Collectie catalogus deel I - Museum van Bommel van Dam

Transcription

Collectie catalogus deel I - Museum van Bommel van Dam
De ontstaansgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam
Maarten & Reina van Bommel-van Dam
Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo
Van particuliere verzameling
in AmsterdamMaarten
naar
openbare
& Reina van Bommel-van Dam
collectie in Venlo
Maarten & Reina van Bommel-van Dam
Van particuliere verzameling in Amsterdam
naar openbare collectie in Venlo
Maarten & Reina van Bommel-van Dam
De ontstaansgeschiedenis van
Museum van Bommel van Dam
auteurs
Helleke van den Braber
Truus Gubbels
Frans Hermans
Jos de Jong
Ingrid Kentgens
Renée Steenbergen
Rick Vercauteren
George Vogelaar
eindredactie
Ingrid Kentgens
Rick Vercauteren
Thei Voragen
Saskia van de Wiel
Museum van Bommel van Dam 2009
Inhoudsopgave
Rick Vercauteren Ingrid Kentgens Helleke van den Braber Truus Gubbels
Renée Steenbergen
George Vogelaar
Woord vooraf
5
Van particuliere verzameling naar openbare collectie 11
Uit liefde voor de kunst? De motieven van het echtpaar
Van Bommel-van Dam 69
Gepassioneerde collectioneurs. De totstandkoming van de
collectie Van Bommel-van Dam 89
Een eigen museum met dank aan de overheid.
Museum van Bommel van Dam vergeleken met andere
verzamelaarsmusea 145
Een kleine reconstructie van een tijdsgeest of hoe Venlo aan
een museum kwam 167
Jos de Jong & Frans Hermans
Van Amsterdam naar Limburg – Hoe Venlo een museum
kreeg 177
‘Sober, fraai en functioneel en dies alom geroemd!’ De bouw
van Museum van Bommel van Dam 193
Frans Hermans
Register 213
Sponsors 218
Colofon 220
Deutsche Übersetzung 221
Woord vooraf
Museum van Bommel van Dam
(foto Sjaak Peters, Venlo).
‘Wie kunstgeschiedenis gestudeerd heeft, moet elke vergelijking
wantrouwen’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen,
Amsterdam 2009, p. 20).
In Nederland zijn diverse kunstmusea uit collecties van parti­cu­
liere verzamelaars ontstaan. Dat is ook het geval bij Museum
van Bommel van Dam in Venlo. Maarten en Reina van Bommelvan Dam, woonachtig te Amsterdam, schonken in 1969 een
collectie moderne kunst van ruim duizend werken aan Venlo
op voorwaarde dat de gemeente hun brede kunstverzameling
in een museum zou onderbrengen en adequate huisvesting zou
realiseren voor beide stichters. De opzienbarende schenking,
waarvan de formele aanvaarding door de gemeenteraad bij
het programma Van Gewest tot Gewest op de nationale tele­
visie werd uitgezonden, leidde er in 1971 toe dat in Venlo het
eerste museum voor moderne kunst in de provincie Limburg
werd geopend.
Naar aanleiding van vragen van bezoekers uit het hele
land, heldere adviezen van het marketingbureau Projekt 2508
uit Bonn, gesprekken met het bestuur van de Stichting van
5
6
Paul Gauguin, D’ou venonsnous? Qui sommes-nous? Ou
allons-nous?, 1897, olieverf op
doek, 139,1 x 374,6 cm,
Provenance Museum of Fine
Arts, Boston, Mass. us a.
Bommel van Dam alsook de absolute noodzaak om in be­
leidsmatig op­zicht strategische vernieuwingen door te voeren­,
lanceert de directie van Museum van Bommel van Dam in
2006 het idee om met hulp van externe onderzoekers en
schrijvers de feite­lijke betekenis van de schenking in een
lokaal, provinciaal en nationaal historisch perspectief te
plaatsen. De museumstaf wil – indachtig het citaat van Cees
Nooteboom dat boven dit woord vooraf staat – de schenking
uit 1969 op eigen merites beschouwen. De uitkomsten van de
interne en externe onder­zoeken zullen daartoe worden gesyn­
thetiseerd en in de vorm van een expositie, publicatie, docu­
mentaire en symposium gebundeld worden aangeboden in
2009. In dat jaar is het immers veertig jaar geleden dat de
verzameling van Maarten en Reina van Bommel-van Dam is
overgedragen aan de gemeente Venlo.
Medio 2008 komt het omvangrijke project in een stroom­
ver­snelling als de Mondriaan Stichting, het Prins Bernhard
Cultuur­fonds, het vsb Fonds, de Stichting ter Bevordering van
Cultuur­bezit Venlo, de Stichting van Bommel van Dam én de
provincie Limburg te kennen geven dat zij de voorgenomen
presentatie en de flankerende producten en activiteiten in de
meest ambi­ti­euze varianten financieel mogelijk willen maken.
Vrijwel pa­ral­lel besluiten het college van b&w én de raad van
de ge­meente Venlo, op basis van de nieuwe Meerjarenbeleids­
nota Museum van Bommel van Dam 2008-2012, het exploitatie­
budget van Museum van Bommel van Dam aanzienlijk en struc­
tureel te ver­hogen. Daarenboven wordt door de gemeenteraad
separaat een geldelijke bijdrage voor het optimaliseren van het
museum­gebouw ter beschikking gesteld. Graag bedank ik op
deze plaats alle betrokke­nen hiervoor nogmaals uit de grond
van mijn hart.
Worden wie we zijn In het Museum of Fine
Arts te Boston hangt een monumentaal op
Tahiti geschilderd doek uit 1897 van de Franse
kunstenaar Paul Gauguin met de intri­gerende
titel Waar komen we vandaan? Wie zijn we?
Waar gaan we heen? Deze fundamentele
vragen, die een zoeken naar existentiële beteke­nis weerspie­ge­
len, zijn continu de leidraad geweest bij de meer­jarige research
naar het historische en sociologische verhaal achter de schen­
king, het correcter duiden van de col­lectie, het achterhalen
van de bouw­geschiedenis van het museumcom­plex én het
gericht uitspitten van de volledige levensgeschie­de­nis van het
ver­zame­laarsechtpaar. Zo is er in museaal team­verband be­
wust naar gestreefd om, zoals Friedrich Nietzsche ooit kern­
achtig for­muleerde, ‘te worden wie we zijn’.
Na jaren van intensieve voorbereiding komen anno 2009
vele ambities en voornemens van directie en medewerkers voor
het eerst samen: de uitkomsten van parallelle onderzoeken,
het voorbereiden van de breed opgezette expositie, de docu­
men­taire, de publicatie, het symposium alsook verbeteringen in
het museumgebouw. Gaarne wil ik mijn collega’s Paul Hermans
(public relations), Ingrid Kentgens (conservator collectie), Ted
Kilsdonk-Lamée (educatie) en Saskia van de Wiel (conservator
tentoonstellingen) veel dank zeggen voor hun grote betrokken­
heid en inzet bij het laten welslagen van het wijd vertakte project.
Ten opzichte van 2006 zijn op het vlak van behoud en
beheer, registreren, fotograferen, digitaliseren, presenteren,
educatie, publiceren, duurzaam informatief ontsluiten en public
relations in meerdere talen zowel collectief als individueel grote
stappen voorwaarts gezet. Het voormalige particuliere bezit
fungeert, door alle positieve, inhoudelijke bijdragen van voor­
noemde stafleden, in de nabije toekomst daadwerkelijk als een
publieke collectie. De verder ontsloten basiscollectie is een
vitaal orga­nisme dat in combinatie met de museale ontstaans­
geschiede­nis en relevante informatie over het verzamelaars­
echtpaar voortaan aansluit bij de Culturele Biografie Limburg
en de Collectie Nederland.
Enthousiasmerende externe bijdragen In mijn dankwoord be­
trek ik ook graag oud-directeur Thei Voragen, die op basis van
zijn onschatbare kennis van de oorspronkelijke verzame­ling en
goede persoonlijke contacten met Maarten en Reina van
Bommel-van Dam, van grote waarde is geweest voor het suc­
cesvol afronden van diverse projectonderdelen, in het bij­zon­der
met betrekking tot het samen met Ingrid Kentgens zorgvuldig
selecteren van relevante kunstwerken. Tezelfder­tijd wil ik de pro­
jectmedewerkers Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers en Gabi Stoffels
prijzen voor hun dy­na­mische en enthou­sias­merende bijdragen
aan de onder­zoeken en de concrete realisatie van de tentoon­
stelling, publi­catie en documentaire. Voorts maak ik graag
melding van de goede collegiale samen­werking met Jos de Jong
en Frans Hermans, beiden werkzaam op het Gemeente­archief
Venlo. Dank voor de kritische en scherpe bijdragen aan het
archiefonderzoek naar de specifieke wordingsgeschiedenis van
het museum en de vlot geschreven, uitstekend gedocu­men­
teerde bijdragen aan de publicatie.
7
8
Reina van Bommel-van Dam
en Armando in Museum van
Bommel van Dam.
Tevens bedank ik filmregisseur Kees Maaswinkel, die mede op
basis van uitgebreide eigen research, een korte documentaire
heeft gerealiseerd waarin het persoonlijke verhaal van de ge­
passioneerde kunstverzamelaars doordacht en gevoelvol wordt
gecombineerd met visies van kunstenaars van het eerste uur
zoals Armando en Tajiri; het reilen en zeilen van de toen­malige
Culturele Raad in Maastricht; de culturele wederopbouw van
Venlo onder bezielende leiding van burgemeester Leonard de
Gou; de positieve rol van de kunstcritici Hans Redeker, Lambert
Tegenbosch en Walter de Bruijn én het bloeiende kunstzinnige
klimaat in Venlo met aan­jagers als Lei Alberigs (later de eerste
museumdirecteur), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi en
Ferdi Tajiri én de wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken.
Lof voor de wijze waarop de onvoorwaardelijke, persoonlijke
liefde voor kunst van Maarten en Reina van
Bommel-van Dam is verknoopt met een veel
grotere maatschappelijke context, de dyna­
miek van bestuurders én accurate recon­
structie van de complexe tijdsgeest in de
jaren 1967-1971.
Naast Jos de Jong en Frans Hermans
dank ik de auteurs Helleke van den Braber,
Truus Gubbels, Ingrid Kentgens, Renée
Steenbergen en George Vogelaar voor hun
zonder uitzonde­ring fasci­nerende bijdragen
aan de omvang­rijke publicatie waarin de
schen­king op meerdere niveaus als scharnier­
punt functioneert. Het meest bijzondere
aspect van de door ont­werper Baer Cornet
magnifiek vormgegeven publicatie is, dat
conform het idee in 2006, de vaardig verwoorde invalshoeken
en inhoude­lijke meningen complementair zijn. Het tussen 1967
en 1971 tot stand komen van Museum van Bommel van Dam
in Venlo krijgt, mede in samenhang met de weloverwogen ge­
kozen documents humains en ruime selectie van kunst­werken,
op indrukwekkende, caleidoscopische wijze gestalte.
Het interieur van Museum van Bommel van Dam is,
mede door de elementaire visie van ruimtelijk ontwerper Ton
Tesink, het afgelopen jaar in fasen sterk verbeterd. In nauw
overleg met de museumstaf en externe adviseurs, waaronder
Thei Voragen en Peter Kerkhoff, heeft Ton Tesink een
uitgewogen inrichtingsplan voor de tentoonstelling Maarten &
Reina van Bommel-van Dam gemaakt. De presentatie wordt
gekenmerkt door een uitgekiende routing, eigentijds ritme en
9
Impressies van de vernieuwde
entreehal naar een ontwerp van
Ton Tesink/p otm.
Maquette inrichtingsplan (foto
Zebra Fotostudio’s, Venlo).
een esthetisch verantwoorde clustering van archivalia,
uitvergrotingen van foto’s, kunstwerken en teksten. Speciaal
ten behoeve van het basisonderwijs is er ook een aparte
projectruimte ingericht waar kinderen figuurlijk bij Maarten en
Reina op bezoek gaan en vervolgens op speelse wijze kennis
maken met het feno­meen ‘verzamelen’.
Hommage Met gepaste eerbied en veel respect dragen direc­tie
en mede­werkers van Museum van Bommel van Dam het pro­
ject Maarten & Reina van Bommel-van Dam op aan Maarten
van Bommel (1906-1991) en Reina van Dam (1910-2008).
Reina van Bommel-van Dam, die vorig jaar temidden van alle
voor­bereidingen tamelijk onverwacht op 97-jarige leeftijd is
over­leden, kan de officiële openstelling van de expositie, de
10
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam.
première van de documentaire en het in ontvangst nemen van
het eerste exemplaar van de publicatie tot onze spijt niet meer
persoonlijk meemaken.
Anno 2009 is de wordingsgeschiedenis van Museum van
Bommel van Dam nationaal gezien nog relatief onbekend.
Wij verwachten echter dat het verhaal achter de schenking in
1969, dat kan worden samengevat in de regel van particuliere
verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo, in
2010 bij veel meer mensen in Nederland en daarbuiten bekend
zal zijn. In de toekomst wil Museum van Bommel van Dam
nadrukkelijk een analoge en digitale bron van informatie zijn
voor echte én virtuele bezoekers. We zijn er van overtuigd dat
Maarten en Reina van Bommel-van Dam door de in dit woord
vooraf vermelde inspanningen niet in de gapende muil van de
tijd zullen verdwijnen maar als verzamelaars, stichters én
naamgevers zullen voortleven in de canon van de Nederlandse
museumgeschiedenis.
Rick Vercauteren
Directeur Museum van Bommel van Dam
Ingrid Kentgens
Van particuliere verzameling naar
openbare collectie
12
Maarten en Reina van Bommelvan Dam in hun Amsterdamse
bovenwoning (foto Aart Klein,
Amsterdam).
In een brief van 16 december 1967 aan oud-directeur Lei
Alberigs noemt Maarten van Bommel de verzameling kunst­
werken die hij en zijn vrouw Reina hebben samengebracht ‘ons
levenswerk’. Tegenwoordig refereren we in de wandel­gangen
van Museum van Bommel van Dam aan ‘de oercollectie’.
Andere tijden Maarten en Reina van Bommel-van Dam ver­
zamelen in een tijd waarin ontwikkelingen in de wereld van de
beeldende kunsten elkaar opvolgen. In het vaderlandse na­oor­
logse cul­turele klimaat komen figuratie en abstractie naast
maar vooral tegenover elkaar te staan. Kunstenaars nemen
duidelijke en tegengestelde posities in. Het vrijgevochten kun­
ste­naarschap zet zich af tegen de meer traditionele uitin­gen
van hen die worstelen met het loslaten van de herkenbare
voorstelling en voor wie vooral de gevoels­
expressie doorslag­gevend is. Een tijd waarin
uiteenlopen­de bewegingen terrein winnen;
avant-gardisten verzetten zich tegen voor­
opgezette ideeën en een getrouwe weergave
van de zichtbare werkelijk­heid, de ex­perimen­
telen vinden zich in de Cobra­groep, ab­strac­tie
en non-figuratie vinden elkaar enkele jaren
later in de Nulbeweging.
Temidden van dit klimaat zetten Maarten
en Reina van Bommel-van Dam hun eigen
route uit. Zij oriënteren zich op de actuele kunsten door de
jaarlijkse, toonaangevende Contour­tentoon­stellingen in Delft
te bezoeken. Bovendien waarderen zij de mening van des­
kundigen als Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk
Museum Amsterdam, en vooraanstaande recensenten als
Hans Redeker.
Het opmerkelijke van privéverzamelingen is de eigen­
zinnig­heid waarmee zij totstandkomen en zo verrassingen en
figuren naar voren brengen die niet altijd binnen het nationale
en inter­natio­nale aandachtsveld vallen en de daarmee samen­
gaande mate van waardering krijgen. In een tijd van storm­
achtige, elkaar opvolgende trends en ismen volgen Maarten en
Reina van Bommel-van Dam kunstenaars, individuen, die ge­
staag en con­sequent voortbouwen op de bronnen uit het ver­
leden, die reflecteren op de kunstgeschiedenis en op het leven
zelf en daarom niet als voorlopers worden beschouwd.
Maarten van Bommel spreekt in dit verband van Typisch Neder­
landse onder­waardering van vruchten van eigen bodem!1 In 1971
beschrijft kunstrecensent Walter de Bruijn de verzameling van
Wil Bruin, Don Quichotte, z.jr.,
gemengde techniek op papier,
37,5 x 20,5 cm.
Brief van Willem Sandberg aan
Maarten van Bommel (Archief
Museum van Bommel van
Dam).
het echt­paar als ‘een levensgrote erkenning van enkele traditi­
onele waarden in de beeldende kunst: de voortdurende ont­
dekking van de natuur als bron van inspiratie, de ingreep van
de kunstenaar daarin door middel van zijn creatieve fantasie
en zijn ambachte­lijke vaardigheid zonder welke hij in het ge­
stamel van de eerste verwondering zou blijven steken. In de
tijd van objecten en con­ceptual art is dat iets om over na te
denken.’ En: ‘In de verzameling is ook een duidelijke waarde­
ring ingebouwd voor de kunstenaars van het zogenaamde
tweede plan, die het internationaal wel nooit zullen maken en
wier werk door dit soort verzamelaars min of meer aan de ver­
getelheid wordt ontrukt. En vaak is dat terecht omdat hun
werk niet alleen waardevoller kan zijn als [sic] de bovenste
kunst­bazen beweren, maar omdat het bovendien een bijdrage
kan leveren aan een genuanceerder beeld van de kunst in een
bepaald tijdperk.’6
In de catalogus bij de openingsexpositie van Museum van
Bommel van Dam in 1971 zegt directeur Lei Alberigs over de
collectie: Nagenoeg alle stromingen en tendenzen zijn erin
ver­tegenwoordigd, maar uiteraard zijn niet alle belangrijke
kunste­naars terug te vinden.’3 Voor de Van Bommels speelt
vooral de kring rond Haarlemmer H.F. Boot een belangrijke rol.
Via Cor Dik komen zij met hem in contact. Boot heeft met zijn
13
14
Brief van H.H. Kamerlingh
Onnes aan Maarten van
Bommel (Archief Museum
van Bommel van Dam).
H.H. Kamerlingh Onnes,
1962, portret van Netty van
Konijnenburg, olieverf op
doek, 60 x 50,5 cm.
uitge­sproken kunstopvattingen en alle­daagse onderwerpskeuze
beslissende invloed op leerlingen als Poppe Damave, Otto B. de
Kat, Wim Steijn en Kees Verwey. Hij biedt ook letterlijk onder­
dak aan kunstenaars, Anton Heyboer woont lange tijd bij hem
op zolder.
Maarten en Reina van Bommel-van Dam kopen veel werk
van kunstenaars die, los van modernismen, werken naar de
waar­neming; Marius Bauer, Henk Broer, Wil Bruin, Johan
Buning, Flip van der Burgt, Peter (Peerke) Bust, Cor Dik, Leo
Gestel, Edouard Righetti, Albert Grosveld, Dirk van Gulik, Jan
van Her­wijnen, Hans van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes,
Arie Kater, A.W. Kort, Jan Meijer, Ro Mogendorff, Nico Molen­
kamp, Jaap Stellaart, Nardus van de Ven en Piet Wiegman.
Tegelijkertijd kiezen ze binnen de meer actuele ontwikkelingen
voor indivi­duele vertegenwoordigers als Gerrit Benner en
Willem Oepts (expressionisme/colorisme), Kees van Bohemen
(lyrisch expressionisme), Eugène Brands (Cobra), Lataster
(abstract expressionisme), Melle (surrealisme), Jaap Wagemaker,
Bram Bogart, Armando en Jan Schoonhoven (materieschilder­
kunst en informele kunst, Nulbeweging). Bij schilders als Jan
Schoonhoven en Edgar Fernhout volgen zij de ontwikkeling
van figuratie naar toe­nemende abstractie, maar de puur
geometrisch abstracte kunst is niet voor hen weggelegd.
Interieur Sarphatistraat
Amsterdam met o.a. een
ijzerplastiek van Frans de
Boer Lichtveld (foto Aart
Klein, Amsterdam).
Interessant gegeven is dat een behoorlijk aantal van boven­ge­
noemde kunstenaars, in eigen tijd min of meer gerespecteerde
namen, lange tijd onvermeld bleven, maar anno 2009 opnieuw
waardering en erkenning krijgen. Recentelijk verschenen nieuwe
monografieën over Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo
Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, de surrealist Melle,
Jaap Stellaart en Piet Wiegman. Dit najaar verschijnt een nieuwe
publicatie over Edgar Fernhout.4 Stuk voor stuk ‘favorieten’ van
Maarten en Reina van Bommel-van Dam!
Verzamelen De oorspronkelijke verzameling is heterogeen van
aard. Het in de hoofdstad woonachtige echtpaar start na de
Tweede Wereldoorlog met het gepassioneerd verzamelen van
beel­den­de kunst. Zij kopen in korte tijd honderden werken op
papier en schilderijen van eigen bodem én internationale grafiek
bij kunstenaars thuis, op veilingen en in het galeriecircuit van
Noord-Holland. Bovendien leggen zij onbewust de basis voor de
ver­zame­ling werken van Limburgse kunstenaars door werken
te verwerven van Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas,
Lei Molin en Ger Lataster. Uit persoonlijke interesse verzamelen
zij Russische iconen, Chinese en Japanse inkttekeningen en
prenten, aarde­werk uit Zuid-Amerika en etnografica uit Afrika
en Nieuw-Guinea. Beeldhouwkunst is in de collectie nauwelijks
te vinden, met uitzondering van enkele fraaie ijzerplastieken
van Frans de Boer Lichtveld en keramiek van H.H. Kamerlingh
Onnes.
De schenking van de verzameling in 1969 heeft in 1971
geleid tot de opening van het eerste museum voor moderne
kunst in de provincie Limburg, hetgeen met recht een daad
van kunst­historisch belang mag worden ge­noemd. Het betreft
een parti­culiere collectie die een tijdsgeest vertegenwoordigt,
veel per­soonlijke voorkeuren behelst en tegelijk enkele zeer
fraaie aan­zetten en kernen laat zien. Hoe zit het met de actu­
aliteits­waarde van deze privéverzameling? Hoe verhoudt de
oer­collectie zich tot het aankoopbeleid van het huidige
Museum van Bommel van Dam?
Museum van Bommel van Dam heeft zich in de afge­lopen
veertig jaar ontwikkeld tot een middelgroot museum voor
moderne en hedendaagse beeldende kunst met een museale
verzameling van circa vijfduizend objecten. Aanvankelijk richt
het aankoopbeleid zich vooral op kunstenaars uit de oercollectie.
Na de opening van het museum breiden directeur Lei Alberigs
en zijn opvolger Thei Voragen de in Noord-Holland opge­bouwde
collectie uit; zij verwerven onder meer kunstwerken uit de
15
16
Armando, Espace criminelle,
1957, gemengde techniek op
doek, 116 x 92 cm.
Armando, Körperlich, 1982,
olieverf op doek, 225 x 155 cm.
Bram Bogart, Silence du Sud,
1957, gemengde techniek op
doek, 151,5 x 115 cm.
Bram Bogart, Roodrougered,
1993, olieverf op doek op
paneel, 195 x 140 cm.
Cobrabeweging, de informele kunst, de Nulbeweging en de
materieschilderkunst. Het lukt hen om kwalitatief sterke deel­
verzamelingen bijeen te brengen van o.a. Armando, Bram
Bogart, Edgar Fernhout, Jan Schoonhoven en Jaap Wagemaker,
die door hun volledigheid en de aanwezigheid van relatief vroeg
werk voor Nederland als bijzonder te bestempelen zijn. Zij in­ves­
teren bovendien in een bredere en meer representa­tieve ver­
tegenwoordiging van hedendaagse beeldende kunst uit Limburg.
Met name onder Voragen groeit de onderschei­den­de deel­
collectie van naoorlogse, van oorsprong Limburgse schilders
met Pieter Defesche, Jef Diederen, Ger Lataster, Lei Molin en
Pierre van Soest als de bekendste vertegenwoor­digers, sterk.
Ook de huidige museumstaf, onder leiding van directeur
Rick Vercauteren, beschouwt het uitbreiden van de verzame­ling
als kerntaak en bouwt voort op verzamelgebieden uit de oor­
spron­­kelijke collectie. Het aankoopbeleid richt zich in hoofd­zaak
nog steeds op Nederlandse schilderkunst en werk op papier,
met inachtneming van bestaande lijnen in de verzame­ling.
Het over langere tijd afstemmen op sociaal-maatschappelijk
geëngageerde kunstenaars, betrokken individuen met een her­
kenbare eigen beeldtaal en schriftuur zorgt voor samen­hang
tussen collectieonderdelen. Daarbij wordt Limburg nadrukke­lijk
niet uit het oog verloren. In toenemende mate is er aan­dacht
voor onderscheidende re­presentanten van de jongere gene­
raties en actuele ont­wikkelingen in de beeldende kunst en de
deelcollectie fotografie groeit gestaag. Het verzamel­gebied
breidt zich in de nabije toekomst naar verwachting verder uit
in de richting van Duitsland en in mindere mate België.
Ondanks het feit dat het museum de laatste jaren vooral
ge­functioneerd heeft als tentoonstellingshal, waarbij wissel­
tentoonstellingen elkaar in hoog tempo op­volgen, vinden er
met regelmaat collectie- en/of collectiegerelateerde tentoon­
stellingen plaats. In 2005 start het museum, naar aan­leiding
van aanhoudende verzoeken van bezoekers én een groeiende
interne noodzaak om de eigen identiteit zichtbaar te maken en
te onderscheiden, met een reeks collectie­tentoon­stellingen
onder de titel Aan de Hand van. Deze presen­taties verbinden
tekeningen, grafiek, gouaches en schilderijen uit de oercollec­
tie met latere en recente aanwinsten. Inmiddels heeft het
museum een belangrijke koerswijziging doorgevoerd; met in­
gang van januari 2009 is de eigen collectie, die inmid­dels meer
dan vijftig jaar bestrijkt, permanent op zaal te zien onder de
titel Uit de verzameling. De belangstelling én waardering van
het publiek blijken groot. Dat sterkt ons in de overtuiging dat
Uitnodigingskaarten Aan de
Hand van 1, 2 en 3 naar een
het museum nog méér museum moet zijn, waarbij voor de
collectie een belangrijke rol is weggelegd.
ontwerp van Carmen
Arends, Venlo.
Impressie collectie­tentoon­
stelling Uit de verzameling
naar een ontwerp van Ton
Tesink (foto Zebra Foto­
studio’s, Venlo).
Onderzoek en tentoonstelling Kennis over de eigen identiteit
en de daarbij behorende verza­me­ling objecten is onmisbaar met
het oog op het verstrekken van gedegen publieksinfor­matie. De
hommage aan de schenking van veertig jaar geleden is, bezien
binnen de bandbreedte van het alternerende tentoon­stellings­
programma van de afgelopen jaren, geen reguliere tentoon­
stelling. Het onderscheidende karakter ligt voorname­lijk in het
feit dat voor het eerst uitge­breid wordt stilgestaan bij de ont­
staansgeschiedenis van het museum.
Gedurende de afgelopen vierentwintig maanden is in
team­verband diepgaand onderzoek verricht naar genoemde
kunst­historische feiten en gebeurtenissen. Archief- en bron­
nen­­onder­zoek hebben een enorme hoeveelheid materiaal aan
het licht gebracht, foto’s, bewegend beeld, recensies, docu­ments
humains, citaten en geluidsfragmenten. De bewaard gebleven
correspondentie van Maarten van Bommel heeft veel nieuwe
kennis opgeleverd.
De oercollectie, waarvan grote delen zich al geruime tijd
in depot bevinden, is opnieuw gelokaliseerd, geregistreerd én
volgens de huidige standaarden gefotografeerd. De ontsluiting
van de oercollectie is uitgangspunt voor verdergaande in­span­
ningen op het gebied van registratie en ontsluiting en het begin
van een digitaliseringtraject waarbij de volledige museale ver­
zameling digitaal toegankelijk wordt en informatieover­dracht
wordt gemoderniseerd. De toekomstige openstelling van de
17
18
De schenking (1044 werken),
vergeleken met de keuze voor de
tentoonstelling (316 werken).
werken op papier: 57% / 45%
werken op doek: 26% / 35%
etnografica: 10% / 10%
oosterse prenten: 4% / 5%
keramiek: 2% / 4%
sculpturen: 1% / 1%
collectie maakt Museum van Bommel van Dam tot een inte­
ressante bruikleenpartner voor collega-musea in binnen- en
buitenland. Indirect brengt dit voortraject met zich mee dat er
met onmiddellijke ingang gewerkt wordt aan de totstand­
koming van een actueel collectie- en restauratieplan en fun­
geert het als eerste aanzet tot het realiseren van een vol­ledige
collectiecatalogus.
Eén van de resultaten van het onderzoek, de tentoon­stel­
ling, is een reconstructie van een bijzondere ontstaans­geschie­
denis en een beeld van een ver­za­meling met een zeer eigen en
divers karakter. Het jaar 1969 staat centraal, het jaar van aan­
vaarding van de schenking door de gemeente Venlo. De ten­toon­
stelling maakt gebruik van authen­tiek materiaal. In een chrono­
lo­gische route wordt inge­gaan op de voorgeschiedenis van de
schen­king. Wie zijn de ver­
zame­laars, en hoe komt hun
ver­zameling in het naoor­
log­se Amsterdam tot stand?
Welke activiteiten onder­
nemen zij rondom hun ver­
zameling en hoe landt deze
uiteindelijk in Venlo? Hoe
ziet het culturele klimaat in
Venlo er dan uit en hoe
wordt de stad ‘warm ge­
maakt’ voor het te bouwen museum? Vervolgens gaat de ten­
toonstelling meer specifiek in op aard en omvang van de col­
lectie. De totale ver­zameling van 1044 werken is terug­gebracht
naar een selectie van ongeveer 300 werken. Vanaf het begin
staat vast dat daarbij niet alleen de grote namen worden ge­
toond maar juist ook de persoonlijke voor­keuren van de ver­za­
melaars, kunste­naars die in vergetel­heid zijn geraakt of wel­
licht nooit de aan­dacht van kunst­kritiek hebben gehad, favo­rie­
ten van Maarten en Reina van Bommel-van Dam of gedood­
verfde publieks­lievelingen. De verzame­laars worden bovendien
in een breder nationaal perspectief en tijdsbeeld geplaatst. Er
wordt nadruk­kelijk aandacht besteed aan hun aankoop­gedrag;
Galerie Magdalene Sothmann, veilinghuis Paul Brandt en de
Contour­tentoonstellingen in Delft. Opmerkelijk is dat zich in
de ver­zameling opvallend veel werken bevinden van vrouwe­
lijke kunstenaars; de tentoon­stelling zoomt in op de Amster­
damse Joffers, een groep kunste­naressen die aan het eind van
de negentiende eeuw studeerden aan de Rijksaca­de­mie van
Beeldende Kunsten in Amsterdam, daar bevriend raakten en
De Amsterdamse Joffers
(foto uit: Adriaan Venema,
De Amsterdamse Joffers,
1977, Het wereldvenster
Baarn, isbn 9029307498).
samen exposeerden; in de collectie zijn
ondermeer Lizzy Ansingh, Betsy
Westen­dorp-Osieck, Jo Bauer-Stumpff,
Marie van Regteren-Altena en Jacoba
Surie vertegenwoordigd.
Maarten van Bommel onderhield
een intensieve briefwisseling met
galerie­houders, museumdirecteuren én
kunstenaars. Aan de hand van enkele
opmerkelijke verhalen krijgen individuele
collectieonderdelen bijzondere aandacht. Als een apotheose
komt de oercollectie vervolgens in de volle breedte op zaal.
In salonsfeer pakt het museum groots uit. Tot slot wordt de
ver­telling van het persoonlijke verhaal kracht bijgezet door de
vertoning van de documen­taire die door Kees Maaswinkel over
het echtpaar is gemaakt.
Voor mij, als conservator collectie, is het ontwikkelen van
een tentoon­stelling als deze een uitgelezen kans om de diepte
in te gaan, letterlijk de museumkelders in. Voor het eerst heb
ik het voorrecht gehad alle werken uit de oercollectie zelf in
handen te hebben; een verrassende en boeiende zoektocht
naar de beginselen van ons museale bestaan. De zoektocht
leverde voor mij persoonlijk, in positieve zin, met regelmaat
verras­singen op en ik ben ervan overtuigd geraakt dat ook ons
publiek, bestaand en nieuw publiek, jong en oud, enthousiast
zal zijn.
1
3
Maarten van Bommel, ‘Hans van
Lei Alberigs, Museum van Bommel van
Ieperen’. In Idem (1986): Zij kozen met
Dam. Een beeld van de collectie,
hun hart. Toespraken en overpeinzingen,
Culturele Dienst gemeente Venlo,
achterhaald uit bescheiden van M.F. van
Venlo 1971, 4.
Bommel (...) Venlo, Stichting van
4
Bommel van Dam, 24.
Dr. Mieke Rijnders doet onderzoek naar
2
Edgar Fernhout, het werk na 1945, ten
Walter de Bruijn ‘Over kunst gesproken:
behoeve van een tentoonstelling en
Een kunstverzameling kreeg een
een bijbehorende publicatie in het
museum’. In: e3 Journaal, Weekblad
Museum voor Moderne Kunst in
voor Noord-Limburg; 18 november 1971.
Arnhem in najaar en winter 2009-2010.
19
20
21
Henri Boot
De inschrijving
1932
olieverf op doek
150 x 187 cm
<
Henri Boot
Indringers
1956
olieverf op doek
151,5 x 102,5 cm
22
Cor Dik
Uitzicht over de daken in de
Jodenbreestraat
1965
olieverf op doek
87,5 x 109,5 cm
23
Poppe Damave
Pineda (Spanje)
z.jr.
aquarel
20,5 x 22 cm
24
Wim Steijn
Landschap achter zeedijk Petten
Camperduin
1964
olieverf op doek
72 x 92,5 cm
Otto de Kat
Zeilboten bij Hellerup
1961
olieverf op board
35,5 x 45 cm
25
Johan Buning
Aspedistra
1960
olieverf op doek
86 x 67,5 cm
Marius Bauer
Een sultan
z.jr.
ets
18,8 x 13 cm
Marius Bauer
Een grootvizier
z.jr.
ets
5 x 13 cm
26
Leo Gestel
Vluchtelingen te Roosendaal
1914
pasteltekening
30,5 x 46 cm
Leo Gestel
De vlucht
1914
pasteltekening
30,5 x 23 cm
27
Leo Gestel
Mallorca
1914
olieverf op doek
69,5 x 58,5 cm
28
Jan van Herwijnen
Tessin
1955
olieverf op doek
94 x 96 cm
29
Jan van Herwijnen
Frans straattype
z.jr.
houtskool en zwart krijt op papier
86,5 x 56,5 cm
30
Harm Kamerlingh Onnes
Bloemstilleven
1958
olieverf op board
29,5 x 23,5 cm
Arie Kater
Nachtcafé
z.jr.
aquarel
26 x 19 cm
Arie Kater
Zelfportret
z.jr.
olieverf op doek
45 x 35,5 cm
31
Jan Meijer
Collioure
1952
olieverf op doek
74,5 x 109,5 cm
32
Nardus van de Ven
Paarden
1953
olieverf op doek
40,5 x 60,5 cm
Nardus van de Ven
Zelfportret
z.jr.
olieverf op board
48,5 x 38,5 cm
33
Jan Meijer
Rode horizon
1956
gouache
46,7 x 67,8 cm
Ro Mogendorff
Zee en strand
1955
gewassen inkttekening
13 x 24,5 cm
34
Gerrit Benner
Duinen
1953
gouache
55,5 x 74,5 cm
35
Wim Oepts
Tentenkampje / zigeunerfamile
1956
olieverf op doek
49 x 59,5 cm
Wim Oepts
La route nationale no. 7
z.jr.
olieverf op doek
36,5 x 53 cm
36
Ger Lataster
Brandende lucht
1957
olieverf op doek
94 x 200 cm
Eugène Brands
Verontruste werelden
1956
olieverf op papier
25 x 30 cm
37
38
Melle
Rood landschap
1953
drieluik
olieverf op paneel
39 x 92 cm
Melle
zonder titel
z.jr.
inkttekening
49 x 62,7 cm
Melle
zonder titel
z.jr.
inkttekening
49 x 62,7 cm
39
40
Bram Bogart
Silence du sud
1957
gemengde techniek op doek
151,5 x 115 cm
41
Jaap Wagemaker
Ombuiging
1958
gemengde techniek op doek
64 x 46 cm
42
Armando
Espace criminelle
1957
gemengde techniek op doek
116 x 92 cm
43
Armando
zonder titel
1958
potloodtekening
47,5 x 63,5 cm
Armando
zonder titel
1954
potloodtekening
47,5 x 63,5 cm
44
Jan Schoonhoven
Langzaam groen
1955
olieverf op board
50 x 59 cm
Jan Schoonhoven
r 62-13
1962
papiermaché en muurverf op karton
81,5 x 62 cm
45
46
Edgar Fernhout
Mistig bos
1959
olieverf op doek
46,5 x 99 cm
Edgar Fernhout
Stilleven
1934
olieverf op doek
25 x 25 cm
47
Gustave de Smet
La ferme au cheval
z.jr.
olieverf op doek
44,5 x 62,5 cm
48
Wim Schuhmacher
Winter
z.jr.
olieverf op doek
74 x 88 cm
49
Rudi Bierman
Blaskets
1961
olieverf op doek
109,5 x 140 cm
50
51
Jaap Min
Landwegje Schoorl
z.jr.
gewassen inkttekening
40,3 x 52,5 cm
<
Leo Dooper
Piëta i
1964
gemengde techniek op papier
84,5 x 51,5 cm
52
Alfred Manessier
l’Offrande
z.jr.
litho, 99/175
52 x 38,7 cm
Hap Grieshaber
zonder titel
z.jr.
houtsnede, 156/200
44,8 x 36,4 cm
53
Marino Marini
Cavalier sûr fond ocre
z.jr.
litho, 18/50
63 x 46 cm
54
Pieter Defesche
Adios Muchachos
z.jr.
gouache
29,5 x 32,2 cm
Charles Eyck
Vaas met bloemen
z.jr.
olieverf op doek
57 x 41 cm
55
Charles Eyck
Scandinavisch stadje
1928
inkttekening
45 x 63,5 cm
56
Aad de Haas
Wahlwiller
z.jr.
gouache
36,5 x 52 cm
Aad de Haas
Lidwina
z.jr.
inkttekening
27,5 x 32,5 cm
57
Lei Molin
Mykonos
1959
olieverf op doek
96 x 91,5 cm
58
Ger Lataster
zonder titel
1961
gemengde techniek op papier
63 x 97,5 cm
59
Hokusai Katsushika
Mooi weer bij de Fuji
z.jr.
houtsnede
24,5 x 35,5 cm
Hokusai Katsushika
Donderbui aan de voet van de Fuji
z.jr.
houtsnede
24 x 35 cm
60
China
kakimono geschilderde vis
z.jr.
inkt op papier en textiel
97 x 36 cm
Mexico
Totonake figuur
z.jr.
aardewerk
47,5 x 26,5 x 27 cm
61
Mexico
opgegraven pul
z.jr.
aardewerk
42 x 26 ø cm
Nigeria, Yoruba
Ere Ibeji (tweelingfiguur)
z.jr.
handgesneden / hout
31 x 8,5 x 7,5 cm
62
Ivoorkust, Senufo
Doogele / Deble (ritmestamper)
z.jr.
handgesneden / hout
123 x 17,5 x 22 cm
Ivoorkust, Senufo
Doogele / Deble (ritmestamper)
z.jr.
handgesneden / hout
125 x 15 x 18,5 cm
63
Irian Jaya, Maprik
Tumbuan / Tumbwan (dansmasker)
z.jr.
gevlochten / rotan
37 x 30 x 40 cm
Irian Jaya, Tami
Lokele (voorouderbeeld)
z.jr.
handgesneden / hout
61,5 x 19 ø cm
64
65
Frans de Boer-Lichtveld
Reliëf
z.jr.
ijzerassemblage
46 x 124 x 15 cm
Harm Kamerlingh Onnes
Drie kaarters
z.jr.
keramiek
13 x 15 x 15 cm
<
Frans de Boer-Lichtveld
De verborgen tuin
1964
ijzerassemblage
115 x 58 x 33 cm
66
Lizzy Ansingh
Pop
z.jr.
olieverf op doek
79,5 x 63,5 cm
67
Betsy Westendorp-Ossiek
Italiaanse perziken
z.jr.
aquarel
36,5 x 42 cm
Jacoba Surie
Stilleven met kannen
z.jr.
pasteltekening
58 x 49 cm
68
Jo Bauer-Stumpff
Expressie
ca. 1955
aquarel
54,5 x 46 cm
Helleke van den Braber
Uit liefde voor de kunst? De motieven van
het echtpaar Van Bommel-van Dam
70
Jules Dalou
(31.12.1838-15.04.1902)
(bron: www.wikipedia.org,
foto Reutlinger, Paris).
Maarten van Bommel, 1944.
In 1971 hield Maarten van Bommel een lezing met de titel Wat
bezielde die twee...1 Daarmee stelde hij een vraag die veel be­
zoekers aan Museum van Bommel van Dam bezighoudt. Wat
dreef Maarten en Reina van Bommel-van Dam om decennia­
lang al hun geld, tijd en energie te besteden aan de opbouw
van een collectie kunstwerken? Van Bommel zelf stelt dat
Reina en hij ‘niet konden léven’ zonder kunst, en dat zij beiden
een niet aflatende drang voelden om ‘op jacht’ te gaan naar
kunstwerken.2 Wat bezielde die twee? Welke persoonlijke mo­
tieven lagen ten grondslag aan hun verzameldrang? Maarten
van Bommel heeft herhaaldelijk benadrukt alleen ‘uit liefde
voor de kunst’ te hebben gehandeld. Maar betekent dit dat het
echtpaar louter de bloei van de kunsten wilde bevorderen, of
mikten ze ook op het verbeteren van de maatschappelijke po­
sitie van kunsten en kunstenaars? Een antwoord op deze vragen
is niet alleen in Van Bommels lezing uit 1971 te vinden, maar
laat zich ook afleiden uit de talloze inleidingen die hij bij expo­
sities hield, uit interviews en krantenartikelen, en uit privé­
materiaal uit het archief van het museum.
Toen Maarten van Bommel in 1922 zestien jaar oud was,
zag hij in de etalage van een Amsterdamse kunsthandel een
bronzen beeldje. Het vrouwenfiguurtje van de hand van de
Franse beeldhouwer Jules Dalou raakte hem diep. ‘De hele
spaarpot ging eraan’, herinnerde hij zich later. ‘Zo begon het.’3
De kunst­gevoeligheid van de jonge Van Bommel lag niet erg
voor de hand. Hij groeide op in een hecht maar armoedig
gezin, waar vader na een ongeluk thuiszat en moeder geld
inbracht door kostgangers in huis te nemen. Maarten zelf
werkte al vanaf zijn twaalfde, en combineerde zijn baan als
bediende bij een effectenkantoor met een studie aan de
avondhandelsschool. Zijn volledige salaris droeg hij aan zijn
ouders af, maar toch leidde het kopen van dure studieboeken
thuis voortdurend tot conflicten. ‘Een zware jeugd’, zo
concludeerde hij achteraf. Lichtpuntjes waren er ook: zijn
vader liet hem regelmatig zijn lievelingsschilderijen zien in het
Rijksmuseum en het Stedelijk Museum. Zo leerde de jonge
Maarten naar kunst kijken, een vaardigheid die hem later nog
zeer van pas zou komen.4
In 1922 zou het nog 22 jaar duren voordat Maarten van
Bommel met Reina van Dam trouwde. Hoewel hij ook vóór
1944 regel­matig kunst kocht, nam de opbouw van de collectie
pas na hun huwelijk een grote vlucht. En het was ook pas toen
dat Maarten een begin maakte met het ontwikkelen en for­
muleren van zijn ideeën over verzamelen en verzamelaars en
71
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam op
bevrijdingsdag 5 mei 1945.
Reina van Bommel-van Dam
als kraamverzorgster, ca. 1941.
Rechtsboven: Het Damrak te
Amsterdam met effec­ten­
kantoor Van Bommel & Co
(ansicht Vroom & Dreesman
Amsterdam nv, Archief
Museum van Bommel van
Dam).
over de (maat­schappelijke) waarde van kunst. In de tussen­lig­
gende jaren slaagde hij erin om zich te ontworstelen aan zijn
jeugd: na een snelle carrière bij een commissionair op de Amster­
damse beurs begon hij in 1932 voor zichzelf. Geen voor de hand
liggend moment om een beursbedrijf op te starten: Nederland
bevond zich op het dieptepunt van de economische crisis.
Maar het bedrijf kwam er, en Van Bommel wist er vanaf het
begin een succes van te maken. Uit veel bronnen blijkt dat de
goede resultaten niet alleen aan zijn werklust te danken waren,
maar ook aan zijn intelligentie, zijn prettige omgang met men­
sen, zijn solide handelsprincipes en zijn brede belangstelling.5
Ondertussen rondde Maartens latere vrouw Reina van
Dam haar verpleegstersopleiding af, waarna ze vanaf 1937 in
zieken­huizen in Rotterdam en Den Haag werkte. Ze ontmoette
haar latere echtgenoot in 1943, toen Maarten een huis be­
woonde naast dat van één van haar oudere zusters.6 De vonk
sloeg over toen ze hem dat jaar meevroeg naar een uitvoering
van de Mattheüs Passion. Hij was toen 38, zij 33. Maarten was
al eerder getrouwd geweest, maar vond nu in haar een stabiele
levenspartner. De man die door anderen werd gekarakteri­seerd
als een warm, praatgraag, aimabel maar ook wat melan­cho­
lisch figuur, typeerde op zijn beurt zijn vrouw in die begin­jaren
als ‘een streng, stuurs, kuis ivoren beeldje’ dat van buiten ‘wel
een gletcher [sic]’ leek, maar waarvan hij graag ‘een dartel
beekje’ wilde maken.7 Helaas werd het huwelijk niet gezegend
met kinderen, iets wat zij beiden altijd betreurd hebben. In
zekere zin heeft de collectie die leegte in hun leven opgevuld.
Niet voor niets noemde Maarten hun kunstwerken herhaalde­
lijk ‘onze schatten, onze kinderen’.8
72
Maarten en Reina tijdens
de opening van een
tentoonstelling van Jaap
Stellaart, 1964 (foto Wim
Krijt, Zaandam).
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam
temidden van hun kunst­
verzameling (foto Aart
Klein, Amsterdam).
Na hun huwelijk werd Reina voor haar man een belangrijke
partner in crime bij het uitbouwen van hun kunstcollectie.
Hoewel ze later benadrukte ‘vooral door haar man aangestoken’
te zijn, was het verzamelen iets wat hen van meet af aan bond.9
Samen bezochten ze talloze exposities en ateliers, samen
selecteerden ze de werken die hen aanspraken, en samen
genoten ze van de almaar groeiende collectie kunst die hun
Amsterdamse bovenwoning vulde. ‘Wie beroepshalve zijn
ronde doet langs galeries en musea, op vernissages en andere
dagen, op zoek naar de kunst van vandaag’, schreef de promi­
nente kunst­criticus Hans Redeker in 1964, ‘komt hen (...)
vrijwel zonder mankeren tegen (...): een klein en onopvallend
echtpaar, zonder pose of gewich­tig­doenerij, twee gewone
Amsterdamse mensen en vrijwel onafscheidelijk samen.’10
Ook diverse ateliers werden gezamenlijk be­
zocht, waarbij beiden genoten van dit soort
inkijkjes in de doorgaans gesloten wereld van
de kunstenaar. Zo vond Maarten hun ener­
verende bezoek aan de excentrieke schilder
Henri Boot ‘een ware belevenis’: ze beland­den
in ‘een verwaarloosde uitdragerij onder een
stof­laag van jaren met [de] gastheer (...) scherp
kijkend vanonder de rand van zijn hoed.’11
Bij dergelijke atelierbezoeken beslisten ze ge­
zamenlijk welke werken hen het meeste
troffen. Persoonlijke emotie, het gevoel hevig
geraakt, ‘meegenomen’ en uiteindelijk ‘bevrijd’
te worden door een kunstwerk, ook het besef
van zielsverwantschap met de kunstenaar: dit
alles be­paalde of een werk een plaats zou
vinden in de verzame­ling.12 Uit veel bronnen
blijkt dat het kiezen en bekijken van eenmaal
uitverkoren kunst voor Van Bommel sterk
emotioneel geladen was, en zelfs religeuze
dimensies had: ‘Laat mij maar liever alléén,
mét mijn Vrouw [sic] (...), me verliezend in een door ons be­
hoede schepping, om daardoor in contact te treden met een
werkelijkheid, welke niet is aan te wijzen, noch te omvamen,
of te meten, maar evenzeer realiteit is als de ‘buitenkant’, ja
méér nog, het wézen raakt.’13
Het lijkt dus niet overdreven te stellen dat de opbouw van
de collectie voor Maarten en Reina van Bommel een levens­
ver­vulling is geweest. Toch is de verzameling niet zonder slag
of stoot tot stand gekomen. ‘We hebben steeds alleen dat ge­
H.F. Boot in atelier
(foto D. van Graas).
Woning aan de Sarphati­
straat Amsterdam op
bevrijdingsdag 5 mei 1945.
Vakantie in Florence, de
enige grote buitenlandse
reis die het echtpaar
maakte.
kocht wat ons beiden persoonlijk genot schonk. Dit is onze
grote weelde: daar hebben we alles wat we hadden aan ten
koste gelegd’, stelde Maarten in 1968.14 En: ‘Wat hebben we ons
samen al niet op velerlei wijze ontzegd om ons te omringen
met scheppingen van kunstenaars!’15 Hoewel hij in interviews
benadrukte dat het verzamelen zoveel geld kostte dat vakantie
er jarenlang niet inzat, en dat het er zelfs om spande of zij hun
auto zouden kunnen houden, lijken deze uitlatingen toch met
een korrel zout genomen te moeten worden.16 Familieleden
van Van Bommel herinneren zich dat huizen, auto’s en vakan­
ties het echtpaar inderdaad niet interesseerden, maar dat
Maarten er daarentegen eer in stelde zich altijd tiptop te
kleden, zijn vrouw regelmatig prachtige juwelen schonk, en
het belangrijk vond een gul gastheer te zijn. Van geldgebrek is
volgens hen dan ook nooit sprake geweest.17 Waarschijnlijk
heeft Van Bommel door deze wat overdreven voorstelling van
zijn persoonlijke investeringen meer nadruk willen leggen op
de grote (artistieke) waarde van zijn collectie.
Van Bommel had een hekel aan het woord ‘verzamelaar’.
Hij noemde zichzelf liever een ‘kunstminnaar’.18 Liefde voor de
kunst moest, vond hij, de motor zijn achter alles wat hij deed.
Voor hem betekende verzamelen het dienen van de kunst en
van individuele kunstenaars, en zo bezien streefde hij met zijn
activiteiten vooral artistieke doelen na. Het verzamelen lijkt
voor hem ook een vorm van mecenaat geweest te zijn. Aan
collectioneurs die uit waren op aanzien, en alleen werk van be­
kende kunstenaars kochten, had hij een hekel. ‘Status­zoeken
was ons vreemd (...). We brachten de collectie ook niet uit sno­
73
74
Maarten van Bommel en
Willem Sandberg bekijken
een schilderij van Jan Meijer
op een tentoonstelling in
de Twentsche Bank, 1956.
bisme bij elkaar en kochten dus ook nooit ‘namen’, al kregen
verschillende ‘onzer’ kunstenaars bereids naam’, stelde hij in
1971.19 Het echtpaar vond het belangrijk om kunstenaars die nog
geen erkenning hadden gevonden door middel van aan­kopen
te ondersteunen, en hen op die manier in staat te stellen ‘iets
nieuws te doen.’20 Zo konden hun protégés in alle rust werk
maken waarvoor nog weinig kopers belangstelling hadden.
Uit veel bronnen blijkt dat Maarten en Reina er eer in
stelden er als eerste bij te zijn als kunstenaars iets nieuws pro­
beerden of een andere richting insloegen. Vaak kon­dig­den ze
na een aankoop met lichte trots aan dat het werk ‘voors­hands
maar een kleine kring zal aanspreken’ of ‘nog door te weinigen
wordt erkend.’21 Die erkenning zou, zo ver­onder­stelden ze, met de
tijd wel komen. Juist het experiment moet ge­koesterd worden:
‘Het zegt u nog niets; accoord. Misschien is
[de kun­stenaar] nog pas in het experimentele
stadium, en leidt het ook tot niets. Maar de
kunstenaar moet ook leven, en laten we dan
maar blij zijn dat hij kopers vindt. De tijd zal
leren aan welke kant het gelijk was.’22 Dat Van
Bommel zichzelf graag als ont­dekker van talent
zag blijkt ook uit het feit dat hij uiterst ge­voe­lig
was voor het oordeel van gevestigde kunst­
kenners over de werken in zijn collectie. In zijn
artikelen liet hij bijvoor­beeld nooit na te ver­
melden dat Willem Sandberg, op dat moment
directeur van het Stedelijk Museum, in de
jaren vijftig en zestig herhaaldelijk op bezoek
kwam om werk uit de ver­zameling te bekij­ken.23
Zijn neven Gerrit en Martin de Jong herinne­ren
zich ook zijn trots toen kunst­criti­cus Hans Redeker een uiterst
lovend, paginagroot artikel aan hem en Reina wijdde, en zijn te­
vredenheid toen hun beider namen in 1981 in grote letters op
de gevel van hun eigen museum werden ge­plaatst.24 Maarten
van Bommel lijkt zich, bij al zijn bescheiden­heid, toch terdege
bewust te zijn geweest van het prestige dat zijn ver­zamel­acti­vi­
teiten hem verleende. Het lijkt erop dat hij, net als veel andere
verzamelaars en wel­doeners, naar een zekere vorm van onster­
felijkheid heeft gestreefd. De stichting van een eigen museum
was voor hem de manier bij uitstek om ervoor te zorgen dat
zijn naam ook na zijn dood weerklank zou behouden.
Bij het verzamelen lijken Maarten en Reina van Bommel
niet alleen te hebben gekeken naar vorm, thematiek en zeg­
gings­kracht van de kunstwerken, maar ook naar het soort
Overhandiging van de
gevelletters aan het echt­
paar door de Stichting
Vrienden van het museum,
1981.
kunste­naar dat het werk maakte. Opvallend vaak typeerde
Maarten kunstenaars die hij interessant vond als ‘gravers’ en
‘schouwers’, die moeite hadden zich in het normale maat­
schappelijke ver­keer staande te houden.25 Hij had een voorkeur
voor getor­men­teerde, anti-burgerlijke, intens levende, vurige en
diep bewogen kunstenaars, die ‘worstelend’ en ‘gekweld’ hun
werk tot stand brachten.26 Hij bewonderde met name die
kunstenaars die uit innerlijke noodzaak werkten, die ‘als ge­
grepenen’ niet anders kónden dan scheppen.27 Deze kunste­
naars, zo meende hij, hadden hun steun en aanmoediging het
hardste nodig, en hij zag de aanschaf van hun werk dan ook
als een manier om ‘naast hen’ te gaan staan. ‘Kunst maakt
ons tot mede-strijders, mede-genieters, mede-verwonde­
raars’, concludeerde hij in 1971.28
Met een aantal van ‘hun’
kunstenaars bouwde het
echtpaar hechte vriend­schap­
pen op, die soms de­cennia­
lang standhielden. Uit brief­
wisselingen blijkt dat die
contacten vaak intensief en
zeer persoonlijk waren. Van
Bommel vond het belangrijk
om niet alleen als zakelijk
contact, maar ‘in de eerste
plaats als meelevende vriend’
beschouwd te worden, en
inderdaad stortten kunste­
naars als Wil Bruin, Hans
van Ieperen, Jaap Stellaart
en Jan van Herwijnen regelmatig per brief hun hart bij hem uit
als ze artistiek of financieel waren vastgelopen.29 Maarten
voorzag hen van goede adviezen, wijze raad en prak­tische
hulp. Voor Jaap Stellaart bemiddelde hij bijvoorbeeld bij het
vinden van geschikte expositieruimte, en Wil Bruin gaf hij niet
alleen bemoedigend commentaar op zijn werk, maar ook
steun bij het afhandelen van zijn financiële en commerciële
zaken.30 De openhartige manier waarop deze schilders Van
Bommel toegang gaven tot de dagelijkse praktijk van hun
kunstenaarschap is opvallend. Kennelijk was zijn betrokken­
heid belangrijk voor ze. Niet voor niets verzekerde Henri Boot
het echtpaar dat ‘Uw vaste en niet aflatende belangstelling
voor mij een grote aanmoediging [is].’31
75
76
Brief van H.F. Boot aan
Maarten van Bommel
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Dit betekent echter niet dat het contact met kunstenaars altijd
soepel verliep. Aan de ene kant hadden velen van hen zo hun
gebruiksaanwijzing (‘kunstenaars zijn veelal lastige, egocen­
trische, zo niet egoïstische mensen, die zichzelf als het middel­
punt beschouwen en dan alles op eigen belang en waarde
betrekken, zonder zich dan om de gevoelens van anderen te
bekommeren’, concludeerde een boze Van Bommel na een
aanvaring met Hans van Ieperen), aan de andere kant kende
ook Van Bommel zélf zo zijn gevoeligheden.32 De briefwisse­ling
met Jan van Herwijnen laat vele kleine en grote botsingen
zien. Maarten bewonderde zijn werk, maar ergerde zich vaak
aan het gemak waarmee Van Herwijnen financiële eisen aan
hem stelde. Al in 1957, vrij snel na het begin van hun contact,
raakte de schilder in de geldzorgen. Hij vroeg Van Bommel
voor duizend gulden een schilderij aan te
schaffen, zodat hij uit de problemen kwam.
Toen Van Bommel weigerde, verweet hij zijn
verzamelaar gierig­heid, gebrek aan betrok­ken­
heid en een be­rekenende houding. Dit schoot
Maarten in het verkeerde keelgat. ‘Jullie over­
schatten ons in financieel opzicht in belang­
rijke mate, en dat zou wel zeer duidelijk uit­
komen als we el­kaars levenswijze met elkaar
zouden verge­lijken. We moeten héél erg
rekenen om uit te komen en nog iets over te
houden om af en toe een kunstwerk te kopen,
hetgeen ik broodnodig heb als com­pensatie
voor een ál te gespannen bestaan. (...) Ik voel
me toch ergens gekwetst door de voorstelling
van een soort sjaggerende schilderijen­
handelaar, wat je naar we hopen ook zult
terugnemen.’33 Deze keer liep het goed af,
maar twee jaar later bleek de schilder Van
Bommels finan­ciële bereid­wil­ligheid en
reikwijdte opnieuw danig te overschatten.
Nieuwe boze brieven volgden. ‘Misschien ben je gewoon een
schilde­rijenkoper, verzamelaar van artistieke zaken – je staat er
bij de Amsterdamse schilders om bekend overal verschrik­ke­lijk
te pingelen – soit, dan is dat je ware gedaante...’, fulmi­neerde
Van Herwijnens vrouw.34 Hiermee trapte ze Van Bommel dus­
danig op zijn hart, dat hij het contact (tijdelijk) verbrak.35
Zijn woede is wel begrijpelijk. Hoewel Maarten van
Bommel zich liet kennen als een statusbewuste en trotse ver­
zamelaar, was kunst kopen als investering of uit (financieel)
Tekst van Maarten van
Bommel bij lunchexpositie
in de Twentsche Bank
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Tekening van Melle
Oldeboerrigter op brief­
papier van de Twentsche
Bank (Archief Museum van
Bommel van Dam).
winstbejag voor het echtpaar uit den boze. ‘Een speculerende
kunstmin­naar en -koper is in onze ogen een zieleverkwan­se­
laar die de kous lelijk op zijn kop kan krijgen. Kunstwerken be­
horen geen handelsobjecten te zijn. Het zijn cultuurgoe­de­ren’,
stelde Van Bommel in 1971.36 Voor hem was verzamelen ‘een
cultuurdaad, te verrichten door liefdevolle handen, bereid tot
offers’.37 De term cultuurdaad betekende voor hem dat een
verzame­laar naast artistieke doelen ook maatschappelijke
doelen zou moeten nastreven. Kunstwerken moesten, vond
hij, niet in het verborgene gekoesterd worden, maar juist aan
zo veel moge­lijk mensen getoond. Pas dan kon de boodschap
van kunst (dat wat mensen kan raken) doel treffen. Van
Bommel en zijn vrouw zagen het als een opdracht om anderen
deelgenoot te maken van wat hun collectie te bieden had, en
vatten deze maatschappelijke verant­
woordelijkheid uiterst serieus op. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit het feit dat Maarten vanaf
1956, vier jaar na zijn aantreden als directeur
bij de Twentsche Bank, lunch­exposities op
zijn werk ging organiseren, met de bedoeling
de meer dan duizend bankemployés voeling
te laten krijgen met vormen van moderne
kunst. Maar dit bleek verre van gemak­kelijk:
tot teleurstelling van Van Bommel stuitte zijn
initiatief op veel weerstand. De kunst die hem
zo na aan het hart lag werd niet begrepen en
niet gewaardeerd door zijn collega’s – zo
weinig zelfs dat een schilderij van Kees van
Bohemen dat op de directeurskamer van Van
Bommel hing door één van hen ernstig werd
beschadigd.38 Deze ervaring schokte het
echtpaar diep, maar sterkte hen ook in de
overtuiging dat hun collectie het beste in een
eigen museum op zijn plaats zou zijn. Dat
museum zou dan ‘een tempel’ moeten zijn,
maar wel een ópen tempel, waar mensen graag zouden
komen en steun en begeleiding zouden vinden bij het kijken
naar kunst..39
Wat bezielde die twee...? Op deze vraag zijn, zo weten we
nu, meerdere antwoorden mogelijk. Het echtpaar lijkt zowel
uit persoonlijke als uit artistieke en maatschappelijke mo­
tieven te hebben gehandeld. Dat de opbouw van de collectie
Maarten en Reina zélf veel heeft opgeleverd is duidelijk. Het
kopen van en kijken naar kunst bracht hen zelfinzicht en
77
78
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam voor het
uitgebreide museum in
1985 (foto Jacques Peeters,
Venlo).
zelfverwezen­lijking, en hun zorg voor de collectie verving in
zekere zin de zorg die ze graag aan kinderen hadden gegeven.
De nadruk die het echtpaar legde op het belang van steun aan
(vernieuwende) kunstenaars betekent dat deze verzamelaars
zich bewust waren van hun functie als mecenas. Daarnaast
lijken ze via hun verzameling te hebben gestreefd naar een
zekere vorm van persoonlijk prestige en onsterfelijkheid.
Maar ook de cul­tuur profiteerde mee: door hun aankopen
konden vormen van kunst bloeien die het anders veel moei­
lijker hadden gehad. Hun aandacht voor het maatschappelijke
belang van verzame­len, ten slotte, komt tot uiting in hun plei­
dooi voor een zo breed mogelijk bereik van kunst. Zo bezien is
het geen wonder dat juist dit echtpaar, dat zo gepassioneerd
en vanuit zo’n brede motivatie verzamelde, er in 1971 in
slaagde een eigen museum op te richten.
1
7
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Boekje met liedjes gemaakt bij het
die twee...’ In: Idem (1986), Zij kozen
35-jarige huwelijksfeest van Maarten
met hun hart. Toespraken en overpein­
en Reina. Archief Museum van
zingen, achterhaald uit bescheiden van
Bommel van Dam.
M.F. van Bommel (...) Venlo, Stichting
8
van Bommel van Dam, 19-21.
Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een
2
avontuur’. In: De Telegraaf, 1 juni 1968.
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Archief Museum van Bommel van Dam.
die twee...’, 19.
9
3
Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In:
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend
Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur-
komt men in contact...’ Archief
Historische Publicaties voor het Stads­
Museum van Bommel van Dam.
gewest Venlo, 44-51. Archief Museum
4
van Bommel van Dam.
Voor de reconstructie van Maarten van
10
Bommels jeugd en latere huwelijk met
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij
Reina zijn vier documenten gebruikt:
Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge­
de notitie ‘Flitsen maatsch. Levens­
meen Handelsblad, 5 december 1964.
loop’, gedateerd februari 1986; de on­
11
gedateerde lezing ‘Al schouwend komt
Maarten van Bommel, ‘H.F. Boot’. In:
men in contact...’, waarschijnlijk in de
Zij kozen met hun hart, 77. Overigens
jaren zeventig geschreven; de korte bio­
heeft Reina ditzelfde bezoek beschre­
grafie die Maarten schreef ter ge­legen­
ven in Eykhout, ‘Reina cum laude’. In:
heid van het 40-jarig huwelijks­feest
Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur-
van Klaas en Riek de Jong-van Dam,
Historische Publicaties voor het Stads­
‘Martinus Franciscus van Bommel’, ge­
gewest Venlo, 44-51. Archief Museum
dateerd 28 augustus 1980; en het (on­
van Bommel van Dam.
gepubliceerde) boekje met liedjes dat is
12
gemaakt bij het 35-jarige huwe­lijks­
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
feest van Maarten en Reina. De vier do­
die twee...’, 21.
cumenten bevinden zich in het archief
13
van Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel in een brief aan
5
(kunsthistoricus en later galeriehouder)
Maarten van Bommel, ‘Flitsen
Lambert Tegenbosch, 24 juli 1969.
maatsch. Levensloop’. Archief Museum
Archief Museum van Bommel van Dam.
van Bommel van Dam.
14
6
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij
Maarten van Bommel, ‘Martinus
Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge­
Franciscus van Bommel’. Archief
meen Handelsblad, 5 december 1964.
Museum van Bommel van Dam.
15
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend
komt men in contact...’
79
80
16
25
36
Zie bijvoorbeeld Redeker, ‘Kunstken­ners­
Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. In:
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
keuze’ en het boekje met liedjes ge­
Idem, Zij kozen met hun hart, 17.
die twee...’, 20.
maakt bij het 35-jarige huwelijksfeest
26
37
van Maarten en Reina. Archief
Zie bijvoorbeeld zijn artikelen over Nico
Maarten van Bommel, ‘Leken in de
Museum van Bommel van Dam.
Molenkamp (Zij kozen met hun hart, 46)
pastorie’, 25.
17
en Arie Kater (Zij kozen met hun hart, 4).
38
Deze informatie is afkomstig uit een
27
Maarten van Bommel, ‘Kees van
gesprek dat ik d.d. 11 maart 2009 had
Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. In:
Bohemen’. In: Idem, Zij kozen met hun
met Gerrit en Martin de Jong, neven
Idem, Zij kozen met hun hart, 56.
hart, 95-96 en Ferry Feenstra, ‘Echt­
van Reina van Dam.
28
paar Van Bommel-van Dam: een waar­
18
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
achtig kunstwerk behoort per definitie
Maarten van Bommel, ‘Leken in de
die twee...’, 21.
gemeenschapsbezit te zijn’. In: Anker­
pastorie’. In: Idem, Zij kozen met hun
29
tros (juli/augustus 1978), Amsterdam,
hart, 25.
Maarten van Bommel in een brief aan
abn Bank, 28-29.
19
Anita Schoonhoven, 28 april 1960.
39
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Archief Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e
die twee...’, 21.
30
museumcatalogus 1971’. In: Idem, Zij
20
De briefwisselingen met Stellaart en
kozen met hun hart, 56.
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting
Van Ieperen bevinden zich in het
van de inleiding van de 8-avonden­
archief Museum van Bommel van Dam.
cursus van de Volksuniveristeit Venlo
31
(...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35.
Brief van H.F. Boot aan Maarten van
21
Bommel van 19 februari 1958. Archief
Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. In:
Museum van Bommel van Dam.
Idem, Zij kozen met hun hart, 15 en
32
Maarten van Bommel, ‘Stramien in­lei­
Brief van Maarten van Bommel aan
ding tot rondleiding Vrienden museum’
Hans van Ieperen van 14 september
(ongepubliceerde tekst, gedateerd
1971. Archief Museum van Bommel van
18 april 1978). Archief Museum van
Dam.
Bommel van Dam.
33
22
Brief van Maarten van Bommel aan Jan
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting
van Herwijnen van 17 september 1957.
van de inleiding van de 8-avonden­
Archief Museum van Bommel van Dam.
cursus van de Volksuniveristeit Venlo
34
(...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35.
Brief van Dien van Herwijnen aan
23
Maarten van Bommel van 2 juli 1959.
Zie bijvoorbeeld Maarten van Bommel,
Archief Museum van Bommel van Dam.
‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’ en
35
‘Kees van Bohemen’. In: Idem, Zij kozen
Brief van Maarten van Bommel aan
met hun hart, 8, 15 en 95.
Dien van Herwijnen van 6 juli 1959.
24
Archief Museum van Bommel van Dam.
Gesprek d.d. 11 maart 2009 met Gerrit
en Martin de Jong.
81
Paula Thies
Beauties
1965
olieverf op doek
90 x 120 cm
82
Jan Wiegers
Paal 6 met branding Ameland
1959
aquarel
28,5 x 41 cm
Jan Wiegers
Berglandschap
z.jr.
houtsnede
37,7 x 28 cm
83
Piet Wiegman
Santpoort
z.jr.
inkttekening
48 x 58,5 cm
84
Jaap Ploos van Amstel
Oorlogsschip
z.jr.
olieverf op doek
64 x 84 cm
85
Jaap Gardenier
Winter
1960
olieverf op board
49,5 x 64,5 cm
86
Gerard Sluyter
De Waag op de Nieuwmarkt in
Amsterdam
z.jr.
olieverf op doek
164,5 x 148,5 cm
87
Edgard Tytgat
Promenade Forestière des quatres
Martyres
1955
gouache
40,2 x 53,9 cm
88
Kees Franse
Bloemen en vruchten
z.jr.
olieverf op doek
69 x 79 cm
Truus Gubbels
Gepassioneerde collectioneurs.
De totstandkoming van de collectie
Van Bommel-van Dam
‘Kunstkennerskeuze’, artikel van
Hans Redeker in het Algemeen
Handelsblad 05.12.1964 uit de
reeks: Bij Nederlandse
verzamelaars.
Het verzamelaarsechtpaar in
gesprek met Jan van Herwijnen
(foto Bureau Culturele Zaken,
gemeente Amstelveen nh).
Jan en Anita Schoonhoven,
(ansicht, 1967, Archief Museum
van Bommel van Dam).
Catalogusomslag Contour
tentoonstelling.
Kunstcriticus Hans Redeker schreef in 1968 in de catalogus
Facetten collectie Van Bommel-van Dam, uitgegeven door het
Cultureel Centrum in Venlo dat kenmerkend voor de collectie
‘de liefde voor het echte schilderen, de bezielde taal van de
penseelstreek, expressieve kleur, compositie, vorm en voor­
stelling [was]. Maar dan in heel de breedheid van expressio­nis­
tische felheid tot de structuren van de materieschilders, van
surrealisten tot lyrisch abstracten, van de aandachtig verlief­den
op het wonder der alledaagse werkelijkheid tot de ontmaske­
raars en opstandigen.’ Daarmee benadrukte hij de focus van
de selectie die gebaseerd was op passie en emotie, opgewekt
door de werken als zodanig. Ook persoonlijke bindingen en
betrokkenheid met de makers waren echter van groot belang:
Maarten en Reina van Bommel-van Dam ontvingen
kunstenaars vaak thuis, niet zelden bij nacht en ontij om
gezamenlijk onder het genot van een drankje van gedachten te
wisselen over beeldende kunst.
Er was geen sprake van een vooropgesteld verzamelplan
of collectiebeleid. Zoals Van Bommel in een voordracht voor
de Lions International in Venlo op 6 september 1972 zei: ‘In
onze collectie ontbreekt systematiek. Wat ons aansprak, ons
boeide, intrigeerde, beroerde werd opgenomen (…). Dat als
regel op kwaliteit werd gelet behoeft geen betoog. Feeling
speelde daarbij een grotere rol dan analyse. Waarachtigheid
was eerste eis!’
Hans Redeker typeerde in een artikel in het Algemeen
Handelsblad van 5 december 1964 het verzamelbeleid als
‘ondogmatisch’, ‘sympathiek’ en ‘verrassend’. Maar ook als
‘getuigend van een eigenheid waarin niet het nieuwste van
het nieuwste vooropstond.’ Zo kochten ze werken van be­
vriende kunstenaars, opgeleid aan de Rijksacademie te
Amsterdam, waaronder Otto B. de Kat en Arie Kater, schilder
van het portret Mijn vriend Maarten dat deel uit maakt van de
91
92
Arie Kater, Mijn vriend
Maarten, 1963, olieverf op
doek, 80 x 70,5 cm.
Kees van Bohemen, Seashore, 1963, olieverf op
doek, 110 x 280 cm.
Aankoopfactuur van het
werk Sea-shore op Contour
1963.
collectie. Van een aantal kunstenaars, die niet direct in een
stroming of ‘school’ zijn onder te brengen, kregen ze in de loop
van de jaren vijftig en zestig meer dan tien werken in bezit.
Bijvoorbeeld van H.F. Boot, Henk Broer, Wil Bruin, Johan
Buning, Flip van der Burgt, Peerke Bust, Cor Dik, Aad de Haas,
Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, C. Koning, Mechtilt,
Melle, Jan Meijer, Nico Molenkamp, Edouard Righetti, Jaap
Stellaart en Nardus van de Ven. De aankopen vonden plaats bij
galerieën, op veilingen, tentoonstellingen van kunstenaars­
vereni­gingen en verkoopexposities in musea en ateliers. Het
aanbod en de tentoonstellingen van Veilinghuis Paul Brandt en
Galerie Magdalene Sothmann waren een belangrijke leidraad.
Maarten en Reina van Bommel-van Dam bezochten veel
kunstenaarsateliers, bijvoorbeeld in Bergen, waar ze ’s zomers
op vakantie gingen, en onder meer van Jan van Herwijnen,
Dirk Trap en Jan Kagie werken verwierven. Ook de jaarlijkse
zogenaamde Contourtentoon­stellingen, die van 1954 tot en
met 1967 in Delft in het Prinsenhof werden gehouden en
gericht waren op actuele, eigentijdse kunst, waren een bron.
Daar maakten ze bijvoorbeeld kennis met het werk van Kees
van Bohemen, Melle en Jan Schoonhoven. Van Melle noteer­den
ze in de catalogus van 1955 het adres van de kunstenaar, later
gingen ze op atelierbezoek. Ze kochten meer dan twintig
werken van hem zowel op het atelier als bij Galerie Sothmann.
Van Jan Schoonhoven zochten ze in 1955 een
paar werken uit bij Contour en daarna nog
wat werk op het atelier. Maar op een gegeven
moment ging het werk een richting uit die ze
niet meer interessant vonden. De witte reliëfs
konden het echtpaar niet bekoren en nadat
een eerste reliëf in 1960 in hun bezit kwam –
inmiddels een van de trofeeën in de collectie
– lieten ze het afweten. Van Bram Bogart, Arie Kater, Toon
Kelder, Ro Mogendorff en Friso ten Holt kregen ze eveneens
via de Contourtentoonstellingen werk in bezit.
Vaak zochten ze bij tentoonstellingsbezoek – van een of
meer kunstenaars – meerdere werken tegelijk uit waar­door ze
soms ook deals konden sluiten. Maar de bedragen die ze
uitgaven waren in het algemeen niet zo hoog – vaak een paar
honderd gulden – en gingen zelden de duizend gulden te boven.
Er waren uitschieters, zoals een werk van Hans van Ieperen
dat in 1959 voor 1500 gulden werd aangeschaft, of een Kees
van Bohemen voor 2000 gulden op Contour in Delft in 1963.
Vanaf 1960 maakten ze bij de aankopen uitbundig ge­bruik van
Uitnodigingskaart van
veilinghuis Paul Brandt
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Gevel van Galerie Magdalene
Sothmann aan de nz
Voorburgwal 284,
Amsterdam.
Magdalene Sothmann met
Edgar Fernhout en Jaap en
Didi Wagemaker (foto Archief
erven Edgar Fernhout).
Herbert Fiedler, z.jr., portret
van Magdalene Sothmann,
olieverf op board, 86 x 68 cm.
de toenmalige Aankoopsubsidieregeling Kunst­werken (a sk).
Een regeling waarbij de overheid 25 of 35 procent subsidie ver­
strekte bij aankoop van een kunst­werk. De regeling werd eind
jaren zeventig afgeschaft vanwege oncontroleer­baarheid en
(verondersteld) misbruik in de kunstmarkt. Soms kocht het
echtpaar op afbetaling als het krap bij kas zat en iets heel
graag wilde hebben, zoals in 1959 bij Magdalene Sothmann het
schilderij Mistig bos van Edgar Fernhout. De afspraak was dat
ze 1500 gulden zouden betalen in 1960 en 1000 gulden in
februari 1961 – indien mogelijk eerder. Ex-bankman Van Bommel
maakte altijd precieze aantekeningen van de be­dragen die nog
openstonden en de planning van en de vorderingen in het
afbetalen.
Heel veel kocht het echtpaar bij Paul Brandt in Amster­dam,
makelaar, taxateur en veilinghouder, vaak grafiek of tekenin­gen,
van een enorme diversiteit aan kunstenaars naar tijd en plaats.
Sommigen al opgenomen in de hall of fame van de twintigste
eeuw, sommigen daaruit alweer verdwenen. Bijvoorbeeld van
M.A.J. Bauer, Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido
Codagone, Jan van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg,
Bart van der Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans
Olde, Pablo Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour
Haden, E. Vuillard, Willem Witsen en J.A. Zandleven. Dat zij
‘met hun hart kozen’ zoals de titel van een boek uit 1986 luidt
93
94
Recensie in Algemeen
Handelsblad 22.10.1959.
Edgar Fernhout, Mistig bos,
1959, olieverf op doek,
46,5 x 99 cm.
Johan Buning, Reina, 1961,
olieverf op doek, 48,5 x
38,5 cm.
dat aan de collectie is gewijd, blijkt alleen al uit deze mengel­
moes van diehards en disparues.
Galerie Magdalene Sothmann te Amsterdam was de
tweede belangrijke plek voor aankopen door het echtpaar. Ze
hadden een goede, persoonlijke verhouding met de galerie­
houdster en onderhielden een levendige briefwisseling over de
(inter)nationale kunstwereld. De verzamelaars bezochten de
meeste vernissages bij Sothmann en kregen ook wel eens een
werk van haar cadeau. Ze kochten bij haar onder andere werk
van Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis Collet,
Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Fried­händler, Aad de
Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy, Perdok, Nono
Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker. Evenals bij Paul
Brandt een afwisselend geheel van gevestigde kunstenaars en
jonge talenten. Een deel van de zogenaamde
‘Amsterdamse Limburgers’ in de collectie van
het echtpaar is van Sothmann afkomstig.
De Van Bommel-van Dams voeren hun
eigen koers in de keuze en selectie van
kunstenaars die zíj interessant vonden. Maar
één kanttekening is hier op zijn plaats.
Maarten van Bommel was de mening van
kunstcriticus Hans Redeker zeer toegedaan.
Hij bewaarde alle recensies van tentoonstellingen die Redeker
vanaf het begin van 1949 tot 1962 schreef, een aantal jaren in
Vrij Nederland in de rubriek ‘Langs de galeries’ en later in het
Algemeen Handelsblad. De koers werd soms ook – al dan niet
bewust – door die recensies bepaald. Meerdere malen kochten
ze een werk dat Redeker met naam en toe­naam in zijn
bespreking van een tentoonstelling noemde. Bijvoor­beeld Mistig
bos van Edgar Fernhout bij Magdalene Sothmann, een werk
waarvan de recensent melding maakte op 22 oktober 1959 in
het Algemeen Handelsblad. In datzelfde jaar kochten ze Oude
vrouw met papegaai van H. Fiedler, even­eens bij Sothmann,
waaraan Redeker op 23 januari 1959 aan­dacht besteedde. Na
1962 werden de kritieken niet meer be­waard. Een teken van
het einde van een leerperiode waarna de eigen koers van de
verzamelaars was bepaald en uitgezet?
Een andere kunsthandel in Amsterdam waar het echtpaar
regelmatig kwam was M.L. de Boer op de Prinsengracht.
Tussen 1955 en 1960 voegden zij daar onder andere werk van
Johan Buning en H.H. Kamerlingh Onnes aan de collectie toe,
maar ook van Suze Robertson en Ro Mogendorff. Bij Galerie
845, van Ru en Dolly Melchers, eveneens op de Prinsengracht
95
96
Briefje van Jan Kagie aan
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam (Archief
Museum van Bommel van
Dam).
Jan Kagie, handgesneden
stok, 120 cm.
gevestigd, kochten ze werk aan van onder anderen Michael
Cardena en Woody van Amen en bij Galerie Espace, van Eva
Bendien en Polly Chapon, schaften ze in 1959 zes werken aan
van Anton Heyboer en werk van Kees Okx. Incidenteel waren
ze klant bij Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie D’Eendt
en ba s, boven de Moderne Boekhandel aan de Leidsestraat. In
Den Haag winkelden ze regelmatig bij Kunsthandel Liernur en
kwamen zo in het bezit van werk van Edgar Fernhout, Hans
van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes en Willem Oepts.
Het grootste deel van de collectie werd bijeengebracht
door aankopen op de ateliers van de kunstenaars zoals bij
Kees van Bohemen van wie de Van Bommels na een aankoop
op Contour nog vier werken uitzochten. Van Eugène Brands
schaften ze uit het atelier in de loop van de jaren vijftig een
tiental werken aan en van Armando twaalf. Van Johan Buning
kochten ze zowel werk op het atelier als bij Kunsthandel De
Boer. Daarnaast kreeg Buning in 1961 de opdracht om een
portret van Reina te maken. Van Peerke Bust kochten ze over­
wegend op het atelier evenals van Cor Dik, Jan van Herwijnen
en Friso ten Holt. En van Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob Slegt,
Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. Maar ook van H.F. Boot
uit Haarlem, wiens werk ze zeer hoog achtten en waarvan ze
ook op andere plekken werk uitzochten zoals in Huis van Looy
Nieuwjaarswens van Jan en
Anita Schoonhoven 1976
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Ansichtkaart van Melle en
Puck Oldeboerrigter vanaf
vakantieadres (Archief
Museum van Bommel van
Dam).
te Haarlem. Begin jaren zeventig probeerde Van Bommel voor
deze in Maastricht geboren ‘twintigste-eeuwse meester van
Haarlem’ een herdenkingstentoonstelling in het Bonnefanten­
museum in Maastricht te regelen. De toenmalige directeur
had er geen belangstelling voor omdat het museum geen werk
van Boot in de collectie had.
Met sommige kunstenaars onderhield het echtpaar
nauwe contacten. Met Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik en
Hans van Ieperen, Nardus van de Ven en anderen voerden ze
een uit­gebreide correspondentie over en weer, die soms zoals
bij Van de Ven, nog na de dood van de kunstenaar stand hield
in een briefwisseling met de familieleden. Soms hadden die
contacten een moeizaam karakter, zoals met Jan van
Herwijnen, die het grootste deel van de werken op een
tentoonstelling van de collectie Van Bommel-van Dam in
Museum Aemstelle te Amstelveen in 1962 in een brief betitel­de
als ‘verflappen’ en ‘kitsch’ waardoor Maarten van Bommel zich
geroepen voelde hem van repliek te dienen.
Naast ateliers, veilingen, galeries en kunsthandels be­
zochten (en kochten) de verzamelaars regelmatig (op) tentoon­
stellingen in de Kunstenaarssociëteiten als Arti et Amicitiae te
Amster­dam en de Utrechtse Kring. Maar ook in Museum
Aemstelle in Amstelveen en niet te vergeten bij de tentoon­
stellingen van de verschillende kunstenaarsverenigingen, zoals
St. Lukas, die tijdens het bewind van Willem Sandberg in de
nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum te Amsterdam
werden gehouden, deden ze aankopen. Maarten van Bommel
koesterde grote bewondering voor Sandberg en nodigde hem
97
98
wel eens uit om een expositie te openen toen hij bij de
Twentsche Bank, waar hij tijdens zijn werkzame leven in dienst
was, tentoonstel­lin­gen organiseerde.
Nu dit beeld van de inhoud en herkomst van de collectie
is geschetst, blijft de vraag bestaan hoe de rol van Maarten en
Reina van Bommel-van Dam als verzamelaars gezien moet
worden in het kleurrijke scala dat de nationale beeldende
kunstwereld bood in de 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog.
Duidelijk is dat de collectioneurs hun eigen koers bepaalden.
Er waren voor zover bekend niet veel contacten met andere
verzamelaars uit die tijd – wel met kunstenaars; de affiniteit
met de persoon van de kunstenaar én zijn werk was de be­
langrijkste insteek. Vaak bleven ze iemand dan ook trouw
volgen. Ze leken zich niet echt druk te maken over nieuwe
ontwikkelingen in het nationale artistieke bestel. Opmerkelijk
is bijvoorbeeld dat sommige in de naoorlogse decennia actu­
ele stromingen en kunstenaars buiten het blikveld en de in­
teresse vielen en dus ook buiten de verzameling bleven. Zo is
van de Cobrakunstenaars bijvoorbeeld slechts één litho van
Corneille opgenomen, in Constant en Appel waren Maarten en
Reina van Bommel-van Dam destijds niet geïnteresseerd.
‘Individuen’ als Co Westerik en Jan Wolkers pasten schijnbaar
evenmin in hun esthetisch vocabulaire.
De waarde van de collectie Van Bommel-van Dam uit de
eerste 25 jaar lijkt vooral gelegen in de persoonlijke keuze uit
het aanbod aan beeldende kunst uit jaren vijftig en zestig
gebaseerd op een autonoom kwaliteitsgevoel en geleid door
gedeelde emotie. Die eigen weg maakt de collectie, zowel in
zijn hoogtepunten als in zijn breedte, bijzonder!
Bronnen
Literatuur
Steenbergen, R. (2002) Iets wat zoveel
Archief Schenking Maarten en Reina
Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen
kost, is alles waard. Amsterdam:
van Bommel-van Dam 1969 (versie 23-
(1985) Een keuze uit de verzameling van
Vassalucci.
12-2008).
Museum van Bommel van Dam. Venlo:
Zij kozen met hun hart; toespraken en
Briefwisseling en administratie aan­
Museum van Bommel van Dam.
overpeinzingen, achterhaald uit
kopen Maarten van Bommel.
Alberigs, L. (1968) Facetten collectie Van
bescheiden van M.F. van Bommel, met
Knipsels van recensies en artikelen van
Bommel-van Dam. Cult. Centrum Venlo.
zijn echtgenote grondleggers van het
Hans Redeker uit Vrij Nederland en
Gubbels, T. (1999) Passie of Professie,
gemeentelijk Museum van Bommel van
Algemeen Handelsblad 1949-1962.
Galeries en kunsthandel in Nederland.
Dam Venlo (1986). Venlo: Museum van
Abcoude: Uniepers.
Bommel van Dam.
99
Johan Buning
Aspedistra i
z.jr.
gouache
50,3 x 57,8 cm
100
Peter Bust
Koekoek in landschap
1949
gemengde techniek op papier
31,5 x 49,5 cm
Peter Bust
Landschap vogelvlucht
1949
pasteltekening
48 x 31 cm
101
Aad de Haas
De geweldloze en de geweldenaar
1960
olieverf op doek
73,5 x 49,5 cm
Aad de Haas
Vrouw bij trap
1959
linosnede
33 x 24,8 cm
102
Hans van Ieperen
Landschap met witte wolk
z.jr.
olieverf op board
68,5 x 84 cm
Hans van Ieperen
De witte vaas
z.jr.
olieverf op doek
98,5 x 78 cm
103
104
Nico Molenkamp
Clown
ca. 1963
olieverf op doek
119 x 139 cm
Nico Molenkamp
Baby
1953
gewassen inkttekening
18 x 19,3 cm
Jan Meijer
‘hij en zij’ (Les Noces)
1952
olieverf op doek
139,5 x 94 cm
105
106
Jaap Stellaart
Windveren
z.jr.
olieverf op doek
61,5 x 103 cm
107
Jaap Stellaart
Waar en wanneer?
z.jr.
olieverf op doek
102,5 x 87,5 cm
108
Nardus van de Ven
Vogeltje in de sneeuw
z.jr.
olieverf op paneel
15,5 x 38 cm
109
Nardus van de Ven
Vogel op tak
1957
olieverf op doek
58,5 x 48,5 cm
110
Jan van Herwijnen
Sleutelbloemen
z.jr.
olieverf op doek
78,5 x 73 cm
111
Jan van Herwijnen
Boerderij met blauwe deur te Bergen
1957
olieverf op doek
109 x 119 cm
112
Dirk Trap
Duinen te Groet
z.jr.
olieverf op doek
59 x 72,5 cm
113
Dirk Trap
Meisje met diabolo
1952
olieverf op doek
98,5 x 78,5 cm
114
Jan Kagie
Huis te Rolde
1951
olieverf op doek
99 x 119 cm
115
Melle
Zeebodem met vis in rood landschap
z.jr.
olieverf op doek
45,5 x 53,5 cm
116
Melle
Opstanding Lazarus
1956
olieverf op paneel
43,5 x 58,5 cm
Melle
Het noodlot
1954
inkttekening
32 x 48 cm
117
Melle
Zelfportret
z.jr.
inkttekening
49 x 62,7 cm
118
Kees van Bohemen
Sea-shore
1963
olieverf op doek
110 x 280 cm
119
120
Jan Schoonhoven
Oude torens
1956
gouache
67,5 x 47,5 cm
121
Jan Schoonhoven
Vegetation
1959
papier-maché en muurverf op karton
98 x 31 cm
122
Toon Kelder
Seine te Parijs
z.jr.
inkttekening
48,5 x 66,8 cm
>
Bram Bogart
zonder titel
1955
gouache
29,5 x 39 cm
Friso ten Holt
Jacob en de engel
1954
ets
19,8 x 25,4 cm
123
124
Rudi Bierman
Déjeuner sur l’herbe
1965
olieverf op doek
96,5 x 120 cm
125
Rudi Bierman
Optocht
1955
gewassen inkttekening
37 x 50 cm
Rudi Bierman
Broek in Waterland
1955
gewassen inkttekening
30,2 x 42 cm
126
Ger Langeweg
Tegeltje met scheepje
1945
olieverf op doek
50,5 x 60,5 cm
127
Willem Witsen
Amsterdam
z.jr.
ets
29,2 x 42,2 cm
Willem Witsen
Amsterdam in de sneeuw
z.jr.
ets
38,7 x 48,8 cm
Jan Zandleven
Nature morte de deux bouteilles, un
chandelier et une chruche
1914
olieverf op doek
33 x 47,5 cm
128
129
Victor Brauner
La fiancée Heliotropique
z.jr.
litho, 46/125
39 x 55 cm
Massimo Campigli
Tromplin
1954
litho, 177/200
39,5 x 49,5 cm
<
Roger Bissière
La verge
1953
litho, e.a.
56,8 x 40,8 cm
130
Clavé
La femme peintre
z.jr.
litho, 96/99
41 x 54 cm
Johnny Friedhändler
Oiseaux au soleil bleu
z.jr.
ets, e.a.
32,5 x 27,7 cm
131
Herbert Fiedler
Amstelkerk op Amstelveld
z.jr.
gouache
47 x 56 cm
132
Ger Lataster
Trapeze
1957
olieverf op doek
62,5 x 93 cm
Ger Lataster
Paartje in de zomer
1955
ets, 1/25
20,8 x 14,4 cm
133
Imre Nagy
Fête
1959
gouache
34 x 64,5 cm
Henk Perdok
Compositie
z.jr.
olieverf op board
33 cm ø
134
Jaap Wagemaker
Compositie
1966
houtdruk, 17/25
50 x 41 cm
135
Jaap Wagemaker
Structuurstudie (La montagne
aux rayures)
1958
gemengde techniek op doek
43 x 72 cm
136
Harm Kamerlingh Onnes
Ondergaande zon in duingebied
1957
olieverf op board
34 x 44 cm
Harm Kamerlingh Onnes
Weiland met schapen
1958
olieverf op board
24 x 34 cm
137
Anton Heyboer
zonder titel
1959
ets, e.d. 5/9
29,6 x 44,4 cm
Anton Heyboer
zonder titel
1959
ets, e.d. 2/9
42,5 x 31 cm
138
Anton Heyboer
zonder titel
1959
ets, e.d. 7/9
30,9 x 44,8 cm
Anton Heyboer
zonder titel
1959
ets, e.d. 1/9
29,6 x 44,3 cm
139
Kees Okx
Naklank van de zomer
1961
olieverf op doek
135 x 200 cm
140
Eugène Brands
Meisje met vogel
1954
olieverf op papier
36 x 41 cm
Eugène Brands
Landschap
1954
olieverf op papier
23,5 x 31,5 cm
141
Armando
Paysage criminel
1956
gemengde techniek op doek
122 x 92 cm
142
Dirk van Gulik
Kinzelmeer, Zuiderzee ii
1959
olieverf op doek
53 x 69,5 cm
143
Dirk van Gulik
Landschap Dordogne
1951
olieverf op doek
68,5 x 73,5 cm
144
Nardus van de Ven
De jury
z.jr.
olieverf op doek
77 x 118 cm
Nardus van de Ven
Roeier
1953
olieverf op doek
38,5 x 48,5 cm
Renée Steenbergen
Een eigen museum met dank aan de overheid.
Museum van Bommel van Dam vergeleken
met andere verzamelaarsmusea
146
Maarten en Reina van
Bommel-van Dam in hun
woning aan de Sarphati­
straat Amsterdam te­mid­den
van hun kunstverzameling,
1968 (copyright de
Volkskrant).
‘Ik wil bij wijze van spreken ’s nachts, als ik niet kan slapen, de
gelegenheid hebben om op mijn pantoffels de tentoonstellings­
ruimte in te lopen en er een geliefd schilderij in mijn handen
te nemen.’ Dat was de reden die Maarten van Bommel opgaf
voor het willen wonen naast het museum dat zijn collectie
herbergt. Via een verbindingsdeur tussen de speciaal voor
hem en zijn vrouw gebouwde bungalow en de tentoonstel­lings­
ruimte kreeg hij daadwerkelijk de gelegenheid op elk gewenst
moment ‘zijn’ kunstwerken te bezoeken in Museum van
Bommel van Dam.
Kennelijk beschouwden de Van Bommels de kunst­col­
lectie die zij hadden overgedragen aan de gemeente Venlo nog
steeds als de hunne. Het ook ’s nachts willen bekijken en zelfs
aan­raken van de kunst in dit museum – een voorrecht dat geen
enkele bezoeker heeft – was voor hen thuis als ver­zamelaars
een normale gang van zaken. Volgens de museale codes is het
on­denkbaar dat een particulier eist zich in een publieke instel­
ling te mogen gedragen alsof het zijn huiskamer is. Stichters
die het museum dat hun collectie herbergt beschou­wen als
hun huis, staan echter in een rijke traditie. Immers, een lange
reeks door particulieren gestichte musea was Museum van
Bommel van Dam vóór gegaan, toen het in 1971 zijn deuren
opende. Zonder privéverzamelingen zouden de meeste musea
niet bestaan.
Verzamelaarsmusea waren traditioneel vaak gevestigd in
het woonhuis van de stichter. Het aardige daarvan was, dat je
de collectie er in zijn oor­spronkelijke samenhang kon zien, in
het huiselijke interieur van de verzamelaars. De bezoeker kon
er letterlijk bekijken hoe zij er leefden temidden van hun kunst.
Dat gold bijvoorbeeld voor het in 1966 aan de Utrechtse
Oude­gracht opengestelde woonhuis van broer en zus Van
Baaren, wier collectie net als die van mevrouw Kröller met
hulp van de adviseur H.P. Bremmer tot stand kwam. Overigens
had ook mevrouw Kröller aanvankelijk een woonhuis-museum,
toen zij in de jaren tien van de twintigste eeuw haar huis aan
het Haagse Lange Voorhout op afspraak openstelde. Later liet
zij ontwerpen maken voor een museum in de tuin van haar
huis in Wassenaar, om ten slotte te komen tot een museum
op eigen Veluwse grond, nabij haar buitenhuis, het jachtslot
Sint Hubertus. In feite een museum in haar eigen achtertuin.
Het Museum Van Baaren werd in 1980 door de beheer­
stichting gesloten omdat er nog maar weinig bezoekers kwamen
om de statische opstelling te bekijken; de verzameling is tegen­
woor­dig ondergebracht bij het Centraal Museum in Utrecht.
Brief van dr. D. Hannema
aan Maarten van Bommel
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Een naoorlogs woonhuis-museum dat wél intact is gebleven,
is de in 1967 opengestelde Hannema-de Stuers Fundatie in
Heino. De oud-directeur van Museum Boijmans bracht daar
zijn eigen collectie oude en moderne kunst onder, aangevuld
met schenkingen van bevriende verzamelaars. De provincie
Overijssel kocht in 1967 het kasteeltje met de omringende
grond en nam de exploitatiekosten ervan voor zijn rekening.
De constructie die Hannema daarbij bedong is vergelijkbaar
met die van het echtpaar Van Bommel. In dezelfde tijd dat de
Van Bommels met diverse gemeentes in het land onderhan­
delden, regelde Hannema met de provincie dat hij als directeurbeheerder vrijwel gratis het kasteeltje kon bewonen. Hij bedong
nog dat zijn hond – die hem overleefde – tot diens dood in het
kasteel mocht blijven; zelfs de hondenbrokken werden door de
147
148
Brief van dr. D. Hannema
aan Maarten van Bommel
(vervolg) (Archief Museum
van Bommel van Dam).
overheid betaald. Vreemd genoeg is de naam van de stichterverzamelaar geschrapt na de renovatie van dit verzamelaars­
museum in 2006, terwijl de oorspronkelijke woonhuisfunctie
juist opnieuw werd benadrukt.
De verzamelaar en weduwe van de Amerikaanse schilder
William Singer had, net als de Van Bommels, een rondgang
langs musea gemaakt om haar verzameling schilderijen uit de
Larense, Amsterdamse en Haagse School onder te brengen.
Ondanks het genereuze fonds dat Anna Singer-Burgh erbij aan­
bood, wilde geen enkel museum de destijds weinig populaire
landschapsschilderijen permanent opstellen.
Het in 1956 geopende Singer Museum in Laren, nog altijd
zetelend in de villa De Wilde Zwanen, werd daarom door Anna
Singer uitgebreid met een moderne museumvleugel en een
De aan het museum
gebouwde woning van het
echtpaar (foto Sef Dael,
Venlo).
theater. Zij bekostigde dit zelf en gaf het museum een fonds
van anderhalve ton mee (circa zeventigduizend euro), dat
echter nooit toereikend is geweest om de exploitatiekosten te
dekken. Nog steeds kunnen bezoekers in de serre of bij de
open haard waar ooit het echtpaar Singer zat, hun koffie
drinken.
Een moderne variant van het museum annex woonhuis
keerde recent verrassend terug toen in 1994 De Buitenplaats,
museum voor figuratieve kunst opende in Eelde, NoordDrenthe, in de tuin van de stichters die overigens wel subsidies
wisten te vinden voor hun initiatief. En de Limburgse onder­
nemer Jo Eyck en zijn vrouw openden in 2001 naast het door
hen bewoonde kasteel Wylre een deels ondergronds museum
ontworpen door Wiel Arets, middenin hun eigen tuin.
Behalve een huis naast het museum en kostenloos ge­
bruik van een auto, eisten de Van Bommels ook invloed op het
col­lectiebeleid van het museum. Die niet aflatende zorg voor
en bemoeienis met hun verzameling hadden zij gemeen met
Jan van Heek, de stichter van het Rijksmuseum Twenthe in
Enschede. Meer nog dan de Van Bommels eiste de verzame­
laar Van Heek het alleenrecht op over het aankoopbeleid van
‘zijn’ museum. Hoewel er een professionele conservatordirecteur door het Rijk was aangesteld, zwaaide de textiel­fabri­
kant Van Heek er onverbloemd de scepter, alsof de collectie
nog van hem was en het museum zijn huis. De verzameling
had hij weliswaar overgedragen aan het Rijk, dat de exploi­
tatie­kosten van het museum op zich nam. Maar de familie had
de bouw van het in 1930 geopende museum zelf bekostigd en
149
150
een destijds aanzienlijk vermogen meegegeven (twee ton) voor
aankopen.
Mede door zijn grote hoeveelheid schenkingen kon Van
Heek de koers van het verzamelbeleid tot zijn dood in 1956
vrijwel volledig zelfstandig bepalen. Hij is een voorbeeld van
een ver­zamelaar die zijn collectie nooit heeft kunnen en willen
los­laten, maar erover blijft waken als over een kind. Het kinder­
loze echtpaar Van Bommel noemde de collectie zelfs letterlijk
‘ons kind’. De band ermee voelden zij zo sterk, dat zij ervoor
van Amsterdam naar de andere kant van het land verhuisden
om er naast hun ondergebrachte verzameling verder te kunnen
leven. Ook in de naam van dit gemeentelijke museum wordt
de verbintenis tussen de verzamelaars en hun verzameling
nog altijd voortgezet.
Alle stichters van musea menen dat zij kunst laten zien
die ten onrechte wordt miskend en willen daarvoor een lans
breken. In dat opzicht vormen deze musea een daadwerkelijke
aan­vulling op het bestaande museumbestand, en dat is ook
hun bestaansrecht en -grond. Immers: Nederland is de
nummer één qua aantal musea per inwoner, ieder nieuw
museum dient toegevoegde waarde te hebben.
Opvallend is dat het na 1945 overwegend collecties zijn
van realistische of figuratieve kunst, door de toonaangevende
kunstwereld op dat moment minder gewaardeerde kunst­
vormen. Deze stichters zijn vaak ‘sociale verzamelaars’, die
eerst en vooral ‘hun’ nog weinig bekende en in hun ogen on­
terecht miskende kunstenaars willen steunen. Ook in dit
opzicht staan de Van Bommels in een traditie. Maarten van
Bommel spreekt van ‘gekwelde’ zielen, volledig op hun kunst
gerichte talenten die zich moeilijk kunnen handhaven in het
dagelijks leven. Een onzakelijke artiest, die alleen met kunst
bezig is en niet met geld en de hulp van een verzamelaar dus
goed kan gebruiken.
Ik noem het in mijn boek over kunstverzamelaars in
Neder­land het ‘Van Gogh-syndroom’, je komt het bij veel
‘sociale’ verzamelaars tegen. Naast een oprechte behoefte dit
talent te beschermen en op te kweken, is er vaak ook een
heimelijke hoop dat de verzamelaar een – tot nu toe weinig
gewaardeerd – genie heeft ontdekt en dat het nageslacht hem
dankbaar zal zijn voor dit feilloze oog van de echte kenner die
tegen de heersende smaak in als eerste het geniale van ‘zijn’
kunste­naar onderkende.
Ondanks de neiging om armlastige kunstenaars te
helpen, zijn er weinig echte mecenassen onder de naoorlogse
verzamelaar-stichters. Zij kochten weliswaar regelmatig werk
aan bij ‘hun’ kunstenaars en steunden hen op die manier,
maar er zijn er maar weinig die een kunstenaar langdurige
financiële steun gaven zodat hij in alle rust zijn oeuvre kon
ontwikkelen. Mevrouw Kröller-Müller bijvoorbeeld gaf de
schilder Bart van der Leck jaren achtereen een toelage,
waarvoor zij jaarlijks een reeks kunstwerken kon uitzoeken. En
de verzamelaar Alexandre Regnault steunde in de jaren dertig
de onbekende schilder Quirijn van Tiel, die hij als een nieuwe
Van Gogh beschouwde en betaalde zelfs de rekeningen van
diens psychiatrische behandelingen.
De meest mecenas-achtige onder de naoorlogse stichters
was – betekenisvol genoeg – een stichter die geen verzamelaar
was. Henriëtte Polak was maatschappelijk werkster en
betrokken bij het Humanistisch Verbond. Zij was bevriend met
een aantal naar de klassieke traditie werkende figuratieve
kunstenaars en trok zich als vermogende vrouw zonder
kinderen hun moei­zame bestaan aan. Het feit dat deze
kunstenaarsvrienden in de toonaangevende musea weinig
vertegenwoordigd waren, deed haar in 1968 de Stichting
Henriëtte Antoinette in het leven roepen. Het doel was een
nieuw museum te ontwikke­len waar deze miskende kunst
centraal zou staan. Zij stelde een kwart miljoen gulden (circa
120.000 euro) beschik­baar om zo’n collectie op te bouwen en
liet dit grotendeels over aan het stichtingsbestuur. Ook
bekostigde zij de aankoop van twee panden in Zutphen waarin
het museum werd ge­huisvest, om collectie en gebouwen
vervolgens voor een sym­bolisch bedrag over te dragen aan de
gemeente die de exploi­tatie van haar overnam.
Deze opzet is enigszins verwant met die van de De Pont
Stichting, die in 1992 het gelijknamige museum opende in
Tilburg. De advocaat en auto-importeur Jos de Pont was zelf
een sociale verzamelaar die privé vooral werk van bevriende
kunstenaars kocht. Hij legateerde een som van naar schatting
vijftien miljoen euro om de locale cultuur in Tilburg te stimu­
leren door er een museum te stichten. Daarin is niet het
particuliere kunstbezit van De Pont zelf ondergebracht, een
onafhankelijke stichting begon met het opbouwen van een
internationale collectie eigentijdse kunst. De Pont was, net als
Polak, een sociaal bewogen mens; hij stichtte ook het charita­
tieve Janivo Fonds voor ondersteuning van projecten in ont­
wikkelingslanden. Zijn volwassen kinderen ondersteunen de
culturele en filantropische stichtingen van hun vader ten volle
en doneren hier ook zelf regelmatig aan.
151
152
Minister Brinkman, Maarten
en Reina van Bommel van
Dam en burgemeester J. van
Graafeiland in het Venlose
museum (foto Fotopers­
bureau Giesen Lommen bv,
Venlo).
Dat was niet het geval bij de kinderen uit het eerste huwe­lijk
van de ondernemer Jan van der Togt, die zijn collectie moderne
schilderijen en glas in het gelijknamige privémuseum in 1991
in Amstelveen onderbracht. Zonder hen te raadplegen had hun
vader een groot deel van zijn vermogen onderge­bracht in een
stichtingsfonds waaruit het museum werd bekostigd. Na een
juridische procedure werden de kinderen in het gelijk gesteld
en moest de stichting alsnog hun kindsdeel uitbetalen.
De zoon van de verzamelaar Willem Dreesmann, de latere
business tycoon Anton die overigens zelf ook fervent verzamel­
de, definieerde de twee privémusea van zijn overleden vader
zakelijk als ‘renteloos kapitaal waar nog geld bij moet’. Onder
zijn aanvoering werden de Dreesmann-musea in Amsterdam,
gevestigd in twee woonhuizen van de collectioneur van
Amsterdamse prenten en
kaarten, in de jaren zestig
gesloten. Al betreurden de
Van Bommels het geen
kinderen te hebben, als ze
die wél gehad hadden, was
het museum in Venlo er
mis­schien nooit gekomen.
Mede als gevolg van de
neergaande conjunctuur in
de jaren zeven­tig kwam er
een einde aan de overname
van privé­col­lec­ties door
gemeenten of Rijk. In de
jaren tachtig kondigde
minister Brinkman van
Cultuur aan dat de centrale overheid geen nieuwe taken meer
op zich zou nemen, maar juist cul­tu­rele diensten wilde
overhevelen naar provincies en gemeenten. Nadrukkelijk werd
ook het particuliere initiatief aangemoedigd. Inderdaad is er in
de jaren negentig een kleine maar duidelijke hausse aan
privémusea te constateren die het licht zagen.
Ze zijn onveranderlijk opgezet door verzamelaar-onder­
nemers die alle kosten zelf dragen, soms deels via hun bedrijf.
Zij hebben soms wel geprobeerd hun collectie bij een bestaand
museum onder te brengen, maar stuitten op desinteresse of
kregen niet al hun eisen ingewilligd. Dan doe ik het zelf wel,
concludeerden zij. Ze willen liefst verschoond blijven van de
ambtelijke raderen van de museumwereld en de overheden,
en opereren liever onafhankelijk. Zo kunnen zij volledig de regie
Plattegrond van het
museum met depot en
woonhuis.
voeren over hun eigen museum. Zo opende in 1994 Museum
Beelden aan Zee zijn deuren, fraai verzonken in een duin aan
de Scheveningse kust. De oprichters, het echtpaar Scholten,
maakten net als de Van Bommels een ware odyssee door
Nederland om een geschikte locatie voor het museum te
vinden en een gemeente die wilde meewerken. Maar anders
dan in Venlo bekostigden Theo en Lida Scholten de bouw van
het door architect Wim Quist ontworpen museum volledig uit
eigen zak; kosten: circa twaalf miljoen gulden (5,5 miljoen
euro). Ook de kosten voor de uitbreiding van de collectie en de
exploitatie zijn geheel voor rekening van de stichters en door
hen geworven sponsoren. Naast een kleine professionele staf
opereert een legertje vrijwilligers, dat de personeelskosten
beperkt.
De ondernemer Dirk Scheringa pakte het zakelijker aan toen
hij in 1997 in een oude school zijn Frisia Museum opende in het
Noord-Hollandse Spanbroek. Het museum was aanvan­ke­lijk
een bv onder Scheringa’s financieringsbedrijf waarnaar ook het
museum was genoemd. Omdat dit een zakelijke con­structie
was, kreeg het niet het keurmerk van de Nederlandse Museum
Vereniging en kwam het niet in aanmerking voor vrij­stelling van
schenkingsrecht en andere voordelen van niet-commer­ciële
culturele initiatieven. De juridische constructie is inmid­dels ge­
wijzigd en het museum, dat in 2010 verhuist naar een splinter­
nieuw gebouw, werd in 2008 omgedoopt tot Scheringa Museum
voor Realisme en zo alsnog vernoemd naar de stichter.
153
154
Uitreiking door Maarten
van Bommel van de Van
Bommel-van Dam Prijs
1983 aan Piet Dieleman
(foto Sef Dael, Venlo).
Overzien we de recente geschiedenis van het verzamelaars­
museum, al dan niet genoemd naar de samenstellers van de
collectie die er de grondslag van vormt, dan wordt duidelijk dat
de Van Bommels passen in een traditie.
Hun museum annex woonhuis is een moderne variant
van het verzamelaarsmuseum dat traditioneel in het huis van
de col­lectioneur was gevestigd. Het museum in Venlo kan als
een hybride beschouwd worden van een autonoom museum
en een verzamelaarsmuseum. Vanuit de Van Bommels be­
keken was deze constructie niet veel anders dan wat mevrouw
Singer deed: de kern was voor hen het woonhuis, waaraan een
museum was gebouwd. Een mooiere constructie is voor een
verzamelaar niet denkbaar: hij heeft de collectie nog steeds
dichtbij en er vrijwel onbeperkt toegang toe. De collectie
mocht dan juridisch niet meer hun eigendom zijn, geestelijk
was die dat nog onverminderd voor de Van Bommels.
Van mecenaat in zuivere zin is daarom geen sprake.
Verzame­laars die hun collectie onderbrengen in een museum
dat door een overheid wordt overgenomen en gefinancierd,
zijn wel schenkers maar geen mecenassen. Ze hebben immers
zelf volop genoten van de collectie, en laten vervolgens het
beheer betalen uit gemeenschapsgeld. Hieruit blijkt dat maat­
schap­pelijk belang – het openbaar kunstbezit – en welbegrepen
eigenbelang niet op gespannen voet met elkaar hoeven te
staan en zelfs in elkaars verlengde kunnen liggen.
De Van Bommel-van Dam Prijs van vijfduizend euro, die
drie­jaarlijks wordt uitgereikt aan een jonge kunstenaar, is
natuur­lijk wel een vorm van mecenaat. Duidelijk is ook dat het
Reina van Bommel-van Dam.
echtpaar als sociale verzamelaars een vorm van mecenaat
bedreef. Zij spanden zich in om het oeuvre van een aantal
(nog) weinig bekende, deels figuratief werkende kunstenaars
te steunen door aankopen en bij het publiekelijk tonen van
hun werk.
Tegelijk was en bleef Maarten van Bommel een zaken­
man. Hij vond het niet meer dan normaal dat er tegen­presta­
ties werden geboden voor de schenking van zijn dierbare
collectie, waaraan hij een aanzienlijk deel van zijn inkomen
had besteed. Zo heeft mevrouw Van Bommel-van Dam nog
vele jaren op kosten van de gemeente Venlo mogen telefoneren
– zij werd maar liefst 97 jaar. Als zoon van een arm gezin met
een werk­loze vader was het thuis ingegeven streven naar
zekerheid, ondanks zijn decennia lang goede inkomen, kenne­
lijk nog een sterke drijfveer. Hij zorgde dat niet alleen de
collec­tie onder dak kwam, maar ook hijzelf en zijn vrouw.
De recente generatie stichters van musea, de onder­
nemers, koesteren juist hun onafhankelijkheid van overheden.
Zij hebben daartoe de middelen, maar ze moeten ook wel,
omdat de scheiding tussen privé-initiatief en overheids­verant­
woorde­lijkheid tegenwoordig strikter is. Een mooie hobby als ver­
zame­len is immers je eigen keuze en als je die zo nodig met
anderen wilt delen, dan moet je dat zelf maar bekostigen, is nu
de op­vatting. Het feit dat er al zo veel musea in Nederland zijn,
speelt daarbij zeker een rol.
De Van Bommels hebben, ook economisch, het tij mee
gehad en zijn een van de laatste verzamelaars wier collectie in
een museum is ondergebracht waarbij een overheid alle
kosten op zich nam.
Beknopte literatuurlijst
Schretlen, Helen, Loving art. The
Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75
William & Anna Singer Collectie.
jaar mecenaat in het Rijksmuseum
Waanders, 2006.
Twenthe. Enschede, 2006.
Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel
Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als
kost, is alles waard. Verzamelaars van
verzamelaar en museumdirecteur.
moderne kunst in Nederland.
Rotterdam, 1973.
Amsterdam, 2002.
Netel, Lies, Het hart van de collectie.
Plus diverse artikelen en catalogi over
Museum Henriette Polak. Zutphen, 2008.
de collectie Van Bommel-van Dam.
Roodenburg-Schadd, Caroline, De
collectie Regnault in het Stedelijk.
Waanders 1995.
155
156
157
Ru de Bruyn-Ouboter
Amarilles
1960
aquarel
61,5 x 45 cm
<
Leo Gestel
Stilleven
1916
aquarel
107,5 x 77,5 cm
158
159
Jac. Vonk
‘Verlaten huizen’ Dordogne (Fr.)
1966
olieverf op doek
69,5 x 79,5 cm
<
Kees Timmer
Kat
z.jr.
olieverf op doek
95 x 60 cm
160
Gerrit Benner
Laan met koetsje
z.jr.
gouache
48,5 x 64 cm
161
Jan de Dobbeleer
Communications
z.jr.
olieverf op doek
88 x 115 cm
162
Jaap van der Pol
Sterke man
1965
olieverf op doek
135 x 110 cm
163
Wepko van de Wint
Honingpurend
1965
olieverf op doek
100 x 80,5 cm
164
165
Max Reneman
Geslachte os
z.jr.
gouache
63,5 x 48,5 cm
<
Dick Elffers
Naakt op rode stoel
1959
olieverf op doek
93,5 x 63,5 cm
166
Jan Schoonhoven
Wirwar
1950
tekening
62,5 x 46 cm
George Vogelaar
Een kleine reconstructie van een tijdgeest of
hoe Venlo aan een museum kwam
168
Omslag van het boekje over
Limburgse kastelen.
Het Zuid-Limburgse dorp Elsloo speelde een beslissende rol bij
de geboorte van Museum van Bommel van Dam in Venlo.
Zowel de eerste directeur Lei Alberigs was er geboren en ge­
togen, als Harry Dobbelstein, de directeur van de Culturele
Raad Limburg. En Alberigs’ eerste assistent in Venlo, Math
Schmeitz kwam er vandaan. Zij kenden elkaar zeer goed uit
het lokale verenigingsleven in Elsloo.
‘Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is iets voor Lei, die
collectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar dat er nooit in
de Culturele Raad Limburg over gesproken is. Ja, dat ging toen
gewoon zo.’
‘Overigens zoudt U voor Uzelf beslist goed in overweging
moeten nemen of het U en mevrouw – als Amsterdammers –
geen bezwaar is in de provincie en juist Limburg te gaan
leven’, schreef J.C. Vemer, wonend in Maastricht, in een uitge­
breide brief op 4 augustus 1967 aan Maarten van Bommel.
Vemer had kort tevoren een boek over Limburgse kastelen
gepubliceerd en dat was in een van de kranten besproken en
zo onder ogen gekomen van het gereformeerde Amsterdamse
echtpaar Van Bommel-van Dam. Van Bommel had Vemer in­
formatie gevraagd over leegstaande kastelen in Limburg, een
kasteel waarin hij en zijn vrouw konden wonen en hun col­
lectie konden onderbrengen.
Vemer somde in zijn brief
tien kastelen annex kasteel­
achtige huizen op ‘waar uw
collectie goed tot zijn recht
kan komen’.
Het valt makkelijk te
raden waarop Vemer precies
doelde met zijn expliciete
opmerking over Limburg.
Vergeleken met Amsterdam,
waar toen al jaren elke
zaterdag de provo’s bijeen­
kwamen bij ’t Lieverdje en
grote politieke spanningen
waren tussen behoudende bestuurders en opstandige jonge­
ren, studenten en intelligentsia, was Limburg een ‘kabbelend
land­schap’ zoals Jan Volleberg, destijds medewerker van de
Lim­burgse Culturele Raad in Maastricht, de jaren typeert
tussen 1965 en 1970. Je ging niet naar Limburg voor de op­
winding of om grote culturele manifestaties te zien. Daarvoor
ging je bij uitstek juist naar Amsterdam, naar het Stedelijk
Museum dat toen wereldfaam had. O ja, er was opwinding in
Limburg, maar dat had een sociaal-economische achtergrond.
Minister van Economische Zaken, Joop den Uyl, had in Heerlen,
in december 1965, het einde van de Staatsmijnen aangekon­digd.
De Staatsmijnen waar duizenden mensen in Zuid-Limburg
werk vonden en die jarenlang hadden gezorgd voor welvaart.
De aangekondigde sluiting betekende voor Limburg en zeker
voor de mijngebieden veel, heel veel. Tot aan de dag van van­
daag zijn daarvan de gevolgen merkbaar.
Over de overweging die Vemer het echtpaar Van Bommel
mee­gaf had het al nagedacht, zo blijkt uit het antwoord op de
brief. ‘We hebben van Uw zinvolle en van medeleven getui­gen­
de op­merkingen goede nota genomen en gevoelen ons een
beetje als Abraham: ‘Niet wetend waar hij komen zal’.’
Limburg was terra incognita voor het echtpaar, maar dat nam
het op de koop toe als het er maar een goede plek zou vinden.
En Amsterdam, door toenmalige activisten als het ‘magies
sentrum’ van de wereld beschouwd, Amsterdam zou niet echt
gemist worden getuige deze woorden: ‘Ik geloof ook niet dat
wij als Amsterdammers spoedig zouden besluiten uit ons land
en maatschap te trekken, ware het niet dat wij de collectie
‘veilig’ wilden stellen en – ondanks alles wat voor blijven pleit
– de toenemende stadsdrukte niet goed meer aan kunnen.’
Van Bommel kreeg van Vemer de suggestie contact op te
nemen met de Culturele Raad Limburg in Maastricht. En dat
deed hij snel. Nog dezelfde dag waarop Van Bommel ant­
woordde en Vemer dankte voor zijn informatie, tikte hij een
brief aan de Culturele Raad en bood hun collectie aan met de
aanhangende voorwaarden. Ruim twee weken later stuurde
directeur mr. H.Chr.C. Dobbelstein een twee alinea’s tellend
formeel briefje terug waarin hij meedeelde dat de Culturele
Raad Limburg zorgvuldig het voorstel zou bestuderen en toet­sen
op ‘zijn realisatie-mogelijkheid in deze provincie’. Een zakelijk
briefje vanuit Limburg dat weinig verraadde van het enthou­
siasme dat het had losgemaakt. Volleberg weet nog goed dat
hij op kantoor met directeur Harry Dobbelstein een aantal
keren over het voorstel sprak. ‘We beseften dat we een unieke
collectie kregen aangeboden met werken van de modernste
Nederlandse kunstenaars. Daar was zeker opwinding over op
het kantoor. Zo’n collectie was er domweg niet in Limburg.’
Overigens kan Volleberg zich niet herinneren dat de brief van
Van Bommel is besproken in het bestuur van de Culturele Raad,
169
170
Maarten van Bommel
achter zijn bureau in de
Sarphatistraat, Amsterdam
(copyright de Volkskrant).
Rechts: Brief van Maarten
van Bommel aan de
Culturele Raad Limburg
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
noch in de commissie beeldende kunst van de raad onder voor­
zitterschap van Nic. Tummers. Volleberg: ‘Dobbelstein regelde
dat onderhands. Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is
iets voor Lei, die col­lectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar
dat er nooit in de Culturele Raad over ge­sproken is. Ja dat ging
toen gewoon zo.’
Dobbelstein was in die jaren volgens Volleberg een con­ser­­
vatief katholieke man, maar ‘een bevlogen man op het gebied
van kunst en cul­tuur.’ Hij was tegelijk een man die niet alleen
koos voor medewerkers uit kringen van de k vp. Volleberg: ‘Nee
hij besefte dat je bij de raad juist ver­nieuwing binnen moest
halen. Mensen zonder politieke binding zoals ik, maar ook
mensen met een duidelijke PvdA-visie. Dobbelstein vond dat
razend interessant al die meningen.’
Dobbelstein, afkomstig uit
het Zuid-Limburgse Elsloo,
nam inderdaad contact op
met zijn in Venlo werkzame
dorpsgenoot Lei Alberigs.
Zij kenden elkaar al lang en
door en door en hielden
allebei van een ‘mooi glas’.
Ze waren als bestuursleden
en drijvende krachten
betrokken bij het Toernooi
der lage landen, een toneel­
festival voor amateurgezel­
schappen uit België en
Nederland dat in Elsloo
jaarlijks werd georganiseerd.
Een van de medeoprichters van het toernooi was de vader van
Math Schmeitz, in Elsloo wonend tegenover Alberigs. Schmeitz,
in 1967 begonnen bij Alberigs in Venlo omdat hij daar binnen de
culturele dienst de verantwoordelijkheid kreeg voor het toen­
malige theater: ‘Alberigs was een man met veel overtui­gings­
kracht, kreeg veel voor elkaar. Als hij zich ergens hard voor
maakte, ging hij tot het gaatje.’ Dobbelstein en Alberigs waren
ook mannen die zich voor de Euregio interesseerden. Vlaan­de­ren
had hun liefde, maar ze gingen ook naar Duitsland om daar,
kort na de Tweede Wereldoorlog, weer contacten te leggen.
Bij Dobbelstein was ook bekend dat burgemeester De Gou
van Venlo grote culturele ambities had. Hij stimuleerde de op­
rich­ting van het Goltziusmuseum en stelde een culturele dienst
bij de gemeente in. Dobbelstein had De Gou meegemaakt als
172
Lei Alberigs en Thei
Voragen in gesprek met
Gerrit Benner sr. en Gerrit
Benner jr. in het Cultureel
Centrum (foto Sef Dael,
Venlo).
lid van de Culturele Raad Limburg en hij wist hem via de
telefoon te overtuigen van het belang van de collectie voor
Venlo. Dobbelstein werd daarbij op het stad­huis van Venlo van
harte ondersteund door Lei Alberigs, daar werkzaam als het
hoofd van de Culturele Dienst van de ge­meente. Volleberg:
‘Dobbelstein vond het voor de spreiding van de kunst over de
provincie goed als zo’n collectie in Noord-Limburg zou te­
rechtkomen. Er was daar niet zoveel.’ Op 6 september 1967
schreef Dobbelstein een vier alinea’s tellend briefje aan De Gou
waarin hij refereerde aan een ge­voerd telefoongesprek en De
Gou erop wees dat het hier een ‘serieus te nemen aangelegen­
heid is’. Ondanks het geuite enthousiasme in Venlo zette
Dobbel­stein niet al zijn kaarten op Noord-Limburg. ‘Voor de
goede orde moge ik U nog berichten dat door ons tot dusver
alleen met het gemeente­bestuur van
Sittard over de onderhavige aange­legen­
heid contact werd opgenomen.’ Maar
over Sittard is in de dossiers niets meer
terug te vinden, wellicht was alleen
Venlo in de race om de collectie Van
Bommel-van Dam binnen te slepen.
Ondanks het feit dat Heerlen toen in
Limburg hét centrum van de moderne
kunst was, is nooit overwogen om de
collectie Van Bommel-van Dam daar
aan te bieden, weet Volleberg zich te
herinneren.
De Culturele Raad Limburg was
vlak na de Tweede Wereld­oorlog, in
1945, opgericht. Het was de eerste
culturele raad van Nederland. De taak
van de raad was advies uit te brengen
aan Provinciale Staten op het gebied van
kunst en cultuur. Daarnaast organi­
seerde de raad ook tentoonstellingen die
door de provincie reisden. Volleberg, in 1964 bij de Culturele
Raad begonnen, noemt het culturele leven in de zestiger jaren
niet alleen ‘kabbelend’, maar tegelijk ‘spannend’. Het was een
overgangstijd. De macht en invloed van de katholieke kerk
nam af, evenals het aantal opdrachten uit kerkelijke kringen.
Dat voelden vooral de oudere kunstenaars in Limburg in hun
portemonnee. De jongeren, vaak gevormd op de Jan van Eyck­
academie, hadden zich van die machtsblokken al afgekeerd,
maar waren nog niet echt doorgebroken of waren verhuisd
Burgemeester De Gou in
gesprek met Maarten en
Reina van Bommel-van
Dam (foto Jacques Peeters,
Venlo).
Catalogusomslag van de
tentoonstelling Facetten
(crl, Dienst Beeldende
Kunsten).
naar Amsterdam. In die tijd ontstonden wel overal culturele
initiatieven in de gemeenten. Hier een cultureel centrum, daar
een theater – er werd duidelijk gewerkt aan een begin van een
culturele provinciale infra­structuur.
Het was de tijd dat jonge­ren overal in de wereld zich
laafden aan popmuziek: Elvis Presley, Beatles, Rolling Stones,
Small Faces om er een paar te noemen. Of Heintje in Neder­
land met Ich bau dir ein Schloss, maanden­lang nummer één in
de hit­lijsten. In september 1967 maakte Nederland voor het
eerst kennis met de kleuren­televisie op de Firato in Amster­dam.
In 1968 gooiden provo’s rookbommen naar Beatrix en Claus,
werd Robert Kennedy vermoord, kwam Rosemary’s Baby van
Polanski in roulatie en werd Italië voor het eerst Europees
kampioen voetbal.
Limburg was in die tijd,
vertelt Math Schmeitz, wat
naar binnengericht. ‘Ja, zo
kun je dat wel zeggen.’
En volgens Jan Volleberg
speelde het culturele leven
in Limburg zich groten­deels
af in Heerlen. ‘Daar was al
een schouwburg gebouwd
en zag je moderne kunste­
naars in de Stadsgalerij
dankzij een man als Pieter
Defesche, chef van het
kabinet van de burgemees­
ter van Heerlen en neef van
de gelijknamige schilder.
Hij was een man die systematisch moderne en vernieuwende
kunst aan­kocht en tentoonstelde. Zeker ook van Limburgse
kunstenaars.’ Dat kan Thei Voragen beamen. Hij was vanaf
1970 assistent van Lei Alberigs, de eerste directeur van
Museum van Bommel van Dam. Voragen woonde in ZuidLimburg en ging regelmatig naar het raadhuis van Heerlen om
daar moderne kunst te be­kijken. ‘Defesche had, zeker voor die
tijd, een prachtig ten­toon­stellingsprogramma ontwikkeld.
Mede mogelijk door uit­stekende relatie met het Stedelijk
Museum in Amsterdam, met Willem Sandberg de toenmalige
directeur. Als Sandberg een tentoonstelling had in Amsterdam
dan wist je zeker dat een maand of wat later een deel hier te
zien zou zijn.’
173
174
Transportbon van de bruik­
lenen van Maarten en Reina
van Bommel-van Dam voor
de Lataster tentoonstelling
in het Raadhuis te Heerlen
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Catalogusomslag van de
Lataster tentoonstelling in
het Raadhuis te Heerlen.
Heerlen was in zijn jeugd de stad van de moderniteiten.
Voragen: ‘Heerlen had voor die tijd fantastische warenhuizen
met als stralend middelpunt Schunck, het huidige Glaspaleis.
En er waren een aantal prachtige gebouwen van de hand van
Frits Peutz: naast Schunck, Royal, het retraitehuis op de
Molenberg en het raadhuis natuurlijk, een fantastische ruimte,
nog altijd. Ik vind het een droom.’
Maastricht, heden ten dage de meest internationale en
be­kend­ste stad van Limburg, stelde in de jaren zestig niets
voor, een stadje waar het provinciaal bestuur was gevestigd.
En Venlo? Noord-Limburg? ‘Om eerlijk te zijn, ook niet’, zegt
Volleberg. Of, zoals een van de geïnterviewden het uitdrukt:
‘Als je aan Noord-Limburg dacht, dacht je aan tuinbouw.’
Het Bonnefantenmuseum in Maastricht was in die jaren
niet meer dan een klein, op
de historie georiënteerd
museum, het­zelfde gold
voor het museum in Sittard.
Roermond had een kleintje,
afgestemd op Cuypers, en
Venlo had toen niks. Daar
kwam verandering in door de
cultureel bevlogen burge­
mees­­ter Leonard de Gou die
de aanzet gaf tot het Golt­
zius­museum en een cultu­reel
centrum in de stad ambi­
eerde samen met zijn wet­
houder mevrouw Rie van
Soest-Jansbeken. Als hoofd van deze Culturele Dienst van de
gemeente Venlo werd aangetrok­ken Lei Alberigs uit Elsloo. Hij
werd als hoofd verantwoordelijk voor het Cultureel Centrum
met de biblio­theek en de tentoon­stellingsruimte en de oude
schouwburg Prins van Oranje (in­middels afgebroken – gv).
Alberigs werkte, voordat hij naar de gemeente Venlo over­stap­te,
op de reclame- en marketing­afdeling van de Staatsmijnen in
Sittard. Die afdeling was ook buiten de Staatsmijnen bekend
vanwege de prachtige kunst­zinnige jaarkalenders die onder
haar verant­woordelijkheid verschenen en onder kunstlief­
hebbers een waar collectors item werden. Overigens bleef
Alberigs in Elsloo wonen, ook toen hij in Venlo werkte. Zijn
vrouw wilde niet weg uit het zuiden van de provincie, vandaar.
Volleberg: ‘Alberigs deed daar in Venlo hele mooie dingen. Met
allerlei tentoonstellingen trok hij de belangstelling. Ook van de
175
Twee voorbeelden van
jaarkalenders van
Staatsmijnen, Sittard.
Catalogusomslag van de
Appel tentoonstelling in het
Cultureel Centrum.
kranten uit de Randstad en zelfs kwam hij af en toe op tele­
visie. Nou dat was wat in die tijd. Hij organiseerde een ten­
toonstelling over Karel Appel waar heel Nederland op af kwam.
Met andere woorden: de collectie Van Bommel-van Dam daar
in Venlo onder te brengen
was geen slechte gedachte.
Het viel daar letterlijk en
figuurlijk in goede aarde.’
Bekend is hoe het af­
liep. Op 12 juni 1968 gaat de
gemeente­raad van Venlo
akkoord met het aanvaarden
van het aanbod plus voor­
waarden van het echtpaar
Van Bommel-van Dam.
Zeven gemeenteraadsleden stemmen tegen vanwege de
financiële consequenties voor Venlo. ‘Het aannemen van het
bod door de gemeente­raad van Venlo ontlokte op de publieke
tribune een hartelijk applaus, dat door de burgemeester moest
worden afgebroken, omdat het in strijd is met het reglement
van orde’, staat de volgende dag te lezen in het verslag van de
raadsvergadering in het Dagblad voor Noord-Limburg.
Bronnen
Brief M.F. van Bommel, 5 augustus
Gesprekken met Thei Voragen, oud-
1967, Archief Museum van Bommel
directeur Museum van Bommel van
van Dam.
Dam, Math Schmeitz, oud-directeur
Brief Mr. H.Chr.C. Dobbelstein, direc­
Theater De Maaspoort, Jan Volleberg,
teur Culturele Raad Limburg, 6 sep­tem­
vice directeur van de Culturele Raad
ber 1967, Archief Museum van Bommel
Limburg en Martin de Jong, Stichting
van Dam.
van Bommel van Dam.
Dagblad voor Noord-Limburg, 13 juni
Brief J.C. Vemer, 4 augustus 1967,
1968.
Archief Museum van Bommel van
Dam.
176
Artikel in de Volkskrant,
31.05.1968
Jos de Jong en Frans Hermans
Van Amsterdam naar Limburg.
Hoe Venlo een museum kreeg
178
Woning aan de Sarphati­
straat Amsterdam (foto
Aart Klein, Amsterdam).
Op 16 oktober 1971 werd Museum van Bommel van Dam in
Venlo geopend. In dit eerste speciaal aan moderne kunst ge­
wijde museum in Limburg werd de collectie ondergebracht die
door Maarten en Reina van Bommel-van Dam aan de gemeente
Venlo was geschonken. Het echtpaar was ten minste vanaf 1964
om verschillende redenen bezig met het zoeken naar een ge­
schikte bestemming voor de omvangrijke collectie. De woning
aan de Amsterdamse Sarphatistraat puilde letterlijk uit van de
kunst.1 Via enkele omwegen werd in 1967 contact met Venlo
gelegd. Hoe een en ander verliep, is onderwerp van een andere
bijdrage aan dit boek.2 In dit artikel wordt aan­dacht besteed aan
het verloop van de besluitvorming in Venlo en aan twee per­
sonen die hierin een hoofdrol speelden: burge­meester Leonard de
Gou en directeur van de Culturele Dienst Lei Alberigs. Duidelijk
zal worden dat de tot­standkoming van het
museum in zekere zin het einde mar­keert van
een decen­nium waarin als resultaat van wel­
bewust gemeente­lijk beleid in Venlo op cul­
tuurhistorisch terrein veel tot stand kwam,
wel­licht meer dan in welke andere periode
daarvoor en – voorals­nog – daarna.3 Het ver­
haal is dus niet compleet zonder het schetsen
van een bescheiden impressie van het
(culturele) klimaat in het Venlo van die dagen.
De voorwaarden Burgemeester De Gou moet enthousiast zijn
geweest over het perspectief dat Venlo de hand zou kunnen
leggen op een be­langrijke collectie moderne kunst. Binnen het
college waren overigens ook tenminste de wethouders Billekens
en Van Soest-Jansbeken positief gestemd. Spoedig volgde een
bezoek aan de Amsterdamse woning van het echtpaar, waarbij
aanwezig waren De Gou, Alberigs en namens het Rijk de heer
Lunsingh Scheurleer, Rijksinspecteur voor Roerende Monu­
menten. ‘Men bleek van mening dat in Limburg Venlo de plaats
was welke het meest in aanmerking zou komen om de
schenking te aanvaarden. De redenen waren en zijn ons on­
bekend.’4 Terugkijkend is het niet moeilijk vast te stellen dat de
‘Elsloo-connectie’ (zowel Alberigs als Harry Dobbelstein,
directeur van de Culturele Raad Limburg, waren afkomstig uit
dit Zuid-Limburgse dorp; zij kenden elkaar al langer5) de voor­
zet gaf, die door De Gou, die – zoals we hier­onder nog zullen
zien – al jaren bezig was de culturele infra­structuur van Venlo
te verbeteren, in nauwe samenwerking met Alberigs werd
ingekopt.
Notariële akte van
schenking uit 1969 (Archief
Museum van Bommel van
Dam).
De kogel was dus in principe snel door de kerk, al moest over
de details nog wel overeenstemming worden bereikt. Het echt­
paar Van Bommel-van Dam stond zijn waardevolle collectie
om niet af, maar verbond daaraan een groot aantal voorwaar­
den. Het kan niet anders dan dat over deze voorwaarden in­
tensieve besprekingen hebben plaatsgevonden, zowel intern
bij de gemeente als tussen de gemeente en het echtpaar. Het
verloop van de onderhande­lingen is voor zover thans bekend
niet vastgelegd.
De belangrijkste bepalingen waarover beide partijen het
eens werden zijn vastgelegd in een notariële akte van
schenking, op het Venlose stadhuis verleden voor notaris
Meeuwis op 29 januari 1969. Het echtpaar droeg de collectie
met bijbe­horende documentatie om niet in onherroepelijke
eigendom over aan de gemeente, die zich verplichtte de
collectie als een onverbrekelijk geheel intact te laten en haar
vóór medio 1970 onder te brengen in een daartoe geschikt
gebouw, geheten ‘Gemeentelijk Museum Van Bommel - Van
Dam’. De inbe­waar­neming geschiedde voor rekening en risico
van de gemeente. De schenkers werd gratis woonruimte
toegezegd, die in directe verbinding met de museumruimte
moest staan. Alle woon­kosten waren voor rekening van de
gemeente, terwijl het echt­paar tevens een jaarlijks budget
voor representatieve kosten bedong. Bovendien kreeg het
echtpaar voor elkaar dat de gemeente instemde met Van
Bommels eisen dat ‘teneinde het museum levendig te
houden’ de expositie van de collectie elk kwartaal veranderde,
dat elk jaar in de zomermaanden een selectie uit de collectie in
het Cultureel Centrum werd getoond, ‘waartoe partij Van
Bommel te allen tijde gratis toegang zal hebben’, dat het paar
in al deze exposities medezeggenschap kreeg en een vetorecht
had over alle objecten die zouden worden getoond, dat in
principe elk kunstwerk tenminste één­maal in de vijf jaar voor
tenminste drie achtereenvolgende weken zou worden geëxpo­
seerd, dat het paar naar eigen goed­dunken objecten in de
private woonruimte mocht plaatsen en tenslotte dat de
gemeente na het overlijden van het echtpaar verder zou blijven
handelen in de geest van deze overeenkomst. Inkomsten uit
reproductierechten en toegangsbewijzen waren voor de
gemeente, die nog wel moest opdraaien voor de kosten van de
akte. Voorwaar een uitgebreid eisenpakket! Niet voor niets
vond een wethouder van de Friese gemeente Dantuma­deel,
waar het Amsterdamse echtpaar eerder had geprobeerd de
collectie onder te brengen, het eisenpakket ‘er net om lige’.6
179
180
Maarten van Bommel en zijn vrouw hadden kennelijk stevig
onderhandeld met Venlo. In een interview met Het Vrije Volk
van 27 juni 1968 toonden zij zich erg ingenomen met het re­sul­
taat. Zij verklaarden ‘enkele condities’ te hebben gesteld, met
name het wonen en de plicht tot regelmatige tentoonstelling:
‘Welnu, gezegd moet zijn dat de gemeente Venlo ons verder
tegemoet is gekomen dat we hadden durven hopen.’
Besluitvorming in Venlo Een rapport van de gemeentelijke
commissies voor Onderwijs/Cultuur en Financiën/Openbare
Werken maakte de weg vrij voor aanvaarding van de collectie.
Op 12 juni 1968 kon het college van burgemeester en wet­
houders een voorstel aan de gemeenteraad voorleggen, dat
zonder al te veel discussie werd aanvaard. De beslissende
raadsvergadering vond plaats in het Cultureel Centrum, alwaar
de raadsleden eerst door Lei Alberigs werden rondgeleid door
een tentoonstelling van een deel van de collectie waarover de
raad die avond een besluit moest nemen. Burgemeester De
Gou had bij de opening van deze expositie al verklaard ‘dat aan
de vooravond van ingrijpende wijzigingen in het levenspatroon
op alle gebied niets onbe­proefd mag worden gelaten om ook de
culturele en recreatieve sfeer te bevorde­ren. Daarom mag
men blij zijn met een dergelijk aanbod.’7 In de vergadering
werd vooral gesproken over de financiële consequenties van
aanvaarding van de schenking. De v vd-er Hagenaars was ‘de
enige die de waarde van een dergelijke collectie voor de stad
Venlo in twijfel trok. Volgens hem heeft de collectie geen enkel
verband met Venlo en kon zij evengoed in Lutjebroek worden
ondergebracht. Hij verweet de burge­meester dat deze zijn
eigen cultuurbegrip vereenzelvigt met dat van de bevolking.’8
Vijf leden van de kvp-fractie en de beide v vd-ers stemden
tegen, 22 leden stemden voor. In zijn jaarverslag over 1968 zou
Alberigs melden dat de aanwinst ‘van uitzonderlijke betekenis
[was] voor het culturele leven in de gemeente’.9
Venlo na de Tweede Wereldoorlog Venlo worstelde – net als
menige andere Nederlandse stad, om nog maar te zwijgen van
vrijwel alle grotere plaatsen in het aangrenzende Duitsland –
lang met de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de
laatste fase van de oorlog was Venlo maandenlang frontstad,
als gevolg waarvan de stad hevig werd getroffen door bombar­
dementen en beschietin­gen. De materiële schade was immens.
Talloze woningen, winkels, kerken en bedrijven waren vernield
of beschadigd. De infrastructuur was zwaar getroffen. De im­
181
Luchtfoto van Venlo met
zicht op Julianapark en
rotonde, 1956 (foto klm
Aerocarto).
Zicht op Julianapark en
rotonde in Venlo, ca. 1960
(foto g a Venlo).
materiële schade is – afgezien van aantallen doden en gewon­
den10 – tot op heden nauwelijks of niet systematisch onder­
zocht, maar het is logisch te veronderstellen dat er op het vlak
van het maat­schappelijke en culturele leven veel schade is aan­
gericht. Van het vooroorlogse ‘stedje van lol en plezeer’ met
zijn bloeiende volkscultuur en rijke verenigings­leven was niet
veel meer over, aldus Maarten Plukker, hoofd­redacteur van het
Dagblad voor Noord-Limburg in een essay uit 1968.11 In de eerste
naoorlogse jaren lag het accent noodgedwongen letterlijk en
figuurlijk op het ruimen van puin en het treffen van de nood­
zakelijke voor­zieningen om de getroffen inwoners een mens­
waardige leef­omgeving te bieden. Er werd hard gewerkt aan
de bouw van woningen, al bleef de woning­nood tot ver na de
oorlog een immens sociaal problee­m. Het stadje werd een
182
Burgemeester Leonard de
Gou (foto g a Venlo).
stad, met grootsteedse problemen die doorgaans met groei te
maken hadden. De binnenstad werd aan de hand van het
Wederop­bouwplan van ir. Jules Kayser in gereconstrueerde
vorm herop­gebouwd, waarbij op onderdelen respect werd
getoond aan de historische stad, terwijl anderzijds grote
ingrepen niet werden geschuwd.12 Rondom de binnenstad
werd naar ontwerp van ir. Jos Klijnen het Brugplan uitgevoerd,
een imposant ontwerp voor nieuwe, moderne infrastructuur,
waarbij werd ingespeeld op de eisen van het moderne verkeer
en ruime verbindingen tussen de verschil­lende stadsdelen
werden gerealiseerd.13 De stad groeide alle kanten op. De
infrastructuur rondom de stad eiste volop de aandacht; in de
jaren zestig kwam de snel­wegverbinding Antwerpen/
Roergebied via Venlo (a67/e3) met een nieuwe brug over de
Maas tot stand. De oude binnen­stadshaven werd vervangen
door een nieuwe haven op het industriegebied Groot-Boller.
Geheel volgens de tijdgeest van de jaren zestig werd gedacht
in termen van een stad van een half miljoen inwoners tegen
de eeuwwisseling.14
De cultuursector moest in Venlo tot in de jaren zestig
wachten op investeringen. Toen pas kwamen er – onder regie
van burge­meester De Gou – van gemeentewege initiatieven
om de cul­turele infrastructuur te verbeteren. Plukker sprak in
zijn essay uit 1968 van ‘de aera van de ludische mens’, voor wie
Venlo moest in­ves­teren om een aantrekkelijke woonstad te zijn.
Tot zijn genoegen was er in de jaren voor 1968 het nodige
gebeurd: ‘Zo mogen we consta­teren, dat Venlo ook op dit
gebied een ver­heugende groei kent, en haar veel geprezen
‘identiteit’ weet te verrijken overeen­komstig de eisen, die het
leven in deze tijd stelt.’
De ‘passage’ van burgemeester De Gou15 De in Den Haag
geboren Leonard de Gou (1916-2000) stu­deerde rechten in
Amsterdam, alwaar hij in 1943 cum laude op een rechtshisto­
risch onderwerp promoveerde. Aanvankelijk vestigde hij zich
als advocaat in zijn geboortestad. In 1946 werd hij benoemd
tot burgemeester van het Brabantse stadje Steenbergen.
De Gou maakte vervolgens ook carrière binnen de kvp. Hij was
onder meer senator (1955-1963) en lid van de Europese Staats­
commissie voor Defensie. Kennelijk had zijn succesvolle burge­
meesterschap in Steenbergen de aandacht op zijn per­soon
gevestigd, want in 1957 werd hij geroepen tot hetzelfde ambt
in Venlo.16 In de Maasstad versterkte hij zijn faam als kundig
bestuurder. De Gou spande zich zeer in voor het versterken
Exterieur Openbare
Bibliotheek met Cultureel
Centrum Venlo, 1965 (foto
g a Venlo).
Interieur Cultureel Centrum
Venlo, 1965 (foto g a Venlo).
van de positie van Venlo als centrumgemeente in de regio
Noord-Limburg en zette zich ook in voor verbete­ring van de in­
ter­nationale bestuurlijke, culturele en economische contacten.
Dat De Gou grote affiniteit had met geschiedenis en cultuur en
daarbij zeker ook een voorliefde had voor – zoals hij het zelf
formuleerde – ‘oude traditiën’, bleek al vroeg. In 1949 kocht hij
uit naam van zijn vader de overgeleverde heer­lijke rechten van
de nabij Rotterdam gelegen ambachtsheer­lijkheid Hillegers­
berg, Bergschenhoek en Rotteban. Na het overlijden van zijn
vader erfde De Gou bijgevolg de titel Heer van Hille­gers­berg.
In 1960 werd hij ridder van het Heilig Graf.
In Venlo – waar hij het stadhuis bij zijn ambtsaanvaarding
betrad in het traditionele ambtskostuum met sabel – vestigde
hij zijn reputatie als liefhebber van geschiedenis onder meer
door zijn nimmer aflatende streven het pas
gerenoveerde en verbouwde historische
stadhuis aan te kleden met aangekochte
antiqui­teiten die goed in het gebouw pasten
maar verder geen enkele band met de stad
hadden. ‘De Venlose ge­meenteraad kon niet
steeds begrijpen wat al die bruiklenen en
aankopen met Venlo’s ver­leden te maken
hadden, maar gunde de ijve­rige burgemees­ter
zijn cultureel aposto­laat’, aldus zijn bio­graaf.17
Het aller­eerste teken van zijn betrokken­heid
bij cultuur en historie stamt al uit zijn eerste jaarrede, die hij
enkele maanden na zijn aan­treden uitsprak in de raads­
vergadering van januari 1958. Hij uitte daarin zijn zorgen over
de toestand van het kostbare oud-archief van Venlo. In zijn
jaarrede van januari 1959 sprak hij al over de noodzaak van de
totstandkoming van een nieuwe Openbare Bibliotheek, waarin
ook ruimte voor ‘culturele manifestaties’ moest komen.18
Een interview met De Gou, gepubliceerd in de Volkskrant
van 18 december 1962, verduidelijkt een en ander over zijn
stand­punten ten aanzien van het belang van cultuur. De Gou
wees op de bloei van het in de oorlog zwaar getroffen Venlo en
op het feit dat de accenten vooral lang op woningbouw en
infra­struc­tuur hadden gelegen. Anno 1962 was het ook tijd om
te werken aan de vervulling van andere behoeften, waarmee
hij over­duidelijk doelde op investeringen in de culturele infra­
struc­tuur. Gedurende de volgende jaren zou De Gou regel­
matig plei­dooien voor dit soort initiatieven blijven houden en
zijn visie hierop blijven verdedigen.19
183
184
Burgemeester De Gou en
architect Jos van Hest op
bezoek in Venlose Vrije
Academie onder de biblio­
theek in de Begijnengang,
ca. 1968 (foto g a Venlo).
Concertzaal Concert­
gebouw Venlo, 1967 (foto
g a Venlo).
In de loop van de jaren zestig kwam er daadwerkelijk het nodige
tot stand.20 Afgezien van een groot aantal sportacco­modaties,
zoals de fraaie sporthal aan de Craneveldstraat uit 1965, kan op
een breed scala aan culturele voorzieningen worden ge­wezen.
In 1965 werd het imposante gebouw van de Openbare Biblio­
theek en Leeszaal aan de Begijnengang geopend, waarin tevens
de Venlose Vrije Academie en het Cultureel Centrum werden
gehuisvest. Het uit 1910 stammende concertgebouw Prins van
Oranje aan de Kaldenkerkerweg werd in de jaren 1965-1967
gerenoveerd en uitgebreid. De wens tevens een echte schouw­
burg te realiseren bleef daarnaast overeind, maar zou pas in
1984 met de opening van De Maaspoort werkelijk­heid worden.
De Gou zag de bouw van een schouw­burg als het sluitstuk van
zijn grote plan om Venlo te ontwikkelen tot een cultureel goed
geëquipeerde centrumstad voor Noord-Limburg.21 Het gemeen­te­
lijke Goltziusmuseum, waarin ook de nieuwe studiezaal van
het stadsarchief werd ondergebracht, werd in 1967 geopend.
De Gou, die zich intensief had bemoeid met de inrichting van
dit historische museum: ‘Ik ben er erg blij mee, dat de stad nu
dit museum kan presenteren, want bij de snel groeiende
functies van Venlo hoort dit er toch ook bij!’ De opening van
Museum van Bommel van Dam vond welis­waar plaats ten
tijde van burgemeester Gijsen, maar mag worden beschouwd
als het laatste grote succes uit de periode-De Gou.
Kort voor zijn afscheid in 1969 gaf De Gou nog een inter­
view aan Jan Derix van het lokale dagblad.22 Kennelijk was in
Venlo de laatste jaren kritiek ontstaan op de kosten van de
vele in­vesteringen in de culturele hoek, waarvoor vooral De
185
Artikelen in Dagblad voor
Noord-Limburg, 04.06.1964
en 05.06.1967.
186
Lei Alberigs, directeur van
de Culturele Dienst (foto g a
Venlo).
Gou ver­antwoordelijk werd gehouden. De interviewer prikkel­de
de burgemeester met de stelling dat het intensieve gemeente­
lijke cultuurbeleid omstreden was, tot gemor leidde en dat
Venlo werd bespot omdat andere belangrijke zaken erbij zouden
in­schieten. De Gou riposteerde dat historie voor hem een
‘bacil [is] die ik niet kan kwijt raken’. Hij liet er zich in het ge­
meen­te­lijke beleid gaarne door leiden en ontkende dat het ten
koste ging van andere ontwikkelingen. ‘Ik ga dan ook gewoon
door, kritiek of geen kritiek.’ Immers, toen hij in 1957 aantrad
‘was hier helemaal niets, behalve een versleten concert­
gebouw.’23
Op 27 juli 1969 nam De Gou afscheid van Venlo: hij werd
burge­meester van Haarlem. Loco-burgemeester Munten zei in
zijn toespraak tijdens de bijzondere raadsvergadering dat De
Gou tijdens zijn ‘passage door Venlo een positieve bijdrage
heeft betekend in de continuïteit van het bestuur onzer stad’
en dat hij Venlo rijker achterliet dan hij het aantrof. De Gou
kwam, aldus Munten, op een moment waarop Venlo zich
alleen naar het uiterlijk had hersteld van de zware en diepe
slagen, die de oorlog 1940-1945 haar had toegebracht.
De vertrekkende burgemeester werd onderscheiden met de
gouden erepenning van de stad.24
Lei Alberigs Naast De Gou moet Lei (Leon Mathieu) Alberigs
als een tweede centrale figuur in de ontwikkelingen in het
Venlose culturele leven worden genoemd. De Zuid-Limburger
Alberigs (1921-1998) was van 1966 tot 1982 in dienst van de
gemeente Venlo, aanvankelijk als cultureel ambtenaar, spoedig
als direc­teur van de Culturele Dienst, waaronder het Cultureel
Centrum ressorteerde. Alberigs werd door burgemeester De
Gou op advies van Dobbelstein25 aangesteld om een tentoon­
stellings­beleid te ontwikkelen in Venlo. ‘Ik was nog nooit in
Venlo geweest. Het was een soort algemene opinie dat er
boven Sittard niets gebeurde.’26
De Gou streefde naar het opbouwen van een soort
tegenwicht tegen de wat al te veel op het Duitse winkelpubliek
ingestelde cultuur van de grensstad Venlo. De burgemeester
ergerde zich eraan dat men in Venlose winkels niet zelden in
het Duits werd aangesproken.27 De Gou kwam met Alberigs
overeen dat het Venlose cultuurbeleid zich overwegend zou
gaan richten op het westen van het land en op Vlaanderen.
Met name dat laatste was een kolfje naar de hand van
Alberigs, die vanwege zijn contacten met de Vlaamse letter­
kundige Wies Moens28 beschikte over een uitgebreid Vlaams
187
Ferdi Tajiri, Elly Claus, Karel
Appel en Hugo Claus in het
Cultureel Centrum Venlo
tijdens de tentoonstelling
sf 1967 (foto Shinkichi
Tajiri).
Karel Appel, Shinkichi Tajiri
en Willem Sandberg in het
Cultureel Centrum Venlo,
1967 (foto g a Venlo).
Catalogusomslag tentoon­
stelling sf (Shinkichi &
Friends), 1967.
netwerk. Uiteindelijk zou Alberigs meer dan tweehonderd
tentoonstellingen in Venlo organiseren, waaronder met name
in de beginjaren een aantal spraakmakende evenementen die
Venlo veel publiciteit op­leverden. Budget had Alberigs
nauwelijks, maar hij kreeg het vertrouwen van De Gou en van
wethouder Haffmans van finan­ciën. Het eerste grote succes
was een Appel-tentoonstelling in het seizoen 1968-1969, die
bijna tienduizend belangstellenden trok. Karel Appel weigerde
aanvankelijk medewerking, ‘totdat Appel naar Venlo kwam en
het cultureel centrum zag. Dat bekeerde hem volledig.’29
Alberigs was nauw betrokken bij de verwerving van de
collectie Van Bommel-van Dam en bij de realisatie van het
gelijknamige museum, waarvan hij tot zijn vertrek uit Venlo in
1982 directeur zou blijven.
188
Brief van Karel Appel aan
Lei Alberigs (Archief
Museum van Bommel van
Dam).
189
Artikelen in Dagblad voor
Noord-Limburg, 12.02.1969
en 24.02 1969.
190
Artikel in het Dagblad voor
Noord-Limburg, 24.03.1966.
1
10
Zie het artikel van Hans Redeker in het
Zie hiervoor de website www.historie
Algemeen Handelsblad van 5 december
venlo.nl.
1964.
11
2
Maarten Plukker, Venlo in beeld
Zie het artikel van Vogelaar in dit boek.
gebracht na 625 jaar stadsrechten (Venlo
3
1968).
Zie ook de woorden van wethouder
12
Van Soest-Jansbeken in de ‘openings­
Frans Hermans, Venlo in de Weder­
publicatie’ Een beeld van de collectie:
opbouwperiode 1945-1970 (Venlo 2005;
‘Blijdschap omdat de opening van dit
Venlose Katernen nr. 2).
museum de afronding betekent van
13
een reeks van gemeentelijke investe­
Leon van Meijel, Schakel in Europa.
ringen, die tot doel hadden een infra-
De totstandkoming en betekenis van het
structuur te scheppen waarbinnen de
Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo
cultuurbeoefening en de cultuur­
2008; Venlose Katernen nr. 12).
begeleiding in al haar facetten en voor
14
alle geledingen van onze gemeenschap
Plukker, Venlo in beeld gebracht.
optimaal zou kunnen plaatsvinden.’
15
4
Zie voor biografische gegevens:
Maarten van Bommel tijdens een
C.A.A. Linssen, ‘Leonard de Gou
lezing voor de Venlose afdeling van
’s-Gravenhage 22 december 1916-Aken
Lions International, 6 september 1972.
22 januari 2000’, in: Jaarboek van de
5
Maatschappij der Nederlandse Letter­
Zie hierover het artikel van Vogelaar in
kunde te Leiden 2005-2006, 49-59;
dit boek. Dobbelstein sprak uitvoerig
O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam
over zijn banden met Alberigs in een
dr. mr. Leonard de Gou’, in: Pro Memorie.
interview uit november 2008 (geluids­
Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der
opname in Museum van Bommel van
Nederlanden 3 (2001) 330-333.
Dam).
16
6
Installatie: g a Venlo, notulen van de
Leeuwarder Courant van 4-3-1967.
raad van 16-10-1957. Zie ook dvnl van
7
17-10-1957 en 28-9-1957.
De Nieuwe Limburger van 8-6-1968.
17
8
Linssen, ‘Leonard de Gou’, 52.
Dagblad voor Noord-Limburg (dvnl)
18
van 13-6-1968, Gemeentearchief Venlo
Resp. g a Venlo, handelingen gemeente­
(g a Venlo), handelingen van de raad
raad van 15-1-1958 en 2-1-1959.
van 12-6-1968.
19
9
Zie onder meer zijn jaarrede in de ge­
g a Venlo, archief Culturele Dienst,
meenteraad in januari 1968: ‘Het is de
jaarverslagen.
taak en de plicht van de overheid om
geen mogelijkheid onbenut te laten tot
opvoering van de volksontwikkeling.’
191
192
En: ‘door de gemeentelijke overheid
nog als een soort verrader. Een paar
moet het primaat van de cultuur ten
jaar geleden heeft Harry Dobbelstein
volle worden aanvaard’.
mij dat letterlijk nog zo gezegd: ‘Je
20
maakt je wat wijs, daar in Venlo, dat
Ten aanzien van alle in deze paragraaf
stelt toch niks voor’.’
behandelde gebouwen is gebruik ge­
27
maakt van: g a Venlo, archief gemeente­
In zijn jaarredes voor de gemeenteraad
secretarie 1945-1978, div. dossiers;
kwam De Gou inderdaad regelmatig op
Archief Gemeentewerken, Bouw­
dit probleem terug, zie de handelingen
dossiers.
van de gemeenteraad van 3-1-1962 en
21
9-1-1963.
Jaarrede 1966, g a Venlo, handelingen
28
van de raad.
Wies Moens (1898-1982) was een
22
Vlaams letterkundige van nogal natio­
dvnl van 22-2-1969.
nalistische snit, die vanwege zijn rol
23
tijdens de bezetting in 1947 – inmid­dels
Concertgebouw De Prins van Oranje
voor de rest van zijn leven in Nederland
stond in Venlo bekend als ‘de Schuur’;
verblijvend – bij verstek ter dood werd
ondanks de intensieve verbouwing
veroordeeld.
medio jaren zestig bleven er tal van
29
bezwaren aan het gebouw kleven.
Alberigs in het dvnl van 2-6-1979.
g a Venlo, archief Culturele Dienst,
jaarverslag 1968-1969. Tegenwoordig
worden wel eens gevoelens van spijt
gehoord over de sloop van dit gebouw,
immers een echte ‘Berlage’ en de
enige concertzaal die deze beroemde
bouwmeester heeft ontworpen. Mariet
Verberkt, De Prins van Oranje en ‘de
Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose
Katernen nr. 6).
24
g a Venlo, handelingen van de raad van
27-7-1969.
25
Aldus Dobbelstein in het in noot 5
genoemde interview. Volgens Dobbel­
stein had De Gou eigenlijk een andere
kandidaat op het oog.
26
Alberigs in het dvnl van 2-6-1979.
Aan het in de tekst aangehaalde citaat
voegde hij overigens toe: ‘Die heerst nu
nog in Zuid-Limburg. Daar zien ze me
Frans Hermans
‘Sober, fraai en functioneel en dies
alom geroemd!’1 De bouw van Museum
van Bommel van Dam
194
Julianapark te Venlo ca.
1968 (foto g a Venlo).
Toen de gemeenteraad in juni 1968 eenmaal had besloten het
aanbod van het echtpaar Van Bommel-van Dam te accep­
teren, was er werk aan de winkel. Immers: bij de schenking
was bepaald dat de collectie medio 1970 onder dak moest zijn.
Het was nu dus zaak de financiering te regelen en de huis­
vesting aan te pakken.
Vaststelling van de vestigingslocatie In het najaar van 1968
onderzocht de gemeente in eerste in­stantie de mogelijkheid
het museum te huisvesten in een bestaand pand. Gemeente­
werken kreeg opdracht de panden Deken Van Oppensingel 11
en 123 te onderzoeken op geschikt­heid. Gezien de vele be­
perkingen en problemen werd al spoedig besloten een terrein
te zoeken waarop nieuwbouw kon plaatsvinden. Onderzocht
werden bouwplaatsen op de hoek Peperstraat/Maasschriksel
en Arsenaalplein in de binnen­stad, het monumentale Villapark,
de Hertog Reinoudsingel en de Postweg op de Grote Heide.
Om uiteenlopende redenen (te klein, te excentrisch) vielen al
deze locaties af en werd het oog gericht op het Julianapark.
Het Julianapark was na de oorlog ingericht op het terrein
waar voordien een spoorwegemplacement en daarvoor de
oostelijke flanken van de eeuwenoude Venlose vesting waren
gesitueerd.2 Anno 1968 stonden er enkele negentiende-eeuwse
spoorweg­woningen, het modernistische tankstation uit 1933
en de statige ambtswoning van de burgemeester uit 1955. Het
park grensde onmiddellijk aan de binnenstad en bood een
fraaie omgeving voor een museum voor moderne kunst.
Burgemeester De Gou (l.)
en architect Jos van Hest
(foto g a Venlo).
Klooster Maria-Weide Venlo
naar een ontwerp van
architect Jos van Hest (foto
g a Venlo).
Gemeentewerken aan zet De Dienst Gemeentewerken nam
het initiatief en produceerde een in augustus 1968 vervaar­dig­de
schetsmatige plattegrond voor een ‘expositiehal’, bestaande uit
een grote tentoonstellings­ruimte van circa 880 m2, diverse kan­
toren en opslagruimten en natuurlijk een woning voor het
echtpaar.3 Kennelijk was dit te ambitieus, want al een maand
later werd een tweede, kleiner ontwerp gepresenteerd, met
onder meer plaats voor een grote zaal van 440 m2 en een
prentenkabinet van 100 m2. Optioneel werden ook twee extra
paviljoens van ieder ruim 400 m2 getekend. In december kwam
een schets van de gemeentelijke tekentafels, waarop een
ambitieus museumgebouw in het park naast de ambtswoning
werd ingetekend. Dit ontwerp, met de hoofdingang aan de
parkzijde, voorzag in drie zalen van respectievelijk 175, 175 en
80 m2, een prentenzaal van 135 m2 en een depot van 120 m2.
Laatst­genoemde tekening werd in januari 1969 getoond in de
com­missie voor Stadsontwikkeling. De commissie was
ingenomen met deze voorlopige schets. Het idee kwam ter
tafel om een prijsvraag voor het definitieve ontwerp uit te
schrijven. Op in­stigatie van de Gemeentespaar­bank, die toen
nog in beeld was als opdrachtgever voor de bouw van het
museum, werd twee weken later in dezelfde commissie echter
bekend gemaakt dat de Venlose architect Jos van Hest was
aangewezen voor het maken van het ontwerp.
Jos van Hest (Van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998) van
het Venlose bureau Van Hest & Kimmel mag als leidend ont­
werper van het museum worden gezien. Van Hest was al ge­
ruime tijd in Venlo actief en had eind jaren zestig al een groot
aantal projecten gerealiseerd. Tot zijn belangrijkste ontwerpen
mogen worden gerekend het klooster Maria-Weide en het
klooster Albertushof. Daarnaast was hij onder meer verant­woor­
delijk voor zulke uiteenlopende projecten als de fraaie Venlose
sporthal en twee grote galerij­flats aan de Postweg. Van Hest
wordt wel gerekend tot de Bossche School. De invloed van de
grote Dom Hans van der Laan is in het werk van Van Hest zeker
zichtbaar. Toch ont­wikkelde hij binnen dit kader duidelijk een
eigen karakteristiek. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn bijzondere
aandacht voor details, waar de Bossche School overwegend
een strakke vorm han­teert. Men zou Van Hests werk aanvan­ke­
lijk duidelijk traditio­nalistische kenmerken kunnen toeschrijven,
terwijl het tegen het einde van zijn werkzame leven meer
modernistische trekken vertoonde. In de tussenliggende jaren
zijn voorbeelden van overgangsvormen aan te wijzen.
195
196
Detail uit brief van Maarten
van Bommel aan Jos van
Hest waarin hij een
gedetailleerd pakket van
eisen beschrijft, 05.07.1969
(Archief Museum van
Bommel van Dam).
Van Bommel denkt mee In maart 1969 stuurde Maarten van
Bommel een nota getiteld ‘Enige punten voor gedachten­
wisseling’ richting Van Hest en Alberigs, waarin hij in feite een
gedetailleerd eisenpakket voorlegde voor de bouw van het
museum.4 Van Bommel hield de vinger aan de pols. Het echt­
paar ontmoette de architect tijdens een vakantie in Arcen in
het voorjaar van 1969. In een brief aan Van Hest van 5 juli prees
Van Bommel omstandig de goede sfeer en gastvrije ont­vangst
door Van Hest.5 ‘Onze vol­doening gold óók het door U ge­
plande en op latere uitbreiding afgestemde museum, waar we
geheel achter staan en in prin­cipe ook het daarmede recht­
streeks verbonden huis, waarbij de indeling van de ruimten –
misschien – nog iets kan worden gewijzigd.’ Van Bommel
dacht daarbij in ieder geval aan een aparte ruimte voor studie
en ontvangst ‘buiten de huiselijke sfeer’. In deze studeerkamer
kon hij zijn uit de ‘vrijgezellentijd’ stammende meubels, waar­
aan hij zeer gehecht was, plaatsen en kon hij zich rustig terug­
trekken. Van Bommel verstrekte op verzoek van Van Hest een
gedetailleerde beschrijving met maten van de meubelen die
het echtpaar beslist mee wilde nemen naar de nieuwe woning.
De brief bevat verder een pre­cieze opgave van de woonwensen
van het paar, inclusief de in­richting van keuken en badkamer.
Gewenst was ook een berg­ruimte voor drank, rookwaren en –
‘wijl na de zéér omvangrijke investeringen in de bereids ge­
schonken kunstschatten ons énige vermogen’ – de fraaie post­
zegelverzameling, ‘welke nimmer door vochtige lucht mag
worden bedreigd’.
Wethouder van Cultuur, Rie
van Soest-Jansbeken (foto
Jacques Peeters, Venlo).
Financiering en voorbereiding Ook de financiering van het
project kreeg de nodige aandacht. In eerste instantie ontwik­
kelde de gemeente in samenwerking met de Gemeente­spaar­
bank een inventief scenario, waarbij overeenstemming werd
bereikt over een plan waarbij de bank de bouwgrond gedurende
veertig jaren voor het symbolische bedrag van één gulden per
jaar zou pachten en de bouw – waarvan de kosten vooralsnog
op 350.000 gulden werden geschat – zou financieren. De ge­
meente zou het museum ver­volgens terughuren. Onderhoud
en verzekering zouden daarbij voor rekening van de gemeente
blijven, terwijl na afloop van de pachttermijn alles aan de ge­
meente zou ver­vallen. Op basis hiervan werd door de gemeen­te­
raad het benodigde krediet beschikbaar gesteld.6 De construc­tie
werd echter door Gedepu­teerde Staten afgewezen, waarop de
gemeente besloot het benodigde kapitaal van de spaarbank te
lenen en de bouw zelf ter hand te nemen.7
Om de plannen in overleg met de architect verder uit te
werken en de uitvoering te begeleiden, werd in oktober 1969
een bouwcommissie samengesteld die onder voorzitterschap
stond van wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken, en
waarvan verder deel uitmaakten de raadsleden A. Frequin
(Openbare Werken/Grondbedrijf) en J. Ex (Onderwijs/Cultuur),
dr. ir. W. Boekelman, lid van de Stedelijke Culturele Raad,
directeur De Haen van Gemeentewerken, Lei Alberigs, als ex­
terne deskundige de bekende Amsterdamse graficus, museum­
deskundige en Rijksadviseur Dick Elffers en last but not least
Maarten van Bommel.8 De commissie stelde al spoedig vast
dat de eerste begroting ter hoogte van 350.000 gulden te laag
was. Men kwam nu uit op een bedrag van 500.000 gulden.
Het verschil was te verklaren uit de inmiddels gestegen lonen
en prijzen, aanvullende kosten van fundering vanwege de
gebleken slechte ondergrond en de voorheen niet-geraamde
kosten van inrichting.
Maarten van Bommel was zich al zorgen gaan maken
over de voortgang. In een brief van 29 september 1969 aan de
verant­woordelijke wethouder Van Soest-Jansbeken schreef hij
dat het ‘bijna angstig stil [is] geworden rond de voorgenomen
bouw’ en dat terwijl de raad al ruim een jaar eerder de
collectie had aanvaard en de notariële eigendomsoverdracht
29 januari ook al weer een hele tijd geleden was. Het paar had
begrip voor alle drukte, maar toch...
Intussen kwam het architectonische ontwerp van het
nieuwe museum in beeld. Al in haar eerste vergadering op
12 novem­ber kreeg de bouwcommissie een presentatie door
197
Linkerpagina, boven: eerste
schetsontwerp van Van Hest,
onder: het ontwerp met weg­
lating van de noordelijke vleugel
(g a Venlo).
Jos van Hest voorgeschoteld. Van Hest toonde een schetsont­
werp, waarvan in eerste instantie slechts het binnen de rode
markeringslijnen gelegen gedeelte zou kunnen worden gerea­
liseerd, ‘daar spreker zich stipt aan de eis, dat binnen de be­
groting moet worden gebleven, wil houden’. De architect han­
teerde naar eigen zeggen als uitgangspunt het creëren van
ruimtelijkheid. Een hoge centrale ruimte werd omgeven door
lagere en kleinere ruimten. Diagonale doorzichten zouden in
een idee van ruim­telijkheid moeten resulteren. In een later
stadium zou uit­brei­ding in de vorm van aanbouw van een­
zelfde ‘schakel’ kunnen worden gerealiseerd. Volgens de archi­
tect waren er in de om­geving geen directe, reeds gebouwde
aanknopingspunten waar het ontwerp zich naar zou moeten
of kunnen richten. De riante panden aan de overkant van de
singel vormden in zijn ogen ‘een vrij gesloten wand met een
nogal willekeurige bebouwing.’ Uit voorbesprekingen met Van
Bommel was hem duidelijk geworden dat een ‘gesloten
karakter’ van het gebouw de voorkeur verdiende. ‘In verband
ook met de samenstelling van de collectie zal ten dele boven­
licht en ten dele kunstlicht moeten worden toegepast.’ Van
Hest had instemmend kennis genomen van Van Bommels
pleidooi voor de bouw van een koffiekamer met buitenterras.
Van Bommel besprak de voorlopige plannen in detail met
Elffers en formuleerde op basis van dat overleg een aantal in­
houdelijke opmerkingen over de bouw en inrichting van het
museum, die hij in de vorm van een ‘Variantplan Museum van
Bommel van Dam’ op 16 december 1969 richting Venlo stuurde.
De belangrijkste opmerkingen in dit plan betreffen de gewenste
weglating van vaste scheidingsruimten tussen de kleinere ex­
positieruimten (waarmee de omloop moet zijn bedoeld) en de
toepassing van verplaatsbare expositievlakken, waardoor een
maximum aan flexibiliteit en talloze ruimte-indelingen moge­
lijk zouden worden. De ‘koffie-bar met gespreksruimte’ moest
aan de parkzijde geheel in glas worden gerealiseerd. Tenslotte
moest ‘de toetreding van daglicht en toepassing van kunstlicht
(...) in lineaire zin de vorm van het gebouw volgen.’
In de tweede vergadering van de bouwcommissie werd
ge­sproken over de mogelijkheid de niet-geëxposeerde delen
van de collectie elders in Venlo op te bergen, met andere
woorden: zo kon worden bezuinigd op een depot. Van Bommel
was hier faliekant tegen en kreeg gedaan dat dit onzalige plan
werd ingetrokken. Een belangrijk besluit was dat de noordelijke
expositievleugel uit het ontwerp werd geschrapt. Dat was een­
voudigweg te duur. Realisatie van het volledige ontwerp werd
199
200
gezien als ‘verre toekomstmuziek’. Dat zou overigens nog
meevallen, zoals we hieronder zullen zien.
Maarten van Bommel informeerde in een op ongeduldige
toon geschreven brief in maart 1970 bij het college naar de
voort­gang. Was er nog geen raadsbesluit over de financiering
in zicht? Hij beraadde zich op een verlenging van de termijn,
een mogelijkheid die in geval van overmacht inderdaad was
open­gehouden in de overdrachtsovereenkomst. Hij beklaagde
zich erover dat ‘wij verhinderd worden eventueel andere moge­
lijk­heden aan te grijpen ter verwezenlijking van ons ideaal, de
voltooiing van ons levenswerk op het gebied van de beeldende
kunst.’ De getergde verzamelaar herinnerde nog maar eens
aan het feit dat hij intussen al was benaderd door andere
vestigingsplaatsen waar men, aldus Van Bommel, eerder wilde
en kon gaan bouwen. Het echtpaar was daar tot nu toe niet
op ingegaan, in de hoop dat het museum in Venlo nu toch
echt op afzienbare tijd zou kunnen worden geopend ‘en dat
wij ons burgers van de stad Venlo mogen noemen. Maar dan
moeten wel álle betrokkenen, dus ook de Gemeente Venlo,
verhéugd zijn over dat feit!’ Burgemeester De Gou zag zich
kennelijk genoodzaakt een bezoek aan Amsterdam te brengen
om de zaak te sussen. Dat lukte, maar het was duidelijk dat er
vaart moest worden gemaakt. Een intern gemeentelijk rapport
had al gewezen op een gevreesd imagoprobleem voor Venlo
indien de gemeente er niet in zou slagen de financiering van
de bouw rond te krijgen.9
In april 1970 presenteerde Alberigs een tweetal scenario’s
met betrekking tot de financiering. Het college koos definitief
voor de (goedkopere) variant waarin de koffieruimte – zeer be­
treurd door Van Bommel – werd weggelaten, geen tuin werd
aange­legd rondom het gebouw en waarbij voor de inrichting
zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van spullen afkomstig
uit het Cultureel Centrum. De kosten: 485.000 gulden. Een
tweetal lokale bedrijven10 werd bereid gevonden gezamenlijk
een ton te schenken, waarna het resterende tekort werd bijge­
past door de gemeentelijke Stichting ter Bevordering van het
Cultuurbezit. Een sigaar uit eigen doos dus, in zekere zin, maar
de gemeen­telijke begroting werd op deze wijze gespaard. ‘Eens
te meer is weer eens gebleken, dat men in Venlo nog veel over
heeft voor het algemeen belang’, aldus het raads­voorstel.11
De raad ging op 13 mei 1970 akkoord met de financiering,
waarmee de weg vrij was voor het leggen van de laatste hand
aan het definitieve ontwerp voor het museum. Dat werd ook
tijd, want de notarieel vastgelegde termijn waarop de bouw
gereed had moeten zijn was al vrijwel verstreken. De schenkers
toonden echter begrip voor alle moeilijkheden en verleenden
uitstel tot 1 juni 1971. Het is overigens de vraag of het echtpaar
in dit stadium nog reële alternatieven ter beschikking had.
Definitief ontwerp en bouw Toen de financiering eenmaal
geregeld was, kon ook het defi­ni­tieve ontwerp van de nieuw­
bouw worden voltooid. Een nieuw schetsplan werd op 4 juni
1970 in de welstandscommissie behandeld. Er waren nog be­
zwaren tegen de geslotenheid van het complex. Het gebouw
zou zich onvoldoende voegen in de omgeving. Ook zou de
zelfstandigheid van het museum ten opzichte van de woning
te weinig tot uitdrukking komen. Hoewel Van Hest de com­
missie tijdens een overleg op 18 juni wist te overtuigen van de
kwaliteiten van zijn ontwerp, bleef voorlopig als kritiek over­
eind staan dat de wijze van verbinding tussen museum ener­
zijds en woning en depot anderzijds niet naar wens was. De
architect bleef niettemin achter zijn ont­werp staan en stelde
voor de bouwvergunning gewoon in te dienen en ‘tussentijds’
te bepalen of omwerking vanuit finan­ci­eel en ‘museumtechnisch
oogpunt’ mogelijk zou zijn. Een slimme manoeuvre, want het
probleem zou verder geen rol meer spelen, vooral ook omdat
elke wijziging in het eenmaal vastgestelde plan tot kosten zou
leiden, hetgeen in strijd was met het taakstellende budget.
De vergunning werd verleend onder een aantal voorwaarden
met betrekking tot een nader goed te keuren voorstel voor de
situering van het depot, nog te accorderen geveltekeningen en
een aantal eisen op het gebied van veiligheid en brandwering.
Besloten werd tot onderhandse aanbesteding van de
bouw, zodat gericht kon worden gezocht naar een aannemer
die het museum voor het beschikbare budget wilde bouwen.
De Blerickse aannemer Bouwbedrijf J. en P. Janssen was bereid
het museum binnen de financiële kaders te bouwen en op
korte termijn te starten met het werk.
Kort na de zomer werd een begin gemaakt met de grond­
werken, waarbij men al spoedig stootte op de – te verwachten
– resten van vestingwerken. De voornaamste zorg was dat de
kosten van sloop niet waren begroot; uit niets blijkt dat werd
gedacht aan de mogelijkheid tot het instellen van een archeo­
logisch onderzoek. Op 20 oktober werd op feestelijke wijze de
eerste paal de grond in geslagen. De bouw verliep verder voor­
spoedig. In september 1971 moesten er knopen worden door­
gehakt over de aankleding van de omgeving van het museum.
Het terrein moest bij de opening ‘toch enigszins in orde zijn’,
201
202
203
Linkerpagina, boven: definitief
schetsontwerp van Van Hest,
links zijn de niet uitge­voer­de
noordelijke vleugel en de
koffie­kamer weer­­gegeven,
onder: ontwerp voor de tuin
rondom het museum (g a
Venlo).
Het slaan van de eerst paal
op 20 oktober 1970 en
voortgang bouw museum
(foto’s Sef Dael, Venlo).
heet het zuinigjes in de collegestukken. Uit twee alternatieven
voor de aanleg van de tuin rondom het gebouw werd het
goedkoopste ontwerp gekozen. Men wilde de raad geen nieuw
krediet vragen. De zuinige houding van de gemeente moet bij
tijd en wijle frustrerend zijn geweest voor de betrokkenen.
Behalve de strakke financiële kaders die door de raad waren
gesteld was er wellicht ten tijde van de nieuwe burgemeester
Gijsen ook sprake van een wat minder positieve houding ten
opzichte van de cultuur dan in het tijdperk-De Gou. Alberigs
204
Verhuisbericht van Maarten en
Reina van Bommel-van Dam.
Het personeel van de Culturele
Dienst wordt ingezet bij de
verhuizing van Amsterdam naar
Venlo (foto’s Sef Dael, Venlo).
Registratie van de collectie in het
Cultureel Centrum door het
personeel van de Culturele Dienst,
vlnr Pierre Lucker, Thei Voragen,
Lei Alberigs, Floor Sprengers,
Bernadette Vermeulen-Windsant
zei hierover later: ‘Gijsen was niet zo geporteerd voor dat
museum... Ik moest maar zien dat ik het klaar kreeg voor dat
bedrag. Er is wel iets teveel bezuinigd.’12 Uit het jaarverslag van
de Culturele Dienst over 1970-1971 blijkt dat er gewoekerd
werd met middelen en inzet van personeel. Het eigen perso­
neel van de Culturele Dienst werd volop ingezet bij de verhui­
zing van de collectie en van het echtpaar naar Venlo, de mate­
riële verzorging van de
objecten, de inrichting van
het depot en de schoonmaak
en inrichting van zowel
museum als woning.
Hoewel het gebouw nog niet
helemaal klaar was, kon de
(foto Sef Dael, Venlo).
ope­ning op zaterdag 16 oktober doorgaan. Merkwaardig ge­noeg
waren zowel burgemeester Gijsen (‘vanwege de verloving van
zijn zoon’, aldus Van Bommel achteraf 13) als de loco-burgemees­
ter (‘verhin­derd’, idem) niet aanwezig bij de opening.14 Van
Bommel toonde zich hierover – en over enkele andere zaken,
zoals de uitvoering van de publicatie die bij ge­legenheid van de
opening verscheen – later ernstig ontstemd. Het is gissen naar
de reden van de afwezigheid van beide heren. Wellicht voelden
de collegeleden zich ook wel wat opgejaagd door de
205
Toespraak door Mr. H.C.C.
Dobbelstein in het Cultureel
Centrum bij de opening van het
museum (foto Sef Dael, Venlo).
Formele openingshandeling
door gouverneur Mr. Ch. Van
Rooy (foto Sef Dael, Venlo).
Impressie van de openings­
receptie (foto Sef Dael, Venlo).
Affiche van de
openingstentoonstellingen.
ongeduldige en wat pedante15 Van Bommel en waren als
gevolg daarvan irritaties ontstaan. Maar hierbij betreden we
het terrein van de speculatie.
De plechtigheden begonnen met een bijeenkomst in het
Cultureel Centrum, waar liefst vierhonderd aanwezigen luis­
terden naar een inleiding door Dobbelstein, de directeur van
de Culturele Raad Limburg. Vervolgens toog men te voet naar
het Julianapark waar de formele opening door gouverneur Van
Rooy plaatsvond. Het immer zuinige college had besloten de
206
Interieur van Museum van
Bommel van Dam, omloop
(foto Sef Dael, Venlo).
Interieur van Museum van
Bommel van Dam,
binnenzaal (foto Sef Dael,
Venlo)
Tegeltableau van Piet
Wiegman, 97 x 97 cm;
Maarten van Bommel
beloofde hem persoonlijk
dat het zou worden inge­
metseld bij de ingang van
het museum.
kosten beperkt te houden (‘ten hoogste 2 consumpties + rook­
waren’). Aansluitend vond een diner voor een select gezel­schap
genodigden plaats in het exclusieve restaurant Valuas. Het ge­
zelschap moest – alweer uit kostenoverwegingen16 – zo beperkt
mogelijk worden gehouden. Aanwezig waren de gouverneur,
het (complete?) college, de gemeentesecretaris, de heer en
mevrouw Van Bommel-van Dam, Dobbelstein en Alberigs.
Het feit dat de architecten en de aannemer uit zuinig­heidsover­
wegingen niet waren uitgenodigd, was voor Maarten van
Bommel volslagen onbegrijpelijk, ‘als een in Nederland uniek
feit bij een toch wel vrij uniek gebeuren’. ‘Tot zijn verras­sing
ontdekte onze Gouverneur hen later op de avond verder­op in
hetzelfde restaurant, waarop zij na ruggespraak alsnog op een
borrel werden genodigd.’
‘Niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde’
Directeur Lei Alberigs was zeer tevreden met het nieuwe
museum, dat zich naadloos voegde in het park: ‘Het op 16 ok­
tober 1971 in gebruik genomen museum blijkt funktioneel van
bijzondere kwaliteit te zijn. De toepassing van uiterst sobere
materialen en de noodzaak – uit budgettaire overwegingen –
tot het weren van alle verfraaiingselementen hebben nergens
afbreuk gedaan. Maar het is toch vooral het uiterst geslaagde
maatconcept, dat een geïnspireerde architect J. van Hest heeft
ontworpen, dat de bouw zo heeft doen slagen.’17
Jos van Hest slaagde erin met een minimaal budget een
museum te realiseren dat uitblinkt in eenvoud, strakke lijnen,
de fraaie belichting, overzichtelijkheid en ruimtelijkheid.
Het gebouw ontmoet dan ook nog altijd brede waardering.
Architectonisch valt het gebouw niet eenvoudig binnen een be­
paalde stijl of richting te situeren. In weerwil van opmerkin­gen
als zou het ontwerp een mooi voorbeeld van de Bossche
School zijn, zou ook kunnen worden gesteld dat het museum
zekere modernistische, zelfs minimalistische trekken vertoont.
Hoewel Alberigs (zie hierboven) verwees naar het weren van
opsmuk als zijnde een gevolg van bezuinigingen, moet toch
eerder worden aangenomen dat de sobere vormgeving vanaf
het begin uitgangspunt bij het ontwerp is geweest. Zie de
strakke wanden, die de aandacht als vanzelf naar de tentoon­
gestelde kunst leiden. Ook de buitenzijde van het museum
was bijzonder sober gehouden. Dat was ook de bedoeling: het
gebouw mocht niet overheersen in de parkachtige omgeving.
En: ‘niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde.’18
Besluit Tussen de eerste contacten in het najaar van 1967 en
de ope­ning van het gebouw in oktober 1971 liggen slechts vier
jaren. In die periode vond – rekening houdend met een niet
gering eisenpakket van de schenkers – besluitvorming in de
raad plaats, werd de financiering geregeld, zocht
Gemeentewerken zorgvuldig naar een goede locatie, werkte
de bouwcommissie samen met de architecten aan een fraai
plan en werd de bouw gerealiseerd. Hoewel Maarten van
Bommel nogal eens klaagde over het gebrek aan vaart in de
207
208
Bouwplaat inclusief nieuwe
vleugel door het Haagse
bureau Friedhoff & Van
Heerde.
Rechts: artikel in het e-3
Journaal, 18.11.1971.
besluitvorming en voorberei­ding van de bouw, moet worden
geconstateerd dat de gemeente Venlo relatief weinig tijd nodig
had voor de realisatie van dit fraaie museum.
Het bij de opening feitelijk in zekere zin – vanwege de weg­
be­zuinigde tweede vleugel – gemankeerde museum werd in
1985 alsnog uitgebreid. De gemeente maakte gebruik van het
voor­nemen van de pt t om in het Julianapark tegenover het
post­kantoor een ondergronds ‘Nucleair-chemisch beschermd
Onderkomen’ (nco) te bouwen, een bunker die bedoeld was
om in tijd van oorlog of grote rampen – de Koude Oorlog was
nog niet voorbij – de communicatie op gang te houden. De bij
deze bunker behorende ventilatieschachten konden net zo goed
worden ingepast in een bovengrondse museumuitbreiding. In
overleg met het staats­bedrijf werd een locatie gekozen direct
naast het museum. Het Haagse bureau Friedhoff & Van
Heerde ontwierp de nieuwe vleugel, die wordt gekenmerkt
door een zekere mate van utilitariteit en die wat flets afsteekt
tegen de oorspronke­lijke bouw, die zowel intern als extern van
hogere kwaliteit is. Niettemin werd tot op zekere hoogte
alsnog recht gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp van Van
Hest & Kimmel.
210
1
11
Aldus kwalificeerde Maarten van
g a Venlo, handelingen van de raad van
Bommel het gebouw van het museum
13-5-1970.
tijdens een lezing op 6 september 1972
12
voor Lions International Venlo.
Interview in Dagblad voor Noord-
2
Limburg van 2-6-1979.
Frans Hermans, Historische stedenatlas
13
van Nederland, afl. 6, Venlo (Delft 1999),
Lezing van Maarten van Bommel voor
64-69.
Lions International, afdeling Venlo, op 6
3
september 1972.
Gemeentearchief Venlo (g a Venlo),
14
archief Culturele Dienst, onderdeel
Ook De Gou had zich overigens
Museum van Bommel van Dam. Ook
geëxcuseerd, vanwege dwingende
de twee andere ont­werpen die hierna
verplichtingen in Haarlem.
worden genoemd berusten in dit archief.
15
4
Deze kwalificatie is voor rekening van
Documentatie Museum van Bommel
de auteur en wordt ingegeven door
van Dam. In november 1970 stelde Van
lezing van een aantal brieven van Van
Bommel nog een uitermate gedetail­
Bommel en opmerkingen die hij zich
leerde lijst van ‘Punten ter bespreking
soms permitteerde. Een voorbeeld: in
en overleg m.b.t. het woonhuis’ op.
zijn Lions-lezing uit 1972 besprak hij de
5
notariële akte van overdracht van de
Brief in documentatie Museum van
collectie, die in 1969 ‘op het door mijn
Bommel van Dam.
naamgenoot in 1598 gebouwde
6
stadhuis van Venlo’ passeerde. Van
g a Venlo, handelingen van de raad van
Bommel doelde op de zestiende-
16-12-1968.
eeuwse bouwmeester Willem van
7
Bommel, die naar we mogen
g a Venlo, handelingen van de raad van
aannemen geen enkele familierelatie
12-3-1969.
met Maarten van Bommel had.
8
16
g a Venlo, handelingen van de raad van
In een b&w-besluit van 20-9-1971 heet
8-10-1969.
het: ‘besloten wordt de kosten zo laag
9
mogelijk te houden. Wat uitgebreide
Gezamenlijke commissies voor Open­
aperitief. Diner beperken tot het kleinst
bare Werken/Grondbedrijf, Financiën
mogelijke gezelschap.’
en Onderwijs/Cultuur d.d. 11-2-1970.
17
10
g a Venlo, archief Culturele Dienst,
Vrijwel zeker waren dat Pope’s Draad-
jaarverslag 1971-1972.
en Lampenfabriek en Océ Van der
18
Grinten, beide oude Venlose bedrijven.
g a Venlo, commissie Openbare
Deze bedrijven werden rondom de
Werken/Financiën, Onderwijs en
opening van het museum specifiek als
Cultuur in een nota voor het college.
weldoeners genoemd.
Personenregister
tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief
Alberigs, Lei 8, 12, 13, 15, 168, 170, 172, 172,
173, 174, 178, 180, 186, 186, 187, 188,
196, 200, 203, 204, 206, 207
Amen, Woody van 96
Ansingh, Lizzy 19, 66
Appel, Karel 98, 174, 175, 187, 187, 188, 189
Arends, Carmen 17
Arets, Wiel 149
Armando 8, 8, 14, 16, 16, 42, 43, 96, 141
Baaren, broer en zus Van 146
Bauer, M.A.J. (Marius) 14, 15, 25, 93
Bauer-Stumpff, Jo 19, 68
Bendien, Eva 96
Benner, Gerrit 14, 15, 34, 160, 172
Besnard 93
Bierman, Rudi 49, 93, 124, 125
Billekens, Gerard 178
Bissière, Roger 95, 128
Boekelman, W. 197
Boer Lichtveld, Frans de 15, 15, 64, 65
Bogart, Bram 14, 16, 16, 40, 92, 122
Bohemen, Kees van 14, 77, 92, 92, 96, 118/119
Bommel, Maarten van 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 10,
12, 12, 13, 14, 14, 15, 17, 18, 19, 70, 70, 71,
71, 72, 72, 73, 73, 74, 74, 75, 75, 76, 76,
77, 77, 78, 91, 92, 92, 93, 95, 96, 96, 97,
146, 146, 147, 148, 149, 150, 152, 152, 153,
154, 154, 155, 168, 169, 173, 174, 175, 178,
179, 196, 196, 199, 200, 204, 205, 205,
206, 206, 207
Bommel-van Dam, Reina van 3, 5, 6, 7, 8, 8,
9, 10, 10, 12, 12, 14, 15, 18, 70, 71, 71, 72,
72, 73, 74, 75, 77, 78, 91, 92, 95, 95, 96,
96, 98, 146, 149, 150, 152, 152, 153, 154,
155, 155, 169, 170, 171, 173, 174, 175, 178,
179, 204, 205, 206
Boot, H.F. (Henri)13, 20, 21, 72, 73, 75, 76, 92,
96, 97, 98
Braber, Helleke van den 3, 4, 8, 69
Brands, Eugène 14, 36, 96, 140
Brandt, Paul 18, 92, 93, 93, 95
Brauner, Victor 95, 129
Bremmer, H.P. 147
Brinkman, Eelco 152, 152
Broer, Henk 14, 92
Bruin, Wil 13, 14, 75, 92, 97
Bruijn, Walter de 8, 12
Bruyn-Ouboter, Ru de 157
Buning, Johan 14, 25, 92, 95, 95, 96, 99
Burgt, Flip van der 14, 92
Bust, Peter (Peerke) 14, 92, 96, 100
Campigli, Massimo 95, 129
Cardena, Michael 96
Chagall, Marc 93
Chapon, Polly 96
Clavé, Antoni 93, 130
Claus, Elly 187
Claus, Hugo 187
Codagone, Guido 93
Collet, Louis 95
Constant 98
Corneille 98
Cornet, Baer 8
Cuypers, Pierre 174
Dalou, Jules 70, 70
Damave, Poppe 14, 23
Defesche, Pieter 15, 16, 54, 173
Derix, Jan 184
Diederen, Jef 16
Dieleman, Piet 154
Dik, Cor 13, 14, 15, 22, 92, 96, 97
Dobbeleer, Jan de 161
Dobbelstein, Harry 168, 169, 170, 172, 178,
186, 205, 205, 206
Dreesmann, Anton 152
Dreesmann, Willem 152
Elffers, Dick 164, 197, 199
Essen, Jan van 93
Ex, J. 197
Eyck, Charles 15, 54, 55
Eyck, Jo 149
Fernhout, Edgar 14, 15, 16, 46, 46/47, 93, 93,
95, 95, 96
Fiedler, Herbert 93, 95, 131
213
214
Franse, Kees 88
Frequin, A. 197
Friedhändler, Johnny 95, 130
Gauguin, Paul 6, 6
Gardenier, Jaap 85
Gelder, D. van 93
Gestel, Leo 14, 15, 26, 27, 156
Gijsen, Theodor 184, 203, 204
Gogh, Vincent van 151
Gou, Leonard de 8, 170, 172, 173, 174, 178,
180, 182, 182, 183, 184, 184, 186, 187,
195, 200, 203
Graafeiland, John van 152
Grieshaber, Hap 52
Grosfeld, Albert 8, 14
Gubbels, Truus 3, 4, 8, 89
Gulik, Dirk van 14, 97, 142, 143
Haas, Aad de 15, 56, 92, 95, 101
Haden, Seymour 93
Haen, de 197
Haffmans 187
Hagenaars 180
Hannema, Dirk 147, 147, 148
Heek, Jan van 149, 150
Hermans, Frans 3, 4, 7, 8, 177, 193
Hermans, Paul 7
Hervier 93
Herwijnen, Jan van 14, 15, 28, 29, 75, 76, 91,
92, 96, 97, 110, 111
Hest, Jos van 184, 195, 195, 196, 196, 198, 199,
199, 201, 202, 207
Heyboer, Anton 14, 96, 137, 138
Holt, Friso ten 92, 96, 123
Ieperen, Hans van 14, 75, 76, 92, 96, 97, 102,
103
Jong, Gerrit de 74
Jong, Jos de 3, 4, 7, 8, 177
Jong, Martin de 74
Kagie, Jan 92, 96, 96, 114
Kamerlingh Onnes, H.H. (Harm) 14, 14, 30,
65, 95, 96, 136
Kat, Otto B. de 14, 15, 24, 91
Kater, Arie 14, 30, 91, 92, 92
Katsushika, Hokusai 59
Kayser, Jules 182
Kelder, Toon 92, 122
Kentgens, Ingrid 3, 4, 7, 8, 11
Kerkhoff, Peter 7, 8
Kilsdonk-Lamée, Ted 7
Klijnen, Jos 182
Klinkers, Cécile 7
Konijnenburg, Netty van 14
Koning, C. 92
Kort, A.W. 14
Kröller-Müller, Helene 146, 151
Langeweg, Ger 93, 126
Lataster, Ger 14, 15, 16, 36/37, 58, 95, 132, 174
Leck, Bart van der 93, 151
Legrand, Louis 93
Lücker, Pierre 204
Maaswinkel, Kees 8, 19
Mali, Henk 8
Manessier, Alfred 52
Marini, Marino 53
Mechtilt 92
Meeuwis, M. 179, 179
Meijer, Jan 14, 31, 33, 74, 92, 96, 105
Melchers, Dolly 95
Melchers, Ru 95
Melle 14, 15, 38, 39, 77, 92, 95, 96, 97, 115,
116, 117
Min, Jaap 50, 51
Moens, Wies 186
Mogendorff, Ro 14, 33, 92, 95
Molenkamp, Nico 14, 92, 93, 104
Molin, Lei 15, 16, 57, 95
Munten, J. 186
Nagy, Imre 95, 133
Nietzsche, Friedrich 7
Nooteboom, Cees 5, 6
Oepts, Willem (Wim) 14, 35, 96
Okx, Kees 96, 139
Olde, Hans 93
Oldeboerrigter, Melle zie Melle
Oldeboerrigter, Puck 97
Perdok, Henk 95, 133
Peutz, Frits 174
Picasso, Pablo 93
Pisarro, Camille 93
Ploos van Amstel, Jaap 84
Plukker, Maarten 181, 182
Pol, Jaap van der162
Polak, Henriëtte 151
Pont, Jos de 151
Quist, Wim 153
Redeker, Hans 8, 12, 72, 74, 90, 91, 95
Regnault, Alexandre 151
Regteren-Altena, Marie van 19
Reinhold, Nono 95
Reneman, Max 165
Renoir, Henri 93
Righetti, Edouard 14, 92
Robertson, Suze 95
Rooy, Charles van 205, 205
Sandberg, Willem 12, 13, 74, 74, 97, 98, 173,
187
Scheringa, Dirk 153
Scheurleer, Lunsingh 178
Schmeitz, Math 168, 170, 173
Scholten, Lida 153
Scholten, Theo 153
Schoonhoven, Anita 91, 97
Schoonhoven, Jan 14, 16, 44, 45, 91, 92, 97,
120, 121
Schuhmacher, Wim 48
Singer, William 148, 149
Singer-Burgh, Anna 148, 149, 154
Slegt, Jacob 96
Sluyter, Gerard 86
Smet, Gustave de 47
Soest, Pierre van 16
Soest-Jansbeken, Rie van 8, 174, 178, 197, 197
Sothmann, Magdalene 14, 92, 93, 93, 95
Sprengers, Floor 204
Steenbergen, Renée 3, 4, 8, 145
Steijn, Wim 14, 24
Stellaart, Jaap 14, 15, 72, 75, 92, 96, 106, 107
Stoffels, Gabi 7
Surie, Jacoba 19, 67
Tajiri, Ferdi 8, 187
Tajiri, Shinkichi 8, 95, 187
Tegenbosch, Lambert 8
Tesink, Ton 8, 9, 17
Thies, Paula 81
Tiel, Quirijn van 151
Timmer, Kees 158
Togt, Jan van der 152
Trap, Dirk 92, 112, 113
Tummers, Nic. 170
Tytgat, Edgard 87
Uyl, Joop den 169
Vemer, J.C. 168, 169
Ven, Nardus van de 14, 32, 92, 96, 97, 108,
109, 144
Venema, Adriaan 19
Vercauteren, Rick 3, 4, 10, 16
Vermeulen-Windsant, Bernadette 204
Verwey, Kees 14
Vogelaar, George3, 4, 8, 167
Vonk, Jac. 159
Volleberg, Jan 168, 169, 170, 172, 173, 174
Voragen, Thei 7, 8, 15, 16, 172, 173, 204
Vuillard, Edouard 93
Wagemaker, Didi 93
Wagemaker, Jaap14, 16, 41, 93, 95, 134, 135
Westendorp-Osieck, Betsy 19, 67
Westerik, Co 98
Wiegers, Jan 82
Wiegman, Piet 14, 15, 83, 206
Wiel, Saskia van de 3, 7
Wint, Wepko van de 163
Witsen, Willem 93, 127
Wolkers, Jan 98
Zandleven, J.A. 93, 127
215
216
Zakenregister
tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief
Aan de Hand van, tentoonstelling 16
Aankoopsubsidieregeling Kunstwerken (a sk)
93
Abstract expressionisme 14
Algemeen Handelsblad 90, 91, 94, 95
Amsterdamse Beurs 71
Amsterdamse Joffers 18, 19
Amsterdamse Limburgers 95
Amsterdamse School 148
Arti et Amicitae Amsterdam, kunstenaars-­
sociëteit 97
Bonnefantenmuseum, Maastricht 97, 174
Bossche School 195, 207
Bouwbedrijf J. en P. Janssen, Blerick (Venlo) 201
Brugplan 182
Centraal Museum, Utrecht 146
Cobra 12, 14, 15, 98
Collectie Limburg 7
Collectie Van Bommel-van Dam 4, 12, 16, 17,
19, 172, 175, 178, 179, 187, 204
Colorisme 14
Concertgebouw Prins van Oranje, Venlo 174,
184, 184, 185
Contourtentoonstelling 12, 18, 91, 92, 92, 96
Cultureel Centrum, Venlo 91, 172, 174, 175,
179, 180, 183, 186, 187, 200, 204, 205,
205
Culturele Biografie Limburg 7
Culturele Dienst gemeente Venlo 172, 174,
178, 186, 186, 204, 204
Culturele Raad Limburg, Maastricht 8, 168,
169, 170, 171, 172, 173, 205
Dagblad voor Noord-Limburg 175, 181, 185,
189, 190
De Pont zie Museum de Pont, Tilburg
Dreesmann-musea, Amsterdam 152
e3 Journaal 208, 209
Elsloo 168, 170, 174, 178
Euregio 170
Europese Staatscommissie voor Defensie 182
Expressionisme 14, 91
Facetten, tentoonstelling 91, 173
Friedhoff & Van Heerde, architectenbureau
208, 208
Firato, Amsterdam 173
Frisia Museum, Spanbroek zie Scheringa
Museum voor Realisme, Spanbroek
Galerie 845, Amsterdam 95
Galerie ba s, Amsterdam 96
Galerie D’Eendt, Amsterdam 96
Galerie Espace, Amsterdam 96
Galerie Magdalene Sothmann, Amsterdam
14, 92, 93, 93, 95
Galerie Santee Landweer, Amsterdam 96
Galerie van Meurs, Amsterdam 96
Gemeentearchief Venlo 7
Gemeente Venlo 6, 170, 174, 179, 180, 200,
208
Gemeentespaarbank Venlo 195, 197
Geometrische abstractie 14
Glaspaleis, Heerlen 173, 174
Goltziusmuseum, Venlo 170, 174, 184, 185
Haagse School 148
Hannema-de Stuers Fundatie, Heino 147
Hest & Kimmel, architectenbureau Van 195,
208
Huis van Looy, Haarlem 97
Humanistische Verbond 151
Informele kunst 14, 15
Jan van Eyck-academie, Maastricht 172
Janivo Fonds 151
Julianapark, Venlo 181, 194, 194
Kasteel Wylre, Wylre 149
Katholieke Volks Partij (k vp) 170, 182
Klooster Maria-Weide, Venlo 195, 195
Kröller-Müller Museum 146
Kunstenaarsvereniging St. Lukas, Amsterdam
97
Kunsthandel Liernur, Den Haag 96
Kunsthandel de Boer 95, 96
Larense School 148
Lieverdje ’t, Amsterdam 168
Lyrisch expressionisme 14
Materieschilderkunst 14, 91
Moderne Boekhandel, Amsterdam 96
Mondriaan Stichting 6
Museum Aemstelle, Amstelveen 97
Museum Beelden aan Zee, Scheveningen 153
Museum Boijmans-van Beuningen,
Rotterdam 147
Museum de Buitenplaats, Eelde 148
Museum de Pont, Tilburg 151
Museum het Domein, Sittard 174
Museum Jan van der Togt 152
Museum of Fine Arts, Boston 6
Museum van Baaren, Utrecht 146
Museum van Bommel van Dam, Venlo 3, 4, 5,
5, 6, 8, 10, 13, 15, 18, 145, 147, 149, 152,
153, 154, 168, 173, 178, 179, 184, 193,
203, 206, 208, 209
Nederlandse Museum Vereniging 153
Nucleair-chemisch beschermd Onderkomen
(nco) 208
Nulbeweging 12, 14, 15
Oercollectie zie Collectie Van Bommel-van Dam
Openbare Bibliotheek, Venlo 183, 183, 184,
184
Partij van de Arbeid (PvdA) 170
Provinciale Staten 172
Prins Bernhard Cultuurfonds 6
Prins van Oranje zie Concertgebouw Prins van
Oranje, Venlo)
Prinsenhof Delft zie Stedelijk Museum het
Prinsenhof, Delft
Projekt 2508, Bonn 5
Provincie Limburg 6, 15
Provo’s 168, 173
Realisme 14
Restaurant Valuas, Venlo 206
Rijksacademie van Beeldende Kunsten,
Amsterdam 18, 91
Rijksmuseum, Amsterdam 70
Rijksmuseum Twenthe, Enschede 149
Sarphatistraat 15, 73, 178, 178
Scheringa Museum voor Realisme 153
Schunk / Glaspaleis, Heerlen 173, 174
Shinkichi & Friends (sf), tentoonstelling 187
Singer Museum, Laren 148, 154
Staatsmijnen, Sittard 169, 174, 175
Stadsgalerij Heerlen 173
Stedelijk Museum, Amsterdam 12, 70, 74, 97,
169, 173
Stedelijk Museum, Roermond 174
Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft 92
Stichting Henriëtte Antoinette 151
Stichting ter Bevordering van Cultuurbezit
Venlo 6, 200
Stichting van Bommel van Dam 5, 6
Stichting Vrienden van het Museum van
Bommel van Dam 75
Surrealisme 14, 91
Theater de Maaspoort, Venlo 184
Toernooi der lage landen, Elsloo 170
Twentsche Bank 74, 77, 77, 98
Uit de Verzameling, tentoonstelling 16, 17
Utrechtse Kring, Utrecht 97
Van Bommel & Co., Effectenkantoor 70, 71
Van Bommel-van Dam Prijs 154, 154
Van Gewest tot Gewest 5
Variantplan Museum van Bommel van Dam
199
Veilinghuis Paul Brandt, Amsterdam 18, 92,
93, 93, 95
Villa De Wilde Zwanen, Laren 148
Volkskrant, de 183
Vrij Nederland 95
Vrije Academie, Venlo 184, 184
Vrije Volk, het 179
vsb Fonds 6
Wederopbouwplan 182
217
218
De publicatie, expositie en filmdocumentaire werden mede
mogelijk gemaakt door
Stichting van Bommel van Dam
Stichting ter Bevordering
Cultuurbezit Venlo
Sponsors
219
De Stichting van Bommel van Dam te Venlo is de royale gevers
zeer erkentelijk dat zij € 10.000 heeft kunnen bijdragen aan het
tot stand komen van dit prachtige jubileumdocument.
Een totaal van € 4.000 werd geschonken door:
Erven Maarten en Reina van Bommel-van Dam
Reinier Hendriks Auto-Elektra, apk en Onderhoud,
Daam Schijfweg 4, 1507 bd Zaandam
Stichting van Bommel van Dam, Venlo
Stichting Vrienden Museum van Bommel van Dam, Venlo
De volgende familieleden en vrienden brachten ruim € 6.000 bijeen:
Gerd-Jan en Aarieke Coenen-de Jong, Amsterdam
Martin en Beatrix de Jong-van der Neut, Voorschoten
de heer en mevrouw Dobbelstein-Geelen, Geulle
Will de Jong en Karel Mehagnoul, Enkhuizen
Sjoerdtje Hak, Wijhe
Willy de Jong en Theun Hiemstra, Leeuwarden
Louk van Hattum en Clarina Grim, Weesp
Hetty Kimmel-Koenen, Venlo
Bouwe en Joke Hendriks, Zaandam
Alie Moll, Rijswijk
Guus en Marga Hendriks-Reijling, Zaandijk
Thalina Hendriks en Henk Sprengers, Gouda
fam. Ooms, Venlo
Stijn Peeters, Eindhoven
de heer Jaap Ploos van Amstel, Haarlem
Joke Hoogebeen, Apeldoorn
de heer Th. Stroeken, Venlo
Theo en Elly Huijs-Hooft van Huysduynen, Venlo
VanVelthuisen family, usa
Gerrit en Fransje de Jong-van Elven, Voorburg
Petra Verberne, Venray
Johan en Ada de Jong, Sittard
Rémy et Julie Feumont, Velden
Hans en Carla de Jong-Bossenbroek, Deventer
Hayo en Maaike de Vries-de Jong, Woudsend
Martijn en Susanne de Jong-Tennekes, Amersfoort
mevrouw C. Weekers-van Pol, Venlo
220
Colofon
projectconcept
concept en samenstelling publicatie
teksten
Rick Vercauteren
Ingrid Kentgens en Rick Vercauteren
Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Frans Hermans, Jos de Jong, Ingrid Kentgens,
Renée Steenbergen, Rick Vercauteren, Thei Voragen en George Vogelaar
vertaling
Karin Noffke, Baarle-Hertog (b)
eindredactie
Ingrid Kentgens, Rick Vercauteren, Thei Voragen en Saskia van de Wiel
fotobijschriften en onderschriften
Ingrid Kentgens, Peter Kerkhoff, Gabi Stoffels en Thei Voragen
register
Paul Hermans
beeldredactie
Ingrid Kentgens, Cécile Klinkers, Gabi Stoffels, Rick Vercauteren en Thei Voragen
fotografie kunstwerken
Peter Cox, Eindhoven
fotografie tekstillustraties
zie bijschriften
Fotokino Linders, Venlo
De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke
bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen
doen gelden, kunnen zich tot de uitgever wenden.
omslagfoto
Sef Dael, Venlo
Baer Cornet, Venlo
scans
Paul Hermans
Zebra Fotostudio’s, Venlo
met dank aan
Gemeentearchief Venlo
Ton Kleinjans (Clevis-Kleinjans Architecten bv bna), Venlo
grafische vormgeving en dtp
lithografie en druk
bindwerk
Baer Cornet, Venlo
Drukkerij Lecturis bv, Eindhoven
Callenbach van Wijk bv, Nijkerk
copyright
Museum van Bommel van Dam, Venlo
oplage
1.500 exemplaren
uitgever
Museum van Bommel van Dam, Venlo
Deken van Oppensingel 6
nl-5911 ad Venlo
t +31 (0)77-351 3457
f +31 (0)77-354 6860
e [email protected]
www.vanbommelvandam.nl
isbn978-90-78290-162
nur640
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige
vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de
uitgever.
Deutsche Übersetzung
Vorwort
‘Wer Kunstgeschichte studiert hat, muß jedem Vergleich
mißtrauen.’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen,
Amsterdam 2009, S. 20).
In den Niederlanden sind diverse Kunstmuseen aus Kollek­
tionen privater Sammler hervorgegangen. Das ist auch der Fall
beim Museum van Bommel van Dam in Venlo. Maarten und
Reina van Bommel-van Dam, wohnhaft in Amsterdam, schenk­
ten 1969 Venlo eine Kollektion moderner Kunst von mehr als
eintausend Werken unter der Bedingung, dass die Gemeinde
ihre breit gefächerte Kunstsammlung in einem Museum unter­
bringen und für die beiden Stifter für adäquaten Wohnraum
sorgen müsse. Die Aufsehen erregende Schenkung, deren
formale Annahme durch die Gemeinde in dem Programm Van
Gewest tot Gewest im niederländischen Fernsehen ausgestrahlt
wurde, führte 1971 dazu, dass in Venlo das erste Museum für
moderne Kunst in der Provinz Limburg eröffnet wurde.
Fragen von Besuchern aus dem ganzen Land, deutliche
Rat­schläge des Marketingbüros Projekt 2508 aus Bonn,
Gespräche mit dem Rat der Stiftung van Bommel van Dam,
sowie die dringende Notwendigkeit, in Hinblick auf die Politik
des Museums neue Strategien anzuwenden, lancierte die
Direktion des Museums van Bommel van Dam 2006 die Idee,
um mithilfe externer Untersucher und Autoren die tatsäch­
liche Bedeutung dieser Schenkung historisch und für Venlo,
die Provinz und das Land zu untersuchen. Der Museumsstab
will – im Sinne des oben notierten Zitats von Cees Nooteboom
– die Schenkung nach ihrem Wert beurteilen. Die Ergebnisse
der internen und der externen Untersuchungen werden ‘syn­
thetisiert’ und in Gestalt einer Ausstellung, einer Publikation,
eines Dokumentarfilms und eines Symposiums 2009 gebün­
delt angeboten. In diesem Jahr ist es ja vierzig Jahre her, dass
die Sammlung von Maarten und Reina van Bommel-van Dam
an die Gemeinde Venlo übertragen wurde.
Mitte 2008 gerät das umfangreiche Projekt in eine Strom­
schnelle als die Mondriaan Stichting, der Prins Bernhard
Cultuurfonds, der v sb Fonds, die Stichting ter Bevordering van
221
222
Cultuurbezit Venlo, die Stichting van Bommel van Dam und
schließen und das mehrsprachige Vermarkten der Kollektion.
die Provinz Limburg mitteilen, dass sie bereit sind, die ge­
Die ehemalige Privatsammlung ist dank der positiven inhalt­
plante Präsentation und die flankierenden Produkte und
lichen Beiträge der genannten Mitarbeiter demnächst tat­säch­
Aktivitäten in ihren ehrgeizigsten Varianten finanziell möglich
lich eine öffentliche Sammlung. Die nunmehr entschlüs­selte
zu machen.
Basiskollektion ist ein vitaler Organismus, der in Kombi­nation
Beinah parallel dazu beschließen der Venloer Gemeinde­
mit der musealen Entstehungsgeschichte und rele­vanten Er­
vor­stand und der Gemeinderat, das Betriebsbudget des
kenntnissen über das Sammlerehepaar künftig an die Culturele
Museums auf Basis der neuen Meerjarenbeleidsnota Museum
Biografie Limburg und die Collectie Nederland anschließt.
van Bommel van Dam 2008-2012 ansehnlich und strukturell zu
erhöhen. Darüber hinaus stellt der Gemeinderat einen Geld­
Begeisternde externe Beiträge Worte des Dankes richte ich
betrag zur Verbesserung des Museumsbaus zur Verfügung.
auch mit Vergnügen an den früheren Direktor Thei Voragen,
Dafür will ich mich an dieser Stelle noch einmal bei allen
der aufgrund seiner unschätzbaren Kenntnis der ur­sprüng­
Beteiligten von ganzem Herzen bedanken.
lichen Sammlung und der guten, persönlichen Kon­takte zu
Maarten und Reina van Bommel-van Dam für den erfolgreichen
Werden, wer wir sind Im Museum of Fine Arts in Boston
Abschluss diverser Projektbereiche im Allge­meinen und für
hängt ein monumentales, auf Tahiti gemaltes Bild des fran­
die gemeinsam mit Ingrid Kentgens vorgenommene sorgsame
zösischen Künstlers Paul Gaugin: Es heißt Wo kommen wir her?
Auswahl der relevanten Kunstwerke im Besonderen sehr
Wer sind wir? Wohin gehen wir? Diese fundamentalen Fragen,
wertvolle Arbeit geleistet hat. Gleichzeitig will ich die Projekt­
die eine Suche nach existenzieller Bedeutung widerspiegeln,
mitarbeiter Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers und Gabi Stoffels
waren der ständige Leitfaden bei der mehrjährigen Unter­
für ihre dynamischen und begeisternden Beiträge zur Unter­
suchung der historischen und soziologischen Hintergründe
suchung und für die prak­tische Verwirklichung der Ausstel­lung,
der Schenkung, der korrekteren Einschätzung der Sammlung,
der Publikation und des Dokumentarfilms lobend erwähnen.
der Erfassung der Baugeschichte des Museumskomplexes und
Darüber hinaus vermelde ich gerne die produktive und
der zielge­richteten Erforschung der vollständigen Lebens­
kollegiale Zusammenarbeit mit Jos de Jong und Frans
geschichte des Sammlerehepaars. Im musealen Teamverband
Hermans vom Gemeindearchiv Venlo. Danke für die kritischen
haben wir danach gestrebt, so wie Friedrich Nietzsche einmal
und detaillierten Beiträge aus der Archivforschung zur
kernig formulierte, ‘zu werden, wer wir sind’.
speziellen Entstehungsgeschichte des Museums und für die
Nach Jahren intensiver Vorbereitung kommen im Jahr
2009 viele Ambitionen und Vorsätze der Direktion und der
Mitarbei­ter erstmalig zusammen: die Ergebnisse paralleler
flott geschriebenen, hervorragend dokumentierten Texte für
die Publikation!
Bedanken möchte ich mich ebenfalls bei dem Film­regis­
Unter­suchun­gen, die Vorbereitungen für die breit angelegte
seur Kees Maaswinkel, der auch auf Basis eigener Recherchen
Aus­stellung, der Dokumentarfilm, die Publikation, das Sym­
einen kurzen Dokumentarfilm gemacht hat, der die persön­
posium sowie die Verbesserungen im Museumsbau. An dieser
liche Geschichte der leidenschaftlichen Kunstsammler durch­
Stelle danke ich meinen Kollegen Paul Hermans (Public
dacht und gefühlvoll mit den Visionen der Künstler der ersten
Relations), Ingrid Kentgens (Konservatorin der Kollektion), Ted
Stunde wie Armando und Tajiri kombiniert. Er beschreibt
Kilsdonk-Lamée (Museumspädagogik) und Saskia van de Wiel
Handel und Wandel des damaligen Kulturrats in Maastricht,
(Konser­vatorin der Ausstellungen) für ihr großes Engagement
den kultu­rellen Wiederaufbau Venlos unter dem umtriebigen
und ihren Einsatz für das Gelingen dieses weit verzweigten
Bürger­meister Leonard de Gou, die positive Rolle der Kunst­
Projektes.
kritiker Hans Redeker, Lambert Tegenbosch und Walter de
Im Verhältnis zum Jahr 2006 haben wir sowohl gemein­
Bruijn sowie die aufblühende Venloer Kunstlandschaft mit
sam wie individuell große Schritte nach vorne gemacht in
Motoren wie Lei Alberigs (dem späteren ersten Museums­
Bezug auf das Erhalten und Verwalten, das Registrieren, Foto­
direktor), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi und Ferdi Tajiri
grafie­ren, Digitalisieren, Präsentieren, das museumspädago­
und der Leiterin des Kulturressorts Rie van Soest-Jansbeken.
gische Aufbereiten, das Veröffentlichen, das langfristige Er­
Großes Lob für die Art und Weise, auf die Maarten und Reina
van Bommel-van Dams bedingungslose, persönliche Liebe zur
Im Jahre 2009 ist die Entstehungsgeschichte des
Kunst mit einem viel größeren gesellschaftlichen Kontext, der
Museums van Bommel van Dam auf nationaler Ebene noch
poli­tischen Dynamik und einer akkuraten Rekonstruktion des
relativ un­bekannt. Wir erwarten jedoch, dass die Geschichte
komplexen Zeitgeistes der Jahre 1967 bis 1971 verknüpft wird!
hinter der Schenkung 1969, die sich auf den Nenner Von
Außer Jos de Jong und Frans Hermans danke ich den
privater Samm­lung in Amsterdam zu öffentlicher Kollektion in
Autoren Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Ingrid
Venlo bringen lässt, vielen Menschen inner- und außerhalb der
Kentgens, Renée Steen­bergen und George Vogelaar für ihre
Niederlande bekannt wird. Das Museum van Bommel van
ausnahmslos fes­seln­den Beiträge zur umfangreichen
Dam will künftig mit Nachdruck eine analoge und digitale
Publikation, in der die Schenkung auf mehreren Ebenen als
Quelle der Infor­mation für echte und virtuelle Besucher sein.
Dreh- und Angelpunkt funktioniert. Ein besonderer Aspekt der
Wir sind davon überzeugt, dass Maarten und Reina van
von dem Grafikdesigner Baer Cornet großartig gestalteten
Bommel-van Dam durch die hier erwähnten Bemühungen
Publikation ist, dass sich die fachkundig formulierten Ansätze
nicht im offenen Rachen der Zeit verschwinden werden,
und die in­haltlichen Auffassungen gemäß der Idee von 2006
sondern als Sammler, Stifter und Namensgeber im Kanon der
ergänzen. Die Entstehung des Museums van Bommel van
niederländischen Museumsgeschichte weiterleben werden.
Dam zwischen 1967 und 1971 erscheint im Zusammenspiel
mit den überlegt ausgewählten documents humains und einer
Rick Vercauteren
großzügigen Auswahl an Kunstwerken wie in einem beein­
Direktor Museum van Bommel van Dam
druckenden Kaleidoskop.
Die Innenräume des Museums van Bommel van Dam
haben sich dank der grundlegenden Vision des Raumdesigners
Von privater Sammlung zu öffentlicher Kollektion
Ton Tesink im vergangenen Jahr schrittweise sehr verbessert.
Ingrid Kentgens
In enger Zusammenarbeit mit dem Museumsstab und ex­
ternen Beratern wie Thei Voragen und Peter Kerkhoff hat Ton
In einem Brief vom 16. Dezember 1967 an den früheren
Tesink einen ausgewogenen Einrichtungsplan für die Aus­
Direktor Lei Alberigs nennt Maarten van Bommel die Kunst­
stellung Maarten & Reina van Bommel-van Dam erstellt. Die
sammlung, die er und seine Frau Reina zusammengetragen
Präsen­tation folgt einer festgelegten Route und zeichnet sich
haben, ‘unser Lebenswerk’. In den Wandelgängen des
durch einen modernen Rhythmus und eine ästhetisch kon­
Museums van Bommel van Dam nennen wir sie die
zipierte Gruppierung des Archivmaterials, der großformatigen
‘Ursammlung’.
Fotos, der Kunstwerke und Texte aus. Für Grundschulklassen
haben wir speziell einen separaten Projektraum eingerichtet,
Andere Zeiten Maarten und Reina van Bommel-van Dam
in dem Kinder im übertragenden Sinn Maarten und Reina
sammeln in einer Zeit, in der sich die bildende Kunst rasch ent­
einen Besuch abstatten und spielerisch das Phänomen
wickelt. Im kulturellen Klima der Nachkriegs-Niederlande stehen
‘Sammeln’ kennen lernen.
Figuration und Abstraktion nebeneinander, aber sich vor allen
Dingen gegenüber. Künstler nehmen deutliche und gegensätz­
Hommage Direktion und Mitarbeiter des Museums van
liche Positionen ein. Die frei gekämpfte Künstler­schaft setzt
Bommel van Dam widmen das Projekt Maarten & Reina van
sich von den traditionellen Äußerungen jener ab, die mit dem
Bommel-van Dam mit viel Respekt und der gebotenen Ehr­
Loslassen erkennbarer Darstellungen ringen und für die das
erbietung Maarten van Bommel (1906-1991) und Reina van
Ausdrücken von Gefühlen ausschlaggebend ist. Eine Zeit, in
Dam (1910-2008). Reina van Bommel-van Dam, die letztes
der ganz unterschiedliche Bewegungen an Terrain gewinnen;
Jahr mitten in den Vorbereitungen trotz ihres Alters von 97
Avantgardisten wehren sich gegen festgelegte Ideen und die
Jahren ziemlich unerwartet starb, kann die Eröffnung der
getreue Abbildung der sichtbaren Wirklichkeit, die Experimen­
Ausstellung, die Premiere des Dokumentarfilms und die
tellen finden sich in der Künstlergruppe Cobra, Abstrakte und
Überreichung des ersten Exemplars der Publikation zu
Nonfigurative wenige Jahre später in der Nul­beweging (‘Null­
unserem Bedauern nicht mehr persönlich miterleben.
bewegung’). In diesem Klima stecken Maarten und Reina van
223
224
Bommel-van Dam ihre eigene Route ab. Sie orientieren sich
Kunst­auffassungen und seiner alltäglichen Themenwahl
über aktuelle Kunst, indem sie die jährlichen, tonangebenden
entschei­denden Einfluss auf Schüler wie Poppe Damave, Otto
Contour-Ausstellungen in Delft besuchen. Darüber hinaus
B. de Kat, Wim Steijn und Kees Verwey. Sein Haus steht
schätzen sie die Meinung von Fachleuten wie Willem
Künstlern auch im wahrsten Sinne des Wortes offen; Anton
Sandberg, dem Direktor des Stedelijk Museum in Amsterdam,
Heyboer wohnt lange Zeit auf dessen Dachboden.
und dem hervorragenden Rezensenten Hans Redeker.
Das Bemerkenswerte an Privatsammlungen ist der
Maarten und Reina van Bommel-van Dam kaufen viele
Werke von Künstlern, die unabhängig von Modernismen nach
Eigensinn, mit dem sie zustande kommen: Sie sind gut für
der eigenen Wahrnehmung arbeiten: Marius Bauer, Henk
Über­raschungen und bringen Figuren ans Licht, die auf natio­
Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peter
naler und internationaler Ebene nicht unbedingt wahrgenom­
(Peerke) Bust, Cor Dik, Leo Gestel, Edouard Righetti, Albert
men werden und die damit verbundene Wertschätzung nicht
Grosveld, Dirk van Gulik, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen,
erfahren. In einer Zeit, in der stürmische Trends und Ismen
H. H. Kamerlingh Onnes, Arie Kater, A. W. Kort, Jan Meijer, Ro
einander folgen, beobachten Maarten und Reina van Bommel-
Mogendorff, Nico Molenkamp, Jaap Stellaart, Nardus van de
van Dam Künstler, Individuen, die anhaltend und konsequent
Ven und Piet Wiegman. Gleichzeitig entscheiden sie sich in­
weiterhin auf die Pfeiler der Vergangenheit bauen, die Kunst­
nerhalb der aktuelleren Entwicklungen für individuelle Ver­
geschichte reflektieren und das Leben – und darum nicht als
treter wie Gerrit Benner und Willem Oepts (Expressionis­mus,
Vorläufer betrachtet werden. Maarten van Bommel spricht in
Kolorismus), Kees van Bohemen (Lyrischer Expressio­nismus),
diesem Zusammenhang von ‘typisch niederlän­discher Unter­
Eugène Brands (Cobra), Lataster (Abstrakter Expressionismus),
schätzung der Früchte vom eigenen Boden!’ 1971 beschreibt
Melle (Surrealismus), Jaap Wagemaker, Bram Bogart, Armando
der Kunstkritiker Walter de Bruijn die Kunst­sammlung des
und Jan Schoonhoven (Materiemalerei und informelle Kunst,
Ehepaars als ‘lebensgroße Anerkennung einiger traditioneller
Null­bewegung). Bei Malern wie Jan Schoonhoven und Edgar
Werte der bildenden Kunst: die an­dau­ernde Entdeckung der
Fernhout folgen sie der Entwicklung vom Figurativen zur sich
Natur als Quelle der Inspiration, den Eingriff des Künstlers
steigernden Abstraktion, doch mit rein geometrischer ab­
darin mittels seiner kreativen Fantasie und seiner handwerk­
strakter Kunst können sie nichts anfangen.
1
lichen Fähigkeiten, ohne die er im Ge­stammel der ersten Ver­
Ein interessantes Detail ist die Tatsache, dass eine statt­
wunderung stecken bleiben würde. In der Zeit von Objekten
liche Anzahl der oben genannten Künstler, die zu ihrer Zeit
und Conceptual Art ist das etwas, das zum Nachdenken
mehr oder weniger respektierte Namen hatten, lange Zeit aus
anregt.’ Und: ‘In der Sammlung manifestiert sich auch eine
dem Blickfeld verschwunden waren, aber anno 2009 wieder
deutliche Wertschätzung von Künstlern der so genannten
ge­schätzt und anerkannt werden. Vor kurzem erschienen neue
zweiten Garde, die den internationalen Durchbruch nie
Monografien über Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo
schaffen werden und deren Werk durch Sammler wie diese
Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, den Surrealisten Melle,
mehr oder weniger aus der Vergessenheit gerissen wird. Das
Jaap Stellaart und Piet Wiegman. Im Herbst erscheint ein neues
geschieht oft zu Recht und das nicht nur, weil deren Werk
Buch über Edgar Fernhout.4 Alle genannten Künstler waren
wertvoller sein kann als die Kunstpäpste behaupten, sondern
‘Favorieten’ von Maarten und Reina van Bommel-van Dam!
auch, weil es darüber hinaus einen Beitrag für ein nuancier­
teres Bild der Kunst einer bestimmten Epoche liefern kann.’2
Im Katalog anlässlich der Eröffnung des Museums van
Sammeln Die ursprüngliche Sammlung ist von heterogener
Art. Das in Amsterdam wohnende Ehepaar beginnt nach dem
Bommel van Dam 1971 sagt der Direktor Lei Alberigs über die
Zweiten Weltkrieg, leidenschaftlich bildende Kunst zu sammeln.
Kollektion: ‘Fast alle Strömungen und Tendenzen sind darin
In kurzer Zeit kaufen sie hunderte Arbeiten auf Papier und
vertreten, aber selbstverständlich finden sich nicht alle
Malerei aus den Niederlanden und internationale Grafik – bei
wichtigen Künstler darin wieder’.
Künstlern zuhause, auf Auktionen und in den Galeriekreisen
Für die van Bommels spielt vor allen Dingen der Kreis um den
Nord-Hollands. Darüber hinaus legen sie unbewusst die Basis
Haarlemer H. F. Boot eine wichtige Rolle. Sie kommen über
für eine Sammlung von Künstlern aus Limburg, indem sie
Cor Dik mit ihm in Kontakt. Boot hat mit seinen expliziten
Werke von Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas, Lei
3
Molin und Ger Lataster erwerben. Aus persönlichem Interesse
lich engagierten Künstlern, an sozialen Individuen mit einer
sammeln sie russische Ikonen, chinesische und japanische
erkennbar eigenen Bildsprache und -schrift, sorgen für den
Tintenzeich­nungen und Drucke, Keramik aus Südamerika und
Zusammenhang unter den Sammlungsteilen. Limburg wird
Ethno­grafika aus Afrika und Neu-Guinea. Bildhauerkunst ist in
dabei ausdrücklich im Auge behalten. Die Aufmerksamkeit
der Kollektion kaum zu finden. Ausnahmen sind einige starke
gegenüber herausragenden Vertretern der jüngeren Gene­
Eisenplastiken von Frans de Boer Lichtveld und Keramik von
rationen und aktuellen Entwicklungen in der Kunst nimmt zu
H. H. Kamerlingh Onnes.
und die Teilsammlung Fotografie wächst kontinuierlich. Das
Die Schenkung der Sammlung 1969 hat 1971 zur Eröffnung
Sammelgebiet erweitert sich in naher Zukunft erwartungs­
des ersten Museums für moderne Kunst in der Provinz Limburg
gemäß Richtung Deutschland und in geringerem Umfang
geführt, was man zu Recht als kunsthistorisch wichtig be­
Richtung Belgien.
zeich­nen kann. Es geht um eine Privatsammlung, die einen
Obwohl das Museum in den letzten Jahren in erster Linie
bestimmten Zeitgeist repräsentiert, persönlichen Geschmack
als Ausstellungshalle fungiert hat, in der sich Wechselaus­stel­
erkennen lässt und gleichzeitig einige sehr starke Ansätze und
lungen in hohem Tempo abgelöst haben, finden dort regel­
Kerne zeigt. Wie steht es um den Aktualitäts­gehalt dieser
mäßig Ausstellungen der Kollektion oder zu kollektions­eigenen
Privatsammlung? Wie verhält sich die Urkollek­tion zur An­kauf­
Themen statt. 2005 beginnt das Museum – auf anhaltenden
politik des heutigen Museums van Bommel van Dam?
Wunsch des Publikums und aus dem wachsenden internen
Das Museum van Bommel van Dam hat sich in den ver­
gangenen vierzig Jahren zu einem mittelgroßen Museum für
Bedürfnis heraus, eine deutlich unterscheidbare, eigene
Identität sichtbar zu machen – eine Reihe von Kollektions­aus­
moderne und zeitgenössische Kunst entwickelt mit einer
stellungen unter dem Titel Aan de hand van. Diese Präsen­
Museumssammlung von circa fünftausend Objekten.
tationen kombinieren Zeichnungen, Grafik, Gouachen und
Anfänglich werden vor allem Werke von Künstlern aus der
Malerei aus der Urkollektion mit späteren und aktuellen
Urkollektion hinzugekauft. Nach der Eröffnung des Museums
Ankäufen. Inzwischen hat das Museum seinen Kurs einer
erweitern der Direktor Lei Alberigs und sein Nachfolger Thei
wichtigen Änderung unterzogen; seit Januar 2009 wird die
Voragen die in Nord-Holland aufgebaute Sammlung; sie er­
eigene Kollektion, die inzwischen mehr als fünfzig Jahre
werben u. a. mehr Kunstwerke aus der Cobra-Bewegung, der
überspannt, unter dem Titel Uit de verzameling permanent
informellen Kunst, der Nullbewegung und der Materiemalerei.
gezeigt. Das Interesse und die Anerkennung des Publikums
Es gelingt ihnen, qualitativ hochwertige Teilsammlungen
dafür erscheinen groß. Das bestärkt uns in unserer Über­zeu­
zusammenzustellen, u. a. von Armando, Bram Bogart, Edgar
gung, dass das Museum noch stärker Museum werden muss
Fernhout, Jan Schoonhoven und Jaap Wagemaker, die wegen
und dabei wird die Sammlung eine wichtige Rolle spielen.
ihrer Vollständigkeit und dem Vorhandensein früher Werke für
die Niederlande als außergewöhnlich einzustufen sind. Sie
Forschung und Ausstellung Wissen über die eigene Iden­ti­tät
investieren außerdem in eine breitere und repräsentativere
und die dazugehörige Sammlung an Objekten ist in Hinblick
Sammlung zeitgenössischer bildender Kunst aus Limburg.
auf fundierte Informationen für das Publikum un­ent­behrlich.
Besonders unter Voragen wächst die besondere Teilsammlung
Betrachtet man die Bandbreite des alternieren­den Ausstel­lungs­
von Malern der Nachkriegszeit, die ursprünglich aus Limburg
programms der vergangenen Jahre, ist die Hommage an die
kommen, um ihre bekanntesten Vertreter Pieter Defesche, Jef
Schenkung vor vierzig Jahren keine reguläre Ausstellung.
Diederen, Ger Lataster, Lei Molin und Pierre van Soest.
Der Unterschied liegt vornehmlich in der Tatsache, dass zum
Auch der heutige Museumsstab unter der Leitung des
Direktors Rick Vercauteren betrachtet das Erweitern der
Sammlung als zentrale Aufgabe und baut die Sammelgebiete
ersten Mal eine Auseinandersetzung mit der Entstehungs­
geschichte des Museums stattfindet.
Während der vergangenen vierundzwanzig Monate haben
der ursprünglichen Kollektion aus. Noch immer werden
wir uns gruppenweise in die Erforschung der genannten kunst­
hauptsächlich Malerei und Arbeiten auf Papier aus den
historischen Fakten und Geschehnisse vertieft. Archiv- und
Niederlanden angekauft, um bestehende Linien der Samm­
Quellenstudium haben enorme Mengen von Material ans Licht
lung fortzuführen. Das langfristige Interesse an gesellschaft­
befördert, Fotos, Filmaufnahmen, Rezensionen, docu­ments
225
226
humains, Zitate, Geräuschfragmente. Die erhaltene Korres­
Ausstellung geht auf die Amsterdamer ‘Joffers’ ein, eine
pondenz von Maarten van Bommel hat viele neue Einsichten
Gruppe von Künstlerinnen, die Ende des 19. Jahrhunderts an
gebracht.
der ‘Rijksacademie van Beeldende Kunsten’ in Amsterdam
Die Urkollektion, von der sich große Teile im Depot be­
studierten, Freundschaft schlossen und gemeinsam aus­stell­ten;
finden, ist erneut gesichtet, registriert und nach heutigen
in der Kollektion sind u. a. Lizzy Ansingh, Betsy Westendorp-
Standards fotografiert worden. Die Erschließung der Ur­
Osieck, Jo Bauer-Stumpff, Marie van Regteren-Altena und
kollektion ist Ausgangspunkt für weitreichende Arbeiten auf
Jacoba Surie ver­treten.
dem Gebiet der Dokumentation, des Sichtbarmachens und
Maarten van Bommel unterhielt einen intensiven Brief­
der Auftakt zur Digitalisierung, durch die die komplette
wechsel mit Galeristen, Museumsdirektoren und Künstlern.
Museumssammlung digital zugänglich gemacht und der
In der Ausstellung werfen einige bemerkenswerte Geschichten
Informationsaustausch modernisiert wird. Die künftige
ein besonderes Licht auf Teile der Kollektion. Wie eine Apo­
Öffnung der Kollektion macht das Museum van Bommel van
theose ist danach die Urkollektion in vollem Umfang zu sehen.
Dam zu einem interessanten Partner und Leihgeber für
Die Salon-Atmosphäre wird dem Museum hervorragend
Museen im In- und Ausland. Diese Vorarbeiten führen indirekt
stehen. Zum Schluss untermauern wir die persönliche
dazu, dass gleichzeitig ein aktueller Kollektions- und Restau­
Geschichte mit dem Dokumentarfilm, den Kees Maaswinkel
rationsplan zustande kommt und als erster Schritt in Richtung
über das Ehepaar gemacht hat.
eines kompletten Kollektions­katalogs fungiert.
Eines der Untersuchungsergebnisse ist die Ausstellung,
Als Konservatorin der Kollektion ist das Entwickeln einer
Aus­stellung wie dieser für mich eine ausgezeichnete Gelegen­
die die Entstehungsgeschichte rekonstruiert und den eigen­
heit, um in die Tiefe zu gehen, wortwörtlich in die Museums­
ständigen und vielfältigen Charakter der Sammlung skizziert.
keller. Zum ersten Mal habe ich das Vorrecht gehabt, alle Werke
Das Jahr 1969, in dem die Gemeinde Venlo die Schenkung
der Urkollektion in den eigenen Händen zu halten. Eine span­
annahm, steht zentral. Die Ausstellung nutzt authentisches
nende und packende Suche nach den Anfängen unserer mu­
Material. Auf einer chronologischen Route wird auf die Vor­
sealen Existenz. Sie konfrontierte mich persönlich – im posi­
geschichte der Schenkung eingegangen. Wer sind die Sammler
tiven Sinne – regelmäßig mit Überraschungen und ich bin
und wie kommt die Sammlung im Nachkriegs-Amsterdam
davon überzeugt, dass auch unser Publikum, das Stamm­
zustande? Welche Aktivitäten entwickeln sie rund um die
publikum und das neue, jung und alt, überrascht und
Sammlung und warum landet diese schließlich in Venlo? Wie
begeistert sein wird.
sieht das kul­turelle Klima in Venlo zu jener Zeit aus und wie
gelingt es, die Stadt für den Bau eines Museums zu ‘begeis­
1
tern’? Danach geht die Ausstellung im Besonderen auf Art und
Maarten van Bommel, ‘Hans van Ieperen’ aus idem (1986): Zij kozen
Umfang der Sammlung ein. Die komplette Kollektion wird von
met hun hart. Toepraken en overpeinzingen, achterhaald uit bescheiden
1044 Arbeiten auf eine Auswahl von etwa dreihundert redu­
van M. F. van Bommel (...), Venlo, Stichting van Bommel van Dam, 24.
ziert. Dabei steht von Anfang an fest, dass nicht nur die
2
großen Namen gezeigt werden, sondern auch die persön­
Walter de Bruijn, ‘Over kunst gesproken – Een kunstverzameling
lichen Präfe­renzen der Sammler, Künstler, die in Vergessenheit
kreeg een museum, aus: e3 Journaal, Weekblad voor Noord-Limburg;
geraten oder möglicherweise nie von der Kunstkritik wahr­
18. November 1971.
genommen worden sind, Favoriten von Maarten und Reina
3
van Bommel-van Dam oder unschlagbare Publikumslieblinge.
Lei Alberigs aus: Museum van Bommel van Dam. Een beeld van de
Außerdem wird die Position des Sammlerpaars auf nationaler
collectie, Kulturamt der Gemeinde Venlo, Venlo 1971, 4
Ebene und für deren Zeit bestimmt. Ihr Ankaufverhalten wird
4
genau unter die Lupe genommen; Galerie Magdalene Sothmann,
Dr. Mieke Rijnders untersucht Edgar Fernhout und dessen Werk
Auktions­haus Paul Brandt und die Contour-Ausstellungen in
nach 1945 – anlässlich einer Ausstellung und einer Publikation für
Delft. Es ist bemerkenswert, dass sich in der Sammlung
das ‘Museum voor Moderne Kunst’ in Arnhem im Herbst/Winter
auffallend viele Arbeiten von Künstlerinnen befinden. Die
2009-2010.
1922 sollte es noch zweiundzwanzig Jahre dauern, bis
Aus Liebe zur Kunst? Die Motive des Ehepaars
Maarten van Bommel Reina van Dam heiratete. Obwohl er
van Bommel-van Dam
auch vor 1944 bereits regelmäßig Kunst kaufte, nahm der
Helleke van den Braber
Ausbau der Sammlung erst nach der Eheschließung Formen
an. Und auch erst zu diesem Zeitpunkt fing Maarten an, Ideen
Maarten van Bommel hielt 1971 eine Lesung zum Thema Wie
über das Sammeln zu entwickeln und zu formulieren sowie
kamen die zwei dazu…1 Damit stellte er die Frage, die viele Be­
über den (gesellschaftlichen) Wert von Kunst. In den da­
sucher des Museums van Bommel van Dam beschäftigt. Was
zwischen liegenden Jahren arbeitete er am Erwachsenwerden:
trieb Maarten und Reina van Bommel-van Dam dazu, jahr­zehnte­
Nach einer schnellen Karriere bei einem Amsterdamer
lang ihr Geld, ihre Zeit und ihre Energie in den Aufbau einer
Börsen­händler gründete er 1932 einen eigenen Betrieb.
Kunstsammlung zu stecken? Van Bommel behauptet, dass er
Eigentlich war das ein schlechter Zeitpunkt, um mit Wert­
und Reina ohne Kunst ‘nicht leben konnten’ und dass sie beide
papierhandel zu beginnen; die Niederlande befanden sich auf
den unaufhaltsamen Drang verspürten ‘auf die Jagd zu gehen’
dem tiefsten Punkt einer Wirtschaftskrise. Dennoch gründete
nach Kunstwerken.2 Wie kamen die zwei dazu? Welche persön­
van Bommel seine Firma und irgendwie gelang es ihm, von
lichen Motive lagen ihrem Sammeldrang zu­grunde? Maarten
Anfang an Erfolg zu haben. Aus vielen Quellen entsteht der
van Bommel hat wiederholt betont, aus­schließlich ‘aus Liebe
Eindruck, dass seine guten Resultate nicht nur seiner Arbeits­
zur Kunst’ gehandelt zu haben. Aber bedeutet das, dass das
wut zu verdanken waren, sondern auch seiner Intelligenz,
Ehepaar lediglich die Blüte der Kunst fördern wollte oder zielte
seinem angenehmen Umgang mit Menschen, seinen soliden
es auch auf die Verbesserung der gesellschaftlichen Position
Handelsprinzipien und seinem breiten Interesse.5
von Kunst und Künstlern ab? Eine Antwort auf diese Fragen ist
Inzwischen beendete Maartens spätere Frau Reina van
nicht nur in van Bommels Lesung von 1971 zu finden, sondern
Dam ihre Ausbildung als Krankenschwester und arbeitete ab
lässt sich auch aus zahllosen einführenden Worten zu Ausstel­
1937 in Krankenhäusern in Rotterdam und Den Haag. Sie traf
lungen, aus Interviews und Zeitungsartikeln und dem privaten
ihren zukünftigen Ehemann 1943, nachdem Maarten das
Material aus dem Archiv des Museums ableiten.
Nachbar­haus einer ihrer älteren Schwestern bezogen hatte.6
Maarten van Bommel war sechzehn Jahre alt, als er 1922
Der Funke zündete, als sie ihn in jenem Jahr zu einem gemein­
in einem Schaufenster einer Amsterdamer Kunsthandlung eine
samen Besuch einer Aufführung der Matthäus-Passion einlud.
Bronze sah. Die kleine Frauenfigur von der Hand des französi­
Er war damals achtunddreißig, sie dreiunddreißig. Maarten war
schen Bildhauers Jules Dalou berührte ihn zutiefst. ‘Das ganze
vorher schon einmal verheiratet gewesen, doch in ihr fand er
Sparschwein ging drauf’, erinnerte er sich später. ‘So fing es
seinen stabilen Lebenspartner. Der Mann, der von anderen als
an.’ Das Kunstempfinden des jungen van Bommel war nicht
warm, gesprächig, liebenswert, aber auch als ein wenig melan­
selbstverständlich. Er wuchs in einer ärmlichen, aber soliden
cholisch charakterisiert wurde, beschrieb seinerseits seine
Familie auf, in der der Vater nach einem Unfall zuhause saß und
Frau in den Anfangsjahren als eine ‘strenge, mürrische, züch­
die Mutter Geld verdiente, indem sie Kostgänger ins Haus
tige Elfen­bein­statue’, die von außen ‘wohl als Gletcher [sic]’
nahm. Maarten ging ab seinem zwölften Lebensjahr ar­beiten
erschien, aus der er aber gerne einen ‘übermütigen Bach’
und kombinierte seine Arbeit als Angestellter bei einem
machen wollte.7 Ihr gemeinsamer Kinderwunsch ging nicht in
Effektenhandelshaus mit dem Besuch einer Abendhandels­
Erfüllung, was beide immer wieder sehr bedauert haben. In
schule. Sein Gehalt überließ er vollständig seinen Eltern; trotz­
gewisser Weise hat die Kunstsammlung diese Leere in ihrem
dem führte die Anschaffung notwendiger Bücher für seine
Leben gefüllt. Maarten nannte ihre Kunstwerke wiederholt:
Ausbildung ständig zu häuslichen Konflikten. ‘Eine schwere
‘unsere Schätze, unsere Kinder’.8
3
Jugend’, sagte er im Nachhinein. Erfreuliches gab es auch: Sein
Nach der Heirat wurde Reina für ihren Mann eine wich­
Vater zeigte ihm regelmäßig seine Lieblingsbilder im Rijks­
tige ‘Komplizin’ beim Ausbau der Kollektion. Obwohl sie später
museum und im Stedelijk Museum. So lernte der junge
be­tonte, ‘vor allen Dingen durch ihren Mann angesteckt’
Maarten Kunst zu betrachten, eine Fähigkeit, die ihm später
worden zu sein, war das Sammeln etwas, das sie von Anfang
sehr gelegen kommen sollte.4
an mit­einander verband.9 Zusammen besuchten sie unzählige
227
228
Aus­stellungen und Ateliers, gemeinsam wählten sie Werke
nicht allzu wichtig nehmen.16 Angehörige der van Bommels
aus, die sie ansprachen, und zu zweit genossen sie die ständig
erinnern sich, dass das Ehepaar Häuser, Autos und Ferien
wachsende Sammlung in ihrer Amsterdamer Etagenwohnung.
nicht inte­ressant fand, dass es für Maarten aber Ehrensache
‘Wer beruflich auf der Suche nach Kunst von heute seine
war, sich tipptopp zu kleiden, dass er seiner Frau regelmäßig
Runden durch Galerien, Museen und auf Vernissagen und
prächtige Juwelen schenkte und dass er es wichtig fand, ein
anderen Tagen dreht,’ schrieb der prominente Kunstkritiker
großzügiger Gastgeber zu sein. Von Geldmangel war aus ihrer
Hans Redeker 1964, ‘begegnet ihnen (…) sicher (…): ein kleines
Sicht keine Rede.17 Wahrscheinlich wollte van Bommel durch
und unauffälliges Ehepaar, ohne Pose und Wichtigtuerei, zwei
diese etwas übertriebene Darstellung seiner persönlichen
normale Amsterdamer Menschen und nahezu untrennbar
Investitionen den großen (künstlerischen) Wert seiner
zusammen.’
Sammlung stärker betonen.
10
Auch diverse Ateliers besuchten sie zusammen und ge­
Van Bommel konnte das Wort ‘Sammler’ nicht leiden.
nossen gemeinsam den Einblick in die sonst eher geschlos­sene
Er nannte sich selbst lieber ‘Kunstliebhaber’.18 Liebe zur Kunst,
Welt der Künstler. So fand Maarten ihren nervenaufreibenden
fand er, musste der Motor sein, der ihn antrieb. Sammeln
Besuch des exzentrischen Malers Henri Boot ‘ein echtes Er­leb­
bedeutete für ihn, der Kunst und individuellen Künstlern zu
nis’: Sie landeten in ‘einem verwahrlosten Trödelladen unter
dienen und in dieser Hinsicht richtete er seine Aktivitäten vor
einer Staubschicht von Jahren mit [einem] Gastgeber (…) mit
allem auf künstlerische Ziele. Das Sammeln scheint für ihn
scharfem Blick unter der Krempe seines Huts’. Bei derartigen
auch eine Form des Mäzenatentums gewesen zu sein.
Atelierbesuchen klärten sie gemeinsam, welche Werke sie am
Sammlern, denen es um Ansehen ging und die ausschließlich
meisten berührten. Persönliche Emotion, das Gefühl, von
Arbeiten bekannter Künstler kauften, waren ihm ein Gräuel.
einem Kunstwerk stark berührt, ‘mitgenommen’ und schließ­lich
‘Status suchen war uns fremd (…). Wir stellten unsere Kol­lek­
‘befreit’ zu werden, auch die Erkenntnis der Seelenverwandt­
tion auch nicht aus Snobismus zusammen und kauften also
schaft mit dem Künstler entschieden in der Summe, ob ein
auch niemals ‘Namen’, obschon einige ‘unserer’ Künstler
Werk den Weg in die Sammlung fand.12 Aus verschiedenen
gerade dabei waren, sich einen Namen zu machen.’ sagte er
Quellen geht hervor, dass das Auswählen und Betrachten ein­
1971.19 Das Ehepaar fand es wichtig, Künstler, die noch nicht
mal auserkorener Kunst für van Bommel sehr gefühlsbeladen
anerkannt waren, durch ihre Ankäufe zu unterstützen und
war und beinah religiöse Dimensionen hatte: ‘Lass mich lieber
ihnen so die Möglichkeit zu geben, ‘etwas Neues zu tun’.20
allein, mit meiner Frau (…), mich verlierend in einer von uns
Auf diese Weise konnten ihre Protegés in aller Ruhe Werke
behüteten Schöpfung, um so in Kontakt zu treten mit einer
schaffen, für die noch wenige Käufer Interesse zeigten.
11
Wirklichkeit, die sich nicht andeuten, nicht mit dem Blick
Aus vielen Quellen geht hervor, dass Maarten und Reina
erfassen oder messen lässt, aber ebenso sehr Realität ist wie
es als eine Ehre ansahen, als erste dabei zu sein, wenn Künst­
ihr ‘Äußeres’, stärker noch: die das Sein berührt.’13
ler etwas Neues probierten oder eine andere Richtung ein­
Die Behauptung, dass der Aufbau der Sammlung für
schlugen. Häufig kündigten sie nach einem Ankauf mit
Maarten und Reina van Bommel die Erfüllung ihres Lebens
gewissem Stolz an, dass das Werk ‘einstweilen nur einen
gewesen ist, scheint nicht übertrieben. Trotzdem ist die Kol­
kleinen Kreis ansprechen würde’ oder ‘noch von wenigen
lektion nicht ohne Hauen und Stechen zustande gekommen.
anerkannt sei’.21 Die Anerkennung, so unterstellten sie, würde
‘Wir haben immer nur das gekauft, was uns beiden Genuss
mit der Zeit wohl kommen. Gerade das Experiment sollte
schenkte. Das ist unser großer Reichtum: Dafür haben wir
gefördert werden: ‘Es sagt Ihnen noch nichts. In Ordnung!
alles, was wir hatten, ausgegeben’, stellte Maarten 1968 fest.
Vielleicht ist [der Künstler] noch in der Experimentierphase und
Und: ‘Was haben wir uns nicht alles entsagt, um uns mit den
führt das alles zu nichts. Aber der Künstler muss auch leben
Schöpfungen von Künstlern umgeben zu können!’15 Obwohl er
und dann lassen Sie uns mal froh sein, dass er Käufer findet.
in Interviews betonte, dass das Sammeln soviel Geld gekostet
Die Zeit wird zeigen, wer Recht hatte.’22 Dass van Bommel sich
habe, dass sie jahrelang nicht in Urlaub fahren konnten und
gerne als Entdecker von Talent sah, ergibt sich auch aus der
sogar darüber nachgedacht hätten, ob sie sich ihr Auto
Tatsache, dass er äußerst empfindlich auf das Urteil etablier­
weiterhin leisten könnten, muss man diese Bemerkungen auch
ter Kunstkenner über die Werke seiner Sammlung reagierte.
In seinen Texten ließ er zum Beispiel keine Gelegenheit aus zu
praktischer Hilfe. Für Jaap Stellaart vermittelte er beispiels­
erwähnen, dass der damalige Direktor des Stedelijk Museum
weise geeignete Ausstellungs­räume und Wil Bruin bekam
Willem Sandberg in den fünfziger und sechziger Jahren
nicht nur aufmunternde Worte über seine Arbeit, sondern
wiederholt zu Besuch kam, um sich Werke der Sammlung
auch Unterstützung bei der Ab­wickelung seiner Geschäfte und
anzusehen.23 Van Bommels Neffen Gerrit und Martin de Jong
Finanzen.30 Die offen­herzige Art, mit der diese Maler van
erinnern sich auch, wie stolz er auf einen lobenden, ganz­
Bommel Zugang zur täglichen Praxis ihres Künstlerseins
seitigen Zeitungsartikel war, den der Kunstkritiker Hans
gewährten, fällt auf. Offensichtlich war ihnen van Bommels
Redeker ihm und Reina gewidmet hatte und wie zufrieden er
Anteilnahme wichtig. Aus gutem Grund versicherte Henri
war, als 1981 ihrer beider Namen in großen Buchstaben auf
Boot dem Ehepaar, dass ‘Ihr festes und nicht nachlassendes
der Fassade ihres eigenen Museums platziert wurden.
Interesse an mir eine große Ermunterung [ist].’31
24
Maarten van Bommel war sich bei aller Bescheidenheit wahr­
Das bedeutet allerdings nicht, dass der Kontakt zu Künst­
scheinlich sehr wohl bewusst, wie viel Prestige ihm seine
lern immer reibungslos verlief. Auf der einen Seite hatten viele
Sammelaktivitäten einbrachten. Es scheint, als habe er wie
von ihnen ihre Gebrauchsanweisung (‘Künstler sind häufig un­
viele andere Kunstsammler und Wohltäter nach einer be­
be­queme, egozentrische, wenn nicht egois­tische Menschen,
stimmten Form der Unsterblichkeit gestrebt. Die Gründung
die sich selbst als Mittelpunkt betrachten und alles auf ihre
eines eigenen Museums war für ihn ein hervor­ragendes
eigenen Belange und ihren Wert beziehen, ohne sich um die
Mittel, um seinem Namen auch über den Tod hinaus
Gefühle der anderen zu kümmern’, resü­mierte van Bommel
gebührende Resonanz zu sichern.
wütend nach einem Streit mit Hans van Ieperen), auf der
Maarten und Reina van Bommel haben beim Sammeln
anderen Seite war auch van Bommel durch­aus empfindlich.32
nicht allein auf Form, Thematik oder Aussagekraft von Kunst­
Der Briefwechsel mit Jan van Herwijnen zeigt viele kleine und
werken geachtet, sondern auf die ‘Sorte’ Künstler, die die
große Zusammenstöße. Maarten be­wunderte Herwijnens
Arbeit ge­macht hatte. Auffallend oft charakterisiert Maarten
Werk, ärgerte sich aber oft über die Leichfertigkeit, mit der
Künstler als ‘Gräber’ und ‘Beschauer’, die es schwer hatten,
dieser finanzielle Forderungen an ihn richtete. Der Kontakt der
sich im normalen gesellschaftlichen Verkehr zu behaupten.
beiden stand noch am Anfang, als der Maler 1957 in Geldnot
25
Er hatte eine Vorliebe für gequälte, antibürgerliche, intensiv
geriet. Er bat van Bommel, ihm ein Bild für tausend Gulden
lebende, feurige und tief bewegte Künstler, die ihr Werk
abzukaufen, um seine Probleme lösen zu können. Als der
‘ringend’ und ‘gepeinigt’ zustande brachten.26 Er bewunderte
Sammler sich weigerte, bezichtigte er diesen, geizig, teilnahms­
besonders jene Künstler, die aus innerer Notwendigkeit ar­
los und berechnend zu sein. Das bekam Maarten in den
beiteten, die ‘wie ergriffen’ nicht anders konnten als zu
falschen Hals. ‘Ihr überschätzt uns in finan­zieller Hinsicht
schaffen. Diese Künstler hatten Unterstützung und Ermuti­
erheblich und das würde sehr deutlich sichtbar werden, wenn
gung am dringend­sten nötig, meinte er, und er sah den Erwerb
wir unsere Lebensweisen miteinander ver­gleichen würden.
ihrer Werke als eine Möglichkeit, ihnen ‘zur Seite’ zu stehen.
Wir müssen genauestens rechnen, um über die Runden zu
‘Kunst macht uns zu Mitstreitern, Mitgenießern und Mit­
kommen und noch etwas überzubehalten, um ab und zu ein
bewunderern’, folgert er 1971.
Kunstwerk kaufen zu können, was ich bitter nötig habe als
27
28
Mit einigen ‘ihrer’ Künstler baute das Ehepaar enge
Kompensation für ein allzu anstrengendes Leben. (…) Ich fühle
Freund­schaften auf, die manchmal jahrzehntelang hielten.
mich durch die Darstellung als eine Art schachernder Bilder­
Aus Brief­wechseln ist zu ersehen, dass die Kontakte oft
händler doch irgendwie verletzt und wir hoffen, dass Du das
intensiv und sehr persönlich waren. Van Bommel fand es
zurücknimmst.’33 Diesmal ging das gut, doch zwei Jahre später
wichtig, nicht nur als Geschäftskontakt, sondern ‘in erster Linie
schien der Maler van Bommels finanzielle Möglichkeiten und
als Anteil neh­men­der Freund’ betrachtet zu werden. Und
dessen Bereitschaft erneut kräftig zu überschätzen. Neue
tatsächlich schütteten ihm Künstler wie Wil Bruin, Hans van
böse Briefe folgten. ‘Vielleicht bist Du einfach ein Bilderkäufer,
Ieperen, Jaap Stellaart und Jan van Herwijnen regelmäßig ihr
Sammler von künstlerischen Dingen – Du bist bei den Amster­
Herz aus, wenn sie künst­lerisch oder finanziell festgefahren
damer Malern als schrecklicher Feilscher bekannt. Sei’s drum
waren.29 Maarten diente mit guten Tipps, weisem Rat und
– dann ist eben das Deine wahre Gestalt...’ wetterte van
229
230
Herwijnens Frau.34 Damit traf sie van Bommel so schwer, dass
erkenntnis und Selbstverwirklichung und ihre Sorge um die
dieser (vorübergehend) den Kontakt abbrach.
Sammlung ersetzte in gewisser Weise die Sorge, die sie gerne
35
Seine Wut ist verständlich. Obwohl Maarten van Bommel
Kindern hätten angedeihen lassen. Der Nachdruck, mit dem
sich als statusbewusster und stolzer Sammler zeigte, betrach­
das Ehepaar Wert darauf legte, dass (innovative) Künstler
tete das Ehepaar Kunstkauf als Investition oder aus (finan­
unterstützt wurden, spricht dafür, dass sie sich ihrer Funktion
zieller) Gewinnsucht als ein Übel. ‘Ein spekulierender Kunst­
als Mäzene bewusst waren. Nebenbei scheinen sie mit ihrer
liebhaber und -käufer ist in unseren Augen einen Seelen­
Sammlung auch nach einer gewissen Form von Prestige und
verhökerer, der eine hässliche Abfuhr erleiden kann. Kunst­
Unsterblichkeit gestrebt zu haben. Die Kultur profitierte auch
werke sollten keine Handelsobjekte sein. Sie sind Kulturgüter’,
davon: Durch ihre Ankäufe kamen Formen der Kunst zur Blüte,
konstatiert van Bommel 1971. Für ihn war Sammeln ‘eine
die es ohne sie viel schwerer gehabt hätten. Ihr Interesse an
kulturelle Hand­lung, durch liebevolle Hände auszuführen,
dem gesellschaftlichen Aspekt des Sammelns äußert sich
opferbereit’.37 Der Ausdruck ‘kulturelle Handlung’ bedeutete
schließlich in ihrem Plädoyer für eine größtmögliche Reich­
für ihn, dass ein Sammler nicht nur künstlerische, sondern
weite der Kunst. Unter diesen Umständen ist es nicht ver­wun­
auch gesellschaft­liche Ziele verfolgen sollte. Kunstwerke
derlich, dass es ausgerechnet diesem Ehepaar, das so leiden­
sollten seiner Meinung nach nicht im Verborgenen gehegt
schaftlich und aus einer so breit gefächerten Motivation heraus
werden, sondern so vielen Menschen wie möglich gezeigt
sammelte, 1971 gelungen ist, ein eigenes Museum zu gründen.
36
werden. Erst dann konnte die Botschaft der Kunst (das, was
Menschen berühren kann) ihr Ziel erreichen. Van Bommel und
1
seine Frau sahen es als einen Auftrag an, andere an dem, was
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’ Aus: ebenda, Zij
ihre Kollektion zu bieten hatte, teilhaben zu lassen, und
kozen met hun hart. Toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit
nahmen diese Verantwortung gegenüber der Gesellschaft sehr
bescheiden van M. F. van Bommel (…), Stiftung van Bommel van Dam,
ernst. Das geht zum Beispiel aus der Tatsache hervor, dass
S. 19-21, Venlo 1986.
Maarten ab 1956, vier Jahre nach seinem Antritt als Direktor
2
bei der Twentsche Bank, Lunch­ausstellungen in seinem
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 19.
Betrieb organisierte, um die mehr als eintausend Bankange­
3
stellten Fühlung mit Formen moderner Kunst aufnehmen zu
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’ Archiv
lassen. Das war alles andere als einfach: Zu seiner Enttäu­
Museum van Bommel van Dam.
schung stieß van Bommel mit seiner Initiative auf großen
4
Widerstand. Die Kunst, die ihm so am Herzen lag, wurde von
Für die Rekonstruktion von Maarten van Bommels Jugend und der
seinen Kollegen weder begriffen noch gewürdigt. Das ging so
späteren Heirat mit Reina: Notizen zu ‘Flitsen maatsch. Levensloop’,
weit, dass einer von ihnen ein Bild von Kees van Bohemen,
Februar 1986; die undatierte Lesung ‘Al schouwend komt men in
das in van Bommels Direktorenbüro hing, ernsthaft beschä­
contact…’, wahrscheinlich aus den 70er Jahren; die kurze Biografie,
dig­te.38 Diese Erfahrung schockierte die Eheleute zutiefst, aber
die Maarten anlässlich des 40. Hochzeitstages von Klaas und Riek de
bestärkte sie auch in der Überzeugung, dass ihre Sammlung
Jong-van Dam, geschrieben hatte, ‘Martinus Franciscus van
am besten in einem Museum aufgehoben sei. Das Museum
Bommel’, 28. August 1980; und das (unveröffentliche) Büchlein mit
sollte ‘ein Tempel’ sein, allerdings ein offener Tempel, in den
Liedern an­lässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina.
Menschen gerne kommen und wo sie Unterstützung und
Die vier Do­kumente befinden sich im Archiv des Museums van
Begleitung beim Betrachten von Kunst finden würden.39
Bommel van Dam.
Wie kamen die zwei dazu…? Auf diese Frage sind, wie wir
5
jetzt wissen, mehrere Antworten möglich. Das Ehepaar scheint
Maarten van Bommel, ‘Flitsen maatsch. Levensloop’. Archiv
so­wohl aus persönlichen als aus künstlerischen und gesell­
Museum van Bommel van Dam.
schaft­lichen Motiven gehandelt zu haben. Dass der Aufbau der
6
Kollektion Maarten und Reina viel gegeben hat, ist deutlich.
Maarten van Bommel, ‘Martinus Franciscus van Bommel’. Archiv
Das Kaufen und Betrachten der Kunst brachte ihnen Selbst­
Museum van Bommel van Dam.
7
20
Büchlein mit Liedern anlässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de
und Reina. Archiv Museum van Bommel van Dam.
8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda, Zij
8
kozen met hun hart, S. 35.
Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een avontuur’. In: De Telegraaf,
21
1. Juni 1968. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun
9
hart, S. 15 und Maarten van Bommel, ‘Stramien inleiding tot rond­
Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In: Buun (2001), Stichting Cultuur-
leiding Vrienden museum’ (unveröffentlichter Text vom 18. April
Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv
1978). Archiv Museum van Bommel van Dam.
Museum van Bommel van Dam, Venlo 2001.
22
10
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’.
8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda,
In: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
Zij kozen met hun hart, S. 35.
11
23
Maarten van Bommel, ‘H. F. Boot’. Aus: Zij kozen met hun hart, S. 77.
Siehe z. B. Maarten van Bommel, ‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’
Übrigens hat Reina denselben Besuch beschrieben in Eykhout,
und ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 8,
‘Reina cum laude’. In: Buun, Venlo 2001, Stichting Cultuur-
15 und 95.
Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv
24
Museum van Bommel van Dam.
Gespräch mit Gerrit und Martin de Jong vom 11. März 2009.
12
25
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart,
13
S. 17.
Maarten van Bommel in einem Brief an (den Kunsthistoriker und
26
späteren Galeristen) Lambert Tegenbosch, 24. Juli 1969, Archiv
Siehe z. B. die Artikel über Nico Molenkamp (Zij kozen met hun hart,
Museum van Bommel van Dam.
S. 46) und Arie Kater (Zij kozen met hun hart, S. 4).
14
27
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’.
Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun
Aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
hart, S. 56.
15
28
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
16
29
Siehe z. B. Redeker, ‘Kunstkennerskeuze’ und das Liederbüchlein aus
Maarten van Bommel in einem Brief an Anita Schoonhoven,
Anlass des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina. Archiv
28. April.1960. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Museum van Bommel van Dam.
30
17
Die Briefwechsel mit Stellaart und van Ieperen befinden sich im
Gespräch der Autorin am 11. März 2009 mit Gerrit und Martin de
Archiv Museum van Bommel van Dam.
Jong, Neffen von Reina van Dam.
31
18
Brief von H. F. Boot an Maarten van Bommel vom 19. Februar 1958.
Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’. Aus: ebenda, Zij kozen
Archiv Museum van Bommel van Dam.
met hun hart, S. 25
32
19
Brief von Maarten van Bommel an Hans van Ieperen vom 14. Sep­
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
tember 1971. Archiv Museum van Bommel van Dam.
231
232
33
Voraussetzungen wie einen Plan oder eine Sammlungsrichtung
Brief von Maarten van Bommel an Jan van Herwijnen vom 17. Sep­
gab es nicht. Van Bommel sagte in einem Vortrag bei den
tember 1957. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Lions International am 6. September 1972 in Venlo: ‘In unserer
34
Sammlung fehlt die Systematik. Was uns ansprach, uns fes­
Brief von Dien van Herwijnen an Maarten van Bommel vom 2. Juli
selte, faszinierte, berührte, wurde aufgenommen (…). Dass als
1959. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Regel auf Qualität geachtet wurde, bedarf keiner Erörterung.
35
Gefühl spielte dabei eine größere Rolle als Analyse. Wahr­
Brief von Maarten van Bommel an Dien van Herwijnen vom 6. Juli
haftigkeit war die erste Forderung!’
1959. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Hans Redeker beschrieb am 5. Dezember 1964 in einem
36
Artikel im Algemeen Handelsblad die Art der Sammlung als
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 20.
‘undogmatisch’, ‘sympathisch’ und ‘überraschend’, aber auch
37
als ‘zeugend von einer Eigenheit, in der das Neueste vom
Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’, S. 25.
Neuen nicht im Vordergrund stand.’ So kauften sie Werke von
38
befreundeten Künstlern, Absolventen der Rijksacademie in
Maarten van Bommel, ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen
Amsterdam, wie z. B. Otto B. Kat und Arie Kater, dem Maler
met hun hart, S. 95-96 und Ferry Feenstra, ‘Echtpaar van Bommel-
des Portraits Mijn vriend Maarten (‘Mein Freund Maarten’), das
van Dam: een waarachtig kunstwerk behoort per definitie gemeen­
sich in der Sammlung befindet. Von einer Anzahl Künstler, die
schapsbezit te zijn’. Aus: Ankertros (Juli/August 1978), Amsterdam,
nicht direkt einer Strömung oder einer ‘Schule’ zuzuordnen
abn Bank, S. 28-29.
sind, gingen im Laufe der fünfziger und sechziger Jahre mehr
39
als zehn Werke in ihren Besitz über. Zum Beispiel von H. F. Boot,
Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e museumcatalogus 1971’. Aus:
Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peerke
ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 56.
Bust, Cor Dik, Aad de Haas, Jan van Herwijnen, Hans van
Ieperen, C. Koning, Mechtilt, Melle, Jan Meijer, Nico Molen­
kamp, Edouard Righetti, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven.
Leidenschaftliche Sammler. Die Entstehung der
Die Ankäufe fanden in Galerien, auf Auktionen, bei Aus­stel­lun­
Sammlung van Bommel-van Dam
gen von Künstlervereinigungen und bei Verkaufs­aus­stel­lungen
Truus Gubbels
in Museen und Ateliers statt. Das Angebot und die Ausstel­lun­
gen des Auktionshauses Paul Brandt und der Galerie Magda­
Der Kunstkritiker Hans Redeker schrieb 1968 in dem Katalog
lene Sothmann waren ein wichtiger Leitfaden. Maarten und
Facetten collectie Van Bommel-van Dam, herausgegeben vom
Reina van Bommel-van Dam besuchten viele Künstlerateliers,
Cultureel Centrum, dass für die Sammlung ‘die Liebe zu echter
zum Beispiel in Bergen, wo sie Sommerferien machten und
Malerei, der begeisterten Sprache des Pinselstrichs, expres­si­ver
Werke von Jan van Herwijnen, Dirk Trap und Jan Kagie erwar­ben.
Farbe, Komposition, Form und Darstellung [bezeichnend sei].
Auch die jährlichen, sogenannten Contour-Ausstellungen, die
Und zwar in voller Breite: von expressionistischer Heftig­keit
von 1954 bis 1967 im Prinsenhof in Delft stattfanden und ak­
bis zu den Strukturen der Materiemaler, von Surrealisten bis
tuelle, zeitgenössische Kunst zeigten, waren eine Quelle. Dort
zu Lyrisch Abstrakten, von den andächtig in das Wunder der
lernten sie zum Beispiel die Werke von Kees van Bohemen,
all­täglichen Wirklichkeit Verliebten bis zu den Demas­kieren­den
Melle und Jan Schoonhoven kennen. Im Katalog von 1955
und Aufständischen.’ Er betont den Blickwinkel der Sammlung,
notierten sie sich Melles Adresse und besuchten ihn später in
der auf Gefühl und Leidenschaft basiert, ausgelöst durch die
seinem Atelier. Dort und in der Galerie Sothmann kauften sie
Werke selbst. Auch persönliche Bindungen und Engagement
mehr als zwanzig seiner Werke. Von Jan Schoonhoven suchten
für die Macher waren freilich von großer Wichtig­keit: Maarten
sie sich 1955 ein paar Arbeiten auf der Contour-Ausstellung
und Reina van Bommel-van Dam emp­fingen Künstler häufig
aus und danach noch ein paar weitere in seinem Atelier. Ab
zuhause, nicht selten zu nachtschlafender Zeit, um bei einem
einem bestimmten Zeitpunkt ging sein Werk in eine Richtung,
Drink Gedanken über bildende Kunst auszutauschen.
die sie nicht mehr interessant fanden. Die weißen Reliefs
konnten das Ehepaar nicht reizen und nachdem 1960 ein
erstes Relief in ihren Besitz übergangen war – inzwischen eine
aus diesem Sammel­surium von diehards und disparues.
Die Galerie Magdalene Sothmann in Amsterdam war die
der Trophäen in der Sammlung – wandten sie sich ab. An
zweite wichtige Adresse für die Ankäufe des Ehepaars. Sie
Werke von Bram Bogart, Arie Kater, Toon Kelder, Ro Mogen­
hatten ein gutes, persönliches Verhältnis zu der Galeristin und
dorff und Friso ten Holt kamen sie ebenfalls über die Contour-
unterhielten einen lebendigen Briefwechsel über die (inter-)
Ausstellungen.
nationale Kunstwelt. Die Sammler besuchten die meisten
Häufig wählten sie bei Ausstellungsbesuchen – vom sel­ben
Vernissagen bei Sothmann und bekamen auch mal ein Werk
oder von verschiedenen Künstlern – mehrere Werke gleich­
von ihr geschenkt. Sie kauften bei ihr unter anderem Werke
zeitig aus, sodass sie manchmal deals schließen konnten. Aber
von Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis
die Beträge, die sie ausgaben, waren im Allge­meinen nicht so
Collet, Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Friedländer,
hoch – meistens ein paar hundert Gulden – und überstiegen
Aad de Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy,
nur selten die Tausend Gulden. Es gab Aus­nahmen, wie z. B.
Perdok, Nono Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker;
ein Werk von Hans van Ieperen, das 1959 für eintausend­
genau wie bei Paul Brandt ein abwechselungsreiches Ganzes
fünfhundert Gulden angeschafft wurde, oder ein Kees van
von etablierten Künstlern und jungen Talenten. Ein Teil der
Bohemen für zweitausend Gulden aus der Contour-Ausstellung
sogenannten ‘Amsterdamer Limburger’ aus der Sammlung
in Delft 1963. Ab 1960 machten sie bei ihren Ankäufen aus­
des Ehepaars kommt aus der Galerie Sothmann.
giebig Gebrauch von der damaligen Aankoop­subsidieregeling
Die van Bommel-van Dams folgten bei der Auswahl der
Kunstwerken (a sk). Eine Regelung, mit der der Staat 25 bis 35
Künstler, die sie interessant fanden, ihrem eigenen Kurs. Eine
Prozent der Ankaufsumme eines Kunst­werks subventionierte.
Randbemerkung muss darüber gemacht werden. Maarten van
Diese Regelung wurde Ende der siebziger Jahre abgeschafft,
Bommel schätzte die Meinung des Kunstkritikers Hans
weil sie schwer kontrollierbar war und dem Kunstmarkt Miss­
Redeker sehr und bewahrte alle Rezensionen von Ausstel­lungen
brauch unterstellt wurde. Zuweilen kauften die Eheleute auch
auf, die Redeker von Anfang 1949 bis 1962 schrieb, zunächst in
auf Raten, wenn sie knapp bei Kasse waren und etwas unbe­
Vrij Nederland in der Rubrik ‘Langs de galeries’ und später im
dingt haben wollten, wie z. B. 1959 bei Magdalene Sothmann
Algemeen Handelsblad. Der Kurs wurde manchmal auch – wenn
das Bild Mistig Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout.
auch nicht bewusst – durch die Rezensionen bestimmt. Sie
Es wurde verabredet, dass sie 1960 eintausend­fünfhundert
kauften mehrmals Werke, die Redeker namentlich in seinen
Gulden zahlen sollten und weitere eintausend im Februar
Besprechungen von Ausstellungen erwähnt hatte, z. B. Mistig
1961, wenn möglich früher. Der Ex-Bankier van Bommel
Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout bei Magdalene
machte sich immer genaue Notizen über die Beträge, die noch
Sothmann, ein Werk, das der Rezensent am 22. Oktober 1959
offen waren, die Ratenvereinbarungen und die Fortschritte
im Algemeen Handelsblad vermeldet. Im selben Jahr erwarben
beim Abbezahlen.
sie ebenfalls bei Sothmann Oude vrouw met papegaai (‘Alte
Das Ehepaar kaufte sehr viel in Amsterdam bei dem
Frau mit Papagei’) von Herbert Fiedler, das Redeker am 23.
Makler, Taxator und Auktionator Paul Brandt: häufig Grafiken
Januar 1959 besprochen hatte. Nach 1962 wurden die Kritiken
und Zeichnungen in enormer Bandbreite in Hinblick auf Her­
nicht mehr aufbewahrt. Ein Hinweis auf das Ende einer Lern­
kunft und Schaffenszeit der Künstler. Einige waren schon in
periode, nach der der Sammler seinen eigenen Kurs bestimmte
die Hall of Fame des 20. Jahrhunderts aufgenommen, andere
und absteckte?
bereits wieder daraus verschwunden, z. B. M. A. J. Bauer,
Ein anderer Kunsthändler in Amsterdam, den das Ehepaar
Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido Codagone, Jan
regelmäßig besuchte, war M. L. de Boer an der Prinsengracht.
van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg, Bart van der
Zwischen 1955 und 1960 erwarben sie für ihre Kollektion dort
Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans Olde, Pablo
Arbeiten von Johan Buning und H. H. Kamerlingh Onnes sowie
Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour Haden,
von Suze Robertson und Ro Mogendorff. In der ebenfalls an
E. Vuillard, Willem Witsen und J. A. Zandleven. Dass sie ‘mit
der Prinsengracht gelegenen Galerie 845 von Ru und Dolly
dem Herzen wählten’, wie der Titel eines Buches von 1986
Melchers kauften sie Werke von Michael Cardena und Woody
lautet, das der Kollektion gewidmet ist, erschließt sich schon
van Amen und bei der Galerie Espace von Eva Bendien und
233
234
Polly Chapon erstanden sie 1959 sechs Arbeiten von Anton
Amicitae in Amsterdam und dem Utrechtse Kring (‘Utrechter
Heyboer und Werke von Kees Okx. Gelegentlich waren sie
Kreis’). Auch im Museum Aemstelle in Amstelveen und nicht
Kunden bei Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie
zu ver­gessen in den Ausstellungen der verschiedenen Künst­
D’Eendt und ba s, das sich über dem ‘Moderne Boekhandel’ an
ler­ver­einigungen wie St. Lukas, die unter Willem Sandbergs
der Leidsestraat befand. In Den Haag gingen sie regelmäßig in
Leitung im neuen Flügel des Stedelijk Museum in Amsterdam
der Kunsthandlung Liernur einkaufen und kamen so an Werke
statt­fanden, wurden Ankäufe getätigt. Maarten van Bommel
von Edgar Fernhout, Hans van Ieperen, H. H. Kamerlingh
be­wunderte Sandberg sehr und lud diesen gelegentlich ein,
Onnes und Willem Oepts.
um eine seiner Ausstellungen bei der Twentsche Bank zu er­
Der größte Teil der Kollektion wurde durch Ankäufe in
den Ateliers der Künstler zusammengetragen, z. B. bei Kees
van Bohemen, bei dem van Bommel nach einer Erwerbung
öffnen, bei der er einen Großteil seines Arbeitslebens
verbrachte.
Nachdem nun Inhalt und Herkunft der Sammlung
während einer Contour-Ausstellung noch weitere vier Werke
skizziert sind, stellt sich die Frage: Welche Rolle spielten
aussuchte. In Eugène Brandts’ Atelier erstanden sie im Laufe
Maarten und Reina van Bommel-van Dam als Sammler auf
der fünfziger Jahre dutzende Arbeiten und in Armandos zwölf.
der farben­frohen Skala, die die niederländische Bildende-
Johan Bunings Arbeiten kauften sie sowohl in dessen Atelier
Kunst-Welt in den fünfundzwanzig Jahren nach Kriegsende
als auch bei der Kunsthandlung De Boer. Außerdem erhielt
bot? Es ist deut­lich, dass die beiden Kunstsammler ihren
Buning 1961 den Auftrag, ein Portrait von Reina anzufertigen.
eigenen Kurs be­stimmten. Soweit bekannt gab es kaum
Werke von Peerke Bust erwarben sie überwiegend in dessen
Kontakte zu anderen Sammlern aus der Zeit – wohl aber zu
Atelier. Dasselbe gilt für die Arbeiten von Cor Dik, Jan van
Künstlern. Die Affinität zur Person und zum Werk eines
Herwijnen, Friso ten Holt, Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob
Künstlers war der wichtigste Einstieg. Häufig folgten sie
Slegt, Jaap Stellaart und Nardus van de Ven. Von H. F. Boot aus
jemandem treu. Sie ließen sich von neuen Entwicklungen in
Haarlem, dessen Werk sie besonders schätzten, kauften sie
der niederländischen Kunstszene nicht aus der Ruhe bringen.
außer in dessen Atelier auch noch Werke in Huis van Looy in
Es fällt z. B. auf, dass einige aktu­elle Künstler und
Haarlem. Anfang der siebziger Jahre probierte van Bommel,
Kunstströmungen der Nachkriegsjahr­zehnte außerhalb ihres
für diesen in Maastricht geborenen ‘Haarlemer Meister des
Blickfeldes und Interesses blieben und somit auch außerhalb
20. Jahrhunderts’ eine Gedenkausstellung im Bonnefanten-
der Sammlung. Von der Künstlergruppe Cobra gibt es zum
Museum in Maastricht zu organisieren. Der damalige Direktor
Beispiel nur eine Lithografie von Corneille; Constant und Appel
hatte kein Interesse daran, weil das Museum kein einziges
interessierten Maarten und Reina van Bommel-van Dam
Werk von Boot in der Sammlung hatte.
nicht. ‘Individuen’ wie Co Westerik und Jan Wolkers passten
Zu einigen Künstlern unterhielt das Ehepaar enge
Kontakte. Mit Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik, Hans van
anscheinend auch nicht in ihr ästhetisches Vokabular.
Der Wert der Sammlung van Bommel-van Dam scheint
Ieperen, Nardus van de Ven und anderen gab es einen aus­
vor allen Dingen in der persönlichen Auswahl aus dem
führlichen Briefwechsel, der im Fall van de Vens über den Tod
Angebot der bildenden Kunst der fünfziger und sechziger Jahre
des Künstlers hinausging und mit Angehörigen weitergeführt
zu liegen, die auf autonomen Qualitätsgefühl basierte und von
wurde. Manchmal waren die Kontakte auch sehr mühselig,
gemeinsamen Gefühlen geleitet wurde. Dieser selbstgewählte
wie z. B. der mit Jan van Herwijnen. Dieser hatte den größten
Weg macht die Kollektion sowohl in Hinblick auf ihre Höhe­
Teil der Werke auf einer Ausstellung der Sammlung van
punkte wie auch ihre Breite zu etwas Besonderem!
Bommel-van Dam im Museum Aemstelle 1962 in Amstelveen
in einem Brief als ‘Farblappen’ und ‘Kitsch’ bezeichnet, wo­
Quellen
durch Maarten van Bommel sich berufen fühlte, ihm Kontra
Archiv Schenkung Maarten und Reina van Bommel-van Dam 1969
zu geben.
(Version vom 23.12.2008).
Neben Ateliers, Auktionen, Galerien und Kunsthand­
lungen besuchten (und kauften) die Sammler regelmäßig (auf)
Aus­stellungen in den Künstlergesellschaften wie Arti et
Rezensionen und Artikel von Hans Redeker aus Vrij Nederland und
Algemeen Handelsblad 1949-1962.
Literatur
von Privatleuten gestifteter Museen vorausgegangen. Ohne
Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen Een keuze uit de verzameling van
Privatsammlungen würden die meisten Museen nicht
Museum van Bommel van Dam. Museum van Bommel van Dam,
existieren.
Venlo 1985.
Sammlermuseen waren traditionell häufig im Wohnhaus
Alberigs, L. Facetten collectie Van Bommel-van Dam. Cultureel
des Stifters untergebracht. Das Schöne daran war, dass man
Centrum Venlo, Venlo 1968.
die Kollektion in ihrem ursprünglichen Zusammenhang, im
Gubbels, T. Passie of Professie, Galeries en kunsthandel in Nederland.
häus­lichen Interieur der Sammler sehen konnte. Der Besucher
Abcoude 1999, Uniepers.
konnte sich angucken, wie die Sammler inmitten ihrer Kunst­
Steenbergen, R. Iets wat zoveel kost, is alles waard. Amsterdam 2002
werke lebten.
Vassalucci.
Das galt zum Beispiel für das 1966 der Öffentlichkeit
Zij kozen met hun hart; toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit
zugäng­lich gemachte Wohnhaus der Geschwister van Baaren
bescheiden van M. F. van Bommel, met zijn echtgenote grondleggers van
an der Oudegracht in Utrecht. Deren Sammlung war ebenso
het gemeentelijk Museum van Bommel van Dam Venlo Museum van
wie die von Helene Kröller mithilfe des Beraters H. P. Bremmer
Bommel van Dam, Venlo 1986
zu­stande gekommen. Übrigens hatte auch Helene Kröller an­
fänglich ein kombiniertes Wohnhaus/Museum, als sie in den
zehner Jahren des 20. Jahrhunderts ihr Haus an der Lange
Ein eigenes Museum – der öffentlichen Hand sei Dank.
Voorhout in Den Haag auf Vereinbarung öffnete. Später ließ
Das Museum van Bommel van Dam im Vergleich zu
sie Entwürfe für ein Museum im Garten ihres Hauses in
anderen Sammlermuseen
Wassenaar machen, um letztendlich zu einem Museum auf
Renée Steenbergen
eigenem Grund in der Veluwe in der Nähe ihres Sommerhauses,
dem Jagdschloss Sint Hubertus, zu kommen; tatsächlich ein
‘Ich will sozusagen nachts, wenn ich nicht schlafen kann, die
Möglichkeit haben, auf Pantoffeln in den Ausstellungsraum zu
Museum hinter dem Haus.
Das Museum van Baaren wurde 1980 von der Stiftung,
laufen und dort ein geliebtes Bild in die Hände zu nehmen.’
die es betrieb, geschlossen, weil nur noch wenige Besucher
Das war der Grund, den Maarten van Bommel nannte, warum
kamen, um sich das statische Szenario anzusehen; die
er neben dem Museum wohnen wollte, das seine Kollektion
Sammlung ist gegenwärtig im Centraal Museum in Utrecht
beherbergt. Über eine Verbindungstür zwischen dem speziell
untergebracht.
für ihn und seine Frau gebauten Bungalow und dem Ausstel­
Ein noch immer intaktes Wohnhaus/Museum aus der
lungsraum bekam er tatsächlich die Möglichkeit, jederzeit
Nach­kriegszeit ist die 1967 zugänglich gewordene Hannema-de
‘seine’ Kunstwerke im Museum van Bommel van Dam zu
Stuers Stiftung in Heino. Der ehemalige Direktor des Museums
besuchen.
Boijmans brachte darin seine eigene Sammlung alter und
Offenbar betrachteten die van Bommels die Kunstsamm­
moderner Kunst unter, die mit Schenkungen be­freundeter
lung, die sie der Gemeinde Venlo überantwortet hatten,
Sammler angereichert wurde. Die Provinz Overijssel kaufte
immer noch als die ihre. Nachts gucken zu wollen und die
1967 das kleine Schloss mit dem umliegenden Grund und
Kunst in diesem Museum sogar anzufassen – ein Vorrecht, das
übernahm die Betriebskosten. Die Konstruktion, die Hannema
kein einziger Museumsbesucher hat – war für die beiden als
sich dafür ausbat, ist mit der des Ehepaars van Bommel ver­
Sammler bei sich zuhause eine ganz normale Angelegenheit.
gleichbar. Zur selben Zeit, als die van Bommels mit verschie­
Nach dem musealen Kodex ist es undenkbar, dass eine
denen Gemeinden im ganzen Land verhandelten, vereinbarte
Privatperson fordert, sich in einer öffentlichen Einrichtung
Hannema mit der Provinz, dass er als Direktor und Verwalter
benehmen zu dürfen wie im eigenen Wohnzimmer. Stifter, die
kostenlos im Schloss wohnen konnte. Er handelte sogar aus,
das Museum, das ihre Sammlung beherbergt, als ihr eigenes
dass sein Hund – der ihn überlebte – sein Leben lang im Schloss
Haus betrachten, haben jedoch eine reiche Tradition.
bleiben durfte; sogar das Hundefutter wurde von der öffent­
Als das Museum van Bommel van Dam 1971 seine Türen
öffnete, war dem Museum schon eine große Anzahl anderer,
lichen Hand bezahlt. Merkwürdigerweise ist der Name des
Stifters und Sammlers nach der Renovierung dieses
235
236
Sammlermuseums 2006 aus dem Namen gestrichen worden,
Bau des 1930 eröffneten Museums finanziert und ein seiner­
während gleichzeitig die ursprüngliche Funktion als Wohn­
zeit ansehnliches Vermögen (zweihunderttausend Gulden) für
haus besonders betont wurde.
Ankäufe zur Verfügung gestellt.
Die Sammlerin und Witwe des amerikanischen Malers
Nicht zuletzt durch die große Anzahl seiner Schenkungen
William Singer hatte ebenso wie die van Bommels erst einen
konnte van Heek den Kurs der Ankaufpolitik bis zu seinem Tod
Rund­gang entlang der Museen gemacht, als sie ihre Kollektion
1956 beinahe hundertprozentig selbständig bestimmen. Er ist
von Bildern der Larener, Amsterdamer und Den Haager Schule
ein Beispiel für einen Sammler, der seine Kollektion niemals
unterbringen wollte. Obwohl Anna Singer-Burgh zusätzlich
losgelassen hat und loslassen wollte, sondern bis zum Ende
einen großzügigen Fonds zur Verfügung stellte, war kein ein­
darüber wachte wie ein Kind. Die kinderlosen Eheleute van
ziges Museum bereit, die seinerzeit wenig populären Land­
Bommel nannten ihre Sammlung sogar wörtlich ‘unser Kind’.
schaftsbilder permanent auszustellen.
Sie fühlten sich dieser so eng verbunden, dass sie von Amster­
Anna Singer erweiterte deshalb ihr bereits 1956 eröff­
dam ans andere Ende des Landes umzogen, um künftig neben
netes Singer Museum in der Villa ‘De Wilde Zwanen’ in Laren
ihrer dort untergebrachten Sammlung leben zu können. Auch
um einen modernen Museumsflügel und ein Theater. Sie
im Namen dieses Gemeindemuseums lebt die Verbindung
übernahm dafür die Kosten und stellte dem Museum einen
zwischen Sammlern und Sammlung immer noch fort.
Betrag von einhundertfünfzigtausend Gulden (etwa siebzig­
Alle Museumsstifter sind davon überzeugt, dass sie Kunst
tausend Euro) zur Verfügung, der freilich nicht ausreichte, um
zeigen, die zu Unrecht verkannt wird, und wollen dafür eine
die Betriebskosten zu decken. Noch immer können Besucher
Lanze brechen. In dieser Hinsicht sind diese Museen tatsäch­
des Museums in der Veranda oder am offenen Kamin, wo
lich eine Ergänzung des vorhandenen Museumsbestandes und
früher das Ehepaar Singer saß, ihren Kaffee trinken.
das ist auch der Grund und das Recht ihrer Existenz. Die
Eine moderne Variante der Kombination Museum/Wohn­
Niederlande sind ja die Nummer eins, was die Anzahl Museen
haus ergab sich überraschend, als 1994 das Museum für figu­
pro Einwohner angeht, und jedes neue Museum muss ent­
rative Kunst ‘De Buitenplaats’ in Eelde im Norden der Provinz
sprechenden Mehrwert haben.
Drenthe öffnete. Das Museum liegt im Garten seiner Stifter,
Es fällt auf, dass es nach 1945 überwiegend um Kollek­
die es übrigens verstanden haben, sich ihre Initiative subven­
tionen realistischer oder figurativer Kunst geht, die in dieser
tionieren zu lassen. In Limburg öffnete der Unternehmer Jo
Zeit in der tonangebenden Kunstwelt weniger geschätzte
Eyck gemeinsam mit seiner Frau 2001 ein Museum, das neben
Kunst­formen sind. Diese Stifter sind häufig ‘soziale Sammler’,
dem von ihnen bewohnten Schloss Wylre und – nach dem
die in erster Linie und vor allem ‘ihre’ noch wenig bekannten
Entwurf des Architekten Wiel Arets teils unterirdisch – mitten
und in ihren Augen zu Unrecht verkannten Künstler unter­
in ihrem Garten liegt.
stützen wollen. Auch in dieser Hinsicht stehen die van
Außer einem Haus neben dem Museum und der kosten­
Bommels in einer Tradition. Maarten van Bommel spricht von
losen Nutzung eines Autos verlangten die van Bommels auch
‘gequälten’ Seelen, völlig auf ihre Kunst gerich­te­ten Talenten,
das Recht auf Mitsprache in Hinblick auf die Sammlungspolitik
die sich nur schwer im alltäglichen Leben zu­rechtfinden.
des Museums. Ihre ständige Sorge um und ihre Einmischung
Es geht um den geschäftsunfähigen Künstler, der sich aus­
in die Sammlung hatten sie mit Jan van Heek gemein, dem
schließlich mit Kunst beschäftigt und nicht mit Geld und
Stifter des Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Er ging noch
darum die Hilfe des Sammlers gut gebrauchen kann.
weiter als die van Bommels; der Sammler van Heek forderte
In meinem Buch über Kunstsammler in den Niederlanden
das alleinige Recht auf Kaufentscheidungen ‘seines’ Museums.
nenne ich das ‘das van Gogh-Syndrom’ und man begegnet
Obwohl von staatlicher Seite ein professioneller Direktor und
ihm bei vielen ‘sozialen Sammlern’. Neben dem aufrichtigen
Konservator angestellt worden war, schwang der Textil­fabri­
Bedürfnis, dieses Talent zu schützen und aufzuziehen, besteht
kant van Heek unverblümt das Zepter, als ob die Kollektion
häufig auch eine heimliche Hoffnung, dass der Sammler ein –
noch ihm gehörte und das Museum sein Haus war. Zwar hatte
bis dahin nicht (an-)erkanntes – Genie entdeckt hat und die
er seine Sammlung an den Staat übertragen, der die Betriebs­
Nachwelt ihm für sein untäuschbares Kennerauge dankbar
kosten des Museums übernahm, doch die Familie hatte den
sein wird sowie für seine Fähigkeit, sich über den herrschen­den
Geschmack hinwegzusetzen und das Geniale ‘seines’
De Pont war ebenso wie Polak ein sozial engagierter Mensch; er
Künstlers erkannt zu haben.
stiftete auch noch den ‘Janivo Fonds’ für Projekte in Ent­wick­
Trotz der Neigung, notleidenden Künstlern zu helfen, gibt
lungsländern. Die erwachsenen Kinder de Ponts unter­stützen
es nur wenige echte Mäzene unter den Nachkriegssammlern
die kulturellen und philanthropischen Stiftungen ihres Vaters
und -stiftern. Zwar kauften sie regelmäßig Werke an bei
mit allen Mitteln, u. a. mit regelmäßigen Spenden.
‘ihren’ Künstlern und unterstützten sie auf diese Weise, aber
Das lässt sich über Jan van der Togts Kinder aus erster Ehe
es gab nur wenige, die einem Künstler langfristige finanzielle
nicht sagen. Der Unternehmer van der Togt hatte seine Kol­lek­
Unter­stützung gaben, sodass dieser in aller Ruhe sein Oeuvre
tion an moderner Malerei und Glas 1991 in dem gleichnami­
entwickeln konnte. Helene Kröller-Müller z. B. gab dem Maler
gen Privat­museum in Amstelveen untergebracht. Ohne die
Bart van der Leck jahrelang eine feste Zulage, wofür sie sich
Kinder zu fragen, hatte er einen Großteil seines Vermögens in
jedes Jahr ein paar Kunstwerke aussuchen konnte. Der
einem Stiftungsfonds untergebracht, der das Museum unter­
Sammler Alexandre Regnault unterstützte in der dreißiger
hielt. In einer gerichtlichen Auseinandersetzung bekamen die
Jahren den unbekannten Maler Quirijn van Tiel, den er als den
Kinder Recht und die Stiftung musste ihnen ihren Pflichtanteil
neuen van Gogh betrachtete und zahlte sogar die Rechnungen
aus­zahlen. Anton Dreesmann, Sohn des Sammlers Willem
für dessen psychiatrische Behandlung.
Dreesmann, später business tycoon und ebenfalls leiden­
Dem Bild des klassischen Mäzens unter den Nachkriegs­
schaft­licher Sammler, bezeichnete die zwei Privatmuseen
stif­tern entsprach noch am meisten eine Stifterin, die – und
seines ver­storbenen Vaters als ‘zinsloses Kapital und Zuschuss­
das ist bezeichnend – keine Sammlerin war. Henriëtte Polak
betrieb’. Unter seiner Führung wurden die Dreesmann-Museen,
war Sozialarbeiterin und im Humanistischen Bund aktiv. Sie
die in den zwei Wohnhäusern des Sammlers von Amsterdamer
war mit ein paar Künstlern befreundet, die in klassischer
Drucken und Karten untergebracht waren, in den sechziger
Tradition figurativ arbeiteten und nahm sich als vermögende
Jahren geschlossen. Die van Bommels mögen betrauert haben,
Frau ohne Kinder deren mühsame Existenz zu Herzen. Die
dass sie keine Kinder hatten – hätten sie welche gehabt, hätte
Tatsache, dass ihre Künstlerfreunde in den tonangebenden
es das Museum in Venlo möglicherweise gar nicht gegeben.
Museen kaum vertreten waren, führte dazu, dass sie 1968 die
In den siebziger Jahren hörten Reich und Gemeinden u. a.
Stiftung ‘Henriëtte Antoinette’ ins Leben rief. Ihr Ziel war es,
infolge der schlechteren Konjunktur auf, Privatsammlungen zu
ein neues Museum zu entwickeln, das diese verkannte Kunst
übernehmen. In den achtziger Jahren kündigte Kulturminister
in den Mittelpunkt rückte. Polak stellte eine Viertel Million
Brinkmann an, dass die öffentliche Hand keine neuen Auf­
Gulden (circa einhundertzwanzigtausend Euro) zum Aufbau
gaben übernehmen werde und beabsichtige, besonders die
einer Kollektion zur Verfügung und überließ diese Aufgabe
kulturellen Dienstleistungen des Staates künftig auf Provinzen
größten­teils der Stiftungsleitung. Sie finanzierte außerdem den
und Gemeinden zu verlagern. Es wurden auch nachdrücklich
Ankauf zweier Gebäude in Zutphen, in denen das Museum
private Initiativen ermutigt. In den neunziger Jahren ist tat­säch­
unterge­bracht wurde, und verkaufte anschließend Kollektion
lich eine kleine, aber deutliche Hausse an neu gegrün­deten
und Gebäude für einen symbolischen Betrag an die Gemeinde,
Privatmuseen festzustellen. Diese sind durchweg von Kunst
die auch den Betrieb des Museums von ihr übernahm.
sammelnden Unternehmern gegründet worden, die für alle
Diese Konstruktion ist einigermaßen vergleichbar mit
Kosten selbst aufkommen, teilweise über ihre Betriebe. Einige
jener der Stiftung ‘De Pont’, die 1992 das gleichnamige
hatten versucht, ihre Kollektion bei einem bestehenden
Museum in Tilburg öffnete. Der Anwalt und Auto-Importeur
Museum unterzubringen, waren aber auf Desinteresse ge­
Jos de Pont war ein sozialer Sammler, der privat vor allem
stoßen oder konnten ihre Forderungen nicht durchsetzen.
Werke befreun­deter Künstler kaufte. Mit einem Legat von
Letztlich beschlossen sie, ‘es selbst zu tun’. Sie wollen lieber
geschätzten fünf­zehn Millionen Euro stiftete er ein Museum,
vom amtlichen Räderwerk der Museumswelt und der staat­
das die lokale Kultur in Tilburg stimulieren sollte. Dort ist nicht
lichen Behörden verschont bleiben und unabhängig operieren.
die private Kunstsammlung de Ponts untergebracht; es wurde
So bleibt die Regie über ihr Museum in den eigenen Händen.
eine un­ab­hängige Stiftung gegründet, die den Auftrag bekam,
Ein Beispiel dafür ist das geschickt in einer Düne versenkte
eine Kollektion internationaler zeitgenössischer Kunst
‘Museum Beelden aan Zee’, das 1994 an der Küste bei
aufzubauen.
237
238
Scheveningen eröffnet wurde. Für die Gründer, das Ehepaar
Sammler, die ihre Kollektion in einem Museum unterbringen,
Scholten, war die Suche nach einem geeigneten Ort und einer
das mit öffentlichen Mitteln betrieben und finanziert wird,
kooperationsbereiten Gemeinde genau wie für die van
sind Schenker, aber keine Mäzene. Sie haben schließlich erst
Bommels eine echte Odyssee durch die Niederlande. Anders
ihre Kollektion in vollen Zügen genossen und lassen später die
als in Venlo bezahlten Theo und Lida Scholten den Bau des
Gemeinschaft für die Kosten des Unterhalts aufkommen.
von dem Architekten Wim Quist entworfenen Museums
Daraus lässt sich schlussfolgern, dass gesellschaftliches Inte­
vollständig aus eigener Tasche: Baukosten circa zwölf Millio­nen
resse – der öffentliche Kunstbesitz – und wohlverstandenens
Gulden (fünfeinhalb Millionen Euro). Auch die Kosten des Aus­
Eigeninteresse nicht unbedingt miteinander in Konflikt stehen
baus der Kollektion und die Betriebskosten gehen zu Lasten
und sogar in der Verlängerung derselben Linie liegen können.
der Stifter und der Sponsoren, die sie gefunden haben. Neben
Der mit fünftausend Euro dotierte ‘Van Bommel-van
dem kleinen Stab von professionellen Mitarbeitern gibt es ein
Dam-Preis’, der alle drei Jahre an junge Künstler verliehen
Heer von freiwilligen Mitarbeitern, wodurch die Personal­
wird, ist natürlich wohl eine Form des Mäzenatentums. Es ist
kosten begrenzt bleiben.
deutlich, dass das Ehepaar als soziale Sammler auch noch
Der Unternehmer Dirk Scheringa entschied sich für einen
andere Formen des Mäzenatentums betrieb: Sie bemühten
kom­merziellen Ansatz, als er 1997 in einer alten Schule in
sich um Unterstützung des jeweiligen Werkes einer Anzahl
Spanbroek in Nord-Holland sein Frisia Museum eröffnete. Das
(noch) un­bekannter, teils figurativ arbeitender Künstler, indem
Museum lief anfänglich als GmbH unter Scheringas Finanzie­
sie Arbeiten ankauften und öffentlich zeigten.
rungs­betrieb und trug auch dessen Namen. Weil es sich um
Gleichzeitig war und blieb Maarten van Bommel ein
eine kommerzielle Konstruktion handelte, erhielt das Frisia
Geschäfts­mann. Für ihn war es völlig normal, dass er für die
Museum nicht das Gütezeichen der Vereinigung Nieder­
Schenkung seiner Kollektion, die ihm lieb geworden war und
ländischer Museen und kam auch nicht in den Genuss der
die ihn einen ansehnlichen Teil seines Einkommens gekostet
steuerlichen Freistellung von Schenkungen und anderer
hatte, Gegen­leistungen erhielt. Beispielsweise hat seine Frau
Vergünstigungen für nichtkommerzielle Kulturinitiativen.
Reina noch viele Jahre – sie wurde 97 Jahre alt – auf Kosten der
Diese Konstruktion ist inzwischen verändert worden. Das
Gemeinde Venlo telefonieren dürfen. Als Sohn eines arbeits­
Museum, das 2010 einen Neubau beziehen wird, wurde 2008
losen Vaters und Kind einer armen Familie war für ihn das dort
in ‘Scheringa Museum voor Realisme’ umbenannt und trägt
anerzogene Streben nach Sicherheit trotz des jahrzehnte­langen
nun doch noch den Namen des Stifters.
guten Einkommens offensichtlich immer noch eine starke
Wenn wir die aktuelle Geschichte des Sammlermuseums
Triebfeder. Van Bommel sorgte dafür, dass nicht nur seine
be­trachten, auch wenn nicht alle nach den Zusammenstellern der
Kollektion unter Dach und Fach kam, sondern auch er selbst
Kollektionen, die den Ausgangspunkt bildeten, benannt sind,
und seine Frau.
wird deutlich, dass die van Bommels in eine Tradition passen.
Die jetzige Generation der Museumsstifter besteht aus
Ihr kombiniertes Museum/Wohnhaus ist eine moderne Vari­
Unter­nehmern. Die schätzen ihre Unabhängigkeit von öffent­
ante des Sammlermuseums, das sich traditionell im Wohn­haus
lichen Instanzen. Sie haben die ausreichenden Mittel dafür,
des Sammlers befindet. Das Museum in Venlo kann als Misch­
brauchen diese aber auch, weil die Trennung zwischen Privat­
form von Sammler- und autonomem Museum betrachtet
initiativen und öffentlicher Verantwortlichkeit gegenwärtig
werden. Aus der Sicht der van Bommels war diese Konstruk­
viel strikter ist. Nach heutiger Auffassung ist Sammeln ein
tion auch nicht viel anders als das, was Anna Singer-Burgh
schönes Hobby und wer dieses mit anderen teilen will, muss
gemacht hatte: Der Kern war für sie ein Wohnhaus, an das ein
die Mittel dafür selbst aufbringen. Die Tatsache, dass es in den
Museum angebaut war. Eine schönere Konstruktion ist für den
Niederlanden schon so viele Museen gibt, spielt dabei sicher­
Sammler kaum denkbar: Er behält die Kollektion in seiner Nähe
lich eine Rolle. Die van Bommels haben – auch in ökono­
und hat beinahe unbegrenzten Zugang zu ihr. Die Sammlung
mischer Hinsicht – Glück gehabt. Sie gehören zu den letzten
mag zwar juristisch nicht mehr die ihre gewesen sein, im
Sammlern, deren Kollektion in einem Museum untergebracht
Geiste blieb sie Eigentum der van Bommels. Von Mäzenaten­
wurde, wobei alle damit verbundenen Kosten von staatlichen
tum im engeren Sinn kann keine Rede sein.
Stellen über­nommen wurden.
Literaturauswahl
Sammlung unterbringen könnten. Vemer zählte in seinem
Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75 jaar mecenaat in het
Brief zehn Schlösser bzw. schlossartige Häuser auf, ‘in denen
Rijksmuseum Twenthe. Enschede, 2006.
Ihre Kollektion gut zu ihrem Recht käme’.
Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als verzamelaar en
Worauf Vemer mit seiner Bemerkung über Limburg
museumdirecteur. Rotterdam, 1973.
abzielte, ist leicht zu erraten. Verglichen mit Amsterdam, wo
Netel, Lies, Het hart van de collectie. Museum Henriette Polak.
sich damals schon seit Jahren jeden Samstag bei ’t Lieverdje
Zutphen, 2008
die Protestbewegung traf und zwischen den konservativen
Roodenburg-Schadd, Caroline, De collectie Regnault in het Stedelijk.
Ver­tretern der Stadt und rebellierenden Jugendlichen,
Waanders, 1995.
Studenten und Intellektuellen große politische Spannungen
Schretlen, Helen, Loving art. The William & Anna Singer Collectie.
herrschten, war Limburg eine ‘plätschernde Landschaft’, wie
Waanders, 2006.
Jan Volleberg, seinerzeit Mitarbeiter des Kulturrats Limburg in
Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel kost, is alles waard. Verzamelaars
Maastricht, die Jahre zwischen 1965 und 1970 beschreibt. Man
van moderne kunst in Nederland. Amsterdam, 2002.
ging nicht nach Limburg, um Aufregendes oder große Kultur­
Sowie diverse Beiträge und Kataloge über die Kollektion des
ereignisse zu erleben. Dafür ging man nach Amsterdam ins
Museums van Bommel van Dam.
Stedelijk Museum, das damals weltberühmt war. Nicht, dass
es keine Aufregung in Limburg gegeben hätte! Die aber hatte
sozial­ökonomische Gründe. Wirtschaftsminister Joop den Uyl
Eine kleine Rekonstruktion des Zeitgeistes – oder: wie
hatte im Dezember 1965 in Heerlen das Ende der staatlichen
Venlo an ein Museum kam
Kohle­bergwerke angekündigt. In den staatlichen Kohleberg­
George Vogelaar
werken Südlimburgs arbeiteten tausende Menschen.
Der Bergbau hatte jahrzehntelang für Wohlfahrt gesorgt. Die
Das südlimburgische Dorf Elsloo spielte bei der Geburt des
angekündigte Schließung hatte für Limburg und sicher für die
Museums van Bommel van Dam eine entscheidende Rolle.
dortige Berg­bauregion große Bedeutung. Bis zum heutigen
Sowohl der erste Direktor Lei Alberigs war dort geboren und
Tag sind die Folgen spürbar.
aufgewachsen, als auch Harry Dobbelstein, der Direktor des
Über Vemers Bemerkungen hatte das Ehepaar van
Kulturrates Limburg und Alberigs’ erster Assistent in Venlo,
Bommel schon nachgedacht, wie deren Antwortbrief zu ent­
Math Schmeitz. Sie kannten einander sehr gut aus dem
nehmen ist: ‘Wir haben Ihre sinnvollen und von Mitgefühl
lokalen Vereinsleben in Elsloo.
zeugenden Be­merkungen hinreichend zur Kenntnis genom­
‘Ich denke, dass Dobbelstein gedacht hat: Die Kollektion
men und fühlen uns ein wenig wie Abraham ‘nicht wissend,
von van Bommel-van Dam, die ist was für Lei! So kam es, dass
wohin dieser kommen soll’.’ Limburg war Terra incognita für
im Kulturrat Limburg niemals darüber gesprochen wurde. Ja,
das Ehepaar, aber das nahm es bei der Suche nach einem
so ging das damals!’
geeigneten Ort in Kauf. Amsterdam, das von den damaligen
Aktivisten als ‘magisches Zentrum’ betrachtet wurde, würde
‘Im Übrigen müssten Sie sich sehr gut überlegen, ob es für Sie
ihnen nach eigenen Worten nicht fehlen: ‘Ich glaube auch
und Ihre Frau – als Amsterdamer – in Frage kommt, künftig in
nicht, dass wir als Amsterdamer leichtfertig beschließen
der Provinz und ausgerechnet in Limburg zu leben’, schrieb
würden, unser Land und unsere Gesellschaft [unsere Stadt,
J. C. Vemer aus Maastricht am 4. August 1967 in einem aus­führ­
unsere Freunde und Bekannten] zu verlassen, wäre es nicht
lichen Brief an Maarten van Bommel. Vemer hatte kurz zuvor
so, dass wir unsere Kollektion ‘in Sicherheit’ bringen wollen
ein Buch über Schlösser in Limburg veröffentlicht, das in einer
und – trotz allem, was dafür spricht – den zunehmenden
der Zeitungen besprochen worden war. Das reformierte
Druck der Stadt nicht mehr gut aushalten können.’
Amsterdamer Ehepaar van Bommel-van Dam hatte die
Vemer riet van Bommel, Kontakt mit dem Kulturrat
Besprechung gelesen. Van Bommel hatte Vemer darauf hin
Limburg in Maastricht aufzunehmen und das machte van
um Informationen über leer stehende Schlösser in Limburg
Bommel sofort. Noch am selben Tag, an dem er Vemer
gebeten; sie suchten ein Schloss, worin sie wohnen und ihre
geantwortet und für dessen Informationen gedankt hatte,
239
240
tippte er einen Brief an den Kulturrat und bot diesem die
der vieles regeln konnte. Wenn er sich für etwas einsetzte, dann
Kollektion unter bestimmten Bedingungen an. Zwei Wochen
ging er bis zum Letzten.’ Dobbelstein und Alberigs inte­r­es­sier­ten
später schickte der Direktor H. C. C. Dobbelstein einen nur
sich auch für die Euregio. Flandern lag ihnen am Herzen, aber
zwei Zeilen umfassenden, for­mellen Brief als Antwort, worin
sie gingen auch nach Deutschland, um dort, kurz nach dem
er mitteilte, dass der Kulturrat Limburg das Angebot sorgfältig
Zweiten Weltkrieg, wieder Kontakte zu knüpfen.
‘auf seine Realisierbarkeit in dieser Provinz’ prüfen und
Dobbelstein wusste, dass Leonard de Gou, der Venloer
abwägen werde. Dieser sachliche Brief aus Limburg verriet
Bürger­meister, große Ambitionen auf dem Gebiet der Kultur
nichts über die Begeisterung, die das Angebot ausgelöst hatte.
hatte. Dieser hatte die Entstehung des Goltziusmuseums
Volleberg erinnert sich noch gut an ein paar Gespräche, die er
stimuliert und das Kulturamt der Stadt eingerichtet.
im Büro mit Direktor Harry Dobbel­stein über van Bommels
Dobbelstein hatte de Gou als Mitglied des Kulturrats Limburg
Vorschlag geführt hatte. ‘Uns war bewusst, dass uns eine
erlebt und schaffte es, ihn am Telefon von der Wichtigkeit der
einmalige Sammlung mit Werken der modernsten nieder­
Kollektion für Venlo zu überzeugen. Lei Alberigs, Leiter des
ländischen Künstler angeboten wurde. Darüber herrschte
Kulturamtes, bot ihm dabei im Rathaus jede denkbare Unter­
Aufregung im Büro. So eine Sammlung gab es einfach nicht in
stützung. Jan Volleberg erinnert sich: ‘Dobbelstein fand es für
Limburg.’ Übrigens kann sich Volleberg nicht erinnern, dass
die bessere Verteilung der Kunst über die Provinz gut, wenn so
van Bommels Brief in der Leitung des Kulturrates oder in der
eine Kollektion in Nordlimburg untergebracht würde. Dort gab
‘Kommission für Bildende Kunst’ des Kulturrates unter der
es nicht so viel.’ Am 6. September 1967 schrieb Dobbelstein
Leitung von Nic. Tummers besprochen worden ist. Volleberg:
einen Brief von vier Zeilen an de Gou, worin er sich auf das
‘Dobbelstein regelte das unter der Hand. Ich denke, dass
Telefongespräch bezog und ihn darauf aufmerk­sam machte,
Dobbelstein gedacht hat: ‘Das ist etwas für Lei, diese Kollek­
dass dies ‘eine ernst zu nehmende Angelegen­heit ist’. Trotz der
tion von van Bommel-van Dam.’ So kam es, dass im Kulturrat
begeisterten Äußerungen in Venlo setzte Dobbelstein nicht
nie darüber gesprochen wurde. Ja, so ging das damals.’
allein auf Nordlimburg. ‘Vollständigkeits­halber möchte ich
Dobbelstein war nach Aussagen Vollebergs damals ein
Ihnen noch mitteilen, dass wir bisher nur mit der Leitung des
kon­servativer Katholik, aber ‘ein beflügelter Mann auf dem
Gemeinde­rats in Sittard Kontakt über die Angelegenheit
Gebiet von Kunst und Kultur’. Obwohl konservativ, suchte er
aufgenommen haben.’ Über Sittard sind in den Akten keine
sich seine Mitarbeiter nicht nur in Kreisen der k vp (Katholieke
Hinweise mehr zu finden; möglicherweise war nur Venlo ins
Volks­partij). Volleberg: ‘Nein, ihm war völlig klar, dass er in­no­
Rennen um die Kollektion van Bommel-van Dam gegangen.
vative Kräfte in den Rat holen musste. Menschen ohne poli­
Volleberg erinnert sich, dass Heerlen damals das Zentrum für
tische Bindung wie mich, aber auch Menschen mit sozial­
moderne Kunst in Limburg war und dennoch zu keinem Zeit­
demokra­tischer Perspektive. Dobbelstein fand all die ver­
punkt darüber nachgedacht wurde, Heerlen die Kollektion
schiedenen Meinungen rasend interessant.’
anzubieten.
Dobbelstein, der aus dem südlimburgischen Dorf Elsloo
Der Kulturrat Limburg wurde 1945, kurz nach dem Zweiten
stammte, nahm in der Tat umgehend Kontakt mit seinem in
Weltkrieg gegründet. Er war der erste seiner Art in den Nieder­
Venlo arbeitenden Dorfgenossen Lei Alberigs auf. Sie kannten
landen. Ein Kulturrat hatte die Aufgabe, ein Provinz­­parlament
einander lange und sehr gut: Beide genossen gerne ein ‘gutes
auf dem Gebiet von Kunst und Kultur zu beraten. Darüber hin­
Glas’, beide waren Vorstandsmitglieder und treibende Kräfte
aus organisierte er auch Ausstellungen, die durch die Provinz
des ‘Toernooi der lage landen’, eines Festivals für Amateur­
wanderten. Jan Volleberg, der 1964 seine Arbeit beim Kulturrat
theatergruppen aus Belgien und den Niederlanden, das all­
aufnahm, nannte das kulturelle Leben in den sechziger Jahren
jährlich in Elsloo organisiert wurde. Einer der Gründer des
‘plätschernd’, aber auch ‘spannend’. Es war eine Zeit des Über­
Amateurtheaterfestivals war Math Schmeitz’ Vater, der in
gangs. Der Einfluss und die Macht der katho­lischen Kirche nahmen
Elsloo gegenüber Alberigs wohnte. Schmeitz begann 1967 in
ab und mit ihnen auch die Anzahl von Aufträgen aus Kirchen­
Alberigs Dienststelle, dem Kulturamt Venlo, zu arbeiten und
kreisen. Das fühlten vor allem die älte­ren Künstler in Limburg in
übernahm dort die Verantwortung für das damalige Theater.
ihren Portemonnaies. Die häufig an der Jan van Eyck-Akademie
Er sagt: ‘Alberigs war ein Mann mit viel Überzeugungskraft,
ausgebildeten, jüngeren Künstler hatten sich schon von den
Machtinstanzen abge­wandt, aber hatten entweder noch nicht
Maastricht, die gegenwärtig bekannteste Stadt Limburgs
den Durchbruch geschafft oder waren nach Amsterdam
mit dem größten internationalen Ruf, war in den sechziger
umgezogen. In dieser Zeit entstanden beinahe überall in den
Jahren ohne Bedeutung: eine kleine Stadt, in der das Provinz­
Gemeinden Kultur­initiativen. Hier ein Kulturzentrum, dort ein
parla­ment angesiedelt war. Und wie stand es um Venlo und
Theater – es wurde deutlich an den Anfängen einer kulturellen
Nordlimburg? ‘Um ehrlich zu sein – das war auch nichts!’ sagt
Infra­struktur in der Provinz Limburg gearbeitet.
Jan Volleberg. Auch andere Gesprächspartner bestätigen, dass
Es war die Zeit, in der sich die Jugend an Popmusik er­quick­
te: an Elvis Presley, den Beatles, den Rolling Stones oder den
Small Faces, um nur ein paar zu nennen oder an Heintje, der
man beim Stichwort Nordlimburg vor allem an Gartenbau
dachte.
Das Bonnefantenmuseum in Maastricht war zu dieser
mit Ich bau Dir ein Schloss monatelang die Hitlisten an­führte.
Zeit nicht mehr als ein kleines, geschichtlich orientiertes
Im Sep­tember 1967 lernten die Niederländer auf der ‘Firato’-
Museum. Das galt auch für das Museum in Sittard. Roermond
Messe das Farbfernsehen kennen. 1968 warfen Demon­stranten
hatte ein kleines, auf (den bekannten niederländischen
Rauch­bomben nach Königin Beatrix und Prinz Claus, wurde
Architekten) Cuypers ausgerichtetes Museum und Venlo hatte
Robert Kennedy ermordet, kam Rosemary’s Baby von Roman
keines. Letzteres begann sich mit dem Amtsantritt des kul­
Polanski in die Kinos und wurde Italien zum ersten Mal
turinteres­sierten Bürgermeisters Leonard de Gou zu ändern:
Fußball-Europameister.
Er schuf die Voraussetzungen für das Goltziusmuseum und
Limburg war in dieser Zeit ein wenig nach innen gerichtet.
strebte ge­meinsam mit der Leiterin des Kulturressorts Rie van
‘Ja, so kann man das wohl sagen’, erzählt Math Schmeitz. Und
Soest-Jansbeken ein städtisches Kulturzentrum an. Als Leiter
nach Aussagen von Jan Volleberg spielte sich das kulturelle
des Kulturamtes Venlo wurde Lei Alberigs aus Elsloo berufen,
Leben in Limburg größtenteils in Heerlen ab. ‘Dort hatte man
der in dieser Funktion die Verantwortung für das Kultur­
schon ein Theater gebaut und in der Städtischen Galerie
zentrum mit Bibliothek und Ausstellungsräumen und das alte
wurden moderne Künstler ausgestellt. Letzteres war Pieter
(in­z wischen abgerissene) Prins Oranje-Theater über­nahm.
Defesche zu verdanken, der Leiter des Bürgermeisteramtes
Alberigs hatte zuvor in der Werbe- und Marketing­abteilung
war und ein Neffe des gleichnamigen Malers. Er war ein Mann,
des staatlichen Kohlebergbaus in Sittard gearbeitet. Diese
der systematisch moderne und innovative Kunst ankaufte und
Abteilung war auch außerhalb des staatlichen Betriebes für
ausstellte, u. a. von Limburger Künstlern.’ Thei Voragen kann
die hochkarätigen Kunstkalender bekannt, die sie jedes Jahr
das bestätigen. Er war ab 1970 Assistent Lei Alberigs’, des
heraus gab und die unter Kunstliebhabern zu echten Sammler­
ersten Direktors des Museums van Bommel van Dam, und
stücken wurden. Übrigens behielt Alberigs seinen Wohnsitz in
wohnte in Südlimburg. Er besuchte regelmäßig das Rathaus in
Elsloo, als er in Venlo arbeitete. Das geschah mit Rücksicht auf
Heerlen, um dort moderne Kunst zu sehen. ‘Defesche hatte
seine Frau, die lieber in Südlimburg bleiben wollte. Über Alberigs’
ein für die damalige Zeit glänzendes Ausstellungsprogramm
Zeit als Kulturamtsleiter sagt Volleberg: ‘Alberigs machte da in
ent­wickelt, das seinen hervorragenden Beziehungen zum
Venlo sehr schöne Sachen. Mit einigen Ausstel­lungen weckte
Stedelijk Museum und dessen damaligen Direktor Willem
er großes Interesse, auch bei den über­regionalen Zeitungen.
Sandberg zu verdanken war. Wenn Sandberg eine Ausstellung
Ab und zu war er sogar im Fernsehen zu sehen und das war
in Amsterdam machte, konnte man beinahe sicher sein, dass
etwas Besonderes zu dieser Zeit. Zu seiner Ausstellung über
Teile davon einige Zeit später hier zu sehen sein würden.’
Karel Appel reiste das Publikum aus dem ganzen Land an. Mit
Voragen erinnert sich, dass Heerlen in seiner Jugend eine
anderen Worten: Die Kollektion van Bommel-van Dam in
moderne Stadt war: ‘Heerlen hatte zu dieser Zeit fantastische
Venlo unterzubringen war keine schlechte Idee. Sie stieß dort
Kaufhäuser; ‘Schunck’, der heutige ‘Glaspalast’, war der
auf fruchtbaren Boden.’
strahlende Mittelpunkt und es gab noch ein paar prächtige
Wie es weiter ging, ist bekannt. Am 12. Juni 1968 erklärt
Gebäude vom Architekten Frits Peutz: neben ‘Schunck’ und
sich der Venloer Gemeinderat einverstanden, das Angebot des
dem ‘Royal’(-kino) das Freizeitgebäude auf dem Molenberg
Ehe­paars van Bommel-van Dam unter den von ihnen ge­stell­ten
und natürlich das Rathaus, das noch immer fantastisch ist. Ich
Bedingungen anzunehmen. Sieben Gemeinderats­mitglieder
finde es traumhaft.’
stimmen wegen der finanziellen Konsequenzen für Venlo
241
242
dagegen. Am folgenden Tag ist in einem Bericht über die Sitzung
und – bis heute – auch mehr als danach.3 Die Geschichte wäre
des Gemeinderates im Dagblad voor Noord-Limburg zu lesen:
nicht voll­ständig ohne die hier skizzierten Eindrücke des
‘Die Annahme des Angebots durch den Venloer Gemeinderat
(kulturellen) Klimas in Venlo zu jener Zeit.
verursachte auf der Publikumstribüne einen herzlichen Applaus,
den der Bürgermeister beenden musste, weil das Reglement so
Die Bedingungen Bürgermeister de Gou muss über die
etwas nicht gestattet.’
Aussicht, dass Venlo in den Genuss einer wichtigen Sammlung
moderner Kunst kommen könne, begeistert gewesen sein.
Quellen
Innerhalb seines Amtes waren übrigens auch mindestens noch
Gespräche mit Thei Voragen, dem ehemaligen Direktor des Museums
die Ressortleiter Billekens und van Soest-Jansbeken positiv
van Bommel van Dam, Math Schmeitz, dem ehemaligen Direktor des
gestimmt. Bei einem eilig organisierten Besuch in der Wohnung
Theaters De Maaspoort, Jan Volleberg, dem stellver­tretenden Direktor
des Amsterdamer Ehepaars waren de Gou und Alberigs an­we­
des Kulturrates Limburg und Martin de Jong, Stiftung van Bommel van
send sowie als Vertreter des Staates der ‘Rijksinspecteur voor
Dam.
Roerende Monumenten’ Lunsingh Scheurleer (ein Inspektor
Brief J. C. Vemer, 4. August 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam.
der staatlichen Stelle für Kunst und Kultur). ‘Man schien der
Brief Maarten van Bommel, 5. August 1967. Archiv Museum van
Auffassung zu sein, dass innerhalb Limburgs Venlo der Ort
Bommel van Dam.
war, der am ehesten in der Lage sein würde, die Schenkung
Brief H. C. C. Dobbelstein, Jurist / Direktor des Kulturrates Limburg,
anzunehmen. Die Gründe dafür waren und sind uns unbe­
6. September 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam.
kannt.’4 Im Nachhinein ist es nicht schwierig festzustellen,
Dagblad voor Noord-Limburg, 13. Juni 1968.
dass die ‘Elsloo-Connection’ (sowohl Alberigs als auch Harry
Dobbelstein, der Direktor des Kulturrates Limburg, kamen aus
dem gleichnamigen südlimburgischen Dorf und kannten sich
Von Amsterdam nach Limburg. Wie Venlo ein Museum
schon länger5) den Ball vorspielte, den de Gou – der, wie wir im
bekam
weiteren Verlauf noch sehen werden, schon seit Jahren daran
Jos de Jong und Frans Hermans
arbeitete, die kulturelle Infrastruktur Venlos zu verbes­sern –
mit Alberigs’ Hilfe nur noch ins Tor köpfen musste. Die Ent­
Am 16. Oktober 1971 wurde das Museum van Bommel van Dam
scheidung war also schnell besiegelt, nur die Details mussten
eröffnet. In diesem ersten speziell der modernen Kunst gewid­
noch geklärt werden. Das Ehepaar van Bommel-van Dam
meten Museum in Limburg wurde die Kollektion unter­gebracht,
überließ seine Kollektion kostenlos, stellte dafür aber eine
die Maarten und Reina van Bommel-van Dam der Gemeinde
Vielzahl von Bedingungen. Über diese muss es intensive
Venlo geschenkt hatten. Spätestens seit 1964 war das Ehepaar
Verhandlungen sowohl gemeindeintern als auch zwischen der
aus verschiedenen Gründen damit beschäftigt, eine passende
Gemeinde und dem Ehepaar gegeben haben. Der Ablauf der
Unterbringung für ihre umfangreiche Samm­lung zu suchen. Die
Unterhandlungen ist soweit bekannt nirgends dokumentiert.
Wohnung in der Amsterdamer Sarphatistraat quoll im wahrsten
Die wichtigsten Beschlüsse der beiden Parteien sind in
Sinne des Wortes über an Kunst. Über verschiedene Umwege
der notariellen Schenkungsurkunde verankert, die am 29.
entstand 1967 der Kontakt zu Venlo. Wie sich das im Einzelnen
Januar 1969 im Venloer Rathaus vom Notar Meeuwis
zugetragen hat, ist Thema eines anderen Aufsatzes in diesem
beglaubigt wurde. Das Ehepaar übertrug das Eigentum an
Buch. In diesem Aufsatz geht es vor allem um den Entschei­dungs­
seiner Kollektion und der zugehörigen Dokumentation
prozess in Venlo und um zwei Personen, die darin eine Haupt­
kostenlos und unwiderruflich an die Gemeinde, die sich im
rolle spielten: Bürgermeister Leonard de Gou und der Leiter des
Gegenzug verpflichte, die Kollektion als unveränderliches
Kunstamtes Lei Alberigs. Es wird deutlich werden, dass das Zu­
Ganzes zu erhalten und sie spätestens Mitte der Jahres 1970
standekommen des Museums gewissermaßen das Ende eines
an einem dafür geeigneten Ort, genannt ‘Gemeindemuseum
Jahrzehntes markiert, in dem durch wohlüberlegte Gemeinde­
van Bommel-van Dam’, unterzubringen. Die Gemeinde nahm
politik in Venlo auf kulturhistorischem Gebiet viel verwirklicht
die Kollektion auf eigene Kosten und eigenes Risiko in Ver­
wurde: möglicher­weise mehr als in jeder anderen Periode davor
wahrung. Dem Ehepaar wurde kosten­loser Wohnraum zuge­
1
2
sagt, der in direkter Verbindung zum Museum stehen musste.
bei der Eröffnung der Ausstellung bereits erklärt, ‘dass am Vor­
Die Gemeinde übernahm auch die Nebenkosten der Wohnung
abend einschnei­den­der Veränderungen der Lebensgewohn­
und das jährliche Budget für re­präsentative Kosten, das das
heiten in allen Berei­chen nichts unversucht bleiben darf, um
Ehepaar für sich ausgehandelt hatte. Darüber hinaus gelang es
auch die kulturelle und rekreative Atmosphäre zu befördern.
dem Ehepaar zu erwirken, dass die Gemeinde den Forderungen
Darum darf man sich über ein derartiges Angebot glücklich
van Bommels zustimmte, dass – ‘um das Museum lebendig zu
schätzen.’7 In der Rats­versammlung wurde vor allem über die
halten’ – jedes Quartal andere Teile der Kollektion ausgestellt
finanziellen Konse­quenzen gesprochen, die sich aus der
würden, in den Sommermonaten eine Auswahl aus der
Annahme der Schenkung ergeben würden. Der Liberale
Kollektion im Kulturzentrum der Stadt gezeigt würde und ‘der
Hagenaars war ‘der einzige, der den Wert der Kollektion für die
Partei van Bommel jederzeit gratis Zugang ge­währt werde’,
Stadt Venlo in Zweifel zog. In seinen Augen gab es zwischen
das Paar über alle Ausstellungen ein Mit­sprache­recht habe und
der Kollektion und Venlo keinerlei Verbindung und hätte sie
ein Vetorecht über alle Objekte, die ausgestellt werden sollten,
genauso gut in ‘Lutjebroek’ untergebracht werden können. Er
im Prinzip jedes Kunstwerk mindestens alle fünf Jahre einmal
warf dem Bürgermeister vor, dass sich dieser mit seinen eige­nen
und für mindestens drei Wochen in Folge ausgestellt werden
Vorstellungen von Kultur über die der Bevölkerung hinweg­
solle, das Paar nach eigenem Gutdünken Objekte in ihren
setze.’8 Fünf Mitglieder der Katholischen Volkspartei und die
Privaträumen platzieren dürfte, und zu guter Letzt, dass die
beiden Mitglieder der Liberalen Partei stimmten da­gegen, die
Gemeinde auch nach dem Tod des Ehepaares in diesem Sinne
anderen zweiund­z wanzig Ratsmitglieder stimmten dafür. In
handle. Die Einnahmen aus Reproduktionsrechten und Ein­
seinem Jahres­bericht von 1968 würde Alberigs ver­melden,
trittskarten gingen an die Gemeinde, die wiederum die Kosten
dass der Gewinn der Kollektion ‘von außergewöhn­licher
für die Schenkungsakte übernehmen musste. Fürwahr ein
Bedeutung für das kulturelle Leben der Gemeinde [war]’.9
umfang­reicher Katalog an Forderungen! Nicht von ungefähr
nannte ein Beamter der friesischen Gemeinde Dantumadeel,
Venlo nach dem Zweiten Weltkrieg Wie viele andere
in der das Ehepaar vorher versucht hatte, die Kollektion unter­
niederländische Städte – ganz zu schweigen von beinahe alle
zu­bringen, den Forderungskatalog ‘einen harten Brocken’.
größeren Städten im angrenzenden Deutschland – litt Venlo
6
Maarten van Bommel und seine Frau hatten anscheinend
lange unter den Folgen des Zweiten Weltkrieges. In der End­
kräftig mit Venlo verhandelt. In einem Interview mit Het Vrije
phase des Krieges war Venlo monatelang Frontstadt und wurde
Volk vom 27. Juni 1968 zeigten sie sich sehr zufrieden mit dem
dementsprechend bombardiert und beschossen. Der mate­
Ergebnis. Sie erklärten, ‘einige Bedingungen’ gestellt zu haben
rielle Schaden war immens. Zahllose Wohnhäuser, Ge­schäfte,
wie Wohnrecht und Garantie regelmäßiger Ausstellungen, und
Kirchen und Betriebe wurden vernichtet oder be­schädigt. Der
gaben zu: ‘Nun denn, es muss gesagt werden, dass uns die
immaterielle Schaden wurde – abgesehen von Todesopfern
Gemeinde Venlo weiter entgegengekommen ist, als wir zu
und Verwundeten10 – bis zum heutigen Tage kaum oder nicht
hoffen gewagt hatten.’
systematisch untersucht. Aber es ist nur logisch zu unter­stel­
len, dass am gesellschaftlichen und kul­tu­rellen Leben großer
Der Entscheidungsprozess in Venlo Ein Rapport der
Schaden entstanden war. Vom ‘vergnüg­lichen Städtchen’ mit
Gemein­de­kommissionen für Bildung/Kultur und Finanzen/
seiner blühenden Volkskultur und seinem reichen Vereini­gungs­
öffentliche Aufgaben ebnete den Weg für die Übernahme der
leben war nicht viel übrig geblieben, konstatierte Maarten
Kollektion. Am 12. Juni 1968 konnte das Kollegium von Bürger­
Plukker, der Chefredakteur des Dagblad voor Noord-Limburg,
meister und Beigeordneten dem Gemeinderat den Entwurf
1968 in einem Essay.11 In den ersten Nachkriegsjahren galt es
eines Beschlus­ses vorlegen, der ohne große Diskussion ange­
in erster Linie, die Trümmer zu be­seitigen und die notwendi­gen
nommen wurde. Die entscheidende Ratsversammlung fand
Vorkehrungen zu treffen, um den überlebenden Opfern wieder
im Kulturzentrum statt, in dem die Mitglieder des Rates zuvor
eine menschenwürdige Existenz zu ermöglichen. Am Bau
von Lei Alberigs durch eine Ausstellung geführt worden
neuer Wohnungen wurde hart ge­arbeitet. Trotzdem blieb die
waren, die Teile der Kollektion zeigte, über die am selben
Wohnungsnot auch noch lange nach Kriegsende ein immenses
Abend abgestimmt werden sollte. Bürgermeister de Gou hatte
soziales Problem. Aus dem Städtchen wurde eine Stadt mit
243
244
allen Problemen, die das Wachstum in Großstädten verur­
worden: 1957 wurde er für dasselbe Amt in Venlo berufen.16
sacht. Die Innenstadt wurde nach dem ‘Wiederaufbauplan’
In der Stadt an der Maas festigte er seinen Ruf als fach­
des Diplomingenieurs Jules Kayser in rekonstruierter Form
kundiger Leiter. De Gou unternahm alles Mögliche, um Venlo
wieder aufgebaut: Auf der einen Seite zeugte dieser Plan teil­
zum Mittelpunkt der Region Nordlimburg zu machen und
weise von Respekt gegen­über der historischen Stadt, auf der
setzte sich dafür ein, die verwaltungspolitischen, kulturellen
anderen Seite wurden große Eingriffe nicht gescheut. Rund
und ökonomische Kontakte auch international zu verbessern.
um die Innenstadt wurde nach dem Entwurf des Diplom­
Es zeigte sich schnell, dass de Gou eine große Affinität zu
ingenieurs Jos Klijnen der ‘Brückenplan’ realisiert, ein impo­
Geschichte und Kultur hatte und eine Vorliebe für das, was er
santer Entwurf einer neuen und modernen Infrastruktur, der
selber ‘alte Überlieferungen’ nannte. 1949 hatte er im Namen
auf die Erfordernisse mo­der­nen Verkehrs einging und groß­
seines Vaters die überlieferten (mittelalterlichen) Herrschafts­
zügige Verbindungen zwischen den verschiedenen Stadtteilen
rechte über die bei Rotterdam gelegenen Herrschaften
schuf.13 Die Stadt wuchs in alle Richtungen. Alle Aufmerksam­
(‘ambachtsheerlijkheid’) Hillegersberg, Bergschenhoek und
keit richtete sich zwangsläufig auf die Infra­struktur in deren
Rotteban erworben. Nach dem Tod seines Vaters erbte de Gou
Umgebung; in den sechziger Jahren wurde die Autobahn ‘a67/
den Titel ‘Heer van Hillegersberg’. 1960 wurde er zum Ritter
e3’ gebaut, die von Ant­werpen über eine neue Brücke über die
des Heiligen Grabes.
Maas bei Venlo ins Ruhrgebiet führt. Der alte Hafen in der
Bei seinem zeremoniellen Amtsantritt betrat de Gou das
Innenstadt wurde durch einen neuen im Industriegebiet
Venloer Rathaus in traditioneller Amtstracht mit Säbel. Seinen
Groot-Boller ersetzt. Es entsprach dem Zeitgeist der sechziger
Ruf als Geschichtsliebhaber festigte er auch durch sein kon­
Jahre, eine Stadt mit einer geschätzten halben Million Ein­
stantes Bemühen, das eben renovierte und umgebaute histo­
wohner im Jahr 2000 zum Maßstab der Planung zu machen.14
rische Rathaus mit angekauften Antiquitäten auszustatten,
Der Venloer Kultursektor musste bis in die sechziger Jahre
die gut in das Gebäude passten, aber darüber hinaus keinen
auf Investitionen warten. Erst zu dieser Zeit startete die
Bezug zur Stadt hatten. ‘Der Venloer Gemeinderat konnte
Gemeinde – unter der Regie des Bürgermeisters de Gou –
nicht immer verstehen, was all die Leihgaben und Ankäufe mit
Initiativen zur Verbesserung der kulturellen Infrastruktur.
Venlos Vergangenheit zu tun hatten, aber er gönnte dem
Plukker sprach 1968 in seinem Essay von der ‘Ära des ver­
eifrigen Bürgermeister sein kulturelles ‘Glaubensbekenntnis’’
spielten Menschen’, in die Venlo investieren müsse, um eine
schreibt sein Biograf.17 Ein erster Hinweis auf sein Engagement
attraktive Wohnstadt zu werden. Zu seinem Vergnügen waren
für Kultur und Geschichte findet sich in seiner ersten ‘Jahres­
die Voraussetzungen dafür 1968 bereits geschaffen: ‘So dürfen
rede’, die er wenige Monate nach seinem Amtsantritt im
wir feststellen, dass die Stadt Venlo auch auf diesem Gebiet
Januar 1958 hielt. Darin äußerte er seine Besorgnis über den
ein erfreuliches Wachstum kennt. Sie hat ihrer vielgepriesenen
Zustand des kostbaren ‘Alt-Archivs’. In seiner Jahresrede im
‘Identität’ [etwas] hinzugefügt, das die Ansprüche erfüllt, die
Januar 1959 sprach er bereits von der Notwendigkeit einer
das Leben in dieser Zeit stellt.’
neuen Öffentlichen Bibliothek, in der es auch Raum für
‘kulturelle Veranstaltungen’ geben müsse.18
Die ‘Passage’ von Bürgermeister de Gou Der in Den Haag
15
Ein Interview mit de Gou, das am 18. Dezember 1962 in de
geborene Leonard de Gou (1916-2000) studierte Jura in
Volkskrant erschien, verdeutlicht seinen Standpunkt hinsicht­
Amsterdam, wo er 1943 cum laude über ein rechtsgeschicht­
lich der Wichtigkeit von Kultur. De Gou wies auf die Blüte der
liches Thema promovierte. Zunächst ließ er sich als Anwalt in
im Krieg schwer getroffenen Stadt Venlo hin und auf die Tat­
seiner Geburtsstadt nieder. Drei Jahre später wurde er in dem
sache, dass die Schwerpunkte lange vor allem im Wohnungs­
Städtchen Steenbergen in der Provinz Brabant zum Bürger­
bau und in der Infrastruktur gelegen hatten. Anno 1962 war es
meister ernannt. Daraufhin machte er auch in der Katho­
aber auch an der Zeit, an der Erfüllung anderer Bedürfnisse zu
lischen Volkspartei Karriere. Er war u. a. Senator (1955-1963)
arbeiten, womit er überdeutlich auf Investitionen in die kultu­
und Mitglied der ‘Europese Staatscommissie voor Defensie’.
relle Infrastruktur abzielte. Während der folgenden Jahre hielt
Die erfolgreiche Ausübung seines Bürgermeisteramtes in
de Gou regelmäßig Plädoyers für kulturelle Initiativen und
Steenbergen war offensichtlich zur Kenntnis genommen
verteidigte immer wieder seine Sicht der Dinge.19
Im Laufe der sechziger Jahre gelang es tatsächlich, das
ordentlichen Ratsversammlung, dass de Gou im Laufe seiner
Nötigste zustande zu bringen. Neben einer großen Anzahl
‘Passage durch Venlo für einen positiven Beitrag in der
von Sportstätten, wie der schönen Sporthalle an der Crane­
Kontinuität der Leitung unserer Stadt steht’ und Venlo reicher
veldstraat aus dem Jahr 1965, kann auf ein breites Spektrum
hinterließ, als er es angetroffen hatte. De Gou kam, so Munten,
kultureller Einrichtungen verwiesen werden. So wurde 1965
zu einem Zeitpunkt, an dem Venlo sich nur rein äußerlich
auch das imposante Gebäude der Öffentlichen Bibliothek mit
wieder von den schweren und tiefen Schlägen erholt hatte, die
Lesesaal am Begijnengang eröffnet, in dem die ‘Freie Aka­
der Krieg in den Jahren 1940 bis 1945 der Stadt versetzt hatte.
demie Venlo’ und das Kulturzentrum untergebracht waren.
Der scheidende Bürgermeister wurde mit dem ‘gouden
Das von 1910 datierende Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ am
erepenning’, der Medaille der Stadt, ausgezeichnet.
20
Kaldenkerkerweg wurde zwischen 1965 und 1967 renoviert
und erweitert. Der Wunsch nach einem reinen Theaterhaus
Lei Alberigs Neben de Gou muss Lei (Leon Mathieu) Alberigs
blieb bestehen, sollte aber erst 1984 mit der Eröffnung von ‘De
als zweite zentrale Figur in der Entwicklung des kulturellen
Maaspoort’ Wirklichkeit werden. De Gou betrachtete den Bau
Lebens in Venlo genannt werden. Der Südlimburger Alberigs
eines Theaters als den Schlussstein seines großen Vorhabens,
(1921-1998) arbeitete von 1966 bis 1982 für die Gemeinde
Venlo zu einem in kultureller Hinsicht gut ausgestatteten
Venlo, zunächst als Beamter für Kultur, kurz darauf als Leiter
Zentrum für Nordlimburg zu machen.21 Die Gemeinde eröff­
des Kulturamtes, dem auch das Kulturzentrum unterstand.
nete 1967 das Goltziusmuseum, in dem auch der neue Lese­
Alberigs wurde auf Anraten Dobbelsteins25 von Bürgermeister
saal des Stadtarchivs angesiedelt war. De Gou hatte sich
de Gou angestellt und sollte für Venlo ein langfristiges Aus­
intensiv um die Einrichtung dieses historischen Museums
stellungskonzept entwickeln. ‘Ich war vorher noch nie in Venlo
bemüht und sagte: ‘Ich bin sehr froh darüber, dass die Stadt
gewesen. Es entsprach der allgemeinen Auffassung, dass
jetzt dieses Museum präsentieren kann, denn angesichts der
nördlich von Sittard nichts passierte.’26 De Gou wollte eine Art
zunehmenden Funktionen Venlos gehört so etwas doch auch
Gegengewicht schaffen zu der Kultur der Grenzstadt Venlo, die
dazu!’ Die Eröffnung des Museums van Bommel van Dam
sich allzu sehr auf ein deut­sches Einkaufspublikum eingestellt
fand zwar in der Amtszeit des Bürgermeisters Gijsen statt,
hatte. Der Bürgermeister ärgerte sich darüber, dass man in
darf aber als der letzte große Erfolg der ‘Periode de Gou’
Venloer Geschäften häufig auf Deutsch angesprochen wurde.27
betrachtet werden.
De Gou verständigte sich mit Alberigs darüber, dass sich die
De Gou gab kurz vor seinem Abschied 1969 Jan Derix vom
Venloer Kulturpolitik über­wiegend auf den Westen des Landes
Dagblad voor Noord-Limburg noch ein Interview. Offenbar
und auf Flandern aus­richten solle. Besonders letzteres kam
war in den vorangegangen Jahren Kritik an der Höhe der
Alberigs sehr entgegen, der wegen seiner Kontakte zu dem
Kulturinvestitionen laut geworden, für die vor allem de Gou
flämischen Literatur­wissenschaftler Wies Moens28 über ein weit
verantwortlich gemacht wurde. Der Journalist versuchte, den
verzweigtes Netz­werk in Flandern verfügte. Alles in allem sollte
Bürgermeister mit der Feststellung zu provozieren, dass die
Alberigs über zweihundert Aus­stellungen in Venlo organisieren;
intensive Kulturpolitik der Gemeinde umstritten sei, zu Unmut
beson­ders in den Anfangs­jahren waren einige darunter, die
führe und dass Venlo verspottet werde, weil dort andere
Venlo viel Publizität ein­brachten. Alberigs verfügte über kein
wichtige Dinge zu kurz kämen. De Gou konterte, dass
nennens­wertes Budget, genoss aber das Vertrauen des Bürger­
Geschichte für ihn ein ‘Bazillus [ist], den ich nicht los werde’.
meisters und das des Ressortleiters Haffmans, der für die Finan­
Bei seiner Gemeindepolitik ließ er sich gerne davon leiten und
zen ver­antwortlich war. Der erste große Erfolg war die Appel-
bezweifelte, dass das jemals auf Kosten anderer Entwick­
Ausstel­lung in der Saison 1968/69, die nahezu zehn­tau­send Be­
lungen gegangen war. ‘Ich mache einfach weiter, Kritik oder
sucher anzog. Der Maler Karel Appel verweigerte am Anfang
nicht!’ Denn als er 1957 sein Amt angetreten hatte ‘war hier
seine Mitarbeit, ‘bis Appel nach Venlo kam und das Kultur­
außer einem verschlissenen Konzerthaus nichts.’
zentrum sah. Das über­zeugte ihn voll­ständig.’29 Am Erwerb der
Am 27. Juli 1969 nahm de Gou Abschied von Venlo: Er wurde
Kollek­tion van Bommel-van Dam und der Reali­sie­rung des gleich­
Bürgermeister von Haarlem. Der stellvertretende Bürger­
namigen Museums war Alberigs intensiv be­teiligt. Bis zu seinem
meister Munten sagte in seiner Rede während der außer­
Abschied von Venlo im Jahr 1982 war er dessen erster Direktor.
22
23
245
246
1
15
Hans Redeker, aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
Biografische Angaben: C. A. A. Linssen, ‘Leonard de Gou ’s-Graven­
2
hage 22. Dezember 1916-Aachen 22. Januar 2000’, aus: Jaarboek van
George Vogelaar, aus: diesem Buch.
de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2005-2006,
3
S. 49-59; O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam dr. Mr. Leonard
Siehe auch Text in der ‘Eröffnungs-Festschrift’ Een Beeld van de
de Gou’, aus: Pro Memorie. Bijdragen tot de rechts­geschiedenis der
collectie von der Ressortleiterin (Kultur) Rie van Soest-Jansbeken:
Nederlanden 3 (2001) 330-333.
‘Freude, weil die Eröffnung dieses Museums den Abschluss einer
16
Reihe von Investitionen der Gemeinde bedeutet, die das Ziel hatten,
Amtseinführung: ga Venlo,’ notulen van de raad’ vom 16.10.1957.
eine Infrastruktur zu schaffen, innerhalb derer die Ausübung und der
Siehe auch Dagblad voor Noord-Limburg vom 17.10.1957 und
Genuss von Kultur in allen Facetten und in allen Kategorien unserer
28.9.1957.
Gemeinschaft optimal stattfinden können.’
17
4
Linssen, ‘Leonard de Gou’, S. 52.
Maarten van Bommel in einem Vortrag bei den Lions International
18
in Venlo, 6. September 1972.
ga Venlo, ‘handelingen gemeenteraad’ vom 15.1.1958 und vom
5
2.1.1959.
George Vogelaar in diesem Buch. Dobbelstein sprach ausführlich
19
über sein Verhältnis zu Alberigs in einem Interview im November
Siehe u. a. ‘Jahresrede’ im Januar 1968: ‘Es ist Aufgabe und Pflicht
2008 (Tonträger im Archiv/Museum van Bommel van Dam).
des Staates, keine Möglichkeit ungenutzt zu lassen, die Entwicklung
6
des Volkes voranzutreiben.’ Und: ‘Die Gemeinde muss die führende
Leeuwarder Courant vom 4.3.1967.
Rolle der Kultur voll und ganz anerkennen.’
7
20
De Nieuwe Limburger vom 8.6.1968.
In Hinblick auf alle in diesem Absatz erwähnten Gebäude: ga Venlo,
8
Archiv des Gemeindesekretariats 1945-1978, div. Akten; Archiv
Dagblad voor Noord-Limburg (d vnl) vom 13.6.1968, Gemeindearchiv
‘Arbeiten der Gemeinde’, Akten des Bauamts.
Venlo (ga Venlo), ‘handelingen van de raad’ vom 12.6.1968 .
21
9
‘Jahresrede’ 1966, ga Venlo, ‘handelingen van de raad’.
ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresberichte.
22
10
Dagblad voor Noord-Limburg vom 22.2.1969.
Siehe Website www.historie.venlo.nl.
23
11
Das Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ hieß im Venloer Volksmund ‘de
Maarten Plukker, Venlo in beeld gebracht na 625 jaar stadsrechten
Schuur’ (‘Scheune/Schuppen’); trotz des umfangreichen Umbaus
(Venlo 1968).
Mitte der sechziger Jahre blieben zahlreiche Mängel bestehen.
12
ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresbericht 1968-1969. Gegen­
Frans Hermans, Venlo in de Wederopbouwperiode 1945-1970 (Venlo
wärtig wird gelegentlich bedauert, dass das Gebäude abgerissen
2005; Venlose Katernen nr. 2).
worden ist. Es war das einzige Konzerthaus, das der berühmte Archi­
13
tekt Berlage jemals entworfen hat. Mariet Verberkt, De Prins van
Leon van Meijel, Schakel in Europa. De totstandkoming en betekenis
Oranje en ‘de Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose Katernen nr. 6).
van het Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo 2008; Venlose Katernen
24
nr. 12).
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 27.7.1969.
14
25
Plukker, Venlo in beeld gebracht.
Aussage von Dobbelstein in dem in Fußnote 5 genannten Interview.
Laut Dobbelstein hatte de Gou eigentlich einen anderen Kandidaten
im Auge.
26
Der Julianapark war nach dem Krieg auf dem früheren Bahn­
Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. In Fort­setzung
gelände eingerichtet worden, auf dem noch früher die jahr­
des Interview-Zitats sagte er übrigens: ‘Diese Auffassung herrscht
hundertealten Ostflanken der Venloer Festung gewesen
immer noch in Südlimburg. Da werde ich als eine Art ‘Verräter’ ge­
waren.2 Anno 1968 standen dort einige Dienstwohnungen der
sehen. Vor ein paar Jahren sagte mir Harry Dobbelstein wortwört­
Eisenbahn aus dem 19. Jahrhundert, die modernistische Tank­
lich: ‘Du machst Dir was vor. Das da in Venlo, das ist doch nichts!’.’
stelle von 1933 und die stattliche Amtswohnung des Bürger­
27
meisters aus dem Jahr 1955. Der Park grenzte unmittelbar an
In seiner ‘Jahresrede’ im Gemeinderat kam de Gou regelmäßig auf
die Innenstadt und bot einem Museum für moderne Kunst
dieses Problem zurück, siehe: ‘handelingen van de gemeenteraad’
eine schöne Umgebung.
vom 3.1.1962 und vom 9.1.1963.
28
Das Stadtbauamt am Zug Das Bauamt ergriff die Initiative
Wies Moens (1898-1982) war ein flämischer Literaturwissenschaftler
und legte einen im August 1968 skizzierten Grundriss einer
von nationalistischer Fasson, der wegen seiner Rolle während der
‘Ausstellungshalle’ vor, der einen großen Saal von etwa acht­
Besetzung 1947 - für den Rest seines Lebens in den Niederlanden
hundertachtzig Quadratmetern, einige Büros und Lagerräume
verbleibend – in Abwesenheit zum Tode verurteilt wurde.
und natürlich die Wohnung für das Ehepaar vorsah.3 Offenbar
29
war dieser zu ambitiös, denn bereits einen Monat später
Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979.
wurde ein zweiter, kleinerer Entwurf mit einem halb so großen
Saal und einem Kabinett für Drucke (hundert Quadratmeter)
präsentiert. Als Option wurden auch noch zwei Extra-Pavillons
‘Schlicht, schön und funktionell und dafür überall
von jeweils vierhundert Quadratmetern gezeichnet. Im
gerühmt!’ Der Bau des Museums van Bommel van Dam
Dezember kam ein Entwurf von den städtischen Zeichen­
Frans Hermans
tischen, der einen ambitiösen Museumsbau im Park neben
1
der Bürgermeisterwohnung zeigte. Dieser Entwurf sah den
Als der Gemeinderat im Juni 1968 erst einmal beschlossen
Eingang an der Parkseite vor und drei Säle (zwei von jeweils
hatte, das Angebot des Ehepaars van Bommel-van Dam zu
hundertfünfundsiebzig, einen von achtzig Quadratmetern), ein
akzeptieren, hatte er alle Hände voll zu tun. Schließlich war
Druckkabinett von hundertfünfunddreißig und ein Depot von
gleichzeitig mit der Schenkung festgelegt worden, dass die
hundertzwanzig Quadratmetern. Er wurde im Januar 1969 der
Kollektion spätestens Mitte 1970 unter Dach und Fach sein
Kommission für Stadtentwicklung vorgelegt, die diesen vor­
musste. Es galt nun also, die Finanzierung zu regeln und die
läufigen Entwurf guthieß. Es entstand die Idee, einen Wett­be­
Unterbringung anzupacken.
werb für den definitiven Entwurf auszuschreiben. Auf Ver­an­
lassung der Gemeindesparkasse, die damals noch als Auf­trag­
Festlegung eines Bauortes Im Herbst von 1968 untersuchte
geber des Museumsneubaus fungierte, teilte die Kommission
die Gemeinde zunächst die Möglichkeit, das Museum in einem
jedoch zwei Wochen später mit, dass der Venloer Architekt Jos
bestehenden Gebäude unterzubringen. Das Stadtbauamt
van Hest mit dem Entwurf beauftragt worden sei.
wurde beauftragt, die Tauglichkeit der Gebäude an der Deken
van Oppelsingel Nr. 11 und Nr. 123 zu untersuchen. Angesichts
Jos van Hest (van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998)
der vielen Einschränkungen und Probleme wurde schon sehr
vom Venloer Architektenbüro van Hest & Kimmel kann als
bald beschlossen, ein Grundstück für einen Neubau zu
hauptverantwortlich für den Museumsentwurf betrachtet
suchen. Es wurden Baugrundstücke auf der Ecke Peperstraat/
werden. Van Hest war schon geraume Zeit in Venlo aktiv und
Maasschriksel, auf dem Arsenaalplein in der Innenstadt, im
hatte Ende der sechziger Jahre bereits eine Vielzahl von Pro­
monumentalen Villapark, an der Hertog Reinoudsingel und
jekten realisiert. Die Klöster Maria-Weide und Albertushof
am Postweg auf der Grote Heide unter die Lupe genommen.
dürfen zu seinen wichtigsten Entwürfen gezählt werden.
Aus verschiedenen Gründen (zu klein, zu dezentral) schieden
Außerdem war er für die schöne Venloer Sporthalle und die
diese Orte aus und konzentrierte man sich auf den Julianapark.
beiden großen Wohnblöcke mit Außengalerien am Postweg
247
248
verantwortlich. Van Hest wird der ‘Bossche School’ (einer in
Finanzierung und Vorbereitung Auch der Finanzierung des
’s-Hertogenbosch entstandenen Architekturrichtung) zu­
Projektes galt die nötige Aufmerksamkeit. Zuerst entwickelte
gerechnet. Der Einfluss des Benediktiners Hans van der Laan
die Gemeinde gemeinsam mit der Gemeindesparkasse ein
ist in van Hests Arbeiten deutlich sichtbar. Dennoch ent­
erfinderisches Szenario: Der von beiden Seiten akzeptierte
wickelte er innerhalb dieser Richtung eine eigene Charak­te­
Plan sah vor, dass die Bank den Baugrund vierzig Jahre lang für
ristik. Die erkennt man z. B. an seiner besonderen Aufmerk­
den symbolischen Preis von einem Gulden pro Jahr pachten
samkeit für Details an Stellen, an denen die ‘Bossche School’
und den Bau, dessen Baukosten zu diesem Zeitpunkt noch auf
zumeist auf strenge Formen setzt. Man kann sagen, dass
350.000 Gulden geschätzt wurden, finanzieren würde.
frühe Arbeiten van Hests noch deutlich traditionelle Eigen­
Im Gegenzug würde die Gemeinde das Museum von der Spar­
schaften haben, während die späten modernistische Züge
kasse mieten. Die Unterhaltung des Gebäudes und die Ver­
tragen. In den Jahren dazwischen lassen sich Übergangs­
sicherungskosten würde die Gemeinde übernehmen, die nach
formen nachweisen.
Ablauf der Pachtzeit Besitzerin des Museums werden würde.
Auf dieser Grundlage bewilligte der Gemeinderat die erfor­der­
Van Bommel denkt mit Im März 1969 schickte Maarten van
lichen Finanzmittel.6 Diese Konstruktion wurde aber von der
Bommel ein Schriftstück mit dem Titel ‘Einige Punkte zum
Provinz abgelehnt. Die Gemeinde beschloss darauf hin, das
Gedankenaustausch’ an van Hest und Alberigs, das tatsächlich
nötige Kapital bei der Sparkasse zu leihen und den Bau in die
ein detaillierter Forderungskatalog in Hinblick auf den Bau des
eigene Hand zu nehmen.7
Museums war.4 Van Bommel blieb auf Tuchfühlung. Das Ehe­
Die weiteren Verhandlungen mit dem Architekten über
paar hatte den Architekten während eines Urlaubs in Arcen im
den Entwurf und die Betreuung des Bauvorhabens sollte ab
Frühjahr 1969 getroffen. In einem Brief vom 5. Juli lobte van
Okto­ber 1969 eine Baukommission unter Vorsitz der Kultur­
Bommel weitschweifig die gute Atmosphäre und den herz­
ressort­leiterin Rie van Soest-Jansbeken übernehmen. Weitere
lichen Empfang durch van Hest.5 ‘Unsere Genugtuung galt
Kom­missionmitglieder waren die Ratsmitglieder A. Frequin
auch dem von Ihnen geplanten und auf spätere Erweiterung
(Öffentliche Aufgaben/Grundstücke) und J. Ex (Bildung/Kultur),
ausgelegten Museum, mit dem wir vollständig einverstanden
Dipl.-Ing. Dr. W. Boekelmann, Mitglied des Städtischen Kultur­
sind, wie im Prinzip auch mit dem damit verbundenen Wohn­
rates, der Direktor des Stadtbauamtes de Haen, Lei Alberigs,
haus, wobei die Einteilung der Räume – vielleicht – noch etwas
als externer Berater der bekannte Amsterdamer Grafiker,
geändert werden könnte.’ Van Bommel dachte dabei jedenfalls
Museumsfachmann und Regierungsberater Dick Elffers und
an einen separaten Raum für Studien und den Empfang von
last but not least Maarten van Bommel.8 Die Kommission
Gästen ‘außerhalb der häuslichen Sphäre’. In diesem Studier­
stellte schnell fest, dass die erste Kostenkalkulation von
zimmer wollte er die aus seiner ‘Junggesellenzeit’ stammen­den
350.000 Gulden zu niedrig war und kam bei neuen Berech­
Möbel unterbringen, an denen er sehr hing, und sich bei Bedarf
nungen auf eine halbe Million. Die Differenz erklärte sich aus
zurückziehen. Van Bommel gab van Hest auf dessen Bitte hin
den inzwischen gestiegenen Löhnen und Preisen, den auf­
eine detaillierte Liste mit den Maßen der Möbel­stücke, die das
grund schlechten Bodens höheren Kosten für das Fundament
Ehepaar auf jeden Fall in die neue Wohnung mitnehmen
und die in der ersten Kalkulation nicht berücksichtigten
wollte. Der Brief enthält außerdem präzise Angaben der
Kosten fur die Inneneinrichtung.
Wohnwünsche des Paars, inklusive der Einrichtung von Küche
Maarten van Bommel machte sich bereits Sorgen über
und Badezimmer. Gewünscht wurde auch ein Lagerraum für
den Fortgang. In einem Brief an die Kommissionsvorsitzende
Getränke, Rauchwaren und ‘unserem einzigen nach den
van Soest-Jansbeken schrieb van Bommel am 29. September
umfangreichen Investitionen in die bereits übereigneten
1969, dass es ‘angsterregend still um den geplanten Bau
Kunstschätze noch verblieben Vermögen’ – die schöne
geworden’ sei; schon mehr als ein Jahr sei vergangen, seit die
Briefmarkensammlung – ‘welche nie und nimmer durch
Gemeinde der Schenkung zugestimmt habe und auch seit der
feuchte Luft bedroht werden darf’.
formalen Übergabe vom 29. Januar sei schon geraume Zeit
verstrichen. Das Paar habe zwar Verständnis, aber…
Inzwischen war der architektonische Entwurf des neuen
Ein wichtiger Beschluss war die Streichung des nördlichen
Museums fertig. Schon bei der ersten Versammlung der Bau­
Ausstellungs­flügels aus dem Entwurf. Der war schlichtweg zu
kommission präsentierte van Hest den Mitgliedern seine
teuer. Die Umsetzung des kompletten Entwurfs wurde als
Zeichnungen. Er zeigte einen Entwurf, von dem zunächst nur
‘ferne Zukunftsmusik’ betrachtet. Dass die Zukunftsmusik
all das gebaut werden sollte, das sich innerhalb von roten
längst nicht so fern lag, wird sich im Folgenden zeigen.
Markierungslinien befand, ‘da der Sprecher sich streng an die
In einem in ungeduldigem Ton abgefassten Brief er­kun­
Forderung halten wolle, innerhalb des geplanten Budgets zu
digt sich Maarten van Bommel im März 1970 bei der Stadt
bleiben’. Ausgangspunkt war nach Aussage des Architekten
nach dem Fortgang. War noch immer kein Ratsbeschluss über
die Schaffung eines großzügigen Raumgefühls. Ein hoher zen­
die Finanzierung in Sicht? Er berief sich auf eine Klausel, die für
traler Raum wurde von niedrigeren und kleineren Räumen
den Fall höherer Gewalt in die Schenkungsurkunde aufge­
flankiert. Diagonale Sichtachsen sollten den Raum ideell
nommen worden war, und beklagte, dass ‘wir daran gehindert
vergrößern. In einem späteren Stadium wäre der Anbau eines
werden, eventuell andere Möglichkeiten zu ergreifen, um
identischen Raummoduls möglich. Nach Meinung des Archi­
unser Ideal zu verwirklichen: die Vollendung unseres Lebens­
tekten gab es in der direkten, bereits bebauten Umgebung des
werkes auf dem Gebiet der bildenden Kunst’. Der entnervte
Museums keine Orientierungs­marken, an denen der Bau hätte
Sammler wollte an die Tatsache erinnern, dass inzwischen
anknüpfen müssen oder können. Die großen Wohngebäude an
andere Ge­meinden mit ihm Kontakt aufgenommen hätten,
der gegenüberliegen­den Seite der Singel formten in seinen
die schneller für einen Bau sorgen konnten und wollten. Bis
Augen ‘eine ziemlich ge­schlossene Wand mit ziemlich will­
jetzt sei das Ehepaar nicht auf diese Angebote eingegangen in
kürlicher Bebauung’. Aus Vorbesprechungen mit van Bommel
der Hoff­nung, dass das Museum in Venlo nun doch tatsächlich
sei ihm klar geworden, dass ein ‘geschlossener Charakter’ des
und in absehbarer Zeit eröffnet werden könne ‘und wir uns
Gebäudes bevorzugt würde. ‘Mit Rücksicht auf die Zusam­men­
Bürger dieser Stadt nennen dürfen. Aber dann müssen sich
stellung der Kollek­tion wird das Gebäude teils durch die
wirklich alle Beteiligten, also auch die Gemeinde Venlo, über
Oberlichter, teils mit Kunstlicht beleuchtet.’ Van Hest hatte
diese Tatsache freuen.’ Bürgermeister de Gou fühlte sich
van Bommels Plädoyer für eine Cafeteria mit Außenterrasse
daraufhin offensichtlich ge­nötigt, nach Amsterdam zu fahren
berücksichtigt.
und die erhitzten Gemüter zu besänftigen. Das gelang ihm,
Van Bommel besprach die vorläufigen Pläne detailliert
aber nun war deutlich, dass Tempo gemacht werden musste.
mit Elffers und formulierte auf der Grundlage dieses Gesprächs
Ein interner Bericht der Gemeinde hatte bereits davor ge­warnt,
Bemerkungen zu Bau und Einrichtung des Museums, die er als
dass das Image der Stadt Venlo beschädigt würde, wenn es der
‘Planungsvariante Museum van Bommel van Dam’ am 16.
Gemeinde nicht gelänge, den Museumsbau zu finanzieren.9
Dezember 1969 an die Gemeinde weiterleitete. Die wichtig­sten
Im April 1970 legte Alberigs mit Blick auf die Finanzierung
Bemerkungen betreffen den gewünschten Verzicht auf feste
zwei Pläne vor. Die Gemeinde entschied sich für die (kosten­
Trennwände zwischen den kleinen Ausstellungsräumen (damit
gün­sti­gere) Variante, in der es – zum großen Bedauern van
muss der Umlauf gemeint sein) und der Einsatz variabler Aus­
Bommels – keine Cafeteria und keine Gartenanlage um das
stellungswände, die ein Maximum an Flexibilität und zahl­
Gebäude gab und in der für die Inneneinrichtung soweit wie
reiche Raumeinteilungen ermöglichen würden. Die ‘Kaffeebar
möglich Material aus dem Kulturzentrum der Stadt über­
mit Aufenthaltsraum’ sollte zum Park hin komplett in Glas
nommen werden sollte. Die Kosten: 485.000 Gulden. Zwei
realisiert werden und schließlich sollte ‘das Durchlassen von
ortsan­säs­sige Betriebe10 erklärten sich bereit, gemeinsam
Tageslicht und der Einsatz von Kunstlicht (...) linear der Form
einhundert­tausend Gulden zu spenden: Der restliche Fehl­
des Gebäudes folgen.’
betrag wurde von der gemeindeeigenen Stiftung zur Förde­
In der zweiten Sitzung der Baukommission wurde die
rung von Kultur­besitz zugeschossen. So übernahm die
Mög­lichkeit diskutiert, die nicht ausgestellten Teile der
Gemeinde zwar einen Teil der Mehrkosten, musste dafür aber
Sammlung andernorts in Venlo unterzubringen, mit anderen
nichts am Haushalt ändern. ‘Es hat sich wieder einmal gezeigt,
Worten: das Depot zu streichen. Van Bommel war absolut
dass man in Venlo viel für das allgemeine Interesse übrig hat’,
dagegen und es gelang ihm, diesen Plan vom Tisch zu kriegen.
heißt es im Antrag des Gemeinderates.11
249
250
Der Rat nahm den Antrag zur Finanzierung am 13. Mai
archäologisch zu untersuchen. Am 20. Oktober wurde bei
1970 an und machte den Weg frei für letzte Veränderungen
einem Festakt der erste Pfahl in den Boden geschlagen. Der
am defi­nitiven Entwurf des Museums. Das war höchste Zeit.
Bau verlief zügig. Im September 1971 mussten Entscheidungen
Der notariell festgelegte Termin, an dem das Gebäude hätte
über die Gestaltung der unmittelbaren Umgebung des
fertig sein müssen, war längst verstrichen. Das Ehepaar van
Museums getroffen werden. Der Baugrund sollte zur Eröffnung
Bommel zeigte Verständnis und verlängerte die Frist bis zum 1.
– wie in Ratsschrift­stücken ‘sparsam’ notiert – ‘doch einiger­
Juni 1971. Es ist übrigens die Frage, ob das Paar in diesem
maßen in Ordnung sein’. Aus zwei Gartenentwürfen wurde
Stadium wirklich noch über Alternativen verfügte.
der kostengünstigere gewählt. Man wollte beim Gemeinderat
keinen neuen Kredit dafür beantragen. Die Sparsamkeit der
Definitiver Entwurf und Bau Als die Finanzierung erst ein­
Gemeinde muss für die betroffenen Parteien gelegentlich
mal geregelt war, konnte auch der definitive Entwurf vollendet
frustrierend gewesen sein. Außer der engen Finanzplanung
werden. Der neue Entwurf wurde den Behörden am 4. Juni
des Gemeinderats kam viel­leicht auch noch hinzu, dass mit
1970 vorgelegt und diese monierten die Geschlossenheit des
dem neuen Bürgermeister Gijsen die offizielle Haltung
Komplexes. Auch die Eigenständigkeit des Museums fanden
gegenüber der Kultur etwas weniger positiv war als in der Ära
sie hinsichtlich der angegliederten Wohnung nicht deutlich
de Gou. Alberigs bemerkte dazu später: ‘Gijsen war von dem
genug. Obwohl es van Hest am 18. Juni bei einer Anhörung
Museum nicht so einge­nommen… Ich musste zusehen, wie
gelang, die Behörden von der Qualität seines Entwurfes zu
ich es für diesen Betrag fertig bekam. Es ist doch etwas zu viel
überzeugen, blieb ein Kritikpunkt erhalten: die Verbindungen
gespart worden.’12 Aus dem Jahresbericht des Kulturamtes
zwischen Museum und Wohnung sowie Wohnung und Depot.
über 1970/71 wird er­sichtlich, dass mit Mitteln und dem Ein­
Der Architekt bestand weiterhin auf seinen Entwurf, machte
satz von Personal ge­wuchert wurde. Das Kulturamts­personal
aber den Vorschlag, dass der Antrag auf Baugenehmigung
wurde beim Umzug der Kollektion und des Ehepaars nach
einfach eingereicht werden solle und ‘zwischendurch’ fest­
Venlo eingesetzt, des Weiteren für die Versorgung der Objekte,
gestellt werden solle, ob Veränderungen am Bau unter finan­
die Einrichtung des Depots und für die Reinigung und
ziellen und ‘museumstechnischen Gesichtspunkten’ möglich
Einrichtung sowohl des Museums wie auch der Wohnung.
seien. Das war ein cleverer Schachzug. Der Kritikpunkt spielte
Obwohl das Gebäude noch nicht ganz fertig war, konnte die
später keine Rolle mehr, denn alle Veränderungen am Bauplan
Eröffnung am Samstag, den 16. Oktober, stattfinden. Merk­
hätten Mehrkosten verursacht, die das Budget nicht abdeckte.
würdigerweise waren sowohl Bürgermeister Gijsen (‘wegen
Die Baugenehmigung wurde unter mehreren Bedingungen
der Verlobung seines Sohnes’, laut van Bommel bei späterer
erteilt. Diese bezogen sich auf die noch zu genehmigende
Gelegenheit13) wie auch der stellvertretende Bürgermeister
Details wie Lage des Depots und Zeichnungen des Giebels
(‘verhindert’, ebenda) bei der Eröffnung nicht anwesend.14
sowie Fragen der Sicherheit und des Brandschutzes.
Van Bommel zeigte sich hierüber – und über ein paar andere
Es wurde beschlossen, den Bauauftrag nicht auszu­schrei­
Dinge, wie z. B. die Publikation anlässlich der Eröffnung –
ben, sondern zielgerichtet ein Bauunternehmen zu suchen,
später sehr entrüstet. Die Gründe für die Abwesenheit der
das bereit war, das Museum für den kalkulierten Preis zu
beiden Herren können nur vermutet werden. Vielleicht hatte
bauen. Die Baufirma J. und P. Janssen aus Blerick erhielt den
ihnen der ungeduldige und etwas pedantische15 van Bommel
Zuschlag. Sie war mit dem Preis einverstanden und konnte
die Pistole auf die Brust gesetzt und waren entsprechende
kurzfristig mit dem Bau beginnen.
Irritationen entstanden. Aber damit begeben wir uns in den
Kurz nach dem Sommer wurden die Arbeiten am Fun­
dament aufgenommen und dabei stieß man erwartungs­
Bereich der Spekulation.
Die Feierlichkeiten begannen mit einem Zusammensein
gemäß schnell auf Reste der Festungsfundamente. Die größte
im Kulturzentrum; dort hörten die mindestens vierhundert
aller Sorgen ergab sich daraus, dass die Kosten für die Ent­
An­wesenden die einleitenden Worte von Harry Dobbelstein,
fernung der alten Fundamente nicht in die Kalkulation
dem Direktor des Kulturrates Limburg. Danach ging die Gesell­
eingeflossen waren. Nichts weist darauf hin, dass auch nur
schaft zu Fuß zum Julianapark, wo der Gouverneur van Rooy
irgendjemand die Möglichkeit in Erwägung zog, die Reste
das Museum in aller Form eröffnete. Die sparsame Gemeinde
hatte beschlossen, die Kosten in Grenzen zu halten (‘höch­stens
Abschluss Zwischen den ersten Kontakten im Herbst 1967 und
zwei Getränke und Rauchwaren’). Anschließend fand im Kreise
der Eröffnung des Gebäudes liegen nur vier Jahre. In dieser
Auserwählter ein Diner in dem exklusiven Restaurant ‘Valuas’
Periode kam der Gemeinderat – unter Berücksichtigung des
statt. Die Gesellschaft dort sollte aus Kosten­erwägungen so
nicht geringen Forderungskataloges der Schenker – zu einem
klein wie möglich gehalten werden. Neben dem Gouverneur,
Beschluss, wurde die Finanzierung geregelt, suchte das Stadt­
der (kompletten?) Gemeindeleitung und dem Gemeindesekre­tär
bauamt geeigneten Baugrund, arbeitete die Baukommission
waren das Ehepaar van Bommel-van Dam, Dobbelstein und
mit dem Architekten einen guten Plan aus und wurde der Bau
Alberigs anwesend. Dass aus Kostengründen weder der Archi­
realisiert. Obwohl Maarten van Bommel gelegentlich über den
tekt noch der Bauunternehmer eingeladen worden waren, war
Mangel an Tempo beim Beschluss und der Vorbereitung des
van Bommel völlig unbegreiflich. Er nannte dies ‘ein in den
Baus klagte, muss man feststellen, dass die Gemeinde Venlo
Niederlanden einmaliges Vorgehen bei einem sicherlich ein­ma­
in relativ kurzer Zeit ein schönes Museum zustande brachte.
16
ligen Anlass’ und konstantierte: ‘Zu seiner Überraschung ent­
Bei seiner Eröffnung wurde das Museum – wegen des aus
deckte unser Gouverneur die beiden später am Abend in einer
Gründen der Sparsamkeit nicht gebauten zweiten Flügels –
anderen Ecke desselben Restaurants, woraufhin sie nach Rück­
tatsächlich noch nicht als komplett empfunden. 1985 wurde
sprache wenigstens noch auf einen Drink eingeladen wurden.’
es erweitert. Die Gemeinde machte sich einen Plan der Post
zunutze, demzufolge gegenüber dem Postamt im Julianapark
‘Nicht das Gebäude ist wichtig, sondern was darin aus­
ein unterirdischer Atombunker gebaut werden sollte, der in
gestellt wird’ Direktor Lei Alberigs war sehr zufrieden mit dem
Kriegs- und Katastrophenzeiten – der Kalte Krieg war noch
neuen Museum, das sich nahtlos in den Park einfügte: ‘Das am
nicht vorbei – funktionierende Kommunikationssysteme ge­
16. Oktober 1971 in Benutzung genommene Museum erweist
währleisten sollte. Die für den Bunker notwendigen Venti­la­
sich funktionell als qualitativ hochwertig. Der Einsatz schlichter
tionsschächte konnten genauso gut umbaut oder besser noch:
Materialien und die Notwendigkeit, aus Kosten­er­wägungen auf
in einem Museumsanbau versteckt werden. In Zusam­men­
dekorative Elemente zu verzichten, tun diesem keinen Abbruch.
arbeit mit der Post wurde eine Stelle neben dem Museum als
Aber der Erfolg des Gebäudes ist doch in erster Linie dem äußerst
Ort angewiesen. Das Den Haager Architektenbüro Friedhoff &
gelungenen, auf Maß geschneiderten Konzept zu ver­danken,
van Heerde entwarf den neuen Flügel, der durch seine Brauch­
das der inspirierte Architekt J. van Hest entwickelt hat.’
barkeit charakterisiert wird und blass wirkt im Verhältnis zum
17
Jos van Hest war es gelungen, mit minimalem Budget ein
ursprünglichen Gebäude, das innen wie außen von größerer
Museum zu bauen, das durch seine Einfachheit, strenge Linien,
Qualität ist. Nichtsdestotrotz war auf den ursprünglichen Plan
schöne Beleuchtung, Übersichtlichkeit und Räumlich­keit
von van Hest & Kimmel in gewissem Maße Rücksicht
besticht. Das Gebäude wird noch immer geschätzt.
genommen worden.
Architektonisch ist es nicht so ohne weiteres einem bestimm­
ten Stil oder einer Richtung zuzuordnen. Einige nennen es ein
Vorbild für die ‘Bossche School’; man kann im Gegensatz dazu
aber auch behaupten, dass das Museum modernistische, sogar
minimalistische Züge trägt. Obwohl Alberigs (siehe oben) sagt,
dass aus Kostengründen auf dekorative Elemente verzichtet
worden sei, ist es wahrscheinlicher, das die schlichte
Formgebung von Anfang Ausgangspunkt des Entwurfes war.
Man denke an die glatten Wände, die die Aufmerksamkeit wie
von selbst auf die ausgestellten Kunstwerke leiten. Auch die
Außenseite des Museums ist besonders schlicht gehalten. Das
war Absicht: Das Gebäude sollte die parkähnliche Umgebung
nicht beherrschen. Und: ‘Nicht das Gebäude ist wichtig,
sondern was darin ausgestellt wird.’18
251
252
1
15
So charakterisierte Maarten van Bommel den Museumsbau
Für diese Beurteilung ist der Autor verantwortlich. Sie kommt zu­
während seines Vortrages bei den Lions International Venlo am 6.
stande auf Basis einer Anzahl Briefe van Bommels und einiger
September 1972.
Bemerkungen, die dieser sich bei Gelegenheit gestattete. Ein Beispiel:
2
In seinem Vortrag 1972 bei den Lions erwähnte er die notarielle
Frans Hermans, Historische stedenatlas van Nederland, afl. 6, Venlo,
Schenkungsurkunde, die 1969 ‘in dem von meinem Namensvetter
Delft 1999, S. 64-69.
1598 gebauten Venloer Rathaus’ beglaubigt wurde. Van Bommel
3
zielte auf den Baumeister des 16. Jahrhunderts Willem van Bommel
Gemeindearchiv Venlo (ga Venlo), Archiv Kulturamt, Dokumentation
ab, der – soweit wir wissen – keine Familienbande mit Maarten van
Museum van Bommel van Dam. Auch die beiden anderen
Bommel hatte.
erwähnten Entwürfe befinden sich in diesem Archiv.
16
4
In einem Beschluss der Gemeinde vom 20.9.1971 heißt es: ‘Es wurde
wie Fußnote 2/Dokumentation Museum van Bommel van Dam.
beschlossen, die Kosten so niedrig wie möglich zu halten. Etwas
Im November 1970 stellte van Bommel noch eine äußerst detail­
größerer Aperitif. Diner auf die kleinstmögliche Gesellschaft
lierte Liste von ‘Punkten zur Besprechung und Auseinandersetzung
beschränken.’
in Bezug auf das Wohnhaus’ auf.
17
5
ga Venlo, Archiv Kulturamt, Jahresbericht 1971-1972.
Brief, aus: Dokumentation Museum van Bommel van Dam.
18
6
ga Venlo, Kommission wie in Fußnote 8 in einem Schriftstück an die
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 16.12.1968.
Gemeindeleitung.
7
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 12.3.1969.
8
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 8.10.1969.
9
Gemeinsame Kommission von Bauamt/Grundbuchamt, Finanzen
und Bildung/Kultur am 11.2.1970.
10
Höchstwahrscheinlich handelte es sich hierbei um Pope’s Draad- en
Lampenfabriek und Océ Van der Grinten, beides alte Venloer
Betriebe. Diese Betriebe werden bei der Eröffnung des Museums
ausdrücklich als Wohltäter genannt.
11
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 13.5.1970.
12
Interview im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979.
13
Vortrag Maarten van Bommels bei den Lions International, Venlo, 6.
September 1972.
14
Auch de Gou ließ sich übrigens wegen dringender Verpflichtungen in
Haarlem entschuldigen.