1988 √ √ √ 2143 √ M/V √ ED √ 1991 N=56 1954 AROM M √ √ 1979 K. E. Roach et al. N= 1683 (M=821,V=862) 2574 AROM M/V HF, HE, HAB, HAD, HEN, HEX, KF, KE, ED, EP HF, HE, HAB, HEN, HEX, KF √ 1991 G.S. Nunes et al. N=20 PROM √ PF √ 2012 J.A. Russell C.M. Fong N=8 Gem. 23 jr. 23 √ ± PF √ √ 2011 N=35 AROM V 1990 25 ± PROM M/V DF 2011 1.5 Tabel 4. Artikelen. A = Age, AROM = Actieve range of motion, ED = Enkel dorsaalflexie, FT = Full text, GP = Gezonde proefpersonen, HAB = Heup abductie, HAD = Heup adductie, HE = Heup extensie, HEN = Heup endorotatie, HEX = Heup exorotatie, HF = Heupflexie, KE = Knie extensie, KF = Knie flexie, M = Mannen, N = Aantal proefpersonen, PROM = Passieve range of motion, V = Vrouwen Nadat we ook de bruikbare informatie uit de artikelen hadden verwerkt in tabellen (zie “Bijlage”.) hebben we afwegingen moeten maken. We hebben op basis van argumenten uit de artikelen, boeken, onze eigen visie en in overleg met Jan Giesen een selectie gemaakt van onderzoekstechnieken voor de PROM en de techniek voor het meten met de goniometer voor de onderste extremiteit waarvan wij denken dat deze het meest evidence based practice is en makkelijkst uitvoerbaar zijn voor eerstejaars fysiotherapie studenten op de HvA. Daarnaast hebben wij specifiek met de volgende punten rekening gehouden: - Wij hebben getracht om alle bi-articulaire spieren uit te schakelen zodat de bewegingen zoveel mogelijk geremd worden door ligamentaire structuren. Dit omdat wij ons wilden richten op gewrichtsonderzoek. 6 - - Sommige bewegingen worden ondanks het uitschakelen van de bi-articulaire spieren alsnog deels geremd door monoarticulaire spieren (b.v. abductie heup door mono-articulaire adductoren). Wanneer dat het geval was hebben we naast de ligamentaire ook de myogene structuren vermeld. Bij de handvatting is getracht om naast het te onderzoeken gewricht geen extra gewricht tussen de handen te plaatsen. Onderstaande piramide werd gebruikt om het evidentie niveau van de tekst weer te geven. Dit om aan te geven hoe de tekst onderbouwd is en welke literatuur is gebruikt voor het maken van de keuzes. 1 2 3 4 5 6 De passieve technieken en hoe te meten met de goniometer hebben wij duidelijk omschreven in een handleiding en digitaal weergegeven op een DVD. De handleiding loopt qua opbouw synchroon met de DVD. Dit vergroot het gebruiksgemak voor de eerstejaars studenten. 7 Algemene gebruikershandleiding De algemene gebruikershandleiding betreft handige tips voor het lezen van dit document. 1. Bovenaan elke techniek staat ‘neem de standaardprocedure door met de patiënt’. De standaardprocedure bestaat uit de begin instructie die de therapeut uitlegt aan de patiënt voorafgaand aan het onderzoek. Deze begin instructie is er om eventuele ‘sensaties’ uit te vragen. De reden hiervan is dat je erachter wilt komen of er bij de patiënt afwijkende sensaties optreden. Wees hierbij alert op rode vlaggen. Voor een overzicht van de rode vlaggen zie bijlagen 1. Belangrijk bij het testen van de mobiliteit aan de hand van de passieve range of motion (PROM) is dat er altijd een linksrechtsvergelijking gemaakt wordt. Begin instructie: De begin instructie voor elke test luidt: Ik ga nu een test bij u uitvoeren om de beweeglijkheid van het gewricht te testen. Wilt u het aangeven als er tijdens de beweging pijn, crepetaties, rek, duizeligheid of tintelingen optreden? 2. Aan het eind van elke beweging vindt u de ‘verantwoording’. In de verantwoording staan de gemaakte keuzes per beweging onderbouwd. Er wordt naar de verantwoording in het hoofdstuk verwezen door middel van het (*) symbool. 3. Door praktische uitvoerbaarheid is gekozen om de goniometermeting standaard met twee therapeuten te doen. 4. In de tekstblokken aan het eind van elk stuk staat de mate van evidentie van de desbetreffende techniek benoemd. In de methodiek vindt u een tabel met daarin de wetenschappelijke evidentieniveaus. Oranje is heel betrouwbaar en groen is het minst betrouwbaar. Dit zullen wij aangeven als 1 t/m 6. 5. In het document worden verschillende begrippen gebruikt, hieronder een overzicht ter ondersteuning van de leesbaarheid: Begrippen Niet gelijknamige hand Gelijknamige hand Homolaterale zijde Heterolaterale zijde/contralaterale zijde Stabiele arm Bewegende arm Tilting van het bekken Toelichting De hand die de niet gelijknamige zijde van het lichaam omvat. Voorbeeld (VB): Linkerhand omvat de rechterknie. De hand die de gelijknamige zijde van het lichaam omvat. VB: linkerhand omvat de linkerknie. Dezelfde zijde als waar de therapeut staat. De tegengestelde zijde van waar de therapeut staat. De arm van de goniometer die niet beweegt De arm van de goniometer die de hoeksverandering meet. Bekkenkanteling van de heterolaterale zijde richting ventraal. Tabel 7. Begrippen 8 GEBRUIK VAN DE GONIOMETER Het meten van een gewricht met een goniometer moet op een consistente manier gedaan worden. Belangrijk is dat altijd dezelfde nul positie van een gewricht als startpositie gebruikt wordt. Voor de meeste gewrichten is extensie de startpositie (anatomische houding), dit wordt beschreven als 0°. Bij de dorsaal-/plantairflexiebeweging dient de voetzool ten opzichte van de tibia in een 90° positie gehouden te worden als startpositie. Dit wordt afgelezen als 90°=0°. Wanneer het gewricht in de startpositie staat, wordt de as van de goniometer in het midden van het gewricht geplaatst. Één arm van de goniometer is gericht in proximale richting, de andere is gericht in de distale richting. De proximale arm, ook wel stabiele arm genoemd, wordt tijdens de beweging niet bewogen. De distale arm, ook wel bewegende arm genoemd, beweegt met het gewricht mee. Het is voor één eerstejaarsstudent niet mogelijk om zowel de beweging als de goniometermeting tegelijkertijd correct uit te voeren. Om meetfouten te voorkomen is gekozen om de goniometermeting standaard met twee therapeuten uit te voeren. Voor de bewegingen van de heup, knie en enkel dient een grote goniometer gebruikt te worden en voor de bewegingen van de grote teen een kleine goniometer. NUL-DOORGANGSMETHODE De uitkomsten van het passief bewegingsonderzoek worden via de nul-doorgangsmethode genoteerd. Iedere gewrichtsbeweging wordt beschreven door drie getallen, uitgedrukt in bewegingsgraden. Hierbij worden de twee eindstanden van de beweging genoteerd en de nul positie. Indien de nul positie is gepasseerd, dan staat de ‘nul’ altijd in het midden. Bijvoorbeeld: rechter heupgewricht, beweging van flexie naar extensie; actief 120 / 0 / 10; passief 130 / 0 / 15. Indien de nul positie niet wordt bereikt (bijvoorbeeld als gevolg van pathologie), dan zal de nul positie aan het begin of aan het eind van de notatie vermeld worden. Bijvoorbeeld: bij een 30 graden flexie contractuur in het heupgewricht: rechter heupgewricht beweging van flexie naar extensie; actief 120 / 30 / 0; passief 125 / 30 / 0. EINDGEVOEL Aan het eind van een passieve beweging treedt er remming op dat een bepaald soort eindgevoel geeft. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een normaal eindgevoel en een pathologisch eindgevoel. Om het eindgevoel goed te kunnen beoordelen, is het verstandig de beweging enige malen te herhalen met voldoende snelheid (mits de actualiteit dit toestaat). Normaal eindgevoel Hard eindgevoel Elastisch (=stug)eindgevoel Zacht eindgevoel Omschrijving Remming door het tegen elkaar stoten van ossale structuren, of door een zuivere ligamentaire remming. Een eindgevoel waar enige vering mogelijk is, dit wordt het meest ervaren bij het kapsel. Remming door bindweefsel in de spier noemen we elastisch, alleen deze is nog minder stug. Een zacht eindgevoel komt tot stand doordat 9 er een spier gerekt wordt (het contractiële deel) of bij een samendrukking van weke delen (zoals spieren, vet). Tabel 8. Normaal eindgevoel Pathologisch eindgevoel Te hard Te zacht Abrupt Leeg Omschrijving Weerstand voelt harder aan dan verwacht. Weerstand voelt weker aan dan verwacht. Bijvoorbeeld: Zwelling (intra-articulair) of Spierverkorting Een beweging kan, voordat de feitelijke begrenzing is bereikt, door de patiënt plotseling worden tegengehouden. Hierbij wordt het einde van de bewegingsgrens niet bereikt. Tabel 9. Pathologisch eindgevoel 10 Heup (Art. Coxae) In dit hoofdstuk worden alle bewegingen van de heup weergegeven. Er wordt beschreven hoe de technieken van het passief angulair bewegingsonderzoek moeten worden uitgevoerd en hoe de hoekstand gemeten moet worden met de goniometer. Ook is weergegeven wat de remmende structuur van de beweging is en welk eindgevoel dat geeft. FLEXIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging. Uitgangspositie therapeut: aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Plaats de duim van de niet gelijknamige hand op de spina iliaca anterior superior (SIAS). Omvat met de rest van de hand de crista iliaca van de patiënt en plaats de vingers zo ver mogelijk onder het lichaam. 3. Omvat met de gelijknamige hand het bovenbeen vanaf dorsaal net proximaal van de knie*. 4. Til met de gelijknamige hand het been op. Het onderbeen ligt ontspannen op de onderarm van de therapeut. Breng het been naar de eindstand. Zorg ervoor dat de beweging in het sagittale vlak blijft. 5. Stop de beweging op het moment dat het bekken gaat meebewegen. Dit is de eindstand. Dit is waar te nemen met de niet gelijknamige hand. 6. Beoordeel het eindgevoel door de flexie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 7. Breng het been terug in de startpositie. TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: rugligging.5, 6, 7 Uitgangshouding therapeut 1: aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 Uitgangshouding therapeut 2: aan de te onderzoeken zijde. 1. Therapeut 1 voert een passieve flexie uit zoals beschreven bij ‘techniek’ en stopt de beweging zodra bekkenrotatie wordt waargenomen met de niet gelijknamige hand.6, 7 2. Het been wordt nu in de eindstand vastgehouden en de niet gelijknamige hand mag worden losgelaten door therapeut 1. Bij elke vorm van verplaatsing van de eindstand moet de beweging worden overgedaan*. 3. Therapeut 2 plaatst nu de goniometer. Palpeer de trochantor major en de epicondylus lateralis femoris. 4. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de trochantor major. 5. Plaats de stabiele arm van de goniometer op de laterale middellijn van bekken en romp. 6. Richt de bewegende arm van de goniometer op de epicondylus lateralis femoris. 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng het been terug in de startpositie. 11 REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL5, 6, 7 Elastisch: Posterior deel van het gewrichtskapsel* Elastisch: M. gluteus maximus* ROM ROM, met heterolaterale heup in extensie en homolaterale knie in flexie = 137° - 141°. S. Kumar et al.27 S. Svenningsson et al.11 15-25 jaar 25-100 jaar Man Vrouw 138.5° 136.9° 137° 141° *VERANTWOORDING 1. Wij kiezen als uitgangshouding voor de patiënt in rugligging met de heterolaterale heup in extensie en de homolaterale knie geflecteerd tijdens de beweging. Hierdoor wordt de bekkenkanteling beter gecontroleerd en is er geen remmende functie van de biarticulaire hamstrings. 2. Doorgaans is de regel: geen extra gewricht tussen de handen tenzij dat echt noodzakelijk is. Daarom kiezen wij ervoor om de gelijknamige hand proximaal van de knie te plaatsen. Op die manier bevind alleen het heupgewricht zich tussen de beide handen. Tevens is deze handvatting prettiger voor patiënten met een flexiebeperking in de knie. De knie kan nu niet onbewust in flexie worden geduwd. 3. Bij het meten van de heupflexie met de goniometer zit de niet-gelijknamige hand van therapeut 1 in de weg. De goniometer kan daardoor niet goed geplaatst worden. De nietgelijknamige hand wordt echter alleen gepositioneerd om bekkenrotatie waar te nemen. Op het moment van bekkenrotatie wordt de beweging gestopt, dit is namelijk de eindstand. Nadat dit is gebeurd wordt de heup in die positie gehouden en is de nietgelijknamige hand feitelijk overbodig. Om therapeut 2 de ruimte geven om te meten met de goniometer wordt de niet-gelijknamige hand losgelaten. 4. In de literatuur worden als remmende structuur voor de heupflexie zowel spieren als ligamenten beschreven. Beide structuren geven hetzelfde eindgevoel, namelijk elastisch. Welke van deze structuren de normaal remmende structuur is hebben wij niet onderzocht. Vandaar dat wij beide structuren hebben genoteerd. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de heupflexie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld maar het waren in ieder geval geen systematic reviews of RCT’s. 12 EXTENSIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: buikligging. Uitgangspositie therapeut: aan de te onderzoeken zijde, in stabiele spreidstand. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’ 2. De gelijknamige hand wordt op de homolaterale tuber ischiadicum geplaatst (Zie figuur 1.).3, 5, 6 3. De niet gelijknamige hand wordt ventraal, net proximaal van de knie geplaatst. 4. Breng met de niet gelijknamige hand de heup in extensie. De knie blijft in extensie. 5. Doe dit door het bovenlichaam als hefboom te gebruiken en niet met armkracht het been op te tillen. (Zie figuur 2.) 6. Voer de beweging uit tot er beweging ontstaat in het bekken. Het bekken heeft dan de neiging om voorover te kantelen. Dit is waar te nemen met de gelijknamige hand. Dit is de eindstand van de beweging. 7. Beoordeel het eindgevoel door de extensie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 8. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 1. Heupextensie startpositie Figuur 2. Heupextensie eindstand TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: buikligging.5, 6, 7 Uitgangshouding therapeut 1: aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 1. Therapeut 1 voert de passieve extensie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. 2. Therapeut 2 plaats de goniometer. Palpeer de trochantor major en de epicondylus lateralis femoris. 3. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de trochantor major.5, 6, 7 4. Plaats de stabiele arm van de goniometer op de laterale middellijn van bekken en romp.5, 6, 7 13 5. Richt de bewegende arm van de goniometer op de epicondylus lateralis femoris.5, 6, 7 6. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 7. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 3. Uitlijning goniometer REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL 5, 6, 7 Elastisch: Anterior gewrichtskapsel en lig. Iliofemorale, en in mindere mate het lig. ischiofemorale en het lig. pubofemorale.* Elastisch: Hypertonie of verkorting van de verschillende heupflexoren zoals de M. iliopsoas, M. sartorius, M. tensor fasciae latae, M. gracilis en de M. adductor longus.* ROM ROM, in buiklig met de knie in extensie = 9.4° - 26°* H. Prather et al.24 Meting 1 Meting 2 L 16.6° L 17.4° R 16.4° R 17.8° A. Roaas et al.9 S. Svenningsson et al.11 L 9.5°* Man 23° R 9.4°* Vrouw 26° *VERANTWOORDING 1. Om de remmende functie van de M. rectus femoris op te heffen blijft de knie tijdens de beweging in extensie. 2. De gelijknamige hand kan op twee plekken geplaatst worden. Enerzijds met de handpalm op de tuber ischiadicum of anderzijds met de vingers op de SIAS en met de duim de crista iliaca omvattend. De eerste methode heeft als nadeel dat beweging in het bekken minder goed gevoeld wordt. Daarentegen wordt het bekken wel tegen tilting (zie begrippentabel)gestabiliseerd en is de handplaatsing makkelijk uitvoerbaar. De tweede methode van handplaatsing heeft als nadeel dat de hand groot genoeg moet zijn om de SIAS en de zij goed te omvatten. Deze methode heeft als voordeel dat bewegingen in het bekken goed gevoeld kunnen worden. 14 Er is gekozen om de niet gelijknamige op het os tuber ischiadicum te plaatsen, omdat dit makkelijk uitvoerbaar is. 3. In de literatuur worden als remmende structuur voor de heupextensie zowel spieren als ligamenten beschreven. Beide structuren geven een elastisch eindgevoel. Welke van deze structuren de normaal remmende structuur is hebben wij niet onderzocht. Vandaar dat wij beide structuren hebben genoteerd. 4. Zowel H. Prather et al., A. Roaas et al. als S. Svenningsson et al. beschrijven de heupextensie met de patiënt in buiklig. Van H. Prather et al. en A. Roaas et al. is echter niet duidelijk of de knie ook in extensie blijft, zoals wij beschrijven. Aangezien A. Roaas et al. een vrij beperkte heupextensie weergeven ten opzichte van H. Prather et al. en S. Svenningsson et al. zou het kunnen zijn dat A. Roaas. de knie in flexie houdt waardoor de extensie eerder wordt geremd door de M. rectus femoris. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de heupextensie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren echter geen systematic reviews of RCT’s. 15 ABDUCTIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging, schuin op de bank, met het homolaterale onderbeen over de rand hangend*. Uitgangshouding therapeut: Aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Plaats de niet gelijknamige hand op de heterolaterale SIAS. Met deze hand wordt het bekken gestabiliseerd tegen tilting (zie begrippentabel). 3. Omvat met de gelijknamige hand het bovenbeen proximaal van de knie vanaf mediaal. 4. Breng het been in abductie. Voorkom dat het been van de patiënt exoroteert en flecteert. 5. Stop de beweging op het moment dat de heterolaterale SIAS omhoog wil komen ter hoogte van de gelijknamige hand. Dit is de eindstand. 6. Beoordeel het eindgevoel door de abductie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 7. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 4. Heupabductie startpositie 1 Figuur 5. Heupabductie eindstand 1 TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: rugligging, schuin op de bank, met het homolaterale onderbeen over de rand hangend.5, 6, 7 Uitgangshouding therapeut 1: aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 1. Therapeut 1 voert de passieve abductie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. 2. Therapeut 1 houdt het been nu in eindstand vast. 3. Therapeut 2 plaatst de goniometer. Palpeer de homolaterale SIAS, de heterolaterale SIAS en de ventrale middenlijn van de patella van het homolaterale been. 4. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de homolaterale SIAS.5, 6, 7 5. Richt de stabiele arm van de goniometer op de heterolaterale SIAS.5, 6, 7 6. Richt de bewegende arm van de goniometer op de ventrale middenlijn van de patella van homolaterale been5, 6, 7 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng het been terug in de startpositie. 16 REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL5, 6, 7 Elastisch: Inferior gewrichtskapsel, lig. pubofemorale, lig. ischiofemorale, en inferior deel van lig. iliofemorale.* Elastisch: Hypertonie van de monoarticulaire spieren zoals M. adductor magnus, M. adductor brevis, M. adductor longus, M. pectineus. ROM ROM, in ruglig met de knie in 90° flexie = 38.2° - 42.7° H. Prather et al.24 Meting 1 S. Svenningsson et al.11 Meting 2 L R L R Man Vrouw 39.3° 38.2° 42.7° 39.7° 40° 42° *VERANTWOORDING 1. De literatuur beschrijft de uitvoering met de knie en heup in extensie. De remmende structuur is de M. gracilis.. Ondanks dat er geen evidentie is kiezen wij voor de uitvoering met de knie in flexie. Hierdoor wordt de remmende werking van de M.gracilis opgeheven en vind er gewrichtsonderzoek plaats. 2. De ROM die zijn weergegeven in de tabel hierboven zijn gemeten in ruglig. Het is echter niet duidelijk of de knie in flexie of in extensie is tijdens de beweging. 3. De literatuur geeft voor de remmende structuur zowel spieren als ligamenten. Beide structuren hebben een elastisch eindgevoel. Welke van deze structuren de normaal remmende structuur is hebben wij niet onderzocht. Vandaar dat beide structuren staan beschreven. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de heupabductie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren echter geen systematic reviews of RCT’s. 17 ADDUCTIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging, met het te onderzoeken been in 30° knieflexie door de klep van het hoofdeinde te kantelen en het heterolaterale been in abductie. Uitgangspositie therapeut: aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Plaats de niet gelijknamige hand op de homolaterale SIAS. Hiermee wordt het bekken gestabiliseerd tegen tilting (zie begrippentabel). 3. De gelijknamige hand wordt vanaf lateraal proximaal van de knie geplaatst. 4. De niet gelijknamige hand houdt het bekken gefixeerd, terwijl de gelijknamige hand het been in adductie brengt. Voorkom dat het been roteert. 5. Stop de beweging op het moment dat het bekken omhoog wil komen ter hoogte van de niet gelijknamige hand. Dit is de eindstand. 6. Beoordeel het eindgevoel door de adductie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 7. Breng het been terug in de startpositie. TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: rugligging, met het te onderzoeken been in 30° knieflexie door de klep van het hoofdeinde te kantelen en het heterolaterale been in abductie.5, 6, 7 Uitgangshouding therapeut 1: Aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: Aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 1. Therapeut 1 voert de passieve adductie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. 2. Therapeut 1 houdt het been in de eindstand vast. 3. Therapeut 2 plaatst de goniometer. Palpeer de homolaterale SIAS, de heterolaterale SIAS en de ventrale middenlijn van patella van het homolaterale been. 4. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de homolaterale SIAS.5, 6, 7 5. Richt de stabiele arm van de goniometer op de heterolaterale SIAS.5, 6, 7 6. Richt de bewegende arm van de goniometer op de ventrale middenlijn van de patella van homolaterale been.5, 6, 7 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng het been terug in de startpositie. REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL 5, 6, 7 Elastisch: Superior gewrichtskapsel en het superiore deel van lig. iliofemorale.* Elastisch: Hypertonie van de M. gluteus medius, M. gluteus minimus en de M. tensor fasciae latae.* ROM ROM, in ruglig, met de knie in 30° flexie = 11.5° - 30°* 18 S. Svenningsson et al.11 H. Prather et al.24 Meting 1 Meting 2 L R L R Man Vrouw 11.7° 12.9° 11.5° 13.3° 29° 30° *VERANTWOORDING 1. Uit de literatuur kwam niet duidelijk naar voren of er een remmende functie van de M. tensor fasciae latae is. Wegens praktische uitvoerbaarheid is gekozen voor de knie in extensie. De bekkenbeweging kan in deze uitgangshouding naast de niet- gelijknamige hand ook visueel waargenomen worden. 2. Het contralaterale been wordt in abductie gelegd om het homolaterale been de ruimte te geven voor het maken van de adductie5, 6, 7. 3. De literatuur geeft voor de remmende structuur zowel spieren als ligamenten. Beide structuren hebben een elastisch eindgevoel. Welke van deze structuren de normaal remmende structuur is hebben wij niet onderzocht. Vandaar dat beide structuren staan beschreven. 4. H. Prather et al. en S. Svenningsson voeren de heupadductie allebei uit met de patiënt in ruglig. Het is echter niet duidelijk of de knie in extensie of in flexie is. Gezien de aanzienlijk kleinere ROM die H. Prather et al. aangeven zou het zo kunnen zijn dat zij de knie in extensie hielden waardoor de beweging geremd werd door de M. tensor fasciae latae. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de heupadductie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren in ieder geval geen systematic reviews of RCT’s. 19 ENDOROTATIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging, heup in 0°, knie in 90° flexie, hangend over de rand van de bank met de voet vrij van de grond, een opgerolde handdoek onder de knie van het te onderzoeken been. Uitgangshouding therapeut: zit aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De niet gelijknamige hand fixeert het been proximaal van de knie en stabiliseert het femur op de bank tegen adductie, meer heupflexie, rotatie en laterale tilting (zie begrippentabel) van het bekken. 3. De gelijknamige hand omvat de enkel vanaf lateraal-ventraal net proximaal van de malleoli. 4. De therapeut trekt met de gelijknamige hand het been naar endorotatie. Figuur 6. Endorotatie heup startpositie 5. De niet gelijknamige hand stabiliseert het 6. femur tegen adductie, meer heupflexie, rotatie en laterale tilting (zie begrippentabel) van het bekken. 5, 6, 7 7. Stop de beweging op het moment dat de knie en het bekken neigen omhoog te komen. Dit is de eindstand. 8. Beoordeel het eindgevoel door de endorotatie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. Figuur 7. Endorotatie heup eindstand 9. Breng het been terug in de startpositie. TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: rugligging, heup in 0°, knie in 90° flexie, hangend over de rand van de bank met de voet vrij van de grond, opgerolde handdoek in de knieholte van het te onderzoeken been. Uitgangshouding therapeut: zit aan de te onderzoeken zijde.6, 7 1. 2. 3. 4. 5. 6. Therapeut 1 voert de passieve endorotatie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. Therapeut 1 bepaalt de eindstand en houdt het been hierin vast. Therapeut 2 plaatst de goniometer. Palpeer de patella. Plaats de rotatie-as van de goniometer op het ventrale middelpunt van de patella. 5, 6, 7 Richt de stabiele arm van de goniometer loodrecht op de vloer. 5, 6, 7 Richt de bewegende arm van de goniometer langs de ventrale middellijn van de tibia, gericht op het punt tussen de twee malleoli. 5, 6, 7 20 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 9. Uitlijning goniometer 1 REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL Elastisch: Lig. ischiofemorale en het laterale deel van lig. iliofemorale13 ROM ROM, in ruglig met de knie in 90° flexie = 38° - 52°. J.B. Ellison et al.20 L 38.1°* S. Svenningsson et al.11 R 38.2°* Man 38°* Vrouw 52°* *VERANTWOORDING 1. Geen van de artikelen of boeken beschrijft de uitvoering waar wij voor hebben gekozen. Wij kiezen voor deze uitvoering omdat op deze manier de meest zuivere endorotatie in de heup gemaakt kan worden. 2. S. Svenningsson et al. en J.B. Ellison et al. voeren de endorotatie uit in buiklig met de heup in extensie en de knie in 90° flexie. Deze uitvoering verschilt alleen qua buiklig van onze uitvoering. De beweging is hetzelfde en wordt door dezelfde structuren geremd. Daarom hebben wij de ROM van S. Svenningsson et al. en J.B. Ellison et al. genoteerd als zijnde de normale ROM van de endorotatie van de heup. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de endorotatie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren echter geen systematic reviews of RCT’s. 21 EXOROTATIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging, heup in 0°, knie in 90° flexie, hangend over de rand van de bank, opgerolde handdoek onder de knie van het te onderzoeken been.5, 7 Uitgangshouding therapeut: zit aan de te onderzoeken zijde. 3, 4, 6, 7 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De niet gelijknamige hand fixeert het been proximaal van de knie. 5, 6 3. De gelijknamige hand omvat de enkel vanaf lateraal-ventraal net boven de malleolus. 5, 6 4. De therapeut duwt met de gelijknamige hand het been van zich af. 5, 6 5. De niet gelijknamige hand stabiliseert het femur tegen adductie, meer heupflexie, rotatie en laterale tilting van het bekken. 5, 6, 7 6. Stop de beweging op het moment dat de knie en het bekken neigen omhoog te komen. Dit is de eindstand. 7. Beoordeel het eindgevoel door de exorotatie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 8. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 8. Exorotatie heup eindstand TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: rugligging, heup in 0°, knie in 90° flexie, hangend over de rand van de bank met de voet vrij van de grond, opgerolde handdoek in de knieholte van het te onderzoeken been. Uitgangshouding therapeut: zit aan de te onderzoeken zijde6, 7 1. 2. 3. 4. 5. 6. Therapeut 1 voert de passieve exorotatie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. Therapeut 1 bepaald de eindstand en houdt het been hierin vast. Therapeut 2 plaatst de goniometer. Palpeer de patella. Plaats de rotatie-as van de goniometer op het ventrale middelpunt van de patella. 5, 6, 7 Richt de stabiele arm van de goniometer loodrecht op de vloer. 5, 6, 7 Richt de bewegende arm van de goniometer langs de ventrale middellijn van de tibia, gericht op het punt tussen de twee malleoli. 5, 6, 7 22 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’. 8. Breng het been terug in de startpositie. REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL Elastisch: lig. pubofemorale en mediale en laterale deel van lig. iliofemorale (H.D. Martin et al.) ROM ROM, in ruglig met de knie in 90° flexie = 35.4° - 43°. J.B. Ellison et al.20 L 35.8°* S. Svenningsson et al.11 R 35.4°* Man 43°* Vrouw 41°* *VERANTWOORDING 1. Geen van de artikelen of boeken beschrijft de uitvoering waar wij voor hebben gekozen. Wij kiezen voor deze uitvoering omdat op deze manier de meest zuivere exorotatie in de heup gemaakt kan worden. 2. S. Svenningsson et al. en J.B. Ellison et al. voeren de exorotatie uit in buiklig met de heup in extensie en de knie in 90° flexie. Deze uitvoering verschilt alleen qua buiklig van onze uitvoering. De beweging is hetzelfde en wordt door dezelfde structuren geremd. Daarom hebben wij de ROM van S. Svenningsson et al. en J.B. Ellison et al. genoteerd als zijnde de normale ROM van de enxrotatie van de heup. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de exorotatie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren echter geen systematic reviews of RCT’s. 23 Knie (Art. Genus) In dit hoofdstuk worden alle bewegingen van de knie weergegeven. Er wordt beschreven hoe de technieken van het passief angulair bewegingsonderzoek moeten worden uitgevoerd en hoe de hoekstand gemeten moet worden met de goniometer. Ook is weergegeven wat de remmende structuur van de beweging is en welk eindgevoel dat geeft. FLEXIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging 2, 3, 4, 5, 6, 9 Uitgangshouding therapeut: staat aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De gelijknamige hand omvat het onderbeen proximaal van de malleoli vanaf ventraal. 3. De niet gelijknamige hand controleert het bovenbeen ter hoogte van de femurcondyli en palpeert met duim en wijsvinger de gewrichtsspleet. 4. Breng de heup eerst naar 90° flexie. De gelijknamige hand brengt daarna de voet richting de bil, terwijl de niet gelijknamige hand de knie begeleidt en de heup in 90° houdt*. 5. Beoordeel het eindgevoel door de knieflexie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 10. Knieflexie startpositie Figuur 11. knieflexie eindstand TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: ruglig5, 6, 7, met de heup in 0 graden extensie, abductie, adductie.7 Uitgangshouding therapeut 1: aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 1. Therapeut 1 voert de passieve flexie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. 2. Therapeut 1 bepaalt de eindstand en houdt het been hierin vast. 24 3. Therapeut 2 plaatst de goniometer. Palpeer de laterale epicondylus femoralis, laterale middenlijn femur richting trochanter major en laterale middenlijn tibia in de lijn van fibula kopje en de laterale malleolus. 4. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de laterale epicondylus femoralis. 5, 6, 7 5. Richt de stabiele arm van de goniometer op de laterale middenlijn van het femur richting de trochanter major. 5, 6, 7 6. Richt de bewegende arm van de goniometer op de laterale middenlijn van de tibia in de lijn van fibula kopje en de laterale malleolus. 5, 6, 7 7. Lees de waarde af en noteer deze. 8. Breng het been terug in de startpositie. REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL Zacht: Weke delen aan de dorsale zijdes van het bovenbeen en de kuit.16, 19 ROM ROM, vanuit ruglig met de heup in 90° flexie = 144° A. Roaas et al.9 L 143.7° R 143.8° *VERANTWOORDING 1. De heup flecteert tot 90° om zo de remmende werking van de quadriceps op te heffen, en dan met name van m. rectus femoris. 2. A. Roaas et al. beschrijven eveneens de techniek vanuit ruglig, verder is niet duidelijk hoe zij de beweging inzetten. 3. De spreiding in ROM is mogelijk verklaarbaar door diversiteit in de kuit-/ hamstring musculatuur en de passieve druk die gegeven wordt door de therapeut. Evidentie niveau: 4-6. Voor het onderbouwen van de knieflexie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld maar het waren in ieder geval geen systematic reviews of RCT’s. 25 EXTENSIE TECHNIEK Uitgangshouding patiënt: rugligging2, 3, 4, 5, 6, met de heup in 0 graden extensie, abductie, adductie7. Uitgangshouding therapeut: staat aan de te onderzoeken zijde.2, 4, 5, 6 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De niet gelijknamige hand fixeert de knie proximaal vanaf ventraal.2, 3, 5, 6 3. De gelijknamige hand omvat het onderbeen proximaal van de malleoli, vanaf mediaaldorsaal.2, 3, 6 4. De gelijknamige hand maakt een extensie in de knie terwijl de niet gelijknamige hand de knie proximaal fixeert.2, 3, 4, 6 5. Beoordeel de bewegingsuitslag door de knie-extensie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Bij een volledige bewegingsuitslag wordt ter beoordeling van het eindgevoel de hyperextensie met een impuls ‘aangeslagen’.3 (zie instructie DVD) 7. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 12. Knieextensie startpositie Figuur 13. Knieextensie eindstand TECHNIEK GONIOMETER Uitgangshouding patiënt: ruglig5, 6, 7, met de heup in 0 graden extensie, abductie, adductie.7 Uitgangshouding therapeut 1: aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: aan de te onderzoeken zijde.5, 6, 7 1. Therapeut 1 voert de passieve extensie uit zoals beschreven bij ‘techniek’. 2. Therapeut 1 bepaald de eindstand en houdt het been hierin vast. 3. Therapeut 2 plaats de goniometer. Palpeer de laterale epicondylus femoralis, laterale middenlijn femur richting trochanter major en laterale middenlijn tibia in de lijn van fibula kopje en de laterale malleolus. 4. Plaats de rotatie-as van de goniometer op de laterale epicondylus femoralis. 5, 6, 7 5. Richt de stabiele arm van de goniometer op de laterale middenlijn van het femur richting de trochanter major. 5, 6, 7 6. Richt de bewegende arm van de goniometer op de laterale middenlijn van de tibia in de lijn van fibula kopje en de laterale malleolus. 5, 6, 7 26 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’. 8. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 14. Uitlijning goniometer REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL Hard*: lig. cruciatum anterior/posterior, lig. popliteum obliquus, lig. popliteum arcuatum6, 7, 16, 18 ROM Er is voor de extensie van de knie een overeenkomst van 10° ROM. Zie hiervoor onderstaande tabel. A.J.F. Mink 10° R. Schuitemaker 10° *VERANTWOORDING 1. Reese N.B. beschrijft een opgerolde handdoek onder de enkel. Daarna wordt de knie in extensie geduwd terwijl de enkel op de handdoek blijft liggen. In deze studietekst is hier niet voor gekozen, daar er tijdens de uitvoering lichte heupextensie plaatsvindt. Hierdoor wordt geen zuivere extensie van de knie gemaakt en is de bewegingsuitslag derhalve onbetrouwbaar. Er is gekozen voor de techniek waarbij de knie gefixeerd wordt op de bank en de enkel wordt opgetild waardoor de knie in hyperextensie komt. Deze techniek wordt door Mink A.J.F., Schuitemaker R. en Magee D.J. beschreven. In de artikelen wordt alleen de uitgangshouding van de patiënt vermeld. 2. Remming door een ligamentaire structuur wordt in deze studietekst omschreven als ‘elastisch”. De extensie van de knie is hierop een uitzondering. Tijdens het aanslaan van de knie extensie wordt bij een gezonde knie de beweging geremd door het lig. cruciatum anterior/posterior. Dit wordt omschreven als een ‘hard’ eindgevoel in plaats van een ‘elastisch’ eindgevoel. Evidentie niveau: 5-6. Voor het onderbouwen van de knie extensie zijn artikelen en boeken gebruikt. De artikelen zijn niet beoordeeld, het waren echter geen systematic reviews of RCT’s. 27 Enkel (Art. talocruralis) In dit hoofdstuk worden alle bewegingen van de enkel weergegeven. Er wordt duidelijk beschreven hoe de technieken van het passief angulair bewegingsonderzoek moeten worden uitgevoerd en hoe de hoekstand gemeten dient te worden met een goniometer. Ook is weergegeven wat de remmende structuur van de beweging is en welk eindgevoel dat geeft. PLANTAIRFLEXIE: TECHNIEK1,2,6 Uitgangshouding patiënt: buikligging met de knie in 90° flexie. Uitgangshouding therapeut: staat lateraal van de te onderzoeken voet. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. De gelijknamige hand omvat de calcaneus vanaf plantair. De niet gelijknamige hand omvat de talus vanaf dorsaal, tussen de wijsvinger mediaal en de duim lateraal*. Beide handen bewegen gezamenlijk het taluscalcaneuscomplex in plantairflexie. Beoordeel het eindgevoel door de enkel een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 15. Plantairflexie startpositie Figuur 16. Plantairflexie eindstand 28 TECHNIEK GONIOMETER5,6,22 Uitgangshouding patiënt: buikligging met de knie is in 90° flexie*. Uitgangshouding therapeut 1: lateraal van de te onderzoeken voet. Uitgangshouding therapeut 2: lateraal van de te onderzoeken voet 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de plantairflexie uit zoals beschreven in de ‘techniek’ hierboven en houdt deze eindstandig vast. 3. Therapeut 2 palpeert de laterale malleolus en plaats hier de rotatie-as van de goniometer op. 4. Richtpunten goniometer: de stabiele arm van de goniometer ligt gelijk aan de laterale middenlijn van de tibia, gericht op het caput fibula. De bewegende arm van de goniometer ligt parallel aan de voetzool en het vijfde metatarsale. 5. Het startpunt van de goniometer is 90°, dit wordt afgelezen als 0°. 6. Therapeut 2 meet met de goniometer de eindstand Figuur 17. Uitlijning goniometer van de beweging. 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng het been terug in de startpositie. REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL2, 5, 6, 7 Elastisch: dit wordt veroorzaakt door het ventrale gewrichtskapsel. Hard: contact tussen de talus en de tibia. ROM Er is voor de plantairflexie enkel een spreiding van 30° - 50°. Zie hiervoor onderstaande tabel A.J.F. Mink 30-50° H. M. Clarkson 50° A. Roaas 39.6° S. Kumar 39.9° *VERANTWOORDING 1. Een mogelijke verklaring voor de spreiding in de ROM is de handvatting. Mink A.J.F. beschrijft een koppelbeweging waarbij de onderarm van de therapeut zowel Chopard als Lis Franc meeneemt in de beweging. Daarnaast beschrijft Mink A.J.F. niet wat de richtpunten van de goniometer zijn. 2. Tijdens de plantairflexie beweging is er geen flexie in het kniegewricht nodig omdat er geen spieren zijn die de plantairflexie remmen die over het kniegewricht lopen. De uitgangshouding van de patiënt bij dorsaalflexie is in buikligging met de knie in 90° 29 flexie. Omdat er in de literatuur geen eenduidigheid is, is gekozen voor dezelfde uitgangshouding als bij dorsaalflexie om de praktische uitvoerbaarheid te vergemakkelijken. Met de gekozen handvatting wordt het art. talocruralis op de meest geïsoleerde manier bewogen doordat er geen andere gewrichten deelnemen aan de beweging. 3. In de ROM van de plantairflexiebeweging kwamen gelijke test resultaten naar voren 4,9,27 op één artikel en één boek na6,28. 4. De plantairflexie dient aan het achterste deel van de voetzool gemeten te worden. Anders is er teveel beweging in het Chopart en Lis Franc gewricht. Evidentie niveau: 4-6. De technieken worden beschreven uit boeken, het evidentie niveau hiervan is 5. De ROM die is beschreven in de tabel is een combinatie van uitkomsten uit cohort studies en uit boeken. 30 DORSAALFLEXIE: TECHNIEK3,4,5,6,30 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in buikligging met de knie in 90° flexie. Uitgangshouding therapeut: therapeut staat aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut omvat met de gelijknamige hand de calcaneus vanaf dorsaal direct distaal van de malleoli, de wijsvinger mediaal en de duim lateraal. 3. De niet gelijknamige hand omvat vanaf plantair de talus met de duim lateraal en de wijsvinger mediaal*. 4. Met zowel de gelijknamige hand als de niet gelijknamige hand wordt een duwbeweging uitgevoerd. 5. Beoordeel het eindgevoel door de dorsaalflexie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Breng het been terug in de uitgangshouding. Figuur 19. Dorsaalflexie eindpositie Figuur 18. dorsaalflexie startpositie TECHNIEK GONIOMETER 5,6,22,30 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in buikligging met de knie in 90° flexie*. Uitgangshouding therapeut 1: therapeut staat aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: therapeut staat aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de dorsaalflexie beweging uit zoals beschreven in de ‘techniek’ en houdt deze eindstandig vast. 3. Therapeut 2 palpeert de laterale malleolus en plaats hier de rotatie-as van de goniometer op. 4. Therapeut 2 meet met de goniometer de eindstand van de beweging 5. Startpunt is 90°, dit wordt afgelezen als 0°. 6. Richtpunten goniometer: de stabiele arm van de goniometer ligt gelijk aan de laterale middenlijn van de tibia, gericht op het caput fibula. 31 7. De bewegende arm van de goniometer ligt parallel aan de voetzool en de vijfde metatarsale. 8. Meet de dorsaalflexie aan het achterste deel van de voetzool. 9. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 10. Breng het been terug in de startpositie. Figuur 21. Uitlijning goniometer REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL2,5,6 Elastisch: M. soleus, dorsaal gewrichtskapsel; lig. deltoideum, lig. calcaneofibulare, lig. talofibulare posterior. ROM Er is voor de dorsaalflexie van de enkel een spreiding van 15° - 24°. Zie hiervoor onderstaande tabel. A.J.F. Mink 20° H.M. Clarkson 20° A. Roaas et al. 15° S. Kumar et al. 24° *VERANTWOORDING 1. Bij dorsaalflexie is de remmende structuur met de knie in extensie de triceps surae. De triceps surae bestaat uit de m.gastrocnemius en de m.soleus Om de m.gastrocnemius uit te schakelen dient de knie in flexie te zijn. Er zijn meerdere artikelen die beschrijven dat de knie in 45° moet om de gastrocnemius uit te schakelen. Reese N.B. die beschrijft daarentegen dat de knie in 20° flexie moet 27,9. Om een uitgangshouding te gebruiken die zowel voor het passief bewegen als voor de goniometer gebruikt kan worden is gekozen voor de patiënt in buikligging met de knie in 90° flexie 3,4. Zo is het zeker dat de M. gastrocnemius insufficiënt is. 32 2. De gekozen handvatting bij de dorsaalflexie techniek wordt niet in de literatuur beschreven. Er is gekozen voor deze techniek omdat tijdens de praktische uitvoering duidelijk werd dat, wanneer met de onderarm de enkel in dorsaalflexie geduwd wordt, er te veel beweging optreed in het gewricht van Lis Franc en Chopard. De koppelbeweging in het talus-calcaneuscomplex zoals beschreven is een simpele uitvoering waarbij alleen de niet gelijknamige hand anders geplaatst wordt dan in de literatuur3,4. 3. De dorsaalflexie dient aan het achterste deel van de voetzool gemeten te worden. Anders is er teveel beweging in het Chopart en Lis Franc gewricht. Evidentie niveau: 4-6. In de techniek wordt gebruik gemaakt van één artikel .22 Dit onderzoek is uitgevoerd in Saoedi-Arabië wat niet geheel vergeleken kan worden met Nederlandse uitkomsten. Er is in dit document voor gekozen de techniek wel te gebruiken maar de uitkomsten niet. Wat betreft de techniek is gebruik gemaakt van A.J.F. Mink et all en H.M. Clarkson5,6. 33 Grote teen (Art. MTP-1) FLEXIE TECHNIEK6,7 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet over de rand van de bank en zoveel mogelijk in dorsaalflexie*. Uitgangshouding therapeut: therapeut zit aan het voeteneind van de bank. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De therapeut houdt met de gelijknamige hand de voet zo ver mogelijk in dorsaalflexie*. 3. Met de gelijknamige hand wordt tevens het proximale deel van het MTP-1 gewricht gefixeerd. 4. Met de niet gelijknamige hand omvat de therapeut het proximale deel van de hallux en voert een flexiebeweging uit. 5. Beoordeel het eindgevoel door de teen een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Breng de teen terug in de startpositie. TECHNIEK GONIOMETER5,6,7 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet over de rand van de bank in ontspannen positie. Uitgangshouding therapeut 1 : therapeut zit aan het voeteneind van de bank. Uitgangshouding therapeut 1 : therapeut zit aan het voeteneind van de bank. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de flexiebeweging uit zoals beschreven in de ‘techniek’ en houdt deze vast in de eindstand. 3. Therapeut 2 meet met de goniometer de eindstand van de beweging. 4. Therapeut 2 palpeert de gewrichtsspleet en plaatst de rotatie- as aan de mediale zijde van het MTP gewricht*. 5. Richtpunten goniometer: plaats de stabiele arm op de mediale middenlijn van het eerste metatarsale en de bewegende arm op de mediale middenlijn van de proximale phalanx van de grote teen. 6. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 7. Breng de teen terug in de startpositie. 34 REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL5,6 Elastisch: Dit wordt veroorzaakt door het dorsale gewrichtskapsel, de m.extensor hallucis longus en de m.extensor hallucis brevis ROM Er is voor de flexie van de grote teen een spreiding van 40° - 45°. Zie hiervoor onderstaande tabel. A.J.F. Mink 40° H.M. Clarkson 45° *VERANTWOORDING 1. Wat betreft de flexiebeweging met de goniometer beschrijft de literatuur, dat de rotatieas zowel op de mediale zijde van het MTP-I gewricht als op de dorsale zijde van het MTPI gewricht geplaatst kan worden 5,6. In dit document is gekozen om de goniometer aan de mediale zijde van het gewricht te plaatsen5. Op deze manier is het beter te controleren of de rotatie-as op het gewricht geplaatst blijft. 2. De voet moet zoveel mogelijk in dorsaalflexie staan zodat de remmende functie van de M. extensor hallucis longus wordt opgeheven. Evidentie niveau: 5-6. Het evidentie niveau is laag, er is enkel gebruik gemaakt van boeken5,6,7. De referentie in deze boeken is echter wel goed, de betrouwbaarheid wordt dan ook hoger geacht doordat er technieken gebruikt worden die uit de AAOS komen1. 35 EXTENSIE TECHNIEK6,7 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet over de rand van de bank en met de voet zoveel mogelijk in plantairflexie. Uitgangshouding therapeut: therapeut zit frontaal tegenover de patiënt aan het voeteneind van de bank. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De therapeut houdt met de gelijknamige hand de voet zo veel mogelijk in plantairflexie*. 3. Met de gelijknamige hand wordt tevens het proximale deel van het MTP-1 gewricht gefixeerd. 4. Met de niet gelijknamige hand omvat de therapeut het proximale deel van de hallux en voert een extensiebeweging uit. 5. Beoordeel het eindgevoel door de grote teen een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Breng de teen terug in de startpositie. Figuur 20. extensie teen startpositie TECHNIEK GONIOMETER5,6 Uitgangshouding patiënt: in rugligging met de voet ontspannen over de rand van de bank. Uitgangshouding therapeut 1: zit frontaal van de patiënt aan het voeteneind van de bank. Uitgangshouding therapeut 1: zit frontaal van de patiënt aan het voeteneind van de bank. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de beweging uit zoals beschreven staat in de ‘techniek’. 3. Therapeut 2 meet met de goniometer de eindstand van de beweging 4. Therapeut 2 palpeert de gewrichtsspleet en plaatst de rotatie- as aan de mediale zijde van het MTP-1 gewricht. 5. Richtpunten goniometer: Plaats de stabiele arm op de mediale middenlijn van het eerste Figuur 22. Uitlijning goniometer 36 metatarsale en de bewegende arm op de mediale middenlijn van de proximale phalanx van de grote teen. 6. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 7. Breng de teen terug in de startpositie. REMMENDE STRUCTUUR EN EINDGEVOEL5,6 Elastisch: m. flexor hallucis longus. ROM Er is voor de extensie van de grote teen een spreiding van 70° - 80°. Zie hiervoor onderstaande tabel. A.J.F. Mink 80° H.M. Clarkson 70° *VERANTWOORDING 1. De voet moet zoveel mogelijk in plantairflexie staan zodat de remmende functie van de M. flexor hallucis longus wordt opgeheven. Evidentie niveau: 5-6. Het evidentie niveau is laag, er is enkel gebruik gemaakt van boeken5,6,7. De referentie in deze boeken is echter wel goed, de betrouwbaarheid wordt dan ook hoger geacht doordat er technieken gebruikt worden die uit de AAOS komen1. 37 ABDUCTIE TECHNIEK3,4,6 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet ontspannen over de rand van de bank. Uitgangshouding therapeut: therapeut zit lateraal van de te onderzoeken voet. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. De gelijknamige hand fixeert de proximale gewrichtspartner dichtbij de gewrichtsspleet, tussen de duim (dorsaal) en de wijsvinger (plantair). Met de niet gelijknamige hand omvat de therapeut de distale gewrichtspartner. Met de niet gelijknamige hand beweegt hij de grote teen naar abductie. Beoordeel het eindgevoel door de abductie beweging een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. Breng de teen terug in de startpositie. TECHNIEK GONIOMETER5,6 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet ontspannen over de rand van de bank. Uitgangshouding therapeut 1: therapeut zit aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 1: therapeut zit aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de beweging uit zoals beschreven in de ‘techniek’ en houdt deze vast in de eindstand. 3. Therapeut 2 palpeert de gewrichtsspleet op de dorsale zijde van het MTP-1 gewricht en plaatst hier de rotatie-as van de goniometer. 4. De stabiele arm wordt op de dorsale middenlijn van het eerste metatarsale geplaatst. 5. De bewegende arm wordt op de dorsale middenlijn van de proximale phalanx van de grote teen gehouden. 6. Therapeut 2 meet met de goniometer de eindstand Figuur 23. Uitlijning goniometer van de beweging. 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng de teen terug in de startpositie. 38 REMMENDE STRUCTUREN EN EINDGEVOEL2,5,6,7,8 Elastisch eindgevoel: wordt veroorzaakt door de collaterale banden, de huid en door de Mm interossei. *VERANTWOORDING 1. In de literatuur is er voor de abductiebeweging geen PROM gevonden. Evidentie niveau: 6. Er is gebruik gemaakt van verschillende boeken en één artikel.3,4,6,8 Twee boeken hebben een slechte bronvermelding, maar beschrijven wel dezelfde techniek3,4. Voor de goniometertechniek is gebruik gemaakt van N.B. Reese en H.M. Clarkson waarvan de referentie goed is, de betrouwbaarheid wordt dan ook hoger geacht doordat er technieken gebruikt worden die uit de AAOS1 komen. 39 ADDUCTIE TECHNIEK3,4,6 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging met de voet ontspannen over de rand van de bank. Uitgangshouding therapeut: therapeut zit lateraal van de te onderzoeken voet. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. De gelijknamige hand fixeert de proximale gewrichtspartner dichtbij de gewrichtsspleet, tussen de duim (dorsaal) en de wijsvinger (plantair). 3. Met de niet gelijknamige hand omvat de therapeut de distale gewrichtspartner. 4. Met de niet gelijknamige hand beweegt de therapeut de grote teen naar adductie. 5. Beoordeel het eindgevoel door de adductie een paar keer opnieuw naar de eindstand te brengen. 6. Breng de teen terug in de uitgangshouding. TECHNIEK GONIOMETER5,6 Uitgangshouding patiënt: patiënt ligt in rugligging of zit met voet in neutrale positie. Uitgangshouding therapeut 1: therapeut zit aan de te onderzoeken zijde. Uitgangshouding therapeut 2: therapeut zit aan de te onderzoeken zijde. 1. Neem de standaardprocedure door met de patiënt zoals beschreven in de ‘algemene gebruikershandleiding’. 2. Therapeut 1 voert de adductiebeweging uit zoals beschreven in de ‘techniek’ en houdt deze vast in de eindstand. 3. Therapeut 2 palpeert de gewrichtsspleet op de dorsale zijde van het MTP-1 gewricht en plaatst hier de rotatie-as van de goniometer. 4. De stabiele arm wordt op de dorsale middenlijn van het eerste metatarsale geplaatst. 5. De bewegende arm wordt op de dorsale middenlijn van de proximale phalanx van de grote teen gehouden. 6. Therapeut 2 meet met de goniometer de Figuur 24. Uitlijning goniometer eindstand van de beweging. 7. Lees de waarde af en noteer deze via de nul-doorgangsmethode (zie ‘algemene gebruikershandleiding’). 8. Breng de teen terug in de uitgangshouding. REMMENDE STRUCTUUR EN EINDGEVOEL2,5,6,7 Zacht: contact tussen de tenen. 40 ROM4 A.J.F. Mink 30° Evidentie niveau: 6. Er is gebruik gemaakt van verschillende boeken.3,4,6 Twee boeken hebben een slechte bronvermelding maar beschrijven wel dezelfde techniek4,6. Voor de goniometertechniek is gebruik gemaakt van N.B. Reese en H.M. Clarkson. Hiervan is de referentie goed, de betrouwbaarheid wordt dan ook hoger geacht doordat er technieken gebruikt worden die uit de AAOS komen1. 41 Discussie/conclusie Het doel van onze beroepsopdracht(BO) is om lesondersteunend materiaal te maken voor eerstejaarsstudenten Fysiotherapie. Het onderwerp is ‘osteokinematisch passief angulair bewegen’. Hiervoor is een literatuuronderzoek gedaan. De onderwerpen die naar voren zijn gekomen in het literatuuronderzoek zijn de technieken voor het passief bewegingsonderzoek, de technieken voor de goniometer, de passieve range of motion (PROM), de remmende structuren en het eindgevoel. Ter ondersteuning van het literatuuronderzoek is een praktisch deel gemaakt. Het praktische gedeelte bestaat uit een instructie DVD met daarbij een begeleidend document waarin de gevonden informatie over de bovenstaande onderzoeksonderwerpen staat vermeld. Uit het literatuuronderzoek kwamen een aantal punten naar voren. De meeste literatuur verwees niet duidelijk naar de bron, hierdoor was het moeilijk onderbouwing/referenties te achterhalen. Literatuur die hierbij echter positief naar voren kwam, bestond uit Magee D.J. et all, Reese N.B. et al., Clarkson H.M. et al., Norkin C.C.et al. En Greene W.B. et al. Zowel in de geraadpleegde boeken als in de geïncludeerde artikelen bestaat een diversiteit in uitvoering en uitkomst, zie de tabellen in de bijlagen. De literatuur beschrijft de adductie-/abductie heup en de dorsaal-/plantair flexie techniek zonder uitschakeling van de biarticulaire spieren wat zorgt voor een musculaire remming (zie tabellen in de bijlagen). De verwachting was, dat de bronnen uit de boeken van Mink A.J.F. et al.4, Egmond D.L. en Schuitemaker R.3, Magee D.J. et al.2, Lohman A.H.M. , Reese N.B.5 , Clarkson H.M.6, Greene W.B1 en Norkin C.C.7 beoordeeld zouden worden om erachter te komen hoe betrouwbaar deze boeken zijn. Uit dit onderzoek kunnen we concluderen dat de boeken waar in de opleiding naar gerefereerd wordt, onduidelijk zijn in hun bronverwijzing. Dit houdt in, dat het ene boek duidelijk refereert2,5,61,7, terwijl bij sommige boeken dit geheel ontbreekt3,4. Onder duidelijk refereren verstaan wij voetnoten in de tekst die verwijzen naar de bronnenlijst. Aan de hand van deze voetnoten moet te achterhalen zijn welke bron er gebruikt is voor de tekst. Van deze boeken bleek dat “Vorm en beweging” van Lohman A.H.M. niet gebruikt kon worden omdat dit boek niet gaat over het passief bewegingsonderzoek. Tijdens het literatuuronderzoek kwam naar voren dat veel boeken en artikelen de technieken hadden overgenomen uit Greene W.B. et all. en Norkin C.C. et al. Wanneer voor een beweging geen artikelen gevonden werden ter onderbouwing, is er uitgegaan van de technieken in Greene W.B. et al. en Norkin C.C. et all. Er was één boek waar opvallend veel naar verwezen werd. Dit is ‘The clinical measurement of joint motion, by American academy of orthopaedic surgeons” uit 1965. Dit boek is niet verkrijgbaar. Er bleek echter in 1994 een vernieuwde versie van te zijn uitgebracht en die is aanwezig in de mediatheek op de HvA aan de Tafelbergweg, Amsterdam. Voor het gebruik van de goniometer is een beperkte mate van evidentie. Er zijn drie boeken die een duidelijke referentie hebben, welke wij dan ook hebben gebruikt5,6,7. Deze drie boeken hebben tevens een duidelijke bronverwijzing. Aan de hand van de referentie van deze boeken hebben wij artikelen kunnen vinden. De verwachting was dat er gaande het onderzoek per onderzoeksonderwerp, zoals beschreven in de eerste alinea, duidelijk één uitkomst naar voren zou komen. Wat betreft de artikelen die terugkoppelen op de technieken uit de boeken W.B. Greene et al. en C.C. Norkin et al. is dat ook het geval. Echter, vooral in de range of motion (ROM) komen we uiteenlopende resultaten tegen. Doordat de artikelen elk eigen in- en exclusiecriteria hebben, is het niet mogelijk om het gemiddelden van de ROM als standaard te gebruiken. 42 De technieken in deze beroepsopdracht zijn gebaseerd op de meeste evidentie, dit is bepaald door in de tabellen in de bijlagen de techniek te kiezen met de meeste overeenkomsten. Wanneer er overeenkomsten gevonden zijn maar de praktische uitvoerbaarheid dermate lastig, is gekozen voor de techniek die praktisch uitvoerbaar het makkelijkst is. Dit houdt in, dat onze keuzes niet altijd onderbouwd zijn door de literatuur, maar door onze eigen mening. Bij dorsaalflexie kan een hypertone M. gastrocnemius een remmende werking hebben als de knie in extensie is. De uitgangshouding van de patiënt bij dorsaalflexie is daarom in buikligging met de knie in 90° flexie. Omdat er in de literatuur geen eenduidigheid te vinden is, hebben wij gekozen voor plantairflexie dezelfde uitgangshouding als bij dorsaalflexie. Tijdens de plantairflexiebeweging is namelijk niet per se flexie in het knie gewricht nodig omdat er geen spieren zijn die meehelpen aan de plantairflexie beweging en die over de knie lopen. Met de handvatting die we hebben gekozen voor de dorsaalflexie wordt het art. talocruralis op de meest geïsoleerde manier bewogen doordat er geen andere gewrichten deelnemen aan de beweging. Positief is dat deze beroepsopdracht de eerste literatuurstudie is dat kritisch naar het onderwerp kijkt en dit zowel in een theoretisch als in een praktisch product weergeeft. Er is tijdens het onderzoek uit wetenschappelijk en uit praktisch oogpunt gekeken. De nadelen in het onderzoek zijn het kwaliteitsniveau van de informatiebronnen en de beoordeling van artikelen. Dit laatste vond alleen plaats op basis van in- en exclusiecriteria(zie methodiek). Hierdoor is de kwaliteit van de gebruikte artikelen discutabel9,14,22. Wij hebben als landmarks voor de uitlijning van de goniometer gekozen voor benige structuren zoals de SIAS of trochantor major. Het is echter zo, dat deze benige structuren lang niet altijd precies in de as van het gewricht liggen wat kan leiden tot meetfouten. Echter is ook de vraag hoeveel baat een fysiotherapeut heeft bij het kunnen bepalen van de exacte as. AANBEVELINGEN Wij hebben ons tijdens deze BO gericht op de onderste extremiteit. Als vervolg op onze BO kan een andere groep zich richten op het passief angulair bewegingsonderzoek van de bovenste extremiteit. Op deze manier ontstaat er een compleet document omtrent het passief angulair bewegingsonderzoek. Naast de bovenste extremiteit zou ook het passief onderzoek van de wervelkolom kunnen worden toegevoegd. Naast het theoretische onderdeel is eveneens een instructie DVD gemaakt. Het nadeel hiervan is dat deze niet eenvoudig te veranderen is. Dit zou opgevangen kunnen worden door een website. Derhalve luidt ons voorstel een website te bouwen die makkelijk in gebruik is en alleen toegankelijk is voor studenten van de HVA. Een vervolg van deze BO zou een alternatief zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat als een andere groep start met een literatuuronderzoek op basis van de bronnenlijst uit deze BO, dat er nog meer bruikbare literatuur naar boven zal komen. Het is zo dat de benige structuren lang niet altijd precies in de as van het gewricht liggen. Dit kan leiden tot meetfouten. Een uitdaging voor studenten is het oplossen van bovenstaand probleem door een techniek te bedenken waarmee de exacte as van het gewricht bepaald kan worden. Onder voorbehoud dat hier nog geen BO over is gemaakt in het verleden, zou een groep zich kunnen bezighouden met de interpretatie van klinische verschijnselen die kunnen optreden tijdens het osteokinematisch passief angulair bewegen. 43 Bronnenlijst 1. Walter B. Greene, James D. Heckman, The clinical measurement of joint motion, AAOS, 1994 2. David J. Magee; David Magee. Orthopedic Physical Assessment; 5th Revised edition. Elsevier Health Sciences. September 2009 3. D.L.Egmond; R.Schuitemaker. Extremiteiten, manuele therapie in enge en ruime zin; tiende uitgave; Houten. Bohn Stafleau van Loghum, augustus 2009 4. A.J.F. Mink. Extremiteiten. Druk 7. Bohn Stafleu van Loghum, 1996 5. Nancy Berryman Reese; William D. Bandy. Joint range of motion and muscle length testing. Second edition. Saunders Elsevier, 2010 6. Hazel M. Clarkson. Joint motion and function assessment. Lippincott Williams & Wilkins, Philadelphia 2005. 7. Cynthia C. Norkin; D.Joyce White; Measurement of joint motion: a guide to goniometry. 2e. Philadelphia; F.A. Davis Company; 1985 8. Ekstrand J, Wiktorsson M, Oberg B, et al.Lower extremity goniometric measurements: a study to determine their reliability. 1982 9. Roaas A, Andersson GB: normal range of motion of the hip, knee and ankle joints in maile subjects, 30-40 years of age. Acta orthop scand 1982;53:205-208 10. Kathryn Roach; Toni P Miles. Normal hip and knee active range of motion: The relationship to age. Physical Therapy 1991;71:656-665. 11. Svein svenningsen; Terje Terjesen;Mariann Auflem and Vidar Berg. Hip Motion Related To Age and Sex. Acta Orthopeadics Scandinavia 1989;60(1):97-100 12. Boone DC, Azen SP: Normal range of motion of joints in male subjects. Journal of Bone and Joint Surgery 1979;61A:756-759. 13. Boone DC, Azen SP, Lin C-M, et al: reliability of goniometric measurements. Physical therapy 1978;58:1355-1390. 14. Boone, DC: Techniques of measurement of joint motion. (Unpublished supplement to Boone, DC and Azen, SP: Normal range of motion in male subjects. Journal of Bone and Joint Surgery Am 61:756, 1979.) 15. Hal D.Martin, DO; Adam Savage, B.S.; The Function of the Hip Capsular Ligaments: A Quantitative Report. 2008 16. Kapandji IA. The physiology of joints, Vol. 1. 5th ed. New York: Churchill Livingstone; 1987 Smith LK, Weiss EL, Lehmkuhl LD. Brunnstrom’s Clinical Kinesiology, 5th ed. Philadelphia: FA Davis; 1996 17. J.C. Cookson, B.E. Kent. Orthopedic manual therapy: an overview. Part I: the extremities. Physical Therapy. 1979 February; 59(2):136-46 18. Clemente CD, ed. Gray’s Anatomy of the human body, Philadelphia: Lea & Febiger; 1985 19. Neumann DA. Kinesiology of the musculoskeletal system: Foundations for physical rehabilitation. St. Louis, Mo: Mosby Inc.; 2002 20. Jennifer Barbee Ellison, Steven J Rose and Shirley A Sahrmann, Patterns of Hip Rotation Range of Motion: A Comparison Between Healthy Subjects and Patients with Low Back Pain, Physical Therapy. 1990; 70:537-541 44 21. Bohannon RW, Tiberio D, Waters G. Motion measured from forefoot and hindfoot landmarks during passive ankle dorsiflexion range of motion. Journal of Orthopedics and Sports Physical Therapy. 1991;13(1):20-2. 22. Bohannon RW, Tiberio D, Zito M. selected measures of ankle dorsiflexion range of motion: differences and intercorrelations. 1989 October; 10(2):99-103. 23. Watkins MA, Riddle DL, Lamb RL, Personius WJ. Reliability of goniometric measurements and visual estimates of knee range of motion obtained in a clinical setting. Physical Therapy. 1991 February;71(2):90-6; discussion 96-7. 24. H. Prather, M. Harris-Hayes, D. Hunt, K. Steger-May, V. Mathew, and J.C. Clohisy. Hip range of motion and provocative physical examination tests reliability and agreement in asymptomatic volunteers. American Academy of Physical Medicine and Rehabilitation, 2010 October; 2 (10): 888-895 25. F.V. Wagner, J.R. Negrao, J. Campos, S.R. Ward, P. Haghighi, D.J. Trudell, D. Resnick. Capsular ligaments of the hip: Anatomic, histologic, and positional study in cadaveric specimens with MR Arthography. Radiology: volume 263 number 1, 2012 april. 26. T.J. Aalto, O. Airaksinen, T.M. Härkönen, J.P. Arokoski. Effect of passive stretch on reproducibility of hip range of motion measurements. Archives of physical and medical rehabilitation, volume 86, 2005 march. 27. S. Kumar, R. Sharma, D. Gulati, I.K. Dhammi, A.N. Aggarwal. Normal range of motion of hip and ankle in Indian population. Turkisch Association of Orthopaedics and Traumatology, January 2011; 45 (6): 421-424 28. GS Nunes; Intraobserver and Interobserver Reliability of a Method to Measure Ankle PlantarFlexion Range of Motion in the Hook-Lying Position 29. JA Russel; Is Goniometry Suitable for Measuring Ankle Range of Motion in Female Ballet Dancers. 30. Chun man Fong; Ankle-Dorsiflexion Range of Motion and Landing Biomechanics 45 Bijlagen 1 Rode vlaggen 1. Recent) trauma 2. Al langer bestaande (onverklaarde) koorts 3. Recent onverklaard gewichtsverlies ( > 5 kg / maand ) 4. Langdurig gebruik corticosteroïden (ontstekingsremmers) 5. Constante pijn die niet afneemt in rust of bij verandering van positie 6. Kanker in voorgeschiedenis 7. Algemeen onwelbevinden 8. Nachtelijke pijn (die aanhoudt als u van houding veranderd bent) 9. Uitgebreide neurologische tekenen en symptomen 46 Bijlagen 2 Heup Artikelen J. Ekstrand et al. A. Roaas et al. H. Prather et al. T. J. Aalto et al. Flexie Extensie Abductie Adductie Endo Exo Ruglig, contralaterale heup flexie Ruglig Buiklig Ruglig, knie ext. Ruglig, knie ext. Buiklig Buiklig Buiklig Ruglig Ruglig Ruglig, heup 90° Buiklig, knie 90° Zittend, rechtop, pt. handen in zij, heup-knie 90° Ruglig, heup 90° Buiklig, knie 90° 3 metingen: Ruglig(heupknie ext), zittend(heupknie 90°), buiklig(knie 90° Buiklig, heup ext., knie 90° flexie 3 metingen: Ruglig(heupknie ext), zittend(heupknie 90°), buiklig(knie 90° Buiklig, heup ext., knie 90° flexie Buiklig, heup ext., knie 90°, contra-heup 30° abductie Buiklig, heup ext., knie 90°, contraheup 30° abductie Alle metingen 3 x uitgevoerd Ruglig, knie blijft in ext., contralaterale heup ext., Ruglig, contra. Heup in max. flexie door pt., been hangt vrij over rand, z.kracht geeft ext., geen extra druk (zie fig. 2 art.) S. Kumar et al. Ruglig, 2 metingen: knie flex. en knie ext., contralaterale heup ext. Ruglig, 2 metingen: heup-knie ext., heup 90° en knie voll. flexie S. Svenningsen et al. A. Ahlberg et al J. B. Ellison et al Ruglig, contralaterale heup ext. Heup Boeken A.J.F. Mink et al. Flexie Extensie Abductie Adductie Endorotatie Exorotatie Rugligging, langs de rand van de bank Rugligging, langs de rand van de bank, bovenbeen geheel vrijliggend Rugligging, de voet van het niet te onderzoeken been lateraal van de andere knie geplaatst. -Rugligging, heup en knie in 90 graden. Andere been in 10°-20° abductie. -Buikligging, met de knieën in 90° flexie, de heupen in 0°. Rugligging, heup en knie in 90°. Andere been in 10°20° abductie. D.L. Egmond Rugligging, langs de rand Buikligging, aan de rand Rugligging, langs de rand van de bank. Het niet te onderzoeken been ligt in 10°-20° abductie ter stabilisatie van het bekken. Rugligging, langs de Rugligging, de voet van het -Rugligging, heup en knie in Rugligging, heup en knie Buiklig, knie ext. Ruglig Ruglig 47 van de bank, contralaterale heup in flexie van de bank, met de knie gestrekt rand van de bank. Het niet te onderzoeken been ligt in 10°-20° abductie ter stabilisatie van het bekken. niet te onderzoeken been lateraal van de andere knie geplaatst. 90 graden. Andere been in 10°-20° abductie. -Buikligging, met de knieën in 90° flexie, de heupen in 0°. in 90°. Andere been in 10°20° abductie. Rugligging met de benen in anatomische positie Buikligging met benen in anatomische positie Rugligging met de benen in anatomische positie Rugligging, met het te onderzoeken been in anamtomische positie en het heterolaterale been in abductie Buiklig, met de knieën op het eind van de tafel. Het te onderzoeken been wordt 90° gebogen. Het andere been in abductie. H. M. Clarkson Rugligging. De knie en de heup van de test zijde staan in de anatomische positie. Buikligging, voeten over de rand van de bank. Rugligging Rugligging, de heup aan de niet te testten zijde is in abductie. W. B. Greene et al. Ruglig, contralaterale been in flexie of extensie -Buiklig -Hangend, over rand van tafel, contralaterale heup in 90° -Ruglig, anatomische positie -Ruglig, heup en knie 90° Ruglig, contralaterale been optillen C. C. Norkin et al. Ruglig, anatomische positie. Knie in ext.. Buiklig, anatomische positie. Knie in ext.. Knieflexie zal spanning van rectus femoris geven. Ruglig, anatomische positie. Knie in ext.. Ruglig, anatomische positie. Knie in ext.. contralaterale been in abductie Zit, met de heup en knie beiden in 90° flexie en opgevouwen handdoek onder het bovenbeen. Het gewicht is gelijk verdeeld over tuberositas ischii. - Buiklig, met de knieën op het eind van de tafel. Knie 90° flexie. Andere been in abductie. -In ruglig met de heup en de knie in 90 graden flexie -Zittend met de heup en de knie in 90 graden flexie -buiklig, knie in 90° -ruglig, knie over rand tafel, heup 90° - ruglig, heup en knie 90° -Zittend, heup en knie 90°. Handdoek onder knie zodat been in horizontale vlak blijft. -ruglig/buiklig, met heup in 0° en knie in 90° et al. D. J. Magee N. B. Reese et al. -In ruglig met de heup en de knie in 90 graden flexie -Zittend met de heup en de knie in 90 graden flexie -buiklig, knie in 90° -ruglig, knie over rand tafel, heup 90° - ruglig, heup en knie 90° -Zittend, heup en knie 90°. Handdoek onder knie zodat been in horizontale vlak blijft. Contra. been in max. flexie. -ruglig/buiklig, met heup in 0° en knie in 90° 48 Knie Artikelen T. J. Aalto et al. A. Roaas et al. Knie Boeken A.J.F. Mink et al. D.L. Egmond et al. D. J. Magee N. B. Reese et al. H. M. Clarkson W. B. Greene et al. C. C. Norkin et al. Heup ROM H. Prather et al. H. Prather et al. Meting 1 Meting 2 L R L Flex. 109 110 Ext. 16.6 Ab. Ad. Flexie Extensie Ruglig, uitgangsh. Thomas test knie in max. flexie. Been over rand van bank. (zie fig.3 art.) Heup 90° Ruglig, gemeten vanuit 0 graden knie extensie Ruglig, gemeten vanuit 0 graden knie extensie Flexie Extensie Rugligging, de heup is in 90 graden flexiestand Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging met handdoek opgerold onder de homolaterale enkel Rugligging, met een handdoek opgerold onder de knie. Ruglig, knie in extensie Rugligging met handdoek opgerold onder de homolaterale enkel Rugligging, met een handdoek opgerold onder de knie. Ruglig, vanuit 0 graden flexie/extensie -Ruglig, knie in extensie. Heup mag buigen tijdens beweging. -Wanneer rectus femoris de beweging niet beperkt, kan het ook in buiklig. Betere stabilisatie bekken. Ruglig, knie in extensie. Rugligging A. Roaas et al. T. J. Aalto et al. J. B. Ellison et al. S. Kumar et al. S. Svenningsen et al. R L R L R L 15-25 jaar 25100 jaar Man Vrouw 112 114 120.4 120.3 988 9 98 978 9 103 137.023 4 138.54 134.813 4 136.97 137 141 16.4 17.4 17.8 9.5 9.4 23 26 39.3 38.2 42.7 39.7 38.4 38.8 40 42 11.7 12.9 11.5 13.3 30.5 30.5 29 30 1 1 1 1 Endo. 27.82 28.72 30.32 29.32 32.5 32.6 31.1 Exo. 30.0 1 47.4 2 40.2 31.2 1 47.3 2 39.4 1 48.8 2 42.3 33.2 1 48.5 2 39.7 33.7 33.6 R 3 43.77 4 43.68 8 47 539 8 46 519 3 42.60 4 42.64 38.1 38.2 31.23 23.686 7 38.80 5 30.52 25.916 7 38.06 5 38 52 35.8 35.4 35.79 6 30.70 7 44.68 5 27.15 6 20.45 7 32.20 5 43 41 1: ruglig, heup in 90°, 2: buiklig, knie in 90°, 3: been gestrekt, 4: knie in flexie, 5: zittend , 6: ruglig, 7: buiklig, 8: therapeut A, 9: therapeut B Ab.= Abductie, Ad.= Adductie, Endo.=Endorotatie, Exo.= Exorotatie, Ext.= Extensie, Flex.= Flexie, L = Links, R = Rechts 49 Knie ROM T. J. Aalto et al. L R Flexie 120 2 133 1 A. Roaas et al. L R 1 118 2 132 Extensie 143.7 143.8 -1.7 -1.6 1: therapeut A 2: therapeut B HEUP BOEKEN Flexie Remmende structuur D. J. Magee N. B. Reese et al. H. M. Clarkso n C. C. Norkin et al. Knie in flexie: spieren ventraal bovenbeen en buikspieren Knie in ext.: Hamstrings Aanhechting van de quadriceps en de m. abdominus; M.gluteus maximus; Dorsale gewrichtskaps el; Soft: spierbuik van ventrale zijde dij en de buik. Firm: spanning van het posterior gewrichtskaps el en M. gluteus maximus Eindgevoel Tissue approximati on of tissue stretch Knie in flexie: soft Knie in ext.: Firm Extensie Remmende structuur Eindgevo el Tissue stretch Abductie Remmende structuur Eindgevo el Tissue stretch Lig. iliofemorale Firm Lig. pubofemorale Firm Soft/firm Lig. Iliofemorale; Lig. Ischiofemorale; Lig.pubofemora le; M.iliopsoas; Firm Firm Soft/firm Anterior gewrichtskapsel , lig. Iliofemorale, en in mindere mate lig. ischiofemorale en lig. pubofemorale Firm Lig. Pubofemorale ; Lig. Ischiofemoral e; Lig. Iliofemorale inferior; Adductoren; Inferior gewrichtskaps el, lig. pubofemorale , lig. ischiofemoral e, en inferior deel van lig. iliofemorale Firm 50 Adductie Remmende structuur D. J. Magee N. B. Reese et al. H. M. Clarkso n C. C. Norkin et al. Contact met het contralaterale been, de laterale delen van het lig. iliofemorale, en de abductoren van de heup Contact met het contralaterale been, de laterale delen van het lig. iliofemorale, en de abductoren van de heup Superior gewrichtskaps el, lig. iliofemorale Heup artikelen Flexie Remmende structuur Felipe V. Wagner et al. Adductie Remmende structuur Felipe V. Wagner et al. Eindgevo el Tissue approxim ation or tissue stretch Firm Endorotatie Remmende structuur Eindgevo el Tissue stretch Exorotatie Remmende structuur Eindgevo el Tissue stretch Lig. iliofemorale, Firm het posterior deel van het gewrichtskapsel en de exorotatoren van de heup Pubofemorale + med. en lat. deel iliofemorale Firm Soft/firm Lig.ischiofemora le; Dorsale gewrichtskapsel ; Firm Lig. Iliofemorale; Lig. Pubofemorale; Ventrale gewrichtskapse l; Mediale rotatie spieren; Firm Firm Posterior gewrichtskapsel en lig. ischiofemorale Firm Anterior gewrichtskapse l, lig. iliofemorale en lig. pubofemorale Firm Eindgevoel Eindgevoel Extensie Remmende structuur Inferior deel van lig. iliofemorale Endorotatie Remmende structuur Lig. ischiofemorale Eindgevoel Eindgevoel Abductie Remmende structuur Lig. pubofemorale Exorotatie Remmende structuur Superior deel van lig. iliofemorale Eindgevoel Eindgevoel 51 Eindgevoel + remmende structuren knie Bron Flexie Remmende Eindgevoel structuur Tissue D. J. Magee approximation of tissue stretch Heup in flexie: Heup in flexie: N. B. Reese et structuren van Soft (soft tissue al. dorsale zijde approximation) bovenbeen en de Heup in ext.: kuit1,4 Firm (muscular) Heup in ext.: vroegtijdig geremd door m. rectus femoris2 Rectus femoris Firm/soft H. M. Clarkson (met de heup in extensie); m.vastus medialis/lateralis; structuren van dorsale zijde bovenbeen en de kuit; Soft: contact kuit Soft/firm C. C. Norkin et en dij of hak en bil al. Firm: spanning van vastus medialis, lateralis en intermedius Extensie Remmende structuur Eindgevoel Tissue stretch Heup in flexie: hamstrings2,5 Heup in ext.: Capsulaire en ligamentaire structuren1,3 Heup in flexie: Firm (muscular) Heup in ext.: Firm (capsular/ligamentous) Lig. Cruciatum anterior/posterior; Lig. Collaterale mediale/laterale; Lig. Popliteum obliquem; Firm Lig. popliteum obliquus, lig. popliteum arcuatum, Lig. Cruciatum anterior/posterior Firm 52 Enkel Artikelen dorsaalflexie plantairflexie Sudhir Kumar, Renu Sharma, Divesh Gulati, Ish K. Dhammi, Aditya N. normal range of motion of hip and ankle in indian population. Richard W. Bohannon, EdD, David Tiberio, MS, Gregory Waters, BS Motion measured from forefoot and hindfoot lamdmarks during passive ankle dorsiflexion range of motion. AsbjØrn Roaas, Gunner B.J. Andersson, Normal range of motion of the hip, knee and ankle joint in male subjects 30-40 years of age. David Tiberio; Evaluation of functional ankle dorsiflexion using subtalar neutral position. Techniek: AAOS (1965). Knie in 45 graden flexie. Rugligging. (alleen goniometer) Chun Mang Fong; AnkleDorsiflexion Range of Motion and Landing Biomechanics GS Nunes; Intraobserver and Interobserver Reliability of a Method to Measure Ankle Plantar-Flexion Range of Motion in the HookLying Position Enkel Boeken A.J.F. Mink, H.J. ter Veer, J.A.C. Vorselaars D.L. Egmond, R. Schuitemaker Nancy Berryman Reese, William D. Bandy Hazel M. Clarkson Rugligging. De voet ligt ontspannen in plantairflexie. 90°=0° Techniek: AAOS (1965). Knie in 45 graden flexie. Rugligging. Tijdens passieve dorsaalflexie laat je de patient actief meebewegen om wederkerige remming van de triceps surae te voorkomen. Geen uitgangshouding beschreven. Zit; knie in 90° flexie In zit; voet ontspannen. (goniometer ook beschreven) Dorsaalflexie Plantairflexie Buikligging met de knie in 90 graden flexiestand. Buikligging, aan de rand van de bank. De knie is in 90 graden flexiestand Ruglig of zittend, met knie in 30° flexie doormiddel van kussen, en enkel over rand van de tafel Buikligging. De knie is in 90 graden flexiestand. Buikligging, aan de rand van de bank. De knie is in 90 graden flexiestand Ruglig of zittend, met knie in 30° flexie doormiddel van kussen, en enkel over rand van de tafel Rugligging, met een handdoek onder de knie waardoor de knie in 20 graden flexie staat. Rugligging, met een handdoek onder de knie waardoor de knie in 20 graden flexie staat. 53 Walter B. Greene, MD, James D. Heckman, MD Cynthia C. Norkin, D. Joyce White Enkel ROM Knie in flexie (staat niet hoeveel) in ruglig Knie in flexie (staat niet hoeveel) in ruglig In zit met de knie op z’n minst 30° flexie In zit met de knie op z’n minst 30° flexie S. Kumar et al. AsbjØrn Roaas, Gunner B.J. Andersson Chun Mang Fong et al. GS Nunes et all 1525 jaar 25100 jaar L ext Meting 1 24.30° 24.33° R 15.3 15.3 14.3°±5. ° ° 5° 39.95 36.97 39.6 39.7 ° ° ° ° Ext= extensie; flex= 90° flexie; L=links; R=rechts Dorsaalflex ie plantairflex ie Bron dorsaalflexie flex H.M. Clark son 20° 20° 30/50° 50° Meting 2 18.9° ±5.9° 70.3±7.7 A.J.F. Mink 69.7±8. 3 plantairflexie Remmende structuur eindgevoel Remmende structuur Eindgevoel Nancy Berryman Reese, William D. Bandy Knie in flexie: lig. calcaneofibulare, lig. talofibulare posterior en de tibiotalare delen van het lig. deltoideum firm In eerste instantie door de dorsaalflexoren van de enkel en daarna door lig. talofibularis anterior en de tibionaviculare delen van het lig. deltiodeum firm Neumann DA. Kinesiology of the musculoskeletal system: Foundations for physical rehabilitation. St. Louis, Mo: Mosby Inc.; 2002 Clarkson Knie flexie 90°: Lig. Calcaneofibulare; Lig. Talofibulare anterior. Dorsaal gewrichtskapsel; Lig. Deltoideum; Lig. Lig. Talofibularis anterior; tibionaviculare delen van het lig. deltiodeum Firm/hard Ventraal gewrichtskapsel; Anterior gedeelte van het lig. Deltoideum; Lig. Talofibulare anterior; Firm/hard 54 Goniometer bronnen GS Nunes; Intraobserver and Interobserver Reliability of a Method to Measure Ankle Plantar-Flexion Range of Motion in the HookLying Position JA Russel; Is Goniometry Suitable for Measuring Ankle Range of Motion in Female Ballet Dancers? Chun man Fong; AnkleDorsiflexion Range of Motion and Landing Biomechanics Calcaneofibulare; Lig. Talofibulare posterior; m. soleus; contact tussen de talus en de tibia; Beweging Start positie patient Dorsaalflexie In zit met voet ontspannen plantairflexie Dorsaalflexoren; Contact tussen de talus en de tibia; Stabiele arm Rotatie-as Richting caput fibula Dynamische arm Vijfde metatarsale Richting caput fibula Vijfde metatarsale Laterale malleolus Laterale malleolus dorsaalflexie In zit met voet ontspannen Richting caput fibula Vijfde metatarsale Laterale malleolus Nancy Berryman Reese, William D. Bandy Plantairflexie Laterale middenlijn van de tibia Vijfde metatarsale Distaal van de laterale malleolus Hazel M.Clarkson plantairflexie Ruglig of zittend, met knie in 30° flexie doormiddel van kussen Ruglig of zittend, met knie in 30° flexie doormiddel van kussen Laterale middenlijn van de tibia Vijfde metatarsale Distaal van de laterale malleolus MTP-1 Boeken A.J.F. Mink, H.J. ter Veer, J.A.C. Vorselaars D.L. Egmond, R. Extensie Flexie Abductie adductie Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging Rugligging 55 Schuitemaker David J. Magee Nancy Berryman Reese, William D. Bandy Hazel M. Clarkson Bron Flexie extensie abductie adductie Rugligging of Rugligging of zitten met zitten met voet voet in in neutrale neutrale positie positie Rugligging Rugligging A.J.F. Mink, H.J. ter Veer, J.A.C. Vorselaars 40° 80° Rugligging of zitten met voet in neutrale positie Rugligging of zitten met voet in neutrale positie Rugligging Rugligging Hazel M. Clarkson 45° 70° 30° Grote teen: remmende structuur en eindgevoel Nancy Berryman Reese, William D. Hazel M. Clarkson Bandy Extensoren van de Stevig Dorsaal Flexie teen gewrichtskapsel; extensoren van de teen. Flexoren van de stevig Flexoren van de Extensie teen teen; lig. plantar Lig. collaterale stevig Collaterale Abductie mediale ligamenten; Huid; M. plantaris interossous Collaterale Stevig Contact tussen de adductie ligamenten of door tenen. aangrenzende tenen. stevig David J. Magee stevig stevig Stevig zacht 56