NJB 2014/453, afl. 8
Transcription
NJB 2014/453, afl. 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD CONSTITUTIONELE TOETSING IN DE WEST ž Consumentenkooprecht en digitale inhoud ž Leugens in de gehandicaptenzorg ž Mag een spermadonor bepalen wie zijn zaad krijgt? ž De onzichtbare cassatieschriftuur P. 504-569 JAARGANG 89 28 FEBRUARI 2014 10304660 8 Recht en computer Serie Recht en Praktijk - ICT In de serie Recht en Praktijk – Informatie en communiatietechnologie zijn reeds verschenen: Privacyrecht is code ISBN 9789013075618 Recht doen aan Privacyverklaringen ISBN 9789013107487 Softwarerecht ISBN 9789013059458 Alles over het actuele ICT-recht Dertig jaar geleden waren er nog nauwelijks computers, twintig jaar geleden werd internet amper gebruikt en tien jaar geleden bestonden er geen smartphones en social media. De samenleving is sindsdien ingrijpend veranderd! Het volledig geactualiseerde boek ‘Recht en computer’ geeft u een uitgebreid overzicht van de ontwikkelingen van het ICT-recht. Compleet overzicht Dit boek biedt een uitgebreid overzicht, in 17 hoofdstukken, geschreven door specialisten op het gebied van ICT en internetrecht. Aan de orde komen onder andere internet governance, cybercrime, intellectuele eigendom, privacy en bescherming van persoonsgegevens, telecommunicatie en elektronische handel. Onder redactie van: prof.mr. S. van der Hof, prof.mr. A.R. Lodder, prof.mr. G.J. Zwenne Druk: 6 ISBN: 9789013116090 Verschijningsdatum: 8 januari 2014 Aantal pagina’s: 392 Prijs: € 49,50 shop.kluwer.nl in onze shop bestelt u zonder verzendkosten Inhoud Vooraf 411 507 Mr. Y. Buruma Weerzin Wetenschap 412 vrijgelaten ZEDEN508 Prof. mr. R.J.B. Schutgens Mr. drs. J.J.J. Sillen Constitutionele toetsing in de West Focus 413 515 Mr. E.D.C. Neppelenbroek Digitale inhoud en consumentenkooprecht Een groot bezwaar en een kleine wijziging Essay 414 519 Mr. dr. M. Malsch Leugens in de gehandicaptenzorg De regels, het toezicht en de bouwwereld Opinie 415 524 Prof. mr. A.C. Hendriks Mag een spermadonor bepalen wie zijn zaad krijgt? Reactie op advies van het College voor de rechten van de mens Opinie 416 527 Prof. mr. D. Doorenbos De onzichtbare cassatieschriftuur Rubrieken 417-434 Rechtspraak 435 Boeken 436-448 Tijdschriften 449-463 Wetgeving 464-465 Nieuws 466 Universitair nieuws 467 Personalia 468 Agenda Bij het DENKEN over de 528 542 543 553 564 566 568 568 DELINQUENT moet de BETEKENIS onder ogen worden gezien van WEERZIN, de vrees voor ONZUIVERHEID Pagina 507 Het ARREST geeft een IDEE hoe CONSTITUTIONELE TOETSING in Nederland – door velen BEPLEIT en door sommigen GEVREESD – eruit zoukunnen ZIEN Pagina 508 Wil de MINISTER hier zeggen dat het KOOPRECHT bij alle DENKBARE overeenkomsten met betrekking tot DIGITALE inhoud ZONDER materiële DRAGER toch VAN TOEPASSING IS? Pagina 516 De VOORSTANDERS van de COMMUNITY CARE in Nederland lijken MOEITE te hebben om het FEIT onder ogen te zien dat de MEESTE verstandelijk gehandicapten NIET INTEGREREN in de MAATSCHAPPIJ Pagina 520 ZONDER SCHRIFTUUR kan er in de cassatieprocedure GEEN DEBAT plaatsvinden Pagina 527 Omslag: © Itani / Alamy Nu de ANONIMITEIT van de SPERMADONOR NIET meer is gewaarborgd, vertoont spermadonatie minstens OVEREENKOMSTEN met het SYSTEEM VAN DONEREN te behoeve van een BEPAALDE persoon Pagina 526 ‘DE ORDE heeft zich vanaf het begin FEL uitgesproken TEGEN deze verdere aantasting van de TOEGANG TOT HET RECHT en is die mening OOK NA deze nieuwe BRIEF van de staatssecretaris toegedaan’ Pagina 565 De RECHTSPRAAK moet een EVENWICHT vinden tussen het BRILJANTE, het EFFICIËNTE en het RELEVANTE vonnis Pagina 565 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken, reviewers beoordeeld. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht, dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). Willem J. Witteveen, staatsrecht toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Born scientists UHDFKIRULQ¿QLW\ In 2014 viert de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) 400 jaar passie en prestatie in onderzoek en onderwijs. In drie belangrijke internationale rankings staat de RUG in de top 100. Ook een bijdrage leveren? Check onze vacatures. De Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht van de RUG zoekt Universitair Docenten Goederenrecht en Verbintenissenrecht 0,8 - 1,0 fte | vacaturenummer 214068-67 Universitair Docent Burgerlijk Procesrecht 0,8 - 1,0 fte | vacaturenummer 214067 Nadere informatie over deze vacatures vindt u op www.rug.nl/werkenbijderug www.rug.nl/werkenbijderug Vooraf Weerzin 8 411 “Zelfs de jager kan de vogel niet doden die bij hem zijn toevlucht zoekt” Chiune Sugihara/ Samourai gezegde De dappere beslissing van de Leidse burgemeester Henri Lenferink om huisvesting te bieden aan de zedendelinquent Benno L na ommekomst van diens gevangenisstraf leidde tot heftige reacties. Het is al te eenvoudig om deze lastige materie met de strafrechtelijke gemeenplaats af te doen dat een afgestrafte veroordeelde recht heeft op een nieuwe kans. De bestuurder heeft immers te maken met het gevaar van wat de Britten zo mooi een moral panic noemen – een complex van sociaalpsychologische en politieke reacties op een verontrustend verschijnsel. Voor je het weet leidt zo’n moral panic tot uiteindelijk hoogst ongewenste vormen van eigenrichting of dito maatregelen en regelgeving, alhoewel een moral panic ook kansen biedt om tot moeilijk bespreekbare nieuwe oplossingen te komen. De hele kwestie herinnerde me aan het prikkelende boek van Jonathan Haidt, The Righteous Mind, Why Good People are Divided by Politics and Religion (2012). Deze psycholoog legt uit dat waarden nauw samenhangen met diepe, als vanzelfsprekend ervaren intuïties. Hij wijst erop dat de ‘liberal’ die niet begrijpt dat de ‘social conservative’ van andere intuïties uitgaat, ook niet gevoelig is voor de rationele argumenten die deze aanvoert. Waar de moraliteit van de eerste vooral gestoeld is op het willen voorkomen van schade en het bevorderen van vrijheid van onderdrukking en eerlijkheid, wordt het morele smaakpalet van de ander minstens zo sterk bepaald doordat hij hecht aan loyaliteit, autoriteit en heiligheid/zuiverheid. Volgens Haidt is het niet zo dat de individualistische ‘liberal’ verstoken is van die laatste meer op de collectiviteit gerichte intuïties/emoties maar deze is geneigd het dragen van een oranje muts, het opstaan als de rechters binnenkomen of de aarzeling over het kloneren van mensen anders te ‘framen’. Bij het denken over de vrijgelaten zedendelinquent moet de betekenis onder ogen worden gezien van weerzin, de vrees voor onzuiverheid. Weerzin is iets anders dan angst en bestaat zelfs ten opzichte van verschijnselen waarvan het gevaar op zichzelf beschouwd betrekkelijk en betwistbaar is, zoals kannibalisme en virtuele kinderporno. Om de commotie over het vrijlaten van een zedendelinquent te begrijpen speelt dan ook – anders dan vaak wordt gezegd – niet alleen angst. Als een ‘gewone’ moordenaar wordt vrijgelaten is de kans op een moral panic veel kleiner, hoe bezorgd de mensen die hem kennen ook kunnen zijn. Angst, de onbestemde vrees voor schade, roept de wens op om zelf te vluchten. Sociale weerzin is een net even andere intuïtie: ze brengt een groep ertoe om afstand te willen bewaren alsof er besmettingsgevaar is. De Amerikaanse liberale filosofe Martha Nussbaum vindt angst een redelijke emotie, die relevant kan zijn bij politieke of juridische beslissingen.1 Uit angst voor de tbs-er die nog gevaarlijk is, wordt deze niet vrijgelaten. Maar weerzin met de daarbij behorende opvattingen over besmettelijkheid en de onmogelijke aspiraties naar zuiverheid zou juist niet moeten bijdragen aan dergelijke beslissingen. Het is evident dat sociale weerzin allerakeligste gevolgen kan hebben. Ik herinner aan de rassenverboden in Zuid-Afrika en het Zuiden van de VS. Weerzin speelde een rol: het was ondenkbaar om dezelfde wc te bezoeken als iemand van een ander ras. Let wel: ik wil geen goedkope vergelijkingen maken tussen racisme en de manier waarop nu met zedendelinquenten wordt omgegaan. Taboe en de daarmee samenhangende weerzin zijn plaatsen tijdgebonden, ook al worden ze ervaren als universeel en eeuwig. Hier gaat het er slechts om dat de al te menselijke weerzin gepaard gaat met de wens het weerzinwekkende op afstand te houden. In het verlengde daarvan liggen pleidooien die strekken tot verbanning, residentiële beperkingen, of het bij elkaar zetten van mensen die aan het weerzinwekkende kenmerk voldoen e.d. Het voorspelbare gevolg is dat de betrokkene op zo’n manier opgejaagd wild wordt en dat dergelijke maatregelen juist daardoor mogelijk meer dan minder gevaar opleveren. En dan noem ik niet eens dat dergelijke maatregelen doorgaans voorbijgaan aan de zowel voor het slachtoffer als met het oog op het recidivegevaar aanzienlijke verschillen tussen de pedofiel die perverse seksuele fantasieën uitleeft en degene die zich beperkt tot ongepaste strelingen en/of het downloaden van verboden plaatjes. Maar zoals gezegd, rationele overwegingen slagen er zelden in vat te krijgen op een menigte die in de greep is van weerzin tegen deze ‘onmensen’. Van Mesdag zei in 1934: “De misdadiger is een mens als wij, alleen veel ongelukkiger.” Is de uit zijn woorden sprekende compassie over te brengen op die menigte? In haar nieuwste boek pleit Nussbaum voor de ‘spirit of play and imaginative sympathy’ teneinde de mensen die veracht worden te vermenselijken.2 Met betrekking tot zedendelinquenten vind ik het lastig dat voor me te zien. Juist in het aangezicht van de afgestrafte, niet (meer) gevaarlijke zedendelinquent heeft de overheid daarom een bijzondere verantwoordelijkheid – een verantwoordelijkheid die van door weerzin overmande doorsnee burgers niet kan worden verwacht. Die overheid weet dat in beginsel slechts gedrag dat anderen schade toebrengt of gevaar daartoe schept strafbaar is. De wetgever heeft op dat beginsel een uitzondering gemaakt door de strafbaarstelling van het bezit van virtuele kinderporno. Niettemin geldt nog steeds dat weerzinwekkende fantasieën niet strafbaar zijn. Een liberale rechtsstaat staat mensen die innerlijke vrijheid toe en aanvaardt dat de betrokkenen zwijgzaamheid betrachten over hun verleden. De overheid moet een plaats bieden waar mensen (die) met deze fantasieën (worstelen) zich schuil kunnen houden voor de weerzin van de menigte. Laat de menigte die toestand maar beschouwen als een wapenstilstand, waarin gezonde weerzin kan voortbestaan3 maar waarin ook daden van agressie vanuit de menigte niet worden getolereerd. Ybo Buruma 1. Hiding from Humanity; Disgust, Shame and the Law, Princeton 2004. 2. Political Emotions; Why Love Matters for Justice, Harvard 2013. 3. Thomas Nagel, Concealment and Exposure, Oxford 2002. Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 507 412 Wetenschap Constitutionele toetsing in de West Roel Schutgens & Joost Sillen1 Sint Maarten – het kleinste en minst bevolkte land van het Koninkrijk – kent een heus constitutioneel hof. Op 8 november 2013 wees dit Hof zijn eerste arrest. Dit heeft niet alleen curiositeitswaarde maar is voor Nederlandse juristen ook om inhoudelijke redenen interessant. Het arrest geeft een idee hoe constitutionele toetsing in Nederland eruit zou kunnen zien. Bovendien formuleert het Hof enkele interessante ‘uitgangspunten’ die het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid in acht zal nemen. Tot slot beantwoordt het arrest rechtsvragen waarover ook de Nederlandse rechter zich mogelijk nog zal moeten buigen, zoals de vraag naar de verenigbaarheid van levenslange gevangenisstraf met het EVRM. 1. Inleiding Op 8 november 2013 wees het Constitutioneel Hof van Sint Maarten zijn eerste arrest. Dit in 2010 ingestelde Hof is bevoegd om vastgestelde, maar nog niet in werking getreden wettelijke regelingen – waaronder de met formele wetgeving vergelijkbare landsverordeningen – te toetsen aan de Staatsregeling van Sint Maarten.2 Uitsluitend de Sintmaartense Ombudsman kan het Hof adiëren.3 Een beroep van de Ombudsman schort de inwerkingtreding van de aangevallen regeling op.4 Blijkt deze in strijd met de Staatsregeling, dan kan het Hof haar vernietigen.5 Daarmee is het Hof een curiosum binnen het Koninkrijk: hoewel ook op Aruba en Curaçao de rechter landsverordeningen aan de staatsregeling mag toetsen,6 gaat het daar om toetsing achteraf door de gewone rechter, die daarbij slechts bevoegd is om de getoetste regeling in een concrete zaak buiten toepassing te laten. In Nederland is toetsing van de wet aan de Grondwet überhaupt niet toegestaan. Sint Maarten – het kleinste en minst bevolkte land van het Koninkrijk – kent een heus constitutioneel hof. Het arrest heeft echter niet alleen curiositeitswaarde, maar is voor Nederlandse juristen ook om inhoudelijke redenen interessant. Om te beginnen geeft het een idee, hoe constitutionele toetsing in Nederland – door velen bepleit en door sommigen gevreesd – eruit zou kunnen zien. Veel van de grondrechten waaraan het Hof toetst, zijn namelijk sterk vergelijkbaar met hun Nederlandse tegenhangers. Sommige (klassieke) grondrechten zijn zelfs nagenoeg identiek,7 inclusief hun beperkingssystematiek.8 Een enkel (sociaal) grondrecht kent weliswaar geen Nederlandse tegenhanger, maar heeft toch dezelfde structuur als diverse Nederlandse Grondwetsbepalingen.9 Bovendien formuleert het Hof in zijn arrest enkele interessante ‘uitgangspunten’ die het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid in acht zal nemen (zie par. 2). Tot slot beantwoordt het arrest rechtsvragen waarover ook de 508 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Nederlandse rechter zich mogelijk nog zal moeten buigen, zoals de vraag naar de verenigbaarheid van levenslange gevangenisstraf met het EVRM.10 Het beroep is gericht tegen verschillende bepalingen uit het nieuwe Sintmaartense Wetboek van Strafrecht, waartegen de Ombudsman formele en materiële bezwaren aanvoert. Alle (formele) klachten over gebreken in de wetsprocedure stranden en bovendien zijn deze minder interessant voor Nederland. Daarom bespreken wij hierna alleen de materiële klachten. Na enige opmerkingen over de opzet en de stijl van het arrest (par. 2) bespreken wij de toetsing van de legalisering van dierengevechten (par. 3), de mogelijkheid tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf (par. 4), de (discriminatoire) regeling van vervroegde invrijheidsstelling (par. 5) en de legalisering van prostitutie (par. 6).11 2. Opzet en stijl van het arrest Nu het gaat om zijn eerste arrest, neemt het Constitutionele Hof de gelegenheid te baat om een aantal duidelijke standpunten in te nemen over zijn eigen bevoegdheid en werkwijze.12 Het doet dat uitgebreid en verwijst daarbij veelvuldig naar de toelichting op de Staatsregeling. Deze algemene overwegingen hebben soms meer weg van een gedeelte uit een juridisch handboek dan van rechterlijk proza. Het Hof onderscheidt vier materiële beginselen die zijn bevoegdheid gestalte geven, te weten: gepaste rechterlijke terughoudendheid, een presumptie van grondwettigheid van te toetsen regelingen, het streven naar praktische en effectieve toetsing en concordantie tussen de grondrechten in de Staatsregeling en die in mensenrechtenverdragen. In het arrest zijn deze beginselen op twee manieren terug te zien. Om te beginnen is het Hof van oordeel dat de terughoudendheid van een vóóraf en in abstracto toetsende rechter meebrengt dat een regeling alleen mag worden vernietigd, als zij op zichzelf in strijd is met de Staatsrege- ling. Laat een regeling ruimte om daaraan in de praktijk een met de Staatsregeling conforme toepassing te geven, dan is het niet aan het Hof om de regeling te vernietigen. De gewone rechter moet er dan op toezien dat bij de concrete toepassing van een regeling aan de in de Staatsregeling beschermde belangen voldoende recht wordt gedaan. Bij de toetsing van de legalisering van dierengevechten (par. 3) en prostitutie (par. 6) zal dit uitgangspunt reden zijn om niet te vernietigen. Verder speelt de concordantie, en dan met name de EVRM-conforme uitleg, een grote rol in het arrest, vooral bij de toetsing van de aanvaardbaarheid van de levenslange gevangenisstraf (par. 4). Het arrest als geheel is helder en duidelijk geschreven. Het Hof heeft in zijn stijl een mooie middenweg gevonden tussen enerzijds de hermetische overwegingen die de Franse Conseil d’Etat nogal eens ten beste geeft en anderzijds de breedsprakigheid waaraan Straatsburgse arresten soms lijden. In vergelijking met de hoogste Nederlandse rechters motiveert het Hof zijn beslissing uitgebreid. Het zet steeds duidelijk uiteen wat hem wordt gevraagd en beantwoordt die vraag vervolgens met instructieve en doorgaans overtuigende overwegingen. 3. Dierengevechten Het nieuwe Wetboek van Strafrecht verbiedt dierenmishandeling. Uitgezonderd van strafbaarheid zijn echter culturele uitingen of structurele activiteiten waarbij in georganiseerd verband dieren worden gebruikt of ingezet.13 Een afzonderlijke bepaling borduurt daarop voort en stelt het zonder vergunning houden van dierengevechten strafbaar.14 Onder het oude recht was slechts het zonder vergunning organiseren van hanengevechten strafbaar. Over georganiseerde gevechten met honden of andere dieren was niets bepaald. De landswetgever beoogt in het nieuwe wetboek de regulering van dierengevechten uit te breiden.15 De Ombudsman acht de nieuwe bepaling echter in strijd met artikel 22 Staatsregeling, volgens welke de overheid haar ‘aanhoudende zorg’ moet richten op ‘het welzijn van dieren’. In de ogen van de Ombudsman kunnen alleen zwaarwegende belangen de overheid van die zorgplicht ontslaan. Het in stand houden van dierengevechten als culturele uiting of structurele activiteit, is volgens haar niet zo’n belang.16 Interessant is dat het Hof hier wordt gevraagd om te toetsen aan een sociaal grondrecht. De regering voert dan ook het verweer dat de zorgplicht van artikel 22 Staatsregeling zich slechts tot de wetgever richt en bovendien onvoldoende duidelijk is geformuleerd om als toetsingsmaatstaf te kunnen dienen.17 Het Hof is echter wel tot toetsing bereid. Weliswaar verbiedt artikel 127 lid 2 Staatsregeling hem te toetsen aan een bepaling die zich daarvoor ‘niet leent’, maar het Hof legt dat verbod eng uit. Een bepaling is een geschikte toetsingsmaatstaf als deze ‘gelet op [haar] bewoordingen, context, doel en strekking (…) en de samenhang met andere bepalingen, zodanig concreet en hanteerbaar [is] dat zij door de rechter kan worden toe- Het Constitutionele Hof neemt de gelegenheid te baat om een aantal duidelijke standpunten in te nemen over zijn eigen bevoegdheid en werkwijze gepast’.18 De zorgplicht voor het welzijn van dieren voldoet aan deze voorwaarde. Het Hof stelt evenwel vast dat de bepaling de overheid een grote mate van beleidsvrijheid laat, zodat de rechter bij de toetsing daaraan ‘grote terughoudendheid’19 moet betrachten. Voor het Hof – dat preventief en dus abstract toetst – geldt die terughoudendheid eens te meer. Het dient te beoordelen of de wetgever ‘een wezenlijke belangenafweging heeft gemaakt, resulterend in wetgeving waarin de zorg voor het dierenwelzijn een plaats heeft gekregen’.20 Dat is het geval. Bovendien moet het vergunningsstelsel voor dierengevechten nog worden uitgewerkt. Het Hof vertrouwt erop dat de betreffende wetgeving voldoende mogelijkheden zal bieden om het dierenwelzijn middels concrete vergunningsvoorwaarden te beschermen.21 Het Hof maakt hier duidelijke keuzes. Het laat zich niet van toetsing aan een sociaal grondrecht weerhouden door het argument dat de betreffende bepaling zich tot een andere staatsmacht zou richten of dat zij geen con- Auteurs Staatregeling van St. Maarten’, TvCR 2011, lijkheid, proportionaliteit en specificiteit van 14. Art. 3:54 Sr. Zie r.o. 3.3.8. 1. Prof. mr. R.J.B. Schutgens is hoogleraar p. 310-314. de beperking) codificeert. 15. R.o. 3.3.7. Algemene rechtswetenschap aan de Rad- 3. Art. 127 lid 3 Staatsregeling. 9. Vgl. art. 22 Staatsregeling (dierenwelzijn) 16. R.o. 3.3.3. boud Universiteit Nijmegen. Mr. drs. J.J.J. 4. Art. 127 lid 4 Staatsregeling. met bijv. art. 21 Gw. 17. R.o. 3.3.4. Sillen is hoofddocent Staats- en bestuurs- 5. Art. 127 lid 5 Staatsregeling. 10. R.o. 3.5. 18. R.o. 3.3.5. recht aan dezelfde universiteit. 6. Zie art. VI.4 jo. art. I.22 Staatsregeling 11. Onbesproken blijft de vijfde materiële 19. R.o. 3.3.6. Aruba; art. 96, Staatsregeling Curaçao. klacht, gericht tegen het hogere strafmaxi- 20. R.o. 3.3.6. Noten 7. Zo is art. 16 Staatsregeling (gelijkheids- mum voor diefstal van toeristen. Het Hof 21. R.o. 3.3.8. Het overweegt wel dat 2. Art. 127 lid 2 Staatsregeling. Nadat een beginsel) vrijwel identiek aan art. 1 Gw (r.o. constateert dat dit hogere strafmaximum zolang een wettelijk vergunningsstelsel voor landsverordening in werking is getreden, 3.4, 3.6 en 3.7) en luidt art. 6. (onaantast- het toerisme op het eiland beschermt en het dierengevechten ontbreekt – zodat er geen mag bovendien elke (gewone) rechter haar baarheid van het lichaam) nagenoeg woor- acht dat een legitieme grond voor onder- duidelijkheid bestaat over de voorwaarden aan de materiële bepalingen van de Staats- delijk hetzelfde als art. 11 Gw (r.o. 3.7). scheid met diefstal van ingezetenen (r.o. die de overheid aan zo’n vergunning stelt – regeling toetsen en haar zo nodig buiten 8. Vgl. art. 31 lid 1 Staatsregeling, dat de 3.4). het houden van dierengevechten strafbaar toepassing verklaren (art. 119 Staatsrege- ongeschreven onderdelen van de Neder- 12. R.o. 2.3. is. ling). Vgl. H.G Hoogers, ‘Opnieuw: de landse beperkingssystematiek (noodzake- 13. Art. 2:235 lid 1, resp. lid 3 Sr. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 509 Wetenschap creet resultaat voorschrijft. Hiermee wijkt het Hof af van het door veel Nederlandse juristen uitgedragen standpunt dat sociale grondrechten instructienormen zijn die principieel niet inroepbaar zijn bij de rechter.22 Die keuze achten wij juist,23 mede omdat de toelichting op de Staatsregeling expliciet uitgaat van deze toetsing.24 Wel geeft het Hof terecht een zeer terughoudende invulling aan die toetsingsbevoegdheid. Het kiest een restrictieve, procedurele benadering. Het gaat slechts na of het beschermde belang doorklinkt in de getoetste wetgeving. Op basis daarvan concludeert het tot verenigbaarheid met de Staatsregeling. Andere benaderingen zijn evenwel denkbaar en hadden tot een andere uitkomst kunnen leiden. Zo had het Hof ook kunnen beslissen dat het grondrecht de overheid verplicht een minimum aan dierenwelzijn te verzekeren. De rechter heeft echter weinig handvatten bij 510 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 het bepalen van dat minimum. Volgens sommigen zal dat de rechter er niet van mogen weerhouden een grens te trekken, zoals hem dat ook niet weerhoudt van toetsing aan vage normen in klassieke grondrechten. Anderen zullen om die reden menen dat de rechter die toetsing beter aan de (democratische) wetgever kan overlaten. Wij menen dat ’s Hofs keuze bij de positionering tussen deze twee uitersten niet alleen gemaakt moet worden op juridische, maar ook op institutionele gronden.25 Het Hof moet daarbij twee belangen tegen elkaar afwegen: de kans dat de overheid een eventueel minimum aan dierenwelzijn schendt en het gevaar dat het formuleren van zo’n minimum oplevert voor het gezag van de rechter in de wetenschap dat deze weinig mogelijkheden heeft dat minimum te handhaven. In dat licht lijkt de beslissing van het Hof ons juist. 4. Levenslange gevangenisstraf Volgens artikel 1:13 lid 1 Sr kan de rechter een levenslange gevangenisstraf opleggen.26 De Ombudsman vraagt het Hof om deze bepaling te toetsen aan het verbod op wrede, onmenselijke of vernederende bestraffing van artikel 3 Staatsregeling. Het Hof interpreteert deze bepaling in het licht van het vrijwel gelijkluidende artikel 3 EVRM.27 Deze interpretatiemethode werd in de algemene, inleidende overwegingen van het arrest al aangekondigd. Omdat het EVRM ook op Sint Maarten voorrang heeft op alle nationale wetgeving en veel grondrechten van de Sintmaartense Staatsregeling ook worden beschermd in het EVRM, wordt de Staatsregeling in het belang van de rechtseenheid en de rechtszekerheid EVRM-conform en ‘harmonisererend’ uitgelegd.28 In casu sluit het Hof zich dan ook aan bij het geruchtmakende Straatsburgse Vinter-arrest, dat normen geeft voor de verenigbaarheid van de levenslange gevangenisstraf met artikel 3 EVRM.29 Volgens het EHRM is oplegging van een levenslange gevangenisstraf op zich niet in strijd met artikel 3 EVRM.30 Deze straf is echter wel onmenselijk als de veroordeelde geen ‘prospect of release and a possibility of review’ wordt geboden.31 De op termijn vereiste review van de straf hoeft niet door een rechter te gebeuren, maar zij moet wel tot invrijheidsstelling leiden als de voortzetting van de straf niet langer door ‘legitimate penological grounds’ wordt gerechtvaardigd.32 Bovendien moet de veroordeelde al op het moment dat de straf wordt opgelegd, voldoende duidelijkheid kunnen krijgen over de criteria voor zijn invrijheidsstelling, zodat hij aan zijn eigen rehabilitatie kan werken.33 Dat laat overigens onverlet dat in concrete gevallen (uiteindelijk) kan blijken dat het gerechtvaardigd is om een veroordeelde daadwerkelijk levenslang vast te houden.34 In Nederland wordt een review van levenslange gevangenisstraffen verricht als de veroordeelde de regering om gratie verzoekt.35 Volgens artikel 2 van de Gratiewet ‘kan’ de regering na rechterlijk advies gratiëren als aannemelijk is dat met de voortzetting van de straf ‘geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.’36 Overigens biedt noch de Gratiewet noch het daarop gegronde beleid een duidelijke uitwerking van dat criterium.37 Ook de Sintmaartense regering is krachtens de Staatsregeling tot gratiëring bevoegd, en wel volgens bij of krachtens landsregeling te stellen voorschriften.38 Een dergelijke landsverordening bestaat echter nog niet. Zij is ook niet in voorbereiding. Bij deze stand van zaken is in abstracto moeilijk te zeggen of de mogelijkheid van gratiëring op Sint Maarten een (reëel) prospect of release biedt. Bovendien blijven de criteria voor een eventuele invrijheidsstelling – zo die al geformuleerd zijn – onduidelijk. Daarom vroeg het Hof in een tussenbeslissing aan de regering om te bevestigen dat gratie ‘zal worden verleend’ [cursivering van het Hof] als voldaan is aan het criterium van artikel 2 van de Nederlandse Gratiewet, te weten dat is gebleken dat voortzetting van de straf in redelijkheid geen met de straf- Het Hof vernietigt artikel 1:13 Sr voor zover het oplegging van levenslange gevangenisstraf mogelijk maakt en alle daarmee verband houdende bepalingen van het Wetboek van Strafrecht rechtstoepassing na te streven doelen dient.39 De regering antwoordde daarop slechts dat in het bedoelde geval gratie ‘kan’ worden verleend. In zijn eindbeslissing concludeert het Hof vervolgens dat levenslang gestraften daarmee onvoldoende zicht op invrijheidsstelling wordt geboden, zodat oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met de Staatsregeling. Het vernietigt artikel 1:13 Sr voor zover het oplegging van levenslange gevangenisstraf mogelijk maakt en alle daarmee verband houdende bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. Deze gang van zaken is om verschillende redenen opmerkelijk. Had de regering wél de verlangde bevestiging gegeven, dan zou het Hof de aangevallen bepalingen in het Wetboek van Strafrecht – naar valt aan te nemen – hebben gesauveerd. Daarmee zou erg veel gewicht zijn toegekend aan een regeringsverklaring die nauwelijks de naam van een beleidsregel waardig is. Toen de regering de gevraagde verzekering echter niet wilde geven, had het Hof weinig andere keus dan artikel 1:13 Sr te vernietigen – met het verrassende gevolg dat een wetsbepaling 22. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel Constitution.aspx). W. van Hattum, ‘Levenslang ‘post Vinter’’, zou kunnen zijn. recht, Deventer: Kluwer 2008, p. 463. In de 25. Vgl. G. Boogaard, Het wetgevingsbevel NJB 2013/1775, afl. 29. 33. Vinter, r.o. 122. nieuwste druk van het boek (2012, bew. (diss. UvA), Oisterwijk: WLP 2013, p. 251- 30. Vinter, r.o. 106. 34. Vinter, r.o. 108. door P.P.T. Bovend’Eert e.a.) wordt deze 252. 31. Vinter, r.o. 110. 35. Art. 122 Gw. toetsing overigens wel mogelijk geacht (p. 26. Vgl. art. 10 lid 1 Sr in Nederland. 32. R.o. 119. Overigens noemt het EHRM 36. Art. 2 sub b Gratiewet, geciteerd voor 385-387). 27. R.o. 3.5.3. in r.o. 111 als legitieme strafdoelen: zover relevant; zie art. 4 Gratiewet voor het 23. Vgl. J.W.A. Fleuren, ‘Toetsing van wet- 28. R.o. 2.3.5. bescherming van de samenleving, afschrik- verplichte rechterlijk advies. geving aan de sociale grondrechten van 29. EHRM 9 juli 2013, app.nrs. 66069/09, king, rehabilitatie én bestraffing – hetgeen 37. Zie uitgebreid Van Hattum 2013. hoofdstuk 1 van de Grondwet’, AA 2008, 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a. vs. Ver- op zijn minst suggereert dat (in uitzonderlij- 38. Art. 118 Staatsregeling. p. 620-621. enigd Koninkrijk). De Hoge Raad sloot zich ke gevallen?) bij zeer ernstige misdrijven 39. Constitutioneel Hof van Sint Maarten, 24. MvT, p. 74 (te raadplegen op: http:// al eerder bij die rechtspraak aan, zie HR 16 een daadwerkelijk levenslange straf uit tussenbeslissing van 15 augustus 2013 in www.sintmaartengov.org/Laws/Pages/ juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741. Zie oogpunt van vergelding gerechtvaardigd zaak 2013/1, r.o. 2.9. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 511 Wetenschap onrechtmatig wordt bevonden vanwege een onbevredigende brief van de regering. Bij nadere beschouwing is deze beslissing toch niet zo vreemd. Het EHRM zegt slechts dát aan levenslang gestraften de vereiste duidelijkheid moet worden geboden over mogelijke invrijheidsstelling. Het zwijgt over de vorm waarin dat moet gebeuren. Een aantoonbare, jarenlange praktijk van vervroegde invrijheidsstelling zou waarschijnlijk aan de Vinter-eisen voldoen. Vermoedelijk heeft het Hof er om die reden van afgezien, artikel 1:13 Sr meteen te vernietigen op grond van het ontbreken van een bijkomende landsverordening die de nodige duidelijkheid biedt over de voorwaarden voor gratiëring. Het EHRM immers eist niet – met zoveel woorden – dat er parlementaire wetgeving is die de vereiste duidelijkheid biedt. Waarschijnlijk mag die duidelijkheid dus ook van de regering komen. Het Hof had zich overigens veel terughoudender kunnen opstellen dan het nu heeft gedaan. Het had kunnen uitspreken dat artikel 1:13 Sr in abstracto niet in strijd is met het EVRM, maar dat slechts de toekomstige toepassing van die bepaling onrechtmatig is als op het moment van toepassing geen gratiëringsbeleid bestaat dat vooruitzicht op invrijheidsstelling biedt. Het Hof had daarmee aangesloten bij zijn algemene uitgangspunt dat een bepaling niet wordt vernietigd als die in de praktijk nog op rechtmatige wijze kan worden toegepast (zie par. 2). Wel was het probleem dan mogelijk verschoven naar de gewone rechter. Door artikel 1:13 Sr meteen te vernietigen dwingt het Hof de regering om actie te ondernemen – als zij er althans aan hecht dat de rechter een levenslange gevangenisstraf kan opleggen. Het streven naar een ‘praktische en effectieve toetsing’ (zie par. 2) was met deze vernietiging wel gediend. Opmerkelijk is verder dat de Sintmaartense regering haar antwoord dat in bedoelde gevallen gratie ‘kan’ worden verleend, (ook) letterlijk ontleende aan artikel 2 van de Nederlandse Gratiewet. Het Hof vindt dat ant- Het Hof geeft zo aan het gelijkheidsbeginsel een voor wetstoetsing zinvolle invulling woord onder de maat. Blijkbaar strookt ook de Nederlandse Gratiewet volgens hem niet met artikel 3 EVRM. Inderdaad is het volgens Straatsburg ‘axiomatic that a prisoner cannot be detained unless there are legitimate penological grounds for that detention’.40 Krachtens de kan-bepaling van artikel 2 Gratiewet – en volgens de Sintmaartense regering – daarentegen zijn de betrokken regeringen altijd bevoegd om een gratieverzoek af te wijzen. Op de keper beschouwd is de conclusie van het Constitutionele Hof dus niet zo vreemd. Daar staat wel tegenover dat niets aan een EVRM-conforme toepassing van de bepalingen uit de Gratiewet in de weg staat. In de praktijk zal het toch aankomen op de wijze waarop de 512 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 regering van haar bevoegdheid tot gratiëring gebruik maakt.41 5. Voorwaardelijke invrijheidsstelling Net als in Nederland worden gedetineerden op Sint Maarten na het uitzitten van een bepaald gedeelte van hun straf voorwaardelijk in vrijheid gesteld.42 De Sintmaartense Minister van Justitie kan echter in afwijking van de normale regeling besluiten tot eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling als een cellentekort dreigt.43 Daarbij komen de gedetineerden die het einde van hun straf verhoudingsgewijs het dichtst zijn genaderd, het eerst voor een vervroegde voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking.44 Het Wetboek van Strafrecht maakt op deze regeling enkele uitzonderingen, die volgens de Ombudsman in strijd zijn met het discriminatieverbod van artikel 16 van de Staatsregeling.45 De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in het Koninkrijk heeft en die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van minder dan vijf jaar, kan in geval van een cellentekort nog eerder dan anderen in vrijheid worden gesteld.46 Is dezelfde vreemdeling echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar of meer, dan komt hij juist in het geheel niet voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking.47 Volgens de regering bestaan er goede gronden voor dit onderscheid. De mogelijkheid om illegale vreemdelingen die tot een gevangenisstraf van minder dan vijf jaar zijn veroordeeld bij een cellentekort eerder in vrijheid te stellen dan andere gedetineerden, zou gerechtvaardigd zijn omdat aan hun vrijlating de voorwaarde kan en zal worden verbonden dat zij het eiland verlaten. De vreemdelingen leveren dan geen gevaar meer op voor de samenleving van Sint Maarten.48 Het niet vervroegd in vrijheid stellen van illegale vreemdelingen met een straf van meer dan vijf jaar, dient een ander doel, namelijk afschrikking. Dit onderstreept dat illegale vreemdelingen op Sint Maarten geen ernstige misdrijven kunnen plegen, zonder daarvan de volledige consequenties te hoeven dragen.49 Het Hof vindt een gebrek aan celruimte een legitieme grond om gedetineerden, in afwijking van de algemene regel, eerder vervroegd in vrijheid te stellen, mede omdat zo mogelijk andere mensenrechtenschendingen worden voorkomen. Het aanwijzen van gedetineerden die in aanmerking komen voor die extra vervroegde invrijheidstelling, moet echter wel berusten op een regel die ‘redelijk en proportioneel’ is.50 Daarvan is geen sprake. Bovendien bestaat volgens het Hof onvoldoende rechtvaardiging voor het ingrijpende onderscheid tussen vreemdelingen die tot een gevangenisstraf korter dan vijf jaar zijn veroordeeld en illegale vreemdelingen die een hogere straf hebben gekregen. Het Hof noemt dat onderscheid arbitrair en de gevolgen disproportioneel, zodat het in strijd is met het discriminatieverbod.51 Het vernietigt daarom de genoemde uitzonderingen, zodat vreemdelingen uitsluitend op gelijke voet met andere gevangenen vervroegd in vrijheid kunnen worden gesteld.52 Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel neemt hier de vorm aan van toetsing aan het willekeurverbod: ongelijke behandeling is verboden als het gemaakte onderscheid arbitrair is. Verbindt de wetgever verschillende rechtsgevolgen aan verschillende categorieën personen, dan ver- eist het gelijkheidsbeginsel dat die categorisering een deugdelijke rechtvaardiging kent en het verschil in rechtsgevolgen proportioneel is. Het Hof geeft zo aan het gelijkheidsbeginsel een voor wetstoetsing zinvolle invulling. De getoetste regeling doorstaat die toetsing duidelijk niet. Opvallend is dat het Hof de aangevallen regeling vernietigt en niet uitspreekt dat het aan de wetgever is om een keuze te maken over de wijze waarop de geconstateerde schending van het discriminatieverbod moet worden opgeheven, zoals de Hoge Raad dikwijls doet.53 Voor die keuze zijn twee mogelijke verklaringen. Ten eerste beslist het Hof, anders dan de Hoge Raad, over een nog niet in werking getreden wet. De vernietiging van de wet leidt daardoor niet tot aantasting van reeds opgebouwde aanspraken van burgers. Ten tweede oordeelt het Hof in dit geval over uitzonderingen op een hoofdregel. Vernietiging prostitutie te verbieden. Onder andere Nederland en Curaçao zijn voorbeelden van landen waar een dergelijk verbod niet bestaat. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt geen positieve verplichting tot strafbaarstelling van prostitutie-exploitatie. Belangrijker vindt het Constitutioneel Hof nog dat concepten als de menselijke waardigheid en de lichamelijke integriteit ‘niet een zodanig duidelijke inhoud hebben’ dat de aangevallen bepalingen daar vóóraf in abstracto aan kunnen worden getoetst. Het is op de eerste plaats de wetgever die aan de menselijke waardigheid gestalte moet geven; het Hof treedt daarin ‘niet dan met uiterste schroomvalligheid’.55 Het Hof geeft aan de Ombudsman toe, dat er zeker een gevaar is voor excessen in een branche waarin zoveel vrouwen in een afhankelijke positie verkeren. Dat betekent volgens het Hof echter niet, dat een vergunningsstel- Het is op de eerste plaats de wetgever die aan de menselijke waardigheid gestalte moet geven; het Hof treedt daarin ‘niet dan met uiterste schroomvalligheid’ van die uitzonderingen laat de hoofdregel onaangetast. Bij dreigend cellentekort blijft de minister dus bevoegd om een beleid van eerdere invrijheidsstelling te voeren. De invrijheidsstelling betreft alleen andere personen. 6. Legalisering van prostitutie Tot slot vraagt de Ombudsman het oordeel van het Hof over de nieuwe bepaling die het zonder vergunning exploiteren van een bordeel strafbaar stelt – in tegenstelling tot de oude wetgeving die souteneurschap tout court verbood.54 De afhankelijke positie van de veelal buitenlandse vrouwen die in de Sintmaartense prostitutie werkzaam zijn, zou noodzakelijk de schending van de – niet in de Staatsregeling gepositiveerde – menselijke waardigheid meebrengen, en daarnaast in strijd komen met een aantal specifieke grondrechten als het discriminatieverbod, de lichamelijke integriteit en het verbod op mensenhandel. De vraag is dus of deze grondrechten een positieve verplichting op de overheid leggen om exploitatie van prostitutie te verbieden. Volgens het Hof is dat om verschillende redenen niet het geval. Om te beginnen bestaat er binnen de Raad van Europa geen consensus over de noodzaak om exploitatie van sel per definitie in strijd is met de Staatsregeling en dus voor vernietiging in aanmerking zou komen. Net als bij de dierenrechten zal volgens het Hof veel afhangen van de uitwerking van dat stelsel en de vergunningseisen die in concrete gevallen gesteld gaan worden. Het Hof wil er vooralsnog op vertrouwen dat de regering een deugdelijk vergunningsstelsel zal uitwerken dat de betrokkenen voldoende zal beschermen.56 Deze afwijzing lijkt ons een verstandige, om niet te zeggen de enig juiste beslissing. Prostituees vormen een kwetsbare groep mensen die een aanzienlijk risico lopen om slachtoffer te worden van ernstige mensenrechtenschendingen. Een fatsoenlijke overheid probeert daar iets tegen te doen. Hóe zij dat het beste kan doen – door prostitutie geheel te verbieden, door souteneurschap te verbieden, door dat juist toe te staan onder stringent gehandhaafde voorwaarden of door een tussenvorm – is echter geen juridische, maar een feitelijke vraag.57 Het is bovendien een netelige kwestie, waarover internationaal geen consensus bestaat en die verweven is met allerlei overwegingen van politieke aard. Het Hof heeft zich daar terecht buiten gehouden. 40. Vinter, r.o. 111. met succes tegen keert. Daarin is bepaald 46. Art. 1:37 lid 2 Sr. onder het oude recht niet verboden, noch 41. De conclusie van Van Hattum 2013, dat dat gedetineerden die rechtmatig in het 47. Art. 1:37 lid 4, eerste zin, Sr. voor de prostituee, noch voor de klant. Nederland niet voldoet aan de Vinter-eisen Koninkrijk verblijven of onderdaan zijn van 48. R.o. 3.6.4. Onder het nieuwe wetboek blijft dat zo. is dan ook voornamelijk gegrond op het feit een ander land van het Koninkrijk uitslui- 49. R.o. 3.6.5. 55. R.o. 3.7.8. dat het regeringsbeleid te restrictief is. tend voorwaardelijk in vrijheid kunnen 50. R.o. 3.6.6. 56. R.o. 3.7.11. 42. Art. 1:31 Sr. worden gesteld als zij voor de duur van die 51. R.o. 3.6.7. 57. Vgl. r.o. 3.7.9 waarin het Hof opmerkt 43. Art. 1:37 Sr. invrijheidsstelling ‘een vaste en aanvaardba- 52. R.o. 3.6.7-8. dat de rechter de effectiviteit van wetge- 44. Art. 1:37 lid 1 Sr. re woon- en verblijfplaats hebben’. Wij 53. Vgl. HR 12 mei 1999, NJ 2000, 170 ving slechts met de grootst mogelijke terug- 45. Art. 1:37 lid 4, tweede zin, Sr bevat nog beperken ons echter tot een bespreking van (Arbeidskostenforfait). houdendheid mag toetsen. een uitzondering waar de Ombudsman zich de reeds genoemde uitzonderingen. 54. Prostitutie an sich was overigens ook NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 513 Wetenschap 7. Slotopmerkingen Wij maken drie opmerkingen ter afsluiting. Ten eerste. Leerzaam is de vergaande mate waarin het Hof de in de Straatsburgse rechtspraak geformuleerde eisen incorporeert in de Sintmaartense Staatsregeling. Er zijn meer constitutionele hoven die op deze wijze te werk gaan; het Belgisch Grondwettelijk Hof is daar een voorbeeld van.58 Mocht het voorstel-Halsema ooit nog worden aanvaard, dan valt te verwachten dat ook de Nederlandse rechter – bij zijn toetsing ex post – de Grondwet sterk EVRM-conform zal interpreteren. De grote hoeveelheid Straatsburgse case law is een evenzo grote bron van concrete criteria die de abstracte en algemene bepalingen van de grondrechten nader invullen. Het overnemen daarvan maakt de toetsing aan de nationale grondrechten eenvoudiger, en waarschijnlijk ook gemakkelijker te ‘verkopen’: de nationale rechter toetst dan niet aan criteria die hij eerst zelf heeft verzonnen, maar past reeds bestaand recht toe.59 Het zal dan ook niet verrassen dat de twee punten waarop het Hof vernietigt – de levenslange gevangenisstraf en het maken van arbitrair onderscheid tussen ingezetenen en vreemdelingen – juist onderwerpen betreft waarover strenge rechtspraak van het EHRM bestaat en waarover dus een duidelijke ‘set’ van Straatsburgse normen voorhanden is. Overigens kan in deze werkwijze tevens een relativering worden gezien van de toegevoegde waarde van toetsing aan de nationale grondwet. In het geval van het Sintmaartense Hof heeft vooral de bevoegdheid tot toetsing ex ante nog een duidelijke meerwaarde; de Nederlandse rechter zou echter ook na invoering van ‘Halsema’ alleen ex post mogen toetsen. Waarschijnlijk zou die toetsing vaak niet veel meer inhouden dan de rechter op grond van artikel 94 Gw nu al mag. Ten tweede. In de inleiding gaven wij aan dat de rechtspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten voor de Nederlandse jurist van belang kan zijn, omdat de Staatsregeling van Sint Maarten in hoge mate vergelijkbaar is met de Nederlandse Grondwet. De hier besproken eerste uitspraak van het Sintmaartense Hof maakt die verwachting waar. Op tenminste twee onderdelen levert het arrest stof voor het Nederlandse juridisch debat, namelijk ten aanzien van de toetsing van wetgeving aan sociale grondrechten en ten aanzien van de vraag of de Nederlandse Gratiewet verenigbaar is met het EVRM. Tot slot. Het Hof legt zichzelf de plicht op terughou- 514 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 dend te zijn. Die terughoudendheid krijgt in dit arrest uitdrukking in de wijze waarop het de bepalingen over dierengevechten toetst aan het sociaal grondrecht van dierenwelzijn. Het vereist daarbij slechts dat het belang van dierenwelzijn in de wetgeving uitdrukking heeft gevonden. Ook het oordeel over de prostitutiebepaling getuigt van terughoudendheid. Het Hof is zich ervan bewust dat het in concreto betekenis geven aan de menselijke waardigheid en daarmee verbonden juridische concepten, een hachelijke onderneming is, waarbij de rechter grote terughoudendheid in acht moet nemen. Zijn beslissing om enige bepalingen omtrent de vervroegde invrijheidsstelling bij een cellentekort te vernietigen, doen aan Op tenminste twee onderdelen levert het arrest stof voor het Nederlandse juridisch debat die terughoudendheid volgens ons geen afbreuk. De gewraakte bepalingen zijn evident discriminatoir. Terughoudendheid ontslaat de rechter er in zo’n geval niet van daaraan consequenties te verbinden. Twijfel hebben wij echter over het oordeel over de levenslange gevangenisstraf. Uit het Vinter-arrest is (voor ons) niet ondubbelzinnig af te leiden in welke mate het voor levenslang gestraften duidelijk moet zijn onder welke voorwaarden zij in vrijheid kunnen worden gesteld. Ook wordt in dat arrest niet de eis gesteld, dat die duidelijkheid moet bestaan op het moment dat de wet de bevoegdheid tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf (in abstracto) aan de rechter toekent. In dat licht is ’s Hofs beslissing om de wetsbepalingen over de levenslange gevangenisstraf te vernietigen eerder doortastend dan terughoudend. 58. P. Popelier, ‘Het Koninkrijk België’, in: 59. Volgens Popelier 2012, p. 43 leidt het L.F.M. Besselink e.a. (red.), Staatsrecht van overnemen van EVRM-criteria tot ‘depoliti- landen van de Europese Unie, Deventer: seren’ van de (Belgische) nationale constitu- Kluwer 2012, p. 43. tionele rechtspraak. Focus 413 Digitale inhoud en consumentenkooprecht Een groot bezwaar en een kleine wijziging Evert Neppelenbroek1 Met de voorgestelde wijze van implementatie van de Europese Richtlijn consumentenrechten worden de bepalingen over consumentenkoop grotendeels van toepassing op digitale inhoud die niet op materiële dragers wordt geleverd. Hiermee lijkt het consumentenkooprecht van toepassing te worden op alle overeengekomen leveringen van digitale inhoud. Vanuit de literatuur, belangenorganisaties en vervolgens de Eerste Kamer is kritisch gereageerd op de onhanteerbaarheid van een dergelijke bepaling. Met een kleine aanpassing van het implementatievoorstel kan aan alle ter berde gebrachte bezwaren tegemoet worden gekomen. Vragen over de toepasselijkheid van het kooprecht In het wetsvoorstel voor de implementatie van de Europese Richtlijn consumentenrechten is een bepaling opgenomen die tot nogal wat discussie heeft geleid.2 Deze bepaling, het voorgestelde artikel 7:5 lid 5 BW, luidt, voor zover hier van belang: ‘Met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 19a, zijn de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing op (…) de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, aan een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.’ Met deze bepaling lijkt het consumentenkooprecht van toepassing te worden verklaard voor de overeenkomst voor elke levering van digitale inhoud. Naar aanleiding van protest vanuit de literatuur en vanuit belangenorganisaties tegen de invoering van een dergelijke onhanteerbare bepaling zijn door de Eerste Kamer vragen gesteld aan de minister.3 Is het nu werkelijk de bedoeling dat het kooprecht van toepassing wordt verklaard op elk denkbaar contract dat met digitale inhoud te maken heeft? Ook bijvoorbeeld als het gaat om zogenoemde streaming services of enkel voor de toegang tot software (‘software as a service’)? In het wetsvoorstel lijkt daarmee te worden afgeweken van de lijn die de Hoge Raad heeft ingezet in het arrest De Beeldbrigade vs. Hulskamp.4 Het antwoord van de minister: voldoen aan de Richtlijnverplichting De minister geeft een uitvoerig antwoord.5 Hierover zijn alweer kritische vragen gesteld door de Eerste Kamer.6 Ik hoop met deze bijdrage de minister extra inspiratie te geven voor zijn reactie daarop. Het antwoord van de minister wordt ingeleid met de volgende passage (memorie van antwoord, p. 2). ‘Artikel 7:5 lid 5 BW zorgt er slechts voor dat enkele bepalingen van titel 7.1 BW – de titel die naar de uitleg van de Hoge Raad in het door de leden van de VVD-fractie aangehaalde arrest (De Beeldbrigade vs. Hulskamp, EDCN) van overeenkomstige toepassing is op de genoemde contracten – expliciet van toepas- Auteur (voorlopig verslag). Chr. Jeloschek en V. van NJB 2013/2255, afl. 38 en H.A.J. de Jong 2013). Zie ook: F.M.W.A. Harms, ‘Tussen- 1. Mr. E.D.C. Neppelenbroek is universitair Druenen, ‘De implementatie van het nieu- en G.C.J.Erents, ‘Kroniek. Online Overeen- stand aanpassing regime voor overeenkom- docent privaatrecht aan de Rijksuniversiteit we regime voor overeenkomsten op komsten en meer,’ Tijdschrift voor Internet- sten op afstand’ Bedrijfsjuridische Berich- Groningen. afstand’, Internetrecht 2013/2, p. 36–44. recht 2013, p. 142. Zie verder de brief van ten 2013/85, onder het hoofdje ‘digitale E.D.C. Neppelenbroek, ‘Stop het consu- de belangenorganisatie NVPI, die is bijge- inhoud.’ Noten mentenkooprecht voor digitale inhoud!,’ voegd bij het voorlopig verslag. 6. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. D 2. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. A, NJB 2013/2014, afl. 33. Zie daarna ook: M. 4. HR 27 april 2012, NJ 2012/293. (Nader voorlopig verslag, 21 januari 2014). p. 15. Loos, ‘Onvolkomenheden bij de implemen- 5. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. C 3. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. B tatie van de richtlijn consumentenrecht,’ (memorie van antwoord, 9 december NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 515 Focus sing worden uitgezonderd. Er is dus ook geen sprake van extra nationaal beleid, maar van een uit de Richtlijn voortvloeiende aanpassing van het huidige recht.’ Met andere woorden: de minister lijkt op de rem te trappen. Volgens artikel 17 lid 1 van de Richtlijn moeten regels met betrekking tot ‘fysieke bezitsverschaffing’ (artikel 18 en 20) niet van toepassing zijn bij de consumentenovereenkomsten met betrekking tot digitale inhoud zonder materiële drager. De voorgestelde bepaling is niets Maar dat wil nog niet zeggen dat er dan dus sprake is van koop, zoals de minister lijkt te zeggen meer dan een poging aan die verplichting te voldoen. Als dat zo is, dan wordt met de bepaling niets meer beoogd dan te zeggen dat wanneer een dergelijke overeenkomst mocht kwalificeren als koop, dat dan de genoemde bepalingen buiten beschouwing moeten blijven. Een opmerkelijk breed toepassingsbereik voor het kooprecht Bij deze constatering blijft het echter niet. Uitvoerig gaat de minister vervolgens in op de vraag wanneer het kooprecht volgens hem van toepassing kan zijn. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake Beeldbrigade vs. Hulskamp leidt de minister af dat het kooprecht een opmerkelijk breed toepassingsbereik kan hebben. De kernoverweging 3.5 van het arrest begint als volgt: ‘In dit verband is in de eerste plaats van belang dat de toepasselijkheid van de kooptitel niet is beperkt tot de koop van zaken volgens de begripsomschrijving van artikel 3:2 BW. Uit artikel 7:47 BW, waarin is bepaald dat koop ook betrekking kan hebben op vermogensrechten, blijkt dat de wetgever de kooptitel van toepassing heeft geacht op alle goederen als bedoeld in artikel 3:1 BW, en dus aan die titel een ruim bereik heeft willen geven wat betreft het voorwerp van de koopovereenkomst.’ Dat de Hoge Raad in de hem voorgelegde casus het kooprecht van toepassing acht omdat het gaat om de aanschaf van standaardsoftware waarvan de koper tegen een eindprijs via een download een kopie (‘een geïndividualiseerd iets’) ter beschikking krijgt en daarbij een in tijd onbeperkt gebruiksrecht, is voor de minister vervolgens niet zo belangrijk als de geciteerde inleidende beschouwing (memorie van antwoord, p. 3). ‘Hieruit (uit de inleidende beschouwing, EDCN) valt op te maken dat de Hoge Raad bij de beoordeling 516 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 van de toepasselijkheid van titel 7.1 BW als zodanig geen onderscheid heeft willen maken tussen de verschillende typen van leveringen van digitale inhoud anders dan op een materiële drager. Met andere woorden, overeenkomsten betreffende alle typen van digitale inhoud zouden in beginsel in aanmerking kunnen komen voor toepassing van de bepalingen van titel 7.1 BW. Dit betekent echter niet dat alle bepalingen uit die titel zich ook steeds lenen voor concrete toepassing.’ Wil de minister hier zeggen dat het kooprecht bij alle denkbare overeenkomsten met betrekking tot digitale inhoud zonder materiële drager toch van toepassing is? Dat zou stroken met hoe de voorgestelde bepaling artikel 7:5 lid 5 BW is geformuleerd. Bezwaren Tegen de uitleg van de minister kan het een en ander worden ingebracht. Volgens mij zegt de Hoge Raad in de weergegeven overweging niet meer dan dat het enkele feit dat software een omstreden begrip is in het goederenrecht en het auteursrecht nog niet wil zeggen dat in het verbintenissenrecht het kooprecht niet van toepassing kan zijn. Of het object van de verkrijger nu een zaak is of niet; of het gebruiksrecht van de verkrijger als vermogensrecht nu auteursrechtelijk van aard is of niet: gezien het brede toepassingsbereik van het kooprecht op alle goederen in artikel 3:1 BW kan de uitkomst van die dogmatische controverses in het midden worden gelaten. Maar dat wil nog niet zeggen dat er dan dus sprake is van koop, zoals de minister lijkt te zeggen. Voor de beantwoording van de vraag welke kwalificatie aan een overeenkomst moet worden gehecht moet niet worden gekeken naar de aard van een object en ook niet naar de afleveringsvorm, maar naar de modaliteit van het contract.7 Vergelijk de overeenkomst met betrekking tot een fiets: niet het object bepaalt wat de kwalificatie is van de overeenkomst noch de (af)leveringsvorm (is de fiets via internet besteld of in een winkel?). Het gaat om de verbintenissen met betrekking tot dat op een bepaalde manier te verschaffen object. Als bij een overeenkomst met betrekking tot wat heel goed onderwerp van koop kan zijn (een fiets, digitale inhoud) verbintenissen worden afgesproken die horen bij de kwalificatie ‘huur’ (periodieke betaling voor een opzegbaar genotsrecht) dan is er sprake van huur. Uit het arrest Beeldbrigade vs. Hulskamp moet worden afgeleid dat de kwalificatie als koop bij de aanschaf van software mogelijk is, maar alleen omdat de afgesproken verbintenissen (verschaffing kopie, eenmalige betaling, oneindig gebruiksrecht) daartoe aanleiding geven. Over alle andere gevallen zegt de Hoge Raad niets. Het ruime toepassingsbereik zoals de minister dat in het arrest voor de toepassing van het kooprecht ziet kan daarom naar mijn mening niet uit het arrest worden afgeleid. Streaming services en het ‘leveringsmoment’ De opmerking die de minister ook maakt, dat niet alle bepalingen uit de kooptitel zich steeds lenen voor concrete toepassing, zou, los van de context beschouwd, kunnen betekenen dat het voor het kunnen toekennen van de Digital Streams © agsandrew / Shutterstock koopkwalificatie ook nog nodig is dat men kijkt naar de verbintenissen die uit de overeenkomst met betrekking tot digitale inhoud voortvloeien. Dan zou uit de opmerkingen van de minister kunnen worden afgeleid dat men zo snel mogelijk moet aannemen dat het kooprecht van toepassing is, maar dat dat natuurlijk niet altijd kan. Ook dit is echter niet het geval. Volgens de minister kan in een overeenkomst die, als men kijkt naar de daaruit voortvloeiende verbintenissen, geen koopovereenkomst kan zijn toch een bepaald koopaspect zitten. Dat maakt de overeenkomst een gemengde overeenkomst en voor het koopgedeelte is het kooprecht van toepassing en voor de rest niet (vergelijk het niet door de minister genoemde artikel 6:215 BW). Dat koopaspect zit in het ‘leveringsmoment’ dat ook in overeenkomsten met betrekking tot streaming services kan zitten. In dat opzicht verschilt de overeenkomst voor streaming services volgens de minister dus niet van de klassieke koop van een zaak. Voor de uitwerking van het voorbeeld laat ik de minister weer aan het woord (memorie van antwoord, p. 4). ‘Dit (leveringsmoment, EDCN) vindt plaats wanneer de aanbieder van de “streaming service” de afnemer de toegangscode verstrekt tot het netwerk door middel waarvan deze de muziek kan beluisteren. Dit is het moment waarop de afnemer kan toetsen of de muziek die is opgeslagen in de database waartoe hij via het netwerk toegang heeft gekregen ook voldoet aan de verwachtingen die hij op basis van de overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben.’ Een groot bezwaar Hier moet ik echt een stevig bezwaar aantekenen. Het verkrijgen van de toegangscode zou men zo ook kunnen vergelijken met het verkrijgen van een (fysieke) sleutel van een bankkluis in het kader van een bewaarnemingsovereenkomst. Als we de zienswijze van de minister volgen dan is hier sprake van een ‘leveringsmoment’ en een 7. Vergelijk E.D.C. Neppelenbroek, Soft- Haag: Boom Juridische Uitgeverij 2013, p. warebetrekkingen, (diss. Groningen), Den 184-185. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 517 Focus koopaspect omdat, wanneer hij de sleutel krijgt, de bewaargever kan controleren of de kluis voldoet aan de overeenkomst. Of denk aan de huur van een fiets via internet. Als de fiets op het adres van de huurder wordt afgeleverd is er een ‘leveringsmoment’ en dat is een koopaspect. Een belastingadviseur heeft zijn advies af en de klant ontvangt het per e-mail: een leveringsmoment. De lener krijgt daadwerkelijk de beschikking over het geld: een leveringsmoment. De drukker krijgt een manuscript dat hij op basis van een licentieovereenkomst mag verveelvoudigen: alweer een leveringsmoment. De zienswijze van de minister volgend hebben al deze overeenkomsten een leveringsmoment en dus een koopaspect. Dit terwijl de overeenkomsten enkel met elkaar gemeen hebben dat zij obligatoir zijn en dat op basis van die overeenkomsten dus een prestatie moet worden ‘geleverd.’ Het verschaffen van de toegangscode valt niet los te zien van de prestatie die moet worden verricht, namelijk het verlenen van de toegang tot de streaming services. ‘Door artikel 17 lid 1 van de Richtlijn te implementeren in artikel 7:5 lid 5 BW en niet in de nieuwe afdeling 6.5.2B heeft deze oplossing tot gevolg dat de overeenkomsten tot levering van digitale inhoud met uitzondering van de bepalingen van de artikelen 7:9, 11 en 19a zijn onderworpen aan de resterende koopregels, terwijl de aard van de overeenkomst zich daartegen kan verzetten.’ Waarom wil de minister toch zo graag dat kooprecht, ook al is het maar gedeeltelijk, van toepassing is? De minister wenst dat de consument de beschikking krijgt over de rechten die in de kooptitel zijn beschreven, en wel met name de uitgewerkte conformiteitsregels. Hier herhaal ik alleen kort het punt dat ik in de vorige opinie heb uitgewerkt. Conformiteit, in de zin dat de prestatie aan redelijke verwachtingen moet beantwoorden, is eigen aan eender welke overeenkomst. Daar is een inpassing in het kooprecht helemaal niet voor nodig. Een kleine aanpassing Conformiteit, in de zin dat de prestatie aan redelijke verwachtingen moet beantwoorden, is eigen aan eender welke overeenkomst De minister lijkt hier de kwalificatie van de overeenkomst (er is sprake van een koopovereenkomst) te verwarren met de manier waarop de dienst in de markt wordt gezet (de dienst wordt via internet ‘verkocht’). In die zin is de redenering vergelijkbaar met die van de Nederlandse vertaling van de Richtlijn ‘concerning the distance marketing of consumer financial services.’ In de vertaling heet zij de Richtlijn ‘betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten.’ Er zal toch niemand denken dat een financiële dienst iets te maken heeft met het kooprecht? Het moge duidelijk zijn dat ik kan instemmen met de kritische geluiden die wederom uit de Eerste Kamer naar voren zijn gekomen. Met de leden van de Eerste Kamer ben ik het eens dat de koopkwalificatie lang niet bij alle contracten voor de verschaffing van digitale inhoud gepast is. In het Nader Voorlopig Verslag (p. 2-3) wordt over de koopkwalificatie volkomen terecht opgemerkt: 518 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Hoe nu verder? Het verdient de voorkeur de implementatie van artikel 17 lid 1 van de Richtlijn in boek 7 BW te vermijden. Mogelijk kan aan boek 6 een bepaling worden toegevoegd die zoveel mogelijk aansluit bij de inhoud en tekst van de Richtlijn. Als de minister toch de ‘uit de Richtlijn voortvloeiende aanpassing van het huidige recht’ in boek 7 BW (mede) wenst vorm te geven, dan kan deze naar mijn mening met een tamelijk weinig ingrijpende tekstuele aanpassing plaatsvinden. De tekst in artikel 7:5 lid 5 BW zou als volgt kunnen luiden. ‘Voor zover een overeenkomst tot levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, aan een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachtsof beroepsactiviteit, moet worden aangemerkt als een koopovereenkomst, zijn de artikelen 9, 11 en 19a niet van toepassing.’ Dat een overeenkomst met betrekking tot digitale inhoud onder omstandigheden een koopovereenkomst kan zijn is sinds Beeldbrigade vs. Hulskamp bekend. Wanneer dat zo is zou met deze formulering door de rechter, ‘Europa’ en de doctrine verder kunnen worden ontwikkeld. Op deze manier kan artikel 17 lid 1 van de Richtlijn consumentenrechten (mede) worden geïmplementeerd in boek 7 BW, terwijl zo ook het bezwaar tegen een verplichte koopkwalificatie kan worden ondervangen. Essay 414 Leugens in de gehandicaptenzorg De regels, het toezicht en de bouwwereld Marijke Malsch1 Van oudsher kende Nederland een goede institutionele zorg voor gehandicapten met zo’n 100 zorginstellingen. In de jaren negentig is hier verandering in gekomen met de invoering van het, uit het buitenland en vanuit de psychiatrie overgewaaide, concept van ‘community care’. Gehandicapten zouden moeten integreren in de samenleving en zelfstandig moeten wonen in reguliere woonwijken. Prachtig gelegen instellingen voerden met dit beleid als onderliggend motief een uitzettingsbeleid van gehandicapten teneinde hun terrein voor andere (winstgevender) doeleinden open te kunnen stellen. Nu het idee van community care een mislukking is gebleken, de financieel-economische crisis tot een bouwstop heeft geleid en talloze onderzoeken vraagtekens zetten bij de naleving van de Wet Toelating Zorginstellingen – in het bijzonder bij het vereiste leefwensenonderzoek – is het hoog tijd voor een politieke ommezwaai. V erstandelijk gehandicapten vormen een van de zwakste groepen in de Nederlandse samenleving. Een belangrijk deel van hen heeft het ontwikkelingsniveau van een klein kind. Zij beschikken over een zeer beperkt vocabulaire waardoor de communicatie met anderen niet gemakkelijk gaat. Het ontbreekt hen meestal aan de basisvaardigheden om zich in het dagelijks leven te kunnen redden. Daarnaast vertonen verstandelijk gehandicapten vaak gedrag dat door niet-gehandicapten als storend of bedreigend wordt ervaren; sommigen schreeuwen langdurig achter elkaar, maken merkwaardige geluiden of bewegingen, of klampen andere mensen aan, met als gevolg dat niet-gehandicapten het contact met gehandicapten liever mijden. Natuurlijk geldt dit niet voor alle gehandicapten: mensen met het syndroom van Down worden vaak leuk, gezellig of grappig gevonden. Zij komen dan ook wel eens op de tv, zoals onder meer bij Paul de Leeuw, en zij kunnen zich soms tot op zekere hoogte redden in de gewone maatschappij. Maar een dergelijke ‘aaibaarheidsfactor’ geldt slechts voor een beperkt deel van alle verstandelijk gehandicapten. Velen, vooral diegenen die in een instelling wonen, moeten het zonder deze eigenschap doen. Niemand zou overwegen om deze mensen een leuke, grappige rol te geven in een televisieprogramma, en zijzelf en hun verwanten moeten daar waarschijnlijk ook niet aan denken. Zij zijn aangewezen op familie, zorginstellingen en vrijwilligers, die hen waarderen zoals ze zijn. De instituutszorg is in Nederland altijd van goede kwaliteit geweest. Er zijn ruim honderd instellingen voor Een dergelijke ‘aaibaarheidsfactor’ geldt slechts voor een beperkt deel van alle verstandelijk gehandicapten verstandelijk gehandicapten in Nederland. Vaak hebben deze een terrein dat bescherming biedt, met huizen of paviljoens voor de zorggebruikers. Er is ook veel regelgeving die de aanspraken op, en de inrichting van, deze zorg regelt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op deze sector. Over deze regels en het toezicht gaat dit essay. Maar eerst wordt ingegaan op de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar in het denken over verstandelijk gehandicapten. Deze zijn van grote invloed geweest op de zorg voor deze groep. Community care In de psychiatrie is vanaf de jaren tachtig de zogenoemde ‘community care’ ingevoerd. Een goedbedoelende visie die uitgaat van een mooi mensbeeld. Instellingen werden gesloten, voorzieningen werden afgebouwd en de bewo- Auteur Dwang of bevrijding? De invoering van de 1. Mr. dr. M.Malsch is senior onderzoeker community care in de zorg voor verstande- bij het NSCR. Zij is curator van een verstan- lijk gehandicapten (Boom / Lemma, 2013). delijk gehandicapte man en auteur van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 519 Essay De uitkomst van die onderzoeken was altijd dat verreweg de meeste gehandicapten liever op het terrein woonden en niet in een woonwijk ners werden in de maatschappij geplaatst, met meestal nog weinig directe begeleiding. Dat heeft lang niet altijd positieve gevolgen gehad. Vaak vereenzaamden deze psychiatrisch patiënten. Zij vervuilden, raakten verslaafd, aten uit vuilnisbakken en konden zich niet zelfstandig redden (Smilde, 2011). Het optimisme over de integratiemogelijkheden van mensen met een afwijking was echter niet te stuiten. Vanaf de jaren negentig werd de community care óók ingevoerd in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. In 1998 stelde de Beraadsgroep Community Care (NIZW, 1998) dat over tien jaar alle gehandicapteninstellingen zouden zijn gesloten. In 2003 kwam er een regel dat er per instelling nog maar 200 gehandicapten op het terrein mochten wonen; de rest moest verhuizen naar gewone woonwijken (Regeling van 9 april 2003, DWJZ/SWW2370326, Stcrt. 2003, 74). Stichtingen werden opgericht om het ideaal van de integratie te verspreiden. Bestuurders, ambtenaren en wetenschappers vertrokken naar landen als Canada, Noorwegen en Australië, waar zij praatten met andere bevlogenen die iedereen die instellingszorg verdedigde als achterlijk bestempelden. Weer terug in Nederland werden bijeenkomsten georganiseerd voor gebruikers van instellingen om hen te vertellen dat de instituutszorg toch echt afgeschaft moest worden. Inmiddels zijn de meeste andere landen op hun schreden teruggekeerd en hebben zij de ideologie van de community care weer enigszins losgelaten (Cummins & Lau, 2003). Maar de voorstanders van de community care in Nederland lijken moeite te hebben om het feit onder ogen te zien dat de meeste verstandelijk gehandicapten niet integreren in de maatschappij. Familie van verstandelijk gehandicapten zag vaak niets in de gedwongen sluitingen van de instellingen en het plaatsen van gehandicapten in gewone woonwijken. Zij wilden hun familielid liever op de beschermde terreinen laten wonen. Dankzij hun protesten en moties van Tweede-Kamerleden werden in 2005 beleidsregels bij de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) ingevoerd die voorschreven dat instellingen eerst een geobjectiveerd leefwensenonderzoek moesten houden als zij plannen maakten om het beschermde terrein op te heffen en het voor iets anders te gebruiken (Beleidsregels ex artikel 4 Wet Toelating Zorginstelingen (WTZi), 21 december 2005; Vaststelling van beleidsregels ex artikel 4 en 13 van de Wet Toelating Zorginstellingen, 9 juli 2007, nr. MC-U-2776561). Die regels dienden om gedwongen verhuizingen te voorkomen en de plannen op de wensen van de gehandicapten te baseren. Een alleszins reële verplichting, want de gehandicapten woonden al tientallen jaren naar volle tevredenheid op de terreinen. Als een instelling niet zo’n leefwensenonderzoek kon produceren, zou er volgens deze regels geen vergunning worden afgegeven voor bouw op het terrein voor anderen dan de gehandicapten. 520 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Het toen bestaande Bouwcollege, vallend onder het Ministerie van VWS, zou hierop gaan toezien. De staatssecretaris bevestigde diverse malen dat die verplichting bestond. De regels gelden tot op de dag van vandaag. Naleving van de WTZi? Hoe worden die beleidsregels van de WTZi nageleefd? Het antwoord op deze vraag moet luiden: niet of vrijwel niet. Slechts een klein aantal instellingen heeft een geobjectiveerd leefwensenonderzoek gehouden. De uitkomst van die onderzoeken was altijd dat verreweg de meeste gehandicapten liever op het terrein woonden en niet in een woonwijk. Die uitkomst werd door verschillende instellingen genegeerd. Zij gingen door met het maken van grootschalige bouwplannen voor de terreinen en verhuisden de gehandicapten weg naar woonwijken. Andere instellingen weigerden om een leefwensenonderzoek te houden, óók als de familie daar om vroeg. Enkele instellingen raakten een eerder gehouden leefwensenonderzoek ‘kwijt’ en weigerden om een nieuw te houden (Malsch, 2013). Intussen ging ook bij deze instellingen het leeghalen van de beschermde terreinen door, zonder leefwensenonderzoek maar met instemming van, en zelfs gestimuleerd door, het ministerie. Het terrein van het Zeeuwse Arduin, een van de instellingen waar een leefwensenonderzoek was ‘kwijtgeraakt’, is vrijwel geheel ontruimd. Deze instelling werd als voorbeeld gepresenteerd voor de andere instellingen wat betreft de community care. De staatssecretaris ging er graag op bezoek, en liet niet na de instelling te prijzen. Verschillende actualiteitenprogramma’s, waaronder Zembla, en ook de lokale kranten, lieten echter een geheel ander beeld zien. Hun conclusies waren meestal vernietigend over de dwang waarmee de gehandicapten van het terrein af werden verhuisd en over de vereenzaming en de vele incidenten die hiervan het gevolg waren. Toch werd de ontruiming van het terrein doorgezet (Schuerman et al., 2008). Ouders die contact zochten met het Bouwcollege om te vragen geen vergunningen af te geven als er geen leefwensenonderzoek was, werden genegeerd. De staatssecretaris, vele malen benaderd met het verzoek de wet toe te passen, draaide steeds om de hete brij heen. Er werden meermalen onwaarheden verspreid over het ‘kwijtraken’ van leefwensenonderzoeken bij gelegenheid van de beantwoording van de diverse kamervragen over dit onderwerp (Malsch, 2013). Hoewel de regels duidelijk waren, werden ze dus niet nageleefd. Landelijk zijn duizenden of misschien wel tienduizenden gehandicapten onvrijwillig van hun terreinen afgehaald om deze te kunnen gebruiken voor andere doeleinden. Het toezicht door de inspectie Een ander uitvloeisel van het gedachtegoed van de community care was dat gehandicapten zoveel mogelijk Carnaval in een instelling voor verstandelijk gehandicapten in Tilburg © Peter Blok / Hollandse Hoogte gebruik moesten gaan maken van de voorzieningen voor gewone mensen. Zo werden in veel instellingen de gespecialiseerde artsen vervangen door basisartsen. Volgens het nieuw-ingevoerde medische model moesten de bewoners net als gewone mensen zelf naar de dokter gaan als ze ziek waren. Veel gehandicapten kunnen echter niet duidelijk maken wat hen mankeert, en dus leidde die nieuwe situatie tot vele niet-gesignaleerde klachten. Omdat de nieuwe artsen de bewoners niet kenden en ook geen visites meer liepen (dat paste niet in het nieuwe model), ontsnapten vele ziektes aan hun aandacht. In de loop der jaren hebben zich daardoor diverse incidenten voorgedaan, soms met dodelijke afloop. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft tot taak om toe te zien op de gehandicaptenzorg. De medische zorg is bij uitstek het gebied dat de inspectie zich aan zou moeten trekken. Genoemde incidenten, die door de familie ter kennis van de inspecteurs werden gebracht, leidden echter niet tot veel alertheid. De inspectie weigerde soms om incidenten te onderzoeken. De nieuw-aangestelde basisartsen hadden niet altijd de kwaliteit die van hen kon worden verwacht. Een arts die werd berispt door het Regionaal Tuchtcollege omdat hij niet kwam kijken als een bewoner ziek werd (Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam, 23 januari 2007, 07/031), mocht toch nog lang bij de instelling blijven. Ook na een medisch incident waarbij een bewoner was overleden. Bij een Gooise gehandicapteninstelling was het hoofd medische zorg getrouwd met een inspecteur van de IGZ. Deze inspecteur werkte zelfs in de regio die belast was met het toezicht op deze instelling, en was op deze wijze betrokken bij het toezicht op haar echtgenoot. Dat vond de inspectie geen probleem. Toen zich een dodelijk incident met de medische zorg voordeed, zeiden zowel instelling als inspectie eerst dat er niets mis was gegaan, weigerde de IGZ daarna jarenlang het incident te onderzoeken, en toen dat onderzoek toch volgde, concludeerde de inspectie dat er maar beperkte tekortkomingen in de zorg waren geweest die bovendien de patiënt niet hadden geschaad. De Nationale ombudsman (Nationale ombudsman, 2009/250, p. 37-38, en 2010/321) vond dat dit alles niet door de beugel kon. Door het huwelijk had de inspectie niet de schijn van belangenverstrengeling weten te vermijden. De conclusie van IGZ en ministerie over het dodelijke incident klopte niet, want de feiten wezen toch echt een andere kant uit. De ombudsman gaf de familie van de overleden bewoner volmondig gelijk. Schrappen uit het zorgplan De inspectie was ook op andere punten nalatig. Een gehandicapteninstelling schrapte jarenlang, achter de rug van de curator om, de wens van de gehandicapte om op het beschermd terrein te wonen uit zijn zorgplan. Telkens zette de curator die wens weer in het zorgplan, waarna de Meestal is er geen personeel meer op de groepen, waardoor veel bewoners nooit meer buiten komen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 521 Essay instelling die wens er weer uitschrapte. De instelling was blijkbaar van mening dat de bewoner niet op het terrein mocht willen wonen. Bij andere bewoners gebeurde iets soortgelijks. Ook deze situatie werd steeds weer gedekt door de inspectie, dit terwijl zij beschikte over de correspondentie tussen familie en instelling waaruit het telkenmale schrappen van de woonwens bleek. Bij de beantwoording van de vele kamervragen hierover ontkende het ministerie eenvoudigweg, net als de inspectie, het schrappen in het zorgplan (zie onder meer 101547-100266-LZ, antwoord 10 februari 2012). Zo kon een bizarre gang van zaken nog lang worden gecontinueerd. gesteld om een deel van het terrein van gehandicapteninstelling Willem van den Bergh in Noordwijkerhout te kopen. Daar werden villa’s van zeven ton of meer gepland, die echter later tijdens de crisis onverkoopbaar bleken. Wel werd alvast een groot deel van de gehandicapte bewoners van het terrein af verhuisd om plaats te maken voor deze villa’s (Rengers & Schoorl, 2008). Ook gemeenten hebben vaak nauwe banden met de gehandicapteninstellingen. Medewerkers van gemeenten maken soms eveneens deel uit van de Raad van Toezicht. Belangen Een groot deel van de Diverse onafhankelijke onderzoeken (Verwey-Jonker Instituut, 2002; Cummins & Lau, 2003; Sociaal-Cultureel Planbureau, 2005; Universiteit van Amsterdam, 2008; Rijksuniversiteit Groningen, 2008; Nivel, 2010) laten zien dat integratie van verstandelijk gehandicapten in de gewone maatschappij, op enkele uitzonderingen na, niet lukt. De gehandicapten vereenzamen, want ze zijn de contacten die ze op het terrein hadden kwijt. Hun buren willen hen daar niet hebben. Velen zijn niet verkeersveilig, waardoor ze niet zonder begeleiding naar buiten kunnen. Maar meestal is er geen personeel meer op de groepen, waardoor veel bewoners nooit meer buiten komen. Vaak willen gehandicapten terug naar het beschermd instellingsterrein, want daar konden ze zich altijd vrij bewegen, maar dat mag niet. Immers, dat terrein is inmiddels voor andere doeleinden bestemd. Er wordt op diverse wijzen misbruik gemaakt van de gehandicapten als zij in een gewone woonwijk wonen, ook financieel. Er is dus ruimschoots evidentie dat de community care niet werkt en zelfs tot schade leidt bij veel gehandicapten. Net zoals eerder bij psychiatrische patiënten het geval was, maar bij gehandicapten waarschijnlijk nog iets sterker omdat zij bepaalde basisvaardigheden missen waardoor zij zelfs een elementair niveau van maatschappelijk functioneren niet halen. Verwacht zou kunnen worden dat de aanhangers van de community care kennis zouden nemen van dit onderzoek en iets relativerender zouden worden in hun overtuiging. Maar daar was weinig van te merken. De afgedwongen verhuizingen van de terreinen gingen door, met instemming van en gestimuleerd door het Ministerie van VWS. Wat zou erachter kunnen zitten dat de ideologie van de community care, ondanks bewijzen dat deze ten koste gaat van velen, toch moest worden doorgevoerd? De terreinen van de gehandicapteninstellingen zijn vaak prachtig gelegen. In de periode dat de community care goed op gang kwam was de crisis nog lang niet in zicht. De bouwwereld is nauw verknoopt met sommige gehandicapteninstellingen. Zo waren de terreinen van een dertiental instellingen lange tijd in eigendom van Stichting d’Open Ankh. Deze stichting had gedelegeerde bestuursleden in de Raden van Toezicht van deze instellingen. Via hen was het mogelijk invloed uit te oefenen op het instellingsbeleid, bijvoorbeeld om de community care door te voeren. De voorzitter van d’Open Ankh was voorheen voorzitter van het Nederlands Christelijke Werkgeversverbond (NCW). Ongetwijfeld heeft hij goed de weg geweten in het Haagse. Tevens was hij commissaris bij het grote bouwbedrijf Heijmans. Heijmans werd in staat 522 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 gehandicapte bewoners werd alvast van het terrein af verhuisd om plaats te maken voor deze villa’s De WMCZ Door alle lijnen die er zijn tussen gehandicapteninstellingen en andere instanties raken bewoners en familie het zicht kwijt op hoe de beslissingen tot stand komen en wie er eigenlijk de macht heeft. Het is hen vrijwel onmogelijk om enig effectief weerwerk te leveren tegen de plannen die over hun hoofd heen worden gemaakt. Het is geen uitzondering dat als zij bezwaar maken, hun de mond wordt gesnoerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat ouders bang zijn voor represailles tegen hun kind en dat medewerkers ontslag vrezen als zij zich tegen de community care uitspreken. Een angst die niet altijd ongegrond is gebleken. De Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMZC), die de medezeggenschap van bewoners en hun familie regelt, is weinig strikt. Er worden bijvoorbeeld geen verkiezingen voor de medezeggenschapsraden geëist. Hierdoor, en door het feit dat toezicht op de naleving van deze wet ontbreekt, kunnen bestuurders grotendeels hun eigen raden samenstellen met als gevolg dat de medezeggenschap vaak niet veel voorstelt. Raden van Toezicht van instellingen corrigeren de bestuurders met hun vastgoedplannen niet altijd, waarschijnlijk mede omdat andere belangen die conflicteren met die van de bewoners geïncorporeerd zijn in deze raden. Serieus weerwerk tegen het ontruimen van instellingsterreinen is er dus niet. Inmiddels zijn diverse van de vaak megalomane bouwplannen (voor niet-gehandicapten) op de instellingsterreinen weer stopgezet wegens de crisis. De crisis is derhalve een blessing in disguise gebleken voor de gehandicapten. De bestuurders van enkele instellingen zijn weggestuurd, bijna altijd wegens disfunctioneren. Bij één instelling, Sherpa, zijn zelfs binnen een korte periode alle bestuurders, de gehele Raad van Toezicht en diverse directeuren vervangen. Deze instelling was, naast Arduin, door het ministerie op een prioriteitenlijst gezet wat betreft het doorvoeren van de community care (Malsch, 2013). Sommige instellingen (Zonnehuizen en Philadelphia) gingen failliet of bijna failliet vanwege de plannen van de bestuurders, onder andere voor hotels en projecten die weinig te maken hadden met de belangen van de gehandicapten. Maar er waren ook enkele instellingen die de bewoners weer de gelegenheid gaven om op het beschermde terrein te wonen (Twentse Zorgcentra en Lathmer), en dat worden er in de loop der jaren meer. De bestuurders van deze instellingen laten zien dat zij fatsoenlijk zijn; zij durven de feiten onder ogen te zien. Ministerie, inspectie en sommige andere instellingen lijken echter nog steeds te geloven in de community care, die al gedurende zo’n tien jaar steeds weer wordt weerlegd. Of vinden zij misschien dat na de crisis de bouwplannen voor de prachtig gelegen terreinen gewoon door moeten gaan? Nationale ombudsman De Nationale ombudsman heeft meerdere rapporten geschreven over het toezicht van de inspectie op gehandicapteninstellingen, en daarmee indirect ook over de rol van het Ministerie van VWS (2009/250, 2010/321, 2011/083). Die rapporten gingen onder meer over de belangenverstrengeling veroorzaakt door het huwelijk tussen een inspecteur en een leidinggevende bij een instelling, het niet goed beoordelen van het dodelijke incident, het niet-naleven van de regels betreffende het leefwensenonderzoek en het niets doen tegen het schrappen van wensen uit het zorgplan. In alle rapporten gaf de ombudsman de familie volledig of vrijwel volledig gelijk. Telkens stelde de ombudsman weer vast dat de signalen van de familie goed waren onderbouwd maar dat deze ten onrechte werden genegeerd. Hebben die rapporten tot een betere regelnaleving geleid? Stimuleren inspectie en ministerie nu wél dat leefwensenonderzoeken worden gehouden, zoals de WTZi eist? Is het nu wél mogelijk voor verstandelijk gehandicapten om een keuze te maken waar te wonen en dus om terug te keren naar de beschermde instellingsterreinen als zij dat willen? Helaas moet het antwoord op deze vragen ‘nee’ luiden. Enkele instellingen hebben uit eigen initiatief de gehandicapten de gelegenheid gegeven om weer op het beschermd terrein te wonen. Maar ministerie en inspectie lijken niet méér te willen ondernemen dan het Politici zeggen: wat mensenrechten zijn, dat bepalen wij zelf wel doen van fraaie maar volstrekt vrijblijvende uitspraken over de keuzevrijheid van de gehandicapten terwijl tegelijkertijd de regels over het leefwensenonderzoek nog immer niet worden nageleefd. In NRC Handelsblad van 12 december 2013 stond een interview met Nationale ombudsman Alex Brenninkmeijer ter gelegenheid van zijn aanstaande vertrek naar de Europese Rekenkamer. Hij realiseert zich dat hij niet altijd effectief is geweest. Hij kwam er gewoon niet altijd dóór bij de overheid. Vooral niet bij de ministeries. Juist daar overheerste het optreden voor de Bühne, zegt de ombudsman. In het interview maakt hij een paar scherpe opmerkingen over de politiek. Er is een overwaardering van de politiek. Politici zeggen: wat mensenrechten zijn, dat bepalen wij zelf wel. Tegelijkertijd gaat de politiek volgens de ombudsman achteruit in kwaliteit en legitimiteit. Het interview legt de vinger op de zere plek, ook in verband met het onderwerp van dit artikel. ‘De politiek’ lijkt meer affiniteit met de bouwbelangen te hebben dan met de rechten van een kwetsbare groep als de verstandelijk gehandicapten, en dan is er inderdaad niet om doorheen te komen. Daarbij verspreiden inspectie en ministerie jarenlang, ook bij gelegenheid van het beantwoorden van Kamervragen, onwaarheden om dit belangenconflict en de gang van zaken met het gedwongen leegmaken van de terreinen te verdoezelen, daarbij gebruik makend van de ideologie van de community care. De regels omtrent het leefwensenonderzoek, afgedwongen door de Tweede Kamer, blijken een farce te zijn. Dankzij de Nationale ombudsman en een aantal Kamerleden is deze gang van zaken niet geheel onder het tapijt verdwenen. Maar voor een échte verbetering lijkt een ander type politiek strikt noodzakelijk, met minder onverschilligheid voor regels en burgers, meer oog voor de feiten, minder uitspraken die slechts voor de Bühne zijn bedoeld, en minder affiniteit met de bouwwereld. Daarmee zou de politiek ook weer winnen aan kwaliteit en legitimiteit. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 523 Opinie 415 Mag een spermadonor bepalen wie zijn zaad krijgt? Reactie op advies van het College voor de rechten van de mens Aart Hendriks1 Begin dit jaar bracht het kersverse College voor de rechten van de mens advies uit over de vraag of spermabanken discrimineren als zij bij het ter beschikking stellen van donorzaad rekening houden met de wensen van de donor. Die wensen liggen ondermeer op het gebied van gezinssamenstelling, fysieke kenmerken, gedrag, opleiding en religieuze achtergrond van de ontvangers van zijn zaad. Dat enkele spermabanken hun leveranciers terwille zijn, vormt de aanleiding voor dit advies. Waar het College zich op de kaart had kunnen zetten komt het jammer genoeg met een advies vol onbevredigende antwoorden en gemiste kansen. Want hoe zit het bijvoorbeeld met de preferenties van de ontvangende partij? H et in 2012 ingestelde College voor de rechten van de mens heeft begin dit jaar advies uitgebracht over een delicaat en mensenrechtelijk complex onderwerp.2 Het advies betrof de vraag of spermabanken discrimineren indien zij tegemoet komen aan mannen, die ‘anoniem’ sperma doneren en verlangen dat hun zaad niet ter beschikking wordt gesteld aan bepaalde groepen vrouwen. Anoniem schrijf ik tussen aanhalingstekens, omdat aldus ter wereld gekomen kinderen vanaf hun 16e het recht hebben de persoonsgegevens van hun biologische vader te verkrijgen.3 Anders gezegd, een ‘anonieme’ spermadonor kan op latere leeftijd en los van zijn eigen wil alsnog worden benaderd door zijn kind of kinderen – alsmede door de ouders van deze kinderen. De aan het College voorgelegde vraag was opgekomen omdat er kennelijk spermadonoren zijn die te kennen geven dat zij niet willen dat alleenstaande, ongehuwde of lesbische vrouwen met hun zaad een kind op de wereld zetten. Ook zijn er donoren die wensen dat hun zaad uitsluitend beschikbaar komt voor niet-rokende vrouwen, vrouwen met een bepaald geloof, vrouwen zonder overgewicht of vrouwen met een bepaald opleidingsniveau. En zo zijn er meer wensen en voorkeuren denkbaar. De meeste spermabanken in Nederland geven, aldus het advies, geen gehoor aan verzoeken van spermadonoren.4 Enkele banken zijn de spermadonoren echter wel ter wille. Dat vormde aanleiding voor deze adviesaanvraag, ingediend door de Nederlandse beroepsvereniging voor 524 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 gynaecologen (NVOG). In dat advies wordt overigens met geen woord gerept over hoe eenvoudig of ingewikkeld het is rekening te houden met de wensen van spermadonoren. Evenmin lees ik of zich als gevolg van dergelijke wensen van spermadonoren knelpunten voordoen in de praktijk (een tekort aan gedoneerd zaad of langere wachttijden voor bepaalde vrouwen) of dat deze vraag vooral symbolisch van belang is.5 Het College beantwoordt de vraag uiteindelijk genuanceerd. Spermabanken mogen volgens de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) nooit direct onderscheid maken jegens vrouwen of koppels met een zwangerschapswens wegens een beschermde non-discriminatiegrond. Indirect onderscheid maken op die gronden mag alleen bij een zogeheten objectieve rechtvaardiging. Maar indien er geen non-discriminatiegrond in het geding is, Deze complexe mensenrechtelijke vragen zijn door het mensenrechtencollege helaas niet in zijn advies meegenomen overtreden de spermabanken niet het discriminatieverbod. Hieruit volgt, aldus het College, dat spermadonoren geen eisen mogen stellen aan bijvoorbeeld het ras, het geloof of de seksuele voorkeur van vrouwen en in beginsel niet mogen verlangen dat de vrouw een relatie heeft of samenwoont (indirect onderscheid naar huwelijkse staat). Volgens de AWGB is het dus niet verboden dat spermadonoren eisen stellen aan vrouwen met betrekking tot kenmerken als lichaamsgewicht, lengte of leefstijlkenmerken, zoals alcoholgebruik of rookgedrag. Evenmin verbiedt de AWGB onderscheid naar leeftijd of handicap. Het College wenst zich echter niet uit te laten over de vraag of deze wensen – bijvoorbeeld vanuit mensenrechtelijk perspectief – toelaatbaar zijn of niet. De kracht van dit advies schuilt in zijn juridische eenvoud, of wellicht rechtlijnigheid. Het College, waarin de Commissie gelijke behandeling is opgegaan, heeft gemeend het antwoord op deze beladen vraag te kunnen afleiden door de voorkeuren van spermadonoren te toetsen aan de normen van de gelijkebehandelingswetgeving. Aldus kan betrekkelijk eenvoudig worden beoordeeld of een eis van een spermadonor (direct of indirect) onderscheid oplevert of niet. Daar waar die voorkeuren weer samenhangen met een beschermde non-discriminatiegrond van de spermadonor – bijvoorbeeld zijn godsdienst, politieke of seksuele voorkeur – oordeelt het College dat de belangen van de ontvangende vrouwen uiteindelijk zwaarder wegen dan de donerende mannen. Het College meent evenmin dat spermadonoren veel rechten kunnen ontlenen aan het recht op privé- en gezinsleven, zoals beschermd door art. 8 EVRM. Het College lijkt hierbij overigens over het hoofd te zien dat het recht op zelfbeschikking als geen ander doorklinkt in dit recht en dat gezinsleven ook jaren na de geboorte kan ontstaan. In het geval dat een kind een relatie aanknoopt met de biologische vader is bovendien ook het recht op privéleven van de vrouw of het koppel dat met behulp van zijn sperma zwanger is geworden in het geding. Deze complexe mensenrechtelijke vragen zijn door het mensenrechtencollege helaas niet in zijn advies meegenomen. Mij kan deze eendimensionale gelijkebehandelingsbenaderingswijze bij vragen rond voortplanting waarbij meerdere mensenrechten in het geding zijn niet overtuigen. De gelijkebehandelingswetgeving is primair toegeschreven op het tegengaan van achterstelling van bepaalde groepen mensen in het maatschappelijk leven (arbeid, onderwijs, huisvesting, sociale zekerheid enz.). Het is maar zeer de vraag of vrouwen te kampen krijgen met achterstelling, indien spermabanken de wensen van bepaalde spermadonoren respecteren. Deze vraag had op zijn minst aan de orde moeten worden gesteld. Daarbij moet worden bedacht dat de gelijkebehandelingswetgeving ons – gelukkig – vrij laat in onze partnerkeuze en dat wij nog steeds zelf mogen bepalen wie we willen uitnodigen op onze verjaardag en aan welk goed doel we geld willen overmaken. Een overheid die dit anders ziet maakt al snel ontoelaatbaar inbreuk op het eerder genoemde recht op privéleven. In het verlengde daarvan zou ik menen dat beslissingen over voortplanting primair worden geregeerd door het recht op privéleven, en het daaraan ten grondslag liggende recht op zelfbeschikking, waarmee de overheid zich zo min mogelijk moet inlaten. Maakt de omstandigheid dat sommigen voor het vervullen van een kinderwens zijn aangewezen op de diensten van een spermabank nu dat de normering geheel in het domein van de gelijkebehandelingswetgeving valt? Ja en nee, zou ik zeggen. Ja, zoals het College terecht aanneemt, omdat – zoals dat volgens de Waarom mogen vrouwen/koppels met een zwangerschapswens die daartoe gebruik maken van het zaad van een onbekende donor dan wel de gewenste uiterlijke kenmerken van de zaaddonor aangeven? gelijkebehandelingswetgeving heet – aanbieders van goederen en diensten niet mogen discrimineren. Nee, voeg ik daar anders dan het College kennelijk meent aan toe, omdat het bij donorzaad niet gaat om een gewone dienst. Sperma kan namelijk noch worden gekwalificeerd als zaak, noch als (potentiële) persoon.6 En aanbod en vraag van sperma mogen niet volgens de regels van het commerciële handelsverkeer plaatsvinden. Wat toelaatbaar gebruik is wordt daarom geregeerd door aparte regels en rechtsbeginselen. Daar komt bij dat de donatie wordt gebruikt om te trachten een nieuw menselijk wezen tot stand te brengen, een persoon die sinds 2004 het recht heeft te weten van wie hij afstamt. Spermadonatie is daarom niet slechts een genereuze daad om een kinderwens bij vrouwen/koppels in vervulling te laten gaan, maar brengt voor de spermadonor met zich dat hij op latere leeftijd met zijn biologische kinderen kan worden geconfronteerd. Mag een spermadonor dan wellicht toch ook, op grond van al dan niet rationele of emotionele argumenten, voorkeuren aangeven wat betreft de ontvangende vrouwen/koppels, ook al verdragen die motieven zich niet goed met de gelijkebehandelingswetgeving? En zo nee, Noten 2. College voor de Rechten van de Mens, 3. Dit op grond van de Wet donorgegevens 5. De vergelijking met de weigerachtige Advies aan de Nederlandse Vereniging voor kunstmatige bevruchting (2002), die op 1 trouwambtenaar dringt zich op, al zijn er Auteur Obstetrie en Gynaecologie ten behoeve juni 2004 in werking is getreden. mijns inziens ook essentiële verschillen. 1. Prof. mr. A.C. Hendriks is hoogleraar van de richtlijn spermadonatiezorg, 4. Via een zoektocht op internet ben ik niet 6. B.C. van Beers, Persoon en lichaam in gezondheidsrecht, Universiteit Leiden en Utrecht, januari 2014. Voor informatie over veel wijzer geworden over het (eventuele) het recht (diss. VU Amsterdam), Den Haag: medewerker van dit blad. het College, zie https://mensenrechten.nl/. beleid van spermabanken terzake. Boom Jurische uitgevers 2010. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 525 Opinie Misschien is het recht wel niet zo’n geschikt instrument om zaken te reguleren die zo nauw zijn verweven met het privéleven van mensen Voortplantingsvraagstukken © Lightspring / Shutterstock waarom mogen vrouwen/koppels met een zwangerschapswens die daartoe gebruik maken van het zaad van een onbekende donor dan wel de gewenste uiterlijke kenmerken van de zaaddonor (zoals kleur haar, kleur ogen, lengte en huidskleur) aangeven?7 Vormt de omstandigheid dat vrouwen zwanger worden en, al dan niet met een partner, een kind opvoeden een reden voor hen de gelijkebehandelingswetgeving niet of minder van toepassing te verklaren? En staat er niet in de AWGB dat het opdracht geven om onderscheid te maken is verboden (artikel 1 lid 1 onder a AWGB)? Daarmee wil ik geen discussie ontlokken over de vraag of een vrouw bijvoorbeeld mag verzoeken om sperma gedoneerd door een man met dezelfde huiskleur als haar partner. Zelf vind ik dat geenszins problematisch. Wel vind ik het vreemd dat het College thans in het geheel geen aandacht besteedt aan de toelaatbaarheid van wensen van ontvangers van gedoneerd sperma. Het advies van het College doornemend valt mij voorts op dat het College niet, althans niet expliciet, heeft gekeken naar de wijze waarop de wetgever andere vormen 526 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 van donatie met persoonseigen materiaal heeft gereguleerd, zoals bloed,8 weefsel en organen9 alsmede het gebruik van (rest)embryo’s.10 Het voert te ver op deze plaats de verschillende regelingen in extenso te bespreken. Wel valt op dat deze wetten ruimte laten om te doneren aan ‘bepaalde personen’ dan wel te kiezen voor volstrekte anonimiteit. In het eerste geval – bijvoorbeeld bij orgaandonatie bij leven – mag de donor volstrekt irrationele of emotionele motieven laten meewegen; in het tweede geval – zoals bij bloeddonatie niet ten behoeve van een bepaalde persoon – is het uitspreken van een voorkeur voor ontvangers in het geheel niet mogelijk. Het komt mij voor dat, nu de anonimiteit van de spermadonor niet meer is gewaarborgd, spermadonatie minstens overeenkomsten vertoont met het systeem van doneren te behoeve van een bepaalde persoon. Ik zie dan niet goed in waarom de donor in het ene geval wel en in de andere situatie volstrekt geen onderscheid wegens door de AWGB beschermde gronden mag maken. Moraal van het verhaal: misschien is de gelijkebehandelingswetgeving, of het recht in het algemeen, wel niet zo’n geschikt instrument om zaken die zo nauw zijn verweven met het privéleven van mensen en zo weinig raakvlakken hebben met maatschappelijke achterstelling te reguleren. Als het College al een juridische toets had willen loslaten op deze materie, dan graag alle relevante (grond)rechten in ogenschouw nemen en geen selectieve toetsing. Zie ik het goed, dan is er vanuit juridische optiek een essentieel verschil tussen spermabanken die zeggen ‘alleenstaande en lesbische vrouwen helpen we niet’ en spermabanken die spermadonoren tegemoet komen in hun wensen, zolang dit maar niet leidt tot langere wachttijden voor sommige vrouwen of koppels. Het College kiest evenwel voor een weinig gedifferentieerde wijze van toetsing, waardoor veel vragen onbeantwoord blijven. Dit advies is daarom bovenal een advies van ontbrekende antwoorden en gemiste kansen, waarmee het College zich als autoriteit op het gebied van de rechten van de mens had kunnen manifesteren. 7. Over de voorkeuren met betrekking tot dat het ook mogelijk is eisen te stellen aan de donor die vrouwen/koppels kunnen aan- het opleidingsniveau van de donor. geven indien zij gebruik wensen te maken 8. Wet inzake bloedvoorziening. van spermadonatie via een spermabank is 9. Wet op de orgaandonatie. op internet vrijwel geen informatie te vin- 10. Embryowet. den. Mondeling is mij door velen verteld Opinie 416 De onzichtbare cassatieschriftuur Daan Doorenbos1 Waarom wordt de schriftuur waarmee het debat voor de Hoge Raad wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen worden opgeworpen waarover de AG en de Strafkamer zich vervolgens uitlaten, niet meegenomen in de publicatie van het arrest? Een arrest kan werkelijk beter worden begrepen wanneer zichtbaar is hoe de klacht(en) waarop wordt beslist luidde(n). “D e schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.” Deze klare taal van de Strafkamer van de Hoge Raad staat standaard in de eerste paragraaf van al haar arresten.2 Veel van die arresten worden gepubliceerd. Vanouds vooral in de NJ en vandaag de dag natuurlijk met name op de welbekende website rechtspraak.nl alsook in specifiek op rechtspraak gerichte tijdschriften. Daar doet zich echter iets merkwaardigs voor. De schriftuur – onderdeel dus van het arrest – wordt bij publicatie in deze bronnen tegenwoordig steevast weer van het arrest los gemaakt en aldus buiten beeld gehouden. Dat is een gemis. Want al mag dan de kwaliteit van de gemiddelde cassatieschriftuur in strafzaken nog altijd voor verbetering vatbaar zijn, dat neemt niet weg dat elk arrest van de Hoge Raad per saldo de reactie inhoudt op datgene wat in die cassatieschriftuur is gesteld. Datzelfde geldt voor de conclusie van de AG. Zonder schriftuur kan er in de cassatieprocedure geen debat plaatsvinden en in beginsel bepaalt die schriftuur ook waar dat debat over gaat. Vanuit dat perspectief bezien is niet begrijpelijk waarom het stuk waarmee het debat wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen worden opgeworpen waarover de AG en de Strafkamer zich vervolgens hebben uitgelaten, niet wordt meegenomen in de publicatie van het arrest. Een arrest kan werkelijk beter worden begrepen wanneer zichtbaar is hoe de klacht(en) luidde(n) waarop wordt beslist. Natuurlijk laten cassatieklachten zich vaak best aardig destilleren uit de beknopte weergave ervan in de conclusie en in het arrest zelf, maar bij die weergave gaat toch per definitie de nodige context en toelichting verloren. De inhoud van de schriftuur komt slechts indirect naar voren. De lezer wordt aldus maar zeer ten dele in staat gesteld te volgen hoe de klacht is opgebouwd, hoe deze is uitgewerkt, welke argumentatie daarbij in de strijd is geworpen, et cetera. Dat is jammer, al was het maar omdat zodoende ook educatieve kansen worden gemist. De advocaat die weet welke argumenten het niet hebben gehaald of welke wijze van presentatie onder de maat werd bevonden, zou daar zijn voordeel mee kunnen doen, door niet dezelfde klachten op dezelfde manier opnieuw te presenteren. Dat kan onnodig werk besparen en zelfs bijdragen aan kwaliteitsbevordering in de cassatiefase. Maar ook los van dit laatste blijft verbazingwekkend dat de procespartij die de cassatieprocedure start en via de schriftuur bepaalt waar de rechtsstrijd over gaat, in de publicatie van de uitslag van dat debat goeddeels wordt genegeerd. Alsof datgene wat door hem is gesteld, van nul en generlei waarde is zodra AG en Hoge Raad gesproken hebben. Dat is natuurlijk niet terecht. Er is alle reden de schriftuur gewoon deel te laten uitmaken van de publicatie van arresten en niet langer slechts de geamputeerde versie openbaar te maken. Het zou dus goed zijn wanneer de NJ-redactie voortaan in haar standaard-opmaak van uitspraken in strafzaken het kopje “Cassatiemiddel” weer (zoals vroeger) van inhoud zou voorzien, in plaats van de inmiddels gebruikelijke kale verwijzing naar de rechtsoverwegingen van de Hoge Raad. Ook andere tijdschriften die zich mede richten op het publiceren van arresten van de Strafkamer, zouden er goed aan doen de schriftuur geheel of gedeeltelijk af te drukken. Het kost wat ruimte, maar het geeft de lezer ook meer waar voor zijn geld. Voor de beheerders van de website rechtspraak.nl zal beschikbare ruimte overigens geen probleem zijn. Dat maakt een beleidswijziging daar dan nog wat eenvoudiger, ook al omdat het verwerken van cassatieschrifturen tot digitale tekst technisch steeds gemakkelijker te verwezenlijken zal zijn. Per saldo gaat het hier slechts om een bescheiden aanpassing van het publicatiebeleid van onze onvolprezen rechtspraak-aanbieders, die toch alleszins de moeite waard is. Een juridisch medium dat zicht biedt op een compleet arrest is immers duidelijk te prefereren boven een juridisch medium dat stelselmatig een relevant onderdeel van het arrest buiten beeld houdt. Noten Auteur 1. Prof. mr. D. Doorenbos is hoogleraar aan 2. Het hier en hierna gestelde geldt even- de Radboud Universiteit en advocaat bij zeer voor de door de Strafkamer gegeven Stibbe, Amsterdam beschikkingen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 527 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: tem diagnoses overeenstemmen. Op 14 juni artsen disciplinaire maatregelen zijn geno- NJB 2014/ … (nummer uitspraak) 2001 klaagt Arskaya bij de aanklager dat de men. Op 29 december 2001 dient Arskaya een aan haar zoon verleende medische bijstand nadere klacht in bij de aanklager. Op 16 janu- Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens 528 niet adequaat is geweest en dat hij als gevolg ari 2002 verzoekt de aanklager de rechtbank Hoge Raad (civiele kamer) 531 daarvan is overleden. De aanklager verzoekt te oordelen dat de arts, Ch., gelet op de Hoge Raad (strafkamer) 536 het Ministerie van Gezondheid van de Auto- Amnestiewet, niet zal worden vervolgd. Dat Afd. Bestuursrechtspraak RvS 539 nome Republiek van de Krim een intern verzoek wordt op 17 april 2002 toegekend. Centrale Raad van Beroep 540 onderzoek in te stellen. Dat onderzoek wordt Arskaya stelt met succes appel in tegen dat in juli 2001 afgerond. Uit het onderzoek blijkt besluit. Het appelgerecht beveelt op 13 dat S. te laat medische zorg heeft gezocht, op augustus 2002 dat nader onderzoek wordt Europees Hof voor de Rechten van de Mens een moment dat hij al zeer ernstig ziek was. gedaan door de aanklager. Op 21 mei 2003 Ook wordt een aantal tekortkomingen in de wordt een strafvorderlijk onderzoek geopend Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- zorg vastgesteld. Artsen zouden geen behan- naar medische fouten door de staf van het kers van de Universiteit Leiden, de VU delingsplan hebben opgesteld op 22 maart ziekenhuis en wordt een forensisch medisch Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- 2001, op 23 maart 2001 zouden zij de staat onderzoek bevolen. Op 10 juni 2003 wordt de bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr. van de gezondheid van S. niet op adequate aan Arskaya de status van slachtoffer toege- dr. F.P. Ölcer en mw. mr. T. de Jong (Universi- wijze hebben vastgesteld en op die dag kend in de procedure. In hun rapport van 30 teit Leiden). Alle uitspraken van het EHRM gemaakte röntgenfoto’s zouden verkeerd zijn maart 2004 stellen forensische medische des- staan op www.echr.coe.int; een selectie ver- geïnterpreteerd. Op 24 en 25 maart 2001 zou kundigen onder andere vast dat er geen cau- schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments S. onvoldoende onder toezicht zijn gehouden, saal verband bestaat tussen de behandeling and Decisions. De uitspraken van kamers van terwijl hij op 26 maart 2011 ten onrechte van S. en zijn overlijden. Zij wijzen erop dat het EHRM worden drie maanden na de uit- geen behandeling door een specialist heeft onder het nationale recht, de toestemming spraakdatum definitief, tenzij er intern appel genoten. Dat laatste zou niet zijn gebeurd van een patiënt noodzakelijk is voor medi- wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het omdat het ziekenhuis verplicht was de regel- sche procedures en dat dit impliceert dat er Hof. geving van het zorgdepartement van Simfe- een recht is medische bijstand te weigeren. ropol te volgen, die bepaalde dat patiënten Op 6 mei 2005 neemt de aanklager dit oor- enkel onder bepaalde medische omstandig- deel over en sluit het onderzoek. Arskaya heden naar een ander ziekenhuis kunnen maakt tegen dat besluit bezwaar bij het worden overgebracht. Tot slot wordt vastge- bureau van de toezichthoudende aanklager. steld dat de behandeling van S. is gecompli- Op 11 oktober 2005 wordt het besluit van 6 ceerd door zijn herhaalde weigeringen toe- mei 2005 vernietigd. Daarbij wordt opge- Artikel 2 EVRM. Positieve verplichtingen. stemming te geven voor behandelingen en merkt dat de juistheid van de informatie die Toereikendheid regelgevend kader gezond- medicijnen te nemen. De onderzoeksraad beschikbaar is gesteld voor het forensisch heidszorg. Effectief onderzoek naar medi- komt derhalve tot het oordeel dat a. de hoofd- medisch onderzoek wordt betwist en dat de sche fouten na overlijden patiënt. arts van het ziekenhuis maatregelen dient te bevindingen van dat onderzoek conflicteren nemen ten opzichte van de medische staf die met eerdere bevindingen van de zorgautori- verantwoordelijk is voor de gesignaleerde teiten. Nader onderzoek wordt bevolen. Op 3 tekortkomingen; b. het hoofd van het zorg- april 2006 stelt de aanklager vast dat adequa- departement van Simferopol regelgeving met te informatie beschikbaar is gesteld aan de betrekking tot de opname patiënten dient te forensische medische deskundigen en dat A. Feiten herzien en c. een thematisch congres met hun conclusies niet conflicteren met de resul- Op 22 maart 2001 wordt de zoon van betrekking tot de medische behandeling van taten van het eerder intern onderzoek. Arskaya, S., opgenomen in het Anti-Tuberculo- longabcessen dient te worden georganiseerd Wederom wordt vastgesteld dat geen causaal se ziekenhuis van Simferopol, een publieke voor in de stad werkzame artsen. Op 11 juli verband bestaat tussen het optreden van de zorginstelling. Er wordt onder andere een 2001 stelt de hoofdarts van het ziekenhuis artsen en de dood van S. Het onderzoek diagnose van longontsteking en tuberculose vast dat een aantal artsen heeft nagelaten de wordt derhalve afgesloten. Arskaya verzet vastgesteld. Tussen de dag van zijn opname staat van gezondheid van S. op objectieve wij- zich tegen dat besluit bij het gerecht en bij en april 2001, de dag van zijn overlijden, ze te beoordelen en hem adequate medische het bureau van de toezichthoudende aankla- wordt zijn medische toestand als ernstig tot zorg te bieden in de initiële fase van zijn ger. Op 16 juni 2006 laat de rechtbank het zeer ernstig gekwalificeerd en wordt vastge- opname. Drie artsen krijgen een berisping, besluit van 3 april 2006 in stand. Op 25 juli steld dat hij geestelijk en emotioneel insta- terwijl ten aanzien van een vierde arts wordt 2005 wordt het beroep van Arskaya bij het biel is. In de periode van zijn opname worden besloten dat een kwalificatiecommissie zıjn appelgerecht afgewezen. Arskaya stelt cassa- verschillende pogingen gedaan behandelin- geschiktheid zal beoordelen. Op 13 juli 2001 tieberoep in. In september 2006 wordt het gen toe te passen, maar die worden door S., al wordt Arskaya door het Ministerie van besluit van 3 april 2006 door de aanklager dan niet schriftelijk, geweigerd. Op 29 maart Gezondheid bij brief geïnformeerd dat medi- van de Autonome Republiek van de Krim ver- 2001 schrijft S. in zijn dagboek dat hij weigert sche staf, tussen 22 en 26 maart 2001 inade- nietigd. Hij beveelt nader onderzoek, in het chirurgische behandelingen te ondergaan en quate organisatorische en behandelingsmaat- bijzonder van de röntgenfoto’s van S., onder- dat hij vreest voor zijn leven. Op 30 maart regelen hebben genomen ten opzichte van S. vraging van de psychiater die S. heeft onder- 2001 wordt door een psychiater bıj S. een In het bijzonder zou S. op 26 maart 2001 ten zocht en het verrichten van confrontaties paranoïde stoornis vastgesteld. Op 4 april onrechte niet zijn overgebracht naar een tussen de artsen en Arskaya. In november 2001 wordt sectie verricht op het lichaam van andere afdeling voor nadere behandeling. blijkt dat de röntgenfoto’s niet kunnen wor- S. Daaruit blijkt dat de klinische en post-mor- Ook wordt medegedeeld dat tegen een aantal den gevonden en dat de bewaartermijn daar- 417 5 december 2013, appl. nr. 45076/05 (EVRM art. 2) Arskaya vs. Oekraïne 528 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak voor in 2004 is verstreken. Op 30 november C. Uitspraak van het Hof sche behandeling door een patiënt, de com- wordt het cassatieberoep van Arskaya verwor- (Vijfde Kamer: Villiger, (President), Nußberger, petentie van de patiënt een centrale kwestie pen, op de basis dat het besluit van 3 april Zupančič, Power-Forde, Yudkivska, Jäderblom, is. In onderhavige zaak is in het intern onder- 2006 reeds is vernietigd. Op 28 december Pejchal) zoek geen onderzoek gedaan naar de compe- 2006 wordt het strafvorderlijk onderzoek Het Hof stelt voorop dat de positieve ver- tentie van S., ondanks dat uit het dossier dui- beëindigd. Op 17 mei 2007 wordt dat laatste plichting die uit art. 2 EVRM voortvloeit om delijk blijkt dat zijn geestelijke gezondheid besluit wederom door het Algemeen Bureau adequate stappen te nemen om het leven van kwestieus was. Omdat artsen S. door een psy- van de Aanklager vernietigd, op de grond dat burgers die in de jurisdictie van de staat ver- chiater hebben laten bezoeken wordt de het onderzoek niet compleet is. Tegenstrijdig- blijven te garanderen, ook van toepassing is indruk gewekt dat zij twijfelden over de men- heden in het medisch bewijs zouden niet zijn in de sfeer van publieke gezondheidszorg. tale capaciteiten van S. rationale besluiten te opgelost en een aantal getuigen zouden niet Staten zijn op basis van positieve verplichtin- nemen. Opmerkelijk is dat de psychiater zijn gehoord. In het bijzonder zou de veron- gen gehouden om regelgeving te maken die heeft vastgesteld dat S. leed aan een geestelij- derstelling van Arskaya dat S. mogelijk publieke en private ziekenhuizen verplicht ke stoornis en niet heeft vastgesteld dat S. gedood is om zijn organen voor transplanta- adequate maatregelen te nemen om het geestelijk in staat was een oordeel te vormen tie te gebruiken niet zijn onderzocht. Op 12 leven van hun patiënten te beschermen. Deze met betrekking tot zijn behandeling. juli 2007 wordt het strafvorderlijk onderzoek positieve verplichtingen nopen ook tot de Ondanks de waargenomen symptomen en de wederom beëindigd. Onder andere wordt instelling van een effectief onafhankelijk juri- vaststellingen van de psychiater hebben de daarbij vastgesteld dat geen bewijs bestaat disch systeem zodat de doodsoorzaak van artsen en de personen die het onderzoek heb- dat S. is gedood voor zijn organen, nu uit sec- onder zorg staande patiënten, in de publieke ben verricht de weigeringen van S. als zoda- tie is gebleken dat de daarvoor noodzakelijk en in de private sector, vastgesteld kan wor- nig aanvaard. Onder deze omstandigheden externe verwondingen niet aanwezig waren, den en verantwoordelijken daarop kunnen kan volgens het Hof niet worden geconclu- terwijl wordt geoordeeld dat indien organen worden aangesproken. Met betrekking tot deerd dat de onderzoeksraad en de hoofdarts zouden ontbreken, de lijkschouwer dat wel procedurele positieve verplichtingen in deze een toereikende poging hebben gedaan om, vermeld zou hebben in zijn rapport. Op 1 zaak stelt het Hof vast dat naar aanleiding zoals door art. 2 EVRM wordt geëist, alle rele- augustus 2007 wordt het strafvorderlijk van de klacht van Arskaya bij de aanklager, de vante feiten ten aanzien van het overlijden onderzoek weer geopend en nader onderzoek gezondheidszorgautoriteiten een intern van S. te onderzoeken en de verantwoordelij- bevolen, incluis het horen van medische staf onderzoek hebben ingesteld en een aantal ke personen te identificeren. Wat betreft het en forensisch onderzoek met betrekking tot tekortkomingen in de medische behandeling strafrechtelijk onderzoek stelt het Hof aller- de psychiatrische toestand van S. alsmede van S. hebben vastgesteld. Jegens een aantal eerst vast dat deze te laat is ingesteld en pas naar de beweringen van Arskaya in verband artsen zijn disciplinaire maatregelen geno- na zeven jaar en vier maanden na de dood met de organen van S. Uit een post-mortem men. Echter, daarbij is niet uiteen gezet wie van S. is beëindigd. In de tussentijd is belang- forensisch psychiatrische beoordeling van 14 verantwoordelijkheid droeg voor de dodelijke rijk medisch bewijs verloren gegaan. Autori- september 2007 blijkt dat S. in zijn leven uitkomst noch is een uitdrukkelijke conclusie teiten hebben meermalen besluiten tot slui- nimmer psychiatrische zorg heeft gezocht. bereikt in verband met de vraag of de dood ting van het onderzoek ongedaan gemaakt Vastgesteld wordt dat terwijl er indicaties van S. is veroorzaakt door tekortkomingen in omdat onvoldoende onderzoek was verricht. waren van een tijdelijke staat van geestes- de medische behandeling. Voor zover in het De herhaalde noodzaak hiertoe legt een ern- ziekte tijdens zijn opname, S. in staat was de intern onderzoek is overwogen dat S. zelf ver- stige tekortkoming in het strafvorderlijk gevolgen van zijn gedragingen te begrijpen, antwoordelijk was voor de dodelijke uitkomst onderzoek bloot. Opmerkelijk is dat de capa- dat zijn verstand helder was in die periode en doordat hij behandeling weigerde, stelt het citeit van S. behandeling te weigeren pas dat zijn weigeringen in te stemmen met Hof vast dat de vrijheid om in te stemmen meer dan zes jaar na het incident specifiek is behandeling niet door zijn geestelijke toe- met specifieke medische behandelingen dan onderzocht. Gelet op de tekortkomingen in stand zijn veroorzaakt. Op 4 oktober 2007 wel deze te weigeren vitaal is voor de princi- het strafvorderlijk onderzoek en de excessie- wordt het strafvorderlijk onderzoek weer pes van zelfbeschikking en persoonlijke auto- ve duur daarvan, stelt het Hof vast dat dit gesloten en op 7 november 2007 weer nomie. Weigering van behandeling kan lei- onderzoek niet effectief was en dat van Ars- geopend. Uiteindelijk wordt op 13 augustus den tot een dodelijke uitkomst, maar kaya niet kon verwacht dat zij verder beroep 2008 vastgesteld dat geen causaal verband gedwongen medische behandeling van een zou instellen in dit verband. Arskaya heeft bestaat tussen het optreden van de medische geestelijk competente meerderjarige kan geen civiele procedure gestart. Gelet op de staf en de dood van S. Het strafvorderlijk inbreuk maken op zijn persoonlijke integri- feiten van deze zaak alsmede het nationale onderzoek wordt gesloten. Arskaya maakt teit op een wijze waarop zijn rechten onder recht, acht het hof het niet onredelijk dat zij zonder succes bezwaar tegen dat besluit bij art. 8 lid 1 EVRM worden betrokken. Niette- een strafrechtelijke remedie heeft gezocht. de toezichthoudende aanklager. min omvat art. 2 EVRM het principe van hei- Ook de nationale autoriteiten hebben die ligheid van het leven, dat in het bijzonder keuze niet als onredelijk opgevat, daar zij B. Procedure evident is in het geval van een arts die zijn gedurende een substantiële periode ervan Klaagster heeft op 17 oktober 2005 een vaardigheden uitoefent om levens te redden zijn uitgegaan dat er gronden waren voor klacht ingediend bij het EVRM. Zij klaagt over en dient te handelen in het beste belang van een strafvorderlijk onderzoek. Mede gelet op schending van art. 2 EVRM omdat haar zoon zijn patiënt. Op basis van art. 2 EVRM zijn het feit dat in de strafzaak ook civiele aan- geen toereikende behandeling heeft genoten nationale autoriteiten aldus verplicht te voor- sprakelijkheid zou zijn beoordeeld, komt het in het ziekenhuis waar hij is opgenomen en komen dat een individu overgaat tot zelfdo- Hof tot het oordeel dat Arskaya niet op geen effectief onderzoek heeft plaatsgevon- ding indien dat besluit niet vrijelijk is geno- onjuiste wijze heeft gehandeld door voor een den naar zijn dood. De vijfde kamer van het men, met volledig begrip van hetgeen aan de strafrechtelijke remedie te kiezen, ook omdat EHRM heeft de klacht op 4 oktober 2011 ont- orde is. Daaruit volgt dat bij de beoordeling van Arskaya niet kon worden verwacht, nadat vankelijk verklaard. van de validiteit van een weigering van medi- zij meer dan zeven jaar lang een strafrechte- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 529 Rechtspraak lijke remedie heeft gezocht, daarna een civie- D. Slotsom een uitkering, soms in combinatie met een le procedure te entameren. Het Hof komt tot Het Hof komt unaniem tot het oordeel dat schadevergoeding. Verder oordeelde de natio- het oordeel dat aan Arskaya geen effectieve art. 2 EVRM geschonden is, in verband met nale rechtbank dat Noorwegen verantwoor- juridische procedures zijn geboden die in de positieve procedurele verplichtingen van delijk kan worden gehouden voor de gezond- overeenstemming waren met het procedu- de Staat en de positieve verplichting van de heidsschade die duikers hebben opgelopen. reel aspect van art. 2 EVRM. In verband met Staat adequate regelgeving voor de gezond- Anders luidden de oordelen van de hoger de positieve verplichting van de Staat te heidszorg te waarborgen. Eveneens unaniem beroepsrechter en de Noorse Hoge Raad: de voorzien in adequate regelgeving in verband kent het Hof aan klaagster schadevergoeding staat kon niet aansprakelijk worden gehou- met gezondheidszorg, stelt het Hof vast dat toe van € 10 000 voor immateriële schade en den voor de door Vilnes (eerste klager) gele- uit de door de autoriteiten uitgevoerde € 200 voor kosten. den schade vanwege een ontbrekend causaal verband. Evenmin kon de staat verantwoor- beoordelingen blijkt dat een van de factoren die bijdroeg aan het uitblijven van adequate behandeling van S., de ontoereikendheid van 418 delijk worden gehouden op grond van de aansprakelijkheidswetgeving voor werkgevers. Tot slot was door de staat voorzien in de regelgeving met betrekkıng tot de stedelijke gezondheidszorg en samenwerking tussen 5 december 2013, appl. nr. 52806/09 en een systeem van implementatie, inspectie en ziekenhuizen was. Op basis van de zaak van 22703/10 toezicht op de door de staat voorgeschreven veiligheidsmaatregelen. S. heeft de onderzoeksraad aanpassing van deze regelgeving aanbevolen. In het licht Uitbreiding positieve verplichtingen onder hiervan ziet het Hof geen aanleiding om te art. 8 EVRM. Nationale autoriteiten hadden B. Procedure in Straatsburg veronderstellen dat de regelgeving toerei- moeten verzekeren dat essentiële informa- Op 24 september 2009 hebben klagers een kend was. Ondanks dat, lang na zijn overlij- tie aan klagers was verstrekt, teneinde de klacht ingediend bij het Europees Hof voor den, autoriteiten hebben vastgesteld dat de risico’s voor hun gezondheid te kunnen de Rechten van de Mens. Zij doen een beroep geestelijke toestand van S. zijn besluitvor- onderzoeken. Schending art. 8 EVRM. op art. 2 (recht op leven), art. 3 (folterverbod) mingscapaciteit niet had aangetast, is het Hof van oordeel dat een helder standpunt en art. 8 (recht op respect voor het privéle(EVRM art. 2,3 en 8) ven) EVRM. Vilnes e.a. vs. Noorwegen C. Uitspraak van het Hof noodzakelijk was op dit punt voordat de medische staf besloot zijn weigeringen te aanvaarden, om het risico te vermijden dat (Eerste Kamer: Vajić (President), Lorenzen, hij deze besluiten heeft genomen zonder vol- A. Feiten Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Laffranque, ledig te begrijpen wat aan de orde was. In Klagers in deze zaak zijn zeven voormalige Sicilianos en Nordén) belangrijke mate is deze vraag niet op toerei- duikers waarvan vijf met de Noorse nationa- In de eerste plaats oordeelt het Hof dat Noor- kende wijze in beoordeling genomen door liteit, een met de Zweedse en een met de wegen conform de art. 2 en 8 EVRM-verplich- artsen tijdens de opname van S., omdat nati- IJslandse nationaliteit. Tussen 1965 en 1990 tingen heeft gehandeld als het gaat om het onale regelgeving niet voldoende uiteenzet- hebben klagers deelgenomen aan diverse opzetten van een adequaat wettelijk en ting bevatte met betrekking tot de voorwaar- duikoperaties in de Noordzee ten behoeve bestuurlijk kader gericht op de bescherming den waaronder weigering van behandeling van de olie-industrie. Klagers stelden dat zij van de veiligheid van de duikers. Anders valide en bindend was voor medische staf. In als gevolg van de (lange en korte) duikopera- luidt het oordeel van het Hof ten aanzien het bijzonder blijkt uit deze zaak dat het ties momenteel gezondheidsproblemen heb- van het gebruik van decompressietabellen kader van regelgeving niet op adequate wijze ben. Zij stelden dat hun leven en gezond- met een te korte decompressietijd waarbij te garandeerde dat de besluitvormingscapaci- heid in gevaar is gebracht door onder meer snel uit het diepe water is opgestegen. Het teit van een patiënt prompt en op objectieve de door de toezichthoudende autoriteiten Hof acht het waarschijnlijk dat de gezond- wijze werd vastgesteld in het kader van een verleende dispensatie ten aanzien van vei- heid van klagers onder meer hierdoor is ver- eerlijke en deugdelijke procedure. Ervan ligheidsvoorschriften en daarnaast het slechterd. Het Hof behandelt dit deel van de uitgaande dat S. competent was, duidt zijn gebruik van niet gestandaardiseerde decom- klacht onder art. 8 EVRM, en niet onder art. 2 verwijzing in zijn dagboek naar zijn ‘herstel- pressietabellen. EVRM. Het Hof herhaalt dat uit art. 8 EVRM lende lichaam’ erop, dat hij mogelijk niet De autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat de plicht tot het bieden van toegang tot deugdelijk op de hoogte was van de werkelij- tussen de 350 en 400 duikers, waaronder kla- essentiële informatie voortvloeit, teneinde ke staat van zijn gezondheid. Het Hof is van gers, kampen met gezondheidsproblemen. het voor individuen mogelijk te maken om oordeel dat de waarborgen die geïnformeer- Studies naar de lange termijn effecten van risico’s voor hun gezondheid en veiligheid te de besluitvorming door patiënten in levens- duiken hebben aangetoond dat er een moge- onderzoeken. De decompressietabellen bevat- bedreigende situaties garanderen, niet toerei- lijk verband is tussen het duiken en de scha- ten deze essentiële informatie. De Noorse kend waren. Gelet op de ontoereikendheid de aan het zenuwstelsel. In een onafhankelijk toezichthoudende autoriteiten hebben de van lokale regelgeving stelt het Hof vast dat onderzoek (‘Lossius report’) uit 2002 is geoor- duikbedrijven niet verplicht om de decom- autoriteiten niet voldoende maatregelen heb- deeld dat de staat juridisch en financieel aan- pressietabellen openbaar te maken. Vanuit ben genomen om een regelgevend kader tot sprakelijk is voor de verwondingen van de concurrentieoogpunt hebben de duikbedrij- stand te brengen dat zou garanderen dat het duikers in de Noordzee en dat de duikers ven de tabellen geheim kunnen houden. recht op leven van de zoon van Arskaya werd moeten worden gecompenseerd. Hierop is Het Hof oordeelt dat Noorwegen tekort is beschermd. Het Hof komt derhalve tot het door de Noorse regering een schadevergoe- geschoten in haar verplichting onder art. 8 oordeel dat art. 2 EVRM ook is geschonden in dingssysteem in het leven geroepen; juridi- EVRM om het recht op respect van het privé- verband met de positieve verplichting van de sche aansprakelijkheid erkende de regering leven te beschermen en komt tot een schen- Staat adequate regelgeving voor de gezond- echter niet. In de nationale procedure is aan ding van art. 8 EVRM. De Noorse autoriteiten heidszorg te waarborgen. klagers compensatie geboden in de vorm van hadden moeten verzekeren dat de duikers de 530 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak essentiële informatie met betrekking tot de Feiten en procesverloop kenbaar zijn. Indien de ingeschreven split- decompressietabellen daadwerkelijk hadden Mitros was voorheen eigenaar van een com- singsstukken voor verschillende uitleg vat- ontvangen. plex huurwoningen. A c.s. waren huurders baar zijn, dient de rechter vast te stellen Gelet op de overwegingen onder art. 8 EVRM van een van de woningen, met huisnummer welke uitleg van deze stukken naar objectieve ziet het Hof ervan af om nog apart in te gaan 62. Naast die woning ligt de woning met maatstaven het meest aannemelijk is. In op art. 3 EVRM. huisnummer 60. Deze beide woningen liggen geval van tegenstrijdigheid tussen de akte achter het hoofdgebouw van het complex en van splitsing en de splitsingstekening kan D. Slotsom zijn uitsluitend toegankelijk via een tuin. In niet op voorhand ervan worden uitgegaan Het Hof oordeelt met vijf stemmen tegen 2005 heeft Mitros het complex gesplitst in dat hetzij de akte van splitsing, hetzij de twee dat art. 8 EVRM is geschonden. Het Hof dertien appartementen. Daartoe is een split- splitsingstekening de bedoeling van degene veroordeelt Noorwegen tot het betalen aan singsakte opgemaakt, met bijbehorende die tot splitsing is overgegaan juist weer- iedere klager van € 8000 aan immateriële tekening. Artikel 11 van de splitsingsakte geeft. De rechter zal aan de hand van de aan schadevergoeding, bovenop de vergoeding vermeldt onder meer dat de ‘gemeenschappe- de splitsingsstukken te ontlenen aanwijzin- van de gemaakte kosten. Aan de uitspraak lijke tuin, gelegen achter de appartementen gen – waaronder de mate van gedetailleerd- zijn twee dissenting opinions gehecht. Een 60 en 62’ uitsluitend gebruikt mag worden heid waarin de desbetreffende gedeelten zijn van rechter Lorenzen en een van de rechters door de eigenaren/gebruikers van de apparte- omschreven in de tekst van de akte onder- Nordén en Lorenzen gezamenlijk. menten 60 en 62. Eind 2005-begin 2006 heb- scheidenlijk zijn weergegeven in de split- ben A c.s. de appartementen 60 en 62 van singstekening, en hetgeen overigens uit de Mitros gekocht en geleverd gekregen. Zij zijn splitsingsstukken valt af te leiden omtrent de Hoge Raad (civiele kamer) in appartement 62 blijven wonen en hebben bedoeling van degene die tot splitsing is Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. appartement 60 verhuurd. Zij hebben vrijwel overgegaan – en gelet op de aannemelijkheid Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof de gehele tuin tussen het complex en de bei- van de rechtsgevolgen waartoe de onder- van Justitie van het Caribische deel van het de appartementen in gebruik genomen en scheiden interpretaties zouden leiden, moe- Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te aan andere appartementseigenaren van het ten bepalen of doorslaggevend gewicht zien op www.rechtspraak.nl. complex de toegang tot de tuin ontzegd. toekomt aan de akte van splitsing dan wel In dit geding heeft Mitros een verklaring aan de splitsingstekening. voor recht gevorderd dat de eigenaren van de Onderdeel 1c betoogt dat het hof voor de dertien appartementsrechten het gebruik uitleg van de akte ten onrechte mede beteke- toekomt van de gemeenschappelijke tuin nis heeft toegekend aan de aannemelijkheid 14 februari 2014, nr. 12/04034 zoals nader omschreven in de vordering. De van de rechtsgevolgen waartoe de onder- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa- rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het scheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpre- pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, hof heeft de vordering alsnog toegewezen. taties zouden leiden. Deze klacht faalt. In het 419 hiervoor vermelde arrest wordt de aanneme- C.E. Drion; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot) Hoge Raad lijkheid van de rechtsgevolgen expliciet voor- Zoals is overwogen in HR 1 november 2013, geschreven als uitlegmaatstaf voor het geval Appartementsrechten. Uitleg splitsings- ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522 (Van Wijk dat de splitsingsstukken voor verschillende stukken. Wat wordt in de splitsingsakte vs. De Prinsenwerf), gelden voor de uitleg van uitleg vatbaar zijn. bedoeld met de ‘gemeenschappelijke tuin’? splitsingsstukken in een geval als het onder- Onderdeel 1b klaagt erover dat het hof bij de HR: 1. Uitleg naar objectieve maatstaven. havige de volgende uitgangspunten. Voor de uitleg van de splitsingsakte belang heeft Vooropstelling: zie hoofdtekst. 2. Situatie vaststelling van het recht tot uitsluitend gehecht aan de situatie ter plaatse. De klacht ter plaatse. Indien splitsingsstukken die gebruik van een gedeelte van een in apparte- mist in zoverre feitelijke grondslag, dat vol- voor verschillende uitleg vatbaar zijn, ver- mentsrechten gesplitst registergoed is bepa- gens het hof de situatie ter plaatse wel dege- wijzen naar feitelijke kenmerken van het lend hetgeen daaromtrent is vastgelegd in de lijk tot uitdrukking komt in de splitsings- splitsingsobject, is het niet in strijd met op die splitsing betrekking hebbende split- stukken. Het hof heeft immers overwogen een uitleg naar objectieve maatstaven om singsstukken (de notariële akte van splitsing dat in de splitsingsakte wordt gesproken van deze stukken mede aan de hand van waar- en de aan de minuut van die akte gehechte een “gemeenschappelijke tuin” – in enkel- neming van die feitelijke kenmerken uit te tekening). Bij de uitleg daarvan komt het aan voud – achter de appartementen 60 en 62, leggen. Voorts kan kennisneming van de op de daarin tot uitdrukking gebrachte die door uitsluitend de eigenaren/gebruikers situatie ter plaatse van belang zijn voor de bedoeling van degene die tot splitsing is van beide percelen mag worden gebruikt en beantwoording van de vraag welke uitleg overgegaan. Deze bedoeling moet naar objec- door hen moet worden onderhouden, ieder van de splitsingsstukken tot de meest aan- tieve maatstaven worden afgeleid uit de voor gelijke delen. Voorts heeft het hof nemelijke rechtsgevolgen leidt. Ook in dit omschrijving in die akte van de onderschei- geconstateerd dat het gedeelte van de tuin opzicht kan het meewegen van de plaatse- den gedeelten van het gebouw en uit de waarvan het gebruik in geschil was, is gele- lijke situatie dus verenigbaar zijn met een daaraan gehechte tekening, bezien in het gen achter alleen appartement 60 en dus objectieve uitleg van de splitsingsstukken. licht van de gehele inhoud van de akte en de niet achter de appartementen 60 en 62 geza- tekening. De rechtszekerheid vergt dat voor menlijk. Een en ander was voor het hof ken- (BW art. 5:109 lid 1 en 2, art. 5:111, aanhef en de vaststelling van hetgeen tot de privége- baar uit de splitsingstekening, met dien ver- onder b) deelten respectievelijk tot de gemeenschap- stande dat die tekening voor het antwoord pelijke gedeelten behoort, slechts acht mag op de vraag in geschil onvoldoende duidelijk- A c.s., adv. mr. K. Teuben, vs. Mitros, adv. mr. worden geslagen op gegevens die voor der- heid verschaft. Indien splitsingsstukken die E.D. van Geuns. den uit of aan de hand van de in de openba- voor verschillende uitleg vatbaar zijn, verwij- re registers ingeschreven splitsingsstukken zen naar feitelijke kenmerken van het split- ECLI:NL:HR:2014:337 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 531 Rechtspraak singsobject, is het niet in strijd met een uit- verkoop, en kan niet worden aangemerkt Hoge Raad leg naar objectieve maatstaven om deze als een verrekening in de zin van art. 54 Fw. Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van stukken mede aan de hand van waarneming het hof dat de bank en X een van art. 3:250 van die feitelijke kenmerken uit te leggen. (BW art. 3:248 lid 1, 3:250, 3:251 lid 1 en 2, BW afwijkende wijze van executoriale ver- Voorts kan kennisneming van de situatie ter 3:253 lid 1; Fw art. 54) koop in de zin van art. 3:251 lid 2 BW zijn plaatse van belang zijn voor de beantwoor- overeengekomen. Bij de beoordeling van het ding van de vraag welke uitleg van de split- Mr. R.F. Feenstra, bewindvoerder in de onderdeel is van belang dat in HR 25 februa- singsstukken tot de meest aannemelijke schuldsanering van X, v/h h.o.d.n. ’t Schouw- ri 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7109, NJ 2012/74 rechtsgevolgen leidt. Ook in dit opzicht kan ke Tafelcultuur, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en (ING vs. Hielkema q.q) als volgt is geoordeeld. het meewegen van de plaatselijke situatie S.M. Kingma, vs. ING Bank, adv. mr. J. de Bie Een pandhouder is uit hoofde van art. 3:248 dus verenigbaar zijn met een objectieve uit- Leuveling Tjeenk. lid 1 BW bevoegd het verpande goed te ver- leg van de splitsingsstukken. Uit de overwe- kopen en op de opbrengst daarvan het hem gingen van het hof blijkt niet dat het aan de Feiten en procesverloop verschuldigde te verhalen, als de schuldenaar situatie ter plaatse een verdergaande rol X exploiteerde als eenmanszaak een onder- in verzuim is met de voldoening van hetgeen heeft toegekend dan voortvloeit uit hetgeen neming onder de naam ’t Schouwke Tafelcul- waarvoor het pand tot zekerheid dient. Deze hiervoor is overwogen. Het toekennen van tuur. In 2005 is hij met de bank een kredieto- verkoop geschiedt ingevolge art. 3:250 BW in betekenis aan die situatie getuigt derhalve vereenkomst aangegaan tegen verpanding het openbaar, maar op grond van art. 3:251 niet van miskenning van de maatstaven van zijn bedrijfsuitrusting, voorraden en vor- BW is ook onderhandse verkoop mogelijk. In zoals vermeld in het hiervoor vermelde deringen. De bank heeft bij brief van 25 janu- al deze gevallen oefent de pandhouder het arrest van 1 november 2013. Het onderdeel ari 2006 de kredietovereenkomst met X met recht van parate executie uit als bedoeld in faalt derhalve. onmiddellijke ingang opgezegd en meege- art. 3:248 lid 1 BW. Daaronder valt mitsdien Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- deeld dat haar vordering direct opeisbaar ook het geval dat de pandhouder en de pand- sie van de A-G. wordt en dat zij bevoegd is afgifte te vorde- gever op de voet van art. 3:251 lid 2 BW De A-G bespreekt onder 2.4-2.9 de uitgangs- ren van de aan haar verpande goederen en onderhandse verkoop zijn overeengekomen. punten voor de uitleg van splitsingsstukken, deze te gelde te maken. In de brief stelt de Er is geen grond hierop een uitzondering aan met onder 2.14 aandacht voor de situatie ter bank X in de gelegenheid om door middel te nemen als de pandhouder en de pandge- plaatse. van een opheffingsuitverkoop de voorraad te ver van deze hun in de wet verleende vrij- gelde te maken, onder de voorwaarde van heid gebruik hebben gemaakt door overeen afdracht van de opbrengsten op zijn bij de te komen dat deze onderhandse verkoop bank aangehouden rekening. In januari-juni door de pandgever zal geschieden. Ook in dat 2006 heeft X vanuit zijn winkel de voorraad geval geschiedt de verkoop van het verpande 14 februari 2014, nr. 12/04132 verkocht. De verkoopopbrengsten zijn telkens immers ten behoeve van de pandhouder en (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa- bijgeschreven op de door X bij de bank aan- kan deze zich als separatist verhalen op de pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, gehouden bankrekening, deels door middel opbrengst daarvan. Mede in het licht van het C.E. Drion; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot) van pinbetalingen door klanten en deels vorenstaande geeft het oordeel van het hof ECLI:NL:HR:2014:319 door middel van kasstortingen. Op 30 mei dat X en de bank een afwijkende wijze van 2006 heeft de bank het negatieve saldo van verkoop als bedoeld in art. 3:251 lid 2 BW Pand. Parate executie. De bank zegt een kre- € 300 000 van de rekening waarop het kre- zijn overeengekomen, geen blijk van een dietovereenkomst met een winkelier op en diet werd geadministreerd, verrekend met onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft de stelt de winkelier in de gelegenheid om de het positieve saldo van € 121 461 van de daarbij in acht te nemen Haviltex-maatstaf verpande winkelvoorraad door middel van bankrekening waarop de opbrengsten door X niet miskend en heeft zijn oordeel voldoende een opheffingsuitverkoop te gelde te zijn ontvangen. In juni 2006 is X in staat van gemotiveerd. Het onderdeel faalt derhalve. maken. Vervolgens ‘verrekent’ de bank de faillissement verklaard. Het faillissement is Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel dat schuld uit de kredietovereenkomst met de opgeheven onder gelijktijdige toepassing van de opbrengst van de executoriale verkoop opbrengsten van de opheffingsuitverkoop. de schuldsaneringsregeling. zonder meer aan de bank toekomt en dat De winkelier gaat kort daarna failliet en In dit geding heeft de bewindvoerder beta- daarom geen sprake is van verboden verreke- komt vervolgens in de schuldsaneringsrege- ling aan de boedel gevorderd van € 121 461, ning na schuldoverneming als bedoeld in art. ling. De bewindvoerder vordert betaling stellende dat de door de bank op 30 mei 2006 54 Fw. Het onderdeel faalt. Zoals volgt uit het van de verkoopopbrengsten aan de boedel verrichte verrekening strijdig is met art. 54 arrest ING vs. Hielkema q.q., heeft een ver- op de grond dat de ‘verrekening’ strijdig is Fw. De rechtbank heeft een tussenvonnis koop die plaatsvindt op een op de voet van met art. 54 Fw. HR: 1. Executoriale verkoop. gewezen en tussentijds hoger beroep open- art. 3:251 lid 2 BW overeengekomen wijze, Overeengekomen wijze. Het oordeel van het gesteld. Het hof heeft overwogen dat de bank een executoriaal karakter. Dat geldt derhalve hof dat de winkelier en de bank een wijze en X een van art. 3:250 BW afwijkende wijze in het onderhavige geval ook voor de ver- van executoriale verkoop zijn overeengeko- van executoriale verkoop in de zin van art. koop door X van zijn verpande winkelvoor- men, geeft geen blijk van een onjuiste 3:251 lid 2 BW zijn overeengekomen, dat de raad ten behoeve van de bank als pandhou- rechtsopvatting. Het hof heeft de Haviltex- opbrengst van de executoriale verkoop zon- der. Door middel van deze (wijze van) maatstaf niet miskend en heeft zijn oordeel der meer aan de bank toekomt en dat daar- executoriale verkoop oefent de bank haar voldoende gemotiveerd. 2. Verrekening. De om geen sprake is van verboden verrekening recht uit zich met voorrang op de executie- bank heeft de schuld waarvoor het pand- na schuldoverneming als bedoeld in art. 54 opbrengst van de winkelvoorraad te verha- recht was gevestigd, van de executieop- Fw. Op grond daarvan heeft het hof de vorde- len. Bij deze executie mag de bank, ingevolge brengst afgehouden. Die handeling maakte ring afgewezen. art. 3:253 lid 1 BW, als pandhouder het door 420 nog onderdeel uit van de executoriale 532 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 X als pandgever verschuldigde bedrag waar- Rechtspraak voor het pandrecht geldt, van de netto execu- Kosten van het geding in cassatie. Nakos- gescheiden. Bij beschikking van 7 april 2010 tieopbrengst afhouden; pas daarmee komt ten. HR: Voor veroordeling in de nakosten is een door de man te betalen partneralimen- – in voorkomend geval na uitkering van een bestaat geen grond, nu de kostenveroorde- tatie bepaald van € 2300 per maand met eventueel overschot aan de pandgever – de ling ook voor deze nakosten een executoria- ingang van 5 februari 2009. executie tot een einde. In het onderhavige le titel oplevert. In dit geding heeft de man verzocht de beschikking van 7 april 2010 aldus te wijzi- geval heeft de bank (een gedeelte van) de schuld van X uit hoofde van de kredietover- (Rv art. 237, 418a, 419 lid 4) gen dat de partneralimentatie met ingang van 5 februari 2009 op nihil wordt gesteld. eenkomst, waarvoor het pandrecht was gevestigd, van de executieopbrengst afgehou- Pack-O-Phane, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en De rechtbank heeft met wijziging van de den door middel van de hiervoor vermelde M.A.M. Essed, vs. A, adv. mr. A.C. van Schaick. beschikking van 7 april 2010 de partneralimentatie bepaald op € 1410 per maand met ‘verrekening’. Die handeling maakte nog onderdeel uit van de executoriale verkoop, en Procesverloop ingang van 5 februari 2009. De man is in kan niet worden aangemerkt als een verreke- In dit geding heeft Pack-O-Phane cassatiebe- hoger beroep gekomen. De vrouw heeft ver- ning in de zin van art. 54 Fw. Dat is niet roep ingesteld tegen arresten van het hof. A zocht de bestreden beschikking te bekrachti- anders doordat de opbrengst van de executo- heeft geconcludeerd tot verwerping en aan- gen. Het hof heeft de partneralimentatie over riale verkoop is gestort op een door X bij de spraak gemaakt op veroordeling van Pack-O- verschillende perioden bepaald op verschil- bank aangehouden bankrekening. Voor zover Phane in de kosten van het cassatieberoep, lende bedragen per maand. Over de periode die opbrengst de vordering van de bank op X vermeerderd met de nakosten en de wettelij- 9 oktober 2010 tot 1 januari 2011 heeft het niet overtreft, hetgeen hier het geval is, is de ke rente vanaf twee weken na de datum van hof het inleidende verzoek van de man tot bank immers niet tot schuldenaar van X het arrest van de Hoge Raad. wijziging van de beschikking van 7 april 2010 alsnog afgewezen. geworden, nu zij op grond van art. 3:253 lid 1 BW in zoverre zelf tot die executieopbrengst Hoge Raad gerechtigd is. Een andere opvatting zou zon- Cassatiemiddel: art. 81 lid 1 RO. Hoge Raad der goede grond een doelmatige uitoefening Voor veroordeling in de nakosten bestaat Het middel klaagt terecht dat het hof met van het verhaalsrecht van de bank als pand- geen grond, nu de kostenveroordeling ook zijn beslissing over de periode van 9 oktober houder belemmeren. Hierbij verdient opmer- voor deze nakosten een executoriale titel 2010 tot 1 januari 2011 buiten de grenzen king dat het voorgaande ook niet in strijd is oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, van de rechtsstrijd is getreden. Nu het hof met de strekking van art. 54 Fw. De bank ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De met betrekking tot die periode de grieven heeft zich immers niet ten nadele van de vordering tot veroordeling in de wettelijke van de man had verworpen, en de vrouw overige schuldeisers van X in een betere rente over de proceskosten is, nu daartegen geen (incidenteel) beroep had ingesteld positie gebracht, nu zij op grond van haar geen verweer is gevoerd, toewijsbaar als na te tegen de beschikking van de rechtbank waar- pandrecht bij voorrang gerechtigd is tot de melden. bij de alimentatie op € 1410 per maand was opbrengst van de verpande winkelvoorraad. Volgt verwerping, met veroordeling van Pack- gesteld, mocht het hof die beschikking niet De bank heeft evenmin misbruik gemaakt O-Phane in de kosten van het geding in mede ten aanzien van genoemde periode van haar bijzondere positie in het girale beta- cassatie, te vermeerderen met de wettelijke vernietigen en het inleidend verzoek in lingsverkeer, zoals bedoeld in (onder meer) rente daarover vanaf veertien dagen na de zoverre alsnog afwijzen, met als gevolg dat HR 8 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0457, NJ datum van het arrest van de Hoge Raad. de alimentatie in genoemde periode krach- 1988/104 (Loeffen q.q. vs. Bank Mees en De A-G concludeert tot verwerping. tens de beschikking van 7 april 2010 bepaald Hope), nu de storting van de verkoopopbrengst op de door X bij de bank aangehouden bankrekening niet het gevolg is van ‘toe- bleef op € 2300 per maand. De Hoge Raad 422 vallige’ betalingen door derden op die kan zelf de zaak afdoen. Volgt gedeeltelijke vernietiging en bepaling van de partneralimentatie in de periode van bankrekening, maar plaatsvindt in het kader 14 februari 2014, nr. 13/00489 9 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op € 1410 van de executie door de bank van haar pand- (Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de per maand, overeenkomstig de conclusie van recht op de winkelvoorraad. Groot; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot) de A-G. Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- ECLI:NL:HR:2014:325 sie van de A-G. 423 De A-G bespreekt onder 2.4-2.6 de mogelijk- Appelprocesrecht. Reformatio in peius. Ali- heid om de wijze van executoriale verkoop mentatie. De rechtbank stelt de door de overeen te komen en zet onder 2.15-2.26 uit- man te betalen partneralimentatie vast. De 14 februari 2014, nr. 13/00817 een waarom naar haar oordeel hier geen man gaat in appel, de vrouw niet. HR: Het (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa- sprake is van een verboden verrekening in het hof mocht de alimentatie niet op een hoger pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp. zicht van faillissement. bedrag bepalen dan de rechtbank had C.E. Drion; A-G mr. J.C. van Oven) gedaan. ECLI:NL:HR:2014:326 421 (Rv art. 23) Onteigening. Vervolg op HR 9 juli 2010, 14 februari 2014, nr. 13/00354 De man, adv. mr. S. Kousedghi, vs. de vrouw, waarde. Complex. HR: De waarde van het (Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak; niet verschenen. onteigende wordt mede bepaald door een ECLI:NL:HR:2010:BN0761. Verwachtings- voldoende reële verwachting over een wijzi- A-G mr. Rank-Berenschot) ECLI:NL:HR:2014:335 Feiten en procesverloop ging van de bestemming van het onteigen- Partijen zijn in 2000 gehuwd en in 2009 de, waarvan ook sprake kan zijn indien NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 533 Rechtspraak deze verwachting haar grond vindt in een mede rekening houdt met op het ogenblik huur van bedrijfsruimte in de zin van art. verwachte wijziging van de bestemming van de onteigening bij hem bestaande, vol- 7:290 BW. Van de verhuurder van bedrijfs- van omringende of aanliggende gronden. doende reële, verwachtingen over een wijzi- ruimte kan in een geval als het onderhavi- Dit geldt ook indien het onteigende geen ging van het ter plaatse geldende bestem- ge – waarin de noodzaak van renovatie niet onderdeel uitmaakt van een complex waar- mingsplan (vgl. HR 5 juni 1968, ter discussie staat – niet worden gevergd toe mede de omringende of aanliggende ECLI:NL:HR:1968:AB3834, NJ 1968/288 (Velsen dat hij een huurovereenkomst voortzet die gronden behoren. vs. Van Tuyll) en HR 14 juni 2002, na renovatie leidt tot een niet-kostendek- ECLI:NL:HR:2002:AE4378, NJ 2003/150 (Noord- kende exploitatie. (Ow art. 40b lid 2, 40d, 52 lid 2, 54l lid 1, 54t Holland vs. Koeckhoven)). Het hof heeft geoor- lid 1) deeld dat bij het bepalen van de waarde van (BW art. 7:274 lid 1, aanhef en onder c, lid 3, het onteigende in het onderhavige geval, aanhef en onder a, 7:290, 7:295 lid 2, 7:296 A c.s., adv. mr. J.P. van den Berg, vs. Provincie geen rekening mag worden gehouden met lid 1, aanhef en onder b, 7:300 lid 3) Zuid-Holland, adv. mrs. M.W. Scheltema en een mogelijke toekomstige wijziging van de R.T. Wiegerink. gebruiksmogelijkheden van de omringende Alog, adv. mrs. M.E. Gelpke en R.L. de Graaff, gronden. Het heeft meer specifiek overwogen vs. Ultimo, adv. mr. P.A. Fruytier. Feiten en procesverloop dat geen rekening mag worden gehouden Ten behoeve van de Provincie is vervroegd de met de verwachting dat het onteigende een Feiten en procesverloop onteigening uitgesproken van een onroeren- woonbestemming had kunnen krijgen, Sinds 1996 huurt Alog een winkelruimte van de zaak die eigendom is van A c.s. Het werk omdat het onteigende geen onderdeel uit- 700 m², sinds 2011 voor onbepaalde tijd. In ten behoeve waarvan werd onteigend, is maakt van een complex. Aldus heeft het hof het gehuurde wordt een Aldi-supermarkt inmiddels gerealiseerd. Het betreft de aanleg miskend dat de waarde van het onteigende geëxploiteerd. Ultimo is sinds 2008 eigenaar van een omleiding van de provinciale weg mede wordt bepaald door een voldoende van het winkelcentrum waarvan het gehuur- N219, met een gewijzigde aansluiting op de reële verwachting over een wijziging van de de deel uitmaakt. Het winkelcentrum is ver- rijksweg A12. Het onteigende was bij A c.s. in bestemming van het onteigende, waarvan ouderd en moet worden gerenoveerd. In de gebruik als landbouwgrond. ook sprake kan zijn indien deze verwachting plannen keert de Aldi-supermarkt niet terug. De rechtbank heeft de schadeloosstelling haar grond vindt in een verwachte wijziging Partijen hebben onderhandeld over een nieu- voor A c.s. vastgesteld. Bij HR 9 juli 2010, van de bestemming van omringende of aan- we huurovereenkomst, maar geen overeen- ECLI:NL:HR:2010:BN0761, is het vonnis van liggende gronden. Dit geldt ook indien het stemming bereikt. Bij brief van 24 maart de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen onteigende geen onderdeel uitmaakt van een 2010 heeft Ultimo de huurovereenkomst met naar het hof. Dit heeft eerst een tussenarrest complex waartoe mede de omringende of Alog opgezegd wegens dringend eigen en daarna een eindarrest gewezen. aanliggende gronden behoren. gebruik. Alog heeft niet met de opzegging Volgt niet-ontvankelijkverklaring van A c.s. in ingestemd. Hoge Raad het cassatieberoep voor zover gericht tegen In dit geding heeft Ultimo gevorderd dat een A c.s. hebben hun beroep mede gericht tegen het tussenarrest, vernietiging van het eindar- datum zal worden bepaald waarop de huur- het tussenarrest van het hof. Daarin is echter rest en verwijzing, overeenkomstig de conclu- overeenkomst tussen partijen zal zijn geëin- niet de onteigening uitgesproken, nadien een sie van de A-G. digd, met veroordeling van Alog om het voorschot bepaald, of uitspraak gedaan over De A-G bespreekt onder 4.4 het begrip ver- gehuurde op dat tijdstip te hebben ontruimd. de uit te keren schadeloosstelling. Gelet op wachtingswaarde en onder 4.9 de egalisatiere- De kantonrechter heeft de vordering toege- de art. 54l lid 1 Ow en 54t lid 1 Ow in verbin- gel (betreffende een complex). Onder 4.6 wezen en heeft de beëindigings- en ontrui- ding met art. 52 lid 2 Ow staat daarom geen merkt hij op dat de onteigeningsrechter in dit mingsdatum bepaald op 1 januari 2012. Het cassatieberoep open tegen het tussenarrest, geval fictie op fictie op fictie moet stapelen. hof heeft het vonnis bekrachtigd en de beëindigings- en ontruimingsdatum bepaald zodat A c.s. in zoverre niet-ontvankelijk in hun beroep zullen worden verklaard. Het eindarrest van het hof laat echter geen ande- 424 re lezing toe dan dat de in het tussenarrest op 1 maart 2013. Hoge Raad uitgesproken oordelen mede aan het eindar- 14 februari 2014, nr. 13/00934 Het volgende wordt vooropgesteld. Art. 7:296 rest ten grondslag zijn gelegd, zodat de tegen (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- lid 1, aanhef en onder b, BW, dat ingevolge deze oordelen gerichte klachten hierna zul- Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en art. 7:300 lid 3 BW van overeenkomstige toe- len worden behandeld als klachten tegen het M.V. Polak; A-G mr. M.H. Wissink) passing is op de onderhavige huurovereen- eindarrest. ECLI:NL:HR:2014:338 komst, bepaalt met betrekking tot bedrijfs- Bij de beoordeling van het eerste middel ruimte als bedoeld in art. 7:290 BW, voor dient tot uitgangspunt dat ingevolge art. 40b Huur bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 zover thans van belang, dat de verhuurder de lid 2 Ow bij het bepalen van de werkelijke BW. Dringend eigen gebruik. Renovatie. huurovereenkomst kan opzeggen indien hij waarde van de onteigende zaak dient te wor- Niet-kostendekkende exploitatie. In de aannemelijk maakt dat hij het verhuurde den uitgegaan van de prijs, tot stand geko- plannen tot renovatie van een verouderd persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen men bij een veronderstelde koop in het vrije winkelcentrum keert de aldaar in een en hij daartoe het verhuurde dringend nodig commerciële verkeer tussen de onteigende gehuurde ruimte gevestigde supermarkt heeft. De bepaling houdt voorts in dat onder als redelijk handelende verkoper en de ontei- niet terug. HR: De in HR 26 maart 2010, duurzaam gebruik ook wordt begrepen reno- genaar als redelijk handelende koper. Als een ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190 (Van vatie van de bedrijfsruimte die zonder beëin- redelijk handelende koper in het vrije com- Helsdingen vs. Klein) neergelegde maatstaf diging van de huur niet mogelijk is. merciële verkeer kan ook degene worden aan- voor de beëindiging van huur van woon- In HR 26 maart 2010, gemerkt die, bij het bepalen van de koopprijs, ruimte geldt niet voor de beëindiging van ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190 (Van 534 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak 425 Verzoekster, adv. mr. K. Aantjes. gaan tot de uitvoering van een bouw- en 14 februari 2014, nr. 13/01182 Procesverloop renovatieplan, kan geen grond opleveren (Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en In dit geding heeft verzoekster verzocht om voor het aannemen van dringend eigen G. Snijders; A-G mr. G.R.B. van Peursem) tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te gebruik, in de regel ook niet ingeval de ECLI:NL:HR:2014:328 worden toegelaten. De rechtbank heeft het Helsdingen vs. Klein), is als volgt overwogen: het enkele feit dat de verhuurder wil over- exploitatie van het verhuurde in ongewijzig- verzoek afgewezen. Het hof heeft het vonnis de staat onrendabel is. Indien echter sprake Huwelijksgoederengemeenschap. Dubbele is van een structurele wanverhouding tussen toedeling. HR: Het hof heeft twee keer het de exploitatiekosten en de huuropbrengsten, saldo van dezelfde bankrekening aan de Hoge Raad kan het oordeel gerechtvaardigd zijn dat de vrouw toegedeeld. Deze dubbele toedeling Middel IV komt op tegen het oordeel van het verhuurder het verhuurde in verband met is onbegrijpelijk. hof dat onvoldoende aannemelijk is dat ver- renovatie zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen van van de rechtbank bekrachtigd. zoekster de uit de schuldsaneringsregeling (RO art. 79 lid 1) beide partijen naar billijkheid in aanmer- voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel king genomen, niet kan worden verlangd dat De vrouw, adv. mr. R. Dhalganjansing, vs. de mogelijk baten voor de boedel te verwerven. de huurverhouding wordt voortgezet. De man, adv. mr. H.H.M. Meijroos. De rechtsklachten van het middel falen. Het vraag of de in genoemd arrest voor de beëin- hof heeft de juiste maatstaf van art. 288 lid 1 diging van huur van woonruimte neergeleg- Procesverloop onder c Fw toegepast. De motiveringsklachten de maatstaf ook geldt voor de beëindiging In deze echtscheidingsprocedure gaat het in zijn evenwel terecht voorgedragen. Nu het hof van huur van bedrijfsruimte in de zin van cassatie alleen om de verdeling van bepaalde niets heeft vastgesteld omtrent de aard en art. 7:290 BW, dient ontkennend te worden bestanddelen van de huwelijksgoederenge- ernst van de gezondheidsklachten van ver- beantwoord op grond van het volgende. Bij meenschap. zoekster, kunnen die gezondheidsklachten beëindiging van de huur van woonruimte niet bijdragen tot het oordeel dat verzoekster mag een beroep op dringend eigen gebruik Hoge Raad haar verplichtingen uit de schuldsanering van de verhuurder niet te snel worden geho- Zoals het middel aanvoert, heeft het hof twee onvoldoende zal kunnen nakomen. Waar het noreerd, gelet op het gewicht dat toekomt keer het saldo van dezelfde bankrekening hof het onvoldoende beheersen van de Neder- aan de door het huurrecht beoogde bescher- aan de vrouw toegedeeld. Deze vergissing landse taal aan zijn oordeel ten grondslag ming van de huurder van woonruimte. Naar van het hof valt terug te voeren op een ver- legt, is zijn oordeel eveneens onvoldoende de Hoge Raad in voormeld arrest heeft over- gissing van partijen die ook zelf het saldo gemotiveerd. Deze enkele omstandigheid wogen, is de enkele omstandigheid dat de van de rekening twee keer in de verdeling behoeft nog niet te beletten dat aan de ver- exploitatie van het verhuurde in ongewijzig- hebben betrokken. Dat neemt echter niet plichtingen uit een schuldsanering wordt vol- de staat onrendabel is, onvoldoende voor het weg dat de dubbele toedeling door het hof daan. Uitgaande van hetgeen namens ver- aannemen van dringend eigen gebruik. Voor van het saldo van de rekening onbegrijpelijk zoekster ter zitting is verklaard over geboden het aannemen daarvan geldt de strengere is en daarom niet in stand kan blijven. en nog te bieden hulp van haar omgeving, maatstaf dat sprake is van een structurele Volgt vernietiging en terugwijzing. mocht het hof niet zonder (nadere) motive- wanverhouding tussen de exploitatiekosten De A-G concludeert tot vernietiging en ring de eis stellen dat zij aannemelijk zou en de huuropbrengsten. Bij de bescherming verwijzing. maken dat die hulp gedurende de gehele loop- van de huurder van bedrijfsruimte als bedoeld in art. 7:290 BW gaat het om een bescherming van een recht van (fundamen- tijd van de regeling is gewaarborgd. Het mid- 426 teel) andere aard, waarbij met name bedrijfs- del kan evenwel wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De bekrachtiging door het hof van het vonnis van de rechtbank economische belangen van de huurder en de 14 februari 2014, nr. 13/04254 wordt immers zelfstandig gedragen door zijn verhuurder een rol spelen. Van de verhuur- (Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. oordeel omtrent de vraag of verzoekster ter der van bedrijfsruimte kan in een geval als Heisterkamp, C.E. Drion; zake van het aangaan en onbetaald laten van het onderhavige – waarin de noodzaak van A-G mr. J. Wuisman) haar schulden te goeder trouw is geweest. Dit renovatie tussen partijen niet ter discussie ECLI:NL:HR:2014:331 oordeel getuigt niet van een onjuiste rechts- staat – niet worden gevergd dat hij een opvatting en is niet onbegrijpelijk. De hierte- huurovereenkomst voortzet die na renovatie Schuldsaneringsregeling. Toelating. Het hof gen gerichte klachten van de middelen I-III leidt tot een niet-kostendekkende exploita- weigert verzoekster toe te laten tot de falen derhalve. tie. Gelet op het hiervoor overwogene geeft schuldsaneringsregeling op de grond dat Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- het oordeel van het hof niet blijk van een onvoldoende aannemelijk is dat zij de ver- sie van de A-G. onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is niet plichtingen naar behoren zal nakomen. HR: De A-G meent dat middel IV faalt. Omdat het onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De motiveringsklachten slagen. De omstan- daar bestreden oordeel de beslissing van het Volgt verwerping, met bepaling van de beëin- digheden dat verzoekster 1. gezondheids- hof zelfstandig kan dragen, bespreekt de A-G digings- en ontruimingsdatum op 1 juni klachten heeft en 2. de Nederlandse taal de middelen I-III niet. 2014, overeenkomstig de conclusie van de niet goed beheerst, behoeven niet te belet- A-G. ten dat aan de verplichtingen uit een De A-G geeft onder 2.3-2.10 een vooropstelling schuldsanering wordt voldaan. over de maatstaf voor dringend eigen gebruik wegens renovatie van verhuurde 290-bedrijfs- (Fw art. 288 lid 1 onder c) ruimte, met conclusies onder 2.11. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 535 Rechtspraak 427 bekrachtigen. A heeft verzocht de Staat in de de slachtoffer heeft gewacht en toen is kosten van het geding in cassatie te veroor- weggegaan; dat het slachtoffer niet is 14 februari 2014, nr. 13/04866 delen, nu hij tot dit cassatieberoep is genood- verschenen is geen van de wil van de ver- (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- zaakt door een apparaatsfout bij het hof. dachte afhankelijke omstandigheid. Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, T.H. Tanja- Voor die kostenveroordeling biedt de wet ech- van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer) ter geen mogelijkheid, nu de Staat niet in ECLI:NL:HR:2014:336 deze procedure is betrokken. A zal terzake (Sr art. 46b) dus een nieuwe procedure moeten beginnen. Inleiding: Faillissementsverzoek. HR: 1. Intrekking. Nu Nu de zaak niet wordt verwezen, dient de Ten laste van de verdachte is – voor zover hier het hoger beroep tegen de afwijzing van het Hoge Raad zelf, op de voet van art. 15 lid 3 van belang – bewezenverklaard dat ter voor- faillissementsverzoek was ingetrokken, van Fw, het bedrag vast te stellen van de faillisse- bereiding van het misdrijf van zware mishan- welke intrekking het hof kennis had beho- mentskosten en van het salaris van de cura- deling (art. 302 Sr), te plegen tegen [slachtof- ren te nemen, was geen plaats voor een fail- tor. Partijen en de curator dienen daartoe de fer], als volgt heeft gehandeld: nadat hij, kort lietverklaring. De Hoge Raad kan zelf de nodige gegevens over te leggen en hun voor 7 juli 2009 is benaderd teneinde [slacht- zaak afdoen. 2. Proceskosten. Voor een ver- standpunt terzake kenbaar te maken. Zij krij- offer] dood te schieten en/of door zijn benen oordeling van de Staat in de proceskosten gen tot vier weken na dit arrest de gelegen- en/of armen te schieten, heeft hij een vuurwa- biedt de wet geen mogelijkheid, nu de Staat heid dat bij brief te doen. Vervolgens hebben pen gekregen en is hij in een aan hem ter niet in deze procedure is betrokken. De ver- zij twee weken de gelegenheid om op elkaars beschikking gestelde auto gereden naar de zoeker zal terzake een nieuwe procedure standpunt en op de overgelegde gegevens te plaats waar het misdrijf diende te worden vol- moeten beginnen. 3. Faillissementskosten reageren. Indien partijen en de curator trokken, en aldus opzettelijk een vuurwapen en salaris curator. Indien partijen en de onderling overeenstemming over het voren- bestemd tot het begaan van dat misdrijf voor- curator onderling overeenstemming over de staande bereiken, kunnen zij desgewenst handen heeft gehad. De raadsvrouwe van de faillissementskosten en het salaris van de afzien van een beslissing van de Hoge Raad verdachte betoogt dat sprake is van vrijwillige curator bereiken, kunnen zij desgewenst en volstaat een bericht van die inhoud. Bij terugtred in de zin van art. 46b Sr. Zij voert afzien van een beslissing dienaangaande hun overleg kunnen partijen desgewenst de daartoe onder meer aan dat er zich geen (van van de Hoge Raad. Bij hun overleg kunnen Staat betrekken. buiten komende) omstandigheden hebben zij desgewenst de Staat betrekken. Volgt vernietiging van het arrest van het hof, voorgedaan waardoor cliënt de mishandeling bekrachtiging van de beschikking van de niet heeft uitgevoerd. Cliënt heeft verklaard rechtbank en aanhouding van de beslissing weg te zijn gegaan omdat hij [slachtoffer] omtrent de faillissementskosten en het sala- niets aan wilde doen. Het hof verwerpt het A, adv. mr. M.A.M. Essed, vs. Slough, adv. mr. ris van de curator, overeenkomstig de conclu- verweer. Het hof overweegt dat de verdachte W.H. van Hemel. sie van de A-G. heeft verklaard dat hij met het oog op mis- De A-G bespreekt onder 2.5-2.8 de mogelijk- handeling van [slachtoffer] korte tijd heeft Procesverloop heid om door rechterlijke fouten veroorzaak- gewacht bij de flat in Alkmaar, waar [slachtof- In dit geding heeft Slough verzocht A in staat te proceskosten ten laste van de Staat te fer] zou verblijven. Toen [slachtoffer] niet ver- van faillissement te verklaren. De rechtbank brengen. scheen is hij vertrokken. Het hof stelt op (Fw art. 15 lid 3; Rv art. 419 lid 4, 429 lid 3) grond van telefoongegevens vast dat de ver- heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft dachte in de periode van 7 juli 2009 20.39 uur het faillissement alsnog uitgesproken. Bij fax van dezelfde dag als zijn arrest heeft Hoge Raad (strafkamer) tot 8 juli 2009 00.29 uur zich in Alkmaar heeft het hof partijen laten weten dat het bij het Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. bevonden. Blijkens zijn verklaring was hij uit- uitspreken daarvan niet bekend was met een P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar sluitend in Alkmaar ter uitvoering van het tweetal faxen van de dag ervoor, waarbij straf(proces)recht Radboud Universiteit voorgenomen geweld tegen [slachtoffer] en Slough haar hoger beroep heeft ingetrokken Nijmegen. blijkens de verklaring van [betrokkene] was hij gedurende zijn verblijf in Alkmaar in het in verband met de inmiddels tussen partijen bereikte overeenstemming. De fax van het hof vermeldt dat de faxen (de desbetreffende 428 bezit van het geladen vuurwapen. Het hof overweegt dat indien een verdachte zich geruime tijd in het bezit van een vuurwapen kamer van) het hof niet hebben bereikt, hoewel tijdig – immers de dag tevoren – ingeko- 4 februari 2014, nr. 11/04781 in de nabije omgeving van het beoogde slacht- men ter griffie. (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin offer bevindt ter voorbereiding van een Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma) geweldsmisdrijf, aanmerkelijke eisen dienen Hoge Raad (Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt, te worden gesteld aan de wijze waarop wordt Het middel klaagt dat het hof het faillisse- strekkende tot vernietiging wat betreft de teruggetreden. Uit de verklaringen van de ver- ment niet heeft mogen uitspreken, gelet op duur van de gevangenisstraf, tot verminde- dachte volgt slechts dat hij na verloop van tijd de intrekking van het hoger beroep in de ring daarvan en tot verwerping voor het ove- en zonder dat het misdrijf was voltooid is faxen. Deze klacht is gegrond. Nu het hoger rige; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse) weggegaan. Dit moet als onvoldoende worden beroep tegen de afwijzing van het verzoek ECLI:NL:HR:2014:232 aangemerkt om een beroep op vrijwillige terugtred te doen slagen; het hof overweegt was ingetrokken, van welke intrekking het hof kennis had behoren te nemen nu het Vrijwillige terugtred art. 46b Sr: in casu daarbij dat uit die verklaringen niet valt af te bericht daarover tijdig ter griffie was ingeko- geen vrijwillige terugtred van voorgeno- leiden dat hij zich van het wapen heeft ont- men, was geen plaats voor een faillietverkla- men zware mishandeling door verdachte daan, noch dat hij zich heeft verstaan met de ring. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen die in het bezit van een geladen vuurwa- personen die hem het wapen ter hand hadden door de beschikking van de rechtbank te pen bijna vier uur tevergeefs op het beoog- gesteld. Het verweer wordt derhalve verwor- 536 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak pen. Het middel klaagt over de verwerping Inleiding: 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ door het hof van het beroep op vrijwillige Het middel klaagt over de toewijzing door 2011/394). terugtred als bedoeld in art. 46b Sr. het hof van de vordering tot wijziging van de 2.4.1. De aan de verdachte verweten gedra- tenlastelegging onder 2, tweede onderdeel. ging is in de tenlastelegging onder 2, tweede Hoge Raad, onder meer: De aanvankelijke tenlastelegging zag op het onderdeel, omschreven als – kort gezegd– het 2.5. Het hof heeft vastgesteld dat de verdach- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene opzettelijk een bij de belastingwet voorziene te, ter uitvoering van het door hem voorge- aangifte onjuist doen. Na de toegewezen wij- aangifte onjuist doen. Na de toegewezen wij- nomen misdrijf, zich bijna vier uren in Alk- ziging van de tenlastelegging is daaraan toe- ziging van de tenlastelegging is daaraan toe- maar heeft bevonden en in het bezit van een gevoegd het opzettelijk niet doen van een gevoegd het opzettelijk niet doen van een geladen vuurwapen op het beoogde slachtof- aangifte. De tenlastelegging onder 2, tweede aangifte. fer [slachtoffer] heeft gewacht. Het hof heeft onderdeel is toegesneden op art. 69 lid 1 2.4.2. De tenlastelegging onder 2, tweede ten aanzien van het beroep op vrijwillige Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) onderdeel is toegesneden op art. 69, eerste terugtred overwogen dat niet méér aanneme- en na de beoogde wijziging op zowel art. 69 lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastin- lijk is geworden dan dat de verdachte na ver- lid 1 AWR als art. 69 lid 2 AWR. gen (AWR) en na de beoogde wijziging op zowel art. 69, eerste lid, AWR als art. 69, twee- loop van tijd is weggegaan en geoordeeld dat dit onvoldoende is voor vrijwillige terugtred. Hoge Raad, onder meer: de lid, AWR. In zijn vaststellingen en overwegingen heeft 2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake 2.4.3. De onderscheiden delictsomschrijvin- het hof mede tot uitdrukking gebracht dat is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de gen strekken ter bescherming van hetzelfde het beroep op vrijwillige terugtred dient te situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide ten- rechtsgoed, te weten het bewerkstelligen van worden verworpen omdat de voorgenomen lasteleggingen omschreven verwijten, en in een juiste belastingheffing. In beide gevallen zware mishandeling van [slachtoffer] niet is de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de gaat het om een misdrijf. Weliswaar bedreigt voltooid ten gevolge van de, niet van de wil tenlastelegging en de in de vordering tot wij- de wet het ene misdrijf, het niet doen van van de verdachte afhankelijke, omstandig- ziging van de tenlastelegging omschreven aangifte, met een gevangenisstraf van maxi- heid dat [slachtoffer] niet is verschenen. verwijten te vergelijken. Bij die toets dienen maal vier jaren, en het andere misdrijf, het 2.6. ’s Hofs verwerping van het beroep op de de volgende gegevens als relevante vergelij- doen van een onjuiste of onvolledige aangif- exceptie van art. 46b Sr geeft niet blijk van kingsfactoren te worden betrokken. te, met een gevangenisstraf van maximaal een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend (A) De juridische aard van de feiten. Indien zes jaren, maar het verschil is niet zodanig gemotiveerd. de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde dat daaraan te dezen doorslaggevende bete- 2.7. Het middel faalt. delictsomschrijving vallen, kan de mate van kenis moet worden toegekend. In aanmer- verschil tussen de strafbare feiten van belang king genomen dat het – naar ‘s hofs vaststel- zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechts- ling – in beide gevallen gaat om het goederen ter bescherming waarvan de onder- oningevuld retourneren van een drietal aan- scheidene delictsomschrijvingen strekken, en giftebiljetten vergezeld van een begeleidend 4 februari 2014, nr. 12/02688 (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden schrijven van 2 mei 2006, is er geen verschil (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima in aard en strekking van de verweten gedra- Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, onder meer tot uitdrukking komt de aard gingen. Gelet op dit een en ander geeft het Y. Buruma) van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf oordeel van het hof dat door het toewijzen (Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga, dan wel overtreding. van de vordering tot wijziging van de tenlas- strekkende tot vernietiging wat betreft het (B) De gedraging van de verdachte. Indien de telegging sprake blijft van ‘hetzelfde feit’ in onder 2 tenlastegelegde en de opgelegde tenlasteleggingen respectievelijk de tenlaste- de zin van art. 68 Sr, niet blijk van een onjuis- straf, in zoverre tot terugwijzing dan wel legging en de vordering tot wijziging daar- te rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbe- verwijzing; adv. mr. D.V.A. Brouwer, Utrecht) van niet dezelfde gedraging beschrijven, kan grijpelijk is. ECLI:NL:HR:2014:228 de mate van verschil tussen de gedragingen 2.5. Het middel faalt. 429 van belang zijn, zowel wat betreft de aard en Sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art. de kennelijke strekking van de gedragingen 68 Sr en art. 313 Sv? Bij de beoordeling van als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar die vraag dient de rechter in de situatie en de omstandigheden waaronder zij zijn waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlaste- verricht. 4 februari 2014, nr. 12/00003 leggingen omschreven verwijten, en in de Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf- (Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de ten- de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor- W.F. Groos, Y. Buruma, V. van den Brink) lastelegging en de in de vordering tot wijzi- ding van de vraag wat daaronder moet (Na conclusie van wnd. A-G mr. N. Jörg, ging van de tenlastelegging omschreven worden verstaan, mede wordt bepaald door strekkende tot vernietiging wat betreft het verwijten te vergelijken. Hoge Raad zet de omstandigheden van het geval. Vuistregel onder 2, 3, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde en toetstingskader daarvoor uiteen. In casu is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de de strafoplegging, en in zoverre tot verwij- blijft met toewijzing van de vordering om juridische aard van de feiten en/of in de zing; adv. mr. C.W. Noorduyn, ’s-Gravenhage) aan opzettelijk onjuiste belasting aangifte gedragingen tot de slotsom kan leiden dat te doen (art. 69 lid 1 AWR) het opzettelijk geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin Personen wier identiteit niet blijkt art. 344a niet doen van een aangifte toe te voegen van art. 68 Sr. lid 3 Sv: dit omvat niet het geval waarin (art. 69 lid 2 AWR) sprake van ‘hetzelfde Bij de toepassing van art. 68 Sr en art. 313 Sv personen wier persoonsgegevens niet (vol- feit’ in de zin van art. 68 Sr. moet aan de hand van dezelfde maatstaf ledig) zijn vermeld in het proces-verbaal worden beoordeeld of sprake is van ‘hetzelf- van hun verklaringen, maar van wie vast- de feit’ (vgl. HR 1 februari staat dat zij zodanig individualiseerbaar (Sr art. 68; Sv art. 313) 430 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 537 Rechtspraak zijn dat de verdediging desgewenst hun vige geval de betrokkene, een bevoegd opspo- op de laatste dag van de rechtsmiddelter- verhoor als getuige kan verzoeken. ringsambtenaar behorende tot het aangege- mijn. De Hoge Raad benadrukt onder ver- Getuige gehoord op de voet van art. 190 lid ven politieonderdeel, naderhand door de wijzing naar het belang van rechtszeker- 3 Sv: de omstandigheid dat een getuige Rechter-Commissaris is gehoord op de voet heid de noodzaak tot het trekken van (verbalisant A 3018) ook is gehoord door de van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan scherpe en vaste grenzen. rechter-commissaris op de voet van art. 190 het gebruik van het proces-verbaal, houden- lid 3 Sv, brengt mee dat aan het gebruik van de de verklaring van A-3018 dezelfde eisen het proces-verbaal, houdende de verklaring dienen te worden gesteld als aan het gebruik van de getuige (verbalisant A 3018) dezelf- van verklaringen van beperkt anoniem ver- Inleiding: de eisen dienen te worden gesteld als aan hoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360, Het middel komt op tegen ’s hofs niet-ont- het gebruik van verklaringen van beperkt eerste lid, Sv vereiste motivering van het vankelijkverklaring van de verdachte in zijn anoniem verhoorde getuigen. gebruik van een aldus afgelegde verklaring hoger beroep. Motivering art. 360 lid 1 Sv: daaruit dient dient allereerst de reden voor de beperkte de reden voor de beperkte anonimiteit te anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die Hoge Raad, onder meer: blijken en voorts dat de beperkte anonimi- motivering blijken dat de beperkte anonimi- 2.3. Volgens art. 449 in verbinding met art. teit geen afbreuk heeft gedaan aan het teit geen afbreuk heeft gedaan aan het 450 Sv wordt, voor zover hier van belang, ondervragingsrecht van de verdediging. ondervragingsrecht van de verdediging (vgl. hoger beroep ingesteld door een verklaring, HR 23 september 1997, af te leggen door degene die het rechtsmid- ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135). del aanwendt of een door hem daartoe gevol- 2.5. Het hof heeft het gebruik van de desbe- machtigde, op de griffie van het gerecht door Inleiding: treffende processen-verbaal gemotiveerd met of bij hetwelk de beslissing is gegeven, van Het middel klaagt dat het hof in strijd met de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwe- welke verklaring ingevolge art. 451 Sv door art. 360 lid 1 Sv heeft verzuimd in zijn arrest ging. Het hof heeft met de aanduiding van de griffier een akte wordt opgemaakt. Mede in het bijzonder de redenen op te geven de getuige als politiële pseudokoper kenne- gelet daarop heeft het hof met juistheid waarom het voor het bewijs gebruik heeft lijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de geoordeeld dat de mogelijkheid om door het gemaakt van de door verbalisant A 3018 reden voor de beperkte anonimiteit voort- afleggen van zo een verklaring een rechts- opgemaakte processen-verbaal. In deze zaak vloeit uit de functie van een onder codenum- middel aan te wenden is gebonden aan de (waarin het gaat om wapenhandel) werd door mer aangeduide opsporingsambtenaar die uren waarop de griffie van het gerecht inge- het Politieel Infiltratieteam Haaglanden/Hol- deel uitmaakt van een politieel infiltratie- volge het daarop betrekking hebbende regle- lands Midden gedurende het onderzoek de team. Ook voor zover het middel klaagt dat ment geopend is of geopend behoort te zijn. opsporingsambtenaar A-3018 als politiële het hof niet heeft doen blijken dat de beperk- Dit brengt mee dat een per fax verzonden pseudo-koper ingezet tegen de verdachte en te anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450 medeverdachte. Gedurende het onderzoek aan het ondervragingsrecht van de verdedi- Sv aan een griffiemedewerker tot het voor de werd de opsporingsambtenaar voortdurend ging, kan het niet tot cassatie leiden, in aan- verdachte aanwenden van een rechtsmiddel begeleid door B 1193 en/of B 1194. A-3018 merking genomen dat de verdediging de slechts dan kan worden aangemerkt als bin- staat bij de verdachten bekend onder de gelegenheid heeft gehad deze getuige ten nen de beroepstermijn ingediend, indien naam ‘Nancy’. (...) Het hof heeft ten aanzien overstaan van de Rechter-Commissaris over deze volmacht ter griffie is begonnen binnen van de bewezenverklaring voorts onder meer de inhoud van deze processen-verbaal te te komen vóór sluiting van de griffie op de overwogen: ‘Het hof acht de voor het bewijs ondervragen en het hof heeft vastgesteld dat laatste dag van deze termijn. gebezigde processen-verbaal opgemaakt door de verdachte de juistheid van het daarin De Hoge Raad merkt op dat de noodzaak tot politiële pseudokoper ‘Nancy’ die door de gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist. het trekken van zo een scherpe en vaste (Sv art. 190, 344a, 360) grens voortvloeit uit de met betrekking tot rechter-commissaris als beperkt anonieme getuige is aangemerkt betrouwbaar nu deze processen-verbaal steun vinden in de overige (Sv art. 449, 450, 451) 431 de rechtsgeldigheid van de aanwending van een rechtsmiddel vereiste rechtszekerheid, ook indien in een uitzonderlijk geval als het bewijsmiddelen en de verdachte de juistheid van het daarin gerelateerde ook overigens 4 februari 2014, nr. 12/03494 onderhavige de – op het eerste gezicht wel- niet wezenlijk heeft betwist.’ (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos en licht onbillijke – consequentie daarvan is dat V. van den Brink) een uiterst minieme overschrijding van die Hoge Raad, onder meer: (na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, grens tot gevolg heeft dat de verdachte niet- 2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat de in strekkende tot verwerping van het beroep; ontvankelijk is in het beroep. Ook in zo een art. 344a, derde lid, Sv gebezigde term ‘perso- adv. mr. B.A.C. van Tuinen, Amsterdam) geval geldt derhalve dat dit gevolg daaraan nen wier identiteit niet blijkt’ niet omvat een ECLI:NL:HR:2014:231 uitsluitend niet kan worden verbonden indien sprake is van bijzondere, de verdachte geval als het onderhavige waarin personen wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn Afleggen verklaring tot instellen rechtsmid- niet toe te rekenen, omstandigheden welke vermeld in het proces-verbaal waarin hun del art. 449 en 450 Sv: de mogelijkheid om de overschrijding van de termijn veront- verklaringen zijn opgenomen, maar van wie door het afleggen van zo’n verklaring een schuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden rechtsmiddel aan te wenden is gebonden gedacht aan binnen de beroepstermijn ver- geïndividualiseerd dat de verdediging desge- aan de uren waarop de griffie van het strekte ambtelijke informatie waardoor bij de wenst hun verhoor als getuige door de rech- gerecht geopend is of behoort te zijn. Aldus verdachte de gerechtvaardigde verwachting ter-commissaris of ter terechtzitting kan ver- dient een per fax verzonden schriftelijke is gewekt dat de beroepstermijn op een zoeken. volmacht ter griffie te zijn begonnen bin- ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige 2.4.2. De omstandigheid dat in het onderha- nen te komen vóór sluiting van de griffie psychische gesteldheid dat in verband daar- 538 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak mee het verzuim tijdig hoger beroep in te ordening Drenthe (hierna: de omgevingsver- gedeputeerde staten ontheffing verlenen van stellen niet aan de verdachte kan worden toe- ordening). De ontheffing is met het oog op het derde lid indien zwaarwegende argumen- gerekend (vgl. HR 6 januari 2004, het besluit van 3 april 2013 verleend. ten dit rechtvaardigen en het bedrijf belang- ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181). 3. Het beroep van [appellant], wiens woning rijk is voor de lokale werkgelegenheid. 2.4. In aanmerking genomen dat het hof heeft is gelegen aan de Rolderstraat 6, is zowel 6. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de vastgesteld dat de griffie van de rechtbank om gericht tegen de vaststelling van het bestem- WRO kunnen, indien provinciale belangen 17.00 uur sloot, kan de klacht dat het hof niet mingsplan als tegen het ontheffingsbesluit dat met het oog op een goede ruimtelijke 17.06 uur maar 17.00 uur als tijdstip van ont- van 8 november 2012. [appellant] acht de ordening noodzakelijk maken, bij of krach- vangst van de volmacht had moeten aanmer- besluitvorming niet in overeenstemming tens provinciale verordening regels worden ken, niet tot cassatie leiden. met de omgevingsverordening. gesteld omtrent de inhoud van bestem- Geconcentreerde rechtsbescherming plan en mingsplannen. ontheffing. Ingevolge artikel 4.1a, eerste lid, kan bij de Raad van State 4. Op 1 oktober 2012 is de wet van 21 juni verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. 2012 tot wijziging van de Wet op de ruimte- worden bepaald dat gedeputeerde staten op Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam lijke ordening en enige andere wetten (voor- aanvraag van burgemeester en wethouders bij de directie bestuursrechtspraak van de zien in een wettelijke grondslag voor provin- ontheffing kunnen verlenen van krachtens Raad van State. Volledige versies van deze ciaal medebewind en voor de mogelijkheid dat lid vast te stellen regels, voor zover de uitspraken zijn te vinden op www.raad- tot afwijking van algemene regels) (Stb. 2012, verwezenlijking van het gemeentelijk ruim- vanstate.nl. nr. 306; hierna: Wijzigingswet), in werking telijk beleid wegens bijzondere omstandighe- getreden. Met deze wet is artikel 8.3, vierde den onevenredig wordt belemmerd in ver- lid, toegevoegd aan de Wet op de ruimtelijke houding tot de met die regels te dienen ordening (hierna: WRO), waarin het systeem provinciale belangen. Aan de ontheffing kun- van geconcentreerde rechtsbescherming is nen voorschriften worden verbonden indien opgenomen. Dit systeem van geconcentreer- de betrokken provinciale belangen dat met 5 februari 2014, nr. 201304840/1/R4 de rechtsbescherming brengt met zich dat het oog op een goede ruimtelijke ordening (Mrs. Van Buuren, Scholten-Hinloopen, het besluit tot vaststelling van het bestem- noodzakelijk maken. Hoekstra) mingsplan en het besluit tot verlening van 7. De Afdeling overweegt dat aan een ECLI:NL:RVS:2014:333 de ontheffing voor de mogelijkheid van algemeen verbindend voorschrift, zoals neer- beroep als één besluit moeten worden aange- gelegd in artikel 3.26, vierde lid, van de Geconcentreerde rechtsbescherming merkt. Het beroep tegen het besluit tot het omgevingsverordening, verbindende kracht bestemmingsplan en ontheffing van pro- verlenen van de ontheffing wordt aldus geïn- kan worden ontzegd, indien het in strijd is vinciale omgevingsverordening. Onthef- corporeerd in de beroepsprocedure over het met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel fingsbepaling in verordening ambtshalve in bestemmingsplan. Tegen het besluit tot het indien het in strijd is met een algemeen strijd met art. 4.1a Wet op de Ruimtelijke verlenen van ontheffing kunnen met het oog rechtsbeginsel. Ordening geoordeeld. op een doelmatige rechtsgang eerst rechts- 7.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als middelen worden aangewend bij het besluit volgt. (WRO art. 4.1, 4.1a, 8.3 lid 4; Provinciale waarop het betrekking heeft. Voor zover het Met de Wijzigingswet is artikel 4.1a toege- omgevingsverordening Drenthe 3.26) beroep betrekking heeft op het besluit van 8 voegd aan de WRO. Dat artikel voorziet in november 2012 tot verlening van de onthef- een uitdrukkelijke grondslag voor de Uitspraak in het geding tussen: [appellant fing, maakt het derhalve deel uit van dit bevoegdheid ontheffing te verlenen van A] en [appellante B] (hierna: tezamen en in geding. regels in verordeningen op grond van artikel enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te In dat kader kunnen de bezwaren tegen de 4.1, eerste lid, van de WRO. Nu het onthef- Grolloo, gemeente Aa en Hunze, en de raad verleende ontheffing ten volle aan de orde fingsbesluit is genomen na 1 oktober 2012, van de gemeente Aa en Hunze, verweerder. worden gesteld en zal worden beoordeeld of dient dit te worden beoordeeld aan de hand het college van gedeputeerde staten in rede- van het recht zoals dit geldt sedert de inwer- Procesverloop lijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen kingtreding van deze wet. Bij besluit van 3 april 2013 heeft de raad het en of de raad bij de vaststelling van het Artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO voorziet bestemmingsplan ‘Rolderstraat 8 Grolloo, bestemmingsplan gebruik heeft mogen in een belangrijke beperking van de moge- Dierenpension De Open Ruimte’ vastgesteld. maken van de verleende ontheffing. lijkheid om ontheffing te kunnen verlenen Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep De verbindendheid van artikel 3.26, vierde van de provinciale verordening. In de Memo- ingesteld. lid, van de omgevingsverordening rie van Toelichting op de Wijzigingswet (…) 5. Ingevolge artikel 3.26, derde lid, van de (Kamerstukken II 2010/11, 32 821, nr. 3, blz. omgevingsverordening, zoals dat luidde ten 4) is ten aanzien van artikel 4.1a van de WRO Overwegingen tijde van belang, voorziet een ruimtelijk plan het volgende opgemerkt: (…) niet in vestiging of significante uitbreiding (…) ‘Gedetailleerde beperkingen in algemene 2. Het bestemmingsplan voorziet in een uit- van een solitair buiten bestaand stedelijk regels, gecombineerd met een ruime moge- breiding van een dierenpension op het per- gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf lijkheid om een afwijking daarvan toe te ceel Rolderstraat 8. Bij besluit van 8 novem- met uitzondering van agrarische bedrijven, staan, zouden dan immers kunnen leiden tot ber 2012 heeft het college van gedeputeerde bedrijven binnen de sector recreatie & toeris- talrijke nadere afwegings-momenten voor staten van Drenthe (hierna: het college) me en overige functioneel aan het buitenge- concrete gevallen, waarmee het sturingsstel- ontheffing verleend krachtens artikel 3.26, bied verbonden bedrijvigheid. sel zou worden doorkruist. De ontheffing is vierde lid, van de Provinciale omgevingsver- Ingevolge artikel 3.26, vierde lid, kunnen dan ook bedoeld voor bijzondere situaties, 432 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 539 Rechtspraak die bij het stellen van de algemene regel niet lid, van de omgevingsverordening neergeleg- 1.2. De gemachtigde van appellant heeft op zijn voorzien. Het gaat dan dus om niet voor- de verbod waarvan ontheffing kan worden 18 januari 2011 aan Agis geschreven dat het zienbare omstandigheden. In het wetsvoor- verleend onverbindend dient te worden ver- wenselijker is als de zaak minnelijk wordt stel is uitdrukkelijk vastgelegd dat die ont- klaard. Hiertoe overweegt de Afdeling dat opgelost en dat hij daarom een verzoek om heffing alleen aan de orde kan zijn indien de geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat herziening doet van het besluit van 19 april verwezenlijking van een onderdeel van het het in het derde lid geformuleerde verbod 2010. Agis heeft op 21 januari 2011 geant- gemeentelijk onderscheidenlijk provinciaal inclusief de daarin geformuleerde uitzonde- woord bij de afhandeling van het bezwaar- ruimtelijk beleid in verhouding tot de met ringen in strijd komt met artikel 4.1, eerste schrift geen reden te hebben gezien het die bepalingen te dienen provinciale of nati- lid, van de WRO. besluit van 19 april 2010 te herzien en ook onale belangen onevenredig wordt belem- Gelet op het voorgaande komt de ontheffing nu daartoe geen reden te zien. Op het merd. Voor een verlening van een ontheffing voor vernietiging in aanmerking. Nu deze bezwaar van appellant tegen deze afwijzing komen dan gevallen in aanmerking waarbij vernietiging terugwerkende kracht heeft, had heeft Agis geantwoord bij brief van 28 janua- een onverkorte toepassing van de algemene de raad bij de vaststelling van het plan geen ri 2011. Hierin heeft Agis, onder handhaving regel zou leiden tot gevolgen die onevenredig gebruik mogen maken van deze ontheffing van het besluit van 18 augustus 2010, het nadelig zijn in verhouding tot het met de en is het plan vastgesteld in strijd met arti- standpunt ingenomen dat haar brief van 21 algemene regel te dienen nationale belang. kel 3.26, derde lid, van de omgevingsverorde- januari 2011 niet is gericht op rechtsgevolg Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ning. en daarom niet als besluit is aan te merken. Het bezwaar van appellant kon om die reden het toestaan van een wenselijke innovatieve ruimtelijke ontwikkeling, die van een zoda- Conclusie volgens Agis ook niet als bezwaarschrift wor- nig groot belang wordt geacht dat in dat con- 9. Het beroep is gegrond, zodat het plan en den aangemerkt. Het besluit van 18 augustus crete geval de algemene regel buiten toepas- de daaraan ten grondslag gelegde ontheffing 2010 is niet te omzeilen door om herziening sing zou moeten blijven. Voor redelijkerwijs dienen te worden vernietigd. van het primaire besluit te verzoeken, aldus voorzienbare situaties zal in de algemene (…) Agis. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld. maatregel van bestuur of de provinciale ver- 1.3. De rechtbank heeft bij de behandeling ordening zelf een voorziening moeten worden getroffen, bijvoorbeeld door reeds in de Centrale Raad van Beroep van het beroep van appellant de brief van regel vast te leggen voor welke situaties de Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. Agis van 28 januari 2011 aangemerkt als regel niet van toepassing is.’ (…) van der Ham, vice-president van de Centrale besluit. Ter zitting van de rechtbank op 28 8. Gelet hierop ziet de Afdeling zich gesteld Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd april 2011 is de behandeling geschorst voor de vraag of de in artikel 3.26, vierde lid, Wetenschappelijk bureau van de Centrale omdat Agis zich bereid heeft verklaard in van de omgevingsverordening toegekende Raad van Beroep. overleg te treden met appellant en haar standpunt te herzien als de door appellant ontheffingsbevoegdheid voldoet aan het criterium dat alleen ontheffing kan worden verleend voor zover de verwezenlijking van het 433 nader over te leggen stukken daartoe aanleiding bieden. 1.4. Agis heeft met een besluit van 6 juli 2011 gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt 12 februari 2014, nr. 12/1651 AWBZ het pgb over de periode van 17 februari 2009 belemmerd in verhouding tot de met die (Mrs. Schaap, Bel, Van Zeben-de Vries) tot en met 31 december 2009 opnieuw vast- regels te dienen provinciale belangen. Naar ECLI:NL:CRVB:2014:397 gesteld als gevolg waarvan de vordering op appellant is verlaagd tot € 2541,85. het oordeel van de Afdeling heeft artikel 3.26, vierde lid, een ruimere strekking dan ingevol- Ondanks tegemoetkoming geen proceskos- 1.5. Op 15 augustus 2011 heeft appellant zijn ge artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO is toe- tenvergoeding. beroep ingetrokken omdat Agis aan hem tegemoet is gekomen en heeft appellant de gestaan. Het college kan immers ontheffing verlenen zodra sprake is van ‘zwaarwegende (Awb art. 8:75a) meer mogelijkheden voor verlening van een rechtbank verzocht om Agis met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet argumenten die dit rechtvaardigen’, hetgeen (….) bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten. ontheffing biedt dan het wettelijke criterium. Dat het bedrijf belangrijk moet zijn voor de Overwegingen 2. De rechtbank heeft appellants verzoek lokale werkgelegenheid kan naar het oordeel 1.1. Bij besluit van 19 april 2010 heeft Agis afgewezen op de grond dat hij in de primaire van de Afdeling niet worden aangemerkt als het persoonsgebonden budget (pgb) in ver- fase niet de juiste verantwoording voor het een bijzondere omstandigheid, die bij het band met op grond van de Algemene Wet pgb heeft aangeleverd, zodat het geheel aan stellen van de algemene regel niet is voor- Bijzondere Ziektekosten verleende zorg van hem te wijten is dat ten nadele van hem is zien. Gelet hierop is artikel 3.26, vierde lid, appellant over 2009 vastgesteld. Tevens heeft beslist. van de omgevingsverordening in strijd met Agis in dat besluit het door appellant niet 3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO. Hieruit verantwoorde gedeelte van het pgb tot een deze uitspraak gekeerd en daartoe aange- volgt dat de ontheffingsbevoegdheid in arti- bedrag van € 8327,03 teruggevorderd. Bij voerd dat de rechtbank ten onrechte heeft kel 3.26, vierde lid, van de omgevingsverorde- besluit van 18 augustus 2010 heeft Agis het aangenomen dat sprake is van een bijzonde- ning onverbindend is en dat de onderhavige bezwaar van appellant tegen het besluit van re omstandigheid op grond waarvan geen ontheffing ten onrechte is verleend. De Afde- 19 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard, proceskostenveroordeling hoeft plaats te vin- ling volgt de raad niet in diens betoog ter omdat appellant zijn bezwaarschrift niet bin- den. Verder heeft de rechtbank een schrifte- zitting dat uit de onverbindendheid van arti- nen de wettelijke termijn had ingediend. lijke reactie van appellant op het standpunt kel 3.26, vierde lid, van de omgevingsverorde- Tegen het besluit van 18 augustus 2010 heeft van Agis inzake de vergoeding van de proces- ning volgt dat ook het in artikel 3.26, derde appellant beroep ingesteld. kosten niet in de oordeelsvorming betrokken. 540 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Rechtspraak 4.1. De Raad komt tot de volgende beoorde- schorsing van de zitting bij de rechtbank op gens het UWV geen concreet rechtsgevolg ling. grond van artikel 8:64 van de Awb heeft bewerkstelligd en er is dan ook geen sprake 4.2. Het geschil betreft uitsluitend nog de appellant de voor de verantwoording nodige van een besluit in de zin van de Algemene vraag of de rechtbank met juistheid het ver- stukken overgelegd aan Agis, waarna Agis op wet bestuursrecht (Awb). zoek van appellant heeft afgewezen om Agis grond van die stukken haar besluit van 6 juli 2. De rechtbank heeft het beroep van appel- te veroordelen in de door appellant gemaak- 2011 heeft genomen. lant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe te proceskosten. 4.3. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking 434 heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief van 16 september 2011 een aanmaning is in de zin van artikel 4:112 van de Awb en dat in van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het 12 februari 2014, nr. 13/2847 ZW artikel 8:4, aanhef en onder m (oud, nu onder beroepschrift is tegemoetgekomen, het (Mrs. Van den Corput, Van der Kolk, b), van de Awb is bepaald dat tegen een aan- bestuursorgaan op verzoek van de indiener Van der Kris) maning geen beroep kan worden ingesteld. bij afzonderlijke uitspraak met toepassing ECLI:NL:CRVB:2014:411 Gelet hierop en artikel 7:1 van de Awb daarbij in aanmerking genomen, is de rechtbank van van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Vast staat dat Agis met Aanmaning, geen rechtsmiddel mogelijk. oordeel dat het UWV het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. het besluit van 6 juli 2011 geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is (Awb art. 4:112, art 8:4, aanhef en onder b, 3. Appellant kan zich met deze uitspraak niet tegemoetgekomen. In geval van een tege- art. 7:1) verenigen en heeft in hoger beroep hiertegen aangevoerd dat wel degelijk sprake is moetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling (….) van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, nu het schrijven van 16 september uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt Overwegingen 2011 rechtsgevolgen beoogt in de vorm van vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn 1.1. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het een betalingsverplichting. Tevens heeft uitspraak van 16 mei 2006 UWV het bezwaar ongegrond verklaard tegen appellant gesteld dat in strijd met het ver- (ECLI:NL:CRVB:AX6776) heeft de Raad over- het besluit van 13 april 2011 waarbij het trouwensbeginsel het betaalde ziekengeld wogen dat het gegeven dat onverplicht en bij UWV appellant heeft meegedeeld dat nog wordt teruggevorderd, hetgeen volgens wege van coulance is tegemoetgekomen, in een bedrag van € 2829,62 aan te veel ontvan- appellant niet rechtmatig is. beginsel niet een dergelijke bijzondere gen uitkering ingevolge de Ziektewet moet 4.1. De Raad komt tot de volgende beoorde- omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld, worden terugbetaald. Hierbij is bepaald dat ling. de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in appellant het bedrag in maandelijkse termij- 4.2. Vastgesteld wordt dat het schrijven van te stellen uitsluitend is te wijten aan de han- nen van € 200 terug moet betalen. Tegen dit 16 september 2011 moet worden aange- delwijze van de betrokkene zelf, kan wel besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. merkt als een aanmaning als bedoeld in arti- gesproken worden van een bijzondere 1.2. Bij schrijven van 16 september 2011 kel 4:112 van de Awb, nu dit geheel past bin- omstandigheid. heeft het UWV appellant meegedeeld dat nen de in dit artikel gegeven omschrijving. 4.4. Gelet op het procesverloop doen zich bij- hem nog een laatste kans wordt geboden om Het UWV heeft appellant immers aange- zondere omstandigheden voor. Appellant beslaglegging op zijn loon te voorkomen. maand binnen twee weken het openstaande heeft voorafgaand aan het primaire besluit Hiervoor dient hij voor 30 september 2011 bedrag te betalen en vermeld dat bij niet tij- van 19 april 2010 slechts een gedeelte van het het in te vorderen bedrag van € 3.259,02 dige betaling deze kan worden afgedwongen verleende pgb verantwoord (tot een bedrag (invorderingskosten inbegrepen) aan het door op kosten van appellant uit te voeren van € 7843,39), waarna Agis is overgegaan tot UWV te betalen. invorderingsmaatregelen, namelijk beslagleg- de vaststelling van het pgb tot de hoogte van 1.3. Het bezwaar van appellant tegen het ging op zijn loon. Hieruit volgt dat het schrij- het verantwoorde bedrag en tot een terugvor- besluit van 16 september 2011 is door het ven van 16 september 2011 weliswaar een dering van € 8327,03. Appellant heeft vervol- UWV bij besluit van 18 januari 2012 (bestre- besluit is in de zin van artikel 1:3 van de gens daartegen te laat bezwaar gemaakt en den besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Hier- Awb, maar dat dit besluit valt onder de uit- hij heeft niet gereageerd op het verzoek van aan ten grondslag ligt het standpunt dat het zondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef Agis om aan te geven wat de reden was voor schrijven van 16 september 2011 dient te en onder b, van de Awb. In samenhang bezien het te laat indienen van het bezwaar. Vervol- worden aangemerkt als aanmaning, waarte- met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kun- gens heeft appellant Agis gevraagd om tot gen geen bezwaar kan worden gemaakt, nu nen tegen dit besluit daarom geen bestuurs- een minnelijke oplossing te komen en heeft appellant daarin slechts geïnformeerd is dat rechtelijke rechtsmiddelen worden aange- hij om herziening gevraagd. Daarbij heeft loonbeslag wordt gelegd indien hij niet bin- wend. Hetgeen appellant hiertegen in hoger appellant echter geen nieuwe feiten of veran- nen twee weken het volledige bedrag van beroep heeft aangevoerd treft dan ook geen derde omstandigheden gemeld. Eerst na een € 3259,02 aan het UWV betaalt. Er wordt vol- doel. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 541 435 Boeken Naar een Europees executieen beslagrecht Rede uitgesproken door prof. mr. A.W. Jongbloed Naar een Europees executie- en beslagrecht? Die vraag werpt Ton Jongbloed op in zijn oratie. Er wordt al geruime tijd gewerkt aan meer juridische uniformiteit in Europa, maar kunnen juridische regels op het gebied van executie- en beslagrecht wel worden geharmoniseerd? Bestaan in de praktijk niet te veel praktische belemmeringen? Het blijkt dat er wel degelijk behoefte is aan uniformering. Degene in de grensstreek die wordt geconfronteerd met een schuldenaar met een rekening bij een bank over de grens blijkt in de praktijk weinig mogelijkheiden tot verhaal te hebben. In 2011 is een EU-voorstel gedaan om beslag op bankrekeningen te kunnen leggen, maar dat blijkt een onevenwichtig voorstel te zijn dat zeker niet ingevoerd moet worden. Op sommige deelgebieden zal harmonisatie tamelijk eenvoudig te verwezenlijken zijn, maar de nationale rechtssystemen liggen op andere punten zo ver uit elkaar dat een uniformerende regeling te veel weerstand zal opwekken. Misschien biedt een ‘stap-voor-stap’benadering soulaas. Aan de orde komt op welke punten harmonisatie wel en niet mogelijk is. Prof. mr. A.W. Jongbloed Uitgeverij Paris 2013, 36 p., € 19,95 ISBN 978 94 6251 011 1 International law of the sea Current trends and controversial issues In the last few decades, the law of the sea has been affected not only by the processes of globalisation that have changed the key interests of the international community but also by natural phenomena like climate change. In addition, technological advances that have opened up new opportunities to exploit marine resources and to produce energy and which make the sea in itself a resource, have contributed to a further development of the law of the sea. This book analyzes those areas of the law of the sea in which these transformations taking place seem to be 542 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 more significant: migration by sea, the security of navigation and the fight against piracy, safety of navigation, protection of maritime labour, the legal framework governing the polar regions and some special issues relating to the harnessing of marine resources. Angela del Vecchio (ed.) Eleven International Publishing 2014, 408 p., € 95,00 ISBN 978 94 6236 081 5 General Principles of EU Civil Law This book focuses on a rapidly developing but still highly controversial area of EU Law: the emergence of general principles with constitutional relevance for EU civil law, guiding its interpretation, gap filling and legality control. This study brings to light seven principles in the case law of the Court of Justice of the European Union and in the Charter of Fundamental Rights. Principles 1 to 3 on framed autonomy, protection of the weaker party and non-discrimination are now part of substantive EU law, mainly contract law. Principle 4 on effectiveness, together with the principle of equivalence, is an ‘old acquaintance’ of EU law and has mostly to do with procedures but can also be extended to cover substantive and remedial matters. Principles 5 and 6 on balancing and proportionality are primarily concerned with methodological questions: the first has to do with judicial interpretation and application of EU civil law, the second with legal-political questions on the future of a (questionable) codified or optional EU civil law, in particular sales law. Finally, principle 7 on good faith is still an emerging principle but its gradually gaining importance. Norbert Reich Intersentia Publishing 2014, 216 p., € 69,00 ISBN 978 17 8068 176 4 De lotgevallen en dilemma’s van het Hof Amsterdam tijdens de bezetting Dit boekje is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel is gewijd aan de vraag waarom de rechters, in het bijzonder de raadsheren in de Hoge Raad, doorgingen met rechtspreken tijdens de bezetting. Een belangrijke verklaring schuilt in de toenmalige rechtsstatelijke opvatting over de verhouding tussen rechtspraak en politiek. De president van het Amsterdamse Hof, H. Fruin, een fanatieke NSB’er, had een geheel andere visie. De confrontatie tussen de beide opvattingen geeft inzicht in het waarom van de lijdelijke opstelling van de Hoge Raad en andere rechters gedurende de Tweede Wereldoorlog. Daarna volgt de behandeling van een aantal andere verklaringen. Het tweede gedeelte van het boek is gewijd aan de lotgevallen van het Hof Amsterdam tjidens de oorlog. Een belangrijke plaats is ingeruimd voor het overleg van de Amsterdamse raadsheren over het bepalen van hun houding na de aanslag op de Amsterdamse procureur-generaal Feitsma, een NSB’er. De hoofdrol is weggelegd voor raadsheer J. Verdam. C.J.H. Jansen Ars Aequi Libri 2013, 32 p., € 9,50 ISBN 978 90 6916 624 7 Bestuur en toezicht bij stichtingen Governance bij zorginstellingen en pensioenfondsen Heden ten dage worden ‘maatschappelijke ondernemingen’ als onderwijsen zorginstellingen regelmatig georganiseerd in de vorm van een stichting en wordt de stichting gebruikt als rechtsvorm voor beleggingsinstellingen of pensioenfondsen. Omdat de overheid en de praktijk onderkennen dat de wettelijke regeling van de stichting in Boek 2 BW ten aanzien van bestuur en toezicht met onvoldoende waarborgen is omkleed, zijn governance codes tot stand gekomen en worden extra voorschriften vastgelegd in sectorwetgeving. Na een analyse van de governance structuur van stichtingen wordt in deze preadviezen aan twee specifieke sectoren, namelijk zorginstellingen en pensioenfondsen, aandacht besteed. De governance regulering van juist deze sectoren is interessant omdat nieuwe wetgeving op komst is: de Wet Cliëntenrechten Zorg en de onlangs aangenomen wijziging van de Pensioenwet. Mr. M.J. van Uchelen-Schipper en Mr. S.W.A.M. Visée Uitgeverij Paris 2013, 100 p., € 29,50 ISBN 978 94 6251 006 7 Tijdschriften 436 Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift voor Privaatrecht 50e jrg. nr. 3, 2013 F. Swennen Er is leven na de dood. Persoonlijkheidsrechten na overlijden – Overledenen worden in toenemende mate beschouwd als dragers van rechten, met name van persoonlijkheidsrechten. Een recht veronderstelt echter een levend subject, een bevoegdheid en een belang. Om die drievuldige vereisten te omzeilen, zijn diverse theorieën aangereikt om persoonlijkheidsrechten bij overledenen aan te knopen. Een grondige ontleding van de voornoemde drie voorwaarden toont aan dat die theorieën niet sluitend zijn. Daarom wordt in deze bijdrage de gewone vererving van persoonlijkheidsrechten beargumenteerd. B. Nelissen De Belgische gids voor de magistraten: slag in het water, voorlopige moraal of dubbele binding? – Belgische rechters functioneren in een allerminst vanzelfsprekend kader. Zij moeten immers toenemend aan beleid doen in een risicoavers, multimoreel en geseculariseerd klimaat, en ook daarom zet het New Public Management (NPM) zich door. Interdisciplinair gedragen inzichten leren nochtans dat deze aanpak de voorwaarden voor democratische rechtspraak in het gedrang brengt. Met zijn neoliberaal-meritocratische teneur herinnert de opmars van het NPM eraan hoe totalitarismen ‘baat’ hebben bij het cultiveren van een pessimistisch mensbeeld. Nochtans is tucht idealiter zelftucht en werkt een systematisch wantrouwige benadering zelfversterkend. Een herbezinning is dan ook aan de orde over het mensbeeld dat het recht en zijn instellingen schraagt. WPNR 145e jrg. nr. 7005, 8 februari 2014 Mr. R. van der Vaart De inschakeling van de bijzondere curator bij de afwikkeling van nalatenschappen – In 2012 deed Ter Haar in het WPNR verslag van een verkennend onderzoek naar de effectiviteit en relevantie van het toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen in het kader van bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen. Hij constateerde dat er een gebrek is aan toezicht op het bewind van wettelijke vertegenwoordigers op dit gebied. In aanvulling heeft Ter Haar enkele suggesties gedaan, met name gericht op de rol van de kantonrechter en de notaris, ter verbetering van dit toezicht. Schr. bespreekt in deze bijdrage een andere suggestie, namelijk de inschakeling van de bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te behartigen in erfrechtelijke kwesties. Volgens schr. hoeft de bijzondere curator in principe slechts een adviserende en informerende rol te hebben. Alleen als de wettelijke vertegenwoordiger niet conform verplichtingen of de gemaakte afspraken handelt, moet de bijzondere curator ingrijpen. Mr. M.E.C. Lok Het toedoen ten onder (II, slot) – Boedelschulden geven een onmiddellijke aanspraak op de boedel en hoeven niet ter verificatie worden aangemeld. Het begrip boedelschulden wordt in de wet nergens gedefinieerd. Vaste lijn in de jurisprudentie is dat iedere verplichting die is ontstaan ten gevolge van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichte rechtshandeling, wordt aangemerkt als een boedelschuld. In het arrest Koot Beheer/Tideman kwam de Hoge Raad terug op dit toedoencriterium. De Hoge Raad heeft drie criteria geformuleerd op grond waarvan een boedelschuld kan worden aangenomen. Schr. concludeert dat de criteria ruimte laten voor uitleg en niet altijd even goed lijken te passen in het wettelijk systeem. Veel minder vorderingen lijken te kunnen worden gekwalificeerd als boedelschuld. Hier staat tegenover dat crediteuren vaker een vordering ter verificatie kunnen indienen. Bij een bestaande rechtsverhouding is al snel sprake van een verifieerbare vordering. Mr. T.F.H. Reijnen De voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst: een nog steeds onvoltooide vertelling – In WPNR 2010/6867 schreef schr. over de mogelijkheden tot het bij voorhuwelijkse voorwaarden afstand doen van het recht op alimentatie, mede naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2005. De ontwikkelingen hebben sindsdien niet stil gestaan. Zo heeft kamerlid Bontes een initiatiefwetsvoorstel ingediend tot verkorting van de alimentatieduur en hebben de kamerleden Van der Steur (VVD), Recourt (PvdA) en Berndsen (D66) een initiatiefnota ingediend waarin zij een wijziging van het systeem van alimentatie voorstellen. In de initiatiefnota van Van der Steur, Recourt en Berndsen, kan men lezen dat zij voorstander zijn van volledige vrijheid voor echtgenoten ten aanzien van de alimentatieplicht. Het valt dus niet uit te sluiten dat op afzienbare termijn de mogelijkheid tot het bij voorbaat afstand doen van alimentatie wordt gecreëerd. Het lijkt er overigens op dat voorhuwelijkse afstand van alimentatie onder bepaalde voorwaarden al wordt geaccepteerd. 437 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7036, 13 februari 2014 Th.J.M. van Schendel, WFR 2014/218 Het indexeringsspook – Het spookt. Schr. attendeert op een tendens in fiscaal Nederland. Belastinggrondslagen die opbrengsten genereren worden wél geïndexeerd, maar belastingvrijstellingen en bepaalde drempels die belastingverlagend werken, zijn door de wetgever bevroren op het niveau 2012. In de loonheffingen — de aorta van de BV Nederland — doet de regelgever al sinds jaar en dag niet anders. Het bekendste voorbeeld is de vrije kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer. Dit bedrag is vanaf 2006 niet meer aangepast. Het niet indexeren van vrijstellingen en drempels is een sluipende en stiekeme belastingverhoging. Deze verhoging raakt alleen de groep belastingplichtigen die van vrijstellingen en drempels gebruikmaakt. Schr. ziet hierin een onrechtvaardigheid. Als Europa en de noodlijdende staatskas belastingverhogingen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 543 Tijdschriften onvermijdelijk maken, behoren deze alle belastingplichtigen — de minder draagkrachtigen uitgezonderd — te raken en niet slechts bepaalde groepen. Schr. draagt een alternatief aan naar Duits voorbeeld. Mr. M.M. Wierenga, mr. drs. A.J. Secker, WFR 2014/221 Inhoudingsplicht voor coöperaties. Een nadere analyse – Schrs. belichten een aantal onduidelijkheden ten aanzien van de inhoudingsplicht van dividendbelasting voor coöperaties. Zij bespreken met name de situatie waarin een coöperatie een Nederlandse vennootschap met zuivere winst verwerft (de tweede volzin van art. 1 lid 7 Wet DB 1965). Schrs. komen onder meer tot de conclusie dat de tweede volzin bij derdentransacties pas toepassing kan vinden, indien de dividendbelasting (als eindheffing) daadwerkelijk drukt op uitkeringen van de Nederlandse vennootschap aan de verkoper van die vennootschap. Dat dit anders lijkt te zijn bij intra-groep verhangingen is naar de mening van schrs. een ongerechtvaardigd verschil. Er wordt in die gevallen immers geen bestaande dividendbelastingclaim verijdeld. Daarnaast zijn in de praktijk situaties denkbaar dat de leden van een inhoudingsplichtige coöperatie beter af was geweest indien geopteerd was voor een, eveneens inhoudingsplichtige, BV. Schrs. kunnen zich voorstellen dat de coöperatie in die gevallen eerder een reële functie vervult, waardoor art. 1 lid 7 Wet DB 1965 alsnog geen toepassing vindt. Mr. R. van der Hulle, mr. drs. R. van der Hulle, WFR 2014/230 Hoe ver steekt het in mensenrechtenverdragen opgenomen discriminatieverbod bij discriminatoire belastingwetgeving? – Uit eerdere rechtspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad volgt dat de belastingrechter alleen de reikwijdte van belastingwetgeving wegens strijd met het discriminatieverbod kan uitbreiden als dit in overeenstemming is met het stelsel van de wet of met de bedoeling van de wetgever en niet leidt tot nieuwe ongelijkheden. In zijn arrest van 14 juni 2013 heeft de belastingkamer van de Hoge Raad overwogen dat het discriminatieverbod niet zo ver gaat dat de wetgever is gehouden aan de invoering van de betrokken belas- 544 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 tingverlaging nog verdere terugwerkende kracht te verlenen. Schrs. betogen dat hiermee een uitzondering is gemaakt op de in eerdere rechtspraak van de belastingkamer geboden mogelijkheid om de reikwijdte van belastingwetgeving wegens strijd met het discriminatieverbod uit te breiden. 438 Kamer aangenomen met algemene stemmen. Het lijkt er volgens schr. op dat de geesten zo langzamerhand rijp zijn geworden voor de volgende stap in het belang van de patiënten op de transplantatiewachtlijsten: invoering van het systeem van Actieve Donorregistratie. 439 Handels- & economisch recht Gezondheidsrecht Bedrijfsjuridische berichten Ars Aequi 63e jrg. nr. 2, februari 2014 Prof. mr. dr. M.A.J.M. Buijsen Een stapje dichter bij een geen-bezwaarsysteem? De Wet op de orgaandonatie gewijzigd – Nederland kent een groot tekort aan donorganen. In de ogen van velen is de sterfte onder patiënten op de lange wachtlijsten voor orgaantransplantaties vermijdbaar, daar de tekorten vaak ook worden toegeschreven aan het beslissysteem van de Wet op de orgaandonatie (WOD). Met enige regelmaat wordt daarom een lans gebroken voor de invoering van een geen-bezwaarsysteem (na overlijden zijn mensen orgaandonor, tenzij zij daartegen bezwaar kenbaar hebben gemaakt), omdat men gelooft dat daarmee meer donororganen beschikbaar komen. Steevast is een fel maatschappelijk debat het gevolg. Tot op heden is er onvoldoende politieke steun voor een systeemwijziging. Men houdt vast aan het systeem van expliciete toestemming (na overlijden zijn mensen geen orgaandonor, tenzij zij van toestemming blijk hebben gegeven). Ondertussen wordt de WOD stilletjes beetje bij beetje verspijkerd. Volgens schr. heeft de jongste wijziging van de WOD weinig aandacht getrokken, terwijl een nieuw geen-bezwaarelement aan de wet werd toegevoegd. Met het treffen van voorbereidingen voor orgaanuitname mag worden begonnen voordat de dood is vastgesteld, zolang degenen die bevoegd zijn tot het geven van toestemming voor donatie geen bezwaar hebben gemaakt. Bovendien werd het voorstel tot wijziging van de wet in verband met nieuwe medisch-technische ontwikkelingen in de Tweede Nr. 3, 6 februari 2014 M. van Wanroij, S. de Zwart, Bb 2014/6 Openbare mededelingen niet langer een ‘safe haven’ in het mededingingsrecht? – In dit artikel bespreken schrs. de verscherpte nationale en internationale aandacht voor indirecte vormen van afstemming van marktgedrag. De aanleiding hiervoor is het ontwerp-toezeggingsbesluit van de Autoriteit Consumenten Markten (ACM). De risico’s van klassieke overtredingen van het mededingingsrecht, zoals de directe prijs- en marktverdelingsafspraken, zijn bij de meeste ondernemers bekend. Een recente ontwikkeling is, dat toezichthouders zoals de ACM en de Europese Commissie zich richten op indirecte vormen van afstemming van marktgedrag, zoals via openbare media. Een voorbeeld hiervan is het ontwerp-toezeggingsbesluit in de mobiele telecomsector, dat op 21 november 2013 door de ACM ter inzage is gelegd. Ook internationaal is er verscherpte aandacht voor indirecte afstemming. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/7 Onduidelijke schuldenlast uit onderneming – In dit artikel bespreekt schr. het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2013. Het Hof wijst het verzoek tot toelating tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) ook in beroep af, omdat de verzoeker onvoldoende inzicht heeft gegeven in het ontstaan en de omvang van zijn schulden. Zodoende is niet aannemelijk Tijdschriften gemaakt dat de verzoeker in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Schr. gaat in op de feiten, de beslissing en de bewijslast van de goede trouw. Ook komen de mediane schuldenlast en zzp’ers in de WSNP aan de orde. Ten slotte bespreekt schr. de mogelijkheden van voortzetting tijdens schuldsanering. Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/8 Kwaliteit, zorgvuldigheid en normering van incasso – Schr. gaat in dit artikel in op een aantal essentiële beginselen van het handelsverkeer. In dit kader bespreekt hij de Wet normering buitengerechtelijke incasssokosten en het keurmerk voor de incassobranche. Doel van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten is, dat consumenten beter worden beschermd tegen onredelijke incassokosten. Ook is deze wet te beschouwen als een kwaliteitsimpuls. De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7399, 14 februari 2014 Prof. mr. B. Hessel, Gst. 2014/12 De VNG Model algemene subsidieverordening 2013 vanuit staatsteunperspectief: hulde! – Zoals uit een eerdere publicatie bleek, vormde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de model-Algemene Subsidieverordening (model-ASV) ‘Subsidie zonder moeite’ uit 2009 aanleiding te pleiten voor essentiële aanpassingen om bij gemeentelijk subsidiebeleid problemen met staatssteun te voorkomen. In de reactie op dat artikel werd door mevrouw Van Soest van Vijverberg Juristen, die bij de aanpassing voor 2013 was betrokken, de indruk gewekt dat het met de staatssteunproblematiek bij subsidierende gemeenten niet zo’n vaart loopt. Als antwoord daarop heeft schr. aangegeven dat de VNG daar anders over denkt en dat zijn artikel heeft geleid tot een werkgroep van een aantal staatssteunspecialisten om de wetgevingsjurist van de VNG te helpen bij het staatssteunproof maken van de nieuwe model-ASV. Inmiddels is de model-ASV 2013 verschenen en blijkt het vermoeden juist van schr. dat die wel Europaproof, of liever nog: Europabewust, wordt. Na alle kritieken derhalve een goede aanleiding voor een positieve bespreking van de nieuwe model ASV. Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht Nr. 1, februari 2014 Mr. drs. H.M.B. Brouwer Naar een dominant-cause-leer in het Nederlandse verzekeringsrecht? – In deze bijdrage wordt beoordeeld welke causaliteitsleer moet worden gehanteerd bij het vaststellen van het causaal verband in het verzekeringsrecht. Indien een verzekeringspolis tegen bepaalde evenementen dekking biedt, moet een causaal verband tussen (een van deze) gevaren/evenementen en de door de verzekerde geleden schade door de verzekerde worden aangetoond om aanspraak te kunnen maken op de verzekeringsuitkering. Als de verzekeraar een beroep doet op een uitsluiting of beperking, dient deze op zijn beurt een causaal verband aan te tonen tussen de omstandigheid waarvoor de uitsluiting of beperking geldt en de schade. Het belang van vaststellen van het causaal verband is groot. Schr. doet een rechtsvergelijkend onderzoek tussen de situatie in Nederland en die in Engeland, waar de dominant-causeleer een belangrijke causaliteitsleer is in het verzekeringsrecht. Schr. pleit voor opname van een nieuw artikel aan titel 7.17 BW dat de te gebruiken causaliteitsmaatstaf aangeeft voor de gevallen waarin de verzekeringsovereenkomst zwijgt. Mr. N. Vloemans Het moment van (moeten) melden onder een claims-madeaansprakelijkheidsverzekering – In deze bijdrage wordt de vraag beantwoord wat de meldingsplicht ex art. 7:941 BW triggert. Is dat het moment dat een derde schade lijdt of het moment dat de verzekerde wordt aangesproken? In principe is een verzekerde gehouden bij zijn verzekeraar melding te maken van de verwezenlijking van een risico, zodra hij daarvan op de hoogte is of behoort te zijn. Bij objectverzekeringen is verwezenlijking van het risico of het moment dat schade ontstaat vrij duidelijk aan te wijzen. De schade ont- staat op het moment dat de verzekerde zaak beschadigd raakt. Bij een aansprakelijkheidsverzekering lijdt de verzekerde schade, indien de derde schade lijdt. De dekking ziet op de schade die de verzekerde in zijn vermogen lijdt en niet op schade die bij de derde ontstaat. Zolang de derde de verzekerde niet aanspreekt is er nog geen sprake van schade die de verzekerde in zijn vermogen lijdt. Een aansprakelijkheidsverzekeraar wil echter graag op de hoogte worden gebracht van een mogelijke aanspraak, indien door de verzekerde aan een derde schade is toegebracht. Schr. acht het in beginsel zuiverder uit te gaan van het moment dat de verzekerde een aanspraak van een derde ontvangt als het moment waarop het verzekerd risico zich voordoet en er dus een plicht tot melden bestaat. De bevoegdheid tot melden kan zich veel eerder voordoen, met name wanneer de verzekerde voorziet dat het verzekerd risico zich gaat voordoen. Het ligt in de rede om eerder te melden, wanneer de verzekerde ook eerder bereddingsmaatregelen treft. Bijvoorbeeld om schade te beperken of te voorkomen. Ondernemingsrecht Financieel recht Nr. 2, 11 februari 2014 Themanummer: Modernisering van het NV-recht – De modernisering van het NVrecht behelst twee discussies: enerzijds flexibilisering en anderzijds aparte regulering van de beursgenoteerde NV. In beide discussies spelen diverse fundamentele vragen. Prof. mr. G.T.M.J. Raaijmakers, prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers, Ondernemingsrecht 2014/12 De NV in 2020 – Voor ‘besloten’ NV’s ligt vereenvoudiging van het NV-recht volgens het model voor de Flex-BV voor de hand. Open beurs-NV’s met gespreid kapitaal en hun afwijkende interne organisatie behoeven een apart statuur, waarin fricties met het effectenrecht (Wet op het financieel toezicht), de Code Corporate Governance en beschikbare rechtsmiddelen moeten worden voorkomen. Met de voorbereiding van die tijdrovende herziening moet niet worden gewacht. Mr. B.J. de Jong, Ondernemingsrecht 2014/13 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 545 Tijdschriften Lessen uit het vernieuwde Britse vennootschapsrecht voor de modernisering van het Nederlandse NV-recht – In dit artikel wordt naar aanleiding van de recente hervorming van het vennootschapsrecht in het Verenigd Koninkrijk onderzocht op welke wijze het Nederlandse NV-recht kan worden gemoderniseerd. Betoogd wordt dat het wenselijk is een principiëler onderscheid te maken tussen NV’s en BV’s, in navolging van het Britse recht ter zake van de aan de NV/BV verwante public/private company. Naar aanleiding van pleidooien in de Britse literatuur beveelt schr. de wetgever aan de civielrechtelijke gevolgen van het financiële steunverbod af te schaffen, behoudens bestuurdersaansprakelijkheid. Daarnaast mag in navolging van het Britse recht en het BV-recht meer variatie in rechten verbonden aan aandelen (stemrecht, winstrecht) worden toegestaan. De regeling over aandeelhoudersinstructies uit het BV-recht dient ook te worden ingevoerd in het NV-recht. H. Boschma, L. Lennarts, H. Schutte-Veenstra, Ondernemingsrecht 2014/14 Lessen uit het Duitse AG-recht voor de modernisering van het Nederlandse NV-recht – Aan de hand van een aantal thema’s wordt belicht of, en zo ja, in hoeverre het Aktiengesellschaft (AG)recht inspiratie biedt voor de herziening van het NV-recht. Gelet op het dwingende keurslijf waarin de AG zich bevindt, vormt het Duitse recht een beperkte inspiratiebron. Bij de beantwoording van de vraag of het NV-recht verder kan worden geflexibiliseerd en vereenvoudigd, kan daarom naast het Duitse recht ook het advies van de Commissie Vennootschapsrecht d.d. 15 juli 2013 betreffende de modernisering van het NV-recht en het recent geflexibiliseerde BV-recht worden betrokken. Op basis hiervan doen schrs. enkele aanbevelingen. Mr. drs. Bootsma, prof. mr. J.B.S. Hijink, Ondernemingsrecht 2014/15 De beurs-NV in den vreemde. Een perspectief op modernisering van het NV-recht – Dit artikel belicht de discussie over de herziening van het NV-recht vanuit het perspectief van de beurs-NV 546 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 wier aandelen zijn toegelaten tot de handel op een buiten Nederland gelegen effectenbeurs. Schrs. beschrijven dat het aantal ‘beurs-NV’s in den vreemde’ in de afgelopen tien jaar is toegenomen, hetgeen aanleiding vormt bij de herziening van het NV-recht een aantal beleidsmatige vragen te stellen over de wenselijke inhoud en reikwijdte van het Nederlandse vennootschapsrecht. Tijdschrift voor Insolventierecht 20e jrg. nr. 1, januari/februari 2014 Mr. P.R.W. Schaink, TvI 2014/2 De gevolgen van het arrest Koot/ Tideman voor arbeidsrechtelijke casusposities – Op 19 april 2013 heeft de Hoge Raad in de zaak Koot/Tideman een buitengewoon belangrijk arrest gewezen. Kort gezegd: de reikwijdte van het begrip boedelschulden is ingeperkt en die van het begrip faillissementsschulden is uitgebreid. Het ruime ‘toedoencriterium’ als ontstaansgrond voor boedelschulden geldt niet langer. Ter voorkoming van het vallen van gaten ofwel: het creëren van niet-verifieerbare vorderingen, omvat de herformulering van de faillissementsschuld nu ook een categorie schulden die pas ná faillissement ontstaat. De beruchte niet-verifieerbare ‘Van Gelder Papier’ vordering (claim op bedongen beëindigingsvergoeding bij ontslag na faillissement) blijkt echter te zijn gehandhaafd. Schr. belicht de stand van zaken en houdt een pleidooi. Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen, TvI 2014/3 Artikel 24 Faillissementswet en de failliete koper bij transacties met notariële tussenkomst – Stel dat in een transactie met notariële tussenkomst op dezelfde dag de koopovereenkomst wordt aangegaan, de leveringsakte wordt verleden én de koper failleert. Welke consequenties heeft dit voor de overdacht? Aan wie dient de notaris de koopprijs uit te betalen? Schr. betoogt dat de overdracht wel tot stand komt, maar dat art. 24 Faillissementswet de uitbetaling van de koopprijs aan de verkoper in de weg staat. Dit onwenselijke gevolg van het faillissement kan worden voorkomen, door te verkopen of te leveren onder de opschortende voorwaarde dat de koper niet failleert op de dag waarop de leveringsakte wordt gepasseerd. 440 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 38e jrg. nr. 1, januari/februari 2014 Mr. W.G.L. During Rekken en strekken met de UsedSoft-formule – Het Hof van Justitie heeft met zijn uitspraak in de zaak UsedSoft een belangrijke stap gezet richting digitale uitputting. Is digitale uitputting slechts van toepassing op computerprogramma’s of kan deze ook worden doorgetrokken naar andere auteursrechtelijk beschermde werken? Mr. S.C. Rebel Leenrecht en beeldende kunst. Waarom een algemene leenrechtvergoeding moeilijk te verenigen is met de kunstuitleenmarkt – De auteursrechtelijke leenrechtregeling voor de uitleen van beeldende kunst is het onbevredigend resultaat van een langdurig en moeizaam onderhandelingsproces. Om dat proces te duiden onderzocht schr. de standpunten van verschillende betrokken partijen tijdens het onderhandelingsproces, en na vaststelling van de leenrechtvergoeding. Redenerend vanuit deze standpunten geeft schr. haar visie op de totstandkoming en uitvoering van de leenrechtregeling, en geeft zij aan op welke manier beter kan worden aangesloten bij de praktijk van de kunstuitleenmarkt. Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 296, 12 februari 2014 R. Schoefs Strijd tegen namaak – (België) Schr. bespreekt de hoofdlijnen van de nieuwe douaneverordening, die de douaneautoriteiten extra bevoegdheden toekent in de strijd tegen namaak. Daarnaast bestudeert hij of de verordening tegemoetkomt aan de problemen en kritieken die er waren onder de oude regeling, onder Tijdschriften meer inzake het toepassingsgebied en de omslachtigheid van de administratieve procedures voor vernietiging van kleine zendingen. Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 23, 8 februari 2014 F. Brison, M-Ch. Janssens, P. Maeyaert, H. Vanhees Kroniek intellectuele rechten (20112012) – (België) In deze kroniek wordt een overzicht gegeven van belangrijke ontwikkelingen in 2011 en 2012 in de wetgeving en de rechtspraak m.b.t. het auteursrecht en de naburige rechten (met inbegrip van het sui generisbeschermingsregime voor databanken), het tekeningen- en modellenrecht, het merkenrecht en het octrooirecht. 441 Internationaal publiekrecht Tilburg Law Review 19e jrg. nr. 1-2, 2014 Themanummer: Staatloosheid – Dit themanummer is geheel gewijd aan staatloosheid. Het academische tijdschrift vat de nog relatief nieuwe wetenschappelijke discussie over dit onderwerp samen door staatloosheid te belichten vanuit verschillende invalshoeken – van klimaatverandering tot maatschappelijk verantwoord ondernemen; van microfinancieringsprogramma’s tot mensenhandel; en van draagmoederschap tot victimologie. M. Manly, L. van Waas The state of statelessness research – After a long and difficult journey, statelessness has now ‘arrived’ as a recognised focus of both academic and policy-oriented study. This article discusses how the issue has come to demand and increasingly receive attention from researchers around the world. Z. Albarazi No legal bond, no family life – This article wishes to shed light on one consequence of statelessness that is yet to be part of either natio- nal or international discourse or addressed in research or reports on the issue. H. Alexander, J. Simon Sinking into statelessness – Leading scholars have recently argued that the principle of presumption of continuity of state existence implies that island states continue to be states even after becoming uninhabitable. Authors argue to the contrary: the principle of presumption of continuity of state existence implies no such thing. C. Allerton Statelessness and the lives of the children of migrants in Sabah, East Malaysia – This article explores issues involved with researching statelessness ‘on the ground’ during ethnographic fieldwork in Malaysia with the children of migrants and refugees. K. Bianchini On the protection of stateless persons in Germany – This article analyses the legal framework for the protection of stateless persons in Germany. In particular, it explains the definition of a stateless person under German law, the availability of protection outside the context of asylum procedures, access to travel documents and naturalization. G. Bittoni Statelessness in the European Union – This article examines the situation of Cuban migrants that stay abroad for more than 11 months. M.K. Brewer Beyond international law – This paper explores how multinational corporations may help further the goals of international law seeking to eradicate statelessness while simultaneously developing more sustainable practices toward their employees, local communities, and other stakeholders. A.R. Cheong Using oral history methods to document the subjective experiences of statelessness – This article reflects upon the use of oral histories in uncovering people’s subjective experiences of statelessness — an area that has received relatively little attention in the growing body of literature on statelessness. J. Clifton, G. Acciaioli, H. Brunt, W. Dressler, M. Fabinyi, S. Singh Statelessness and conversation – This article focuses upon stateless peoples enmeshed within a policy framework influenced by globalised environmental priorities and directed by international conservation NGOs in South-East Asia. B.P. Colgan, O. Kolínský Statelessness and microfinance – This paper studies how microfinance can operate in stateless communities and whether it can have a positive long-term impact on such a clientele. W. van Genugten, A. Meijknecht, B. Rombouts Stateless indigenous people)s – According to the 2007 UN Declaration on the Right of Indigenous Peoples, every indigenous individual has the right to a nationality. This paper focuses on the right to a nationality as a ‘gateway’ to the recognition of a plurality of other rights. S. Jaghai Statelessness at home – This article looks into the story of Hanna, a stateless student who is studying for her LLM at Tilburg Law School. It contributes to a better understanding of statelessness. J. Kanics Preventing and addressing statelessness – International commercial surrogacy presents a very specific contemporary challenge because in such cases it may be difficult for the child’s legal parentage to be established or recognised. This may result in serious consequences for the child including statelessness. L.N. Kingston Statelessness as a lack of functioning citizenship – Expanding on Elizabeth F. Cohen’s concept of ‘semi-citizenship’, this article contends that membership exists along a spectrum and requires not only the granting of formal citizenship, but also attention to the functionality of that relationship. R. Kubben To belong or not to belong – This paper addresses the issue of belonging, people’s legal and political status, citizenship and the treatment of foreigners from a legal historical perspective. M. Lynch, S. Reynolds Refugees international NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 547 Tijdschriften – This article reflects on the re-emergence of statelessness as a global concern, the role of one NGO in a multifaceted movement, and the exigent path that lies ahead. S. Mantu Citizenship deprivation in the United Kingdom – The United Kingdom has amended its nationality legislation in order to make it easier for the state to exercise citizenship deprivation powers. Th. McGee The stateless Kurds of Syria – Due to recent developments in Syria, the country’s (stateless) Kurds find themselves at a double historic juncture. This paper argues that not only is access to citizenship being transformed, but so too is the very definition of being a citizen. C. McInerney Accessing Malagasy citizenship – At the time Madagascar gained independence, only those who had been naturalized French citizens had the opportunity to choose Malagasy citizenship. Madagascar can reform the citizenship system by amending the Nationality Code to protect against statelessness and discrimination. T. Molnár Moving statelessness forward on the international agenda – This paper aims at shedding more light on the recent re-emergence of the issue of statelessness on the international agenda, from a government perspective. It gives some examples on implementing this policy goal and mainstreaming statelessness in international cooperation. E. Mrekajová Facilitated naturalization of stateless persons – The present article tries to identify international and European standards and general recommendations related to facilitated access to citizenship for stateless persons. It focuses in particular on assessment of material requirements and procedural aspects of naturalization. C. Nash Networking for change – Until recently, there was no regional civil society alliance dedicated exclusively to addressing statelessness. This article explores the importance of awareness-raising and the gains possible through finding diver- 548 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 se and multiple entry points to approach the issue. K. Nylund The indignity of a false citizenship – This article will explore the history and legacy of attempts to advocate for independence in Puerto Rico via the renunciation of United States citizenship. M. Sanderson Key threats of statelessness in the post-secession Sudanese and South Sudanese nationality regimes – Following the secession of South Sudan from Sudan on 9 July 2011 both countries have passed new citizenship legislation with dramatic effects for the rights of individuals on both sides of the new border. S. Soakhamnuan A personal story about statelessness – Author recounts her life as a stateless person growing up in Thailand, her fight to receive an education and her journey to obtain Thai citizenship. K.G. Southwick Myanmar’s democratic transition – This paper reviews the history of the Rohingya in Myanmar, a Muslim minority group representing one of the world’s most protracted cases of statelessness, including recent violence and living conditions of those inside and outside the country. J. Tucker Questioning de facto statelessness – This article challenges the concept of de facto (by fact) statelessness, often conceptualised as ineffective citizenship, from being included within the statelessness discourse. This is done by considering the nexus between de jure (by law) statelessness and de facto citizenship. Z. van der Velde, R. Letschert Collective victimisation of stateless peoples – The present contribution reflects on the implications of a discourse of statelessness that fails to recognise the stateless as victims. Authors argue that negative labels attached to stateless peoples are partially facilitated by legal documents that fail to recognise victimhood that is often inherent to statelessness. O. Vonk, M. Vink, R. de Groot Benchmarking the protection against statelessness in Europe – This contribution presents the comparative findings of the ‘Protecti- on against Statelessness Database’, developed by the European Union Democracy Observatory on Citizenship in collaboration with UNHCR. L. van Waas, C. Rijken, M. Gramatikov Exploring the interaction between statelessness, legal empowerment and human trafficking – This article outlines the theory and assumptions that underlie the research methodology developed and briefly discusses how this methodology is being implemented in a concrete pilot project in Thailand. 442 Mediation, herstelrecht en alternatieve geschillenbeslechting Ars Aequi 63e jrg. nr. 2, februari 2014 Dr. A.F.M. Brenninkmeijer, M.H. van der Hoeven De Veteranenombudsman. Een luisterend oor voor veteranen die zich voor ons land hebben ingezet – Veteranen die in de knel raken met de overheid kunnen sinds 1 juli 2013 de Veteranenombudsman inschakelen. De toegang tot een onafhankelijke Veteranenombudsman verlaagt de drempel tot het indienen van een klacht. Door de Veteranenombudsman onder te brengen bij de Nationale ombudsman is die onafhankelijkheid gegarandeerd. Deze bijdrage beschrijft de taken en bevoegdheden van de Veteranenombudsman. Welke problemen signaleert hij en hoe pakt hij deze op? 443 Omgevingsrecht Bouwrecht 51e jrg. nr. 2, februari 2014 Prof. dr. R.N.G. van der Paardt, BR 2014/14 Vijftig jaar bouwen aan fiscaal recht – In het kader van vijftig jaar Bouwrecht, een tijdschrift waarin alle juridische aspecten worden belicht die aan de orde komen bij het bouwen en daarmee samenhangende activiteiten, kan ook een artikel over de Tijdschriften ontwikkelingen in het fiscale recht, samenhangend met bouwen c.a. in de afgelopen vijftig jaar, niet ontbreken. In dit artikel worden een aantal fiscale aspecten belicht, waarbij de situatie in 1964 en die in 2014 worden vergeleken. Daarbij gaat het om de heffing van registratierecht en later overdrachtsbelasting, de heffing van omzetbelasting thans btw en enkele opmerkelijke zaken uit de rechtspraak in 1964 met betrekking tot onroerende zaken in de inkomstenbelasting. Mr. ing. P.M.J. de Haan, mr. M. Ramondt, BR 2014/15 De omgevingsvergunning van rechtswege – In dit artikel worden enkele aandachtspunten bij de omgevingsvergunning van rechtswege behandeld. Na de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op 1 oktober 2010 kan onder omstandigheden van rechtswege – zonder tussenkomst van het bevoegd gezag of de bestuursrechter – een omgevingsvergunning zijn ontstaan, indien het bevoegd gezag niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. In dit artikel worden in chronologische volgorde van de procedure enkele aandachtspunten bij de van rechtswege verleende omgevingsvergunning behandeld. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. W.I. de Vries, BR 2014/16 Goederenrechtelijke hulpinstrumenten: contractuele mandeligheid bij kleinschalige gebiedsontwikkeling – Onder de invloed van de crisis die al sinds 2008 door Nederland gaat, zijn veel van de vormen van gebiedsontwikkeling die voor 2008 gangbaar waren niet meer uitvoerbaar gebleken. Om gebiedsontwikkeling niet geheel te laten stilvallen, is er toen gezocht naar nieuwe vormen om dit proces in te gieten. Hierbij is men (onder meer) uitgekomen bij kleinschalige gebiedsontwikkeling. Een van de aspecten die nu onder de loep worden genomen, is de vraag naar de inzetbaarheid van goederenrechtelijke hulpinstrumenten. In deze publicatie worden die aspecten belicht vanuit de optiek van het instrument van de contractuele mandeligheid. Tijdschrift voor Agrarisch recht 74e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. F. van Wingerden, ir. B.P.C. van Weert Buitengerechtelijke bedrijfsbeëindiging in de Nederlandse glastuinbouw – Bedrijfsbeëindiging is voor een ondernemer een ingrijpende gebeurtenis, zeker in de Nederlandse tuinbouw, waarbij de band tussen onderneming en ondernemer – niet in de laatste plaats vanwege het zeer veelvuldig voorkomen van de ‘persoonlijke ondernemingsvorm’ – zeer nauw is. Het voornaamste ‘ingrediënt’ bij de buitengerechtelijke bedrijfsbeeindiging is het (crediteuren)akkoord. In dit artikel komen zowel het buitengerechtelijke akkoord aan de orde als het akkoord in de wettelijke insolventieprocedures. Ook worden de knelpunten bij het aanbieden van het akkoord aangestipt. Prof. mr. D.W. Bruil De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij – In september 2011 verscheen het rapport van de Commissie Van Doorn ‘Al het vlees duurzaam; de doorbraak naar een gezonde, veilige en gewaardeerde veehouderij in 2020’. In dit rapport werden de hoofdlijnen geschetst voor een verduurzaming van de intensieve veehouderij op punten als antibioticagebruik, sluiten van kringlopen, dierenwelzijn, volksgezondheid, ketenbenadering en omgeving. Als vervolg daarop is in Noord-Brabant de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) ontwikkeld. De juridische basis voor deze BZV is te vinden in de nieuwe Verordening ruimte van de provincie. Deze verordening is ook op enkele andere punten aangescherpt. In dit artikel komen de juridische aspecten van de BZV aan de orde, na een korte schets van de inhoud ervan en de overige wijzigingen in de genoemde verordening. Deze juridische aspecten betreffen ten eerste de basis van de BZV. De eerste kritiek op deze basis is al geventileerd. In de tweede plaats komt de juridische uitwerking van de BZV aan de orde. Afgesloten wordt met een conclusie. Prof. dr. M. Rosso Grossman Environmental law for agricultural production: the legal framework – Op 5 november 2013 maakten de VVD, PvdA en D66 bekend dat zij aan een initiatief wetsvoorstel werken tot wijziging van het wettelijk huwelijksvermogensregime, dat wil zeggen het huwelijksvermogenrecht dat van toepassing is als er geen huwelijkse voorwaarden voor het aangaan van het huwelijk zijn gemaakt. Al bij de totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen die per 1 januari 2012 in werking is getreden, is er in de wetenschap en praktijk discussie geweest over de vraag of de algehele gemeenschap van goederen nog wel als wettelijk stelsel moet worden voortgezet en of deze niet moet plaatsmaken voor een iets minder vergaand stelsel. Uiteindelijk is gekozen voor een slechts op bepaalde punten gewijzigd wettelijk stelsel en is de algehele gemeenschap van goederen gehandhaafd. Nu, nog geen twee jaar later, wordt er toch een (initiatief)wetsvoorstel ingediend, waar weer wordt teruggekeerd naar het oorspronkelijk wetsvoorstel: een beperkte gemeenschap van goederen van de resultaten van de tijdens het huwelijk verrichte arbeidsinspanningen en het privé blijven van giften en erfenissen die zowel voor als tijdens het huwelijk worden verkregen. Ook voorhuwelijkse goederen en schulden blijven privé. Volgens de initiatiefnemers wordt op deze wijze beter aangesloten bij de praktijk en beter bij het huwelijksvermogensrecht in de ons omringende landen, zodat bij het aangaan van een huwelijk met een buitenlandse partner of het erven van buitenlands vermogen geen misverstanden kunnen ontstaan. Schr. gaat in deze bijdrage in op de vraag wat de overgang betekent van de algehele gemeenschap naar de voorgestelde beperkte gemeenschap van goederen voor de (agrarische) praktijk? Tijdschrift voor Bouwrecht Nr. 2, februari 2014 Mr. F.H. Damen Toepassing van artikel 19kd Natuurbeschermingswet bij plannen – In de praktijk bestaan veel onduidelijkheden omtrent de uitleg en toepassing van art. 19kd Natuurbescher- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 549 Tijdschriften mingswet 1998 (Nb) ten aanzien van plannen als bedoeld in art. 19j Nb, waarbij in het bijzonder wordt gedoeld op bestemmingsplannen. In onderhavig artikel wordt uiteengezet op welke wijze naar de mening van schr. art. 19kd Nb ten aanzien van plannen moet worden uitgelegd en toegepast. Mr. A. Snijders Dynamische discussies over een statisch instrument. Hoe in een beheersverordening om te gaan met illegaal gebruik: vallen ‘handhaven’ en ‘legaliseren’ onder ‘beheren’? – De beheersverordening mag alleen worden ingezet in laagdynamische gebieden. Als ontwikkelingen gewenst zijn, moet voor de planologische regeling worden gebruikgemaakt van een bestemmingsplan. Een vraag die de laatste tijd in dit verband in de praktijk veel aandacht heeft gekregen, is hoe moet worden omgegaan met bestaand illegaal gebruik. In dit artikel wordt hierop nader ingegaan. Mr. J.S. Procee, mr. M. Rus-van der Velde, mr. M.W. Scheltema, mr. M.C. van der Werf en mr. R.T. Wiegerink Kroniek onteigeningsjurisprudentie 2013 – Het onteigeningsprocesrecht van zowel Hoge Raad als lagere rechters komt in deze kroniek aan de orde. Ook het schadeloosstellingsrecht wordt besproken. Mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT Kroniek van het planschaderecht onder de Wet ruimtelijke ordening (deel 1) – In deze kroniek wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen in het planschaderecht sinds 1 juli 2008. 444 Onderwijsrecht functioneren volgens dit advies in de praktijk goed. Echter, op een aantal onderdelen is de procedure niet in overeenstemming met de beginselen van behoorlijke rechtsbescherming. In dit artikel worden kort de hoofdlijnen van het advies besproken. Mr. W. Lindeboom Cao’s voor bestuurders in het onderwijs. Een update – Een vervolg op het artikel dat in juni 2012 in School en Wet verscheen over de cao Bestuurders vo. Hierin plaatste schr. kritische kanttekeningen bij de gebondenheid van de werkgevers in het algemeen. In dit artikel is er met name aandacht voor de vraag of inmiddels is tegemoetgekomen aan de destijds gesignaleerde knelpunten. Mr. P.H.M. Kanters, mr. W. Lindeboom Kroniek: Gelijke behandeling 2013 – Het vervolg op de eerder verschenen kroniek Gelijke Behandeling 2011. In dit artikel een overzicht van de uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens inzake het primair en voortgezet onderwijs uit 2013 aan de orde. 445 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 63e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. F. Brandsma There have never been enough heroes to go around. Over onrechtmatige rechtspraak – Moeten rechters aansprakelijk zijn voor verkeerde vonnissen? Die vraag houdt de juridische gemoederen al sinds de Romeinen bezig. De standpunten lopen uiteen van absolute immuniteit van rechters voor hun uitspraken, de common law, tot normale aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schr. geeft in deze bijdrage een rechtsvergelijkend overzicht op historische grondslag. School en Wet 94e jrg. nr. 1, 2014 Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans, mr. W. Lindeboom Toekomst voor de Commissies van Beroep? – In 2012 werd het advies ‘Toekomst Commissies van Beroep’ gepubliceerd. De Commissies van Beroep 550 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Tijdschrift voor Civiele rechtspleging Nr 1, januari 2014 X.E. Kramer, I. Tillema, M.L. Tuil De verstekprocedure getoetst: een empirisch onderzoek naar de verstekprocedure in het licht van het KEI-programma – Het innen van onbetwiste geldvorderingen gaat via een gewone dagvaardingsprocedure. Binnen de groep van civiele vonnissen maken verstekvonnissen verreweg het grootste percentage uit. Er bestaat al langere tijd kritiek op het gebruik van de gewone dagvaardingsprocedure, eindigend in een verstekvonnis, als incassoprocedure. Vanuit verschillende hoeken is gepleit voor alternatieven. Zo heeft de commissie Asser-Groen-Vranken de invoering van een betalingsbevelprocedure voorgesteld. In veel andere (Europese) landen bestaat ook een dergelijke specifieke incassoprocedure. Sinds december 2008 heeft Nederland overigens wel de Europese betalingsbevelprocedure, maar deze staat alleen ter beschikking in grensoverschrijdende zaken. Er zijn voorstellen gedaan die invloed kunnen hebben op het functioneren van de verstekprocedure. Schrs. hebben al eens onderzoek verricht naar alternatieven voor het verkrijgen van een executoriale titel in incassozaken. In deze bijdrage geven zij de belangrijkste empirische bevindingen prijs van het uitgevoerde onderzoek en becommentariëren zij in het licht hiervan de gemaakte keuzes in het conceptwetsvoorstel. N. de Boer Het algemene bewijsbeslag: de Hoge Raad heeft gesproken – In deze bijdrage houdt schr. de door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 september 2013 beantwoordde prejudiciële vragen omtrent de (on) mogelijkheid van het leggen van bewijsbeslag in niet-IE-zaken tegen het licht. De meeste procedures staan of vallen bij de bewijspositie van partijen. Er zijn ontwikkelingen die de bewijspositie van partijen moeten verbeteren. Zo heeft de 843a Rv-procedure een grote vlucht genomen. Het bewijsbeslag in niet-IE-zaken is lange tijd een heet hangijzer geweest. De wetgever lijkt zijn vingers niet te willen branden aan het onderwerp. De Hoge Raad heeft zich, zij het met klaarblijkelijke tegenzin, genoodzaakt gezien om toch een aantal richtinggevende standpunten voor de praktijk te formuleren. De advocaatgeneraal heeft in haar conclusie volgens schr. terecht overwogen dat het aan de wetgever is om de codificatie van het bewijsbeslag in niet-IE-zaken ter hand te nemen en zich daarbij Tijdschriften uitvoerig te laten voorlichten omtrent de diverse aspecten van (digitale) bewijsbeslaglegging in verband met de diverse uitvoeringsvragen die voor talrijke complicaties kunnen zorgen. Met de uitspraak van de Hoge Raad zijn de uitvoeringsproblemen nog niet opgelost. Codificatie van het bewijsbeslag is een must. P. Smits Waar wringt het bij de wraking? Over de voorgestelde vernieuwingen in de wrakingsprocedure – De afgelopen jaren is het aantal wrakingsverzoeken significant toegenomen. Bij de Raad voor de Rechtspraak heeft dat geleid tot de vraag of wrakingsverzoeken in Nederland op een meer adequate en efficiënte manier kunnen worden afgewikkeld. In opdracht van de Raad voor de Rechtspraak is begin 2012 opdracht gegeven tot het verrichten van zowel een juridisch-inhoudelijk als een empirisch onderzoek naar de mogelijkheden tot herziening van de Nederlandse wrakingsprocedure in de volle breedte. Het juridischinhoudelijke onderzoek is verricht door een aantal Utrechtse wetenschappers. Bespreking van het onderzoek staat in deze bijdrage centraal. De onderzoeksvraag die aan de Utrechtse onderzoekers werd gesteld, luidde: ‘Op welke wijze kunnen het wrakingsprotocol en het wettelijk kader worden aangepast, zodat beter wordt voldaan aan zowel de belangen van de Rechtspraak als aan de belangen van partijen en samenleving.’ Schr. vindt het standpunt van de Raad voor de Rechtspraak onnodig behoudend en ziet de wrakingsprocedure liever opgeschoond en gemoderniseerd. 446 Sociaal Recht ArbeidsRecht 21e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. I.S. van DIjk, mr. W.M. Engelsman, ArbeidsRecht 2014/11 Seniorenverlofregeling: alle verloven ingetrokken – Rondom de inwerkingtreding van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) en in de jaren daarna zijn diverse artikelen verschenen over arbeidsvoorwaardelijke regelingen die onderscheid maken op grond van leeftijd. Na bijna tien jaar WGBL wordt in deze bijdrage ingegaan op de laatste stand van zaken rondom bepalingen in cao’s die onderscheid maken op basis van leeftijd en in het bijzonder op seniorenregelingen. Daarnaast komt de vraag aan de orde of werknemers, ondanks de nietigheid die de WGBL meebrengt, een beroep kunnen doen op deze met de WGBL strijdige regelingen, of dat de werkgever de regelingen kan afschaffen. Mr. I.L. Gerrits, ArbeidsRecht 2014/12 Arbeidsrecht en onderwijs – Arbeidsrechtelijke kwesties in het onderwijs zijn vaak net even anders dan ‘normaal’. Zo moet in iedere zaak worden nagegaan of de betrokkene werknemer of ambtenaar is. Verder is het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) voor een grote groep buiten toepassing verklaard, bestaat in het onderwijs een aparte rechtsgang bij commissies van beroep en is vaak sprake van aanzienlijke bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen. Deze aspecten zijn in eerdere artikelen in dit tijdschrift aan de orde geweest en het is tijd voor een update. Ook andere onderwerpen komen kort aan de orde, zoals de rechtspositie van promovendi en bestuurders. Mr. J.F. Noordzij, ArbeidsRecht 2014/13 Is de economische crisis een grond voor eenzijdige wijziging van het loon? – Begin 2013 verzocht IT-dienstverlener Capgemini haar werknemers vanuit het oogpunt van bezuinigingsmaatregelen 10% van hun loon in te leveren. De vraag is of – indien de werknemer weigert in te stemmen met de door de werkgever voorgestelde loonsverlaging – de werkgever de mogelijkheid heeft eenzijdig over te gaan tot een verlaging van het loon. Aan de hand van de literatuur en recente uitspraken wordt beoordeeld of een eenzijdige loonswijziging op grond van bezuinigingsmaatregelen onder het huidige arbeidsrecht mogelijk is. Mr. H. Dammingh, mr. G.M. Gerdes, ArbeidsRecht 2014/14 De vaststelling van de bedrijfsvestiging: een riskante zaak – Bij reorganisaties speelt het begrip ‘bedrijfsvestiging’ een belangrijke rol. Vooral bij landelijk opererende bedrijven kan de invulling van dat begrip discussie opleveren. Als het begrip bedrijfsvestiging verkeerd wordt toegepast, leidt dat ertoe dat opnieuw moet worden bekeken welke werknemers voor ontslag in aanmerking komen. Een hard gelag, zeker wanneer de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het sluitstuk vormt van een langdurig reorganisatietraject. In dit artikel wordt aan de hand van drie uitspraken uit 2013 bekeken hoe het begrip ‘bedrijfsvestiging’ wordt uitgelegd en toegepast. Mr. S.M. van der Meer, ArbeidsRecht 2014/15 Ontbindingsverzoek na ontslagaanvraag: terug uit geslagen positie? – Het komt met enige regelmaat voor dat een werknemer een ontbindingsverzoek indient, nádat de werkgever toestemming aan het UWV heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer op te zeggen. Hoewel de Hoge Raad in het arrest Van Hooff Elektra/ Oldenburg-Pekel de mogelijkheden voor een werknemer om dit met succes te doen heeft beperkt, is er de afgelopen jaren toch nog een heel aantal werknemers geweest dat aanleiding zag voor een ontbindingsverzoek na een ontslagaanvraag door hun werkgever. In deze bijdrage wordt behandeld hoe rechters na Van Hooff Elektra/Oldenburg-Pekel omgaan met dergelijke ontbindingsverzoeken. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan de vraag of een onregelmatige opzegging door de werkgever, nadat de werknemer een ontbindingsverzoek heeft ingediend, misbruik van bevoegdheid kan opleveren. 447 Staats- & bestuursrecht Ars Aequi 63e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. J.L.W. Broeksteeg De provincie als geketende reus. Over de vorming van landsdelen en het sluiten van de huishouding NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 551 Tijdschriften – Het kabinet RutteII heeft vergaande plannen met de provincie. Uit het regeerakkoord wordt duidelijk dat VVD en PvdA de provincies NoordHolland, Utrecht en Flevoland willen samenvoegen tot de provincie Noordvleugel. Op de lange termijn (2025) wenkt, aldus deze partijen, het perspectief van vijf landsdelen. Dat is niet alles: het regeerakkoord gaat ook uit van ‘een materieel gesloten provinciale huishouding, beperkt tot taken op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid’. Het sluiten van de provinciale huishouding betekent, kort weergegeven, een beperking van het aantal belangen dat de provincie mag behartigen. In deze bijdrage werkt schr. de plannen verder uit en gaat hij in op de juridische gevolgen van deze voorstellen. Prof. mr. dr. B.M.J. van der Meulen, dr. H. Schebesta Onveilig voedsel op de markt. Kwalificatie en actie – In deze bijdrage systematiseren schrs. het voedselveiligheidsrecht. Het materiële voedselveiligheidsbegrip omvat specifieke criteria betreffende de aard en de conditie van een product, naast de algemene eis dat voedsel niet schadelijk mag zijn voor de gezondheid. Formele voorschriften betreffen processen binnen en tussen bedrijven en maatregelen die moeten worden getroffen in geval van incidenten. Openbaar Bestuur Nr. 2, februari 2014 J.P. Vollaard Europese Democratie en betrokkenheid van burgers – De betrokkenheid van burgers bij Europa is tot op heden nooit erg groot geweest. Momenteel is er meer aandacht voor Europa, maar onzeker is of hiermee het democratisch tekort van de Europese Unie is opgelost. In verband met de verkiezing van de leden van het Europees Parlement in mei onderzoekt schr. de democratische betrokkenheid van burgers. Volgens schr. leidt verdere 552 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 democratisering niet tot grotere betrokkenheid. Als echter democratie wordt gezien als controle op machtsuitoefening is het de vraag of verdere democratisering nodig is. De Europese Unie kent veel checks and balances. Schr. signaleert hierbij wel dat er binnen Europa geen arena is voor eurosceptische partijen, waardoor aan verzet tegen Europese integratie niet goed invulling kan worden gegeven. Naar de mening van schr. neemt de betrokkenheid van burgers toe als Eurosceptische partijen een grotere rol krijgen in nationale parlementen, nationale regeringen en uiteindelijk in de Raad. Want via de Raad kan verzet worden gehoord, omdat de Raad met eenparigheid stemt. A.S. Geurst, M.J. Otto, J.L.A. Geurts Besluitvorming op basis van win-win – Het denken over onderhandelen kent in de literatuur verschillende benaderingen. Een daarvan is de consensusbenadering. Schr. onderzoekt of het hanteren van de consensusbenadering in publieke context naïef is. De consensusbenadering gaat ervanuit dat stakeholders (belanghebbenden) vroegtijdig bij de onderhandelingen over besluiten moeten worden betrokken en dat de oplossingen die worden bedacht de belangen van alle betrokkenen dienen; een zogenaamde win-win. Via de in de literatuur uitgewerkte onderhandelingsstrategieën van Roger Fisher en William Ury (‘Getting to Yes’) en de mutual gains approach van Susskind en Field bespreken schrs. binnen de publieke context het principe van onderhandelen volgens de win-win methode en de daarbij behorende procesvorm. Hierbij wordt ingegaan op de vraag, wanneer deze methode voor de overheid een passend middel is en hoe deze methode in een organisatie kan worden verankerd. De conclusie is dat het door de overheid streven naar win-win een kwetsbaar proces is. S. de Vries Een uitgeklede krijgsmacht – Vanaf de val van de Sovjet-Unie heeft de Nederlandse krijgsmacht een transformatie ondergaan. Schr. onderzoekt of deze veranderde, klei- nere krijgsmacht minder doeltreffend is geworden. Volgens schr. is het na de laatste ronde bezuinigingen de vraag of er nog wel sprake is van een veelzijdig inzetbare krijgsmacht, zoals wordt beoogd. Financieel komt de bodem in zicht en hebben (langdurige) buitenlandse missies de Nederlandse belangen niet altijd gediend. Hierdoor staat de doeltreffendheid van het Nederlandse leger ter discussie en is het volgens schr. tijd voor beantwoording van de vraag waar defensie nu eigenlijk voor dient? In de politiek wordt deze vraag op dit moment echter omzeild. Het is wachten op de minister die beantwoording van deze vraag wél aandurft en die, in het belang van Nederland, de ambities rond de krijgsmacht terugbrengt tot de kerntaak, bescherming van de vitale belangen en het eigen grondgebied, en dat van bondgenoten. 448 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Ars Aequi 63e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. C.B. van der Net Het slachtofferbeslag – Op 1 januari 2014 is de Wet houdende aanpassing van onder andere het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verband met de introductie van het zogenaamde slachtofferbeslag in werking getreden. De Staat kan met ingang van die datum op grond van het nieuwe derde lid van art. 94a Sv conservatoir beslag leggen op het vermogen van de verdachte van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd. Dat beslag strekt tot bewaring van het recht op verhaal voor een in verband met zo’n misdrijf op te leggen schadevergoedingsmaatregel op grond van art. 36f Sr. In deze bijdrage zet schr. uiteen hoe de positie van het slachtoffer in het straf(proces)recht daardoor verder is versterkt. Wetgeving Seksueel misbruik kinderen Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Waterschapsverkiezingen 449 - Wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten (Wet aanpassing waterschapsverkiezingen) – De regering kiest met deze wet wat betreft de waterschapsverkiezingen voor het behoud van directe verkiezingen, waarbij de methode van briefstemmen wordt vervangen door de methode van stembusverkiezingen, én waarbij deze verkiezingen gelijktijdig worden gehouden met de verkiezing van de leden van provinciale staten. Bij andere verkiezingen is het stemmen in een stemlokaal al uitgangspunt, dit gaat nu dus ook gelden voor de verkiezing van de leden van het waterschapsbestuur. Om de opkomst te verhogen worden de waterschapsverkiezingen gecombineerd met andere verkiezingen en wel met de verkiezing van de leden van de provinciale staten. De redenen hiervoor zijn gelegen in de vergelijkbare schaalgrootte, de verwevenheid van water met ruimtelijke ordening, de lagere kosten en het versterken van de lokale democratie mede doordat beide verkiezingen wederzijds de opkomst en het bereik van (voorlichtings)campagnes kunnen versterken. De procedure voor de waterschapsverkiezingen wordt, net als de procedure voor de verkiezingen van de leden van provinciale verkiezingen, geïntegreerd in de Kieswet en deze wordt op een aantal punten gewijzigd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Artikel 174 van de Waterschapswet vervalt met ingang van 28 maart 2015. Wet van 29-01-2014, Stb. 2014, 63, (Kamerstukken 33 719) 450 - Wet tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335) – De implementatie van de richtlijn leidt tot enkele aanscherpingen van de Nederlandse (straf)wetgeving ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Een transponeringstabel is in de bijlage bij de memorie van toelichting opgenomen. De richtlijn is – zowel in opzet als inhoud – in sterke mate geënt op internationale voorlopers op het onderhavige beleidsterrein. De richtlijn is primair een strafrechtelijk instrument, maar gaat evenals het verdrag van de Raad van Europa uit van een integrale aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen. Dat betekent dat er ook aandacht is geschonken aan preventie en aan de positie van slachtoffers. De richtlijn bestrijkt daarmee de zogenoemde drie P’s: prevention, protection en prosecution. Wat de materiële inhoud betreft, voorziet de richtlijn in heldere definities van kinderpornografie, kinderprostitutie en pornografische voorstellingen. Tevens verplicht de richtlijn tot strafbaarstelling van het zich door middel van informatie- en communicatietechnologie toegang verschaffen tot kinderpornografie. Voorts zijn de strafniveaus voor seksuele uitbuiting en kinderpornografie in de richtlijn aangescherpt. Zoals te doen gebruikelijk in EU-instrumenten van strafrechtelijke aard wordt ter zake de harmonisatie van straffen in de richtlijn gebruik gemaakt van de systematiek van minimum maximumstraffen. Hiermee bestaat voldoende ruimte voor implementatie in de systematiek en traditie van de eigen strafwetgeving. De richtlijn omvat ten slotte maatregelen die ertoe strekken te voorkomen dat een persoon die is veroordeeld voor één van de in de richtlijn omschreven strafbare feiten werkzaamheden kan uitoefenen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen (artikel 10). De bepalingen in de richtlijn kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën: 1) de materiële kern, bestaande uit de bepalingen van materieel strafrechtelijke aard, zoals de delictsomschrijvingen, strafbare deelnemingsvormen, sancties, rechtsmacht etc., 2) bepalingen die verband houden met de bejegening en bescherming van slachtoffers, en 3) min of meer een restcategorie, bestaande uit onder meer de door de richtlijn voorgeschreven preventieve maatregelen. De richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat. Nederland voldoet voor een groot deel al aan de bepalingen van de richtlijn. Wel dient de bestaande regelgeving te worden aangescherpt met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheden (art. 9 van de richtlijn). Als zodanig wordt voorgesteld toe te voegen: de omstandigheid dat misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld een gehandicapt kind of een kind met een geestelijke stoornis, en de omstandigheid dat het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld. Tevens wordt ter implementatie van art. 3 lid 6 van de richtlijn een nieuwe strafbaarstelling voorgesteld: hij die door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie (art. 248f WvSr). Inwerkingtreding 1 maart 2014. Wet van 12-02-2014, Stb. 2014, 74, (Kamerstukken 33 580) en Inwerkingtredingsbesluit van 12-02-2014, Stb. 2014, 76 Justitiële en strafvordelijke gegevens uit andere lidstaten i.v.m. kindermisbruik 451 - Besluit houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van de richtlijn 011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 553 Wetgeving seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335) – Dit besluit implementeert artikel 10, derde lid, van de richtlijn 2011/93/EU. De implementatie van de richtlijn heeft geleid tot enkele aanscherpingen van de Nederlandse (straf)wetgeving ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. (Stb. 2014, 74). In het aan de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aangeboden ontwerp van het desbetreffende wetsvoorstel was ook de onderhavige wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens opgenomen. In haar advies heeft de Afdeling geadviseerd om het desbetreffende onderdeel op te nemen in een separaat instrument, te weten een wijzigingsbesluit. Met het onderhavige besluit is aan dit advies van de Afdeling gevolg gegeven. Artikel 10 van de richtlijn omvat maatregelen die ertoe strekken te voorkomen dat een persoon die is veroordeeld voor één van de in de richtlijn omschreven strafbare feiten werkzaamheden kan uitoefenen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen. De Amsterdamse zedenzaak heeft op dit punt onaanvaardbare lacunes in de Europese regelgeving aan het licht gebracht. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de richtlijn beijverd om te voorzien in een regeling waarbij een verzoek om informatie uit het strafregister over veroordelingen voor zedenmisdrijven moet worden ingewilligd wanneer het verzoek verband houdt met een procedure die betrekking heeft op de toegang tot werkzaamheden waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen. In de Nederlandse situatie is informatie uit het strafregister van belang voor de procedure ter zake de Verklaring omtrent het gedrag (VOG). Op grond van artikel 10, derde lid, van de richtlijn moet – net als thans het geval is bij verzoeken voor strafrechtelijke procedures – voor verzoeken die verband houden met werken met kinderen informatie met betrekking tot het bestaan van bepaalde strafrechtelijke veroordelingen of van verboden tot het uitoefenen van activiteiten die rechtstreeks en 554 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 geregeld contact met kinderen behelzen als gevolg van strafrechtelijke veroordelingen, worden verstrekt aan andere lidstaten. Daarbij is geen plaats meer voor een beoordeling van het verzoek naar het nationaal recht van de aangezochte lidstaat. De door het onderhavige besluit aangebrachte wijziging van artikel 35 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens voorziet in de benodigde wettelijke grondslag voor de verplichte verstrekking van justitiële gegevens op verzoek van een andere lidstaat ten behoeve van een procedure die verband houdt met het aannemen van personeel voor activiteiten waarbij de betrokkene rechtstreeks en geregeld in aanraking komt met kinderen. In artikel 35 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens is het begrip justitiële gegevens niet beperkt tot uitsluitend de gegevens die betrekking hebben op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Het gaat om alle gegevens die op grond van de artikelen 6 en 7 van het Besluit justitiële en strafvorderlijk gegevens als justitieel gegeven zijn aangemerkt. Het gaat dus ook om sommige sepotbeslissingen en uitgevaardigde strafbeschikkingen. Inwerkingtreding 1 maart 2014. Besluit van 12-02-2014, Stb. 2014, 75 en Inwerkingtredingsbesluit van 12-02-2014, Stb. 2014, 76 Bovenwettelijke uitkeringen werkloosheid rechterlijke ambtenaren 452 - Besluit houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder meer in verband met het aanpassen van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering – Dit besluit strekt er ten eerste toe in regelgeving vast te leggen dat voor de systematiek van de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt aangesloten bij de wijzigingen van de Werkloosheidswet per 1 oktober 2006 (Stb. 2006, 303). Tevens wordt met dit besluit invulling gegeven aan de wens om de bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid van de rechterlijke ambtenaren en de burgerlijke rijksambtenaren die werkzaam zijn bij de Rechtspraak en het openbaar ministerie dezelfde te laten zijn. Voorts strekt dit besluit ertoe in regelgeving vast te leggen dat de regeling voor de compensatie van inkomensverlies bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% wordt verlengd met drie jaren. In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 is geconstateerd dat het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren nog moet worden aangepast aan de wijziging van de Werkloosheidswet per 1 oktober 2006. Bij deze wijziging van de WW is onder andere de duur van WW-uitkeringen bekort. Afgesproken is dat nader overleg zou volgen en dat daarbij de bovenwettelijke WW regeling van sector Rijk zou worden gevolgd. Inwerkingtreding 21 februari 2014, met dien verstande dat artikel III (over arbeidsongeschiktheid) terugwerkt tot en met 1 januari 2011. Besluit van 11-02-2014, Stb. 2014, 77 Vreemdelingentoezicht 453 - Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verruiming van de bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht – Met deze wet worden enkele bevoegdheden in het kader van het vreemdelingentoezicht verruimd. Allereerst wordt een bevoegdheid gecreëerd om in het geval dat de vreemdeling op de voet van artikel 53 van de Vw 2000 staande wordt gehouden in een woning waar rechtmatig is binnengetreden, deze woning zonder toestemming van de bewoner te kunnen doorzoeken naar documenten ten behoeve van het identiteitsonderzoek en (de voorbereiding van) vertrek. Voorts wordt het mogelijk gemaakt om ruimten behorend bij een onderneming waar een vreemdeling van wie de identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, werkend wordt aangetroffen, zonder toestemming van de bewoner te kunnen doorzoeken naar die documenten indien een redelijk vermoeden bestaat dat de vreemdeling die ruimte gebruikt als woonruimte. Tot slot wordt geregeld dat ook indien een vreemdeling zich in Wetgeving vreemdelingenbewaring bevindt, ten behoeve van het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, onderzoekshandelingen mogen worden verricht, zoals het [‘]uitlezen’ van een (digitale) gegevensdrager als een mobiele telefoon. De maatregelen moeten een snellere en betere vaststelling van de identiteit van de betrokken vreemdeling mogelijk maken. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 12-02-2014, Stb. 2014, 80 (Kamerstukken 32 528) Afschaffing deelgemeenten Inwerkingtreding 454 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb. 2013, 76) – Deze wet treedt in werking met ingang van 19 maart 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 11-02-2014, Stb. 2014, 83 Nieuwe wetsvoorstellen Onderwijstoezicht 455 - Initiatiefwetsvoorstel (06-022014) van het lid Bisschop tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht – Bij de herziening van de WOT is een eerste stap gezet naar de verbetering van het wettelijk kader voor het onderwijstoezicht. Het wetsvoorstel beoogde het principe van het risicogerichte toezicht in de wet vast te leggen; daarmee werd de bestaande praktijk gecodificeerd. De structuur van het risicogerichte toezicht werd echter niet geregeld. Door het aannemen van het amendement Dijsselbloem/Dijkgraaf is die structuur wel in de wet vastgelegd. Dientengevolge komen de kwaliteitsaspecten pas aan bod in het nader onderzoek. Ook is gepoogd het toezicht op de didactiek in te perken. Er is echter nog een verdergaande verbeterslag nodig. Naast de structuur moet vooral ook de inhoud van het onderwijstoezicht op orde zijn. Dit wetsvoorstel voorziet daarin. Tevens worden de positie van scholen en het onderwijsveld versterkt door betere informatievoorziening en rechtsbescherming. Tot slot wordt de betrokkenheid van minister en parlement versterkt. Het wetsvoorstel betreft in hoofdzaak een wijziging van de WOT. Met het oog op het creëren van een wettelijke basis voor de oordelen zwak en zeer zwak onderwijs worden ook de sectorwetten gewijzigd. Kamerstukken II 2013/14, 33 862, nrs. 1 t/m 3 Verzamelwet pensioenen 2014 456 - Wetsvoorstel (06-02-2014) tot Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014) – In dit wetsvoorstel zijn verschillende wijzigingen in diverse wetten op het terrein van pensioen opgenomen. Het gaat om: Bijzonder partnerpensioen bij overlijden van de ex-partner Bij scheiding verkrijgt de ex-partner nu een aanspraak op ‘bijzonder partnerpensioen’. Er ontstaat een zelfstandig recht van de ex-partner, los van de deelnemer. In geval van vooroverlijden van de ex-partner vervalt de waarde van het bijzonder partnerpensioen aan het collectief van de deelnemers. In de wetgeving is op dit moment niet vastgelegd of hiervan afgeweken kan worden in de pensioenregeling, zodat de waarde van het bijzonder partnerpensioen ten gunste kan komen van de deelnemer. De (nieuwe partner van de) deelnemer kan hier financieel belang bij hebben, namelijk wanneer die waarde wordt omgezet in een aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van hem. Het wetsvoorstel regelt dat de waarde van het bijzonder partnerpensioen bij vooroverlijden van de ex-partner voortaan ten gunste van de deelnemer kan komen. DNB en AFM onder Kaderwet zelfstandige bestuursorganen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn per 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gebracht. Het wetsvoorstel wijzigt of schrapt bepalingen in de Pensioenwet (Pw) en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) voor zover de betreffende materie al in de Kaderwet ZBO is geregeld. Het betreft artikelen in verband met informatieverstrekking, kwaliteitseisen en taakverwaarlozing. Rol van de Inspectie Werk en Inkomen Momenteel is in de pensioenwetgeving een expliciete rol opgenomen voor de Inspectie Werk en Inkomen voor het tweedelijnstoezicht. Deze rol is in de praktijk zeer beperkt. Het is ook de enige toezichtstaak van de Inspectie buiten het terrein van werk en inkomen. Het is daarom niet zinvol dit bij een apart organisatieonderdeel onder te brengen. Bovendien is een wettelijke regeling daarvoor niet langer nodig. IWI is inmiddels onder de naam Inspectie SZW onderdeel van het Ministerie van SZW en valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister. IB-ondernemers In 2005 is in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) geregeld dat de fiscale begrenzingen die worden gesteld aan de pensioenopbouw van werknemers per 1 januari 2015 ook zullen gelden voor de pensioenopbouw van IBondernemers die verplicht deelnemen in beroeps- of bedrijfstakpensioenregelingen. De artikelen die als gevolg van de Wet VPL in de Wvb en de Wet Bpf 2000 zijn opgenomen hebben nog een beperkte aanpassing nodig. Het betreft een verduidelijking van de manier waarop deze bepalingen toepasbaar zijn op andere deelnemers dan IB-ondernemers. Deze aanpassing is in het wetsvoorstel opgenomen. Beleidsregels inzake de taakuitoefening van DNB en AFM NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 555 Wetgeving De Minister van SZW heeft nu de mogelijkheid om aanwijzingen te geven als de toezichthouder tekortschiet in zijn taakuitoefening en om in het geval van ernstige taakverwaarlozing verantwoordelijkheden bij de toezichthouder weg te nemen. Gebruik van deze maatregelen is slechts denkbaar in extreme omstandigheden. Om ook te kunnen interveniëren in minder uitzonderlijke situaties, is bij de Wet versterking governance van DNB en AFM een artikel in de Wft opgenomen dat de mogelijkheid biedt tot het stellen van beleidsregels door de Minister van Financiën. Hoewel het pensioentoezicht daarvoor geen aanleiding geeft, creëert het wetsvoorstel deze mogelijkheid ook voor het toezicht dat beide organisaties op grond van de Pw uitoefenen. Voordat de minister een beleidsregel vaststelt zal hij hierover overleggen met de toezichthouders. Beleggingsbeleid In de wet versterking bestuur pensioenfondsen is opgenomen dat fondsen in hun jaarverslag moeten rapporteren over de wijze waarop ze in hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Het wetsvoorstel legt vast dat fondsen voortaan ook rapporteren over de mate waarin zij investeren in Nederland. Automatisch lidmaatschap beroepspensioenvereniging In de praktijk is gebleken dat bij verschillende beroepspensioenverenigingen die betrokken zijn bij verplicht gestelde beroepspensioenregelingen, onterecht wordt gewerkt met een verplicht lidmaatschap. Iedereen op wie de verplicht gestelde pensioenregeling van toepassing is, wordt automatisch lid gemaakt van de beroepspensioenvereniging. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om zelf actief het lidmaatschap op te zeggen. Het wetsvoorstel scherpt de bepalingen hieromtrent aan. Kamerstukken II 2013/14, 33 863, nrs. 1 t/m 4 Wijziging Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof 457 - Voorstel van Rijkswet (11-022014) houdende Goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op 556 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Koninkrijksniveau van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73) – Op 17 juli 1998 kwam te Rome tot stand het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120). Bij dit verdrag is het Internationaal Strafhof in het leven geroepen dat bevoegd is rechtsmacht uit te oefenen over personen terzake van de meest ernstige internationale misdrijven. Het Statuut is bij rijkswet goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (zie Stb. 2001, 343) en is op 1 juli 2002 voor het gehele Koninkrijk in werking getreden. In juni 2010 vond te Kampala een Herzieningsconferentie van het Statuut plaats. In deze conferentie werden enkele wijzigingen voor het Statuut aangenomen. Op 10 juni 2010 aanvaardde de Herzieningsconferentie bij consensus de wijziging met betrekking tot de definitie van oorlogsmisdrijven in het Statuut. Het gaat om een uitbreiding van de definitie van oorlogsmisdrijven ingeval van niet-internationaal gewapend conflict. Drie nieuwe handelingen worden toegevoegd aan artikel 8, tweede lid, onder e, van het Statuut. Dit onderdeel betreft ‘ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die gelden ingeval van gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn, binnen het gevestigde kader van internationaal recht’, waarna een limitatieve opsomming van handelingen volgt. Aan die opsomming worden drie handelingen toegevoegd, te weten: 1) gebruik van gif of giftige wapens (onderdeel xiii); 2) gebruik van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten (onderdeel xiv); en 3) gebruik van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of voorzien is van inkepingen (onderdeel xv). Op 11 juni 2010 aanvaardde de Herzieningsconferentie een pakket wijzigingen op het Statuut inzake het misdrijf agressie. Het gaat hierbij met name om toevoeging van de artikelen 8 bis, 15 bis en 15 ter aan het Statuut. In artikel 8 bis wordt het misdrijf agressie gedefinieerd. De definitie van het misdrijf agressie bestaat uit vier delen: (i) Daad: het plannen, voorbereiden, in gang zetten of uitvoeren van een daad van agressie (eerste lid). (ii) Dader: een persoon die in de positie verkeert daadwerkelijk controle uit te oefenen over of leiding te geven aan het politieke of militaire optreden van een staat. (iii) Daad van agressie: het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het Handvest van de Verenigde Naties. (iv) Drempel: de daad van agressie moet door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending vormen van het Handvest van de Verenigde Naties. De artikelen 15 bis en 15 ter betreffen voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht over dit misdrijf. Artikel 15 bis doet dit voor gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State referral) en voor gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu). De uitvoeringswet bevat een bepaling ten aanzien van het misdrijf agressie. Deze bepaling zal echter pas in werking treden op het moment dat het Internationaal Strafhof rechtsmacht voor dit misdrijf heeft (i.e. niet voor 2017). Kamerstukken II 2013/14, 33 865 (R2024), nrs. 1 t/m 4 Uitvoering Wijziging Statuut van Rome (ISH) 458 - Wetsvoorstel (11-02-2014) tot Uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73) – Dit wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala (Oeganda) aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. De wijzigingen van het Statuut hebben gevolgen voor de Wet internationale misdrijven (WIM). Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in wijziging van Wetgeving àôäĮäġŪä&äėijôäąôąðěÜĊąíäėäąġôäġä 1ÐĄĔÐÿÐóääíġàäĭĊÿðäąàäĮôüijôðôąź ðäąĭÐąóäġOġÐġĤĤġĭÐąóäġ'ąġäėąÐġôź ĊąÐÐÿOġėÐíóĊíÐÐąðäąĊĄäąũ ŻääąĤôġÛėäôàôąðĭÐąàäàäîąôġôä ĭÐąĊĊėÿĊðěĄôěàėôüĭäąôąðäĭÐÿĭÐą ääąąôäġźôąġäėąÐġôĊąÐÐÿðäĮÐĔäąà ÜĊąïôÜġŨ ŻääąàäîąôġôäĭÐąóäġĄôěàėôüí ÐðėäěěôääąàäĭĊĊėĮÐÐėàäąĭĊĊė ĤôġĊäíäąôąðĭÐąėäÜóġěĄÐÜóġàĊĊė óäġ'ąġäėąÐġôĊąÐÐÿOġėÐíóĊíĄäġ ÛäġėäýýôąðġĊġàôġĄôěàėôüíŪ äĮôüijôðôąðäąĭÐąóäġOġÐġĤĤġĭäėź ðäąĮôüijôðôąðĭÐąàäa'8ĊĔàä ĭĊÿðäąàäĔĤąġäąũ ƾääąÐÐąĭĤÿÿôąðĭÐąÐėġôýäÿƦĄäġàä ĭĊĊėąĊäĄàäàėôäóÐąàäÿôąðäą ÛäġėäííäąàäĊĊėÿĊðěĄôěàėôüĭäąôą ðäĭÐÿĭÐąääąąôäġźôąġäėąÐġôĊąÐÐÿ ðäĮÐĔäąàÜĊąïôÜġŨ ƾääąôąĭĊäðôąðĭÐąääąąôäĤĮäÐėġôź ýäÿÛäġėäííäąàäàäěġėÐíÛÐÐėěġäÿÿôąð ĭÐąóäġĄôěàėôüíÐðėäěěôäŪ ÐÐėąÐÐěġĭĊĊėijôäġàôġĮäġěĭĊĊėěġäÿ ôąääąĮôüijôðôąðĭÐąàäėäÜóġěĄÐÜóġź ėäðäÿôąðĭÐąàäa'8Ū 'ąóäġÿôÜóġĭÐąóäġƀðėĊąàƁĮäġġäÿôüýä ÿäðÐÿôġäôġěÛäðôąěäÿijÐÿàä9äàäėÿÐąàź ěäėäÜóġäėƀäąóäġijäÿíàäðäÿàġĭĊĊė óäġĊĔäąÛÐÐėĄôąôěġäėôääąĊĔěĔĊź ėôąðěÐĄÛġäąÐėäąƁijôÜóĭĊĊėàäôąĭĤÿź ÿôąðĭÐąàäàäÿôÜġěÛäěġÐąààäÿäą ƀĊÛüäÜġôäĭääąěĤÛüäÜġôäĭäƁäąĭĊĊė óäġġėäýýäąĭÐąàäðėäąijäąĭÐą ěġėÐíėäÜóġäÿôüýäÐÐąěĔėÐýäÿôüýóäôàŧ ĄĊäġäąĊėôéąġäėäąĊĔóäġôąġäėąÐġôĊź ąÐÿäėäÜóġàôäąÐÐąðÐÐąàäŧijĊÐÿěĊąàäė ÐąàäėäąääėðäÿäðàôąóäġOġÐġĤĤġĭÐą óäġ'ąġäėąÐġôĊąÐÐÿOġėÐíóĊíäąĮÐÐėÛôü ĊĊýàäŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭĭÐą ÛäÿÐąðijôüąŪäŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭ ijôüąĭĊĊėijôäąôąÐėġôýäÿƩĭÐąóäġOġÐź ġĤĤġäąàôäąäąÐÿěóĤÿĔĄôààäÿÛôüàä ôąġäėĔėäġÐġôäĭÐąàäôąóäġOġÐġĤĤġ ĊĔðäąĊĄäąĄôěàėôüĭäąŪ&ĊäĮäÿàä ŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭÐÿěijĊàÐąôðąôäġ üĤėôàôěÜóÛôąàäąàijôüąŧýĤąąäąijôü ÛäÿÐąðėôüýäÐÐąĮôüijôąðäąÛäĭÐġġäą ĊĄġėäąġÛôüĭĊĊėÛääÿàóäġðäÿàäąàä ôąġäėąÐġôĊąÐÐÿðäĮĊĊąġäėäÜóġŪ äijäĤôġĭĊäėôąðěĮäġóääíġääąġĊäź ĔÐěěôąðĊĔóäġĤėĊĔäěäàääÿäąóäġ ÐėôÛôěÜóäàääÿĭÐą9äàäėÿÐąàŪ Kamerstukken II 2013/14, 33 866, nrs. 1 t/m 4 Recht op informatie in strafprocedures 459 -aäġěĭĊĊėěġäÿƀơƣźƠƢźƢƠơƤƁġĊġ 'ĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐąėôÜóġÿôüąąėŪ ƢƠơƢŶơƣŶWĭÐąóäġĤėĊĔääěHÐėÿäź ĄäąġäąàäKÐÐàĭÐąƢƢĄäôƢƠơƢ ÛäġėäííäąàäóäġėäÜóġĊĔôąíĊėĄÐġôä ôąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäěƀPbEU3ơƤƢƁ ŻäąĭäėàÐÜóġäàôäôěÐÐąðäóĊĤàäą äąĊĭäėðäÛėÐÜóġąÐÐėóäġĔĊÿôġôäÛĤź ėäÐĤĄĊäġijĊěąäÿĄĊðäÿôüýäąôą ôäàäėðäĭÐÿĭĊĊėijôüąääėěġäĭäėóĊĊė ääąěÜóėôíġäÿôüýäĄäàäàäÿôąðĭÐąijôüą ėäÜóġäąĊąġĭÐąðäąŧôąääąĭĊĊėóäĄ ÛäðėôüĔäÿôüýäġÐÐÿŪôġěġÐÐġôąóäġ ĮäġěĭĊĊėěġäÿġäėôĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐą ėôÜóġÿôüąƢƠơƢŶơƣŶWĊĭäėóäġėäÜóġ ĊĔôąíĊėĄÐġôäôąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäěŪä ėôÜóġÿôüąĊąàäėěÜóäôàġàėôäĭĊėĄäą ĭÐąôąíĊėĄÐġôäũ ÐƁôąíĊėĄÐġôäĊĭäėěġėÐíĭĊėàäėÿôüýä ėäÜóġäąàôäàäĭäėàÐÜóġäġĊäýĊĄäą ôąääąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäŨ ÛƁôąíĊėĄÐġôäĊĭäėóäġěġėÐíÛÐėäíäôġ ĮÐÐėĭÐąàäĭäėàÐÜóġäĮĊėàġĭäėàÐÜóġ äąàäġäąÿÐěġäÿäððôąðŨ ÜƁôąíĊėĄÐġôäàôäôąóäġěġėÐíàĊěěôäė ôěĭäėĭÐġŪ ÐÐėąÐÐěġÛäĭÐġàäėôÜóġÿôüąääą ÛäĔÐÿôąðàôäĔäėěĊąäąàôäijôüąÐÐąðäź óĊĤà乥äġääąĤėĊĔääěÐÐąóĊĤź àôąðěÛäĭäÿŧóäġėäÜóġðääíġěÜóėôíġäź ÿôüýġäĮĊėàäąðäøąíĊėĄääėàĊĭäėóĤą ėäÜóġäąôąàäĊĭäėÿäĭäėôąðěĔėĊÜäàĤź ėäŪ9äàäėÿÐąàĭĊÿàĊäġÐÿðėĊġäąàääÿě ÐÐąàääôěäąàôäàäėôÜóġÿôüąěġäÿġŧàä ôĄĔÿäĄäąġÐġôäðÐÐġĊĭäėóäġôąíĊėź ĄäėäąĭÐąàäĭäėàÐÜóġäĊĭäėėäÜóġäą àôäóäĄėääàěġĊäýĊĄäąŪ9äàäėÿÐąà ĄĊäġàäėôÜóġÿôüąĭĊĊėƢüĤąôƢƠơƤ óäÛÛäąĊĄðäijäġŪ Wetboek van Strafvordering &äġĮäġěĭĊĊėěġäÿôąġėĊàĤÜääėġääą ąôäĤĮÐėġŪƢƧÜOĭŧàÐġääąĭäėàÐÜóġä àäĭĊÿðäąàäėäÜóġäąġĊäýäąġũ ơŪÛôüijôüąěġÐÐąàäóĊĤàôąðĊíÐÐąóĊĤź àôąðĄĊäġóäĄĮĊėàäąĭäėġäÿàĭĊĊė ĮäÿýěġėÐíÛÐÐėíäôġóôüÐÿěĭäėàÐÜóġäôě ÐÐąðäĄäėýġŪ ƢŪĤôġäąðäĭÐÿÿäąĭÐąěġÐÐąàäóĊĤź àôąðĊíÐÐąóĊĤàôąðĊąġĭÐąðġóôü àäijäĄäàäàäÿôąðĤôġäėÿôüýĭĊĊėÐíź ðÐÐąàÐÐąóäġääėěġäĭäėóĊĊėŪ ƣŪäąôäġźÐÐąðäóĊĤàäąĭäėàÐÜóġä ĮĊėàġĭĊĊėÐíðÐÐąàÐÐąijôüąääėěġä ĭäėóĊĊėŧĄäàäàäÿôąððäàÐÐąĭÐąóäġ ėäÜóġĊĔėäÜóġěÛôüěġÐąàäąĭÐąóäġ ėäÜóġĊĔĭäėġĊÿýôąðäąĭäėġÐÿôąðŪ ƤŪäÐÐąðäóĊĤàäąĭäėàÐÜóġäýėôüðġ àôėäÜġąÐijôüąÐÐąóĊĤàôąðäąôąôäàäė ðäĭÐÿĭĊĊėÐíðÐÐąàÐÐąijôüąääėěġä ĭäėóĊĊėääąěÜóėôíġäÿôüýĄäàäàäÿôąðŧ ĮÐÐėôąóôüĮĊėàġðäĮäijäąĊĔũ žóäġėäÜóġĊĄġäĮäġäąĭÐąĮäÿý ěġėÐíÛÐÐėíäôġóôüĮĊėàġĭäėàÐÜóġŨ žóäġėäÜóġĊĔėäÜóġěÛôüěġÐąàŧĭäėġÐź ling en vertolking; žóäġėäÜóġĊĄġäijĮôüðäąŨ žóäġėäÜóġĊĔýäąąôěąäĄôąðĭÐąàä ĔėĊÜäěěġĤýýäąŨ žàäġäėĄôüąĮÐÐėÛôąąäąóôüĭĊĊėàä ėäÜóġäėźÜĊĄĄôěěÐėôěĮĊėàġðäÿäôàŨ žàäĄĊðäÿôüýóäàäąĊĄĊĔóäíîąðĊí ěÜóĊėěôąðĭÐąàäĭĊĊėÿĊĔôðäóäÜóġäź ąôěġäĭėÐðäąŨ žÐąàäėäŧÛôü8ĭĭÐěġðäěġäÿàäėäÜóź ten. ƥŪäąĭäėàÐÜóġäàôäĮäôąôð9äàäėź ÿÐąàěýäąġŧýėôüðġàäĄäàäàäÿôąðĭÐą ijôüąėäÜóġäąôąääąĭĊĊėóäĄÛäðėôüź ĔäÿôüýäġÐÐÿŪ ƦŪ'ąóäġĔėĊÜäěźĭäėÛÐÐÿĮĊėàġĄäÿź àôąððäĄÐÐýġĭÐąàäĄäàäàäÿôąð ĭÐąėäÜóġäąŪ Overleveringswet ÐąÐėġŪơƧĭÐąàä>ĭäėÿäĭäėôąðěĮäġ ĮĊėàġääąÿôàġĊäðäĭĊäðàŧàÐġĭÐěġź ÿäðġàÐġàäĊĔðäéôěġäĔäėěĊĊąàôäôě ÐÐąðäóĊĤàäąŧàôėäÜġääąěÜóėôíġäÿôüý ĄäàäàäÿôąðĊąġĭÐąðġĭÐąũ žóäġėäÜóġääąÐíěÜóėôíġĭÐąóäġ ĤėĊĔääěÐÐąóĊĤàôąðěÛäĭäÿġäĊąġź ĭÐąðäąŨ žóäġėäÜóġĊĔÛôüěġÐąàĭÐąääąėÐÐàěź ĄÐąŨ žóäġėäÜóġĊĔĭäėġĊÿýôąðäąĭäėġÐź ling; žóäġėäÜóġĊĄðäóĊĊėàġäĮĊėàäąŪ äĊĔðäéôěġäĔäėěĊĊąàôäóäġ9äàäėź ÿÐąàěäĊąĭĊÿàĊäąàäÛäóääėěġŧĊąġź ĭÐąðġàäĄäàäàäÿôąðĭÐąijôüąėäÜóź ġäąôąääąĭĊĊėóäĄÛäðėôüĔäÿôüýä ġÐÐÿŪ Kamerstukken II 2013/14, 33 871, nrs. 1 t/m 4 Verbetering VTH Wabo 460 -aäġěĭĊĊėěġäÿƀơƣźƠƢźƢƠơƤƁġĊġ aôüijôðôąðĭÐąàäaäġÐÿðäĄäąäÛäĔÐź ÿôąðäąĊĄðäĭôąðěėäÜóġƀĭäėÛäġäėôąð ĭäėðĤąąôąðĭäėÿäąôąðŧġĊäijôÜóġäą óÐąàóÐĭôąðƁ Ż'ąƢƠƠƩijôüąÐíěĔėÐýäąðäĄÐÐýġ ġĤěěäąóäġôąġäėĔėĊĭôąÜôÐÐÿĊĭäėÿäð ƀ'H>Ɓŧàä`äėäąôðôąðĭÐą9äàäėÿÐąàź ěä#äĄääąġäąƀ`9#ƁäąóäġKôüýĊĄ àäĤôġĭĊäėôąðĭÐąàäĭäėðĤąąôąðĭäėź ÿäąôąðŧóäġġĊäijôÜóġäąàäóÐąàóÐź ĭôąðƀóôäėąÐðäąĊäĄàũ`T&źġÐýäąƁ ĊĔóäġðäÛôäàĭÐąóäġĊĄðäĭôąðěź ėäÜóġěġėĤÜġĤėääÿġäĭäėÛäġäėäąŪOôąàě ƢƠƠƩôěóäġÛäěäíàÐġääąĭäėÛäġäėôąð ĭÐąóäġ`T&źěġäÿěäÿĤėðäąġôěŧÐÿÿääą ĄÐÐėġĊäðäąĊĄäąŪäÛėÐąàÛôüóäź ĄôäźHÐÜýôąƢƠơơěĔääÿġóôäėÛôüääą ðėĊġäėĊÿŪäÜĊąÜÿĤěôäěàôäàä >ąàäėijĊäýěėÐÐàĭĊĊė`äôÿôðóäôà NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 557 Wetgeving (OvV) trekt uit zijn onderzoek naar de brand bij dit bedrijf maken duidelijk dat er ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn. Ook rond andere bedrijven dan Chemie-Pack blijkt het overheidsoptreden niet steeds voldoende doortastend en effectief. Odfjell en Thermphos zijn recente voorbeelden waarbij dit uitgebreid in het nieuws kwam. De afgelopen jaren is aan de realisatie van de afspraken afspraken gewerkt. De afspraken over het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering bij het bevoegde gezag betreffen de introductie van kwaliteitseisen en de vorming van een landsdekkend netwerk van omgevingsdiensten. De afspraken over het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering zowel bij het bevoegde gezag als in de strafrechtelijke kolom betreffen het verbeteren van de informatiehuishouding en de informatie-uitwisseling en afstemming tussen bestuur, Openbaar Ministerie (OM) en politie. Het tweede fundament van het nieuwe VTH-stelsel is de afspraak dat de meer complexe taken die specifieke deskundigheid of specifieke toezichtexpertise vergen en taken die zich richten op activiteiten met een bovenlokale dimensie of onderdeel vormen van een keten, door een regionale omgevingsdienst worden uitgevoerd. De omgevingsdiensten voeren de betreffende taken – het zogenaamde basistakenpakket- uit in opdracht van en voor de gezamenlijke overheden in een regio. De vorming van een landsdekkend netwerk van omgevingsdiensten ligt grotendeels op schema. De afspraken over verbetering van de rolverdeling, samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bestuur en het OM en politie vormen het derde fundament. Hieraan ligt de basisgedachte ten grondslag dat de inzet van het OM en de politie vooral gereserveerd moet worden voor de middelzware en zware criminaliteit en dat het bestuur eenvoudige zaken meer zelf moet gaan afdoen. Gewerkt wordt aan de versterking van de kwaliteit van de strafrechtelijke milieuhandhaving door het OM en de politie en aan de verbetering van de samenwerking en informatieuitwisseling met het bevoegd gezag vanuit de strafrechtelijke kolom. Informatie-uitwisseling tussen de bij 558 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 toezicht en handhaving betrokken partijen is van cruciaal belang voor een effectieve uitvoering van de VTH-taken. Daartoe wordt een gezamenlijk systeem voor informatie-uitwisseling ontwikkeld: Inspectieview Milieu. Rijk, IPO en VNG zijn begin 2012 overeengekomen de VTH-taken met betrekking tot BRZO-inrichtingen en IPPC15-categorie-installaties niet bij alle omgevingsdiensten onder te brengen, maar te bundelen in zes omgevingsdiensten (de zogenaamde BRZO-omgevingsdiensten). De afspraak ten aanzien van de decentralisatie van bevoegdheden in het omgevingsrecht is wettelijk vertaald in het Bor dat op 1 oktober 2010 van kracht is geworden. In dit besluit is het bevoegd gezag voor een groot aantal inrichtingen verschoven van gedeputeerde staten van de provincie naar burgemeester en wethouders van de gemeente. Met de komst van de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb. 2012, 233) is het interbestuurlijk toezicht versoberd en deels verschoven van het Rijk naar de provincies. Een belangrijk onderdeel van deze omvangrijke operatie is het wettelijk borgen van de behaalde resultaten en tegelijkertijd het scheppen van de randvoorwaarden en condities voor een bestendig effectief en efficiënt functioneren van het gemoderniseerde VTH-stelsel. Het voorliggende wetsvoorstel strekt hiertoe. In de memorie van toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de aanleiding tot en noodzaak van de modernisering van het VTH-stelsel. In hoofdstuk 3 worden de context en inhoud van de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel toegelicht. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de verhouding van dit wetsvoorstel tot bestaande en in voorbereiding zijnde wetgeving (hoofdstuk 4), de uitvoering en de handhaving (hoofdstuk 5), de gevolgen van het wetsvoorstel voor vooral bestuursorganen en bedrijfsleven (hoofdstuk 6), de reacties die naar aanleiding van de consultatieronde zijn ontvangen (hoofdstuk 7) en evaluatie (hoofdstuk 8). Kamerstukken II 2013/14, 33 872, nrs. 1 t/m 4 Goedkeuring Protocol 15 EVRM 461 - Voorstel van Rijkswet (13-022014) houdende goedkeuring van het op 24 juni 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol nr. 15 tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2013, 130) – Het Protocol brengt een aantal wijzigingen van procedurele aard aan in het EVRM. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de autoriteit van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te garanderen, de effectiviteit van zijn uitspraken te vergroten en de klachtprocedure verder te stroomlijnen. De voornaamste maatregelen opgenomen in Protocol nr. 15 zijn: Margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit De doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit worden vastgelegd in de preambule van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat Verdragsstaten in de wijze waarop zij het verdrag toepassen een margin of appreciation toekomt, afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de rechten en vrijheden die in geding zijn. Het verdragssysteem heeft daarmee een subsidiaire rol bij het waarborgen van mensenrechten op nationaal niveau omdat nationale autoriteiten in beginsel beter in staat zijn lokale omstandigheden te beoordelen dan een internationaal hof. De rol van het Hof is er op gericht te beoordelen of de beslissingen van nationale autoriteiten verenigbaar zijn met het verdrag, rekening houdend met de margin of appreciation van verdragsstaten. Leeftijdsgrens voor rechters De maximale leeftijdsgrens van zeventig jaar voor het functioneren als rechter in het Hof wordt losgelaten. In plaats daarvan wordt bij aanvang van de procedure tot verkiezing van een nieuwe rechter een datum aangewezen waarop kandidaten voor de functie van rechter de leeftijd van vijfenzestig jaar niet mogen hebben bereikt. Hiermee wordt beoogd te garanderen dat alle rechters de volledige termijn van negen jaar kunnen uitdienen en dus te voorkomen dat ervaren rechters tussentijds moeten opstappen. Wetgeving Verwijzing naar de Grote kamer De bevoegdheid van de Kamer van het Hof om afstand te doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer wordt gewijzigd in die zin, dat partijen niet langer het recht hebben daartegen bezwaar te maken. Deze wijziging moet de centrale rol die de Grote Kamer van het Hof speelt bij het realiseren van consistentie in de jurisprudentie van het Hof verder versterken. De rechtsgang naar de Grote Kamer zou niet gehinderd mogen worden door het aantekenen van bezwaar, gezien het belang van het verzekeren van de consistentie van de jurisprudentie van het Hof. Ontvankelijkheidsdrempel ‘indienen verzoekschrift binnen vier maanden’ Art. 35 EVRM specificeert een aantal ontvankelijkheidsvoorwaarden. In het eerste lid staat vermeld: ‘Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen [...] binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing’. Op suggestie van het Hof is besloten deze termijn te verkorten naar vier maanden. Dat is in dit Protocol uitgewerkt, nu gezien de huidige snellere communicatietechnologie een dergelijke termijn geschikter werd geacht. Ontvankelijkheidsdrempel ‘geen wezenlijk nadeel’ De met Protocol nr. 14 geïntroduceerde ontvankelijkheidsdrempel inzake het als klager ‘geen wezenlijk nadeel’ hebben ondervonden van de beweerde schending van het Verdrag wordt gewijzigd. Met deze nieuwe ontvankelijkheidsdrempel kan het Hof klachten waarbij de klager een gering nadeel heeft geleden, buiten behandeling laten. Bij de invoering van Protocol nr. 14 was bepaald dat de toepassing van de bepaling onderhevig was aan twee uitzonderingen. Ten eerste kunnen geen klachten buiten toepassing worden gelaten indien de eerbiediging van de mensenrechten noopt tot onderzoek van het verzoekschrift en de gegrondheid ervan. Daarnaast kunnen op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een nationaal gerecht. Laatstgenoemde uitzondering wordt door Protocol nr. 15 verwijderd. Kamerstukken II 2013/14, 33 873 (R2026), nrs. 1 t/m 3 462 Identiteitsfraude en vaststelling identiteit verdachten/veroordeelden Vervolgstukken Nader voorlopig verslag (14-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Toezicht op clearing en settlement Intrekking Brief (10-02-2014) houdende intrekking wetsvoorstel tot aanvulling van de Wet op het financieel toezicht met regels met betrekking tot het verlenen van afwikkeldiensten en het toezicht daarop. Kamerstukken II 2013/14, 32 025, nr. 6 Cliëntenrechten zorg Voorlopig verslag (18-02-2014) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). Kamerstukken I 2013/14, 32 402, G Beginselenwet AWBZ-zorg Verslag van een schriftelijk overleg (11-02-2014) over het wetsvoorstel houdende bepalingen ter versterking van de zeggenschap en bescherming tegen geweld in de zorgrelatie van cliënten in de AWBZ-zorg. Kamerstukken I 2013/14, 33 352, D Toetsing wetten aan internationaal recht Verslag (17-02-2014) over het voorstel van rijkswet van het lid Taverne houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot aanpassing van de procedure voor vaststelling van rechtstreekse werking van een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Kamerstukken II 2013/14, 33 359 (R 1986), nr. 7 Kamerstukken II 2013/14, 33 109, nr. 15 Wet werken naar vermogen Zesde en zevende nota van wijziging (03 en 17-02-2014) en brief van de van de Staatssecretaris van VWS (1802-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen. – Brief over afstemming met de sociale partners zevende nota van wijziging. Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 115, 119 en 122 Huis voor klokkenluiders Voorlopig verslag (18-02-2014) over het initiatief voorstel van wet houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders. Kamerstukken I 2013/14, 33 258, B Verruiming gronden voorlopige hechtenis Eindverslag (18-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Kamerstukken I 2013/14, 33 360, D Aanpassingen Wgr Vierde nota van wijziging (14-022014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een bedrijfsvoeringsorganisatie met rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen. Kamerstukken II 2013/14, 33 597, nr. 10 Modernisering arbitrage Nota van wijziging (30-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het vierde Boek van het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 559 Wetgeving Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht. Kamerstukken II 2013/14, 33 697, nr. 6 Kamerstukken II 2013/14, 33 611, nr. 6 Aanpassingswet Wnt Kwaliteit jeugdzorg Verslag van een schriftelijk overleg (17-02-2014) over het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. Kamerstukken II 2013/14, 33 619, nr. 9 veelvoorkomende overtredingen. Brieven van de Minister van BZK (1202-2014) over het wetsvoorstel tot aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Aanpassingswet Wnt) – Brief over de inwerkingtreding Aanpassingswet WNT. Kamerstukken I en II 2013/14, 33 715, B en nr 16 Stroomlijning markttoezicht Brief van de Minister van EZ (11-022014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht. – Brief minister over aanpassing boetebeleid Autoriteit Consument en Markt. Kamerstukken II 2013/14, 33 622, nr. 19 Ongevallenmelding medisch onderzoek Nota n.a.v. het verslag (18-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste voorvallen. Kamerstukken II 2013/14, 33 646, nr. 6 Sociaal leenstelsel masters Brief van de Minister van OCW (1302-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel, het verlengen van de terugbetalingsperiode en het efficiënter maken van het stelsel van studiefinanciering. – Brief over de toezeggingen van het Sociaal Leenstelsel. Voortgezette tenuitvoerlegging Brief van de Minister van VenJ (1002-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met aanvulling van de bepaling over de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. – Brief ter aanbieding van de reactie op de aanbevelingen die de Nationale ombudsman op 5 november 2013 heeft gedaan inzake de uitvoering van het Wotsbeleid. Kamerstukken II 2013/14, 33 742, nr. 6 Novelle aanpassing Witteveenkader Verslag van een rondetafelgesprek (14-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 9 463 Nota’s, rapporten & verslagen Kamerstukken II 2013/14, 33 680, nr. 13 Digitale handhaving Homoseksuele asielzoekers Nota n.a.v. het verslag (12-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet in verband met de digitalisering van de handhaving van Brief van de Staatssecretaris van VenJ (14-02-2014) over drie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffende homoseksuele asielzoekers, alsmede over de beleidswijziging die zal moeten worden doorgevoerd naar aanleiding 560 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 van deze uitspraken. Tevens bevat deze brief een reactie op het aannemen van de zogenoemde ‘Anti Homosexuality Bill’ door het Ugandese parlement op 20 december jl. – Naar het oordeel van de Afdeling kan bij de beoordeling van een asielverzoek, indien homoseksualiteit geloofwaardig wordt geacht, niet volstaan worden met het oordeel dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De verklaringen van een vreemdeling over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid dan wel waarom hij zich daarvan zal onthouden, moeten bij de beoordeling worden betrokken. De Afdeling geeft aan dat verklaringen aangaande de wijze waarop de vreemdeling voornemens is zich in het land van herkomst te uiten, op aannemelijkheid dienen te worden onderzocht. Daarbij moeten de situatie van homoseksuelen en de te verwachten acceptatie van uitingen van de homoseksuele gerichtheid in het land van herkomst worden betrokken. Indien homoseksualiteit, dan wel het verrichten van homoseksuele handelingen in het land van herkomst strafbaar is gesteld, moet worden onderzocht hoe daarmee in de praktijk wordt omgegaan. Het feit dat homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn gesteld kan betekenen dat de overheid niet in staat of bereid is om homoseksuelen bescherming te bieden, waarmee het vragen van bescherming gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Bij de beoordeling kan niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich terughoudend opstelt teneinde vervolging te voorkomen. Het gaat er derhalve om op welke wijze de vreemdeling na terugkeer invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid en in hoeverre hij in het licht daarvan heeft te vrezen voor vervolging. De uitspraken van het Hof en de Afdeling leiden ertoe dat het huidige beleid, op basis waarvan niet wordt verlangd dat de seksuele gerichtheid geheim wordt gehouden, wel kan onder omstandigheden enige terughoudendheid worden verwacht, zal worden aangepast. Met uitzondering van situaties waarin in een land sprake is van systematische vervolging van homoseksuelen (Irak) blijft een individuele beoordeling Wetgeving van de gestelde vrees voor vervolging aan de orde. De Anti Homosexuality Bill is op vrijdag 20 december jl. aangenomen door het Ugandese Parlement. De president heeft in een brief aan de voorzitter van het parlement aangegeven de wet in de huidige vorm niet te zullen ondertekenen. Asielverzoeken van Ugandezen, waarvan de homoseksualiteit geloofwaardig wordt geacht, worden aangehouden totdat het nieuwe beleid, in de Vreemdelingencirculaire is gepubliceerd. Gezien de positie van homoseksuelen in Uganda mag verwacht worden dat die beoordeling in veel gevallen zal leiden tot toekenning van een verblijfsvergunning asiel. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1788 Politietraining Afghanistan Brief van de Ministers van BuZa, VenJ, Defensie en BHO (29-01-2014) waarbij zij de eindevaluatie van de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan over de periode van 2011–2013 conform het Toetsingskader 2009 toesturen. – De evaluatie is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 27 925, nr. 489 EU-arbeidsmigratie Brief van de Minister van SZW 11-022014) over een aantal onderwerpen op het gebied van EU-arbeidsmigratie. – De volgende onderwerpen komen aan de orde: de WRR Policy Brief ‘Roemeense en Bulgaarse Arbeidsmigratie in betere banen’; de resultaten van de migrantenmonitor 2011-2012; de bij de A2 en A4 betrokken werknemers; uitzendbureaus in Roemenië; de stand van zaken m.b.t. tot afspraken met gemeenten over registratie; een reactie op de motie Azmani over de hoogte van WW-uitkeringen voor arbeidsmigranten. Kamerstukken II 2013/14, 29 407, nr. 187 Onderzoek UAV’s Brief van de Minsiter van VenJ (1002-2014) met een nadere toelichting over de opzet van het onderzoek naar onbemande vliegtuigen. – In de opzet van het kabinetsonderzoek, uitgevoerd door het WODC, zullen in ieder geval de volgende vragen worden opgenomen: 1. inventarisatie van knelpunten van bestaande wet- en regelgeving op het gebied van het gebruik van onbemande vliegtuigen (UAV’s); 2. inventariseren van nut, noodzaak en de bedreigingen rond het toekomstig gebruik van UAV’s; 3. vergelijking van de wet- en regelgeving in de ons omringende landen die zich al voorbereid hebben op het toekomstig gebruik van UAV’s waarbij gekeken wordt naar effectiviteit en proportionaliteit van de regels; 4. het formuleren van de contouren van de benodigde wet- en regelgeving om voorbereid te zijn op het toekomstig gebruik van UAV’s; 5. met bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van UAV’s op de privacy en de wijze waarop die het meest effectief kan worden gewaarborgd; 6. waarbij tevens de verwachte kansen en bedreigingen van UAV’s op de nationale veiligheid en criminaliteit. Het onderzoek zal in het licht van deze vragen niet slechts de justitiële, doch alle mogelijke nationale civiele toepassingen van UAV’s tot onderwerp hebben. Kamerstukken II 2013/14, 30 806, nr. 18 Bewapende drones Brief van de Minister van BuZa, mede namens de Minister van Defensie (12-02-2014) met een verslag van een rondetafelbijeenkomst over bewapende drones. – De rondetafelbijeenkomst ‘bewapende drones – ethiek, technologie, recht’ vond op 29 januari 2014 plaats in het Humanity House te Den Haag. Met deze bijeenkomst beoogde het kabinet ruimte te bieden aan het maatschappelijk middenveld om hun posities over het onderwerp bewapende drones voor het voetlicht te brengen. Aan de bijeenkomst namen ruim dertig vertegenwoordigers deel van NGOs en kennisinstituten, alsook academici. Voertaal van de bijeenkomst was Nederlands om het nationale karakter ervan te benadrukken. De bijeenkomst werd ingeleid door de Hoofddirecteur Beleid van het Ministerie van Defensie en afgesloten door de Minister van Buitenlandse Zaken. Doelstelling van de bijeenkomst was bij te dragen aan een verbreding en verdieping van de discussie over het onderwerp bewapende drones. Verschillende inleiders waren gevraagd achtereenvolgens de technologische, militaire, juridische, ethische en humanitaire aspecten van de inzet van bewapende drones te presenteren, waarna ruimte werd geboden voor vragen en discussie. In de afronding van de bijeenkomst door de rapporteur werden ook de politieke aspecten van het gebruik van bewapende drones onderstreept. Kamerstukken II 2013/14, 30 806, nr. 19 Toekomst pensioenstelsel Brief van de Staatssecretaris van SZW (04-02-2014) met een overzicht van alle op dit moment lopende pensioenonderwerpen voorzien van een planning. – Onderscheid wordt gemaakt tussen: A. In te dienen wetsvoorstellen; B. In te dienen evaluaties; en C. In te dienen beleidsstukken. Voor dit jaar heeft een aantal wetsvoorstellen hoge prioriteit. Dat is in de eerste plaats het reeds ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (Kamerstuk 33 847). Dat geldt voorts voor de wijziging van de pensioenwetgeving in verband met het financieel toetsingskader, de wijziging van de pensioenwetgeving in verband met de herziening van de communicatievoorschriften, de introductie van het algemeen pensioenfonds in de pensioenwetgeving en de facilitering van de pensioenregeling voor zelfstandigen. Deze wetsvoorstellen zullen de Kamer komend voorjaar bereiken. De beoogde datum van inwerkingtreding van deze wetsvoorstellen is voorzien op 1 januari 2015. Verder zal dit jaar een wetsvoorstel worden ingediend tot herziening van de waardeoverdracht en een wetsvoorstel tot aanpassing van het instemmingsrecht van de ondernemingsraad bij pensioenregelingen. beoogde datum van inwerkingtreding van deze voorstellen is voorzien op 1 juli 2015. Ook zal dit voorjaar een tweetal algemene maatregelen van bestuur bij het parlement worden voor gehangen. Dat betreft een wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de tijdelijke regeling aanvullende bijdragen bij NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 561 Wetgeving waardeoverdracht (zie de brief over waardeoverdracht; Kamerstuk 32 043, nr. 197) en de algemene maatregel van bestuur parameters. Daarnaast is er een aantal onderwerpen dat zich in een ander, meer beleidsmatig stadium bevindt, waar ook voortgang geboekt moet worden. In het bijzonder geldt dit voor de discussie over de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel. Dat is een fundamentele discussie met een ander tijdsverloop dan de bovengenoemde wetsvoorstellen. De Kamer ontvangt daarover binnenkort een separate brief met een actieoverzicht. 2011 13, in 2012 14, van de 42 meldingen van euthanasie bij psychiatrische patiënten over 2013 waren er 8 meldingen afkomstig van de Levenseindekliniek. In 2013 kreeg de Levenseindekliniek 286 euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, ruim een derde van het totaal aantal verzoeken dat aldaar is binnengekomen. De toename van het aantal meldingen onder meer worden verklaard door een toegenomen bereidheid onder artsen om euthanasie of hulp bij zelfdoding te verlenen aan deze patiënten. Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 20 Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 200 Rechtspositie woonboten Euthanasie bij psychiatrische patiënten Brief van de Minister van VWS, mede namens de Minister van VenJ (11-022014) met een reactie op berichten over het toepassen van euthanasie bij psychiatrische patiënten door de Levenseindekliniek. – De minister schetst de context en ontwikkelingen van de Levenseindekliniek en euthanasie en hulp bij zelfdoding aan psychiatrische patiënten. De Levenseindekliniek is op 1 maart 2012 van start gegaan en is bedoeld voor mensen die aan de eisen van de Euthanasiewet voldoen maar met hun verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding niet bij hun eigen arts terecht kunnen. Cijfers uit januari 2014, afkomstig van de Levenseindekliniek, laten zien dat er sinds de oprichting van de kliniek ruim 1.300 aanvragen zijn geweest, waarvan ongeveer driekwart is afgewikkeld. In totaal is er 300 keer euthanasie of hulp bij zelfdoding verleend, waarvan 112 keer door de eigen huisarts van de patiënt. Van de 188 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding door artsen van de Levenseindekliniek zijn er 77 door de Regionale toetsingscommissies beoordeeld; alle zijn als ‘zorgvuldig’ beoordeeld. De Regionale toetsingcommissies euthanasie stellen dat in zaken waar het een psychiatrische patiënt betreft met nog meer behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie. Dit wordt ook onderschreven door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. In 2010 waren er 2 meldingen van euthanasie bij psychiatrische patiënten, in 562 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 Brief van de Minister voor WRD (0502-2014) met een reactie op het rapport van RIGO Research en Advies BV ‘Vaste grond onder de voeten; over de rechtspositie van waterbewoners ten aanzien van de ligplaats’. – In het rapport doen de onderzoekers vier suggesties, omkleed met voor- en nadelen, ter verbetering van de rechtspositie van de woonbootbewoners met betrekking tot hun ligplaats. Deze mogelijkheden tot verbetering zijn kort samengevat: 1. Het Rijk dient het permanente en locatiegebonden karakter van wonen op het water te erkennen en helder te zijn over de status van ligplaatsen. Hiermee zou, naar het oordeel van de onderzoekers, een basis gelegd worden voor een verbeterde rechtspositie van woonbootbewoners ten aanzien van de ligplaats. 2. Neem ligplaatsen (verplicht) op in het bestemmingsplan. Hierdoor neemt de gebruikszekerheid toe en wordt de ligplaatsgebruiker bij een eventuele bestemmingsplanwijziging gelijk behandeld aan gewone woonruimte bewoners. In de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging kan een afweging van belangen plaatsvinden. 3. Huurbescherming in geval van verhuur door een private eigenaar van de ligplaats, analoog aan woonruimte. Hiermee wordt zowel de gebruikszekerheid als de prijszekerheid bevorderd. Immers zowel beëindiging van de huurovereenkomst als huurverhogingen van woonruimte zijn in Nederland streng gereguleerd. Dit betreft alleen degenen die een huurcontract voor de ligplaats hebben, hetgeen bij slechts een beperkt deel van de woon- bootbewoners het geval is. 4. Primaat van gebruik publiekrecht door overheden. De huidige praktijk is dat overheden zowel publiek- als privaatrecht gebruiken met betrekking tot ligplaatsen. De rechtspositie van woonbootbewoners zou, volgens de onderzoekers, verbeteren indien er uitsluitend gebruik gemaakt zou worden van publiekrecht. Het Rijk is graag bereid de eerste suggestie te volgen: bij deze erken ik dat wonen op het water gelijkwaardig is aan wonen op land. Een ligplaats is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde: zonder ligplaats heeft een woonboot weinig waarde, met een ligplaats daarentegen des te meer. Ik neem de suggestie om de huurbescherming te regelen voor de huurders van ligplaatsen die een permanent karakter hebben (en dus beschikken over een vergunning of ontheffing voor permanent wonen) over, maar zie geen reden om deze figuur te beperken tot het geval dat de eigenaar van de ligplaats een private persoon is. Dat neemt niet weg dat er een aantal verschillen is, waarmee rekening moet worden gehouden. De suggestie om ook huurprijsbescherming te regelen voor ligplaatsen wordt niet overgenomen omdat de waarde van de woonboten met een ligplaats ver uitstijgen boven wat als sociale huisvesting aangeduid kan worden. Nagestreefd wordt verder dat ook lokale regelingen, zoals die met betrekking tot het innemen van ligplaatsen, in de toekomst geheel in het omgevingsplan worden opgenomen. Dit wordt echter vooralsnog niet verplicht gesteld. De suggestie om waar het kan publiekrecht te gebruiken, hangt nauw samen met deze suggestie om ligplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan. De opvatting over de huurbescherming van huurders van ligplaatsen vergen wijziging van wetgeving. De bewindsman zal deze wijziging op korte termijn ter hand nemen. Kamerstukken II 2013/14, 32 730, nr. 17 ‘Spoofing’ Brief van de Minister van VenJ (1102-2014) over het manipuleren van afzendergegevens bij telefonie (‘spoofing’) – Het fenomeen ‘spoofing’ is het manipuleren van de afzenderinfor- Wetgeving matie bij telefonie. Het gaat hierbij om voorwenden dat de beller belt vanaf een ander telefoonnummer dan in werkelijkheid het geval is. Spoofing bij telefonie bestaat al geruime tijd, maar door het digitaal bellen is dit makkelijker geworden. Deze manipulatiemogelijkheden bij digitaal bellen zijn bekend. Gevraagd is of personen onterecht als verdachte in beeld zijn gekomen door spoofing. De politie en het Openbaar Ministerie maken in strafrechtelijke onderzoeken gebruik van telecommunicatiegegevens en hebben dus ook te maken met spoofing. De politie beschikt over diverse middelen om te verifiëren of een beller gebruik maakt van spoofing. Verificatie van telefoonnummers en de gebruiker is een belangrijk onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek en dus ook de detectie van spoofing. Van belang is in dit kader te melden dat telecommunicatiegegevens nooit als alleenstaand bewijs wordt geaccepteerd worden. Er zal altijd meer onderzoek moeten worden gedaan en gekeken of de gegevens in de rest van de bewijsmiddelen passen. Alle relevante aspecten omtrent spoofing worden momenteel nader uitgezocht. Naar aanleiding van de inventarisatie zal worden bezien of er aanleiding is maatregelen te treffen die eventuele nadelen van spoofing voor strafrechtelijke onderzoeken kunnen ondervangen. Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 58 Positie van Gevolmachtigde Ministers Rijksministerraad Brief van de Vaste Commissie voor Koninkrijksrelaties (06-02-2014) aan de vz. van de Tweede Kamer waarin verzocht wordt een voorstel ter goedkeuring voor te leggen om aan de Raad van State ingevolge artikel 21 a van de Wet op de Raad van State voorlichting te vragen over de positie van de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad. – De commissie zou graag antwoord krijgen op de volgende vragen (waarbij de commissie zich, indien daar naar het oordeel van de Raad van State aanleiding toe is, aanbevolen houdt voor eventuele suggesties ter verbetering van de huidige situatie): 1. Op welke basis functioneren de Gevolmachtigde Ministers in de Rijksministerraad? 2. Behoort het tot de bevoegdheid van de (voorzitter van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister al dan niet tot de Rijksministerraad toe te laten? 3. Waar, c.q. op welke wijze, vindt in dit kader verantwoording plaats van het handelen of van de persoon van de Gevolmachtigde Ministers? Daarbij het aanvullende verzoek om in de uitgaande brief aan de Raad van State te benadrukken dat het aan de Raad van State zelf is te bepalen waar binnen de Raad dit verzoek wordt behandeld. Dit laatste verzoek wordt ingegeven door de omstandigheid dat een verzoek van de Tweede Kamer om voorlichting door de Raad van State formeel alleen kan worden gericht aan de Raad van State van Nederland, terwijl het aan de Raad van State van het Koninkrijk is om in dit geval voorlichting te geven. Kamerstukken II 2013/14, 33 750 IV, nr. 26 AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen en een naschrift binnen de 300 woorden. geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs bij voorkeur in de tekst zelf. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 563 Nieuws 464 Stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand: aangepaste plannen De kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand zijn de afgelopen 10 jaar toegenomen van € 330 miljoen in 2002 naar € 495 miljoen in 2012. Dat schrijft staatssecretaris Teeven op 18 februari 2014 in een brief aan de Tweede Kamer over de stelselvernieuwing van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Van de toename van € 165 miljoen is € 63 miljoen toe te schrijven aan de inflatie. Daarnaast zijn de kosten met € 102 miljoen toegenomen. In 10 jaar tijd is het budget dus met 25 procent gestegen bóven op de inflatie. Overigens zijn vanaf 2006 in dit budget ook de kosten voor tolk- en vertaaldiensten opgenomen. D e brief van Teeven is een vervolg op de veelbesproken brief van 12 juli 2013, waarin op hoofdlijnen maatregelen werden aangekondigd om tot een structurele jaarlijkse bezuiniging op de gesubsidieerde rechtsbijstand van € 85 miljoen per 2018 te komen. In de nieuwe brief informeert hij de Tweede Kamer over aanpassingen op het oorspronkelijke plan. Het gaat om de volgende maatregelen: Verbetering kwaliteit van dienstverlening en verdere specialisatie Met het wetsvoorstel Positie en toezicht advocatuur (Kamerstukken 32 382) krijgt de NOvA meer mogelijkheden om regels te stellen ter verhoging van de integriteit en kwaliteit van de advocatuur, onder andere door de invoering van collegiale toetsing en van het nieuwe toezichtsysteem. Daarnaast is binnen de advocatuur een ontwikkeling gaande om specialisatieverenigingen op te richten. Deze verenigingen hanteren steeds vaker deskundigheidsvoorwaarden aan hun leden, zowel bij toetreding als tot behoud van het lidmaatschap. Teeven verwacht dat door het verbeteren van de kwaliteit van de advocatuur bin- 564 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 nen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, de vraag hiernaar op lange termijn zal verminderen. Coördinatie van besluiten bestuursrecht In het bestuursrecht, meer in het bijzonder het sociale zekerheidsrecht, stellen belanghebbenden vaak meerdere malen bezwaar of beroep in omdat niet altijd duidelijk is wanneer sprake is van een voor beroep vatbaar besluit. Dit leidt tot vele aanspraken op gesubsidieerde rechtsbijstand. De regeringscommissaris voor de algemene regels van bestuursrecht doet momenteel onderzoek naar een model waarbij de rechtsverhouding tussen overheid en burger niet steeds wordt opgeknipt via een beroepsrecht tegen afzonderlijke besluiten. Pijler van het nieuwe stelsel: versterking van de eerste lijn Veel advocaten vinden dat zij zich moeten beperken tot zaken die voortgezette rechtsbijstand van een (gespecialiseerde) advocaat vergen. Op dit moment stromen vanuit het Juridisch Loket teveel zaken door naar de advocatuur, die een gespecialiseerde rechtsbijstandverlener even goed kan afhandelen. De eerste lijn die Teeven voorstelt, krijgt meer ruimte om niet alleen te adviseren, maar ook om problemen van rechtzoekenden te helpen oplossen. Huur- en verbintenissenrecht: toevoeging wordt uitzondering Het huurrecht en het verbintenissenrecht zijn rechtsgebieden waarvoor de markt voorziet in goede alternatieven voor gesubsidieerde rechtsbijstand en waarbij procederen, en dus ook een toevoeging, niet de meest aangewezen route is voor het vinden van een oplossing voor een geschil. Gesubsidieerde rechtsbijstand voor deze rechtsgebieden zal daarom beperkt worden tot uitzonderlijke gevallen. Binnen het verbintenissenrecht geldt een uitzondering op deze regel als het gaat om straat-/contactverboden, gewelds-/ zedenmisdrijven, medisch handelen en onrechtmatige overheidsdaad. Echtscheiding Binnen het echtscheidingsrecht moeten twee maatregelen zorgen voor een kleiner beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand: ‘scheiden zonder rechter’ en ‘scheiden op basis van gezinsinkomen’. Naar aanleiding van kritiek op de laatstgenoemde maatregel komt er een onderzoek naar de wijze waarop vechtscheidingen voorkomen kunnen worden. Straf(proces)recht Voor het strafprocesrecht kondigt Teeven de volgende maatregelen aan: ž9ôäġÐíðäĭäąĭÐąääąÐĄÛġěóÐÿĭä last indien de bewaring nadat deze is bevolen direct wordt geschorst. ž9ôäġÐíðäĭäąĭÐąääąÐĄÛġěóÐÿĭä last in hoger beroep als de verdachte op vrije voeten verkeert. ž&äėôüýôąðäąýäÿäíĊėíÐôġÐôėäĭäėðĊädingen. ž#äąäėôäýäĭäėÿÐðôąðĭÐąóäġĤĤėź tarief. Clawback Teeven staat positief ten opzichte van de ‘clawback’, hij laat verder onderzoeken hoe deze maatregel in Nederland kan worden ingevoerd. Clawback wil zeggen dat rechtzoekenden die met behulp van gesubsidieerde rechtsbijstand een financieel resultaat behalen, uit dat resultaat een deel van de kosten van de aan hen verleende rechtsbijstand terugbetalen. Verhoging financieel belang Om het gebruik van alternatieve vormen van geschilbeslechting te stimuleren, worden de drempels voor het minimale financiële belang dat een rechtzoekende heeft, verdubbeld van € 250 naar € 500 voor een lichte adviestoevoeging, van € 500 naar Nieuws € 1000 voor een proceduretoevoeging en van € 1000 naar € 2000 voor toevoeging in een cassatiezaak. Kennelijke afdoening in het bestuursrecht Per 15 februari 2014 is de vergoeding voor rechtsbijstand in kennelijke zaken in het bestuursrecht op het oude niveau teruggebracht van voor 1 oktober 2013. Teeven komt hiermee tegemoet aan de kritiek van met name de asieladvocaten. Bij deze kennelijke afdoeningen, in onder meer asielzaken, heeft regelmatig een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden, waarmee terugkeer naar de hogere vergoeding op zijn plaats is. Verlaging generiek uurtarief De aanpassingen van het maatregelenpakket ten opzichte van het pakket zoals Teeven dat voorstelde in de brief van 12 juli 2013 leiden ertoe dat de besparing van € 85 miljoen per jaar niet gehaald wordt. Om die reden wordt de generieke vergoeding verlaagd. Deze verlaging vindt in twee tranches plaats. De eerste tranche, die naar verwachting minimaal zal zijn, wordt in 2015 ingevoerd, de tweede tranche in 2016, wanneer de besparing als gevolg van de maatregel clawback duidelijk zal zijn. De ondergrens van het uurtarief is € 100. Reacties NOvA en VSAN De VSAN stelt in een persbericht op haar website dat de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand in strijd zijn met het EVRM. Dat blijkt uit een recent verschenen advies van prof. mr. T. Barkhuysen. Dit advies is in opdracht van de VSAN en de Ver- eniging Sociale Advocatuur Amsterdam (VSAA) tot stand gekomen. Beide verenigingen hebben de staatssecretaris verzocht om de voorgestelde maatregelen in overeenstemming te brengen met het internationale recht. De NOvA schrijft op de website: ‘De Orde heeft zich vanaf het begin fel uitgesproken tegen deze verdere aantasting van de toegang tot het recht en is die mening ook na deze nieuwe brief van de staatssecretaris toegedaan. Het wordt rechtzoekenden nog moeilijker gemaakt om rechtsbijstand in te schakelen en advocaten die binnen het stelsel actief zijn, worden financieel uitgekleed. Ongeacht dit principiële en ongewijzigde standpunt, voelt en draagt de Orde een medeverantwoordelijkheid voor het behoud van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand.’ 465 Rapport over governance Rechtspraak De Rechtspraak als organisatie moet een evenwicht vinden tussen het briljante, het efficiënte en het relevante vonnis. De bestuurlijke zorg voor kwantitatieve aspecten als prijs, het aantal zaken en de doorlooptijden moet vooral de waarborging van legitimiteit en onafhankelijkheid van de rechtspraak dienen. D at staat in het op 17 februari verschenen rapport ‘Governance in de rechtspraak’. De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) maakte dit rapport in opdracht van de Raad voor de rechtspraak. Aanleiding was het manifest van raadsheren in de december 2012, die waarschuwden dat de kwaliteit van rechtspraak onder druk stond, onder meer door de sturing van gerechtsbestuurders en Raad voor de rechtspraak op productiecijfers. Het rapport schetst dat de sturing van de Rechtspraak de laatste 25 jaar permanent aan verandering onderhevig is geweest, samenhangend met professionalisering, waardoor er steeds meer sprake is van hiërarchische, beheersmatige arrangementen. Deze ontwikkeling heeft geleid tot een zichtbare spanning tussen de wereld van ‘bestuur’ en ‘management’ aan de ene kant en die van de rechterlijke ‘professionals’ die ‘gewoon hun werk willen doen’ aan de andere kant. Drie beelden De verschillende opvattingen over hoe de Rechtspraakorganisatie zou moeten worden bestuurd, zijn volgens de onderzoekers te herleiden tot drie beelden van rechtspraak als professie. Het eerste beeld is dat van juridische voortreffelijkheid als kernwaarde in de rechtspraak. Het briljante vonnis is daarvan het symbool en de maatstaf. Een tweede cluster van opvattingen over de rechterlijke professie wordt aangeduid als die van het efficiënte vonnis. Hierin wordt rechtspraak als een bedrijfsproces gezien, dat inzichtelijk en bestuurbaar is te maken in termen van doorlooptijden, kosten en opbrengsten, doelmatigheid en standaardisering. Het derde beeld wordt het relevante vonnis genoemd. Rechtspraak is hier- bij maatschappelijke geschilbeslechting: partijen moeten verder kunnen na het vonnis. Het vonnis moet niet alleen als gezaghebbend worden ervaren, maar ook als betekenisvol. Balanceren Het briljante vonnis is niet meer dominant; in de perceptie van velen heeft het efficiënte vonnis fiks aan betekenis gewonnen. In een organisatie van professionals stuit dat op weerstand. Inhoudelijke excellentie is immers in een professionele organisatie een sterke bron voor legitimiteit. Governance en bestuur worden gemakkelijk geassocieerd met de wereld van het efficiënte vonnis, minder met die van het relevante vonnis en niet of nauwelijks met die van het briljante vonnis. Goed bestuur in een professionele organisatie is een kwestie van balanceren tussen de verschillende beelden van professionaliteit. Het rapport bevat negen aanbevelingen, die vooral als een uitnodiging tot discussie zijn bedoeld. Het rapport is te vinden op rechtspraak.nl (Actualiteiten) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 565 466 Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Nieuw Europees privacykader hindert big data innovatie Het voorstel voor de nieuwe privacyverordening in de Europese Unie biedt consumenten meer recht op informatie en toestemming ter bescherming van hun privacy, zodat ze betere keuzes kunnen maken. Maar volgens hoogleraar Lokke Moerel zullen deze rechten niet tot meer bescherming leiden. Het voorstel belemmert bovendien innovaties met big data, terwijl deze van groot maatschappelijk nut kunnen zijn. Moerel pleit voor een meer Amerikaanse “harm based” benadering, waarbij pas als een verwerking schadelijk is voor burgers toestemming hoeft te worden gevraagd. Dat zal uiteindelijk tot betere bescherming van de burger leiden. Prof. mr. dr. Lokke Moerel is sinds maart 2013 hoogleraar Global ICT Law aan Tilburg Law School en is partner bij De Brauw Blackstone Westbroek. Ze aanvaardde haar leerstoel op vrijdag 14 februari 2013 met de rede ‘Big data protection. How to make the draft EU regulation on data protection future proof’. Promoties Huur en verhuur van bedrijfsruimten In dit onderzoek van Jelte Kinderman staan de wettelijke bepalingen betreffende de huur en verhuur van bedrijfsruimten centraal. In 1972 heeft de wetgever voor deze categorie gebouwde onroerende zaken een aparte regeling ingevoerd. De noodzaak hiertoe ontstond door de maatschappelijke ontwikkelingen die zich sinds de Tweede Wereldoorlog hadden voorgedaan en de rege- 566 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 ling is dan ook met die ontwikkelingen in het achterhoofd vormgegeven. Ook na de invoering hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan als gevolg waarvan het maatschappelijke en economische landschap aanzienlijke wijzigingen heeft ondergaan. De definitie van het begrip bedrijfsruimte heeft echter dapper standgehouden en zij is in de afgelopen 40 jaar ongewijzigd gebleven. Niet dat het aan voorstellen tot aanpassing van deze definitie heeft ontbroken. Integendeel. Telkens bleek echter, politiek of praktisch, een passend alternatief te ontbreken. De moeilijkheid bij de definitie van bedrijfsruimte is dat zij tracht een specifiek aantal soorten bedrijven te omschrijven. Het feit dat de wetgever heeft verzuimd om enkele essentiële elementen uit de definitie zelf te definiëren, heeft geleid tot een onophoudelijke stroom aan jurisprudentie. Vooral het grote verschil in beschermingsmaatregelen die van toepassing zijn op de huur van een bedrijfsruimte en die gelden voor overige gebouwde onroerende zaken zoals bedoeld in art. 7:230a BW, maakt dat partijen veel eraan gelegen is om het gehuurde wel of juist niet als bedrijfsruimte te kwalificeren. Bekijkt men echter het resultaat van ruim 40 jaar jurisprudentie dan is de logica achter de kwalificaties soms ver te zoeken. Zo wordt een videotheek niet door de wettelijke regeling beschermd maar de naastgelegen winkel die DVD’s verkoopt wel. Ook moeilijk te volgen is de redenering achter het feit dat de kapper wel beschermd wordt maar de pedicure niet. Het meest opvallend is dat de kwalificatieproblemen voornamelijk ontstaan bij bedrijven of branches die ten tijde van de invoering van de regeling nog niet of nauwelijks bestonden. Het lijkt er daarmee sterk op dat de maatschappelijke ontwikkelingen de definitie, en daarmee het toepassingsbereik van de beschermingsmaatregelen, hebben ingehaald. Het onderzoek is opgedeeld in een aantal onderdelen. Allereerst is de parlementaire geschiedenis van afdeling 7.4.6 BW onderzocht om zo te achterhalen welk doel de wetgever precies met de bepalingen voor ogen heeft gehad. Vervolgens is uitgebreid stilgestaan bij de definitie van bedrijfsruimte en is onderzocht welke bedrijven er nu wel en welke er nu niet onder deze definitie vallen. Vervolgens is voor elk onderdeel van de regeling (de termijn-, opzeggings- en prijsbescherming en de indeplaatsstelling) onderzocht in hoeverre de bestaande bepalingen aansluiten bij de huidige maatschappelijke situatie. Onderzocht is welke problemen de partijen die heden ten dage met de regeling te maken hebben ondervinden en op welke wijze de regeling aangepast kan worden aan de eisen die de huidige gebruikers eraan stellen. Hiertoe is voor elk onderdeel een herontwerp voorgesteld. Daarnaast is de regeling op het gebied van de overige gebouwde onroerende zaken zoals bedoeld in art. 7:230a BW onderzocht. Ook hier is een herontwerp voorgesteld om de regeling doelmatiger en eenvoudiger in gebruik te laten zijn. Vervolgens zijn alle voorgestelde wijzigingen tot een integrale regeling gesmeed waarbij een korte artikelsgewijze toelichting is gegeven. Het onderzoek is afgesloten met de beantwoording van de probleemstelling en is voorzien van een uitgebreid jurisprudentie- en trefwoordenregister. Jelte Kinderman verdedigde zijn proefschrift ‘Huur van bedrijfsruimten’ bij de Open Universiteit op vrijdag 14 februari 2014 in Heerlen. Zijn promotores zijn prof. mr. J.G.J. Rinkes en prof. mr. A.L.H. Ernes. J.A. Kinderman Huur van bedrijfsruimten Uitgeverij Paris 2014, 538 p., € 68,75 ISBN 978 94 6251 009 8 Bestudering van crimineel gedrag en de pakkans aan de hand van DNA De meeste kennis over daders en hun criminele gedrag is gebaseerd op een kleine minderheid van daders die gearresteerd zijn. Als geografische aspecten van crimineel gedrag en criminele carrières worden bestudeerd worden voornamelijk twee databronnen gebruikt: politie- en justitie data en zelfrapportages. Als politiedata worden gebruikt om daders te bestuderen, wordt maar een klein percentage van alle daders bestudeerd. Ook is het waarschijnlijk dat deze daders niet representatief zijn voor de Universitair Nieuws gehele daderpopulatie. Zelf gerapporteerde data over crimineel gedrag lijden aan zowel over- als onderrapportage: ernstige delicten worden onder-gerapporteerd, terwijl lichtere delicten soms worden over-gerapporteerd. Dit zorgt ervoor dat zelfrapportage minder geschikt is om patronen in crimineel gedrag te bestuderen. In dit proefschrift van Marre Lammers wordt een alternatieve databron gebruikt om het criminele gedrag van daders te bestuderen: data uit de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Data uit de DNA-databank bieden de unieke mogelijkheid om het criminele gedrag van seriële daders te onderzoeken, ook als deze daders (nog) niet gearresteerd zijn. Als een DNAspoor van dezelfde persoon wordt gevonden op verschillende plaatsen delict, is bekend welke delicten deze persoon heeft gepleegd en waar en wanneer hij of zij deze delicten gepleegd heeft, ook als deze dader niet gearresteerd is. DNA-sporen bieden daarmee de mogelijkheid om het criminele gedrag van niet-gearresteerde daders te onderzoeken en dit te vergelijken met het criminele gedrag van gearresteerde daders. Door kenmerken van het criminele gedrag van deze twee dadergroepen te vergelijken wordt inzicht verkregen in welke van deze kenmerken invloed hebben op de kans dat een dader gearresteerd wordt. Twee type kenmerken zijn onderzocht in het proefschrift: criminele carrière kenmerken en geografische kenmerken. Drie criminele carrière kenmerken zijn onderzocht: het aantal gepleegde delicten (lengte van de criminele carrière), de ernst van de gepleegde delicten en specialisatie (pleegt de dader voornamelijk één type delict, of is hij een generalist en pleegt hij steeds verschillende typen delicten). De resultaten laten zien dat het aantal delicten een positieve invloed heeft op de kans dat een dader gearresteerd wordt: hoe meer delicten een dader pleegt, hoe groter de pakkans. De ernst van de delicten heeft geen invloed op de kans dat een dader gearresteerd wordt. Specialisatie heeft wel invloed: een gespecialiseerde dader heeft een kleinere kans om gearresteerd te worden dan een generalistische dader. Dit geldt voor specialisatie in geweldsdelicten, inbraak, diefstal en diefstal van/uit auto. Twee geografische kenmerken zijn onderzocht, allereerst in hoeveel van de 25 Nederlandse politiekorpsen zoals deze bestonden ten tijde van het onderzoek daders hun delicten plegen. De resultaten laten zien dat als een dader in meerdere politiekorpsen delicten pleegt, hij een kleinere kans heeft om gearresteerd te worden dan als hij al zijn delicten in één politiekorps pleegt. De afstand tussen politiekorpsen maakt hierbij niet uit. Het andere geografische kenmerk maakt gebruik van de exacte locaties waar de delicten zijn gepleegd, door de gemiddelde afstand tussen alle paren van delicten in een serie te meten. De resultaten laten zien dat deze gemiddelde afstand geen invloed heeft op de kans dat daders gearresteerd worden. Een andere conclusie van dit proefschrift is dat DNA-data een meerwaarde hebben voor criminologisch onderzoek, ze bieden immers de mogelijkheid om het criminele gedrag van niet-gearresteerde daders te onderzoeken. Lammers promoveerde op 23 januari aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotoren waren prof.dr. W. Bernasco en prof.dr. H. Elffers. stukken van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en proportionele aansprakelijkheid ontwikkeld. In de juni-arresten, d.d. 7 juni 2013, heeft de Hoge Raad belangrijke stappen gezet op deze terreinen. De toepassingsvereisten bij beide leerstukken zijn verduidelijkt en begrensd. Niettemin blijven er vragen over. Zo is het thans onduidelijk waar de ondergrens voor het toepassen van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel c.q. proportionele aansprakelijkheid ligt. Veel zal, zoals in het (privaat) recht gebruikelijk, afhangen van de omstandigheden van het geval. Daarnaast moet de Hoge Raad zich nog uitlaten over de vraag of de onderhavige leerstukken in dezelfde zaak toegepast kunnen worden. Nu de juridische discipline tegen de grenzen aanloopt wat betreft de werkgeversaansprakelijkheid voor beroepsziekten bij een onzeker causaal verband, is het zaak dat de medici en de wetgever in actie komen. Nog een betere oplossing is het inzetten op preventie. Voorkomen is immers beter dan genezen: Safe jobs, safe lives! Eva Hijma Safe jobs, safe lives Masterscriptie Privaatrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Amsterdam M. Lammers Catch me if you can. Using DNA traces to study the influence of offending behaviour on the probability of arrest Begeleider: Prof. mr. A.J. Akkermans Beoordeling: 8,5 De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njb.nl/njblog Uitgave in eigen beheer, geïnteresseerden kunnen mailen naar [email protected] ISBN 978 94 6228 338 1 Scriptie Werkgeversaansprakelijkheid bij beroepsziektezaken In haar scriptie bespreekt Eva Hijma de problematiek rond werkgeversaansprakelijkheid bij beroepsziektezaken. Een werknemer kan op grond van art. 7:658 BW zijn werkgever voor de door hem tijdens het werk geleden schade aansprakelijk stellen. De problematiek rondom beroepsziektezaken zit voornamelijk in het vaststellen van het causale verband tussen de werkzaamheden en de schade. Om de werknemer in zijn zware bewijspositie tegemoet te komen, heeft de Hoge Raad de leer- Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 567 467 468 Personalia Raad van Discipline Raad van Advies CBP Per 1 januari 2014 is mr. Tijn van Osch benoemd tot voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Van Osch is raadsheer in het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden en volgt mr. B.P.J.A.M. van der Pol op. Prof. Mireille van Eechoud (Instituut voor Informatierecht, Universiteit van Amsterdam) is benoemd tot lid van de Raad van Advies van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Van Eechoud trad aan per 1 november 2013 voor een periode van vier jaar. Zij volgde prof. E.J. Dommering op. Expertcomité van de Raad van Europa UvA Eredoctoraat Dr. Tarlach McGonagle (Instituut voor Informatierecht, IViR, UvA) is benoemd tot lid van een nieuw expertcomité van de Raad van Europa. McGonagle is gespecialiseerd in internationale en Europese mensenrechten, met name op het gebied van vrijheid van meningsuiting en religie, rechten van minderheden en culturele en linguïstische rechten. Daarnaast is hij gespecialiseerd in internationaal, Europees en vergelijkend mediarecht en beleid. Het comité heeft als opdracht een nieuwe aanbeveling inzake de bescherming van journalisten en de veiligheid van journalisten en andere media-actoren op te stellen en voor te leggen aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa. De Universiteit van Amsterdam (UvA) heeft eredoctoraten toegekend aan econoom en Nobelprijswinnaar Alvin Roth en rechtsgeleerde James Crawford. Roth wordt onderscheiden voor zijn pioniersrol in ‘applied market design’, waarbij elementen uit de speltheorie worden gebruikt voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Crawford ontvangt het eredoctoraat vanwege de grote invloed die hij heeft op de internationale rechtswetenschap, in het bijzonder op het internationale aansprakelijkheidsrecht. De eredoctoraten werden uitgereikt tijdens de viering van de Dies Natalis van de UvA op woensdag 8 januari 2014. Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. Advocatuur Els in ‘t Veld is per 1 januari 2014 benoemd tot partner van Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat. In ’t Veld is sinds 2005 als advocaat verbonden aan Dijkstra Voermans. Ze geeft leiding aan de fusie- en overnamepraktijk van de Utrechtse vestiging. Hoogleraar Het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft ingestemd met de benoeming van dr. Rob Schotsman, senior adviseur bij NIBE-SVV, op de bijzondere leerstoel Implementatie financieel gedragsrecht. Deze benoeming gaat in per 1 maart 2014. Schotsman adviseert over financiële rechtsvraagstukken voor onder andere banken en verzekeraars. Daarnaast verzorgt hij regelmatig presentaties over het financieel gedragsrecht. Agenda 24 02 2014 In gesprek met Hirsch Ballin Wim Brands gaat in gesprek met leden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In de vijfde aflevering interviewt hij Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University en tevens hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit van Amsterdam. Wie is zijn inspiratie- 568 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 bron? Wat is de stand van zaken in zijn tak van wetenschap? Een gesprek met de mens achter de wetenschapper: filosoferend over het vakgebied, de wetenschap in het algemeen, de huidige maatschappij en de toekomst. Tijd: maandag 24 februari van 16.00 tot 17.00 uur Plaats: SPUI25, Spui 25-27 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via: www.spui25.nl. Deelname is gratis. 19 03 2014 Interventie bij banken en verzekeraars De Interventiewet geeft de Minister van Financiën en de Nederlandsche Bank belangrijke bevoegdheden om in te grijpen bij banken en verzekeraars in de problemen. In deze lezing van het Leidsch Juridisch Genootschap houdt prof. mr. W.A.K. Rank, hoogleraar Financieel recht aan de Universiteit Leiden en advocaat part- Agenda ner bij NautaDutilh in Amsterdam, deze bevoegdheden tegen het licht en staat hij met name stil bij de civielrechtelijke gevolgen van de uitoefening ervan. Datum: woensdag 19 maart van 17.30 tot 18.30 uur Locatie: Juridische Faculteit , Kamerlingh Onnes Gebouw (zaal B.041), Steenschuur 25 te Leiden. Aanmelding: via: mw. mr. J.M.D. Bharos, e-mail: [email protected] of telefoon: 071-516 5043. 20 t/m 22 03 2014 23rd Annual Conference IAFP The field of forensic mental health is under the microscope of therapists and under the camera of the media. Within this field public and personal issues are rivals. Confidentiality in the therapist’s room is often not respected in the court room, while the offender has a central position in the court room as well as in the therapist’s office. From the legal point of view and from the mental health perspective distinct approaches and mechanisms serve to understand the offender’s criminal behavior. This conference aims to provide professionals in forensic mental health in general and forensic psychotherapy in particular with clinical, practical, theoretical and scientific information from an international perspective and within different jurisdictions. The exchange among forensic therapists and legal professionals is a key focus. Tijd: donderdag 20 t/m zaterdag 22 maart Plaats: Hotel Theater Figi, Het Rond 2 te Zeist Inlichtingen en aanmelding: via: www.zonderzorg.nl/iafp Info via: [email protected] of telefoon: 030 692 74 00. Deelname kost € 445. Leden van de IAFP betalen € 395 en studenten € 345. 20 t/m 26 03 2014 Movies That Matter Festival/ Camera Justitia Het Movies That Matter Festival is het jaarlijkse internationale film- en debatfestival over mensenrechten en menselijke waardigheid in Den Haag, Internationale Stad van Vrede en Recht. In samenwerking met Amnesty International presenteert het festival tijdens het hoofdprogramma A Matter of ACT tien documentaires over mensenrechtenverdedigers die op het festival aanwezig zijn. Het Camera Justitia programma biedt films en debatten over het belang van het recht en de rechtsstaat als het om mensenrechten gaat, over de (internationale) rechtsorde, en juridische dilemma’s en dwalingen. Het door het vfonds ondersteunde programma belicht uiteenlopende thema’s als het rechtssysteem, wetgeving, rechtspraak en gerechtigheid in films over onder meer internationaal recht, vluchtelingen- en asielrecht, humanitair oorlogsrecht, verzoeningsprocessen in landen in transitie en de strijd tegen straffeloosheid. Het Camera Justitia programma bestaat uit acht documentaires en speelfilms over onderwerpen variërend van onder meer rechtspraak in China in Ai Weiwei-The Fake Case, mijnwerkersstakingen in Zuid-Afrika in Miners Shot Down, de berechting van neo nazi’s in Hongarije in Judgment in Hungary en de juridische status van door hun familie verstoten meisjes in Marokko in Dance of Outlaws. Verder Closed Sea, over Italiaans onderscheppingsbeleid op zee en Narco Cultura dat inzoomt op de Mexicaanse drugsoorlog. Tot slot de speelfilms Het Vonnis, een Vlaams rechtbankdrama, en 5 Jahre Leben, over Guantanamo dertien jaar na 9/11. Vanaf donderdag 6 maart kunnen kaarten (online) wor- Tijd: donderdag 20 t/m woensdag 26 maart Groningen Plaats: Filmhuis Den Haag, Theater aan het Spui en Inlichtingen en aanmelding: via: www.rug.nl. Deelname Nutshuis is gratis. den gekocht en gereserveerd. 04 04 2014 Art. 1-lezing 2014 Brengt het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 mee dat alle ouders gelijk moeten worden behandeld? Hoe verhouden zich de steeds luider klinkende gelijkheidsaanspraken van verschillende groepen ouders met het belang van het kind? In deze artikel 1-lezing gaat Masha Antokolskaia, hoogleraar privaatrecht in het bijzonder personen- en familierecht aan de VU Amsterdam, in op een aantal empirische onderzoeken die het belang van het kind objectiveren. Zij bespreekt de Zweedse en Australische evaluaties van de invoering van het co-ouderschap en het recente Nederlandse onderzoek naar stiefoudergezinnen en lesbische gezinnen waar kinderen met behulp van een bekende donor zijn verwekt. Tijd: vrijdag 4 april van 15.00 tot 17.00 uur Plaats: Raadzaal, Achter Sint Pieter 200, Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: rechten.sbrsecretariaat@ uu.nl. Aanmelden vóór 31 maart. 25 04 2014 Enforcement of European Private Law This conference aims to bring together legal scholars and practitioners in order to discuss the relationship between administrative and judicial enforcement in different fields of European private law and the consequences of different enforcement strategies for the development of substantive private law rules. Tijd: vrijdag 25 april van 9.30 tot 19.00 uur Plaats: Van Swinderen Huys, Oude Boteringestraat 19, Inlichtingen en aanmelding: via: moviesthatmatter.nl. Agenda kort 24 02 2014 In gesprek met Hirsch Ballin 19 03 2014 Interventie bij banken en verzekeraars 20-22 03 2014 23rd Annual Conference IAFP NJB 2014/468, afl. 8, p. 568 NJB 2014/468, afl. 8, p. 568 NJB 2014/468, afl. 8, p. 569 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8 569 SKILLS FOR LAWYERS BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR Start 19 maart 2014, Amsterdam Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding. Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werkervaring. HARVARD ONDERHANDELEN BASIS 27 en 28 maart 2014, Amsterdam De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning geniet. De methode is erop gericht een verstandige en efficiënte overeenkomst te bereiken, die meer oplevert dan een compromis. MASTERCLASS BUSINESS MEDIATION 12 en 19 mei, Amsterdam Mediations tussen en binnen ondernemingen vragen een gerichte aanpak. Het businessconflict kent een eigen dynamiek vanwege de specifieke omgeving en het soort conflicten. Wat zijn de bijzondere aandachtspunten wanneer OR, Raad van bestuur, aandeelhouders, vakbonden of een afdeling partij zijn in het conflict? Aan wat voor soort mediator heeft het bedrijfsleven behoefte? We werken aan de hand van het Business mediator profiel en de daarin beschreven competenties. NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 6 maart a.s. Voor meer informatie en inschrijving: www.adrinstituut.nl Telefoon: 020-525 37 49 E-mail: [email protected]