NJB 2014/453, afl. 8

Transcription

NJB 2014/453, afl. 8
NEDERLANDS JURISTENBLAD
CONSTITUTIONELE
TOETSING IN DE
WEST
ž Consumentenkooprecht en digitale
inhoud
ž Leugens in de gehandicaptenzorg
ž Mag een spermadonor bepalen wie
zijn zaad krijgt?
ž De onzichtbare cassatieschriftuur
P. 504-569 JAARGANG 89 28 FEBRUARI 2014
10304660
8
Recht en
computer
Serie Recht en Praktijk - ICT
In de serie Recht en Praktijk – Informatie
en communiatietechnologie zijn reeds
verschenen:
ƒPrivacyrecht is code
ISBN 9789013075618
ƒRecht doen aan Privacyverklaringen
ISBN 9789013107487
ƒSoftwarerecht
ISBN 9789013059458
Alles over het actuele ICT-recht
Dertig jaar geleden waren er nog nauwelijks computers, twintig jaar geleden werd
internet amper gebruikt en tien jaar geleden bestonden er geen smartphones
en social media. De samenleving is sindsdien ingrijpend veranderd! Het volledig
geactualiseerde boek ‘Recht en computer’ geeft u een uitgebreid overzicht van
de ontwikkelingen van het ICT-recht.
Compleet overzicht
Dit boek biedt een uitgebreid overzicht, in 17 hoofdstukken, geschreven door
specialisten op het gebied van ICT en internetrecht. Aan de orde komen onder
andere internet governance, cybercrime, intellectuele eigendom, privacy
en bescherming van persoonsgegevens, telecommunicatie en elektronische
handel.
Onder redactie van:
prof.mr. S. van der Hof,
prof.mr. A.R. Lodder,
prof.mr. G.J. Zwenne
Druk:
6
ISBN:
9789013116090
Verschijningsdatum:
8 januari 2014
Aantal pagina’s:
392
Prijs:
€ 49,50
shop.kluwer.nl
in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Inhoud
Vooraf 411
507
Mr. Y. Buruma
Weerzin
Wetenschap 412
vrijgelaten ZEDEN508
Prof. mr. R.J.B. Schutgens
Mr. drs. J.J.J. Sillen
Constitutionele toetsing in de
West
Focus 413
515
Mr. E.D.C. Neppelenbroek
Digitale inhoud en
consumentenkooprecht
Een groot bezwaar en een kleine
wijziging
Essay 414
519
Mr. dr. M. Malsch
Leugens in de
gehandicaptenzorg
De regels, het toezicht en de
bouwwereld
Opinie 415
524
Prof. mr. A.C. Hendriks
Mag een spermadonor bepalen
wie zijn zaad krijgt?
Reactie op advies van het College
voor de rechten van de mens
Opinie 416
527
Prof. mr. D. Doorenbos
De onzichtbare
cassatieschriftuur
Rubrieken
417-434 Rechtspraak
435 Boeken
436-448 Tijdschriften
449-463 Wetgeving
464-465 Nieuws
466 Universitair nieuws
467 Personalia
468 Agenda
Bij het DENKEN over de
528
542
543
553
564
566
568
568
DELINQUENT moet de
BETEKENIS onder ogen
worden gezien van
WEERZIN, de vrees voor
ONZUIVERHEID
Pagina 507
Het ARREST geeft een IDEE
hoe CONSTITUTIONELE
TOETSING in Nederland
– door velen BEPLEIT en door
sommigen GEVREESD – eruit
zoukunnen ZIEN
Pagina 508
Wil de MINISTER hier
zeggen dat het KOOPRECHT
bij alle DENKBARE
overeenkomsten met betrekking
tot DIGITALE inhoud
ZONDER materiële DRAGER
toch VAN TOEPASSING IS?
Pagina 516
De VOORSTANDERS van de
COMMUNITY CARE in
Nederland lijken MOEITE te
hebben om het FEIT onder
ogen te zien dat de MEESTE
verstandelijk gehandicapten
NIET INTEGREREN in de
MAATSCHAPPIJ
Pagina 520
ZONDER SCHRIFTUUR kan
er in de cassatieprocedure
GEEN DEBAT plaatsvinden
Pagina 527
Omslag: © Itani / Alamy
Nu de ANONIMITEIT van de
SPERMADONOR NIET
meer is gewaarborgd, vertoont
spermadonatie minstens
OVEREENKOMSTEN
met het SYSTEEM VAN
DONEREN te behoeve van
een BEPAALDE persoon
Pagina 526
‘DE ORDE heeft zich vanaf
het begin FEL uitgesproken
TEGEN deze verdere
aantasting van de TOEGANG
TOT HET RECHT en is die
mening OOK NA deze nieuwe
BRIEF van de staatssecretaris
toegedaan’
Pagina 565
De RECHTSPRAAK moet
een EVENWICHT vinden
tussen het BRILJANTE, het
EFFICIËNTE en het
RELEVANTE vonnis
Pagina 565
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Born scientists
UHDFKIRULQ¿QLW\
In 2014 viert de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) 400 jaar passie en prestatie in onderzoek en onderwijs. In drie
belangrijke internationale rankings staat de RUG in de top 100. Ook een bijdrage leveren? Check onze vacatures.
De Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht van de RUG zoekt
Universitair Docenten Goederenrecht en Verbintenissenrecht
0,8 - 1,0 fte | vacaturenummer 214068-67
Universitair Docent Burgerlijk Procesrecht
0,8 - 1,0 fte | vacaturenummer 214067
Nadere informatie over deze vacatures vindt u op www.rug.nl/werkenbijderug
www.rug.nl/werkenbijderug
Vooraf
Weerzin
8
411
“Zelfs de jager kan de vogel niet doden die bij hem zijn toevlucht zoekt”
Chiune Sugihara/ Samourai gezegde
De dappere beslissing van de Leidse burgemeester Henri Lenferink om huisvesting te bieden aan de zedendelinquent Benno L na ommekomst van diens gevangenisstraf leidde tot heftige
reacties. Het is al te eenvoudig om deze lastige materie
met de strafrechtelijke gemeenplaats af te doen dat een
afgestrafte veroordeelde recht heeft op een nieuwe kans.
De bestuurder heeft immers te maken met het gevaar van
wat de Britten zo mooi een moral panic noemen – een
complex van sociaalpsychologische en politieke reacties
op een verontrustend verschijnsel. Voor je het weet leidt
zo’n moral panic tot uiteindelijk hoogst ongewenste vormen van eigenrichting of dito maatregelen en regelgeving, alhoewel een moral panic ook kansen biedt om tot
moeilijk bespreekbare nieuwe oplossingen te komen.
De hele kwestie herinnerde me aan het prikkelende
boek van Jonathan Haidt, The Righteous Mind, Why Good
People are Divided by Politics and Religion (2012). Deze
psycholoog legt uit dat waarden nauw samenhangen met
diepe, als vanzelfsprekend ervaren intuïties. Hij wijst erop
dat de ‘liberal’ die niet begrijpt dat de ‘social conservative’
van andere intuïties uitgaat, ook niet gevoelig is voor de
rationele argumenten die deze aanvoert. Waar de moraliteit van de eerste vooral gestoeld is op het willen voorkomen van schade en het bevorderen van vrijheid van
onderdrukking en eerlijkheid, wordt het morele smaakpalet van de ander minstens zo sterk bepaald doordat hij
hecht aan loyaliteit, autoriteit en heiligheid/zuiverheid.
Volgens Haidt is het niet zo dat de individualistische
‘liberal’ verstoken is van die laatste meer op de collectiviteit gerichte intuïties/emoties maar deze is geneigd het
dragen van een oranje muts, het opstaan als de rechters
binnenkomen of de aarzeling over het kloneren van mensen anders te ‘framen’.
Bij het denken over de vrijgelaten zedendelinquent
moet de betekenis onder ogen worden gezien van weerzin, de vrees voor onzuiverheid. Weerzin is iets anders dan
angst en bestaat zelfs ten opzichte van verschijnselen
waarvan het gevaar op zichzelf beschouwd betrekkelijk en
betwistbaar is, zoals kannibalisme en virtuele kinderporno. Om de commotie over het vrijlaten van een zedendelinquent te begrijpen speelt dan ook – anders dan vaak
wordt gezegd – niet alleen angst. Als een ‘gewone’ moordenaar wordt vrijgelaten is de kans op een moral panic veel
kleiner, hoe bezorgd de mensen die hem kennen ook kunnen zijn. Angst, de onbestemde vrees voor schade, roept
de wens op om zelf te vluchten. Sociale weerzin is een net
even andere intuïtie: ze brengt een groep ertoe om
afstand te willen bewaren alsof er besmettingsgevaar is.
De Amerikaanse liberale filosofe Martha Nussbaum vindt
angst een redelijke emotie, die relevant kan zijn bij politieke of juridische beslissingen.1 Uit angst voor de tbs-er
die nog gevaarlijk is, wordt deze niet vrijgelaten. Maar
weerzin met de daarbij behorende opvattingen over
besmettelijkheid en de onmogelijke aspiraties naar zuiverheid zou juist niet moeten bijdragen aan dergelijke beslissingen.
Het is evident dat sociale weerzin allerakeligste
gevolgen kan hebben. Ik herinner aan de rassenverboden
in Zuid-Afrika en het Zuiden van de VS. Weerzin speelde
een rol: het was ondenkbaar om dezelfde wc te bezoeken
als iemand van een ander ras. Let wel: ik wil geen goedkope vergelijkingen maken tussen racisme en de manier
waarop nu met zedendelinquenten wordt omgegaan.
Taboe en de daarmee samenhangende weerzin zijn plaatsen tijdgebonden, ook al worden ze ervaren als universeel
en eeuwig. Hier gaat het er slechts om dat de al te menselijke weerzin gepaard gaat met de wens het weerzinwekkende op afstand te houden. In het verlengde daarvan liggen pleidooien die strekken tot verbanning, residentiële
beperkingen, of het bij elkaar zetten van mensen die aan
het weerzinwekkende kenmerk voldoen e.d. Het voorspelbare gevolg is dat de betrokkene op zo’n manier opgejaagd
wild wordt en dat dergelijke maatregelen juist daardoor
mogelijk meer dan minder gevaar opleveren. En dan
noem ik niet eens dat dergelijke maatregelen doorgaans
voorbijgaan aan de zowel voor het slachtoffer als met het
oog op het recidivegevaar aanzienlijke verschillen tussen
de pedofiel die perverse seksuele fantasieën uitleeft en
degene die zich beperkt tot ongepaste strelingen en/of
het downloaden van verboden plaatjes.
Maar zoals gezegd, rationele overwegingen slagen er
zelden in vat te krijgen op een menigte die in de greep is
van weerzin tegen deze ‘onmensen’. Van Mesdag zei in
1934: “De misdadiger is een mens als wij, alleen veel ongelukkiger.” Is de uit zijn woorden sprekende compassie over
te brengen op die menigte? In haar nieuwste boek pleit
Nussbaum voor de ‘spirit of play and imaginative sympathy’ teneinde de mensen die veracht worden te vermenselijken.2 Met betrekking tot zedendelinquenten vind ik het
lastig dat voor me te zien.
Juist in het aangezicht van de afgestrafte, niet (meer)
gevaarlijke zedendelinquent heeft de overheid daarom
een bijzondere verantwoordelijkheid – een verantwoordelijkheid die van door weerzin overmande doorsnee burgers niet kan worden verwacht. Die overheid weet dat in
beginsel slechts gedrag dat anderen schade toebrengt of
gevaar daartoe schept strafbaar is. De wetgever heeft op
dat beginsel een uitzondering gemaakt door de strafbaarstelling van het bezit van virtuele kinderporno. Niettemin
geldt nog steeds dat weerzinwekkende fantasieën niet
strafbaar zijn. Een liberale rechtsstaat staat mensen die
innerlijke vrijheid toe en aanvaardt dat de betrokkenen
zwijgzaamheid betrachten over hun verleden. De overheid
moet een plaats bieden waar mensen (die) met deze fantasieën (worstelen) zich schuil kunnen houden voor de
weerzin van de menigte. Laat de menigte die toestand
maar beschouwen als een wapenstilstand, waarin gezonde
weerzin kan voortbestaan3 maar waarin ook daden van
agressie vanuit de menigte niet worden getolereerd.
Ybo Buruma
1. Hiding from Humanity; Disgust, Shame and the Law, Princeton 2004.
2. Political Emotions; Why Love Matters for Justice, Harvard 2013.
3. Thomas Nagel, Concealment and Exposure, Oxford 2002.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
507
412
Wetenschap
Constitutionele toetsing
in de West
Roel Schutgens & Joost Sillen1
Sint Maarten – het kleinste en minst bevolkte land van het Koninkrijk – kent een heus constitutioneel hof.
Op 8 november 2013 wees dit Hof zijn eerste arrest. Dit heeft niet alleen curiositeitswaarde maar is voor
Nederlandse juristen ook om inhoudelijke redenen interessant. Het arrest geeft een idee hoe constitutionele
toetsing in Nederland eruit zou kunnen zien. Bovendien formuleert het Hof enkele interessante
‘uitgangspunten’ die het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid in acht zal nemen. Tot slot
beantwoordt het arrest rechtsvragen waarover ook de Nederlandse rechter zich mogelijk nog zal moeten
buigen, zoals de vraag naar de verenigbaarheid van levenslange gevangenisstraf met het EVRM.
1. Inleiding
Op 8 november 2013 wees het Constitutioneel Hof van
Sint Maarten zijn eerste arrest. Dit in 2010 ingestelde Hof
is bevoegd om vastgestelde, maar nog niet in werking
getreden wettelijke regelingen – waaronder de met formele wetgeving vergelijkbare landsverordeningen – te toetsen aan de Staatsregeling van Sint Maarten.2 Uitsluitend
de Sintmaartense Ombudsman kan het Hof adiëren.3 Een
beroep van de Ombudsman schort de inwerkingtreding
van de aangevallen regeling op.4 Blijkt deze in strijd met
de Staatsregeling, dan kan het Hof haar vernietigen.5
Daarmee is het Hof een curiosum binnen het Koninkrijk:
hoewel ook op Aruba en Curaçao de rechter landsverordeningen aan de staatsregeling mag toetsen,6 gaat het daar
om toetsing achteraf door de gewone rechter, die daarbij
slechts bevoegd is om de getoetste regeling in een concrete zaak buiten toepassing te laten. In Nederland is toetsing van de wet aan de Grondwet überhaupt niet toegestaan. Sint Maarten – het kleinste en minst bevolkte land
van het Koninkrijk – kent een heus constitutioneel hof.
Het arrest heeft echter niet alleen curiositeitswaarde,
maar is voor Nederlandse juristen ook om inhoudelijke
redenen interessant. Om te beginnen geeft het een idee,
hoe constitutionele toetsing in Nederland – door velen
bepleit en door sommigen gevreesd – eruit zou kunnen
zien. Veel van de grondrechten waaraan het Hof toetst, zijn
namelijk sterk vergelijkbaar met hun Nederlandse tegenhangers. Sommige (klassieke) grondrechten zijn zelfs nagenoeg identiek,7 inclusief hun beperkingssystematiek.8 Een
enkel (sociaal) grondrecht kent weliswaar geen Nederlandse tegenhanger, maar heeft toch dezelfde structuur als
diverse Nederlandse Grondwetsbepalingen.9 Bovendien formuleert het Hof in zijn arrest enkele interessante ‘uitgangspunten’ die het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid in acht zal nemen (zie par. 2). Tot slot
beantwoordt het arrest rechtsvragen waarover ook de
508
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Nederlandse rechter zich mogelijk nog zal moeten buigen,
zoals de vraag naar de verenigbaarheid van levenslange
gevangenisstraf met het EVRM.10
Het beroep is gericht tegen verschillende bepalingen
uit het nieuwe Sintmaartense Wetboek van Strafrecht, waartegen de Ombudsman formele en materiële bezwaren aanvoert. Alle (formele) klachten over gebreken in de wetsprocedure stranden en bovendien zijn deze minder interessant
voor Nederland. Daarom bespreken wij hierna alleen de
materiële klachten. Na enige opmerkingen over de opzet en
de stijl van het arrest (par. 2) bespreken wij de toetsing van
de legalisering van dierengevechten (par. 3), de mogelijkheid
tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf (par. 4),
de (discriminatoire) regeling van vervroegde invrijheidsstelling (par. 5) en de legalisering van prostitutie (par. 6).11
2. Opzet en stijl van het arrest
Nu het gaat om zijn eerste arrest, neemt het Constitutionele
Hof de gelegenheid te baat om een aantal duidelijke standpunten in te nemen over zijn eigen bevoegdheid en werkwijze.12 Het doet dat uitgebreid en verwijst daarbij veelvuldig naar de toelichting op de Staatsregeling. Deze algemene
overwegingen hebben soms meer weg van een gedeelte uit
een juridisch handboek dan van rechterlijk proza.
Het Hof onderscheidt vier materiële beginselen die
zijn bevoegdheid gestalte geven, te weten: gepaste rechterlijke terughoudendheid, een presumptie van grondwettigheid van te toetsen regelingen, het streven naar praktische en effectieve toetsing en concordantie tussen de
grondrechten in de Staatsregeling en die in mensenrechtenverdragen. In het arrest zijn deze beginselen op twee
manieren terug te zien.
Om te beginnen is het Hof van oordeel dat de terughoudendheid van een vóóraf en in abstracto toetsende
rechter meebrengt dat een regeling alleen mag worden
vernietigd, als zij op zichzelf in strijd is met de Staatsrege-
ling. Laat een regeling ruimte om daaraan in de praktijk
een met de Staatsregeling conforme toepassing te geven,
dan is het niet aan het Hof om de regeling te vernietigen.
De gewone rechter moet er dan op toezien dat bij de concrete toepassing van een regeling aan de in de Staatsregeling beschermde belangen voldoende recht wordt gedaan.
Bij de toetsing van de legalisering van dierengevechten
(par. 3) en prostitutie (par. 6) zal dit uitgangspunt reden
zijn om niet te vernietigen. Verder speelt de concordantie,
en dan met name de EVRM-conforme uitleg, een grote rol
in het arrest, vooral bij de toetsing van de aanvaardbaarheid van de levenslange gevangenisstraf (par. 4).
Het arrest als geheel is helder en duidelijk geschreven. Het Hof heeft in zijn stijl een mooie middenweg
gevonden tussen enerzijds de hermetische overwegingen
die de Franse Conseil d’Etat nogal eens ten beste geeft en
anderzijds de breedsprakigheid waaraan Straatsburgse
arresten soms lijden. In vergelijking met de hoogste
Nederlandse rechters motiveert het Hof zijn beslissing
uitgebreid. Het zet steeds duidelijk uiteen wat hem wordt
gevraagd en beantwoordt die vraag vervolgens met
instructieve en doorgaans overtuigende overwegingen.
3. Dierengevechten
Het nieuwe Wetboek van Strafrecht verbiedt dierenmishandeling. Uitgezonderd van strafbaarheid zijn echter culturele uitingen of structurele activiteiten waarbij in georganiseerd verband dieren worden gebruikt of ingezet.13
Een afzonderlijke bepaling borduurt daarop voort en stelt
het zonder vergunning houden van dierengevechten strafbaar.14 Onder het oude recht was slechts het zonder vergunning organiseren van hanengevechten strafbaar. Over
georganiseerde gevechten met honden of andere dieren
was niets bepaald. De landswetgever beoogt in het nieuwe
wetboek de regulering van dierengevechten uit te breiden.15 De Ombudsman acht de nieuwe bepaling echter in
strijd met artikel 22 Staatsregeling, volgens welke de overheid haar ‘aanhoudende zorg’ moet richten op ‘het welzijn
van dieren’. In de ogen van de Ombudsman kunnen alleen
zwaarwegende belangen de overheid van die zorgplicht
ontslaan. Het in stand houden van dierengevechten als
culturele uiting of structurele activiteit, is volgens haar
niet zo’n belang.16
Interessant is dat het Hof hier wordt gevraagd om te
toetsen aan een sociaal grondrecht. De regering voert dan
ook het verweer dat de zorgplicht van artikel 22 Staatsregeling zich slechts tot de wetgever richt en bovendien
onvoldoende duidelijk is geformuleerd om als toetsingsmaatstaf te kunnen dienen.17 Het Hof is echter wel tot
toetsing bereid. Weliswaar verbiedt artikel 127 lid 2 Staatsregeling hem te toetsen aan een bepaling die zich daarvoor ‘niet leent’, maar het Hof legt dat verbod eng uit. Een
bepaling is een geschikte toetsingsmaatstaf als deze ‘gelet
op [haar] bewoordingen, context, doel en strekking (…) en
de samenhang met andere bepalingen, zodanig concreet
en hanteerbaar [is] dat zij door de rechter kan worden toe-
Het Constitutionele Hof neemt de
gelegenheid te baat om een aantal
duidelijke standpunten in te nemen
over zijn eigen bevoegdheid en
werkwijze
gepast’.18 De zorgplicht voor het welzijn van dieren voldoet aan deze voorwaarde. Het Hof stelt evenwel vast dat
de bepaling de overheid een grote mate van beleidsvrijheid laat, zodat de rechter bij de toetsing daaraan ‘grote
terughoudendheid’19 moet betrachten. Voor het Hof – dat
preventief en dus abstract toetst – geldt die terughoudendheid eens te meer. Het dient te beoordelen of de wetgever ‘een wezenlijke belangenafweging heeft gemaakt,
resulterend in wetgeving waarin de zorg voor het dierenwelzijn een plaats heeft gekregen’.20 Dat is het geval.
Bovendien moet het vergunningsstelsel voor dierengevechten nog worden uitgewerkt. Het Hof vertrouwt erop
dat de betreffende wetgeving voldoende mogelijkheden
zal bieden om het dierenwelzijn middels concrete vergunningsvoorwaarden te beschermen.21
Het Hof maakt hier duidelijke keuzes. Het laat zich
niet van toetsing aan een sociaal grondrecht weerhouden
door het argument dat de betreffende bepaling zich tot
een andere staatsmacht zou richten of dat zij geen con-
Auteurs
Staatregeling van St. Maarten’, TvCR 2011,
lijkheid, proportionaliteit en specificiteit van
14. Art. 3:54 Sr. Zie r.o. 3.3.8.
1. Prof. mr. R.J.B. Schutgens is hoogleraar
p. 310-314.
de beperking) codificeert.
15. R.o. 3.3.7.
Algemene rechtswetenschap aan de Rad-
3. Art. 127 lid 3 Staatsregeling.
9. Vgl. art. 22 Staatsregeling (dierenwelzijn)
16. R.o. 3.3.3.
boud Universiteit Nijmegen. Mr. drs. J.J.J.
4. Art. 127 lid 4 Staatsregeling.
met bijv. art. 21 Gw.
17. R.o. 3.3.4.
Sillen is hoofddocent Staats- en bestuurs-
5. Art. 127 lid 5 Staatsregeling.
10. R.o. 3.5.
18. R.o. 3.3.5.
recht aan dezelfde universiteit.
6. Zie art. VI.4 jo. art. I.22 Staatsregeling
11. Onbesproken blijft de vijfde materiële
19. R.o. 3.3.6.
Aruba; art. 96, Staatsregeling Curaçao.
klacht, gericht tegen het hogere strafmaxi-
20. R.o. 3.3.6.
Noten
7. Zo is art. 16 Staatsregeling (gelijkheids-
mum voor diefstal van toeristen. Het Hof
21. R.o. 3.3.8. Het overweegt wel dat
2. Art. 127 lid 2 Staatsregeling. Nadat een
beginsel) vrijwel identiek aan art. 1 Gw (r.o.
constateert dat dit hogere strafmaximum
zolang een wettelijk vergunningsstelsel voor
landsverordening in werking is getreden,
3.4, 3.6 en 3.7) en luidt art. 6. (onaantast-
het toerisme op het eiland beschermt en het
dierengevechten ontbreekt – zodat er geen
mag bovendien elke (gewone) rechter haar
baarheid van het lichaam) nagenoeg woor-
acht dat een legitieme grond voor onder-
duidelijkheid bestaat over de voorwaarden
aan de materiële bepalingen van de Staats-
delijk hetzelfde als art. 11 Gw (r.o. 3.7).
scheid met diefstal van ingezetenen (r.o.
die de overheid aan zo’n vergunning stelt –
regeling toetsen en haar zo nodig buiten
8. Vgl. art. 31 lid 1 Staatsregeling, dat de
3.4).
het houden van dierengevechten strafbaar
toepassing verklaren (art. 119 Staatsrege-
ongeschreven onderdelen van de Neder-
12. R.o. 2.3.
is.
ling). Vgl. H.G Hoogers, ‘Opnieuw: de
landse beperkingssystematiek (noodzake-
13. Art. 2:235 lid 1, resp. lid 3 Sr.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
509
Wetenschap
creet resultaat voorschrijft. Hiermee wijkt het Hof af van
het door veel Nederlandse juristen uitgedragen standpunt
dat sociale grondrechten instructienormen zijn die principieel niet inroepbaar zijn bij de rechter.22 Die keuze achten wij juist,23 mede omdat de toelichting op de Staatsregeling expliciet uitgaat van deze toetsing.24 Wel geeft het
Hof terecht een zeer terughoudende invulling aan die
toetsingsbevoegdheid. Het kiest een restrictieve, procedurele benadering. Het gaat slechts na of het beschermde
belang doorklinkt in de getoetste wetgeving. Op basis
daarvan concludeert het tot verenigbaarheid met de
Staatsregeling. Andere benaderingen zijn evenwel denkbaar en hadden tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Zo had het Hof ook kunnen beslissen dat het grondrecht
de overheid verplicht een minimum aan dierenwelzijn te
verzekeren. De rechter heeft echter weinig handvatten bij
510
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
het bepalen van dat minimum. Volgens sommigen zal dat
de rechter er niet van mogen weerhouden een grens te
trekken, zoals hem dat ook niet weerhoudt van toetsing
aan vage normen in klassieke grondrechten. Anderen zullen om die reden menen dat de rechter die toetsing beter
aan de (democratische) wetgever kan overlaten. Wij
menen dat ’s Hofs keuze bij de positionering tussen deze
twee uitersten niet alleen gemaakt moet worden op juridische, maar ook op institutionele gronden.25 Het Hof
moet daarbij twee belangen tegen elkaar afwegen: de kans
dat de overheid een eventueel minimum aan dierenwelzijn schendt en het gevaar dat het formuleren van zo’n
minimum oplevert voor het gezag van de rechter in de
wetenschap dat deze weinig mogelijkheden heeft dat
minimum te handhaven. In dat licht lijkt de beslissing
van het Hof ons juist.
4. Levenslange gevangenisstraf
Volgens artikel 1:13 lid 1 Sr kan de rechter een levenslange gevangenisstraf opleggen.26 De Ombudsman vraagt het
Hof om deze bepaling te toetsen aan het verbod op wrede,
onmenselijke of vernederende bestraffing van artikel 3
Staatsregeling. Het Hof interpreteert deze bepaling in het
licht van het vrijwel gelijkluidende artikel 3 EVRM.27 Deze
interpretatiemethode werd in de algemene, inleidende
overwegingen van het arrest al aangekondigd. Omdat het
EVRM ook op Sint Maarten voorrang heeft op alle nationale wetgeving en veel grondrechten van de Sintmaartense Staatsregeling ook worden beschermd in het EVRM,
wordt de Staatsregeling in het belang van de rechtseenheid en de rechtszekerheid EVRM-conform en ‘harmonisererend’ uitgelegd.28 In casu sluit het Hof zich dan ook aan
bij het geruchtmakende Straatsburgse Vinter-arrest, dat
normen geeft voor de verenigbaarheid van de levenslange
gevangenisstraf met artikel 3 EVRM.29
Volgens het EHRM is oplegging van een levenslange
gevangenisstraf op zich niet in strijd met artikel 3 EVRM.30
Deze straf is echter wel onmenselijk als de veroordeelde
geen ‘prospect of release and a possibility of review’ wordt
geboden.31 De op termijn vereiste review van de straf
hoeft niet door een rechter te gebeuren, maar zij moet
wel tot invrijheidsstelling leiden als de voortzetting van
de straf niet langer door ‘legitimate penological grounds’
wordt gerechtvaardigd.32 Bovendien moet de veroordeelde
al op het moment dat de straf wordt opgelegd, voldoende
duidelijkheid kunnen krijgen over de criteria voor zijn
invrijheidsstelling, zodat hij aan zijn eigen rehabilitatie
kan werken.33 Dat laat overigens onverlet dat in concrete
gevallen (uiteindelijk) kan blijken dat het gerechtvaardigd
is om een veroordeelde daadwerkelijk levenslang vast te
houden.34
In Nederland wordt een review van levenslange
gevangenisstraffen verricht als de veroordeelde de regering om gratie verzoekt.35 Volgens artikel 2 van de Gratiewet ‘kan’ de regering na rechterlijk advies gratiëren als
aannemelijk is dat met de voortzetting van de straf ‘geen
met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.’36 Overigens biedt noch de Gratiewet noch het daarop gegronde beleid een duidelijke uitwerking van dat criterium.37
Ook de Sintmaartense regering is krachtens de
Staatsregeling tot gratiëring bevoegd, en wel volgens bij
of krachtens landsregeling te stellen voorschriften.38 Een
dergelijke landsverordening bestaat echter nog niet. Zij is
ook niet in voorbereiding.
Bij deze stand van zaken is in abstracto moeilijk te
zeggen of de mogelijkheid van gratiëring op Sint Maarten
een (reëel) prospect of release biedt. Bovendien blijven de
criteria voor een eventuele invrijheidsstelling – zo die al
geformuleerd zijn – onduidelijk. Daarom vroeg het Hof in
een tussenbeslissing aan de regering om te bevestigen dat
gratie ‘zal worden verleend’ [cursivering van het Hof] als
voldaan is aan het criterium van artikel 2 van de Nederlandse Gratiewet, te weten dat is gebleken dat voortzetting van de straf in redelijkheid geen met de straf-
Het Hof vernietigt artikel 1:13 Sr
voor zover het oplegging van
levenslange gevangenisstraf
mogelijk maakt en alle daarmee
verband houdende bepalingen van
het Wetboek van Strafrecht
rechtstoepassing na te streven doelen dient.39 De regering
antwoordde daarop slechts dat in het bedoelde geval gratie ‘kan’ worden verleend. In zijn eindbeslissing concludeert het Hof vervolgens dat levenslang gestraften daarmee onvoldoende zicht op invrijheidsstelling wordt
geboden, zodat oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met de Staatsregeling. Het vernietigt artikel 1:13 Sr voor zover het oplegging van levenslange
gevangenisstraf mogelijk maakt en alle daarmee verband
houdende bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.
Deze gang van zaken is om verschillende redenen
opmerkelijk.
Had de regering wél de verlangde bevestiging gegeven, dan zou het Hof de aangevallen bepalingen in het
Wetboek van Strafrecht – naar valt aan te nemen – hebben gesauveerd. Daarmee zou erg veel gewicht zijn toegekend aan een regeringsverklaring die nauwelijks de naam
van een beleidsregel waardig is. Toen de regering de
gevraagde verzekering echter niet wilde geven, had het
Hof weinig andere keus dan artikel 1:13 Sr te vernietigen – met het verrassende gevolg dat een wetsbepaling
22. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel
Constitution.aspx).
W. van Hattum, ‘Levenslang ‘post Vinter’’,
zou kunnen zijn.
recht, Deventer: Kluwer 2008, p. 463. In de
25. Vgl. G. Boogaard, Het wetgevingsbevel
NJB 2013/1775, afl. 29.
33. Vinter, r.o. 122.
nieuwste druk van het boek (2012, bew.
(diss. UvA), Oisterwijk: WLP 2013, p. 251-
30. Vinter, r.o. 106.
34. Vinter, r.o. 108.
door P.P.T. Bovend’Eert e.a.) wordt deze
252.
31. Vinter, r.o. 110.
35. Art. 122 Gw.
toetsing overigens wel mogelijk geacht (p.
26. Vgl. art. 10 lid 1 Sr in Nederland.
32. R.o. 119. Overigens noemt het EHRM
36. Art. 2 sub b Gratiewet, geciteerd voor
385-387).
27. R.o. 3.5.3.
in r.o. 111 als legitieme strafdoelen:
zover relevant; zie art. 4 Gratiewet voor het
23. Vgl. J.W.A. Fleuren, ‘Toetsing van wet-
28. R.o. 2.3.5.
bescherming van de samenleving, afschrik-
verplichte rechterlijk advies.
geving aan de sociale grondrechten van
29. EHRM 9 juli 2013, app.nrs. 66069/09,
king, rehabilitatie én bestraffing – hetgeen
37. Zie uitgebreid Van Hattum 2013.
hoofdstuk 1 van de Grondwet’, AA 2008,
130/10 en 3896/10 (Vinter e.a. vs. Ver-
op zijn minst suggereert dat (in uitzonderlij-
38. Art. 118 Staatsregeling.
p. 620-621.
enigd Koninkrijk). De Hoge Raad sloot zich
ke gevallen?) bij zeer ernstige misdrijven
39. Constitutioneel Hof van Sint Maarten,
24. MvT, p. 74 (te raadplegen op: http://
al eerder bij die rechtspraak aan, zie HR 16
een daadwerkelijk levenslange straf uit
tussenbeslissing van 15 augustus 2013 in
www.sintmaartengov.org/Laws/Pages/
juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741. Zie
oogpunt van vergelding gerechtvaardigd
zaak 2013/1, r.o. 2.9.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
511
Wetenschap
onrechtmatig wordt bevonden vanwege een onbevredigende brief van de regering.
Bij nadere beschouwing is deze beslissing toch niet
zo vreemd. Het EHRM zegt slechts dát aan levenslang
gestraften de vereiste duidelijkheid moet worden geboden
over mogelijke invrijheidsstelling. Het zwijgt over de vorm
waarin dat moet gebeuren. Een aantoonbare, jarenlange
praktijk van vervroegde invrijheidsstelling zou waarschijnlijk aan de Vinter-eisen voldoen. Vermoedelijk heeft
het Hof er om die reden van afgezien, artikel 1:13 Sr meteen te vernietigen op grond van het ontbreken van een
bijkomende landsverordening die de nodige duidelijkheid
biedt over de voorwaarden voor gratiëring. Het EHRM
immers eist niet – met zoveel woorden – dat er parlementaire wetgeving is die de vereiste duidelijkheid biedt.
Waarschijnlijk mag die duidelijkheid dus ook van de regering komen.
Het Hof had zich overigens veel terughoudender
kunnen opstellen dan het nu heeft gedaan. Het had kunnen uitspreken dat artikel 1:13 Sr in abstracto niet in
strijd is met het EVRM, maar dat slechts de toekomstige
toepassing van die bepaling onrechtmatig is als op het
moment van toepassing geen gratiëringsbeleid bestaat
dat vooruitzicht op invrijheidsstelling biedt. Het Hof had
daarmee aangesloten bij zijn algemene uitgangspunt dat
een bepaling niet wordt vernietigd als die in de praktijk
nog op rechtmatige wijze kan worden toegepast (zie par.
2). Wel was het probleem dan mogelijk verschoven naar
de gewone rechter. Door artikel 1:13 Sr meteen te vernietigen dwingt het Hof de regering om actie te ondernemen – als zij er althans aan hecht dat de rechter een
levenslange gevangenisstraf kan opleggen. Het streven
naar een ‘praktische en effectieve toetsing’ (zie par. 2) was
met deze vernietiging wel gediend.
Opmerkelijk is verder dat de Sintmaartense regering haar antwoord dat in bedoelde gevallen gratie ‘kan’
worden verleend, (ook) letterlijk ontleende aan artikel 2
van de Nederlandse Gratiewet. Het Hof vindt dat ant-
Het Hof geeft zo aan het
gelijkheidsbeginsel een voor
wetstoetsing zinvolle invulling
woord onder de maat. Blijkbaar strookt ook de Nederlandse Gratiewet volgens hem niet met artikel 3 EVRM.
Inderdaad is het volgens Straatsburg ‘axiomatic that a
prisoner cannot be detained unless there are legitimate
penological grounds for that detention’.40 Krachtens de
kan-bepaling van artikel 2 Gratiewet – en volgens de
Sintmaartense regering – daarentegen zijn de betrokken
regeringen altijd bevoegd om een gratieverzoek af te wijzen. Op de keper beschouwd is de conclusie van het Constitutionele Hof dus niet zo vreemd. Daar staat wel
tegenover dat niets aan een EVRM-conforme toepassing
van de bepalingen uit de Gratiewet in de weg staat. In de
praktijk zal het toch aankomen op de wijze waarop de
512
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
regering van haar bevoegdheid tot gratiëring gebruik
maakt.41
5. Voorwaardelijke invrijheidsstelling
Net als in Nederland worden gedetineerden op Sint Maarten na het uitzitten van een bepaald gedeelte van hun
straf voorwaardelijk in vrijheid gesteld.42 De Sintmaartense Minister van Justitie kan echter in afwijking van de
normale regeling besluiten tot eerdere voorwaardelijke
invrijheidstelling als een cellentekort dreigt.43 Daarbij
komen de gedetineerden die het einde van hun straf verhoudingsgewijs het dichtst zijn genaderd, het eerst voor
een vervroegde voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking.44 Het Wetboek van Strafrecht maakt op deze
regeling enkele uitzonderingen, die volgens de Ombudsman in strijd zijn met het discriminatieverbod van artikel
16 van de Staatsregeling.45 De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in het Koninkrijk heeft en die is veroordeeld
tot een gevangenisstraf van minder dan vijf jaar, kan in
geval van een cellentekort nog eerder dan anderen in vrijheid worden gesteld.46 Is dezelfde vreemdeling echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar of meer, dan
komt hij juist in het geheel niet voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking.47
Volgens de regering bestaan er goede gronden voor
dit onderscheid. De mogelijkheid om illegale vreemdelingen die tot een gevangenisstraf van minder dan vijf jaar
zijn veroordeeld bij een cellentekort eerder in vrijheid te
stellen dan andere gedetineerden, zou gerechtvaardigd
zijn omdat aan hun vrijlating de voorwaarde kan en zal
worden verbonden dat zij het eiland verlaten. De vreemdelingen leveren dan geen gevaar meer op voor de
samenleving van Sint Maarten.48 Het niet vervroegd in
vrijheid stellen van illegale vreemdelingen met een straf
van meer dan vijf jaar, dient een ander doel, namelijk
afschrikking. Dit onderstreept dat illegale vreemdelingen
op Sint Maarten geen ernstige misdrijven kunnen plegen, zonder daarvan de volledige consequenties te hoeven dragen.49
Het Hof vindt een gebrek aan celruimte een legitieme grond om gedetineerden, in afwijking van de algemene regel, eerder vervroegd in vrijheid te stellen, mede
omdat zo mogelijk andere mensenrechtenschendingen
worden voorkomen. Het aanwijzen van gedetineerden die
in aanmerking komen voor die extra vervroegde invrijheidstelling, moet echter wel berusten op een regel die
‘redelijk en proportioneel’ is.50 Daarvan is geen sprake.
Bovendien bestaat volgens het Hof onvoldoende rechtvaardiging voor het ingrijpende onderscheid tussen
vreemdelingen die tot een gevangenisstraf korter dan vijf
jaar zijn veroordeeld en illegale vreemdelingen die een
hogere straf hebben gekregen. Het Hof noemt dat onderscheid arbitrair en de gevolgen disproportioneel, zodat het
in strijd is met het discriminatieverbod.51 Het vernietigt
daarom de genoemde uitzonderingen, zodat vreemdelingen uitsluitend op gelijke voet met andere gevangenen
vervroegd in vrijheid kunnen worden gesteld.52
Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel neemt hier de
vorm aan van toetsing aan het willekeurverbod: ongelijke
behandeling is verboden als het gemaakte onderscheid
arbitrair is. Verbindt de wetgever verschillende rechtsgevolgen aan verschillende categorieën personen, dan ver-
eist het gelijkheidsbeginsel dat die categorisering een
deugdelijke rechtvaardiging kent en het verschil in rechtsgevolgen proportioneel is. Het Hof geeft zo aan het gelijkheidsbeginsel een voor wetstoetsing zinvolle invulling. De
getoetste regeling doorstaat die toetsing duidelijk niet.
Opvallend is dat het Hof de aangevallen regeling vernietigt en niet uitspreekt dat het aan de wetgever is om
een keuze te maken over de wijze waarop de geconstateerde schending van het discriminatieverbod moet worden
opgeheven, zoals de Hoge Raad dikwijls doet.53 Voor die
keuze zijn twee mogelijke verklaringen. Ten eerste beslist
het Hof, anders dan de Hoge Raad, over een nog niet in
werking getreden wet. De vernietiging van de wet leidt
daardoor niet tot aantasting van reeds opgebouwde aanspraken van burgers. Ten tweede oordeelt het Hof in dit
geval over uitzonderingen op een hoofdregel. Vernietiging
prostitutie te verbieden. Onder andere Nederland en Curaçao zijn voorbeelden van landen waar een dergelijk verbod niet bestaat. Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt
geen positieve verplichting tot strafbaarstelling van prostitutie-exploitatie. Belangrijker vindt het Constitutioneel
Hof nog dat concepten als de menselijke waardigheid en
de lichamelijke integriteit ‘niet een zodanig duidelijke
inhoud hebben’ dat de aangevallen bepalingen daar
vóóraf in abstracto aan kunnen worden getoetst. Het is op
de eerste plaats de wetgever die aan de menselijke waardigheid gestalte moet geven; het Hof treedt daarin ‘niet
dan met uiterste schroomvalligheid’.55
Het Hof geeft aan de Ombudsman toe, dat er zeker
een gevaar is voor excessen in een branche waarin zoveel
vrouwen in een afhankelijke positie verkeren. Dat betekent volgens het Hof echter niet, dat een vergunningsstel-
Het is op de eerste plaats de wetgever die aan de
menselijke waardigheid gestalte moet geven; het Hof treedt
daarin ‘niet dan met uiterste schroomvalligheid’
van die uitzonderingen laat de hoofdregel onaangetast.
Bij dreigend cellentekort blijft de minister dus bevoegd
om een beleid van eerdere invrijheidsstelling te voeren.
De invrijheidsstelling betreft alleen andere personen.
6. Legalisering van prostitutie
Tot slot vraagt de Ombudsman het oordeel van het Hof
over de nieuwe bepaling die het zonder vergunning
exploiteren van een bordeel strafbaar stelt – in tegenstelling tot de oude wetgeving die souteneurschap tout court
verbood.54 De afhankelijke positie van de veelal buitenlandse vrouwen die in de Sintmaartense prostitutie werkzaam zijn, zou noodzakelijk de schending van de – niet in
de Staatsregeling gepositiveerde – menselijke waardigheid
meebrengen, en daarnaast in strijd komen met een aantal
specifieke grondrechten als het discriminatieverbod, de
lichamelijke integriteit en het verbod op mensenhandel.
De vraag is dus of deze grondrechten een positieve verplichting op de overheid leggen om exploitatie van prostitutie te verbieden. Volgens het Hof is dat om verschillende redenen niet het geval.
Om te beginnen bestaat er binnen de Raad van Europa geen consensus over de noodzaak om exploitatie van
sel per definitie in strijd is met de Staatsregeling en dus
voor vernietiging in aanmerking zou komen. Net als bij de
dierenrechten zal volgens het Hof veel afhangen van de
uitwerking van dat stelsel en de vergunningseisen die in
concrete gevallen gesteld gaan worden. Het Hof wil er
vooralsnog op vertrouwen dat de regering een deugdelijk
vergunningsstelsel zal uitwerken dat de betrokkenen voldoende zal beschermen.56
Deze afwijzing lijkt ons een verstandige, om niet te
zeggen de enig juiste beslissing. Prostituees vormen een
kwetsbare groep mensen die een aanzienlijk risico lopen
om slachtoffer te worden van ernstige mensenrechtenschendingen. Een fatsoenlijke overheid probeert daar iets
tegen te doen. Hóe zij dat het beste kan doen – door prostitutie geheel te verbieden, door souteneurschap te verbieden, door dat juist toe te staan onder stringent gehandhaafde voorwaarden of door een tussenvorm – is echter
geen juridische, maar een feitelijke vraag.57 Het is bovendien een netelige kwestie, waarover internationaal geen
consensus bestaat en die verweven is met allerlei overwegingen van politieke aard. Het Hof heeft zich daar terecht
buiten gehouden.
40. Vinter, r.o. 111.
met succes tegen keert. Daarin is bepaald
46. Art. 1:37 lid 2 Sr.
onder het oude recht niet verboden, noch
41. De conclusie van Van Hattum 2013, dat
dat gedetineerden die rechtmatig in het
47. Art. 1:37 lid 4, eerste zin, Sr.
voor de prostituee, noch voor de klant.
Nederland niet voldoet aan de Vinter-eisen
Koninkrijk verblijven of onderdaan zijn van
48. R.o. 3.6.4.
Onder het nieuwe wetboek blijft dat zo.
is dan ook voornamelijk gegrond op het feit
een ander land van het Koninkrijk uitslui-
49. R.o. 3.6.5.
55. R.o. 3.7.8.
dat het regeringsbeleid te restrictief is.
tend voorwaardelijk in vrijheid kunnen
50. R.o. 3.6.6.
56. R.o. 3.7.11.
42. Art. 1:31 Sr.
worden gesteld als zij voor de duur van die
51. R.o. 3.6.7.
57. Vgl. r.o. 3.7.9 waarin het Hof opmerkt
43. Art. 1:37 Sr.
invrijheidsstelling ‘een vaste en aanvaardba-
52. R.o. 3.6.7-8.
dat de rechter de effectiviteit van wetge-
44. Art. 1:37 lid 1 Sr.
re woon- en verblijfplaats hebben’. Wij
53. Vgl. HR 12 mei 1999, NJ 2000, 170
ving slechts met de grootst mogelijke terug-
45. Art. 1:37 lid 4, tweede zin, Sr bevat nog
beperken ons echter tot een bespreking van
(Arbeidskostenforfait).
houdendheid mag toetsen.
een uitzondering waar de Ombudsman zich
de reeds genoemde uitzonderingen.
54. Prostitutie an sich was overigens ook
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
513
Wetenschap
7. Slotopmerkingen
Wij maken drie opmerkingen ter afsluiting.
Ten eerste. Leerzaam is de vergaande mate waarin
het Hof de in de Straatsburgse rechtspraak geformuleerde
eisen incorporeert in de Sintmaartense Staatsregeling. Er
zijn meer constitutionele hoven die op deze wijze te werk
gaan; het Belgisch Grondwettelijk Hof is daar een voorbeeld van.58 Mocht het voorstel-Halsema ooit nog worden
aanvaard, dan valt te verwachten dat ook de Nederlandse
rechter – bij zijn toetsing ex post – de Grondwet sterk
EVRM-conform zal interpreteren. De grote hoeveelheid
Straatsburgse case law is een evenzo grote bron van concrete criteria die de abstracte en algemene bepalingen van
de grondrechten nader invullen. Het overnemen daarvan
maakt de toetsing aan de nationale grondrechten eenvoudiger, en waarschijnlijk ook gemakkelijker te ‘verkopen’: de
nationale rechter toetst dan niet aan criteria die hij eerst
zelf heeft verzonnen, maar past reeds bestaand recht
toe.59 Het zal dan ook niet verrassen dat de twee punten
waarop het Hof vernietigt – de levenslange gevangenisstraf en het maken van arbitrair onderscheid tussen ingezetenen en vreemdelingen – juist onderwerpen betreft
waarover strenge rechtspraak van het EHRM bestaat en
waarover dus een duidelijke ‘set’ van Straatsburgse normen voorhanden is. Overigens kan in deze werkwijze
tevens een relativering worden gezien van de toegevoegde
waarde van toetsing aan de nationale grondwet. In het
geval van het Sintmaartense Hof heeft vooral de bevoegdheid tot toetsing ex ante nog een duidelijke meerwaarde;
de Nederlandse rechter zou echter ook na invoering van
‘Halsema’ alleen ex post mogen toetsen. Waarschijnlijk
zou die toetsing vaak niet veel meer inhouden dan de
rechter op grond van artikel 94 Gw nu al mag.
Ten tweede. In de inleiding gaven wij aan dat de
rechtspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten
voor de Nederlandse jurist van belang kan zijn, omdat de
Staatsregeling van Sint Maarten in hoge mate vergelijkbaar is met de Nederlandse Grondwet. De hier besproken
eerste uitspraak van het Sintmaartense Hof maakt die
verwachting waar. Op tenminste twee onderdelen levert
het arrest stof voor het Nederlandse juridisch debat,
namelijk ten aanzien van de toetsing van wetgeving aan
sociale grondrechten en ten aanzien van de vraag of de
Nederlandse Gratiewet verenigbaar is met het EVRM.
Tot slot. Het Hof legt zichzelf de plicht op terughou-
514
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
dend te zijn. Die terughoudendheid krijgt in dit arrest uitdrukking in de wijze waarop het de bepalingen over dierengevechten toetst aan het sociaal grondrecht van
dierenwelzijn. Het vereist daarbij slechts dat het belang
van dierenwelzijn in de wetgeving uitdrukking heeft
gevonden. Ook het oordeel over de prostitutiebepaling
getuigt van terughoudendheid. Het Hof is zich ervan
bewust dat het in concreto betekenis geven aan de menselijke waardigheid en daarmee verbonden juridische concepten, een hachelijke onderneming is, waarbij de rechter
grote terughoudendheid in acht moet nemen. Zijn beslissing om enige bepalingen omtrent de vervroegde invrijheidsstelling bij een cellentekort te vernietigen, doen aan
Op tenminste twee onderdelen
levert het arrest stof voor het
Nederlandse juridisch debat
die terughoudendheid volgens ons geen afbreuk. De
gewraakte bepalingen zijn evident discriminatoir. Terughoudendheid ontslaat de rechter er in zo’n geval niet van
daaraan consequenties te verbinden. Twijfel hebben wij
echter over het oordeel over de levenslange gevangenisstraf. Uit het Vinter-arrest is (voor ons) niet ondubbelzinnig af te leiden in welke mate het voor levenslang gestraften duidelijk moet zijn onder welke voorwaarden zij in
vrijheid kunnen worden gesteld. Ook wordt in dat arrest
niet de eis gesteld, dat die duidelijkheid moet bestaan op
het moment dat de wet de bevoegdheid tot oplegging van
een levenslange gevangenisstraf (in abstracto) aan de
rechter toekent. In dat licht is ’s Hofs beslissing om de
wetsbepalingen over de levenslange gevangenisstraf te
vernietigen eerder doortastend dan terughoudend.
58. P. Popelier, ‘Het Koninkrijk België’, in:
59. Volgens Popelier 2012, p. 43 leidt het
L.F.M. Besselink e.a. (red.), Staatsrecht van
overnemen van EVRM-criteria tot ‘depoliti-
landen van de Europese Unie, Deventer:
seren’ van de (Belgische) nationale constitu-
Kluwer 2012, p. 43.
tionele rechtspraak.
Focus
413
Digitale inhoud en
consumentenkooprecht
Een groot bezwaar en een kleine wijziging
Evert Neppelenbroek1
Met de voorgestelde wijze van implementatie van de Europese Richtlijn consumentenrechten worden de
bepalingen over consumentenkoop grotendeels van toepassing op digitale inhoud die niet op materiële
dragers wordt geleverd. Hiermee lijkt het consumentenkooprecht van toepassing te worden op alle overeengekomen leveringen van digitale inhoud. Vanuit de literatuur, belangenorganisaties en vervolgens de Eerste
Kamer is kritisch gereageerd op de onhanteerbaarheid van een dergelijke bepaling. Met een kleine aanpassing van het implementatievoorstel kan aan alle ter berde gebrachte bezwaren tegemoet worden gekomen.
Vragen over de toepasselijkheid van het
kooprecht
In het wetsvoorstel voor de implementatie van de Europese Richtlijn consumentenrechten is een bepaling opgenomen die tot nogal wat discussie heeft geleid.2 Deze bepaling, het voorgestelde artikel 7:5 lid 5 BW, luidt, voor zover
hier van belang:
‘Met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 19a, zijn
de bepalingen over consumentenkoop van overeenkomstige toepassing op (…) de levering van digitale
inhoud die niet op een materiële drager is geleverd,
aan een natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of
beroepsactiviteit.’
Met deze bepaling lijkt het consumentenkooprecht
van toepassing te worden verklaard voor de overeenkomst
voor elke levering van digitale inhoud. Naar aanleiding
van protest vanuit de literatuur en vanuit belangenorganisaties tegen de invoering van een dergelijke onhanteerbare bepaling zijn door de Eerste Kamer vragen gesteld
aan de minister.3 Is het nu werkelijk de bedoeling dat het
kooprecht van toepassing wordt verklaard op elk denkbaar contract dat met digitale inhoud te maken heeft?
Ook bijvoorbeeld als het gaat om zogenoemde streaming
services of enkel voor de toegang tot software (‘software
as a service’)? In het wetsvoorstel lijkt daarmee te worden
afgeweken van de lijn die de Hoge Raad heeft ingezet in
het arrest De Beeldbrigade vs. Hulskamp.4
Het antwoord van de minister: voldoen aan
de Richtlijnverplichting
De minister geeft een uitvoerig antwoord.5 Hierover zijn
alweer kritische vragen gesteld door de Eerste Kamer.6 Ik
hoop met deze bijdrage de minister extra inspiratie te
geven voor zijn reactie daarop. Het antwoord van de
minister wordt ingeleid met de volgende passage (memorie van antwoord, p. 2).
‘Artikel 7:5 lid 5 BW zorgt er slechts voor dat enkele
bepalingen van titel 7.1 BW – de titel die naar de uitleg van de Hoge Raad in het door de leden van de
VVD-fractie aangehaalde arrest (De Beeldbrigade vs.
Hulskamp, EDCN) van overeenkomstige toepassing is
op de genoemde contracten – expliciet van toepas-
Auteur
(voorlopig verslag). Chr. Jeloschek en V. van
NJB 2013/2255, afl. 38 en H.A.J. de Jong
2013). Zie ook: F.M.W.A. Harms, ‘Tussen-
1. Mr. E.D.C. Neppelenbroek is universitair
Druenen, ‘De implementatie van het nieu-
en G.C.J.Erents, ‘Kroniek. Online Overeen-
stand aanpassing regime voor overeenkom-
docent privaatrecht aan de Rijksuniversiteit
we regime voor overeenkomsten op
komsten en meer,’ Tijdschrift voor Internet-
sten op afstand’ Bedrijfsjuridische Berich-
Groningen.
afstand’, Internetrecht 2013/2, p. 36–44.
recht 2013, p. 142. Zie verder de brief van
ten 2013/85, onder het hoofdje ‘digitale
E.D.C. Neppelenbroek, ‘Stop het consu-
de belangenorganisatie NVPI, die is bijge-
inhoud.’
Noten
mentenkooprecht voor digitale inhoud!,’
voegd bij het voorlopig verslag.
6. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. D
2. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. A,
NJB 2013/2014, afl. 33. Zie daarna ook: M.
4. HR 27 april 2012, NJ 2012/293.
(Nader voorlopig verslag, 21 januari 2014).
p. 15.
Loos, ‘Onvolkomenheden bij de implemen-
5. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. C
3. Kamerstukken I 2013/14, 33 520, nr. B
tatie van de richtlijn consumentenrecht,’
(memorie van antwoord, 9 december
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
515
Focus
sing worden uitgezonderd. Er is dus ook geen sprake
van extra nationaal beleid, maar van een uit de
Richtlijn voortvloeiende aanpassing van het huidige
recht.’
Met andere woorden: de minister lijkt op de rem te
trappen. Volgens artikel 17 lid 1 van de Richtlijn moeten
regels met betrekking tot ‘fysieke bezitsverschaffing’ (artikel 18 en 20) niet van toepassing zijn bij de consumentenovereenkomsten met betrekking tot digitale inhoud
zonder materiële drager. De voorgestelde bepaling is niets
Maar dat wil nog niet zeggen
dat er dan dus sprake is van
koop, zoals de minister lijkt
te zeggen
meer dan een poging aan die verplichting te voldoen. Als
dat zo is, dan wordt met de bepaling niets meer beoogd
dan te zeggen dat wanneer een dergelijke overeenkomst
mocht kwalificeren als koop, dat dan de genoemde bepalingen buiten beschouwing moeten blijven.
Een opmerkelijk breed toepassingsbereik
voor het kooprecht
Bij deze constatering blijft het echter niet. Uitvoerig gaat
de minister vervolgens in op de vraag wanneer het kooprecht volgens hem van toepassing kan zijn. Uit het arrest
van de Hoge Raad inzake Beeldbrigade vs. Hulskamp leidt
de minister af dat het kooprecht een opmerkelijk breed
toepassingsbereik kan hebben. De kernoverweging 3.5 van
het arrest begint als volgt:
‘In dit verband is in de eerste plaats van belang dat
de toepasselijkheid van de kooptitel niet is beperkt
tot de koop van zaken volgens de begripsomschrijving van artikel 3:2 BW. Uit artikel 7:47 BW, waarin is
bepaald dat koop ook betrekking kan hebben op vermogensrechten, blijkt dat de wetgever de kooptitel
van toepassing heeft geacht op alle goederen als
bedoeld in artikel 3:1 BW, en dus aan die titel een
ruim bereik heeft willen geven wat betreft het voorwerp van de koopovereenkomst.’
Dat de Hoge Raad in de hem voorgelegde casus het
kooprecht van toepassing acht omdat het gaat om de aanschaf van standaardsoftware waarvan de koper tegen een
eindprijs via een download een kopie (‘een geïndividualiseerd iets’) ter beschikking krijgt en daarbij een in tijd
onbeperkt gebruiksrecht, is voor de minister vervolgens
niet zo belangrijk als de geciteerde inleidende beschouwing (memorie van antwoord, p. 3).
‘Hieruit (uit de inleidende beschouwing, EDCN) valt
op te maken dat de Hoge Raad bij de beoordeling
516
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
van de toepasselijkheid van titel 7.1 BW als zodanig
geen onderscheid heeft willen maken tussen de verschillende typen van leveringen van digitale inhoud
anders dan op een materiële drager. Met andere
woorden, overeenkomsten betreffende alle typen van
digitale inhoud zouden in beginsel in aanmerking
kunnen komen voor toepassing van de bepalingen
van titel 7.1 BW. Dit betekent echter niet dat alle
bepalingen uit die titel zich ook steeds lenen voor
concrete toepassing.’
Wil de minister hier zeggen dat het kooprecht bij alle
denkbare overeenkomsten met betrekking tot digitale
inhoud zonder materiële drager toch van toepassing is?
Dat zou stroken met hoe de voorgestelde bepaling artikel
7:5 lid 5 BW is geformuleerd.
Bezwaren
Tegen de uitleg van de minister kan het een en ander worden ingebracht. Volgens mij zegt de Hoge Raad in de weergegeven overweging niet meer dan dat het enkele feit dat
software een omstreden begrip is in het goederenrecht en
het auteursrecht nog niet wil zeggen dat in het verbintenissenrecht het kooprecht niet van toepassing kan zijn. Of
het object van de verkrijger nu een zaak is of niet; of het
gebruiksrecht van de verkrijger als vermogensrecht nu
auteursrechtelijk van aard is of niet: gezien het brede toepassingsbereik van het kooprecht op alle goederen in artikel 3:1 BW kan de uitkomst van die dogmatische controverses in het midden worden gelaten. Maar dat wil nog
niet zeggen dat er dan dus sprake is van koop, zoals de
minister lijkt te zeggen.
Voor de beantwoording van de vraag welke kwalificatie aan een overeenkomst moet worden gehecht moet niet
worden gekeken naar de aard van een object en ook niet
naar de afleveringsvorm, maar naar de modaliteit van het
contract.7 Vergelijk de overeenkomst met betrekking tot
een fiets: niet het object bepaalt wat de kwalificatie is van
de overeenkomst noch de (af)leveringsvorm (is de fiets via
internet besteld of in een winkel?). Het gaat om de verbintenissen met betrekking tot dat op een bepaalde manier
te verschaffen object. Als bij een overeenkomst met
betrekking tot wat heel goed onderwerp van koop kan zijn
(een fiets, digitale inhoud) verbintenissen worden afgesproken die horen bij de kwalificatie ‘huur’ (periodieke
betaling voor een opzegbaar genotsrecht) dan is er sprake
van huur.
Uit het arrest Beeldbrigade vs. Hulskamp moet worden afgeleid dat de kwalificatie als koop bij de aanschaf
van software mogelijk is, maar alleen omdat de afgesproken verbintenissen (verschaffing kopie, eenmalige betaling, oneindig gebruiksrecht) daartoe aanleiding geven.
Over alle andere gevallen zegt de Hoge Raad niets. Het ruime toepassingsbereik zoals de minister dat in het arrest
voor de toepassing van het kooprecht ziet kan daarom
naar mijn mening niet uit het arrest worden afgeleid.
Streaming services en het ‘leveringsmoment’
De opmerking die de minister ook maakt, dat niet alle
bepalingen uit de kooptitel zich steeds lenen voor concrete toepassing, zou, los van de context beschouwd, kunnen
betekenen dat het voor het kunnen toekennen van de
Digital Streams © agsandrew / Shutterstock
koopkwalificatie ook nog nodig is dat men kijkt naar de
verbintenissen die uit de overeenkomst met betrekking
tot digitale inhoud voortvloeien. Dan zou uit de opmerkingen van de minister kunnen worden afgeleid dat men
zo snel mogelijk moet aannemen dat het kooprecht van
toepassing is, maar dat dat natuurlijk niet altijd kan.
Ook dit is echter niet het geval. Volgens de minister
kan in een overeenkomst die, als men kijkt naar de daaruit voortvloeiende verbintenissen, geen koopovereenkomst kan zijn toch een bepaald koopaspect zitten. Dat
maakt de overeenkomst een gemengde overeenkomst en
voor het koopgedeelte is het kooprecht van toepassing en
voor de rest niet (vergelijk het niet door de minister
genoemde artikel 6:215 BW). Dat koopaspect zit in het
‘leveringsmoment’ dat ook in overeenkomsten met
betrekking tot streaming services kan zitten. In dat
opzicht verschilt de overeenkomst voor streaming services volgens de minister dus niet van de klassieke koop
van een zaak. Voor de uitwerking van het voorbeeld laat
ik de minister weer aan het woord (memorie van antwoord, p. 4).
‘Dit (leveringsmoment, EDCN) vindt plaats wanneer
de aanbieder van de “streaming service” de afnemer
de toegangscode verstrekt tot het netwerk door middel waarvan deze de muziek kan beluisteren. Dit is
het moment waarop de afnemer kan toetsen of de
muziek die is opgeslagen in de database waartoe hij
via het netwerk toegang heeft gekregen ook voldoet
aan de verwachtingen die hij op basis van de overeenkomst redelijkerwijs mocht hebben.’
Een groot bezwaar
Hier moet ik echt een stevig bezwaar aantekenen. Het
verkrijgen van de toegangscode zou men zo ook kunnen
vergelijken met het verkrijgen van een (fysieke) sleutel
van een bankkluis in het kader van een bewaarnemingsovereenkomst. Als we de zienswijze van de minister volgen dan is hier sprake van een ‘leveringsmoment’ en een
7. Vergelijk E.D.C. Neppelenbroek, Soft-
Haag: Boom Juridische Uitgeverij 2013, p.
warebetrekkingen, (diss. Groningen), Den
184-185.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
517
Focus
koopaspect omdat, wanneer hij de sleutel krijgt, de
bewaargever kan controleren of de kluis voldoet aan de
overeenkomst. Of denk aan de huur van een fiets via
internet. Als de fiets op het adres van de huurder wordt
afgeleverd is er een ‘leveringsmoment’ en dat is een koopaspect. Een belastingadviseur heeft zijn advies af en de
klant ontvangt het per e-mail: een leveringsmoment. De
lener krijgt daadwerkelijk de beschikking over het geld:
een leveringsmoment. De drukker krijgt een manuscript
dat hij op basis van een licentieovereenkomst mag verveelvoudigen: alweer een leveringsmoment. De zienswijze
van de minister volgend hebben al deze overeenkomsten
een leveringsmoment en dus een koopaspect. Dit terwijl
de overeenkomsten enkel met elkaar gemeen hebben dat
zij obligatoir zijn en dat op basis van die overeenkomsten
dus een prestatie moet worden ‘geleverd.’ Het verschaffen
van de toegangscode valt niet los te zien van de prestatie
die moet worden verricht, namelijk het verlenen van de
toegang tot de streaming services.
‘Door artikel 17 lid 1 van de Richtlijn te implementeren in artikel 7:5 lid 5 BW en niet in de nieuwe afdeling 6.5.2B heeft deze oplossing tot gevolg dat de
overeenkomsten tot levering van digitale inhoud
met uitzondering van de bepalingen van de artikelen
7:9, 11 en 19a zijn onderworpen aan de resterende
koopregels, terwijl de aard van de overeenkomst zich
daartegen kan verzetten.’
Waarom wil de minister toch zo graag dat kooprecht,
ook al is het maar gedeeltelijk, van toepassing is? De
minister wenst dat de consument de beschikking krijgt
over de rechten die in de kooptitel zijn beschreven, en wel
met name de uitgewerkte conformiteitsregels. Hier herhaal ik alleen kort het punt dat ik in de vorige opinie heb
uitgewerkt. Conformiteit, in de zin dat de prestatie aan
redelijke verwachtingen moet beantwoorden, is eigen aan
eender welke overeenkomst. Daar is een inpassing in het
kooprecht helemaal niet voor nodig.
Een kleine aanpassing
Conformiteit, in de zin dat de
prestatie aan redelijke verwachtingen
moet beantwoorden, is eigen aan
eender welke overeenkomst
De minister lijkt hier de kwalificatie van de overeenkomst (er is sprake van een koopovereenkomst) te verwarren met de manier waarop de dienst in de markt wordt
gezet (de dienst wordt via internet ‘verkocht’). In die zin is
de redenering vergelijkbaar met die van de Nederlandse
vertaling van de Richtlijn ‘concerning the distance marketing of consumer financial services.’ In de vertaling heet
zij de Richtlijn ‘betreffende de verkoop op afstand van
financiële diensten aan consumenten.’ Er zal toch niemand denken dat een financiële dienst iets te maken
heeft met het kooprecht?
Het moge duidelijk zijn dat ik kan instemmen met de
kritische geluiden die wederom uit de Eerste Kamer naar
voren zijn gekomen. Met de leden van de Eerste Kamer ben
ik het eens dat de koopkwalificatie lang niet bij alle contracten voor de verschaffing van digitale inhoud gepast is.
In het Nader Voorlopig Verslag (p. 2-3) wordt over de koopkwalificatie volkomen terecht opgemerkt:
518
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Hoe nu verder? Het verdient de voorkeur de implementatie van artikel 17 lid 1 van de Richtlijn in boek 7 BW te
vermijden. Mogelijk kan aan boek 6 een bepaling worden
toegevoegd die zoveel mogelijk aansluit bij de inhoud en
tekst van de Richtlijn. Als de minister toch de ‘uit de Richtlijn voortvloeiende aanpassing van het huidige recht’ in
boek 7 BW (mede) wenst vorm te geven, dan kan deze
naar mijn mening met een tamelijk weinig ingrijpende
tekstuele aanpassing plaatsvinden. De tekst in artikel 7:5
lid 5 BW zou als volgt kunnen luiden.
‘Voor zover een overeenkomst tot levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, aan een natuurlijk persoon, die handelt voor
doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachtsof beroepsactiviteit, moet worden aangemerkt als
een koopovereenkomst, zijn de artikelen 9, 11 en 19a
niet van toepassing.’
Dat een overeenkomst met betrekking tot digitale
inhoud onder omstandigheden een koopovereenkomst
kan zijn is sinds Beeldbrigade vs. Hulskamp bekend. Wanneer dat zo is zou met deze formulering door de rechter,
‘Europa’ en de doctrine verder kunnen worden ontwikkeld.
Op deze manier kan artikel 17 lid 1 van de Richtlijn consumentenrechten (mede) worden geïmplementeerd in
boek 7 BW, terwijl zo ook het bezwaar tegen een verplichte
koopkwalificatie kan worden ondervangen.
Essay
414
Leugens in de
gehandicaptenzorg
De regels, het toezicht en de bouwwereld
Marijke Malsch1
Van oudsher kende Nederland een goede institutionele zorg voor gehandicapten met zo’n 100 zorginstellingen. In de jaren negentig is hier verandering in gekomen met de invoering van het, uit het buitenland en
vanuit de psychiatrie overgewaaide, concept van ‘community care’. Gehandicapten zouden moeten integreren
in de samenleving en zelfstandig moeten wonen in reguliere woonwijken. Prachtig gelegen instellingen
voerden met dit beleid als onderliggend motief een uitzettingsbeleid van gehandicapten teneinde hun
terrein voor andere (winstgevender) doeleinden open te kunnen stellen. Nu het idee van community care
een mislukking is gebleken, de financieel-economische crisis tot een bouwstop heeft geleid en talloze
onderzoeken vraagtekens zetten bij de naleving van de Wet Toelating Zorginstellingen – in het bijzonder bij
het vereiste leefwensenonderzoek – is het hoog tijd voor een politieke ommezwaai.
V
erstandelijk gehandicapten vormen een van de
zwakste groepen in de Nederlandse samenleving.
Een belangrijk deel van hen heeft het ontwikkelingsniveau van een klein kind. Zij beschikken over een
zeer beperkt vocabulaire waardoor de communicatie met
anderen niet gemakkelijk gaat. Het ontbreekt hen meestal
aan de basisvaardigheden om zich in het dagelijks leven
te kunnen redden. Daarnaast vertonen verstandelijk
gehandicapten vaak gedrag dat door niet-gehandicapten
als storend of bedreigend wordt ervaren; sommigen
schreeuwen langdurig achter elkaar, maken merkwaardige
geluiden of bewegingen, of klampen andere mensen aan,
met als gevolg dat niet-gehandicapten het contact met
gehandicapten liever mijden. Natuurlijk geldt dit niet
voor alle gehandicapten: mensen met het syndroom van
Down worden vaak leuk, gezellig of grappig gevonden. Zij
komen dan ook wel eens op de tv, zoals onder meer bij
Paul de Leeuw, en zij kunnen zich soms tot op zekere
hoogte redden in de gewone maatschappij. Maar een dergelijke ‘aaibaarheidsfactor’ geldt slechts voor een beperkt
deel van alle verstandelijk gehandicapten. Velen, vooral
diegenen die in een instelling wonen, moeten het zonder
deze eigenschap doen. Niemand zou overwegen om deze
mensen een leuke, grappige rol te geven in een televisieprogramma, en zijzelf en hun verwanten moeten daar
waarschijnlijk ook niet aan denken. Zij zijn aangewezen
op familie, zorginstellingen en vrijwilligers, die hen waarderen zoals ze zijn.
De instituutszorg is in Nederland altijd van goede
kwaliteit geweest. Er zijn ruim honderd instellingen voor
Een dergelijke ‘aaibaarheidsfactor’
geldt slechts voor een beperkt deel
van alle verstandelijk gehandicapten
verstandelijk gehandicapten in Nederland. Vaak hebben
deze een terrein dat bescherming biedt, met huizen of
paviljoens voor de zorggebruikers. Er is ook veel regelgeving die de aanspraken op, en de inrichting van, deze zorg
regelt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe
op deze sector. Over deze regels en het toezicht gaat dit
essay. Maar eerst wordt ingegaan op de ontwikkelingen
van de afgelopen vijftien jaar in het denken over verstandelijk gehandicapten. Deze zijn van grote invloed geweest
op de zorg voor deze groep.
Community care
In de psychiatrie is vanaf de jaren tachtig de zogenoemde
‘community care’ ingevoerd. Een goedbedoelende visie die
uitgaat van een mooi mensbeeld. Instellingen werden
gesloten, voorzieningen werden afgebouwd en de bewo-
Auteur
Dwang of bevrijding? De invoering van de
1. Mr. dr. M.Malsch is senior onderzoeker
community care in de zorg voor verstande-
bij het NSCR. Zij is curator van een verstan-
lijk gehandicapten (Boom / Lemma, 2013).
delijk gehandicapte man en auteur van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
519
Essay
De uitkomst van die onderzoeken was altijd dat verreweg de
meeste gehandicapten liever op het terrein woonden en niet
in een woonwijk
ners werden in de maatschappij geplaatst, met meestal
nog weinig directe begeleiding. Dat heeft lang niet altijd
positieve gevolgen gehad. Vaak vereenzaamden deze psychiatrisch patiënten. Zij vervuilden, raakten verslaafd,
aten uit vuilnisbakken en konden zich niet zelfstandig
redden (Smilde, 2011).
Het optimisme over de integratiemogelijkheden van
mensen met een afwijking was echter niet te stuiten. Vanaf de jaren negentig werd de community care óók ingevoerd in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. In
1998 stelde de Beraadsgroep Community Care (NIZW,
1998) dat over tien jaar alle gehandicapteninstellingen
zouden zijn gesloten. In 2003 kwam er een regel dat er
per instelling nog maar 200 gehandicapten op het terrein
mochten wonen; de rest moest verhuizen naar gewone
woonwijken (Regeling van 9 april 2003, DWJZ/SWW2370326, Stcrt. 2003, 74). Stichtingen werden opgericht
om het ideaal van de integratie te verspreiden. Bestuurders, ambtenaren en wetenschappers vertrokken naar landen als Canada, Noorwegen en Australië, waar zij praatten
met andere bevlogenen die iedereen die instellingszorg
verdedigde als achterlijk bestempelden. Weer terug in
Nederland werden bijeenkomsten georganiseerd voor
gebruikers van instellingen om hen te vertellen dat de
instituutszorg toch echt afgeschaft moest worden. Inmiddels zijn de meeste andere landen op hun schreden teruggekeerd en hebben zij de ideologie van de community
care weer enigszins losgelaten (Cummins & Lau, 2003).
Maar de voorstanders van de community care in Nederland lijken moeite te hebben om het feit onder ogen te
zien dat de meeste verstandelijk gehandicapten niet integreren in de maatschappij.
Familie van verstandelijk gehandicapten zag vaak
niets in de gedwongen sluitingen van de instellingen en
het plaatsen van gehandicapten in gewone woonwijken.
Zij wilden hun familielid liever op de beschermde terreinen laten wonen. Dankzij hun protesten en moties van
Tweede-Kamerleden werden in 2005 beleidsregels bij de
Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) ingevoerd die voorschreven dat instellingen eerst een geobjectiveerd leefwensenonderzoek moesten houden als zij plannen maakten om het beschermde terrein op te heffen en het voor
iets anders te gebruiken (Beleidsregels ex artikel 4 Wet
Toelating Zorginstelingen (WTZi), 21 december 2005; Vaststelling van beleidsregels ex artikel 4 en 13 van de Wet
Toelating Zorginstellingen, 9 juli 2007, nr. MC-U-2776561).
Die regels dienden om gedwongen verhuizingen te voorkomen en de plannen op de wensen van de gehandicapten te baseren. Een alleszins reële verplichting, want de
gehandicapten woonden al tientallen jaren naar volle
tevredenheid op de terreinen. Als een instelling niet zo’n
leefwensenonderzoek kon produceren, zou er volgens
deze regels geen vergunning worden afgegeven voor
bouw op het terrein voor anderen dan de gehandicapten.
520
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Het toen bestaande Bouwcollege, vallend onder het Ministerie van VWS, zou hierop gaan toezien. De staatssecretaris bevestigde diverse malen dat die verplichting bestond.
De regels gelden tot op de dag van vandaag.
Naleving van de WTZi?
Hoe worden die beleidsregels van de WTZi nageleefd? Het
antwoord op deze vraag moet luiden: niet of vrijwel niet.
Slechts een klein aantal instellingen heeft een geobjectiveerd leefwensenonderzoek gehouden. De uitkomst van
die onderzoeken was altijd dat verreweg de meeste gehandicapten liever op het terrein woonden en niet in een
woonwijk. Die uitkomst werd door verschillende instellingen genegeerd. Zij gingen door met het maken van grootschalige bouwplannen voor de terreinen en verhuisden de
gehandicapten weg naar woonwijken. Andere instellingen
weigerden om een leefwensenonderzoek te houden, óók
als de familie daar om vroeg. Enkele instellingen raakten
een eerder gehouden leefwensenonderzoek ‘kwijt’ en weigerden om een nieuw te houden (Malsch, 2013). Intussen
ging ook bij deze instellingen het leeghalen van de
beschermde terreinen door, zonder leefwensenonderzoek
maar met instemming van, en zelfs gestimuleerd door,
het ministerie. Het terrein van het Zeeuwse Arduin, een
van de instellingen waar een leefwensenonderzoek was
‘kwijtgeraakt’, is vrijwel geheel ontruimd. Deze instelling
werd als voorbeeld gepresenteerd voor de andere instellingen wat betreft de community care. De staatssecretaris
ging er graag op bezoek, en liet niet na de instelling te
prijzen. Verschillende actualiteitenprogramma’s, waaronder Zembla, en ook de lokale kranten, lieten echter een
geheel ander beeld zien. Hun conclusies waren meestal
vernietigend over de dwang waarmee de gehandicapten
van het terrein af werden verhuisd en over de vereenzaming en de vele incidenten die hiervan het gevolg waren.
Toch werd de ontruiming van het terrein doorgezet
(Schuerman et al., 2008).
Ouders die contact zochten met het Bouwcollege om
te vragen geen vergunningen af te geven als er geen leefwensenonderzoek was, werden genegeerd. De staatssecretaris, vele malen benaderd met het verzoek de wet toe te
passen, draaide steeds om de hete brij heen. Er werden
meermalen onwaarheden verspreid over het ‘kwijtraken’
van leefwensenonderzoeken bij gelegenheid van de beantwoording van de diverse kamervragen over dit onderwerp
(Malsch, 2013). Hoewel de regels duidelijk waren, werden
ze dus niet nageleefd. Landelijk zijn duizenden of misschien wel tienduizenden gehandicapten onvrijwillig van
hun terreinen afgehaald om deze te kunnen gebruiken
voor andere doeleinden.
Het toezicht door de inspectie
Een ander uitvloeisel van het gedachtegoed van de community care was dat gehandicapten zoveel mogelijk
Carnaval in een instelling voor verstandelijk gehandicapten in Tilburg © Peter Blok / Hollandse Hoogte
gebruik moesten gaan maken van de voorzieningen voor
gewone mensen. Zo werden in veel instellingen de gespecialiseerde artsen vervangen door basisartsen. Volgens het
nieuw-ingevoerde medische model moesten de bewoners
net als gewone mensen zelf naar de dokter gaan als ze
ziek waren. Veel gehandicapten kunnen echter niet duidelijk maken wat hen mankeert, en dus leidde die nieuwe
situatie tot vele niet-gesignaleerde klachten. Omdat de
nieuwe artsen de bewoners niet kenden en ook geen
visites meer liepen (dat paste niet in het nieuwe model),
ontsnapten vele ziektes aan hun aandacht. In de loop der
jaren hebben zich daardoor diverse incidenten voorgedaan, soms met dodelijke afloop.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft tot taak
om toe te zien op de gehandicaptenzorg. De medische
zorg is bij uitstek het gebied dat de inspectie zich aan zou
moeten trekken. Genoemde incidenten, die door de familie ter kennis van de inspecteurs werden gebracht, leidden
echter niet tot veel alertheid. De inspectie weigerde soms
om incidenten te onderzoeken. De nieuw-aangestelde
basisartsen hadden niet altijd de kwaliteit die van hen
kon worden verwacht. Een arts die werd berispt door het
Regionaal Tuchtcollege omdat hij niet kwam kijken als
een bewoner ziek werd (Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg Amsterdam, 23 januari 2007, 07/031),
mocht toch nog lang bij de instelling blijven. Ook na een
medisch incident waarbij een bewoner was overleden.
Bij een Gooise gehandicapteninstelling was het
hoofd medische zorg getrouwd met een inspecteur van de
IGZ. Deze inspecteur werkte zelfs in de regio die belast
was met het toezicht op deze instelling, en was op deze
wijze betrokken bij het toezicht op haar echtgenoot. Dat
vond de inspectie geen probleem. Toen zich een dodelijk
incident met de medische zorg voordeed, zeiden zowel
instelling als inspectie eerst dat er niets mis was gegaan,
weigerde de IGZ daarna jarenlang het incident te onderzoeken, en toen dat onderzoek toch volgde, concludeerde
de inspectie dat er maar beperkte tekortkomingen in de
zorg waren geweest die bovendien de patiënt niet hadden
geschaad. De Nationale ombudsman (Nationale ombudsman, 2009/250, p. 37-38, en 2010/321) vond dat dit alles
niet door de beugel kon. Door het huwelijk had de inspectie niet de schijn van belangenverstrengeling weten te
vermijden. De conclusie van IGZ en ministerie over het
dodelijke incident klopte niet, want de feiten wezen toch
echt een andere kant uit. De ombudsman gaf de familie
van de overleden bewoner volmondig gelijk.
Schrappen uit het zorgplan
De inspectie was ook op andere punten nalatig. Een
gehandicapteninstelling schrapte jarenlang, achter de rug
van de curator om, de wens van de gehandicapte om op
het beschermd terrein te wonen uit zijn zorgplan. Telkens
zette de curator die wens weer in het zorgplan, waarna de
Meestal is er geen personeel meer
op de groepen, waardoor veel
bewoners nooit meer buiten komen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
521
Essay
instelling die wens er weer uitschrapte. De instelling was
blijkbaar van mening dat de bewoner niet op het terrein
mocht willen wonen. Bij andere bewoners gebeurde iets
soortgelijks. Ook deze situatie werd steeds weer gedekt
door de inspectie, dit terwijl zij beschikte over de correspondentie tussen familie en instelling waaruit het telkenmale schrappen van de woonwens bleek. Bij de beantwoording van de vele kamervragen hierover ontkende het
ministerie eenvoudigweg, net als de inspectie, het schrappen in het zorgplan (zie onder meer 101547-100266-LZ,
antwoord 10 februari 2012). Zo kon een bizarre gang van
zaken nog lang worden gecontinueerd.
gesteld om een deel van het terrein van gehandicapteninstelling Willem van den Bergh in Noordwijkerhout te
kopen. Daar werden villa’s van zeven ton of meer gepland,
die echter later tijdens de crisis onverkoopbaar bleken.
Wel werd alvast een groot deel van de gehandicapte bewoners van het terrein af verhuisd om plaats te maken voor
deze villa’s (Rengers & Schoorl, 2008). Ook gemeenten hebben vaak nauwe banden met de gehandicapteninstellingen. Medewerkers van gemeenten maken soms eveneens
deel uit van de Raad van Toezicht.
Belangen
Een groot deel van de
Diverse onafhankelijke onderzoeken (Verwey-Jonker Instituut, 2002; Cummins & Lau, 2003; Sociaal-Cultureel Planbureau, 2005; Universiteit van Amsterdam, 2008; Rijksuniversiteit Groningen, 2008; Nivel, 2010) laten zien dat
integratie van verstandelijk gehandicapten in de gewone
maatschappij, op enkele uitzonderingen na, niet lukt. De
gehandicapten vereenzamen, want ze zijn de contacten
die ze op het terrein hadden kwijt. Hun buren willen hen
daar niet hebben. Velen zijn niet verkeersveilig, waardoor
ze niet zonder begeleiding naar buiten kunnen. Maar
meestal is er geen personeel meer op de groepen, waardoor veel bewoners nooit meer buiten komen. Vaak willen
gehandicapten terug naar het beschermd instellingsterrein, want daar konden ze zich altijd vrij bewegen, maar
dat mag niet. Immers, dat terrein is inmiddels voor andere doeleinden bestemd. Er wordt op diverse wijzen misbruik gemaakt van de gehandicapten als zij in een gewone woonwijk wonen, ook financieel. Er is dus ruimschoots
evidentie dat de community care niet werkt en zelfs tot
schade leidt bij veel gehandicapten. Net zoals eerder bij
psychiatrische patiënten het geval was, maar bij gehandicapten waarschijnlijk nog iets sterker omdat zij bepaalde
basisvaardigheden missen waardoor zij zelfs een elementair niveau van maatschappelijk functioneren niet halen.
Verwacht zou kunnen worden dat de aanhangers van
de community care kennis zouden nemen van dit onderzoek en iets relativerender zouden worden in hun overtuiging. Maar daar was weinig van te merken. De afgedwongen verhuizingen van de terreinen gingen door, met
instemming van en gestimuleerd door het Ministerie van
VWS. Wat zou erachter kunnen zitten dat de ideologie van
de community care, ondanks bewijzen dat deze ten koste
gaat van velen, toch moest worden doorgevoerd?
De terreinen van de gehandicapteninstellingen zijn
vaak prachtig gelegen. In de periode dat de community
care goed op gang kwam was de crisis nog lang niet in
zicht. De bouwwereld is nauw verknoopt met sommige
gehandicapteninstellingen. Zo waren de terreinen van een
dertiental instellingen lange tijd in eigendom van Stichting d’Open Ankh. Deze stichting had gedelegeerde
bestuursleden in de Raden van Toezicht van deze instellingen. Via hen was het mogelijk invloed uit te oefenen op
het instellingsbeleid, bijvoorbeeld om de community care
door te voeren. De voorzitter van d’Open Ankh was voorheen voorzitter van het Nederlands Christelijke Werkgeversverbond (NCW). Ongetwijfeld heeft hij goed de weg
geweten in het Haagse. Tevens was hij commissaris bij het
grote bouwbedrijf Heijmans. Heijmans werd in staat
522
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
gehandicapte bewoners werd
alvast van het terrein af
verhuisd om plaats te maken
voor deze villa’s
De WMCZ
Door alle lijnen die er zijn tussen gehandicapteninstellingen en andere instanties raken bewoners en familie het
zicht kwijt op hoe de beslissingen tot stand komen en wie
er eigenlijk de macht heeft. Het is hen vrijwel onmogelijk
om enig effectief weerwerk te leveren tegen de plannen
die over hun hoofd heen worden gemaakt. Het is geen uitzondering dat als zij bezwaar maken, hun de mond wordt
gesnoerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het feit dat
ouders bang zijn voor represailles tegen hun kind en dat
medewerkers ontslag vrezen als zij zich tegen de community care uitspreken. Een angst die niet altijd ongegrond
is gebleken. De Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMZC), die de medezeggenschap van bewoners en
hun familie regelt, is weinig strikt. Er worden bijvoorbeeld
geen verkiezingen voor de medezeggenschapsraden
geëist. Hierdoor, en door het feit dat toezicht op de naleving van deze wet ontbreekt, kunnen bestuurders grotendeels hun eigen raden samenstellen met als gevolg dat de
medezeggenschap vaak niet veel voorstelt. Raden van Toezicht van instellingen corrigeren de bestuurders met hun
vastgoedplannen niet altijd, waarschijnlijk mede omdat
andere belangen die conflicteren met die van de bewoners
geïncorporeerd zijn in deze raden. Serieus weerwerk tegen
het ontruimen van instellingsterreinen is er dus niet.
Inmiddels zijn diverse van de vaak megalomane
bouwplannen (voor niet-gehandicapten) op de instellingsterreinen weer stopgezet wegens de crisis. De crisis
is derhalve een blessing in disguise gebleken voor de
gehandicapten. De bestuurders van enkele instellingen
zijn weggestuurd, bijna altijd wegens disfunctioneren. Bij
één instelling, Sherpa, zijn zelfs binnen een korte periode
alle bestuurders, de gehele Raad van Toezicht en diverse
directeuren vervangen. Deze instelling was, naast Arduin,
door het ministerie op een prioriteitenlijst gezet wat
betreft het doorvoeren van de community care (Malsch,
2013). Sommige instellingen (Zonnehuizen en
Philadelphia) gingen failliet of bijna failliet vanwege de
plannen van de bestuurders, onder andere voor hotels en
projecten die weinig te maken hadden met de belangen
van de gehandicapten.
Maar er waren ook enkele instellingen die de bewoners weer de gelegenheid gaven om op het beschermde
terrein te wonen (Twentse Zorgcentra en Lathmer), en dat
worden er in de loop der jaren meer. De bestuurders van
deze instellingen laten zien dat zij fatsoenlijk zijn; zij durven de feiten onder ogen te zien. Ministerie, inspectie en
sommige andere instellingen lijken echter nog steeds te
geloven in de community care, die al gedurende zo’n tien
jaar steeds weer wordt weerlegd. Of vinden zij misschien
dat na de crisis de bouwplannen voor de prachtig gelegen
terreinen gewoon door moeten gaan?
Nationale ombudsman
De Nationale ombudsman heeft meerdere rapporten
geschreven over het toezicht van de inspectie op gehandicapteninstellingen, en daarmee indirect ook over de rol
van het Ministerie van VWS (2009/250, 2010/321,
2011/083). Die rapporten gingen onder meer over de
belangenverstrengeling veroorzaakt door het huwelijk tussen een inspecteur en een leidinggevende bij een instelling, het niet goed beoordelen van het dodelijke incident,
het niet-naleven van de regels betreffende het leefwensenonderzoek en het niets doen tegen het schrappen van
wensen uit het zorgplan. In alle rapporten gaf de ombudsman de familie volledig of vrijwel volledig gelijk. Telkens
stelde de ombudsman weer vast dat de signalen van de
familie goed waren onderbouwd maar dat deze ten
onrechte werden genegeerd.
Hebben die rapporten tot een betere regelnaleving
geleid? Stimuleren inspectie en ministerie nu wél dat leefwensenonderzoeken worden gehouden, zoals de WTZi
eist? Is het nu wél mogelijk voor verstandelijk gehandicapten om een keuze te maken waar te wonen en dus om
terug te keren naar de beschermde instellingsterreinen
als zij dat willen? Helaas moet het antwoord op deze vragen ‘nee’ luiden. Enkele instellingen hebben uit eigen initiatief de gehandicapten de gelegenheid gegeven om weer
op het beschermd terrein te wonen. Maar ministerie en
inspectie lijken niet méér te willen ondernemen dan het
Politici zeggen: wat mensenrechten
zijn, dat bepalen wij zelf wel
doen van fraaie maar volstrekt vrijblijvende uitspraken
over de keuzevrijheid van de gehandicapten terwijl tegelijkertijd de regels over het leefwensenonderzoek nog
immer niet worden nageleefd.
In NRC Handelsblad van 12 december 2013 stond
een interview met Nationale ombudsman Alex
Brenninkmeijer ter gelegenheid van zijn aanstaande vertrek naar de Europese Rekenkamer. Hij realiseert zich dat
hij niet altijd effectief is geweest. Hij kwam er gewoon niet
altijd dóór bij de overheid. Vooral niet bij de ministeries.
Juist daar overheerste het optreden voor de Bühne, zegt de
ombudsman. In het interview maakt hij een paar scherpe
opmerkingen over de politiek. Er is een overwaardering
van de politiek. Politici zeggen: wat mensenrechten zijn,
dat bepalen wij zelf wel. Tegelijkertijd gaat de politiek volgens de ombudsman achteruit in kwaliteit en legitimiteit.
Het interview legt de vinger op de zere plek, ook in
verband met het onderwerp van dit artikel. ‘De politiek’
lijkt meer affiniteit met de bouwbelangen te hebben dan
met de rechten van een kwetsbare groep als de verstandelijk gehandicapten, en dan is er inderdaad niet om doorheen te komen. Daarbij verspreiden inspectie en ministerie jarenlang, ook bij gelegenheid van het beantwoorden
van Kamervragen, onwaarheden om dit belangenconflict
en de gang van zaken met het gedwongen leegmaken van
de terreinen te verdoezelen, daarbij gebruik makend van
de ideologie van de community care. De regels omtrent
het leefwensenonderzoek, afgedwongen door de Tweede
Kamer, blijken een farce te zijn. Dankzij de Nationale
ombudsman en een aantal Kamerleden is deze gang van
zaken niet geheel onder het tapijt verdwenen. Maar voor
een échte verbetering lijkt een ander type politiek strikt
noodzakelijk, met minder onverschilligheid voor regels en
burgers, meer oog voor de feiten, minder uitspraken die
slechts voor de Bühne zijn bedoeld, en minder affiniteit
met de bouwwereld. Daarmee zou de politiek ook weer
winnen aan kwaliteit en legitimiteit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
523
Opinie
415
Mag een spermadonor
bepalen wie zijn zaad
krijgt?
Reactie op advies van het College voor de rechten van de
mens
Aart Hendriks1
Begin dit jaar bracht het kersverse College voor de rechten van de mens advies uit over de vraag of spermabanken discrimineren als zij bij het ter beschikking stellen van donorzaad rekening houden met de wensen
van de donor. Die wensen liggen ondermeer op het gebied van gezinssamenstelling, fysieke kenmerken,
gedrag, opleiding en religieuze achtergrond van de ontvangers van zijn zaad. Dat enkele spermabanken hun
leveranciers terwille zijn, vormt de aanleiding voor dit advies. Waar het College zich op de kaart had kunnen
zetten komt het jammer genoeg met een advies vol onbevredigende antwoorden en gemiste kansen. Want
hoe zit het bijvoorbeeld met de preferenties van de ontvangende partij?
H
et in 2012 ingestelde College voor de rechten van
de mens heeft begin dit jaar advies uitgebracht
over een delicaat en mensenrechtelijk complex
onderwerp.2 Het advies betrof de vraag of spermabanken
discrimineren indien zij tegemoet komen aan mannen,
die ‘anoniem’ sperma doneren en verlangen dat hun zaad
niet ter beschikking wordt gesteld aan bepaalde groepen
vrouwen. Anoniem schrijf ik tussen aanhalingstekens,
omdat aldus ter wereld gekomen kinderen vanaf hun 16e
het recht hebben de persoonsgegevens van hun biologische vader te verkrijgen.3 Anders gezegd, een ‘anonieme’
spermadonor kan op latere leeftijd en los van zijn eigen
wil alsnog worden benaderd door zijn kind of kinderen – alsmede door de ouders van deze kinderen.
De aan het College voorgelegde vraag was opgekomen omdat er kennelijk spermadonoren zijn die te
kennen geven dat zij niet willen dat alleenstaande, ongehuwde of lesbische vrouwen met hun zaad een kind op de
wereld zetten. Ook zijn er donoren die wensen dat hun
zaad uitsluitend beschikbaar komt voor niet-rokende vrouwen, vrouwen met een bepaald geloof, vrouwen zonder
overgewicht of vrouwen met een bepaald opleidingsniveau. En zo zijn er meer wensen en voorkeuren denkbaar.
De meeste spermabanken in Nederland geven, aldus
het advies, geen gehoor aan verzoeken van spermadonoren.4 Enkele banken zijn de spermadonoren echter wel ter
wille. Dat vormde aanleiding voor deze adviesaanvraag,
ingediend door de Nederlandse beroepsvereniging voor
524
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
gynaecologen (NVOG). In dat advies wordt overigens met
geen woord gerept over hoe eenvoudig of ingewikkeld het
is rekening te houden met de wensen van spermadonoren. Evenmin lees ik of zich als gevolg van dergelijke
wensen van spermadonoren knelpunten voordoen in de
praktijk (een tekort aan gedoneerd zaad of langere wachttijden voor bepaalde vrouwen) of dat deze vraag vooral
symbolisch van belang is.5
Het College beantwoordt de vraag uiteindelijk genuanceerd. Spermabanken mogen volgens de Algemene wet
gelijke behandeling (AWGB) nooit direct onderscheid
maken jegens vrouwen of koppels met een zwangerschapswens wegens een beschermde non-discriminatiegrond. Indirect onderscheid maken op die gronden mag
alleen bij een zogeheten objectieve rechtvaardiging. Maar
indien er geen non-discriminatiegrond in het geding is,
Deze complexe
mensenrechtelijke vragen zijn
door het mensenrechtencollege
helaas niet in zijn advies
meegenomen
overtreden de spermabanken niet het discriminatieverbod. Hieruit volgt, aldus het College, dat spermadonoren
geen eisen mogen stellen aan bijvoorbeeld het ras, het
geloof of de seksuele voorkeur van vrouwen en in beginsel niet mogen verlangen dat de vrouw een relatie heeft
of samenwoont (indirect onderscheid naar huwelijkse
staat). Volgens de AWGB is het dus niet verboden dat spermadonoren eisen stellen aan vrouwen met betrekking tot
kenmerken als lichaamsgewicht, lengte of leefstijlkenmerken, zoals alcoholgebruik of rookgedrag. Evenmin verbiedt
de AWGB onderscheid naar leeftijd of handicap. Het College wenst zich echter niet uit te laten over de vraag of deze
wensen – bijvoorbeeld vanuit mensenrechtelijk perspectief – toelaatbaar zijn of niet.
De kracht van dit advies schuilt in zijn juridische
eenvoud, of wellicht rechtlijnigheid. Het College, waarin
de Commissie gelijke behandeling is opgegaan, heeft
gemeend het antwoord op deze beladen vraag te kunnen
afleiden door de voorkeuren van spermadonoren te toetsen aan de normen van de gelijkebehandelingswetgeving.
Aldus kan betrekkelijk eenvoudig worden beoordeeld of
een eis van een spermadonor (direct of indirect) onderscheid oplevert of niet. Daar waar die voorkeuren weer
samenhangen met een beschermde non-discriminatiegrond van de spermadonor – bijvoorbeeld zijn godsdienst,
politieke of seksuele voorkeur – oordeelt het College dat
de belangen van de ontvangende vrouwen uiteindelijk
zwaarder wegen dan de donerende mannen. Het College
meent evenmin dat spermadonoren veel rechten kunnen
ontlenen aan het recht op privé- en gezinsleven, zoals
beschermd door art. 8 EVRM. Het College lijkt hierbij overigens over het hoofd te zien dat het recht op zelfbeschikking als geen ander doorklinkt in dit recht en dat gezinsleven ook jaren na de geboorte kan ontstaan. In het geval
dat een kind een relatie aanknoopt met de biologische
vader is bovendien ook het recht op privéleven van de
vrouw of het koppel dat met behulp van zijn sperma
zwanger is geworden in het geding. Deze complexe mensenrechtelijke vragen zijn door het mensenrechtencollege
helaas niet in zijn advies meegenomen.
Mij kan deze eendimensionale gelijkebehandelingsbenaderingswijze bij vragen rond voortplanting waarbij
meerdere mensenrechten in het geding zijn niet overtuigen. De gelijkebehandelingswetgeving is primair toegeschreven op het tegengaan van achterstelling van bepaalde groepen mensen in het maatschappelijk leven (arbeid,
onderwijs, huisvesting, sociale zekerheid enz.). Het is maar
zeer de vraag of vrouwen te kampen krijgen met achterstelling, indien spermabanken de wensen van bepaalde
spermadonoren respecteren. Deze vraag had op zijn minst
aan de orde moeten worden gesteld. Daarbij moet worden
bedacht dat de gelijkebehandelingswetgeving ons – gelukkig – vrij laat in onze partnerkeuze en dat wij nog steeds
zelf mogen bepalen wie we willen uitnodigen op onze verjaardag en aan welk goed doel we geld willen overmaken.
Een overheid die dit anders ziet maakt al snel ontoelaatbaar inbreuk op het eerder genoemde recht op privéleven.
In het verlengde daarvan zou ik menen dat beslissingen over voortplanting primair worden geregeerd door het
recht op privéleven, en het daaraan ten grondslag liggende
recht op zelfbeschikking, waarmee de overheid zich zo min
mogelijk moet inlaten. Maakt de omstandigheid dat sommigen voor het vervullen van een kinderwens zijn aangewezen op de diensten van een spermabank nu dat de
normering geheel in het domein van de gelijkebehandelingswetgeving valt? Ja en nee, zou ik zeggen. Ja, zoals het
College terecht aanneemt, omdat – zoals dat volgens de
Waarom mogen vrouwen/koppels
met een zwangerschapswens die
daartoe gebruik maken van het zaad
van een onbekende donor dan wel
de gewenste uiterlijke kenmerken
van de zaaddonor aangeven?
gelijkebehandelingswetgeving heet – aanbieders van goederen en diensten niet mogen discrimineren. Nee, voeg ik
daar anders dan het College kennelijk meent aan toe,
omdat het bij donorzaad niet gaat om een gewone dienst.
Sperma kan namelijk noch worden gekwalificeerd als zaak,
noch als (potentiële) persoon.6 En aanbod en vraag van
sperma mogen niet volgens de regels van het commerciële
handelsverkeer plaatsvinden. Wat toelaatbaar gebruik is
wordt daarom geregeerd door aparte regels en rechtsbeginselen. Daar komt bij dat de donatie wordt gebruikt om te
trachten een nieuw menselijk wezen tot stand te brengen,
een persoon die sinds 2004 het recht heeft te weten van
wie hij afstamt. Spermadonatie is daarom niet slechts een
genereuze daad om een kinderwens bij vrouwen/koppels
in vervulling te laten gaan, maar brengt voor de spermadonor met zich dat hij op latere leeftijd met zijn biologische
kinderen kan worden geconfronteerd.
Mag een spermadonor dan wellicht toch ook, op
grond van al dan niet rationele of emotionele argumenten, voorkeuren aangeven wat betreft de ontvangende
vrouwen/koppels, ook al verdragen die motieven zich niet
goed met de gelijkebehandelingswetgeving? En zo nee,
Noten
2. College voor de Rechten van de Mens,
3. Dit op grond van de Wet donorgegevens
5. De vergelijking met de weigerachtige
Advies aan de Nederlandse Vereniging voor
kunstmatige bevruchting (2002), die op 1
trouwambtenaar dringt zich op, al zijn er
Auteur
Obstetrie en Gynaecologie ten behoeve
juni 2004 in werking is getreden.
mijns inziens ook essentiële verschillen.
1. Prof. mr. A.C. Hendriks is hoogleraar
van de richtlijn spermadonatiezorg,
4. Via een zoektocht op internet ben ik niet
6. B.C. van Beers, Persoon en lichaam in
gezondheidsrecht, Universiteit Leiden en
Utrecht, januari 2014. Voor informatie over
veel wijzer geworden over het (eventuele)
het recht (diss. VU Amsterdam), Den Haag:
medewerker van dit blad.
het College, zie https://mensenrechten.nl/.
beleid van spermabanken terzake.
Boom Jurische uitgevers 2010.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
525
Opinie
Misschien is het recht wel niet
zo’n geschikt instrument om
zaken te reguleren die zo nauw
zijn verweven met het
privéleven van mensen
Voortplantingsvraagstukken © Lightspring / Shutterstock
waarom mogen vrouwen/koppels met een zwangerschapswens die daartoe gebruik maken van het zaad van een
onbekende donor dan wel de gewenste uiterlijke kenmerken van de zaaddonor (zoals kleur haar, kleur ogen, lengte
en huidskleur) aangeven?7 Vormt de omstandigheid dat
vrouwen zwanger worden en, al dan niet met een partner,
een kind opvoeden een reden voor hen de gelijkebehandelingswetgeving niet of minder van toepassing te verklaren? En staat er niet in de AWGB dat het opdracht geven
om onderscheid te maken is verboden (artikel 1 lid 1
onder a AWGB)? Daarmee wil ik geen discussie ontlokken
over de vraag of een vrouw bijvoorbeeld mag verzoeken
om sperma gedoneerd door een man met dezelfde huiskleur als haar partner. Zelf vind ik dat geenszins problematisch. Wel vind ik het vreemd dat het College thans in
het geheel geen aandacht besteedt aan de toelaatbaarheid
van wensen van ontvangers van gedoneerd sperma.
Het advies van het College doornemend valt mij
voorts op dat het College niet, althans niet expliciet, heeft
gekeken naar de wijze waarop de wetgever andere vormen
526
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
van donatie met persoonseigen materiaal heeft gereguleerd, zoals bloed,8 weefsel en organen9 alsmede het
gebruik van (rest)embryo’s.10 Het voert te ver op deze
plaats de verschillende regelingen in extenso te bespreken. Wel valt op dat deze wetten ruimte laten om te
doneren aan ‘bepaalde personen’ dan wel te kiezen voor
volstrekte anonimiteit. In het eerste geval – bijvoorbeeld
bij orgaandonatie bij leven – mag de donor volstrekt
irrationele of emotionele motieven laten meewegen; in
het tweede geval – zoals bij bloeddonatie niet ten behoeve
van een bepaalde persoon – is het uitspreken van een
voorkeur voor ontvangers in het geheel niet mogelijk. Het
komt mij voor dat, nu de anonimiteit van de spermadonor
niet meer is gewaarborgd, spermadonatie minstens overeenkomsten vertoont met het systeem van doneren te
behoeve van een bepaalde persoon. Ik zie dan niet goed in
waarom de donor in het ene geval wel en in de andere
situatie volstrekt geen onderscheid wegens door de AWGB
beschermde gronden mag maken.
Moraal van het verhaal: misschien is de gelijkebehandelingswetgeving, of het recht in het algemeen, wel
niet zo’n geschikt instrument om zaken die zo nauw zijn
verweven met het privéleven van mensen en zo weinig
raakvlakken hebben met maatschappelijke achterstelling
te reguleren. Als het College al een juridische toets had
willen loslaten op deze materie, dan graag alle relevante
(grond)rechten in ogenschouw nemen en geen selectieve
toetsing. Zie ik het goed, dan is er vanuit juridische optiek
een essentieel verschil tussen spermabanken die zeggen
‘alleenstaande en lesbische vrouwen helpen we niet’ en
spermabanken die spermadonoren tegemoet komen in
hun wensen, zolang dit maar niet leidt tot langere wachttijden voor sommige vrouwen of koppels. Het College
kiest evenwel voor een weinig gedifferentieerde wijze van
toetsing, waardoor veel vragen onbeantwoord blijven. Dit
advies is daarom bovenal een advies van ontbrekende
antwoorden en gemiste kansen, waarmee het College zich
als autoriteit op het gebied van de rechten van de mens
had kunnen manifesteren.
7. Over de voorkeuren met betrekking tot
dat het ook mogelijk is eisen te stellen aan
de donor die vrouwen/koppels kunnen aan-
het opleidingsniveau van de donor.
geven indien zij gebruik wensen te maken
8. Wet inzake bloedvoorziening.
van spermadonatie via een spermabank is
9. Wet op de orgaandonatie.
op internet vrijwel geen informatie te vin-
10. Embryowet.
den. Mondeling is mij door velen verteld
Opinie
416
De onzichtbare
cassatieschriftuur
Daan Doorenbos1
Waarom wordt de schriftuur waarmee het debat voor de Hoge Raad wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen
worden opgeworpen waarover de AG en de Strafkamer zich vervolgens uitlaten, niet meegenomen in de
publicatie van het arrest? Een arrest kan werkelijk beter worden begrepen wanneer zichtbaar is hoe de
klacht(en) waarop wordt beslist luidde(n).
“D
e schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.” Deze klare taal van
de Strafkamer van de Hoge Raad staat standaard in de eerste paragraaf van al haar arresten.2
Veel van die arresten worden gepubliceerd. Vanouds
vooral in de NJ en vandaag de dag natuurlijk met name
op de welbekende website rechtspraak.nl alsook in specifiek op rechtspraak gerichte tijdschriften. Daar doet zich
echter iets merkwaardigs voor. De schriftuur – onderdeel
dus van het arrest – wordt bij publicatie in deze bronnen
tegenwoordig steevast weer van het arrest los gemaakt en
aldus buiten beeld gehouden.
Dat is een gemis. Want al mag dan de kwaliteit van de
gemiddelde cassatieschriftuur in strafzaken nog altijd voor
verbetering vatbaar zijn, dat neemt niet weg dat elk arrest
van de Hoge Raad per saldo de reactie inhoudt op datgene
wat in die cassatieschriftuur is gesteld. Datzelfde geldt voor
de conclusie van de AG. Zonder schriftuur kan er in de cassatieprocedure geen debat plaatsvinden en in beginsel
bepaalt die schriftuur ook waar dat debat over gaat. Vanuit
dat perspectief bezien is niet begrijpelijk waarom het stuk
waarmee het debat wordt ingeleid en waarin de rechtsvragen worden opgeworpen waarover de AG en de Strafkamer
zich vervolgens hebben uitgelaten, niet wordt meegenomen in de publicatie van het arrest. Een arrest kan werkelijk beter worden begrepen wanneer zichtbaar is hoe de
klacht(en) luidde(n) waarop wordt beslist.
Natuurlijk laten cassatieklachten zich vaak best aardig destilleren uit de beknopte weergave ervan in de conclusie en in het arrest zelf, maar bij die weergave gaat
toch per definitie de nodige context en toelichting verloren. De inhoud van de schriftuur komt slechts indirect
naar voren. De lezer wordt aldus maar zeer ten dele in
staat gesteld te volgen hoe de klacht is opgebouwd, hoe
deze is uitgewerkt, welke argumentatie daarbij in de strijd
is geworpen, et cetera. Dat is jammer, al was het maar
omdat zodoende ook educatieve kansen worden gemist.
De advocaat die weet welke argumenten het niet hebben
gehaald of welke wijze van presentatie onder de maat
werd bevonden, zou daar zijn voordeel mee kunnen doen,
door niet dezelfde klachten op dezelfde manier opnieuw
te presenteren. Dat kan onnodig werk besparen en zelfs
bijdragen aan kwaliteitsbevordering in de cassatiefase.
Maar ook los van dit laatste blijft verbazingwekkend
dat de procespartij die de cassatieprocedure start en via
de schriftuur bepaalt waar de rechtsstrijd over gaat, in de
publicatie van de uitslag van dat debat goeddeels wordt
genegeerd. Alsof datgene wat door hem is gesteld, van nul
en generlei waarde is zodra AG en Hoge Raad gesproken
hebben. Dat is natuurlijk niet terecht. Er is alle reden de
schriftuur gewoon deel te laten uitmaken van de publicatie van arresten en niet langer slechts de geamputeerde
versie openbaar te maken.
Het zou dus goed zijn wanneer de NJ-redactie voortaan in haar standaard-opmaak van uitspraken in strafzaken het kopje “Cassatiemiddel” weer (zoals vroeger) van
inhoud zou voorzien, in plaats van de inmiddels gebruikelijke kale verwijzing naar de rechtsoverwegingen van de
Hoge Raad. Ook andere tijdschriften die zich mede richten
op het publiceren van arresten van de Strafkamer, zouden
er goed aan doen de schriftuur geheel of gedeeltelijk af te
drukken. Het kost wat ruimte, maar het geeft de lezer ook
meer waar voor zijn geld. Voor de beheerders van de website rechtspraak.nl zal beschikbare ruimte overigens geen
probleem zijn. Dat maakt een beleidswijziging daar dan
nog wat eenvoudiger, ook al omdat het verwerken van
cassatieschrifturen tot digitale tekst technisch steeds
gemakkelijker te verwezenlijken zal zijn.
Per saldo gaat het hier slechts om een bescheiden
aanpassing van het publicatiebeleid van onze onvolprezen
rechtspraak-aanbieders, die toch alleszins de moeite waard
is. Een juridisch medium dat zicht biedt op een compleet
arrest is immers duidelijk te prefereren boven een juridisch medium dat stelselmatig een relevant onderdeel
van het arrest buiten beeld houdt.
Noten
Auteur
1. Prof. mr. D. Doorenbos is hoogleraar aan
2. Het hier en hierna gestelde geldt even-
de Radboud Universiteit en advocaat bij
zeer voor de door de Strafkamer gegeven
Stibbe, Amsterdam
beschikkingen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
527
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
tem diagnoses overeenstemmen. Op 14 juni
artsen disciplinaire maatregelen zijn geno-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
2001 klaagt Arskaya bij de aanklager dat de
men. Op 29 december 2001 dient Arskaya een
aan haar zoon verleende medische bijstand
nadere klacht in bij de aanklager. Op 16 janu-
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
528
niet adequaat is geweest en dat hij als gevolg
ari 2002 verzoekt de aanklager de rechtbank
Hoge Raad (civiele kamer)
531
daarvan is overleden. De aanklager verzoekt
te oordelen dat de arts, Ch., gelet op de
Hoge Raad (strafkamer)
536
het Ministerie van Gezondheid van de Auto-
Amnestiewet, niet zal worden vervolgd. Dat
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
539
nome Republiek van de Krim een intern
verzoek wordt op 17 april 2002 toegekend.
Centrale Raad van Beroep
540
onderzoek in te stellen. Dat onderzoek wordt
Arskaya stelt met succes appel in tegen dat
in juli 2001 afgerond. Uit het onderzoek blijkt
besluit. Het appelgerecht beveelt op 13
dat S. te laat medische zorg heeft gezocht, op
augustus 2002 dat nader onderzoek wordt
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
een moment dat hij al zeer ernstig ziek was.
gedaan door de aanklager. Op 21 mei 2003
Ook wordt een aantal tekortkomingen in de
wordt een strafvorderlijk onderzoek geopend
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
zorg vastgesteld. Artsen zouden geen behan-
naar medische fouten door de staf van het
kers van de Universiteit Leiden, de VU
delingsplan hebben opgesteld op 22 maart
ziekenhuis en wordt een forensisch medisch
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
2001, op 23 maart 2001 zouden zij de staat
onderzoek bevolen. Op 10 juni 2003 wordt
de bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr.
van de gezondheid van S. niet op adequate
aan Arskaya de status van slachtoffer toege-
dr. F.P. Ölcer en mw. mr. T. de Jong (Universi-
wijze hebben vastgesteld en op die dag
kend in de procedure. In hun rapport van 30
teit Leiden). Alle uitspraken van het EHRM
gemaakte röntgenfoto’s zouden verkeerd zijn
maart 2004 stellen forensische medische des-
staan op www.echr.coe.int; een selectie ver-
geïnterpreteerd. Op 24 en 25 maart 2001 zou
kundigen onder andere vast dat er geen cau-
schijnt uiteindelijk in Reports of Judgments
S. onvoldoende onder toezicht zijn gehouden,
saal verband bestaat tussen de behandeling
and Decisions. De uitspraken van kamers van
terwijl hij op 26 maart 2011 ten onrechte
van S. en zijn overlijden. Zij wijzen erop dat
het EHRM worden drie maanden na de uit-
geen behandeling door een specialist heeft
onder het nationale recht, de toestemming
spraakdatum definitief, tenzij er intern appel
genoten. Dat laatste zou niet zijn gebeurd
van een patiënt noodzakelijk is voor medi-
wordt ingesteld bij de Grote Kamer van het
omdat het ziekenhuis verplicht was de regel-
sche procedures en dat dit impliceert dat er
Hof.
geving van het zorgdepartement van Simfe-
een recht is medische bijstand te weigeren.
ropol te volgen, die bepaalde dat patiënten
Op 6 mei 2005 neemt de aanklager dit oor-
enkel onder bepaalde medische omstandig-
deel over en sluit het onderzoek. Arskaya
heden naar een ander ziekenhuis kunnen
maakt tegen dat besluit bezwaar bij het
worden overgebracht. Tot slot wordt vastge-
bureau van de toezichthoudende aanklager.
steld dat de behandeling van S. is gecompli-
Op 11 oktober 2005 wordt het besluit van 6
ceerd door zijn herhaalde weigeringen toe-
mei 2005 vernietigd. Daarbij wordt opge-
Artikel 2 EVRM. Positieve verplichtingen.
stemming te geven voor behandelingen en
merkt dat de juistheid van de informatie die
Toereikendheid regelgevend kader gezond-
medicijnen te nemen. De onderzoeksraad
beschikbaar is gesteld voor het forensisch
heidszorg. Effectief onderzoek naar medi-
komt derhalve tot het oordeel dat a. de hoofd-
medisch onderzoek wordt betwist en dat de
sche fouten na overlijden patiënt.
arts van het ziekenhuis maatregelen dient te
bevindingen van dat onderzoek conflicteren
nemen ten opzichte van de medische staf die
met eerdere bevindingen van de zorgautori-
verantwoordelijk is voor de gesignaleerde
teiten. Nader onderzoek wordt bevolen. Op 3
tekortkomingen; b. het hoofd van het zorg-
april 2006 stelt de aanklager vast dat adequa-
departement van Simferopol regelgeving met
te informatie beschikbaar is gesteld aan de
betrekking tot de opname patiënten dient te
forensische medische deskundigen en dat
A. Feiten
herzien en c. een thematisch congres met
hun conclusies niet conflicteren met de resul-
Op 22 maart 2001 wordt de zoon van
betrekking tot de medische behandeling van
taten van het eerder intern onderzoek.
Arskaya, S., opgenomen in het Anti-Tuberculo-
longabcessen dient te worden georganiseerd
Wederom wordt vastgesteld dat geen causaal
se ziekenhuis van Simferopol, een publieke
voor in de stad werkzame artsen. Op 11 juli
verband bestaat tussen het optreden van de
zorginstelling. Er wordt onder andere een
2001 stelt de hoofdarts van het ziekenhuis
artsen en de dood van S. Het onderzoek
diagnose van longontsteking en tuberculose
vast dat een aantal artsen heeft nagelaten de
wordt derhalve afgesloten. Arskaya verzet
vastgesteld. Tussen de dag van zijn opname
staat van gezondheid van S. op objectieve wij-
zich tegen dat besluit bij het gerecht en bij
en april 2001, de dag van zijn overlijden,
ze te beoordelen en hem adequate medische
het bureau van de toezichthoudende aankla-
wordt zijn medische toestand als ernstig tot
zorg te bieden in de initiële fase van zijn
ger. Op 16 juni 2006 laat de rechtbank het
zeer ernstig gekwalificeerd en wordt vastge-
opname. Drie artsen krijgen een berisping,
besluit van 3 april 2006 in stand. Op 25 juli
steld dat hij geestelijk en emotioneel insta-
terwijl ten aanzien van een vierde arts wordt
2005 wordt het beroep van Arskaya bij het
biel is. In de periode van zijn opname worden
besloten dat een kwalificatiecommissie zıjn
appelgerecht afgewezen. Arskaya stelt cassa-
verschillende pogingen gedaan behandelin-
geschiktheid zal beoordelen. Op 13 juli 2001
tieberoep in. In september 2006 wordt het
gen toe te passen, maar die worden door S., al
wordt Arskaya door het Ministerie van
besluit van 3 april 2006 door de aanklager
dan niet schriftelijk, geweigerd. Op 29 maart
Gezondheid bij brief geïnformeerd dat medi-
van de Autonome Republiek van de Krim ver-
2001 schrijft S. in zijn dagboek dat hij weigert
sche staf, tussen 22 en 26 maart 2001 inade-
nietigd. Hij beveelt nader onderzoek, in het
chirurgische behandelingen te ondergaan en
quate organisatorische en behandelingsmaat-
bijzonder van de röntgenfoto’s van S., onder-
dat hij vreest voor zijn leven. Op 30 maart
regelen hebben genomen ten opzichte van S.
vraging van de psychiater die S. heeft onder-
2001 wordt door een psychiater bıj S. een
In het bijzonder zou S. op 26 maart 2001 ten
zocht en het verrichten van confrontaties
paranoïde stoornis vastgesteld. Op 4 april
onrechte niet zijn overgebracht naar een
tussen de artsen en Arskaya. In november
2001 wordt sectie verricht op het lichaam van
andere afdeling voor nadere behandeling.
blijkt dat de röntgenfoto’s niet kunnen wor-
S. Daaruit blijkt dat de klinische en post-mor-
Ook wordt medegedeeld dat tegen een aantal
den gevonden en dat de bewaartermijn daar-
417
5 december 2013, appl. nr. 45076/05
(EVRM art. 2)
Arskaya vs. Oekraïne
528
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
voor in 2004 is verstreken. Op 30 november
C. Uitspraak van het Hof
sche behandeling door een patiënt, de com-
wordt het cassatieberoep van Arskaya verwor-
(Vijfde Kamer: Villiger, (President), Nußberger,
petentie van de patiënt een centrale kwestie
pen, op de basis dat het besluit van 3 april
Zupančič, Power-Forde, Yudkivska, Jäderblom,
is. In onderhavige zaak is in het intern onder-
2006 reeds is vernietigd. Op 28 december
Pejchal)
zoek geen onderzoek gedaan naar de compe-
2006 wordt het strafvorderlijk onderzoek
Het Hof stelt voorop dat de positieve ver-
tentie van S., ondanks dat uit het dossier dui-
beëindigd. Op 17 mei 2007 wordt dat laatste
plichting die uit art. 2 EVRM voortvloeit om
delijk blijkt dat zijn geestelijke gezondheid
besluit wederom door het Algemeen Bureau
adequate stappen te nemen om het leven van
kwestieus was. Omdat artsen S. door een psy-
van de Aanklager vernietigd, op de grond dat
burgers die in de jurisdictie van de staat ver-
chiater hebben laten bezoeken wordt de
het onderzoek niet compleet is. Tegenstrijdig-
blijven te garanderen, ook van toepassing is
indruk gewekt dat zij twijfelden over de men-
heden in het medisch bewijs zouden niet zijn
in de sfeer van publieke gezondheidszorg.
tale capaciteiten van S. rationale besluiten te
opgelost en een aantal getuigen zouden niet
Staten zijn op basis van positieve verplichtin-
nemen. Opmerkelijk is dat de psychiater
zijn gehoord. In het bijzonder zou de veron-
gen gehouden om regelgeving te maken die
heeft vastgesteld dat S. leed aan een geestelij-
derstelling van Arskaya dat S. mogelijk
publieke en private ziekenhuizen verplicht
ke stoornis en niet heeft vastgesteld dat S.
gedood is om zijn organen voor transplanta-
adequate maatregelen te nemen om het
geestelijk in staat was een oordeel te vormen
tie te gebruiken niet zijn onderzocht. Op 12
leven van hun patiënten te beschermen. Deze
met betrekking tot zijn behandeling.
juli 2007 wordt het strafvorderlijk onderzoek
positieve verplichtingen nopen ook tot de
Ondanks de waargenomen symptomen en de
wederom beëindigd. Onder andere wordt
instelling van een effectief onafhankelijk juri-
vaststellingen van de psychiater hebben de
daarbij vastgesteld dat geen bewijs bestaat
disch systeem zodat de doodsoorzaak van
artsen en de personen die het onderzoek heb-
dat S. is gedood voor zijn organen, nu uit sec-
onder zorg staande patiënten, in de publieke
ben verricht de weigeringen van S. als zoda-
tie is gebleken dat de daarvoor noodzakelijk
en in de private sector, vastgesteld kan wor-
nig aanvaard. Onder deze omstandigheden
externe verwondingen niet aanwezig waren,
den en verantwoordelijken daarop kunnen
kan volgens het Hof niet worden geconclu-
terwijl wordt geoordeeld dat indien organen
worden aangesproken. Met betrekking tot
deerd dat de onderzoeksraad en de hoofdarts
zouden ontbreken, de lijkschouwer dat wel
procedurele positieve verplichtingen in deze
een toereikende poging hebben gedaan om,
vermeld zou hebben in zijn rapport. Op 1
zaak stelt het Hof vast dat naar aanleiding
zoals door art. 2 EVRM wordt geëist, alle rele-
augustus 2007 wordt het strafvorderlijk
van de klacht van Arskaya bij de aanklager, de
vante feiten ten aanzien van het overlijden
onderzoek weer geopend en nader onderzoek
gezondheidszorgautoriteiten een intern
van S. te onderzoeken en de verantwoordelij-
bevolen, incluis het horen van medische staf
onderzoek hebben ingesteld en een aantal
ke personen te identificeren. Wat betreft het
en forensisch onderzoek met betrekking tot
tekortkomingen in de medische behandeling
strafrechtelijk onderzoek stelt het Hof aller-
de psychiatrische toestand van S. alsmede
van S. hebben vastgesteld. Jegens een aantal
eerst vast dat deze te laat is ingesteld en pas
naar de beweringen van Arskaya in verband
artsen zijn disciplinaire maatregelen geno-
na zeven jaar en vier maanden na de dood
met de organen van S. Uit een post-mortem
men. Echter, daarbij is niet uiteen gezet wie
van S. is beëindigd. In de tussentijd is belang-
forensisch psychiatrische beoordeling van 14
verantwoordelijkheid droeg voor de dodelijke
rijk medisch bewijs verloren gegaan. Autori-
september 2007 blijkt dat S. in zijn leven
uitkomst noch is een uitdrukkelijke conclusie
teiten hebben meermalen besluiten tot slui-
nimmer psychiatrische zorg heeft gezocht.
bereikt in verband met de vraag of de dood
ting van het onderzoek ongedaan gemaakt
Vastgesteld wordt dat terwijl er indicaties
van S. is veroorzaakt door tekortkomingen in
omdat onvoldoende onderzoek was verricht.
waren van een tijdelijke staat van geestes-
de medische behandeling. Voor zover in het
De herhaalde noodzaak hiertoe legt een ern-
ziekte tijdens zijn opname, S. in staat was de
intern onderzoek is overwogen dat S. zelf ver-
stige tekortkoming in het strafvorderlijk
gevolgen van zijn gedragingen te begrijpen,
antwoordelijk was voor de dodelijke uitkomst
onderzoek bloot. Opmerkelijk is dat de capa-
dat zijn verstand helder was in die periode en
doordat hij behandeling weigerde, stelt het
citeit van S. behandeling te weigeren pas
dat zijn weigeringen in te stemmen met
Hof vast dat de vrijheid om in te stemmen
meer dan zes jaar na het incident specifiek is
behandeling niet door zijn geestelijke toe-
met specifieke medische behandelingen dan
onderzocht. Gelet op de tekortkomingen in
stand zijn veroorzaakt. Op 4 oktober 2007
wel deze te weigeren vitaal is voor de princi-
het strafvorderlijk onderzoek en de excessie-
wordt het strafvorderlijk onderzoek weer
pes van zelfbeschikking en persoonlijke auto-
ve duur daarvan, stelt het Hof vast dat dit
gesloten en op 7 november 2007 weer
nomie. Weigering van behandeling kan lei-
onderzoek niet effectief was en dat van Ars-
geopend. Uiteindelijk wordt op 13 augustus
den tot een dodelijke uitkomst, maar
kaya niet kon verwacht dat zij verder beroep
2008 vastgesteld dat geen causaal verband
gedwongen medische behandeling van een
zou instellen in dit verband. Arskaya heeft
bestaat tussen het optreden van de medische
geestelijk competente meerderjarige kan
geen civiele procedure gestart. Gelet op de
staf en de dood van S. Het strafvorderlijk
inbreuk maken op zijn persoonlijke integri-
feiten van deze zaak alsmede het nationale
onderzoek wordt gesloten. Arskaya maakt
teit op een wijze waarop zijn rechten onder
recht, acht het hof het niet onredelijk dat zij
zonder succes bezwaar tegen dat besluit bij
art. 8 lid 1 EVRM worden betrokken. Niette-
een strafrechtelijke remedie heeft gezocht.
de toezichthoudende aanklager.
min omvat art. 2 EVRM het principe van hei-
Ook de nationale autoriteiten hebben die
ligheid van het leven, dat in het bijzonder
keuze niet als onredelijk opgevat, daar zij
B. Procedure
evident is in het geval van een arts die zijn
gedurende een substantiële periode ervan
Klaagster heeft op 17 oktober 2005 een
vaardigheden uitoefent om levens te redden
zijn uitgegaan dat er gronden waren voor
klacht ingediend bij het EVRM. Zij klaagt over
en dient te handelen in het beste belang van
een strafvorderlijk onderzoek. Mede gelet op
schending van art. 2 EVRM omdat haar zoon
zijn patiënt. Op basis van art. 2 EVRM zijn
het feit dat in de strafzaak ook civiele aan-
geen toereikende behandeling heeft genoten
nationale autoriteiten aldus verplicht te voor-
sprakelijkheid zou zijn beoordeeld, komt het
in het ziekenhuis waar hij is opgenomen en
komen dat een individu overgaat tot zelfdo-
Hof tot het oordeel dat Arskaya niet op
geen effectief onderzoek heeft plaatsgevon-
ding indien dat besluit niet vrijelijk is geno-
onjuiste wijze heeft gehandeld door voor een
den naar zijn dood. De vijfde kamer van het
men, met volledig begrip van hetgeen aan de
strafrechtelijke remedie te kiezen, ook omdat
EHRM heeft de klacht op 4 oktober 2011 ont-
orde is. Daaruit volgt dat bij de beoordeling
van Arskaya niet kon worden verwacht, nadat
vankelijk verklaard.
van de validiteit van een weigering van medi-
zij meer dan zeven jaar lang een strafrechte-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
529
Rechtspraak
lijke remedie heeft gezocht, daarna een civie-
D. Slotsom
een uitkering, soms in combinatie met een
le procedure te entameren. Het Hof komt tot
Het Hof komt unaniem tot het oordeel dat
schadevergoeding. Verder oordeelde de natio-
het oordeel dat aan Arskaya geen effectieve
art. 2 EVRM geschonden is, in verband met
nale rechtbank dat Noorwegen verantwoor-
juridische procedures zijn geboden die in
de positieve procedurele verplichtingen van
delijk kan worden gehouden voor de gezond-
overeenstemming waren met het procedu-
de Staat en de positieve verplichting van de
heidsschade die duikers hebben opgelopen.
reel aspect van art. 2 EVRM. In verband met
Staat adequate regelgeving voor de gezond-
Anders luidden de oordelen van de hoger
de positieve verplichting van de Staat te
heidszorg te waarborgen. Eveneens unaniem
beroepsrechter en de Noorse Hoge Raad: de
voorzien in adequate regelgeving in verband
kent het Hof aan klaagster schadevergoeding
staat kon niet aansprakelijk worden gehou-
met gezondheidszorg, stelt het Hof vast dat
toe van € 10 000 voor immateriële schade en
den voor de door Vilnes (eerste klager) gele-
uit de door de autoriteiten uitgevoerde
€ 200 voor kosten.
den schade vanwege een ontbrekend causaal
verband. Evenmin kon de staat verantwoor-
beoordelingen blijkt dat een van de factoren
die bijdroeg aan het uitblijven van adequate
behandeling van S., de ontoereikendheid van
418
delijk worden gehouden op grond van de
aansprakelijkheidswetgeving voor werkgevers. Tot slot was door de staat voorzien in
de regelgeving met betrekkıng tot de stedelijke gezondheidszorg en samenwerking tussen
5 december 2013, appl. nr. 52806/09 en
een systeem van implementatie, inspectie en
ziekenhuizen was. Op basis van de zaak van
22703/10
toezicht op de door de staat voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen.
S. heeft de onderzoeksraad aanpassing van
deze regelgeving aanbevolen. In het licht
Uitbreiding positieve verplichtingen onder
hiervan ziet het Hof geen aanleiding om te
art. 8 EVRM. Nationale autoriteiten hadden
B. Procedure in Straatsburg
veronderstellen dat de regelgeving toerei-
moeten verzekeren dat essentiële informa-
Op 24 september 2009 hebben klagers een
kend was. Ondanks dat, lang na zijn overlij-
tie aan klagers was verstrekt, teneinde de
klacht ingediend bij het Europees Hof voor
den, autoriteiten hebben vastgesteld dat de
risico’s voor hun gezondheid te kunnen
de Rechten van de Mens. Zij doen een beroep
geestelijke toestand van S. zijn besluitvor-
onderzoeken. Schending art. 8 EVRM.
op art. 2 (recht op leven), art. 3 (folterverbod)
mingscapaciteit niet had aangetast, is het
Hof van oordeel dat een helder standpunt
en art. 8 (recht op respect voor het privéle(EVRM art. 2,3 en 8)
ven) EVRM.
Vilnes e.a. vs. Noorwegen
C. Uitspraak van het Hof
noodzakelijk was op dit punt voordat de
medische staf besloot zijn weigeringen te
aanvaarden, om het risico te vermijden dat
(Eerste Kamer: Vajić (President), Lorenzen,
hij deze besluiten heeft genomen zonder vol-
A. Feiten
Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Laffranque,
ledig te begrijpen wat aan de orde was. In
Klagers in deze zaak zijn zeven voormalige
Sicilianos en Nordén)
belangrijke mate is deze vraag niet op toerei-
duikers waarvan vijf met de Noorse nationa-
In de eerste plaats oordeelt het Hof dat Noor-
kende wijze in beoordeling genomen door
liteit, een met de Zweedse en een met de
wegen conform de art. 2 en 8 EVRM-verplich-
artsen tijdens de opname van S., omdat nati-
IJslandse nationaliteit. Tussen 1965 en 1990
tingen heeft gehandeld als het gaat om het
onale regelgeving niet voldoende uiteenzet-
hebben klagers deelgenomen aan diverse
opzetten van een adequaat wettelijk en
ting bevatte met betrekking tot de voorwaar-
duikoperaties in de Noordzee ten behoeve
bestuurlijk kader gericht op de bescherming
den waaronder weigering van behandeling
van de olie-industrie. Klagers stelden dat zij
van de veiligheid van de duikers. Anders
valide en bindend was voor medische staf. In
als gevolg van de (lange en korte) duikopera-
luidt het oordeel van het Hof ten aanzien
het bijzonder blijkt uit deze zaak dat het
ties momenteel gezondheidsproblemen heb-
van het gebruik van decompressietabellen
kader van regelgeving niet op adequate wijze
ben. Zij stelden dat hun leven en gezond-
met een te korte decompressietijd waarbij te
garandeerde dat de besluitvormingscapaci-
heid in gevaar is gebracht door onder meer
snel uit het diepe water is opgestegen. Het
teit van een patiënt prompt en op objectieve
de door de toezichthoudende autoriteiten
Hof acht het waarschijnlijk dat de gezond-
wijze werd vastgesteld in het kader van een
verleende dispensatie ten aanzien van vei-
heid van klagers onder meer hierdoor is ver-
eerlijke en deugdelijke procedure. Ervan
ligheidsvoorschriften en daarnaast het
slechterd. Het Hof behandelt dit deel van de
uitgaande dat S. competent was, duidt zijn
gebruik van niet gestandaardiseerde decom-
klacht onder art. 8 EVRM, en niet onder art. 2
verwijzing in zijn dagboek naar zijn ‘herstel-
pressietabellen.
EVRM. Het Hof herhaalt dat uit art. 8 EVRM
lende lichaam’ erop, dat hij mogelijk niet
De autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat
de plicht tot het bieden van toegang tot
deugdelijk op de hoogte was van de werkelij-
tussen de 350 en 400 duikers, waaronder kla-
essentiële informatie voortvloeit, teneinde
ke staat van zijn gezondheid. Het Hof is van
gers, kampen met gezondheidsproblemen.
het voor individuen mogelijk te maken om
oordeel dat de waarborgen die geïnformeer-
Studies naar de lange termijn effecten van
risico’s voor hun gezondheid en veiligheid te
de besluitvorming door patiënten in levens-
duiken hebben aangetoond dat er een moge-
onderzoeken. De decompressietabellen bevat-
bedreigende situaties garanderen, niet toerei-
lijk verband is tussen het duiken en de scha-
ten deze essentiële informatie. De Noorse
kend waren. Gelet op de ontoereikendheid
de aan het zenuwstelsel. In een onafhankelijk
toezichthoudende autoriteiten hebben de
van lokale regelgeving stelt het Hof vast dat
onderzoek (‘Lossius report’) uit 2002 is geoor-
duikbedrijven niet verplicht om de decom-
autoriteiten niet voldoende maatregelen heb-
deeld dat de staat juridisch en financieel aan-
pressietabellen openbaar te maken. Vanuit
ben genomen om een regelgevend kader tot
sprakelijk is voor de verwondingen van de
concurrentieoogpunt hebben de duikbedrij-
stand te brengen dat zou garanderen dat het
duikers in de Noordzee en dat de duikers
ven de tabellen geheim kunnen houden.
recht op leven van de zoon van Arskaya werd
moeten worden gecompenseerd. Hierop is
Het Hof oordeelt dat Noorwegen tekort is
beschermd. Het Hof komt derhalve tot het
door de Noorse regering een schadevergoe-
geschoten in haar verplichting onder art. 8
oordeel dat art. 2 EVRM ook is geschonden in
dingssysteem in het leven geroepen; juridi-
EVRM om het recht op respect van het privé-
verband met de positieve verplichting van de
sche aansprakelijkheid erkende de regering
leven te beschermen en komt tot een schen-
Staat adequate regelgeving voor de gezond-
echter niet. In de nationale procedure is aan
ding van art. 8 EVRM. De Noorse autoriteiten
heidszorg te waarborgen.
klagers compensatie geboden in de vorm van
hadden moeten verzekeren dat de duikers de
530
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
essentiële informatie met betrekking tot de
Feiten en procesverloop
kenbaar zijn. Indien de ingeschreven split-
decompressietabellen daadwerkelijk hadden
Mitros was voorheen eigenaar van een com-
singsstukken voor verschillende uitleg vat-
ontvangen.
plex huurwoningen. A c.s. waren huurders
baar zijn, dient de rechter vast te stellen
Gelet op de overwegingen onder art. 8 EVRM
van een van de woningen, met huisnummer
welke uitleg van deze stukken naar objectieve
ziet het Hof ervan af om nog apart in te gaan
62. Naast die woning ligt de woning met
maatstaven het meest aannemelijk is. In
op art. 3 EVRM.
huisnummer 60. Deze beide woningen liggen
geval van tegenstrijdigheid tussen de akte
achter het hoofdgebouw van het complex en
van splitsing en de splitsingstekening kan
D. Slotsom
zijn uitsluitend toegankelijk via een tuin. In
niet op voorhand ervan worden uitgegaan
Het Hof oordeelt met vijf stemmen tegen
2005 heeft Mitros het complex gesplitst in
dat hetzij de akte van splitsing, hetzij de
twee dat art. 8 EVRM is geschonden. Het Hof
dertien appartementen. Daartoe is een split-
splitsingstekening de bedoeling van degene
veroordeelt Noorwegen tot het betalen aan
singsakte opgemaakt, met bijbehorende
die tot splitsing is overgegaan juist weer-
iedere klager van € 8000 aan immateriële
tekening. Artikel 11 van de splitsingsakte
geeft. De rechter zal aan de hand van de aan
schadevergoeding, bovenop de vergoeding
vermeldt onder meer dat de ‘gemeenschappe-
de splitsingsstukken te ontlenen aanwijzin-
van de gemaakte kosten. Aan de uitspraak
lijke tuin, gelegen achter de appartementen
gen – waaronder de mate van gedetailleerd-
zijn twee dissenting opinions gehecht. Een
60 en 62’ uitsluitend gebruikt mag worden
heid waarin de desbetreffende gedeelten zijn
van rechter Lorenzen en een van de rechters
door de eigenaren/gebruikers van de apparte-
omschreven in de tekst van de akte onder-
Nordén en Lorenzen gezamenlijk.
menten 60 en 62. Eind 2005-begin 2006 heb-
scheidenlijk zijn weergegeven in de split-
ben A c.s. de appartementen 60 en 62 van
singstekening, en hetgeen overigens uit de
Mitros gekocht en geleverd gekregen. Zij zijn
splitsingsstukken valt af te leiden omtrent de
Hoge Raad (civiele kamer)
in appartement 62 blijven wonen en hebben
bedoeling van degene die tot splitsing is
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
appartement 60 verhuurd. Zij hebben vrijwel
overgegaan – en gelet op de aannemelijkheid
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
de gehele tuin tussen het complex en de bei-
van de rechtsgevolgen waartoe de onder-
van Justitie van het Caribische deel van het
de appartementen in gebruik genomen en
scheiden interpretaties zouden leiden, moe-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
aan andere appartementseigenaren van het
ten bepalen of doorslaggevend gewicht
zien op www.rechtspraak.nl.
complex de toegang tot de tuin ontzegd.
toekomt aan de akte van splitsing dan wel
In dit geding heeft Mitros een verklaring
aan de splitsingstekening.
voor recht gevorderd dat de eigenaren van de
Onderdeel 1c betoogt dat het hof voor de
dertien appartementsrechten het gebruik
uitleg van de akte ten onrechte mede beteke-
toekomt van de gemeenschappelijke tuin
nis heeft toegekend aan de aannemelijkheid
14 februari 2014, nr. 12/04034
zoals nader omschreven in de vordering. De
van de rechtsgevolgen waartoe de onder-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
scheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpre-
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
taties zouden leiden. Deze klacht faalt. In het
419
hiervoor vermelde arrest wordt de aanneme-
C.E. Drion; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
Hoge Raad
lijkheid van de rechtsgevolgen expliciet voor-
Zoals is overwogen in HR 1 november 2013,
geschreven als uitlegmaatstaf voor het geval
Appartementsrechten. Uitleg splitsings-
ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522 (Van Wijk
dat de splitsingsstukken voor verschillende
stukken. Wat wordt in de splitsingsakte
vs. De Prinsenwerf), gelden voor de uitleg van
uitleg vatbaar zijn.
bedoeld met de ‘gemeenschappelijke tuin’?
splitsingsstukken in een geval als het onder-
Onderdeel 1b klaagt erover dat het hof bij de
HR: 1. Uitleg naar objectieve maatstaven.
havige de volgende uitgangspunten. Voor de
uitleg van de splitsingsakte belang heeft
Vooropstelling: zie hoofdtekst. 2. Situatie
vaststelling van het recht tot uitsluitend
gehecht aan de situatie ter plaatse. De klacht
ter plaatse. Indien splitsingsstukken die
gebruik van een gedeelte van een in apparte-
mist in zoverre feitelijke grondslag, dat vol-
voor verschillende uitleg vatbaar zijn, ver-
mentsrechten gesplitst registergoed is bepa-
gens het hof de situatie ter plaatse wel dege-
wijzen naar feitelijke kenmerken van het
lend hetgeen daaromtrent is vastgelegd in de
lijk tot uitdrukking komt in de splitsings-
splitsingsobject, is het niet in strijd met
op die splitsing betrekking hebbende split-
stukken. Het hof heeft immers overwogen
een uitleg naar objectieve maatstaven om
singsstukken (de notariële akte van splitsing
dat in de splitsingsakte wordt gesproken van
deze stukken mede aan de hand van waar-
en de aan de minuut van die akte gehechte
een “gemeenschappelijke tuin” – in enkel-
neming van die feitelijke kenmerken uit te
tekening). Bij de uitleg daarvan komt het aan
voud – achter de appartementen 60 en 62,
leggen. Voorts kan kennisneming van de
op de daarin tot uitdrukking gebrachte
die door uitsluitend de eigenaren/gebruikers
situatie ter plaatse van belang zijn voor de
bedoeling van degene die tot splitsing is
van beide percelen mag worden gebruikt en
beantwoording van de vraag welke uitleg
overgegaan. Deze bedoeling moet naar objec-
door hen moet worden onderhouden, ieder
van de splitsingsstukken tot de meest aan-
tieve maatstaven worden afgeleid uit de
voor gelijke delen. Voorts heeft het hof
nemelijke rechtsgevolgen leidt. Ook in dit
omschrijving in die akte van de onderschei-
geconstateerd dat het gedeelte van de tuin
opzicht kan het meewegen van de plaatse-
den gedeelten van het gebouw en uit de
waarvan het gebruik in geschil was, is gele-
lijke situatie dus verenigbaar zijn met een
daaraan gehechte tekening, bezien in het
gen achter alleen appartement 60 en dus
objectieve uitleg van de splitsingsstukken.
licht van de gehele inhoud van de akte en de
niet achter de appartementen 60 en 62 geza-
tekening. De rechtszekerheid vergt dat voor
menlijk. Een en ander was voor het hof ken-
(BW art. 5:109 lid 1 en 2, art. 5:111, aanhef en
de vaststelling van hetgeen tot de privége-
baar uit de splitsingstekening, met dien ver-
onder b)
deelten respectievelijk tot de gemeenschap-
stande dat die tekening voor het antwoord
pelijke gedeelten behoort, slechts acht mag
op de vraag in geschil onvoldoende duidelijk-
A c.s., adv. mr. K. Teuben, vs. Mitros, adv. mr.
worden geslagen op gegevens die voor der-
heid verschaft. Indien splitsingsstukken die
E.D. van Geuns.
den uit of aan de hand van de in de openba-
voor verschillende uitleg vatbaar zijn, verwij-
re registers ingeschreven splitsingsstukken
zen naar feitelijke kenmerken van het split-
ECLI:NL:HR:2014:337
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
531
Rechtspraak
singsobject, is het niet in strijd met een uit-
verkoop, en kan niet worden aangemerkt
Hoge Raad
leg naar objectieve maatstaven om deze
als een verrekening in de zin van art. 54 Fw.
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van
stukken mede aan de hand van waarneming
het hof dat de bank en X een van art. 3:250
van die feitelijke kenmerken uit te leggen.
(BW art. 3:248 lid 1, 3:250, 3:251 lid 1 en 2,
BW afwijkende wijze van executoriale ver-
Voorts kan kennisneming van de situatie ter
3:253 lid 1; Fw art. 54)
koop in de zin van art. 3:251 lid 2 BW zijn
plaatse van belang zijn voor de beantwoor-
overeengekomen. Bij de beoordeling van het
ding van de vraag welke uitleg van de split-
Mr. R.F. Feenstra, bewindvoerder in de
onderdeel is van belang dat in HR 25 februa-
singsstukken tot de meest aannemelijke
schuldsanering van X, v/h h.o.d.n. ’t Schouw-
ri 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7109, NJ 2012/74
rechtsgevolgen leidt. Ook in dit opzicht kan
ke Tafelcultuur, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en
(ING vs. Hielkema q.q) als volgt is geoordeeld.
het meewegen van de plaatselijke situatie
S.M. Kingma, vs. ING Bank, adv. mr. J. de Bie
Een pandhouder is uit hoofde van art. 3:248
dus verenigbaar zijn met een objectieve uit-
Leuveling Tjeenk.
lid 1 BW bevoegd het verpande goed te ver-
leg van de splitsingsstukken. Uit de overwe-
kopen en op de opbrengst daarvan het hem
gingen van het hof blijkt niet dat het aan de
Feiten en procesverloop
verschuldigde te verhalen, als de schuldenaar
situatie ter plaatse een verdergaande rol
X exploiteerde als eenmanszaak een onder-
in verzuim is met de voldoening van hetgeen
heeft toegekend dan voortvloeit uit hetgeen
neming onder de naam ’t Schouwke Tafelcul-
waarvoor het pand tot zekerheid dient. Deze
hiervoor is overwogen. Het toekennen van
tuur. In 2005 is hij met de bank een kredieto-
verkoop geschiedt ingevolge art. 3:250 BW in
betekenis aan die situatie getuigt derhalve
vereenkomst aangegaan tegen verpanding
het openbaar, maar op grond van art. 3:251
niet van miskenning van de maatstaven
van zijn bedrijfsuitrusting, voorraden en vor-
BW is ook onderhandse verkoop mogelijk. In
zoals vermeld in het hiervoor vermelde
deringen. De bank heeft bij brief van 25 janu-
al deze gevallen oefent de pandhouder het
arrest van 1 november 2013. Het onderdeel
ari 2006 de kredietovereenkomst met X met
recht van parate executie uit als bedoeld in
faalt derhalve.
onmiddellijke ingang opgezegd en meege-
art. 3:248 lid 1 BW. Daaronder valt mitsdien
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
deeld dat haar vordering direct opeisbaar
ook het geval dat de pandhouder en de pand-
sie van de A-G.
wordt en dat zij bevoegd is afgifte te vorde-
gever op de voet van art. 3:251 lid 2 BW
De A-G bespreekt onder 2.4-2.9 de uitgangs-
ren van de aan haar verpande goederen en
onderhandse verkoop zijn overeengekomen.
punten voor de uitleg van splitsingsstukken,
deze te gelde te maken. In de brief stelt de
Er is geen grond hierop een uitzondering aan
met onder 2.14 aandacht voor de situatie ter
bank X in de gelegenheid om door middel
te nemen als de pandhouder en de pandge-
plaatse.
van een opheffingsuitverkoop de voorraad te
ver van deze hun in de wet verleende vrij-
gelde te maken, onder de voorwaarde van
heid gebruik hebben gemaakt door overeen
afdracht van de opbrengsten op zijn bij de
te komen dat deze onderhandse verkoop
bank aangehouden rekening. In januari-juni
door de pandgever zal geschieden. Ook in dat
2006 heeft X vanuit zijn winkel de voorraad
geval geschiedt de verkoop van het verpande
14 februari 2014, nr. 12/04132
verkocht. De verkoopopbrengsten zijn telkens
immers ten behoeve van de pandhouder en
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
bijgeschreven op de door X bij de bank aan-
kan deze zich als separatist verhalen op de
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
gehouden bankrekening, deels door middel
opbrengst daarvan. Mede in het licht van het
C.E. Drion; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
van pinbetalingen door klanten en deels
vorenstaande geeft het oordeel van het hof
ECLI:NL:HR:2014:319
door middel van kasstortingen. Op 30 mei
dat X en de bank een afwijkende wijze van
2006 heeft de bank het negatieve saldo van
verkoop als bedoeld in art. 3:251 lid 2 BW
Pand. Parate executie. De bank zegt een kre-
€ 300 000 van de rekening waarop het kre-
zijn overeengekomen, geen blijk van een
dietovereenkomst met een winkelier op en
diet werd geadministreerd, verrekend met
onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft de
stelt de winkelier in de gelegenheid om de
het positieve saldo van € 121 461 van de
daarbij in acht te nemen Haviltex-maatstaf
verpande winkelvoorraad door middel van
bankrekening waarop de opbrengsten door X
niet miskend en heeft zijn oordeel voldoende
een opheffingsuitverkoop te gelde te
zijn ontvangen. In juni 2006 is X in staat van
gemotiveerd. Het onderdeel faalt derhalve.
maken. Vervolgens ‘verrekent’ de bank de
faillissement verklaard. Het faillissement is
Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel dat
schuld uit de kredietovereenkomst met de
opgeheven onder gelijktijdige toepassing van
de opbrengst van de executoriale verkoop
opbrengsten van de opheffingsuitverkoop.
de schuldsaneringsregeling.
zonder meer aan de bank toekomt en dat
De winkelier gaat kort daarna failliet en
In dit geding heeft de bewindvoerder beta-
daarom geen sprake is van verboden verreke-
komt vervolgens in de schuldsaneringsrege-
ling aan de boedel gevorderd van € 121 461,
ning na schuldoverneming als bedoeld in art.
ling. De bewindvoerder vordert betaling
stellende dat de door de bank op 30 mei 2006
54 Fw. Het onderdeel faalt. Zoals volgt uit het
van de verkoopopbrengsten aan de boedel
verrichte verrekening strijdig is met art. 54
arrest ING vs. Hielkema q.q., heeft een ver-
op de grond dat de ‘verrekening’ strijdig is
Fw. De rechtbank heeft een tussenvonnis
koop die plaatsvindt op een op de voet van
met art. 54 Fw. HR: 1. Executoriale verkoop.
gewezen en tussentijds hoger beroep open-
art. 3:251 lid 2 BW overeengekomen wijze,
Overeengekomen wijze. Het oordeel van het
gesteld. Het hof heeft overwogen dat de bank
een executoriaal karakter. Dat geldt derhalve
hof dat de winkelier en de bank een wijze
en X een van art. 3:250 BW afwijkende wijze
in het onderhavige geval ook voor de ver-
van executoriale verkoop zijn overeengeko-
van executoriale verkoop in de zin van art.
koop door X van zijn verpande winkelvoor-
men, geeft geen blijk van een onjuiste
3:251 lid 2 BW zijn overeengekomen, dat de
raad ten behoeve van de bank als pandhou-
rechtsopvatting. Het hof heeft de Haviltex-
opbrengst van de executoriale verkoop zon-
der. Door middel van deze (wijze van)
maatstaf niet miskend en heeft zijn oordeel
der meer aan de bank toekomt en dat daar-
executoriale verkoop oefent de bank haar
voldoende gemotiveerd. 2. Verrekening. De
om geen sprake is van verboden verrekening
recht uit zich met voorrang op de executie-
bank heeft de schuld waarvoor het pand-
na schuldoverneming als bedoeld in art. 54
opbrengst van de winkelvoorraad te verha-
recht was gevestigd, van de executieop-
Fw. Op grond daarvan heeft het hof de vorde-
len. Bij deze executie mag de bank, ingevolge
brengst afgehouden. Die handeling maakte
ring afgewezen.
art. 3:253 lid 1 BW, als pandhouder het door
420
nog onderdeel uit van de executoriale
532
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
X als pandgever verschuldigde bedrag waar-
Rechtspraak
voor het pandrecht geldt, van de netto execu-
Kosten van het geding in cassatie. Nakos-
gescheiden. Bij beschikking van 7 april 2010
tieopbrengst afhouden; pas daarmee komt
ten. HR: Voor veroordeling in de nakosten
is een door de man te betalen partneralimen-
– in voorkomend geval na uitkering van een
bestaat geen grond, nu de kostenveroorde-
tatie bepaald van € 2300 per maand met
eventueel overschot aan de pandgever – de
ling ook voor deze nakosten een executoria-
ingang van 5 februari 2009.
executie tot een einde. In het onderhavige
le titel oplevert.
In dit geding heeft de man verzocht de
beschikking van 7 april 2010 aldus te wijzi-
geval heeft de bank (een gedeelte van) de
schuld van X uit hoofde van de kredietover-
(Rv art. 237, 418a, 419 lid 4)
gen dat de partneralimentatie met ingang
van 5 februari 2009 op nihil wordt gesteld.
eenkomst, waarvoor het pandrecht was
gevestigd, van de executieopbrengst afgehou-
Pack-O-Phane, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en
De rechtbank heeft met wijziging van de
den door middel van de hiervoor vermelde
M.A.M. Essed, vs. A, adv. mr. A.C. van Schaick.
beschikking van 7 april 2010 de partneralimentatie bepaald op € 1410 per maand met
‘verrekening’. Die handeling maakte nog
onderdeel uit van de executoriale verkoop, en
Procesverloop
ingang van 5 februari 2009. De man is in
kan niet worden aangemerkt als een verreke-
In dit geding heeft Pack-O-Phane cassatiebe-
hoger beroep gekomen. De vrouw heeft ver-
ning in de zin van art. 54 Fw. Dat is niet
roep ingesteld tegen arresten van het hof. A
zocht de bestreden beschikking te bekrachti-
anders doordat de opbrengst van de executo-
heeft geconcludeerd tot verwerping en aan-
gen. Het hof heeft de partneralimentatie over
riale verkoop is gestort op een door X bij de
spraak gemaakt op veroordeling van Pack-O-
verschillende perioden bepaald op verschil-
bank aangehouden bankrekening. Voor zover
Phane in de kosten van het cassatieberoep,
lende bedragen per maand. Over de periode
die opbrengst de vordering van de bank op X
vermeerderd met de nakosten en de wettelij-
9 oktober 2010 tot 1 januari 2011 heeft het
niet overtreft, hetgeen hier het geval is, is de
ke rente vanaf twee weken na de datum van
hof het inleidende verzoek van de man tot
bank immers niet tot schuldenaar van X
het arrest van de Hoge Raad.
wijziging van de beschikking van 7 april
2010 alsnog afgewezen.
geworden, nu zij op grond van art. 3:253 lid 1
BW in zoverre zelf tot die executieopbrengst
Hoge Raad
gerechtigd is. Een andere opvatting zou zon-
Cassatiemiddel: art. 81 lid 1 RO.
Hoge Raad
der goede grond een doelmatige uitoefening
Voor veroordeling in de nakosten bestaat
Het middel klaagt terecht dat het hof met
van het verhaalsrecht van de bank als pand-
geen grond, nu de kostenveroordeling ook
zijn beslissing over de periode van 9 oktober
houder belemmeren. Hierbij verdient opmer-
voor deze nakosten een executoriale titel
2010 tot 1 januari 2011 buiten de grenzen
king dat het voorgaande ook niet in strijd is
oplevert (vgl. HR 19 maart 2010,
van de rechtsstrijd is getreden. Nu het hof
met de strekking van art. 54 Fw. De bank
ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De
met betrekking tot die periode de grieven
heeft zich immers niet ten nadele van de
vordering tot veroordeling in de wettelijke
van de man had verworpen, en de vrouw
overige schuldeisers van X in een betere
rente over de proceskosten is, nu daartegen
geen (incidenteel) beroep had ingesteld
positie gebracht, nu zij op grond van haar
geen verweer is gevoerd, toewijsbaar als na te
tegen de beschikking van de rechtbank waar-
pandrecht bij voorrang gerechtigd is tot de
melden.
bij de alimentatie op € 1410 per maand was
opbrengst van de verpande winkelvoorraad.
Volgt verwerping, met veroordeling van Pack-
gesteld, mocht het hof die beschikking niet
De bank heeft evenmin misbruik gemaakt
O-Phane in de kosten van het geding in
mede ten aanzien van genoemde periode
van haar bijzondere positie in het girale beta-
cassatie, te vermeerderen met de wettelijke
vernietigen en het inleidend verzoek in
lingsverkeer, zoals bedoeld in (onder meer)
rente daarover vanaf veertien dagen na de
zoverre alsnog afwijzen, met als gevolg dat
HR 8 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0457, NJ
datum van het arrest van de Hoge Raad.
de alimentatie in genoemde periode krach-
1988/104 (Loeffen q.q. vs. Bank Mees en
De A-G concludeert tot verwerping.
tens de beschikking van 7 april 2010 bepaald
Hope), nu de storting van de verkoopopbrengst op de door X bij de bank aangehouden bankrekening niet het gevolg is van ‘toe-
bleef op € 2300 per maand. De Hoge Raad
422
vallige’ betalingen door derden op die
kan zelf de zaak afdoen.
Volgt gedeeltelijke vernietiging en bepaling
van de partneralimentatie in de periode van
bankrekening, maar plaatsvindt in het kader
14 februari 2014, nr. 13/00489
9 oktober 2010 tot 1 januari 2011 op € 1410
van de executie door de bank van haar pand-
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de
per maand, overeenkomstig de conclusie van
recht op de winkelvoorraad.
Groot; A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
de A-G.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ECLI:NL:HR:2014:325
sie van de A-G.
423
De A-G bespreekt onder 2.4-2.6 de mogelijk-
Appelprocesrecht. Reformatio in peius. Ali-
heid om de wijze van executoriale verkoop
mentatie. De rechtbank stelt de door de
overeen te komen en zet onder 2.15-2.26 uit-
man te betalen partneralimentatie vast. De
14 februari 2014, nr. 13/00817
een waarom naar haar oordeel hier geen
man gaat in appel, de vrouw niet. HR: Het
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
sprake is van een verboden verrekening in het
hof mocht de alimentatie niet op een hoger
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp.
zicht van faillissement.
bedrag bepalen dan de rechtbank had
C.E. Drion; A-G mr. J.C. van Oven)
gedaan.
ECLI:NL:HR:2014:326
421
(Rv art. 23)
Onteigening. Vervolg op HR 9 juli 2010,
14 februari 2014, nr. 13/00354
De man, adv. mr. S. Kousedghi, vs. de vrouw,
waarde. Complex. HR: De waarde van het
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak;
niet verschenen.
onteigende wordt mede bepaald door een
ECLI:NL:HR:2010:BN0761. Verwachtings-
voldoende reële verwachting over een wijzi-
A-G mr. Rank-Berenschot)
ECLI:NL:HR:2014:335
Feiten en procesverloop
ging van de bestemming van het onteigen-
Partijen zijn in 2000 gehuwd en in 2009
de, waarvan ook sprake kan zijn indien
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
533
Rechtspraak
deze verwachting haar grond vindt in een
mede rekening houdt met op het ogenblik
huur van bedrijfsruimte in de zin van art.
verwachte wijziging van de bestemming
van de onteigening bij hem bestaande, vol-
7:290 BW. Van de verhuurder van bedrijfs-
van omringende of aanliggende gronden.
doende reële, verwachtingen over een wijzi-
ruimte kan in een geval als het onderhavi-
Dit geldt ook indien het onteigende geen
ging van het ter plaatse geldende bestem-
ge – waarin de noodzaak van renovatie niet
onderdeel uitmaakt van een complex waar-
mingsplan (vgl. HR 5 juni 1968,
ter discussie staat – niet worden gevergd
toe mede de omringende of aanliggende
ECLI:NL:HR:1968:AB3834, NJ 1968/288 (Velsen
dat hij een huurovereenkomst voortzet die
gronden behoren.
vs. Van Tuyll) en HR 14 juni 2002,
na renovatie leidt tot een niet-kostendek-
ECLI:NL:HR:2002:AE4378, NJ 2003/150 (Noord-
kende exploitatie.
(Ow art. 40b lid 2, 40d, 52 lid 2, 54l lid 1, 54t
Holland vs. Koeckhoven)). Het hof heeft geoor-
lid 1)
deeld dat bij het bepalen van de waarde van
(BW art. 7:274 lid 1, aanhef en onder c, lid 3,
het onteigende in het onderhavige geval,
aanhef en onder a, 7:290, 7:295 lid 2, 7:296
A c.s., adv. mr. J.P. van den Berg, vs. Provincie
geen rekening mag worden gehouden met
lid 1, aanhef en onder b, 7:300 lid 3)
Zuid-Holland, adv. mrs. M.W. Scheltema en
een mogelijke toekomstige wijziging van de
R.T. Wiegerink.
gebruiksmogelijkheden van de omringende
Alog, adv. mrs. M.E. Gelpke en R.L. de Graaff,
gronden. Het heeft meer specifiek overwogen
vs. Ultimo, adv. mr. P.A. Fruytier.
Feiten en procesverloop
dat geen rekening mag worden gehouden
Ten behoeve van de Provincie is vervroegd de
met de verwachting dat het onteigende een
Feiten en procesverloop
onteigening uitgesproken van een onroeren-
woonbestemming had kunnen krijgen,
Sinds 1996 huurt Alog een winkelruimte van
de zaak die eigendom is van A c.s. Het werk
omdat het onteigende geen onderdeel uit-
700 m², sinds 2011 voor onbepaalde tijd. In
ten behoeve waarvan werd onteigend, is
maakt van een complex. Aldus heeft het hof
het gehuurde wordt een Aldi-supermarkt
inmiddels gerealiseerd. Het betreft de aanleg
miskend dat de waarde van het onteigende
geëxploiteerd. Ultimo is sinds 2008 eigenaar
van een omleiding van de provinciale weg
mede wordt bepaald door een voldoende
van het winkelcentrum waarvan het gehuur-
N219, met een gewijzigde aansluiting op de
reële verwachting over een wijziging van de
de deel uitmaakt. Het winkelcentrum is ver-
rijksweg A12. Het onteigende was bij A c.s. in
bestemming van het onteigende, waarvan
ouderd en moet worden gerenoveerd. In de
gebruik als landbouwgrond.
ook sprake kan zijn indien deze verwachting
plannen keert de Aldi-supermarkt niet terug.
De rechtbank heeft de schadeloosstelling
haar grond vindt in een verwachte wijziging
Partijen hebben onderhandeld over een nieu-
voor A c.s. vastgesteld. Bij HR 9 juli 2010,
van de bestemming van omringende of aan-
we huurovereenkomst, maar geen overeen-
ECLI:NL:HR:2010:BN0761, is het vonnis van
liggende gronden. Dit geldt ook indien het
stemming bereikt. Bij brief van 24 maart
de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen
onteigende geen onderdeel uitmaakt van een
2010 heeft Ultimo de huurovereenkomst met
naar het hof. Dit heeft eerst een tussenarrest
complex waartoe mede de omringende of
Alog opgezegd wegens dringend eigen
en daarna een eindarrest gewezen.
aanliggende gronden behoren.
gebruik. Alog heeft niet met de opzegging
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van A c.s. in
ingestemd.
Hoge Raad
het cassatieberoep voor zover gericht tegen
In dit geding heeft Ultimo gevorderd dat een
A c.s. hebben hun beroep mede gericht tegen
het tussenarrest, vernietiging van het eindar-
datum zal worden bepaald waarop de huur-
het tussenarrest van het hof. Daarin is echter
rest en verwijzing, overeenkomstig de conclu-
overeenkomst tussen partijen zal zijn geëin-
niet de onteigening uitgesproken, nadien een
sie van de A-G.
digd, met veroordeling van Alog om het
voorschot bepaald, of uitspraak gedaan over
De A-G bespreekt onder 4.4 het begrip ver-
gehuurde op dat tijdstip te hebben ontruimd.
de uit te keren schadeloosstelling. Gelet op
wachtingswaarde en onder 4.9 de egalisatiere-
De kantonrechter heeft de vordering toege-
de art. 54l lid 1 Ow en 54t lid 1 Ow in verbin-
gel (betreffende een complex). Onder 4.6
wezen en heeft de beëindigings- en ontrui-
ding met art. 52 lid 2 Ow staat daarom geen
merkt hij op dat de onteigeningsrechter in dit
mingsdatum bepaald op 1 januari 2012. Het
cassatieberoep open tegen het tussenarrest,
geval fictie op fictie op fictie moet stapelen.
hof heeft het vonnis bekrachtigd en de
beëindigings- en ontruimingsdatum bepaald
zodat A c.s. in zoverre niet-ontvankelijk in
hun beroep zullen worden verklaard. Het
eindarrest van het hof laat echter geen ande-
424
re lezing toe dan dat de in het tussenarrest
op 1 maart 2013.
Hoge Raad
uitgesproken oordelen mede aan het eindar-
14 februari 2014, nr. 13/00934
Het volgende wordt vooropgesteld. Art. 7:296
rest ten grondslag zijn gelegd, zodat de tegen
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
lid 1, aanhef en onder b, BW, dat ingevolge
deze oordelen gerichte klachten hierna zul-
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders en
art. 7:300 lid 3 BW van overeenkomstige toe-
len worden behandeld als klachten tegen het
M.V. Polak; A-G mr. M.H. Wissink)
passing is op de onderhavige huurovereen-
eindarrest.
ECLI:NL:HR:2014:338
komst, bepaalt met betrekking tot bedrijfs-
Bij de beoordeling van het eerste middel
ruimte als bedoeld in art. 7:290 BW, voor
dient tot uitgangspunt dat ingevolge art. 40b
Huur bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290
zover thans van belang, dat de verhuurder de
lid 2 Ow bij het bepalen van de werkelijke
BW. Dringend eigen gebruik. Renovatie.
huurovereenkomst kan opzeggen indien hij
waarde van de onteigende zaak dient te wor-
Niet-kostendekkende exploitatie. In de
aannemelijk maakt dat hij het verhuurde
den uitgegaan van de prijs, tot stand geko-
plannen tot renovatie van een verouderd
persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen
men bij een veronderstelde koop in het vrije
winkelcentrum keert de aldaar in een
en hij daartoe het verhuurde dringend nodig
commerciële verkeer tussen de onteigende
gehuurde ruimte gevestigde supermarkt
heeft. De bepaling houdt voorts in dat onder
als redelijk handelende verkoper en de ontei-
niet terug. HR: De in HR 26 maart 2010,
duurzaam gebruik ook wordt begrepen reno-
genaar als redelijk handelende koper. Als een
ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190 (Van
vatie van de bedrijfsruimte die zonder beëin-
redelijk handelende koper in het vrije com-
Helsdingen vs. Klein) neergelegde maatstaf
diging van de huur niet mogelijk is.
merciële verkeer kan ook degene worden aan-
voor de beëindiging van huur van woon-
In HR 26 maart 2010,
gemerkt die, bij het bepalen van de koopprijs,
ruimte geldt niet voor de beëindiging van
ECLI:NL:HR:2010:BL0683, NJ 2010/190 (Van
534
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
425
Verzoekster, adv. mr. K. Aantjes.
gaan tot de uitvoering van een bouw- en
14 februari 2014, nr. 13/01182
Procesverloop
renovatieplan, kan geen grond opleveren
(Mrs. C.A. Streefkerk, C.E. Drion en
In dit geding heeft verzoekster verzocht om
voor het aannemen van dringend eigen
G. Snijders; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te
gebruik, in de regel ook niet ingeval de
ECLI:NL:HR:2014:328
worden toegelaten. De rechtbank heeft het
Helsdingen vs. Klein), is als volgt overwogen:
het enkele feit dat de verhuurder wil over-
exploitatie van het verhuurde in ongewijzig-
verzoek afgewezen. Het hof heeft het vonnis
de staat onrendabel is. Indien echter sprake
Huwelijksgoederengemeenschap. Dubbele
is van een structurele wanverhouding tussen
toedeling. HR: Het hof heeft twee keer het
de exploitatiekosten en de huuropbrengsten,
saldo van dezelfde bankrekening aan de
Hoge Raad
kan het oordeel gerechtvaardigd zijn dat de
vrouw toegedeeld. Deze dubbele toedeling
Middel IV komt op tegen het oordeel van het
verhuurder het verhuurde in verband met
is onbegrijpelijk.
hof dat onvoldoende aannemelijk is dat ver-
renovatie zo dringend nodig heeft voor
eigen gebruik dat van hem, de belangen van
van de rechtbank bekrachtigd.
zoekster de uit de schuldsaneringsregeling
(RO art. 79 lid 1)
beide partijen naar billijkheid in aanmer-
voortvloeiende verplichtingen naar behoren
zal nakomen en zich zal inspannen zoveel
king genomen, niet kan worden verlangd dat
De vrouw, adv. mr. R. Dhalganjansing, vs. de
mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
de huurverhouding wordt voortgezet. De
man, adv. mr. H.H.M. Meijroos.
De rechtsklachten van het middel falen. Het
vraag of de in genoemd arrest voor de beëin-
hof heeft de juiste maatstaf van art. 288 lid 1
diging van huur van woonruimte neergeleg-
Procesverloop
onder c Fw toegepast. De motiveringsklachten
de maatstaf ook geldt voor de beëindiging
In deze echtscheidingsprocedure gaat het in
zijn evenwel terecht voorgedragen. Nu het hof
van huur van bedrijfsruimte in de zin van
cassatie alleen om de verdeling van bepaalde
niets heeft vastgesteld omtrent de aard en
art. 7:290 BW, dient ontkennend te worden
bestanddelen van de huwelijksgoederenge-
ernst van de gezondheidsklachten van ver-
beantwoord op grond van het volgende. Bij
meenschap.
zoekster, kunnen die gezondheidsklachten
beëindiging van de huur van woonruimte
niet bijdragen tot het oordeel dat verzoekster
mag een beroep op dringend eigen gebruik
Hoge Raad
haar verplichtingen uit de schuldsanering
van de verhuurder niet te snel worden geho-
Zoals het middel aanvoert, heeft het hof twee
onvoldoende zal kunnen nakomen. Waar het
noreerd, gelet op het gewicht dat toekomt
keer het saldo van dezelfde bankrekening
hof het onvoldoende beheersen van de Neder-
aan de door het huurrecht beoogde bescher-
aan de vrouw toegedeeld. Deze vergissing
landse taal aan zijn oordeel ten grondslag
ming van de huurder van woonruimte. Naar
van het hof valt terug te voeren op een ver-
legt, is zijn oordeel eveneens onvoldoende
de Hoge Raad in voormeld arrest heeft over-
gissing van partijen die ook zelf het saldo
gemotiveerd. Deze enkele omstandigheid
wogen, is de enkele omstandigheid dat de
van de rekening twee keer in de verdeling
behoeft nog niet te beletten dat aan de ver-
exploitatie van het verhuurde in ongewijzig-
hebben betrokken. Dat neemt echter niet
plichtingen uit een schuldsanering wordt vol-
de staat onrendabel is, onvoldoende voor het
weg dat de dubbele toedeling door het hof
daan. Uitgaande van hetgeen namens ver-
aannemen van dringend eigen gebruik. Voor
van het saldo van de rekening onbegrijpelijk
zoekster ter zitting is verklaard over geboden
het aannemen daarvan geldt de strengere
is en daarom niet in stand kan blijven.
en nog te bieden hulp van haar omgeving,
maatstaf dat sprake is van een structurele
Volgt vernietiging en terugwijzing.
mocht het hof niet zonder (nadere) motive-
wanverhouding tussen de exploitatiekosten
De A-G concludeert tot vernietiging en
ring de eis stellen dat zij aannemelijk zou
en de huuropbrengsten. Bij de bescherming
verwijzing.
maken dat die hulp gedurende de gehele loop-
van de huurder van bedrijfsruimte als
bedoeld in art. 7:290 BW gaat het om een
bescherming van een recht van (fundamen-
tijd van de regeling is gewaarborgd. Het mid-
426
teel) andere aard, waarbij met name bedrijfs-
del kan evenwel wegens gebrek aan belang
niet tot cassatie leiden. De bekrachtiging door
het hof van het vonnis van de rechtbank
economische belangen van de huurder en de
14 februari 2014, nr. 13/04254
wordt immers zelfstandig gedragen door zijn
verhuurder een rol spelen. Van de verhuur-
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
oordeel omtrent de vraag of verzoekster ter
der van bedrijfsruimte kan in een geval als
Heisterkamp, C.E. Drion;
zake van het aangaan en onbetaald laten van
het onderhavige – waarin de noodzaak van
A-G mr. J. Wuisman)
haar schulden te goeder trouw is geweest. Dit
renovatie tussen partijen niet ter discussie
ECLI:NL:HR:2014:331
oordeel getuigt niet van een onjuiste rechts-
staat – niet worden gevergd dat hij een
opvatting en is niet onbegrijpelijk. De hierte-
huurovereenkomst voortzet die na renovatie
Schuldsaneringsregeling. Toelating. Het hof
gen gerichte klachten van de middelen I-III
leidt tot een niet-kostendekkende exploita-
weigert verzoekster toe te laten tot de
falen derhalve.
tie. Gelet op het hiervoor overwogene geeft
schuldsaneringsregeling op de grond dat
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het oordeel van het hof niet blijk van een
onvoldoende aannemelijk is dat zij de ver-
sie van de A-G.
onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is niet
plichtingen naar behoren zal nakomen. HR:
De A-G meent dat middel IV faalt. Omdat het
onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
De motiveringsklachten slagen. De omstan-
daar bestreden oordeel de beslissing van het
Volgt verwerping, met bepaling van de beëin-
digheden dat verzoekster 1. gezondheids-
hof zelfstandig kan dragen, bespreekt de A-G
digings- en ontruimingsdatum op 1 juni
klachten heeft en 2. de Nederlandse taal
de middelen I-III niet.
2014, overeenkomstig de conclusie van de
niet goed beheerst, behoeven niet te belet-
A-G.
ten dat aan de verplichtingen uit een
De A-G geeft onder 2.3-2.10 een vooropstelling
schuldsanering wordt voldaan.
over de maatstaf voor dringend eigen gebruik
wegens renovatie van verhuurde 290-bedrijfs-
(Fw art. 288 lid 1 onder c)
ruimte, met conclusies onder 2.11.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
535
Rechtspraak
427
bekrachtigen. A heeft verzocht de Staat in de
de slachtoffer heeft gewacht en toen is
kosten van het geding in cassatie te veroor-
weggegaan; dat het slachtoffer niet is
14 februari 2014, nr. 13/04866
delen, nu hij tot dit cassatieberoep is genood-
verschenen is geen van de wil van de ver-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
zaakt door een apparaatsfout bij het hof.
dachte afhankelijke omstandigheid.
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, T.H. Tanja-
Voor die kostenveroordeling biedt de wet ech-
van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
ter geen mogelijkheid, nu de Staat niet in
ECLI:NL:HR:2014:336
deze procedure is betrokken. A zal terzake
(Sr art. 46b)
dus een nieuwe procedure moeten beginnen.
Inleiding:
Faillissementsverzoek. HR: 1. Intrekking. Nu
Nu de zaak niet wordt verwezen, dient de
Ten laste van de verdachte is – voor zover hier
het hoger beroep tegen de afwijzing van het
Hoge Raad zelf, op de voet van art. 15 lid 3
van belang – bewezenverklaard dat ter voor-
faillissementsverzoek was ingetrokken, van
Fw, het bedrag vast te stellen van de faillisse-
bereiding van het misdrijf van zware mishan-
welke intrekking het hof kennis had beho-
mentskosten en van het salaris van de cura-
deling (art. 302 Sr), te plegen tegen [slachtof-
ren te nemen, was geen plaats voor een fail-
tor. Partijen en de curator dienen daartoe de
fer], als volgt heeft gehandeld: nadat hij, kort
lietverklaring. De Hoge Raad kan zelf de
nodige gegevens over te leggen en hun
voor 7 juli 2009 is benaderd teneinde [slacht-
zaak afdoen. 2. Proceskosten. Voor een ver-
standpunt terzake kenbaar te maken. Zij krij-
offer] dood te schieten en/of door zijn benen
oordeling van de Staat in de proceskosten
gen tot vier weken na dit arrest de gelegen-
en/of armen te schieten, heeft hij een vuurwa-
biedt de wet geen mogelijkheid, nu de Staat
heid dat bij brief te doen. Vervolgens hebben
pen gekregen en is hij in een aan hem ter
niet in deze procedure is betrokken. De ver-
zij twee weken de gelegenheid om op elkaars
beschikking gestelde auto gereden naar de
zoeker zal terzake een nieuwe procedure
standpunt en op de overgelegde gegevens te
plaats waar het misdrijf diende te worden vol-
moeten beginnen. 3. Faillissementskosten
reageren. Indien partijen en de curator
trokken, en aldus opzettelijk een vuurwapen
en salaris curator. Indien partijen en de
onderling overeenstemming over het voren-
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voor-
curator onderling overeenstemming over de
staande bereiken, kunnen zij desgewenst
handen heeft gehad. De raadsvrouwe van de
faillissementskosten en het salaris van de
afzien van een beslissing van de Hoge Raad
verdachte betoogt dat sprake is van vrijwillige
curator bereiken, kunnen zij desgewenst
en volstaat een bericht van die inhoud. Bij
terugtred in de zin van art. 46b Sr. Zij voert
afzien van een beslissing dienaangaande
hun overleg kunnen partijen desgewenst de
daartoe onder meer aan dat er zich geen (van
van de Hoge Raad. Bij hun overleg kunnen
Staat betrekken.
buiten komende) omstandigheden hebben
zij desgewenst de Staat betrekken.
Volgt vernietiging van het arrest van het hof,
voorgedaan waardoor cliënt de mishandeling
bekrachtiging van de beschikking van de
niet heeft uitgevoerd. Cliënt heeft verklaard
rechtbank en aanhouding van de beslissing
weg te zijn gegaan omdat hij [slachtoffer]
omtrent de faillissementskosten en het sala-
niets aan wilde doen. Het hof verwerpt het
A, adv. mr. M.A.M. Essed, vs. Slough, adv. mr.
ris van de curator, overeenkomstig de conclu-
verweer. Het hof overweegt dat de verdachte
W.H. van Hemel.
sie van de A-G.
heeft verklaard dat hij met het oog op mis-
De A-G bespreekt onder 2.5-2.8 de mogelijk-
handeling van [slachtoffer] korte tijd heeft
Procesverloop
heid om door rechterlijke fouten veroorzaak-
gewacht bij de flat in Alkmaar, waar [slachtof-
In dit geding heeft Slough verzocht A in staat
te proceskosten ten laste van de Staat te
fer] zou verblijven. Toen [slachtoffer] niet ver-
van faillissement te verklaren. De rechtbank
brengen.
scheen is hij vertrokken. Het hof stelt op
(Fw art. 15 lid 3; Rv art. 419 lid 4, 429 lid 3)
grond van telefoongegevens vast dat de ver-
heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft
dachte in de periode van 7 juli 2009 20.39 uur
het faillissement alsnog uitgesproken.
Bij fax van dezelfde dag als zijn arrest heeft
Hoge Raad (strafkamer)
tot 8 juli 2009 00.29 uur zich in Alkmaar heeft
het hof partijen laten weten dat het bij het
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
bevonden. Blijkens zijn verklaring was hij uit-
uitspreken daarvan niet bekend was met een
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
sluitend in Alkmaar ter uitvoering van het
tweetal faxen van de dag ervoor, waarbij
straf(proces)recht Radboud Universiteit
voorgenomen geweld tegen [slachtoffer] en
Slough haar hoger beroep heeft ingetrokken
Nijmegen.
blijkens de verklaring van [betrokkene] was
hij gedurende zijn verblijf in Alkmaar in het
in verband met de inmiddels tussen partijen
bereikte overeenstemming. De fax van het
hof vermeldt dat de faxen (de desbetreffende
428
bezit van het geladen vuurwapen. Het hof
overweegt dat indien een verdachte zich
geruime tijd in het bezit van een vuurwapen
kamer van) het hof niet hebben bereikt, hoewel tijdig – immers de dag tevoren – ingeko-
4 februari 2014, nr. 11/04781
in de nabije omgeving van het beoogde slacht-
men ter griffie.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
offer bevindt ter voorbereiding van een
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma)
geweldsmisdrijf, aanmerkelijke eisen dienen
Hoge Raad
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
te worden gesteld aan de wijze waarop wordt
Het middel klaagt dat het hof het faillisse-
strekkende tot vernietiging wat betreft de
teruggetreden. Uit de verklaringen van de ver-
ment niet heeft mogen uitspreken, gelet op
duur van de gevangenisstraf, tot verminde-
dachte volgt slechts dat hij na verloop van tijd
de intrekking van het hoger beroep in de
ring daarvan en tot verwerping voor het ove-
en zonder dat het misdrijf was voltooid is
faxen. Deze klacht is gegrond. Nu het hoger
rige; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
weggegaan. Dit moet als onvoldoende worden
beroep tegen de afwijzing van het verzoek
ECLI:NL:HR:2014:232
aangemerkt om een beroep op vrijwillige
terugtred te doen slagen; het hof overweegt
was ingetrokken, van welke intrekking het
hof kennis had behoren te nemen nu het
Vrijwillige terugtred art. 46b Sr: in casu
daarbij dat uit die verklaringen niet valt af te
bericht daarover tijdig ter griffie was ingeko-
geen vrijwillige terugtred van voorgeno-
leiden dat hij zich van het wapen heeft ont-
men, was geen plaats voor een faillietverkla-
men zware mishandeling door verdachte
daan, noch dat hij zich heeft verstaan met de
ring. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen
die in het bezit van een geladen vuurwa-
personen die hem het wapen ter hand hadden
door de beschikking van de rechtbank te
pen bijna vier uur tevergeefs op het beoog-
gesteld. Het verweer wordt derhalve verwor-
536
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
pen. Het middel klaagt over de verwerping
Inleiding:
2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ
door het hof van het beroep op vrijwillige
Het middel klaagt over de toewijzing door
2011/394).
terugtred als bedoeld in art. 46b Sr.
het hof van de vordering tot wijziging van de
2.4.1. De aan de verdachte verweten gedra-
tenlastelegging onder 2, tweede onderdeel.
ging is in de tenlastelegging onder 2, tweede
Hoge Raad, onder meer:
De aanvankelijke tenlastelegging zag op het
onderdeel, omschreven als – kort gezegd– het
2.5. Het hof heeft vastgesteld dat de verdach-
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene
te, ter uitvoering van het door hem voorge-
aangifte onjuist doen. Na de toegewezen wij-
aangifte onjuist doen. Na de toegewezen wij-
nomen misdrijf, zich bijna vier uren in Alk-
ziging van de tenlastelegging is daaraan toe-
ziging van de tenlastelegging is daaraan toe-
maar heeft bevonden en in het bezit van een
gevoegd het opzettelijk niet doen van een
gevoegd het opzettelijk niet doen van een
geladen vuurwapen op het beoogde slachtof-
aangifte. De tenlastelegging onder 2, tweede
aangifte.
fer [slachtoffer] heeft gewacht. Het hof heeft
onderdeel is toegesneden op art. 69 lid 1
2.4.2. De tenlastelegging onder 2, tweede
ten aanzien van het beroep op vrijwillige
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
onderdeel is toegesneden op art. 69, eerste
terugtred overwogen dat niet méér aanneme-
en na de beoogde wijziging op zowel art. 69
lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastin-
lijk is geworden dan dat de verdachte na ver-
lid 1 AWR als art. 69 lid 2 AWR.
gen (AWR) en na de beoogde wijziging op
zowel art. 69, eerste lid, AWR als art. 69, twee-
loop van tijd is weggegaan en geoordeeld dat
dit onvoldoende is voor vrijwillige terugtred.
Hoge Raad, onder meer:
de lid, AWR.
In zijn vaststellingen en overwegingen heeft
2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
2.4.3. De onderscheiden delictsomschrijvin-
het hof mede tot uitdrukking gebracht dat
is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de
gen strekken ter bescherming van hetzelfde
het beroep op vrijwillige terugtred dient te
situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide ten-
rechtsgoed, te weten het bewerkstelligen van
worden verworpen omdat de voorgenomen
lasteleggingen omschreven verwijten, en in
een juiste belastingheffing. In beide gevallen
zware mishandeling van [slachtoffer] niet is
de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de
gaat het om een misdrijf. Weliswaar bedreigt
voltooid ten gevolge van de, niet van de wil
tenlastelegging en de in de vordering tot wij-
de wet het ene misdrijf, het niet doen van
van de verdachte afhankelijke, omstandig-
ziging van de tenlastelegging omschreven
aangifte, met een gevangenisstraf van maxi-
heid dat [slachtoffer] niet is verschenen.
verwijten te vergelijken. Bij die toets dienen
maal vier jaren, en het andere misdrijf, het
2.6. ’s Hofs verwerping van het beroep op de
de volgende gegevens als relevante vergelij-
doen van een onjuiste of onvolledige aangif-
exceptie van art. 46b Sr geeft niet blijk van
kingsfactoren te worden betrokken.
te, met een gevangenisstraf van maximaal
een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend
(A) De juridische aard van de feiten. Indien
zes jaren, maar het verschil is niet zodanig
gemotiveerd.
de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde
dat daaraan te dezen doorslaggevende bete-
2.7. Het middel faalt.
delictsomschrijving vallen, kan de mate van
kenis moet worden toegekend. In aanmer-
verschil tussen de strafbare feiten van belang
king genomen dat het – naar ‘s hofs vaststel-
zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechts-
ling – in beide gevallen gaat om het
goederen ter bescherming waarvan de onder-
oningevuld retourneren van een drietal aan-
scheidene delictsomschrijvingen strekken, en
giftebiljetten vergezeld van een begeleidend
4 februari 2014, nr. 12/02688
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden
schrijven van 2 mei 2006, is er geen verschil
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
in aard en strekking van de verweten gedra-
Lohman, J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan,
onder meer tot uitdrukking komt de aard
gingen. Gelet op dit een en ander geeft het
Y. Buruma)
van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf
oordeel van het hof dat door het toewijzen
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
dan wel overtreding.
van de vordering tot wijziging van de tenlas-
strekkende tot vernietiging wat betreft het
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de
telegging sprake blijft van ‘hetzelfde feit’ in
onder 2 tenlastegelegde en de opgelegde
tenlasteleggingen respectievelijk de tenlaste-
de zin van art. 68 Sr, niet blijk van een onjuis-
straf, in zoverre tot terugwijzing dan wel
legging en de vordering tot wijziging daar-
te rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbe-
verwijzing; adv. mr. D.V.A. Brouwer, Utrecht)
van niet dezelfde gedraging beschrijven, kan
grijpelijk is.
ECLI:NL:HR:2014:228
de mate van verschil tussen de gedragingen
2.5. Het middel faalt.
429
van belang zijn, zowel wat betreft de aard en
Sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van art.
de kennelijke strekking van de gedragingen
68 Sr en art. 313 Sv? Bij de beoordeling van
als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar
die vraag dient de rechter in de situatie
en de omstandigheden waaronder zij zijn
waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlaste-
verricht.
4 februari 2014, nr. 12/00003
leggingen omschreven verwijten, en in de
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelf-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de ten-
de feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
W.F. Groos, Y. Buruma, V. van den Brink)
lastelegging en de in de vordering tot wijzi-
ding van de vraag wat daaronder moet
(Na conclusie van wnd. A-G mr. N. Jörg,
ging van de tenlastelegging omschreven
worden verstaan, mede wordt bepaald door
strekkende tot vernietiging wat betreft het
verwijten te vergelijken. Hoge Raad zet
de omstandigheden van het geval. Vuistregel
onder 2, 3, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde en
toetstingskader daarvoor uiteen. In casu
is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
de strafoplegging, en in zoverre tot verwij-
blijft met toewijzing van de vordering om
juridische aard van de feiten en/of in de
zing; adv. mr. C.W. Noorduyn, ’s-Gravenhage)
aan opzettelijk onjuiste belasting aangifte
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
te doen (art. 69 lid 1 AWR) het opzettelijk
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
Personen wier identiteit niet blijkt art. 344a
niet doen van een aangifte toe te voegen
van art. 68 Sr.
lid 3 Sv: dit omvat niet het geval waarin
(art. 69 lid 2 AWR) sprake van ‘hetzelfde
Bij de toepassing van art. 68 Sr en art. 313 Sv
personen wier persoonsgegevens niet (vol-
feit’ in de zin van art. 68 Sr.
moet aan de hand van dezelfde maatstaf
ledig) zijn vermeld in het proces-verbaal
worden beoordeeld of sprake is van ‘hetzelf-
van hun verklaringen, maar van wie vast-
de feit’ (vgl. HR 1 februari
staat dat zij zodanig individualiseerbaar
(Sr art. 68; Sv art. 313)
430
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
537
Rechtspraak
zijn dat de verdediging desgewenst hun
vige geval de betrokkene, een bevoegd opspo-
op de laatste dag van de rechtsmiddelter-
verhoor als getuige kan verzoeken.
ringsambtenaar behorende tot het aangege-
mijn. De Hoge Raad benadrukt onder ver-
Getuige gehoord op de voet van art. 190 lid
ven politieonderdeel, naderhand door de
wijzing naar het belang van rechtszeker-
3 Sv: de omstandigheid dat een getuige
Rechter-Commissaris is gehoord op de voet
heid de noodzaak tot het trekken van
(verbalisant A 3018) ook is gehoord door de
van art. 190, derde lid, Sv, brengt mee dat aan
scherpe en vaste grenzen.
rechter-commissaris op de voet van art. 190
het gebruik van het proces-verbaal, houden-
lid 3 Sv, brengt mee dat aan het gebruik van
de de verklaring van A-3018 dezelfde eisen
het proces-verbaal, houdende de verklaring
dienen te worden gesteld als aan het gebruik
van de getuige (verbalisant A 3018) dezelf-
van verklaringen van beperkt anoniem ver-
Inleiding:
de eisen dienen te worden gesteld als aan
hoorde getuigen. Uit de ingevolge art. 360,
Het middel komt op tegen ’s hofs niet-ont-
het gebruik van verklaringen van beperkt
eerste lid, Sv vereiste motivering van het
vankelijkverklaring van de verdachte in zijn
anoniem verhoorde getuigen.
gebruik van een aldus afgelegde verklaring
hoger beroep.
Motivering art. 360 lid 1 Sv: daaruit dient
dient allereerst de reden voor de beperkte
de reden voor de beperkte anonimiteit te
anonimiteit te blijken. Voorts moet uit die
Hoge Raad, onder meer:
blijken en voorts dat de beperkte anonimi-
motivering blijken dat de beperkte anonimi-
2.3. Volgens art. 449 in verbinding met art.
teit geen afbreuk heeft gedaan aan het
teit geen afbreuk heeft gedaan aan het
450 Sv wordt, voor zover hier van belang,
ondervragingsrecht van de verdediging.
ondervragingsrecht van de verdediging (vgl.
hoger beroep ingesteld door een verklaring,
HR 23 september 1997,
af te leggen door degene die het rechtsmid-
ECLI:NL:HR:1997:ZD0799, NJ 1998/135).
del aanwendt of een door hem daartoe gevol-
2.5. Het hof heeft het gebruik van de desbe-
machtigde, op de griffie van het gerecht door
Inleiding:
treffende processen-verbaal gemotiveerd met
of bij hetwelk de beslissing is gegeven, van
Het middel klaagt dat het hof in strijd met
de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwe-
welke verklaring ingevolge art. 451 Sv door
art. 360 lid 1 Sv heeft verzuimd in zijn arrest
ging. Het hof heeft met de aanduiding van
de griffier een akte wordt opgemaakt. Mede
in het bijzonder de redenen op te geven
de getuige als politiële pseudokoper kenne-
gelet daarop heeft het hof met juistheid
waarom het voor het bewijs gebruik heeft
lijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de
geoordeeld dat de mogelijkheid om door het
gemaakt van de door verbalisant A 3018
reden voor de beperkte anonimiteit voort-
afleggen van zo een verklaring een rechts-
opgemaakte processen-verbaal. In deze zaak
vloeit uit de functie van een onder codenum-
middel aan te wenden is gebonden aan de
(waarin het gaat om wapenhandel) werd door
mer aangeduide opsporingsambtenaar die
uren waarop de griffie van het gerecht inge-
het Politieel Infiltratieteam Haaglanden/Hol-
deel uitmaakt van een politieel infiltratie-
volge het daarop betrekking hebbende regle-
lands Midden gedurende het onderzoek de
team. Ook voor zover het middel klaagt dat
ment geopend is of geopend behoort te zijn.
opsporingsambtenaar A-3018 als politiële
het hof niet heeft doen blijken dat de beperk-
Dit brengt mee dat een per fax verzonden
pseudo-koper ingezet tegen de verdachte en
te anonimiteit geen afbreuk heeft gedaan
schriftelijke volmacht als bedoeld in art. 450
medeverdachte. Gedurende het onderzoek
aan het ondervragingsrecht van de verdedi-
Sv aan een griffiemedewerker tot het voor de
werd de opsporingsambtenaar voortdurend
ging, kan het niet tot cassatie leiden, in aan-
verdachte aanwenden van een rechtsmiddel
begeleid door B 1193 en/of B 1194. A-3018
merking genomen dat de verdediging de
slechts dan kan worden aangemerkt als bin-
staat bij de verdachten bekend onder de
gelegenheid heeft gehad deze getuige ten
nen de beroepstermijn ingediend, indien
naam ‘Nancy’. (...) Het hof heeft ten aanzien
overstaan van de Rechter-Commissaris over
deze volmacht ter griffie is begonnen binnen
van de bewezenverklaring voorts onder meer
de inhoud van deze processen-verbaal te
te komen vóór sluiting van de griffie op de
overwogen: ‘Het hof acht de voor het bewijs
ondervragen en het hof heeft vastgesteld dat
laatste dag van deze termijn.
gebezigde processen-verbaal opgemaakt door
de verdachte de juistheid van het daarin
De Hoge Raad merkt op dat de noodzaak tot
politiële pseudokoper ‘Nancy’ die door de
gerelateerde niet wezenlijk heeft betwist.
het trekken van zo een scherpe en vaste
(Sv art. 190, 344a, 360)
grens voortvloeit uit de met betrekking tot
rechter-commissaris als beperkt anonieme
getuige is aangemerkt betrouwbaar nu deze
processen-verbaal steun vinden in de overige
(Sv art. 449, 450, 451)
431
de rechtsgeldigheid van de aanwending van
een rechtsmiddel vereiste rechtszekerheid,
ook indien in een uitzonderlijk geval als het
bewijsmiddelen en de verdachte de juistheid
van het daarin gerelateerde ook overigens
4 februari 2014, nr. 12/03494
onderhavige de – op het eerste gezicht wel-
niet wezenlijk heeft betwist.’
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos en
licht onbillijke – consequentie daarvan is dat
V. van den Brink)
een uiterst minieme overschrijding van die
Hoge Raad, onder meer:
(na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
grens tot gevolg heeft dat de verdachte niet-
2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat de in
strekkende tot verwerping van het beroep;
ontvankelijk is in het beroep. Ook in zo een
art. 344a, derde lid, Sv gebezigde term ‘perso-
adv. mr. B.A.C. van Tuinen, Amsterdam)
geval geldt derhalve dat dit gevolg daaraan
nen wier identiteit niet blijkt’ niet omvat een
ECLI:NL:HR:2014:231
uitsluitend niet kan worden verbonden
indien sprake is van bijzondere, de verdachte
geval als het onderhavige waarin personen
wier persoonsgegevens niet (volledig) zijn
Afleggen verklaring tot instellen rechtsmid-
niet toe te rekenen, omstandigheden welke
vermeld in het proces-verbaal waarin hun
del art. 449 en 450 Sv: de mogelijkheid om
de overschrijding van de termijn veront-
verklaringen zijn opgenomen, maar van wie
door het afleggen van zo’n verklaring een
schuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden
vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden
rechtsmiddel aan te wenden is gebonden
gedacht aan binnen de beroepstermijn ver-
geïndividualiseerd dat de verdediging desge-
aan de uren waarop de griffie van het
strekte ambtelijke informatie waardoor bij de
wenst hun verhoor als getuige door de rech-
gerecht geopend is of behoort te zijn. Aldus
verdachte de gerechtvaardigde verwachting
ter-commissaris of ter terechtzitting kan ver-
dient een per fax verzonden schriftelijke
is gewekt dat de beroepstermijn op een
zoeken.
volmacht ter griffie te zijn begonnen bin-
ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige
2.4.2. De omstandigheid dat in het onderha-
nen te komen vóór sluiting van de griffie
psychische gesteldheid dat in verband daar-
538
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
mee het verzuim tijdig hoger beroep in te
ordening Drenthe (hierna: de omgevingsver-
gedeputeerde staten ontheffing verlenen van
stellen niet aan de verdachte kan worden toe-
ordening). De ontheffing is met het oog op
het derde lid indien zwaarwegende argumen-
gerekend (vgl. HR 6 januari 2004,
het besluit van 3 april 2013 verleend.
ten dit rechtvaardigen en het bedrijf belang-
ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181).
3. Het beroep van [appellant], wiens woning
rijk is voor de lokale werkgelegenheid.
2.4. In aanmerking genomen dat het hof heeft
is gelegen aan de Rolderstraat 6, is zowel
6. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de
vastgesteld dat de griffie van de rechtbank om
gericht tegen de vaststelling van het bestem-
WRO kunnen, indien provinciale belangen
17.00 uur sloot, kan de klacht dat het hof niet
mingsplan als tegen het ontheffingsbesluit
dat met het oog op een goede ruimtelijke
17.06 uur maar 17.00 uur als tijdstip van ont-
van 8 november 2012. [appellant] acht de
ordening noodzakelijk maken, bij of krach-
vangst van de volmacht had moeten aanmer-
besluitvorming niet in overeenstemming
tens provinciale verordening regels worden
ken, niet tot cassatie leiden.
met de omgevingsverordening.
gesteld omtrent de inhoud van bestem-
Geconcentreerde rechtsbescherming plan en
mingsplannen.
ontheffing.
Ingevolge artikel 4.1a, eerste lid, kan bij de
Raad van State
4. Op 1 oktober 2012 is de wet van 21 juni
verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
2012 tot wijziging van de Wet op de ruimte-
worden bepaald dat gedeputeerde staten op
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
lijke ordening en enige andere wetten (voor-
aanvraag van burgemeester en wethouders
bij de directie bestuursrechtspraak van de
zien in een wettelijke grondslag voor provin-
ontheffing kunnen verlenen van krachtens
Raad van State. Volledige versies van deze
ciaal medebewind en voor de mogelijkheid
dat lid vast te stellen regels, voor zover de
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
tot afwijking van algemene regels) (Stb. 2012,
verwezenlijking van het gemeentelijk ruim-
vanstate.nl.
nr. 306; hierna: Wijzigingswet), in werking
telijk beleid wegens bijzondere omstandighe-
getreden. Met deze wet is artikel 8.3, vierde
den onevenredig wordt belemmerd in ver-
lid, toegevoegd aan de Wet op de ruimtelijke
houding tot de met die regels te dienen
ordening (hierna: WRO), waarin het systeem
provinciale belangen. Aan de ontheffing kun-
van geconcentreerde rechtsbescherming is
nen voorschriften worden verbonden indien
opgenomen. Dit systeem van geconcentreer-
de betrokken provinciale belangen dat met
5 februari 2014, nr. 201304840/1/R4
de rechtsbescherming brengt met zich dat
het oog op een goede ruimtelijke ordening
(Mrs. Van Buuren, Scholten-Hinloopen,
het besluit tot vaststelling van het bestem-
noodzakelijk maken.
Hoekstra)
mingsplan en het besluit tot verlening van
7. De Afdeling overweegt dat aan een
ECLI:NL:RVS:2014:333
de ontheffing voor de mogelijkheid van
algemeen verbindend voorschrift, zoals neer-
beroep als één besluit moeten worden aange-
gelegd in artikel 3.26, vierde lid, van de
Geconcentreerde rechtsbescherming
merkt. Het beroep tegen het besluit tot het
omgevingsverordening, verbindende kracht
bestemmingsplan en ontheffing van pro-
verlenen van de ontheffing wordt aldus geïn-
kan worden ontzegd, indien het in strijd is
vinciale omgevingsverordening. Onthef-
corporeerd in de beroepsprocedure over het
met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel
fingsbepaling in verordening ambtshalve in
bestemmingsplan. Tegen het besluit tot het
indien het in strijd is met een algemeen
strijd met art. 4.1a Wet op de Ruimtelijke
verlenen van ontheffing kunnen met het oog
rechtsbeginsel.
Ordening geoordeeld.
op een doelmatige rechtsgang eerst rechts-
7.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als
middelen worden aangewend bij het besluit
volgt.
(WRO art. 4.1, 4.1a, 8.3 lid 4; Provinciale
waarop het betrekking heeft. Voor zover het
Met de Wijzigingswet is artikel 4.1a toege-
omgevingsverordening Drenthe 3.26)
beroep betrekking heeft op het besluit van 8
voegd aan de WRO. Dat artikel voorziet in
november 2012 tot verlening van de onthef-
een uitdrukkelijke grondslag voor de
Uitspraak in het geding tussen: [appellant
fing, maakt het derhalve deel uit van dit
bevoegdheid ontheffing te verlenen van
A] en [appellante B] (hierna: tezamen en in
geding.
regels in verordeningen op grond van artikel
enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te
In dat kader kunnen de bezwaren tegen de
4.1, eerste lid, van de WRO. Nu het onthef-
Grolloo, gemeente Aa en Hunze, en de raad
verleende ontheffing ten volle aan de orde
fingsbesluit is genomen na 1 oktober 2012,
van de gemeente Aa en Hunze, verweerder.
worden gesteld en zal worden beoordeeld of
dient dit te worden beoordeeld aan de hand
het college van gedeputeerde staten in rede-
van het recht zoals dit geldt sedert de inwer-
Procesverloop
lijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen
kingtreding van deze wet.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft de raad het
en of de raad bij de vaststelling van het
Artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO voorziet
bestemmingsplan ‘Rolderstraat 8 Grolloo,
bestemmingsplan gebruik heeft mogen
in een belangrijke beperking van de moge-
Dierenpension De Open Ruimte’ vastgesteld.
maken van de verleende ontheffing.
lijkheid om ontheffing te kunnen verlenen
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep
De verbindendheid van artikel 3.26, vierde
van de provinciale verordening. In de Memo-
ingesteld.
lid, van de omgevingsverordening
rie van Toelichting op de Wijzigingswet
(…)
5. Ingevolge artikel 3.26, derde lid, van de
(Kamerstukken II 2010/11, 32 821, nr. 3, blz.
omgevingsverordening, zoals dat luidde ten
4) is ten aanzien van artikel 4.1a van de WRO
Overwegingen
tijde van belang, voorziet een ruimtelijk plan
het volgende opgemerkt:
(…)
niet in vestiging of significante uitbreiding
(…) ‘Gedetailleerde beperkingen in algemene
2. Het bestemmingsplan voorziet in een uit-
van een solitair buiten bestaand stedelijk
regels, gecombineerd met een ruime moge-
breiding van een dierenpension op het per-
gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf
lijkheid om een afwijking daarvan toe te
ceel Rolderstraat 8. Bij besluit van 8 novem-
met uitzondering van agrarische bedrijven,
staan, zouden dan immers kunnen leiden tot
ber 2012 heeft het college van gedeputeerde
bedrijven binnen de sector recreatie & toeris-
talrijke nadere afwegings-momenten voor
staten van Drenthe (hierna: het college)
me en overige functioneel aan het buitenge-
concrete gevallen, waarmee het sturingsstel-
ontheffing verleend krachtens artikel 3.26,
bied verbonden bedrijvigheid.
sel zou worden doorkruist. De ontheffing is
vierde lid, van de Provinciale omgevingsver-
Ingevolge artikel 3.26, vierde lid, kunnen
dan ook bedoeld voor bijzondere situaties,
432
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
539
Rechtspraak
die bij het stellen van de algemene regel niet
lid, van de omgevingsverordening neergeleg-
1.2. De gemachtigde van appellant heeft op
zijn voorzien. Het gaat dan dus om niet voor-
de verbod waarvan ontheffing kan worden
18 januari 2011 aan Agis geschreven dat het
zienbare omstandigheden. In het wetsvoor-
verleend onverbindend dient te worden ver-
wenselijker is als de zaak minnelijk wordt
stel is uitdrukkelijk vastgelegd dat die ont-
klaard. Hiertoe overweegt de Afdeling dat
opgelost en dat hij daarom een verzoek om
heffing alleen aan de orde kan zijn indien de
geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat
herziening doet van het besluit van 19 april
verwezenlijking van een onderdeel van het
het in het derde lid geformuleerde verbod
2010. Agis heeft op 21 januari 2011 geant-
gemeentelijk onderscheidenlijk provinciaal
inclusief de daarin geformuleerde uitzonde-
woord bij de afhandeling van het bezwaar-
ruimtelijk beleid in verhouding tot de met
ringen in strijd komt met artikel 4.1, eerste
schrift geen reden te hebben gezien het
die bepalingen te dienen provinciale of nati-
lid, van de WRO.
besluit van 19 april 2010 te herzien en ook
onale belangen onevenredig wordt belem-
Gelet op het voorgaande komt de ontheffing
nu daartoe geen reden te zien. Op het
merd. Voor een verlening van een ontheffing
voor vernietiging in aanmerking. Nu deze
bezwaar van appellant tegen deze afwijzing
komen dan gevallen in aanmerking waarbij
vernietiging terugwerkende kracht heeft, had
heeft Agis geantwoord bij brief van 28 janua-
een onverkorte toepassing van de algemene
de raad bij de vaststelling van het plan geen
ri 2011. Hierin heeft Agis, onder handhaving
regel zou leiden tot gevolgen die onevenredig
gebruik mogen maken van deze ontheffing
van het besluit van 18 augustus 2010, het
nadelig zijn in verhouding tot het met de
en is het plan vastgesteld in strijd met arti-
standpunt ingenomen dat haar brief van 21
algemene regel te dienen nationale belang.
kel 3.26, derde lid, van de omgevingsverorde-
januari 2011 niet is gericht op rechtsgevolg
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
ning.
en daarom niet als besluit is aan te merken.
Het bezwaar van appellant kon om die reden
het toestaan van een wenselijke innovatieve
ruimtelijke ontwikkeling, die van een zoda-
Conclusie
volgens Agis ook niet als bezwaarschrift wor-
nig groot belang wordt geacht dat in dat con-
9. Het beroep is gegrond, zodat het plan en
den aangemerkt. Het besluit van 18 augustus
crete geval de algemene regel buiten toepas-
de daaraan ten grondslag gelegde ontheffing
2010 is niet te omzeilen door om herziening
sing zou moeten blijven. Voor redelijkerwijs
dienen te worden vernietigd.
van het primaire besluit te verzoeken, aldus
voorzienbare situaties zal in de algemene
(…)
Agis. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
maatregel van bestuur of de provinciale ver-
1.3. De rechtbank heeft bij de behandeling
ordening zelf een voorziening moeten worden getroffen, bijvoorbeeld door reeds in de
Centrale Raad van Beroep
van het beroep van appellant de brief van
regel vast te leggen voor welke situaties de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
Agis van 28 januari 2011 aangemerkt als
regel niet van toepassing is.’ (…)
van der Ham, vice-president van de Centrale
besluit. Ter zitting van de rechtbank op 28
8. Gelet hierop ziet de Afdeling zich gesteld
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
april 2011 is de behandeling geschorst
voor de vraag of de in artikel 3.26, vierde lid,
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
omdat Agis zich bereid heeft verklaard in
van de omgevingsverordening toegekende
Raad van Beroep.
overleg te treden met appellant en haar
standpunt te herzien als de door appellant
ontheffingsbevoegdheid voldoet aan het criterium dat alleen ontheffing kan worden verleend voor zover de verwezenlijking van het
433
nader over te leggen stukken daartoe aanleiding bieden.
1.4. Agis heeft met een besluit van 6 juli 2011
gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt
12 februari 2014, nr. 12/1651 AWBZ
het pgb over de periode van 17 februari 2009
belemmerd in verhouding tot de met die
(Mrs. Schaap, Bel, Van Zeben-de Vries)
tot en met 31 december 2009 opnieuw vast-
regels te dienen provinciale belangen. Naar
ECLI:NL:CRVB:2014:397
gesteld als gevolg waarvan de vordering op
appellant is verlaagd tot € 2541,85.
het oordeel van de Afdeling heeft artikel 3.26,
vierde lid, een ruimere strekking dan ingevol-
Ondanks tegemoetkoming geen proceskos-
1.5. Op 15 augustus 2011 heeft appellant zijn
ge artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO is toe-
tenvergoeding.
beroep ingetrokken omdat Agis aan hem
tegemoet is gekomen en heeft appellant de
gestaan. Het college kan immers ontheffing
verlenen zodra sprake is van ‘zwaarwegende
(Awb art. 8:75a)
meer mogelijkheden voor verlening van een
rechtbank verzocht om Agis met toepassing
van artikel 8:75a van de Algemene wet
argumenten die dit rechtvaardigen’, hetgeen
(….)
bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten.
ontheffing biedt dan het wettelijke criterium.
Dat het bedrijf belangrijk moet zijn voor de
Overwegingen
2. De rechtbank heeft appellants verzoek
lokale werkgelegenheid kan naar het oordeel
1.1. Bij besluit van 19 april 2010 heeft Agis
afgewezen op de grond dat hij in de primaire
van de Afdeling niet worden aangemerkt als
het persoonsgebonden budget (pgb) in ver-
fase niet de juiste verantwoording voor het
een bijzondere omstandigheid, die bij het
band met op grond van de Algemene Wet
pgb heeft aangeleverd, zodat het geheel aan
stellen van de algemene regel niet is voor-
Bijzondere Ziektekosten verleende zorg van
hem te wijten is dat ten nadele van hem is
zien. Gelet hierop is artikel 3.26, vierde lid,
appellant over 2009 vastgesteld. Tevens heeft
beslist.
van de omgevingsverordening in strijd met
Agis in dat besluit het door appellant niet
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen
artikel 4.1a, eerste lid, van de WRO. Hieruit
verantwoorde gedeelte van het pgb tot een
deze uitspraak gekeerd en daartoe aange-
volgt dat de ontheffingsbevoegdheid in arti-
bedrag van € 8327,03 teruggevorderd. Bij
voerd dat de rechtbank ten onrechte heeft
kel 3.26, vierde lid, van de omgevingsverorde-
besluit van 18 augustus 2010 heeft Agis het
aangenomen dat sprake is van een bijzonde-
ning onverbindend is en dat de onderhavige
bezwaar van appellant tegen het besluit van
re omstandigheid op grond waarvan geen
ontheffing ten onrechte is verleend. De Afde-
19 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard,
proceskostenveroordeling hoeft plaats te vin-
ling volgt de raad niet in diens betoog ter
omdat appellant zijn bezwaarschrift niet bin-
den. Verder heeft de rechtbank een schrifte-
zitting dat uit de onverbindendheid van arti-
nen de wettelijke termijn had ingediend.
lijke reactie van appellant op het standpunt
kel 3.26, vierde lid, van de omgevingsverorde-
Tegen het besluit van 18 augustus 2010 heeft
van Agis inzake de vergoeding van de proces-
ning volgt dat ook het in artikel 3.26, derde
appellant beroep ingesteld.
kosten niet in de oordeelsvorming betrokken.
540
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Rechtspraak
4.1. De Raad komt tot de volgende beoorde-
schorsing van de zitting bij de rechtbank op
gens het UWV geen concreet rechtsgevolg
ling.
grond van artikel 8:64 van de Awb heeft
bewerkstelligd en er is dan ook geen sprake
4.2. Het geschil betreft uitsluitend nog de
appellant de voor de verantwoording nodige
van een besluit in de zin van de Algemene
vraag of de rechtbank met juistheid het ver-
stukken overgelegd aan Agis, waarna Agis op
wet bestuursrecht (Awb).
zoek van appellant heeft afgewezen om Agis
grond van die stukken haar besluit van 6 juli
2. De rechtbank heeft het beroep van appel-
te veroordelen in de door appellant gemaak-
2011 heeft genomen.
lant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe
te proceskosten.
4.3. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van
de Awb bepaalt dat in geval van intrekking
434
heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief
van 16 september 2011 een aanmaning is in
de zin van artikel 4:112 van de Awb en dat in
van het beroep omdat het bestuursorgaan
geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het
12 februari 2014, nr. 13/2847 ZW
artikel 8:4, aanhef en onder m (oud, nu onder
beroepschrift is tegemoetgekomen, het
(Mrs. Van den Corput, Van der Kolk,
b), van de Awb is bepaald dat tegen een aan-
bestuursorgaan op verzoek van de indiener
Van der Kris)
maning geen beroep kan worden ingesteld.
bij afzonderlijke uitspraak met toepassing
ECLI:NL:CRVB:2014:411
Gelet hierop en artikel 7:1 van de Awb daarbij
in aanmerking genomen, is de rechtbank van
van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan
worden veroordeeld. Vast staat dat Agis met
Aanmaning, geen rechtsmiddel mogelijk.
oordeel dat het UWV het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
het besluit van 6 juli 2011 geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is
(Awb art. 4:112, art 8:4, aanhef en onder b,
3. Appellant kan zich met deze uitspraak niet
tegemoetgekomen. In geval van een tege-
art. 7:1)
verenigen en heeft in hoger beroep hiertegen aangevoerd dat wel degelijk sprake is
moetkomen door het bestuursorgaan wordt
in beginsel een proceskostenveroordeling
(….)
van een besluit in de zin van artikel 1:3 van
de Awb, nu het schrijven van 16 september
uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan
slechts een uitzondering worden gemaakt
Overwegingen
2011 rechtsgevolgen beoogt in de vorm van
vanwege bijzondere omstandigheden. In zijn
1.1. Bij besluit van 28 juli 2011 heeft het
een betalingsverplichting. Tevens heeft
uitspraak van 16 mei 2006
UWV het bezwaar ongegrond verklaard tegen
appellant gesteld dat in strijd met het ver-
(ECLI:NL:CRVB:AX6776) heeft de Raad over-
het besluit van 13 april 2011 waarbij het
trouwensbeginsel het betaalde ziekengeld
wogen dat het gegeven dat onverplicht en bij
UWV appellant heeft meegedeeld dat nog
wordt teruggevorderd, hetgeen volgens
wege van coulance is tegemoetgekomen, in
een bedrag van € 2829,62 aan te veel ontvan-
appellant niet rechtmatig is.
beginsel niet een dergelijke bijzondere
gen uitkering ingevolge de Ziektewet moet
4.1. De Raad komt tot de volgende beoorde-
omstandigheid oplevert. Indien, bijvoorbeeld,
worden terugbetaald. Hierbij is bepaald dat
ling.
de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in
appellant het bedrag in maandelijkse termij-
4.2. Vastgesteld wordt dat het schrijven van
te stellen uitsluitend is te wijten aan de han-
nen van € 200 terug moet betalen. Tegen dit
16 september 2011 moet worden aange-
delwijze van de betrokkene zelf, kan wel
besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
merkt als een aanmaning als bedoeld in arti-
gesproken worden van een bijzondere
1.2. Bij schrijven van 16 september 2011
kel 4:112 van de Awb, nu dit geheel past bin-
omstandigheid.
heeft het UWV appellant meegedeeld dat
nen de in dit artikel gegeven omschrijving.
4.4. Gelet op het procesverloop doen zich bij-
hem nog een laatste kans wordt geboden om
Het UWV heeft appellant immers aange-
zondere omstandigheden voor. Appellant
beslaglegging op zijn loon te voorkomen.
maand binnen twee weken het openstaande
heeft voorafgaand aan het primaire besluit
Hiervoor dient hij voor 30 september 2011
bedrag te betalen en vermeld dat bij niet tij-
van 19 april 2010 slechts een gedeelte van het
het in te vorderen bedrag van € 3.259,02
dige betaling deze kan worden afgedwongen
verleende pgb verantwoord (tot een bedrag
(invorderingskosten inbegrepen) aan het
door op kosten van appellant uit te voeren
van € 7843,39), waarna Agis is overgegaan tot
UWV te betalen.
invorderingsmaatregelen, namelijk beslagleg-
de vaststelling van het pgb tot de hoogte van
1.3. Het bezwaar van appellant tegen het
ging op zijn loon. Hieruit volgt dat het schrij-
het verantwoorde bedrag en tot een terugvor-
besluit van 16 september 2011 is door het
ven van 16 september 2011 weliswaar een
dering van € 8327,03. Appellant heeft vervol-
UWV bij besluit van 18 januari 2012 (bestre-
besluit is in de zin van artikel 1:3 van de
gens daartegen te laat bezwaar gemaakt en
den besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Hier-
Awb, maar dat dit besluit valt onder de uit-
hij heeft niet gereageerd op het verzoek van
aan ten grondslag ligt het standpunt dat het
zondering als bedoeld in artikel 8:4, aanhef
Agis om aan te geven wat de reden was voor
schrijven van 16 september 2011 dient te
en onder b, van de Awb. In samenhang bezien
het te laat indienen van het bezwaar. Vervol-
worden aangemerkt als aanmaning, waarte-
met artikel 7:1, eerste lid, van deze wet, kun-
gens heeft appellant Agis gevraagd om tot
gen geen bezwaar kan worden gemaakt, nu
nen tegen dit besluit daarom geen bestuurs-
een minnelijke oplossing te komen en heeft
appellant daarin slechts geïnformeerd is dat
rechtelijke rechtsmiddelen worden aange-
hij om herziening gevraagd. Daarbij heeft
loonbeslag wordt gelegd indien hij niet bin-
wend. Hetgeen appellant hiertegen in hoger
appellant echter geen nieuwe feiten of veran-
nen twee weken het volledige bedrag van
beroep heeft aangevoerd treft dan ook geen
derde omstandigheden gemeld. Eerst na een
€ 3259,02 aan het UWV betaalt. Er wordt vol-
doel.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
541
435
Boeken
Naar een Europees executieen beslagrecht
Rede uitgesproken door prof. mr. A.W.
Jongbloed
Naar een Europees executie- en
beslagrecht? Die vraag werpt Ton
Jongbloed op in zijn oratie. Er wordt al
geruime tijd gewerkt aan meer juridische uniformiteit in Europa, maar
kunnen juridische regels op het
gebied van executie- en beslagrecht
wel worden geharmoniseerd? Bestaan
in de praktijk niet te veel praktische
belemmeringen? Het blijkt dat er wel
degelijk behoefte is aan uniformering.
Degene in de grensstreek die wordt
geconfronteerd met een schuldenaar
met een rekening bij een bank over
de grens blijkt in de praktijk weinig
mogelijkheiden tot verhaal te hebben.
In 2011 is een EU-voorstel gedaan om
beslag op bankrekeningen te kunnen
leggen, maar dat blijkt een onevenwichtig voorstel te zijn dat zeker niet
ingevoerd moet worden. Op sommige
deelgebieden zal harmonisatie tamelijk eenvoudig te verwezenlijken zijn,
maar de nationale rechtssystemen liggen op andere punten zo ver uit
elkaar dat een uniformerende regeling te veel weerstand zal opwekken.
Misschien biedt een ‘stap-voor-stap’benadering soulaas. Aan de orde komt
op welke punten harmonisatie wel en
niet mogelijk is.
Prof. mr. A.W. Jongbloed
Uitgeverij Paris 2013, 36 p., € 19,95
ISBN 978 94 6251 011 1
International law of the sea
Current trends and controversial
issues
In the last few decades, the law of the
sea has been affected not only by the
processes of globalisation that have
changed the key
interests of the
international community but also by
natural phenomena like climate
change. In addition, technological
advances that have opened up new
opportunities to exploit marine
resources and to produce energy and
which make the sea in itself a resource, have contributed to a further
development of the law of the sea.
This book analyzes those areas of the
law of the sea in which these transformations taking place seem to be
542
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
more significant: migration by sea,
the security of navigation and the
fight against piracy, safety of navigation, protection of maritime labour,
the legal framework governing the
polar regions and some special
issues relating to the harnessing of
marine resources.
Angela del Vecchio (ed.)
Eleven International Publishing 2014, 408 p., € 95,00
ISBN 978 94 6236 081 5
General Principles of EU
Civil Law
This book focuses on a rapidly developing but still highly controversial
area of EU Law: the emergence of
general principles with constitutional
relevance for EU civil law, guiding its
interpretation, gap filling and legality
control. This study brings to light
seven principles in the case law of the
Court of Justice of the European Union and in the Charter of Fundamental Rights. Principles 1 to 3 on framed
autonomy, protection of the weaker
party and non-discrimination are
now part of substantive EU law, mainly contract law. Principle 4 on effectiveness, together with the principle of
equivalence, is an ‘old acquaintance’
of EU law and has mostly to do with
procedures but can also be extended
to cover substantive and remedial
matters. Principles 5 and 6 on balancing and proportionality are primarily concerned with methodological
questions: the first has to do with
judicial interpretation and application of EU civil law, the second with
legal-political questions on the future
of a (questionable) codified or optional EU civil law, in particular sales law.
Finally, principle 7 on good faith is
still an emerging principle but its gradually gaining importance.
Norbert Reich
Intersentia Publishing 2014, 216 p., € 69,00
ISBN 978 17 8068 176 4
De lotgevallen en dilemma’s
van het Hof Amsterdam
tijdens de bezetting
Dit boekje is opgebouwd uit twee
delen. Het eerste
deel is gewijd aan
de vraag waarom de
rechters, in het bijzonder de raadsheren in de Hoge
Raad, doorgingen
met rechtspreken
tijdens de bezetting. Een belangrijke
verklaring schuilt in de toenmalige
rechtsstatelijke opvatting over de verhouding tussen rechtspraak en politiek. De president van het Amsterdamse Hof, H. Fruin, een fanatieke
NSB’er, had een geheel andere visie.
De confrontatie tussen de beide
opvattingen geeft inzicht in het
waarom van de lijdelijke opstelling
van de Hoge Raad en andere rechters
gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Daarna volgt de behandeling van een
aantal andere verklaringen.
Het tweede gedeelte van het boek is
gewijd aan de lotgevallen van het
Hof Amsterdam tjidens de oorlog.
Een belangrijke plaats is ingeruimd
voor het overleg van de Amsterdamse raadsheren over het bepalen van
hun houding na de aanslag op de
Amsterdamse procureur-generaal
Feitsma, een NSB’er. De hoofdrol is
weggelegd voor raadsheer J. Verdam.
C.J.H. Jansen
Ars Aequi Libri 2013, 32 p., € 9,50
ISBN 978 90 6916 624 7
Bestuur en toezicht bij
stichtingen
Governance bij zorginstellingen en
pensioenfondsen
Heden ten dage worden ‘maatschappelijke ondernemingen’ als onderwijsen zorginstellingen regelmatig georganiseerd in de vorm van een
stichting en wordt de stichting
gebruikt als rechtsvorm voor beleggingsinstellingen of pensioenfondsen.
Omdat de overheid en de praktijk
onderkennen dat de wettelijke regeling van de stichting in Boek 2 BW ten
aanzien van bestuur en toezicht met
onvoldoende waarborgen is omkleed,
zijn governance codes tot stand gekomen en worden extra voorschriften
vastgelegd in sectorwetgeving.
Na een analyse van de governance
structuur van stichtingen wordt in
deze preadviezen aan twee specifieke
sectoren, namelijk zorginstellingen en
pensioenfondsen, aandacht besteed.
De governance regulering van juist
deze sectoren is interessant omdat
nieuwe wetgeving op komst is: de Wet
Cliëntenrechten Zorg en de onlangs
aangenomen wijziging van de
Pensioenwet.
Mr. M.J. van Uchelen-Schipper en
Mr. S.W.A.M. Visée
Uitgeverij Paris 2013, 100 p., € 29,50
ISBN 978 94 6251 006 7
Tijdschriften
436
Burgerlijk (proces)recht
Tijdschrift voor Privaatrecht
50e jrg. nr. 3, 2013
F. Swennen
Er is leven na de dood. Persoonlijkheidsrechten na overlijden
– Overledenen worden in toenemende
mate beschouwd als
dragers van rechten,
met name van persoonlijkheidsrechten.
Een recht veronderstelt echter een
levend subject, een bevoegdheid en
een belang. Om die drievuldige vereisten te omzeilen, zijn diverse theorieën
aangereikt om persoonlijkheidsrechten bij overledenen aan te knopen.
Een grondige ontleding van de voornoemde drie voorwaarden toont aan
dat die theorieën niet sluitend zijn.
Daarom wordt in deze bijdrage de
gewone vererving van persoonlijkheidsrechten beargumenteerd.
B. Nelissen
De Belgische gids voor de
magistraten: slag in het water, voorlopige moraal of dubbele binding?
– Belgische rechters functioneren in
een allerminst vanzelfsprekend
kader. Zij moeten immers toenemend aan beleid doen in een risicoavers, multimoreel en geseculariseerd klimaat, en ook daarom zet het
New Public Management (NPM) zich
door. Interdisciplinair gedragen
inzichten leren nochtans dat deze
aanpak de voorwaarden voor democratische rechtspraak in het gedrang
brengt. Met zijn neoliberaal-meritocratische teneur herinnert de opmars
van het NPM eraan hoe totalitarismen ‘baat’ hebben bij het cultiveren
van een pessimistisch mensbeeld.
Nochtans is tucht idealiter zelftucht
en werkt een systematisch wantrouwige benadering zelfversterkend. Een
herbezinning is dan ook aan de orde
over het mensbeeld dat het recht en
zijn instellingen schraagt.
WPNR
145e jrg. nr. 7005, 8 februari 2014
Mr. R. van der Vaart
De inschakeling van de bijzondere
curator bij de afwikkeling van
nalatenschappen
– In 2012 deed Ter Haar in het
WPNR verslag van een verkennend
onderzoek naar de effectiviteit en
relevantie van het toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen in het
kader van bepaalde erfrechtelijke verkrijgingen. Hij constateerde dat er
een gebrek is aan toezicht op het
bewind van wettelijke vertegenwoordigers op dit gebied. In aanvulling
heeft Ter Haar enkele suggesties
gedaan, met name gericht op de rol
van de kantonrechter en de notaris,
ter verbetering van dit toezicht. Schr.
bespreekt in deze bijdrage een andere suggestie, namelijk de inschakeling van de bijzondere curator om de
belangen van de minderjarige te
behartigen in erfrechtelijke kwesties.
Volgens schr. hoeft de bijzondere
curator in principe slechts een adviserende en informerende rol te hebben. Alleen als de wettelijke vertegenwoordiger niet conform
verplichtingen of de gemaakte
afspraken handelt, moet de bijzondere curator ingrijpen.
Mr. M.E.C. Lok
Het toedoen ten onder (II, slot)
– Boedelschulden geven een onmiddellijke aanspraak op de boedel en
hoeven niet ter verificatie worden
aangemeld. Het begrip boedelschulden wordt in de wet nergens gedefinieerd. Vaste lijn in de jurisprudentie
is dat iedere verplichting die is ontstaan ten gevolge van een door de
curator ten behoeve van de boedel
verrichte rechtshandeling, wordt aangemerkt als een boedelschuld. In het
arrest Koot Beheer/Tideman kwam
de Hoge Raad terug op dit toedoencriterium. De Hoge Raad heeft drie
criteria geformuleerd op grond waarvan een boedelschuld kan worden
aangenomen. Schr. concludeert dat
de criteria ruimte laten voor uitleg
en niet altijd even goed lijken te passen in het wettelijk systeem. Veel
minder vorderingen lijken te kunnen
worden gekwalificeerd als boedelschuld. Hier staat tegenover dat crediteuren vaker een vordering ter
verificatie kunnen indienen. Bij een
bestaande rechtsverhouding is al
snel sprake van een verifieerbare vordering.
Mr. T.F.H. Reijnen
De voorhuwelijkse
alimentatieovereenkomst: een nog
steeds onvoltooide vertelling
– In WPNR 2010/6867 schreef schr.
over de mogelijkheden tot het bij
voorhuwelijkse voorwaarden afstand
doen van het recht op alimentatie,
mede naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juli 2005. De ontwikkelingen hebben sindsdien niet stil
gestaan. Zo heeft kamerlid Bontes
een initiatiefwetsvoorstel ingediend
tot verkorting van de alimentatieduur en hebben de kamerleden Van
der Steur (VVD), Recourt (PvdA) en
Berndsen (D66) een initiatiefnota
ingediend waarin zij een wijziging
van het systeem van alimentatie
voorstellen. In de initiatiefnota van
Van der Steur, Recourt en Berndsen,
kan men lezen dat zij voorstander
zijn van volledige vrijheid voor echtgenoten ten aanzien van de alimentatieplicht. Het valt dus niet uit te
sluiten dat op afzienbare termijn de
mogelijkheid tot het bij voorbaat
afstand doen van alimentatie wordt
gecreëerd. Het lijkt er overigens op
dat voorhuwelijkse afstand van alimentatie onder bepaalde voorwaarden al wordt geaccepteerd.
437
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7036, 13 februari 2014
Th.J.M. van Schendel, WFR 2014/218
Het indexeringsspook
– Het spookt. Schr. attendeert op een
tendens in fiscaal Nederland. Belastinggrondslagen die opbrengsten
genereren worden wél geïndexeerd,
maar belastingvrijstellingen en
bepaalde drempels die belastingverlagend werken, zijn door de wetgever
bevroren op het niveau 2012. In de
loonheffingen — de aorta van de BV
Nederland — doet de regelgever al
sinds jaar en dag niet anders. Het
bekendste voorbeeld is de vrije kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer. Dit bedrag is vanaf 2006 niet
meer aangepast. Het niet indexeren
van vrijstellingen en drempels is een
sluipende en stiekeme belastingverhoging. Deze verhoging raakt alleen
de groep belastingplichtigen die van
vrijstellingen en drempels gebruikmaakt. Schr. ziet hierin een onrechtvaardigheid. Als Europa en de noodlijdende staatskas belastingverhogingen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
543
Tijdschriften
onvermijdelijk maken, behoren deze
alle belastingplichtigen — de minder
draagkrachtigen uitgezonderd — te
raken en niet slechts bepaalde groepen. Schr. draagt een alternatief aan
naar Duits voorbeeld.
Mr. M.M. Wierenga, mr. drs. A.J. Secker,
WFR 2014/221
Inhoudingsplicht voor coöperaties.
Een nadere analyse
– Schrs. belichten een aantal onduidelijkheden ten aanzien van de
inhoudingsplicht van dividendbelasting voor coöperaties. Zij bespreken
met name de situatie waarin een
coöperatie een Nederlandse vennootschap met zuivere winst verwerft (de
tweede volzin van art. 1 lid 7 Wet DB
1965). Schrs. komen onder meer tot
de conclusie dat de tweede volzin bij
derdentransacties pas toepassing kan
vinden, indien de dividendbelasting
(als eindheffing) daadwerkelijk drukt
op uitkeringen van de Nederlandse
vennootschap aan de verkoper van
die vennootschap. Dat dit anders lijkt
te zijn bij intra-groep verhangingen
is naar de mening van schrs. een
ongerechtvaardigd verschil. Er wordt
in die gevallen immers geen bestaande dividendbelastingclaim verijdeld.
Daarnaast zijn in de praktijk situaties denkbaar dat de leden van een
inhoudingsplichtige coöperatie beter
af was geweest indien geopteerd was
voor een, eveneens inhoudingsplichtige, BV. Schrs. kunnen zich voorstellen dat de coöperatie in die gevallen
eerder een reële functie vervult,
waardoor art. 1 lid 7 Wet DB 1965 alsnog geen toepassing vindt.
Mr. R. van der Hulle, mr. drs. R. van
der Hulle, WFR 2014/230
Hoe ver steekt het in mensenrechtenverdragen opgenomen discriminatieverbod bij discriminatoire
belastingwetgeving?
– Uit eerdere rechtspraak van de
belastingkamer van de Hoge Raad
volgt dat de belastingrechter alleen
de reikwijdte van belastingwetgeving
wegens strijd met het discriminatieverbod kan uitbreiden als dit in overeenstemming is met het stelsel van
de wet of met de bedoeling van de
wetgever en niet leidt tot nieuwe
ongelijkheden. In zijn arrest van 14
juni 2013 heeft de belastingkamer
van de Hoge Raad overwogen dat het
discriminatieverbod niet zo ver gaat
dat de wetgever is gehouden aan de
invoering van de betrokken belas-
544
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
tingverlaging nog verdere terugwerkende kracht te verlenen. Schrs. betogen dat hiermee een uitzondering is
gemaakt op de in eerdere rechtspraak van de belastingkamer geboden mogelijkheid om de reikwijdte
van belastingwetgeving wegens strijd
met het discriminatieverbod uit te
breiden.
438
Kamer aangenomen met algemene
stemmen. Het lijkt er volgens schr.
op dat de geesten zo langzamerhand
rijp zijn geworden voor de volgende
stap in het belang van de patiënten
op de transplantatiewachtlijsten:
invoering van het systeem van Actieve Donorregistratie.
439
Handels- & economisch recht
Gezondheidsrecht
Bedrijfsjuridische berichten
Ars Aequi
63e jrg. nr. 2, februari 2014
Prof. mr. dr. M.A.J.M. Buijsen
Een stapje dichter bij een
geen-bezwaarsysteem? De Wet
op de orgaandonatie gewijzigd
– Nederland kent een groot tekort
aan donorganen. In de ogen van
velen is de sterfte onder patiënten op
de lange wachtlijsten voor orgaantransplantaties vermijdbaar, daar de
tekorten vaak ook worden toegeschreven aan het beslissysteem van
de Wet op de orgaandonatie (WOD).
Met enige regelmaat wordt daarom
een lans gebroken voor de invoering
van een geen-bezwaarsysteem (na
overlijden zijn mensen orgaandonor,
tenzij zij daartegen bezwaar kenbaar
hebben gemaakt), omdat men
gelooft dat daarmee meer donororganen beschikbaar komen. Steevast is
een fel maatschappelijk debat het
gevolg. Tot op heden is er onvoldoende politieke steun voor een systeemwijziging. Men houdt vast aan het
systeem van expliciete toestemming
(na overlijden zijn mensen geen
orgaandonor, tenzij zij van toestemming blijk hebben gegeven). Ondertussen wordt de WOD stilletjes beetje
bij beetje verspijkerd. Volgens schr.
heeft de jongste wijziging van de
WOD weinig aandacht getrokken, terwijl een nieuw geen-bezwaarelement
aan de wet werd toegevoegd. Met het
treffen van voorbereidingen voor
orgaanuitname mag worden begonnen voordat de dood is vastgesteld,
zolang degenen die bevoegd zijn tot
het geven van toestemming voor
donatie geen bezwaar hebben
gemaakt. Bovendien werd het voorstel tot wijziging van de wet in verband met nieuwe medisch-technische ontwikkelingen in de Tweede
Nr. 3, 6 februari 2014
M. van Wanroij, S. de Zwart,
Bb 2014/6
Openbare mededelingen niet
langer een ‘safe haven’ in het
mededingingsrecht?
– In dit artikel bespreken schrs. de verscherpte nationale en
internationale aandacht voor indirecte
vormen van afstemming van marktgedrag. De aanleiding
hiervoor is het ontwerp-toezeggingsbesluit van de Autoriteit Consumenten Markten (ACM). De risico’s van
klassieke overtredingen van het
mededingingsrecht, zoals de directe
prijs- en marktverdelingsafspraken,
zijn bij de meeste ondernemers
bekend. Een recente ontwikkeling is,
dat toezichthouders zoals de ACM en
de Europese Commissie zich richten
op indirecte vormen van afstemming
van marktgedrag, zoals via openbare
media. Een voorbeeld hiervan is het
ontwerp-toezeggingsbesluit in de
mobiele telecomsector, dat op 21
november 2013 door de ACM ter
inzage is gelegd. Ook internationaal
is er verscherpte aandacht voor indirecte afstemming.
Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/7
Onduidelijke schuldenlast uit
onderneming
– In dit artikel bespreekt schr. het
arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 19 augustus 2013. Het Hof
wijst het verzoek tot toelating tot de
Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) ook in beroep af,
omdat de verzoeker onvoldoende
inzicht heeft gegeven in het ontstaan
en de omvang van zijn schulden.
Zodoende is niet aannemelijk
Tijdschriften
gemaakt dat de verzoeker in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is
geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Schr. gaat in
op de feiten, de beslissing en de
bewijslast van de goede trouw. Ook
komen de mediane schuldenlast en
zzp’ers in de WSNP aan de orde. Ten
slotte bespreekt schr. de mogelijkheden van voortzetting tijdens schuldsanering.
Mr. G.H. Lankhorst, Bb 2014/8
Kwaliteit, zorgvuldigheid en
normering van incasso
– Schr. gaat in dit artikel in op een
aantal essentiële beginselen van het
handelsverkeer. In dit kader
bespreekt hij de Wet normering buitengerechtelijke incasssokosten en
het keurmerk voor de incassobranche. Doel van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten is,
dat consumenten beter worden
beschermd tegen onredelijke incassokosten. Ook is deze wet te beschouwen als een kwaliteitsimpuls.
De Gemeentestem
164e jrg. nr. 7399, 14 februari 2014
Prof. mr. B. Hessel, Gst. 2014/12
De VNG Model algemene
subsidieverordening 2013 vanuit
staatsteunperspectief: hulde!
– Zoals uit een eerdere publicatie
bleek, vormde de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) de
model-Algemene Subsidieverordening (model-ASV) ‘Subsidie zonder
moeite’ uit 2009 aanleiding te pleiten voor essentiële aanpassingen
om bij gemeentelijk subsidiebeleid
problemen met staatssteun te voorkomen. In de reactie op dat artikel
werd door mevrouw Van Soest van
Vijverberg Juristen, die bij de aanpassing voor 2013 was betrokken,
de indruk gewekt dat het met de
staatssteunproblematiek bij subsidierende gemeenten niet zo’n vaart
loopt. Als antwoord daarop heeft
schr. aangegeven dat de VNG daar
anders over denkt en dat zijn artikel
heeft geleid tot een werkgroep van
een aantal staatssteunspecialisten
om de wetgevingsjurist van de VNG
te helpen bij het staatssteunproof
maken van de nieuwe model-ASV.
Inmiddels is de model-ASV 2013
verschenen en blijkt het vermoeden
juist van schr. dat die wel Europaproof, of liever nog: Europabewust,
wordt. Na alle kritieken derhalve
een goede aanleiding voor een positieve bespreking van de nieuwe
model ASV.
Nederlands Tijdschrift voor
Handelsrecht
Nr. 1, februari 2014
Mr. drs. H.M.B. Brouwer
Naar een dominant-cause-leer in het
Nederlandse verzekeringsrecht?
– In deze bijdrage
wordt beoordeeld welke causaliteitsleer
moet worden gehanteerd bij het vaststellen van het causaal
verband in het verzekeringsrecht. Indien
een verzekeringspolis tegen bepaalde
evenementen dekking biedt, moet
een causaal verband tussen (een van
deze) gevaren/evenementen en de
door de verzekerde geleden schade
door de verzekerde worden aangetoond om aanspraak te kunnen
maken op de verzekeringsuitkering.
Als de verzekeraar een beroep doet
op een uitsluiting of beperking, dient
deze op zijn beurt een causaal verband aan te tonen tussen de omstandigheid waarvoor de uitsluiting of
beperking geldt en de schade. Het
belang van vaststellen van het causaal verband is groot. Schr. doet een
rechtsvergelijkend onderzoek tussen
de situatie in Nederland en die in
Engeland, waar de dominant-causeleer een belangrijke causaliteitsleer
is in het verzekeringsrecht. Schr. pleit
voor opname van een nieuw artikel
aan titel 7.17 BW dat de te gebruiken
causaliteitsmaatstaf aangeeft voor de
gevallen waarin de verzekeringsovereenkomst zwijgt.
Mr. N. Vloemans
Het moment van (moeten) melden
onder een claims-madeaansprakelijkheidsverzekering
– In deze bijdrage wordt de vraag
beantwoord wat de meldingsplicht
ex art. 7:941 BW triggert. Is dat het
moment dat een derde schade lijdt of
het moment dat de verzekerde wordt
aangesproken? In principe is een verzekerde gehouden bij zijn verzekeraar melding te maken van de verwezenlijking van een risico, zodra hij
daarvan op de hoogte is of behoort
te zijn. Bij objectverzekeringen is verwezenlijking van het risico of het
moment dat schade ontstaat vrij duidelijk aan te wijzen. De schade ont-
staat op het moment dat de verzekerde zaak beschadigd raakt. Bij een
aansprakelijkheidsverzekering lijdt
de verzekerde schade, indien de derde schade lijdt. De dekking ziet op de
schade die de verzekerde in zijn vermogen lijdt en niet op schade die bij
de derde ontstaat. Zolang de derde de
verzekerde niet aanspreekt is er nog
geen sprake van schade die de verzekerde in zijn vermogen lijdt. Een aansprakelijkheidsverzekeraar wil echter
graag op de hoogte worden gebracht
van een mogelijke aanspraak, indien
door de verzekerde aan een derde
schade is toegebracht. Schr. acht het
in beginsel zuiverder uit te gaan van
het moment dat de verzekerde een
aanspraak van een derde ontvangt
als het moment waarop het verzekerd risico zich voordoet en er dus
een plicht tot melden bestaat. De
bevoegdheid tot melden kan zich
veel eerder voordoen, met name
wanneer de verzekerde voorziet dat
het verzekerd risico zich gaat voordoen. Het ligt in de rede om eerder
te melden, wanneer de verzekerde
ook eerder bereddingsmaatregelen
treft. Bijvoorbeeld om schade te
beperken of te voorkomen.
Ondernemingsrecht
Financieel recht
Nr. 2, 11 februari 2014
Themanummer: Modernisering van
het NV-recht
– De modernisering van het NVrecht behelst twee discussies: enerzijds flexibilisering en anderzijds
aparte regulering van de beursgenoteerde NV. In beide discussies spelen
diverse fundamentele vragen.
Prof. mr. G.T.M.J. Raaijmakers,
prof. mr. M.J.G.C. Raaijmakers,
Ondernemingsrecht 2014/12
De NV in 2020
– Voor ‘besloten’ NV’s ligt vereenvoudiging van het NV-recht volgens het
model voor de Flex-BV voor de hand.
Open beurs-NV’s met gespreid kapitaal en hun afwijkende interne organisatie behoeven een apart statuur,
waarin fricties met het effectenrecht
(Wet op het financieel toezicht), de
Code Corporate Governance en
beschikbare rechtsmiddelen moeten
worden voorkomen. Met de voorbereiding van die tijdrovende herziening moet niet worden gewacht.
Mr. B.J. de Jong,
Ondernemingsrecht 2014/13
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
545
Tijdschriften
Lessen uit het vernieuwde
Britse vennootschapsrecht voor de
modernisering van het
Nederlandse NV-recht
– In dit artikel wordt naar aanleiding
van de recente hervorming van het
vennootschapsrecht in het Verenigd
Koninkrijk onderzocht op welke wijze het Nederlandse NV-recht kan
worden gemoderniseerd. Betoogd
wordt dat het wenselijk is een principiëler onderscheid te maken tussen
NV’s en BV’s, in navolging van het
Britse recht ter zake van de aan de
NV/BV verwante public/private company. Naar aanleiding van pleidooien
in de Britse literatuur beveelt schr.
de wetgever aan de civielrechtelijke
gevolgen van het financiële steunverbod af te schaffen, behoudens
bestuurdersaansprakelijkheid. Daarnaast mag in navolging van het Britse recht en het BV-recht meer variatie in rechten verbonden aan
aandelen (stemrecht, winstrecht)
worden toegestaan. De regeling over
aandeelhoudersinstructies uit het
BV-recht dient ook te worden ingevoerd in het NV-recht.
H. Boschma, L. Lennarts,
H. Schutte-Veenstra,
Ondernemingsrecht 2014/14
Lessen uit het Duitse AG-recht
voor de modernisering van het
Nederlandse NV-recht
– Aan de hand van een aantal thema’s wordt belicht of, en zo ja, in hoeverre het Aktiengesellschaft (AG)recht inspiratie biedt voor de
herziening van het NV-recht. Gelet op
het dwingende keurslijf waarin de
AG zich bevindt, vormt het Duitse
recht een beperkte inspiratiebron. Bij
de beantwoording van de vraag of
het NV-recht verder kan worden
geflexibiliseerd en vereenvoudigd,
kan daarom naast het Duitse recht
ook het advies van de Commissie
Vennootschapsrecht d.d. 15 juli 2013
betreffende de modernisering van
het NV-recht en het recent geflexibiliseerde BV-recht worden betrokken.
Op basis hiervan doen schrs. enkele
aanbevelingen.
Mr. drs. Bootsma, prof. mr. J.B.S.
Hijink, Ondernemingsrecht 2014/15
De beurs-NV in den vreemde. Een
perspectief op modernisering van
het NV-recht
– Dit artikel belicht de discussie over
de herziening van het NV-recht vanuit het perspectief van de beurs-NV
546
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
wier aandelen zijn toegelaten tot de
handel op een buiten Nederland
gelegen effectenbeurs. Schrs.
beschrijven dat het aantal ‘beurs-NV’s
in den vreemde’ in de afgelopen tien
jaar is toegenomen, hetgeen aanleiding vormt bij de herziening van het
NV-recht een aantal beleidsmatige
vragen te stellen over de wenselijke
inhoud en reikwijdte van het Nederlandse vennootschapsrecht.
Tijdschrift voor
Insolventierecht
20e jrg. nr. 1, januari/februari 2014
Mr. P.R.W. Schaink, TvI 2014/2
De gevolgen van het arrest Koot/
Tideman voor arbeidsrechtelijke
casusposities
– Op 19 april 2013
heeft de Hoge Raad in
de zaak Koot/Tideman
een buitengewoon
belangrijk arrest
gewezen. Kort gezegd:
de reikwijdte van het
begrip boedelschulden is ingeperkt en die van het
begrip faillissementsschulden is uitgebreid. Het ruime ‘toedoencriterium’ als ontstaansgrond voor boedelschulden geldt niet langer. Ter
voorkoming van het vallen van gaten
ofwel: het creëren van niet-verifieerbare vorderingen, omvat de herformulering van de faillissementsschuld nu ook een categorie
schulden die pas ná faillissement
ontstaat. De beruchte niet-verifieerbare ‘Van Gelder Papier’ vordering
(claim op bedongen beëindigingsvergoeding bij ontslag na faillissement)
blijkt echter te zijn gehandhaafd.
Schr. belicht de stand van zaken en
houdt een pleidooi.
Mr. dr. M.M.G.B. van Drunen,
TvI 2014/3
Artikel 24 Faillissementswet en de
failliete koper bij transacties met
notariële tussenkomst
– Stel dat in een transactie met notariële tussenkomst op dezelfde dag de
koopovereenkomst wordt aangegaan,
de leveringsakte wordt verleden én
de koper failleert. Welke consequenties heeft dit voor de overdacht? Aan
wie dient de notaris de koopprijs uit
te betalen? Schr. betoogt dat de overdracht wel tot stand komt, maar dat
art. 24 Faillissementswet de uitbetaling van de koopprijs aan de verkoper in de weg staat. Dit onwenselijke
gevolg van het faillissement kan worden voorkomen, door te verkopen of
te leveren onder de opschortende
voorwaarde dat de koper niet failleert op de dag waarop de leveringsakte wordt gepasseerd.
440
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
AMI
38e jrg. nr. 1, januari/februari 2014
Mr. W.G.L. During
Rekken en strekken met de
UsedSoft-formule
– Het Hof van Justitie heeft met zijn
uitspraak in de zaak UsedSoft een
belangrijke stap gezet richting digitale uitputting. Is digitale uitputting
slechts van toepassing op computerprogramma’s of kan deze ook worden
doorgetrokken naar andere auteursrechtelijk beschermde werken?
Mr. S.C. Rebel
Leenrecht en beeldende kunst.
Waarom een algemene leenrechtvergoeding moeilijk te verenigen is
met de kunstuitleenmarkt
– De auteursrechtelijke leenrechtregeling voor de uitleen van beeldende
kunst is het onbevredigend resultaat
van een langdurig en moeizaam
onderhandelingsproces. Om dat proces te duiden onderzocht schr. de
standpunten van verschillende
betrokken partijen tijdens het onderhandelingsproces, en na vaststelling
van de leenrechtvergoeding. Redenerend vanuit deze standpunten geeft
schr. haar visie op de totstandkoming en uitvoering van de leenrechtregeling, en geeft zij aan op
welke manier beter kan worden aangesloten bij de praktijk van de kunstuitleenmarkt.
Nieuw Juridisch Weekblad
13e jrg. nr. 296, 12 februari 2014
R. Schoefs
Strijd tegen namaak
– (België) Schr. bespreekt de hoofdlijnen van de nieuwe douaneverordening, die de douaneautoriteiten extra
bevoegdheden toekent in de strijd
tegen namaak. Daarnaast bestudeert
hij of de verordening tegemoetkomt
aan de problemen en kritieken die er
waren onder de oude regeling, onder
Tijdschriften
meer inzake het toepassingsgebied
en de omslachtigheid van de administratieve procedures voor vernietiging van kleine zendingen.
Rechtskundig Weekblad
77e jrg. nr. 23, 8 februari 2014
F. Brison, M-Ch. Janssens, P. Maeyaert,
H. Vanhees
Kroniek intellectuele rechten (20112012)
– (België) In deze
kroniek wordt een
overzicht gegeven
van belangrijke ontwikkelingen in 2011
en 2012 in de wetgeving en de rechtspraak m.b.t. het
auteursrecht en de naburige rechten
(met inbegrip van het sui generisbeschermingsregime voor databanken), het tekeningen- en modellenrecht, het merkenrecht en het
octrooirecht.
441
Internationaal publiekrecht
Tilburg Law Review
19e jrg. nr. 1-2, 2014
Themanummer: Staatloosheid
– Dit themanummer is geheel
gewijd aan staatloosheid. Het academische tijdschrift vat de nog relatief
nieuwe wetenschappelijke discussie
over dit onderwerp samen door
staatloosheid te belichten vanuit verschillende invalshoeken – van klimaatverandering tot maatschappelijk verantwoord ondernemen; van
microfinancieringsprogramma’s tot
mensenhandel; en van draagmoederschap tot victimologie.
M. Manly, L. van Waas
The state of statelessness research
– After a long and difficult journey,
statelessness has now ‘arrived’ as a
recognised focus of both academic
and policy-oriented study. This article
discusses how the issue has come to
demand and increasingly receive
attention from researchers around
the world.
Z. Albarazi
No legal bond, no family life
– This article wishes to shed light on
one consequence of statelessness
that is yet to be part of either natio-
nal or international discourse or
addressed in research or reports on
the issue.
H. Alexander, J. Simon
Sinking into statelessness
– Leading scholars have recently
argued that the principle of presumption of continuity of state existence implies that island states continue to be states even after
becoming uninhabitable. Authors
argue to the contrary: the principle
of presumption of continuity of state
existence implies no such thing.
C. Allerton
Statelessness and the lives of the
children of migrants in Sabah, East
Malaysia
– This article explores issues involved
with researching statelessness ‘on the
ground’ during ethnographic fieldwork in Malaysia with the children of
migrants and refugees.
K. Bianchini
On the protection of stateless
persons in Germany
– This article analyses the legal
framework for the protection of stateless persons in Germany. In particular, it explains the definition of a
stateless person under German law,
the availability of protection outside
the context of asylum procedures,
access to travel documents and naturalization.
G. Bittoni
Statelessness in the European
Union
– This article examines the situation
of Cuban migrants that stay abroad
for more than 11 months.
M.K. Brewer
Beyond international law
– This paper explores how multinational corporations may help further
the goals of international law seeking to eradicate statelessness while
simultaneously developing more sustainable practices toward their
employees, local communities, and
other stakeholders.
A.R. Cheong
Using oral history methods
to document the subjective
experiences of statelessness
– This article reflects upon the use of
oral histories in uncovering people’s
subjective experiences of statelessness — an area that has received relatively little attention in the growing
body of literature on statelessness.
J. Clifton, G. Acciaioli, H. Brunt,
W. Dressler, M. Fabinyi, S. Singh
Statelessness and conversation
– This article focuses upon stateless
peoples enmeshed within a policy
framework influenced by globalised
environmental priorities and directed by international conservation
NGOs in South-East Asia.
B.P. Colgan, O. Kolínský
Statelessness and microfinance
– This paper studies how microfinance can operate in stateless communities and whether it can have a
positive long-term impact on such a
clientele.
W. van Genugten, A. Meijknecht,
B. Rombouts
Stateless indigenous people)s
– According to the 2007 UN Declaration on the Right of Indigenous Peoples, every indigenous individual has
the right to a nationality. This paper
focuses on the right to a nationality
as a ‘gateway’ to the recognition of a
plurality of other rights.
S. Jaghai
Statelessness at home
– This article looks into the story of
Hanna, a stateless student who is
studying for her LLM at Tilburg Law
School. It contributes to a better
understanding of statelessness.
J. Kanics
Preventing and addressing
statelessness
– International commercial surrogacy presents a very specific contemporary challenge because in such cases
it may be difficult for the child’s legal
parentage to be established or recognised. This may result in serious consequences for the child including statelessness.
L.N. Kingston
Statelessness as a lack of
functioning citizenship
– Expanding on Elizabeth F. Cohen’s
concept of ‘semi-citizenship’, this
article contends that membership
exists along a spectrum and requires
not only the granting of formal citizenship, but also attention to the
functionality of that relationship.
R. Kubben
To belong or not to belong
– This paper addresses the issue of
belonging, people’s legal and political
status, citizenship and the treatment
of foreigners from a legal historical
perspective.
M. Lynch, S. Reynolds
Refugees international
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
547
Tijdschriften
– This article reflects on the re-emergence of statelessness as a global
concern, the role of one NGO in a
multifaceted movement, and the exigent path that lies ahead.
S. Mantu
Citizenship deprivation in the
United Kingdom
– The United Kingdom has amended
its nationality legislation in order to
make it easier for the state to exercise citizenship deprivation powers.
Th. McGee
The stateless Kurds of Syria
– Due to recent developments in
Syria, the country’s (stateless) Kurds
find themselves at a double historic
juncture. This paper argues that not
only is access to citizenship being
transformed, but so too is the very
definition of being a citizen.
C. McInerney
Accessing Malagasy citizenship
– At the time Madagascar gained
independence, only those who had
been naturalized French citizens
had the opportunity to choose Malagasy citizenship. Madagascar can
reform the citizenship system by
amending the Nationality Code to
protect against statelessness and
discrimination.
T. Molnár
Moving statelessness forward on
the international agenda
– This paper aims at shedding more
light on the recent re-emergence of
the issue of statelessness on the
international agenda, from a government perspective. It gives some
examples on implementing this policy goal and mainstreaming statelessness in international cooperation.
E. Mrekajová
Facilitated naturalization of
stateless persons
– The present article tries to identify
international and European
standards and general recommendations related to facilitated access to
citizenship for stateless persons. It
focuses in particular on assessment
of material requirements and procedural aspects of naturalization.
C. Nash
Networking for change
– Until recently, there was no regional civil society alliance dedicated
exclusively to addressing statelessness. This article explores the importance of awareness-raising and the
gains possible through finding diver-
548
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
se and multiple entry points to
approach the issue.
K. Nylund
The indignity of a false citizenship
– This article will explore the history
and legacy of attempts to advocate
for independence in Puerto Rico via
the renunciation of United States
citizenship.
M. Sanderson
Key threats of statelessness in the
post-secession Sudanese and South
Sudanese nationality regimes
– Following the secession of South
Sudan from Sudan on 9 July 2011
both countries have passed new citizenship legislation with dramatic
effects for the rights of individuals
on both sides of the new border.
S. Soakhamnuan
A personal story about statelessness
– Author recounts her life as a stateless person growing up in Thailand,
her fight to receive an education
and her journey to obtain Thai citizenship.
K.G. Southwick
Myanmar’s democratic transition
– This paper reviews the history of
the Rohingya in Myanmar, a Muslim
minority group representing one of
the world’s most protracted cases of
statelessness, including recent violence and living conditions of those
inside and outside the country.
J. Tucker
Questioning de facto statelessness
– This article challenges the concept
of de facto (by fact) statelessness,
often conceptualised as ineffective
citizenship, from being included
within the statelessness discourse.
This is done by considering the
nexus between de jure (by law) statelessness and de facto citizenship.
Z. van der Velde, R. Letschert
Collective victimisation of stateless
peoples
– The present contribution reflects
on the implications of a discourse of
statelessness that fails to recognise
the stateless as victims. Authors
argue that negative labels attached
to stateless peoples are partially facilitated by legal documents that fail
to recognise victimhood that is often
inherent to statelessness.
O. Vonk, M. Vink, R. de Groot
Benchmarking the protection
against statelessness in Europe
– This contribution presents the
comparative findings of the ‘Protecti-
on against Statelessness Database’,
developed by the European Union
Democracy Observatory on Citizenship in collaboration with UNHCR.
L. van Waas, C. Rijken, M. Gramatikov
Exploring the interaction between
statelessness, legal empowerment
and human trafficking
– This article outlines the theory
and assumptions that underlie the
research methodology developed and
briefly discusses how this methodology is being implemented in a concrete pilot project in Thailand.
442
Mediation, herstelrecht
en alternatieve
geschillenbeslechting
Ars Aequi
63e jrg. nr. 2, februari 2014
Dr. A.F.M. Brenninkmeijer,
M.H. van der Hoeven
De Veteranenombudsman. Een
luisterend oor voor veteranen die
zich voor ons land hebben ingezet
– Veteranen die in de knel raken met
de overheid kunnen sinds 1 juli 2013
de Veteranenombudsman inschakelen. De toegang tot een onafhankelijke Veteranenombudsman verlaagt de
drempel tot het indienen van een
klacht. Door de Veteranenombudsman onder te brengen bij de Nationale ombudsman is die onafhankelijkheid gegarandeerd. Deze bijdrage
beschrijft de taken en bevoegdheden
van de Veteranenombudsman. Welke
problemen signaleert hij en hoe pakt
hij deze op?
443
Omgevingsrecht
Bouwrecht
51e jrg. nr. 2, februari 2014
Prof. dr. R.N.G. van der Paardt,
BR 2014/14
Vijftig jaar bouwen aan fiscaal recht
– In het kader van vijftig jaar Bouwrecht, een tijdschrift waarin alle juridische aspecten worden belicht die
aan de orde komen bij het bouwen
en daarmee samenhangende activiteiten, kan ook een artikel over de
Tijdschriften
ontwikkelingen in het fiscale recht,
samenhangend met bouwen c.a. in
de afgelopen vijftig jaar, niet ontbreken. In dit artikel worden een aantal
fiscale aspecten belicht, waarbij de
situatie in 1964 en die in 2014 worden vergeleken. Daarbij gaat het om
de heffing van registratierecht en
later overdrachtsbelasting, de heffing
van omzetbelasting thans btw en
enkele opmerkelijke zaken uit de
rechtspraak in 1964 met betrekking
tot onroerende zaken in de inkomstenbelasting.
Mr. ing. P.M.J. de Haan,
mr. M. Ramondt, BR 2014/15
De omgevingsvergunning van
rechtswege
– In dit artikel worden enkele aandachtspunten bij de omgevingsvergunning van rechtswege behandeld.
Na de inwerkingtreding van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht op 1 oktober 2010 kan onder
omstandigheden van rechtswege –
zonder tussenkomst van het bevoegd
gezag of de bestuursrechter – een
omgevingsvergunning zijn ontstaan,
indien het bevoegd gezag niet tijdig
op de aanvraag heeft beslist. In dit
artikel worden in chronologische
volgorde van de procedure enkele
aandachtspunten bij de van rechtswege verleende omgevingsvergunning behandeld. Daarbij wordt met
name aandacht besteed aan de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
W.I. de Vries, BR 2014/16
Goederenrechtelijke
hulpinstrumenten: contractuele
mandeligheid bij kleinschalige
gebiedsontwikkeling
– Onder de invloed van de crisis die
al sinds 2008 door Nederland gaat,
zijn veel van de vormen van gebiedsontwikkeling die voor 2008 gangbaar
waren niet meer uitvoerbaar gebleken. Om gebiedsontwikkeling niet
geheel te laten stilvallen, is er toen
gezocht naar nieuwe vormen om dit
proces in te gieten. Hierbij is men
(onder meer) uitgekomen bij kleinschalige gebiedsontwikkeling. Een
van de aspecten die nu onder de loep
worden genomen, is de vraag naar de
inzetbaarheid van goederenrechtelijke hulpinstrumenten. In deze publicatie worden die aspecten belicht
vanuit de optiek van het instrument
van de contractuele mandeligheid.
Tijdschrift voor Agrarisch
recht
74e jrg. nr. 1, januari 2014
Mr. F. van Wingerden,
ir. B.P.C. van Weert
Buitengerechtelijke
bedrijfsbeëindiging in de
Nederlandse glastuinbouw
– Bedrijfsbeëindiging
is voor een ondernemer een ingrijpende
gebeurtenis, zeker in
de Nederlandse tuinbouw, waarbij de band
tussen onderneming
en ondernemer – niet
in de laatste plaats vanwege het zeer
veelvuldig voorkomen van de ‘persoonlijke ondernemingsvorm’ – zeer
nauw is. Het voornaamste ‘ingrediënt’
bij de buitengerechtelijke bedrijfsbeeindiging is het (crediteuren)akkoord.
In dit artikel komen zowel het buitengerechtelijke akkoord aan de orde als
het akkoord in de wettelijke insolventieprocedures. Ook worden de knelpunten bij het aanbieden van het
akkoord aangestipt.
Prof. mr. D.W. Bruil
De Brabantse Zorgvuldigheidsscore
Veehouderij
– In september 2011 verscheen het
rapport van de Commissie Van Doorn
‘Al het vlees duurzaam; de doorbraak
naar een gezonde, veilige en gewaardeerde veehouderij in 2020’. In dit
rapport werden de hoofdlijnen
geschetst voor een verduurzaming
van de intensieve veehouderij op
punten als antibioticagebruik, sluiten
van kringlopen, dierenwelzijn, volksgezondheid, ketenbenadering en
omgeving. Als vervolg daarop is in
Noord-Brabant de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) ontwikkeld. De juridische basis voor deze
BZV is te vinden in de nieuwe Verordening ruimte van de provincie. Deze
verordening is ook op enkele andere
punten aangescherpt. In dit artikel
komen de juridische aspecten van de
BZV aan de orde, na een korte schets
van de inhoud ervan en de overige
wijzigingen in de genoemde verordening. Deze juridische aspecten betreffen ten eerste de basis van de BZV. De
eerste kritiek op deze basis is al
geventileerd. In de tweede plaats
komt de juridische uitwerking van de
BZV aan de orde. Afgesloten wordt
met een conclusie.
Prof. dr. M. Rosso Grossman
Environmental law for agricultural
production: the legal framework
– Op 5 november 2013 maakten de
VVD, PvdA en D66 bekend dat zij aan
een initiatief wetsvoorstel werken tot
wijziging van het wettelijk huwelijksvermogensregime, dat wil zeggen het
huwelijksvermogenrecht dat van toepassing is als er geen huwelijkse
voorwaarden voor het aangaan van
het huwelijk zijn gemaakt. Al bij de
totstandkoming van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van
goederen die per 1 januari 2012 in
werking is getreden, is er in de
wetenschap en praktijk discussie
geweest over de vraag of de algehele
gemeenschap van goederen nog wel
als wettelijk stelsel moet worden
voortgezet en of deze niet moet
plaatsmaken voor een iets minder
vergaand stelsel. Uiteindelijk is gekozen voor een slechts op bepaalde
punten gewijzigd wettelijk stelsel en
is de algehele gemeenschap van goederen gehandhaafd. Nu, nog geen
twee jaar later, wordt er toch een (initiatief)wetsvoorstel ingediend, waar
weer wordt teruggekeerd naar het
oorspronkelijk wetsvoorstel: een
beperkte gemeenschap van goederen
van de resultaten van de tijdens het
huwelijk verrichte arbeidsinspanningen en het privé blijven van giften
en erfenissen die zowel voor als tijdens het huwelijk worden verkregen.
Ook voorhuwelijkse goederen en
schulden blijven privé. Volgens de
initiatiefnemers wordt op deze wijze
beter aangesloten bij de praktijk en
beter bij het huwelijksvermogensrecht in de ons omringende landen,
zodat bij het aangaan van een huwelijk met een buitenlandse partner of
het erven van buitenlands vermogen
geen misverstanden kunnen ontstaan. Schr. gaat in deze bijdrage in
op de vraag wat de overgang betekent van de algehele gemeenschap
naar de voorgestelde beperkte
gemeenschap van goederen voor de
(agrarische) praktijk?
Tijdschrift voor Bouwrecht
Nr. 2, februari 2014
Mr. F.H. Damen
Toepassing van artikel 19kd
Natuurbeschermingswet bij
plannen
– In de praktijk bestaan veel onduidelijkheden omtrent de uitleg en toepassing van art. 19kd Natuurbescher-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
549
Tijdschriften
mingswet 1998 (Nb)
ten aanzien van
plannen als bedoeld
in art. 19j Nb, waarbij in het bijzonder
wordt gedoeld op
bestemmingsplannen. In onderhavig
artikel wordt uiteengezet op welke
wijze naar de mening van schr. art.
19kd Nb ten aanzien van plannen
moet worden uitgelegd en toegepast.
Mr. A. Snijders
Dynamische discussies over een
statisch instrument. Hoe in een
beheersverordening om te gaan met
illegaal gebruik: vallen ‘handhaven’
en ‘legaliseren’ onder ‘beheren’?
– De beheersverordening mag alleen
worden ingezet in laagdynamische
gebieden. Als ontwikkelingen gewenst
zijn, moet voor de planologische regeling worden gebruikgemaakt van een
bestemmingsplan. Een vraag die de
laatste tijd in dit verband in de praktijk veel aandacht heeft gekregen, is
hoe moet worden omgegaan met
bestaand illegaal gebruik. In dit artikel wordt hierop nader ingegaan.
Mr. J.S. Procee, mr. M. Rus-van der
Velde, mr. M.W. Scheltema, mr. M.C.
van der Werf en mr. R.T. Wiegerink
Kroniek onteigeningsjurisprudentie
2013
– Het onteigeningsprocesrecht van
zowel Hoge Raad als lagere rechters
komt in deze kroniek aan de orde.
Ook het schadeloosstellingsrecht
wordt besproken.
Mr. drs. C.M.L. van der Lee KRMT
Kroniek van het planschaderecht
onder de Wet ruimtelijke ordening
(deel 1)
– In deze kroniek wordt ingegaan op
de belangrijkste ontwikkelingen in
het planschaderecht sinds 1 juli 2008.
444
Onderwijsrecht
functioneren volgens dit advies in de
praktijk goed. Echter, op een aantal
onderdelen is de procedure niet in
overeenstemming met de beginselen
van behoorlijke rechtsbescherming.
In dit artikel worden kort de hoofdlijnen van het advies besproken.
Mr. W. Lindeboom
Cao’s voor bestuurders in het
onderwijs. Een update
– Een vervolg op het artikel dat in
juni 2012 in School en Wet verscheen
over de cao Bestuurders vo. Hierin
plaatste schr. kritische kanttekeningen bij de gebondenheid van de
werkgevers in het algemeen. In dit
artikel is er met name aandacht voor
de vraag of inmiddels is tegemoetgekomen aan de destijds gesignaleerde
knelpunten.
Mr. P.H.M. Kanters, mr. W. Lindeboom
Kroniek: Gelijke behandeling 2013
– Het vervolg op de eerder verschenen kroniek Gelijke Behandeling
2011. In dit artikel een overzicht van
de uitspraken van het College voor
de Rechten van de Mens inzake het
primair en voortgezet onderwijs uit
2013 aan de orde.
445
Rechtspleging & procesrecht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 2, februari 2014
Mr. F. Brandsma
There have never been enough
heroes to go around. Over
onrechtmatige rechtspraak
– Moeten rechters aansprakelijk zijn
voor verkeerde vonnissen? Die vraag
houdt de juridische gemoederen al
sinds de Romeinen bezig. De standpunten lopen uiteen van absolute
immuniteit van rechters voor hun
uitspraken, de common law, tot normale aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Schr. geeft in deze bijdrage een rechtsvergelijkend
overzicht op historische grondslag.
School en Wet
94e jrg. nr. 1, 2014
Mr. dr. F.H.J.G. Brekelmans,
mr. W. Lindeboom
Toekomst voor de Commissies van
Beroep?
– In 2012 werd het advies ‘Toekomst
Commissies van Beroep’ gepubliceerd. De Commissies van Beroep
550
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Tijdschrift voor Civiele
rechtspleging
Nr 1, januari 2014
X.E. Kramer, I. Tillema, M.L. Tuil
De verstekprocedure getoetst:
een empirisch onderzoek naar de
verstekprocedure in het licht van
het KEI-programma
– Het innen van onbetwiste geldvorderingen gaat via een gewone dagvaardingsprocedure. Binnen de groep
van civiele vonnissen maken verstekvonnissen verreweg het grootste percentage uit. Er bestaat al langere tijd
kritiek op het gebruik van de gewone
dagvaardingsprocedure, eindigend in
een verstekvonnis, als incassoprocedure. Vanuit verschillende hoeken is
gepleit voor alternatieven. Zo heeft
de commissie Asser-Groen-Vranken
de invoering van een betalingsbevelprocedure voorgesteld. In veel andere (Europese) landen bestaat ook een
dergelijke specifieke incassoprocedure. Sinds december 2008 heeft Nederland overigens wel de Europese betalingsbevelprocedure, maar deze staat
alleen ter beschikking in grensoverschrijdende zaken. Er zijn voorstellen
gedaan die invloed kunnen hebben
op het functioneren van de verstekprocedure. Schrs. hebben al eens
onderzoek verricht naar alternatieven voor het verkrijgen van een executoriale titel in incassozaken. In
deze bijdrage geven zij de belangrijkste empirische bevindingen prijs van
het uitgevoerde onderzoek en
becommentariëren zij in het licht
hiervan de gemaakte keuzes in het
conceptwetsvoorstel.
N. de Boer
Het algemene bewijsbeslag: de Hoge
Raad heeft gesproken
– In deze bijdrage houdt schr. de
door de Hoge Raad in zijn arrest van
13 september 2013 beantwoordde
prejudiciële vragen omtrent de (on)
mogelijkheid van het leggen van
bewijsbeslag in niet-IE-zaken tegen
het licht. De meeste procedures staan
of vallen bij de bewijspositie van partijen. Er zijn ontwikkelingen die de
bewijspositie van partijen moeten
verbeteren. Zo heeft de 843a Rv-procedure een grote vlucht genomen.
Het bewijsbeslag in niet-IE-zaken is
lange tijd een heet hangijzer geweest.
De wetgever lijkt zijn vingers niet te
willen branden aan het onderwerp.
De Hoge Raad heeft zich, zij het met
klaarblijkelijke tegenzin, genoodzaakt gezien om toch een aantal richtinggevende standpunten voor de
praktijk te formuleren. De advocaatgeneraal heeft in haar conclusie volgens schr. terecht overwogen dat het
aan de wetgever is om de codificatie
van het bewijsbeslag in niet-IE-zaken
ter hand te nemen en zich daarbij
Tijdschriften
uitvoerig te laten voorlichten
omtrent de diverse aspecten van
(digitale) bewijsbeslaglegging in verband met de diverse uitvoeringsvragen die voor talrijke complicaties
kunnen zorgen. Met de uitspraak van
de Hoge Raad zijn de uitvoeringsproblemen nog niet opgelost. Codificatie
van het bewijsbeslag is een must.
P. Smits
Waar wringt het bij de wraking?
Over de voorgestelde vernieuwingen in de wrakingsprocedure
– De afgelopen jaren is het aantal
wrakingsverzoeken significant toegenomen. Bij de Raad voor de Rechtspraak heeft dat geleid tot de vraag
of wrakingsverzoeken in Nederland
op een meer adequate en efficiënte
manier kunnen worden afgewikkeld.
In opdracht van de Raad voor de
Rechtspraak is begin 2012 opdracht
gegeven tot het verrichten van
zowel een juridisch-inhoudelijk als
een empirisch onderzoek naar de
mogelijkheden tot herziening van
de Nederlandse wrakingsprocedure
in de volle breedte. Het juridischinhoudelijke onderzoek is verricht
door een aantal Utrechtse wetenschappers. Bespreking van het
onderzoek staat in deze bijdrage
centraal. De onderzoeksvraag die
aan de Utrechtse onderzoekers werd
gesteld, luidde: ‘Op welke wijze kunnen het wrakingsprotocol en het
wettelijk kader worden aangepast,
zodat beter wordt voldaan aan zowel
de belangen van de Rechtspraak als
aan de belangen van partijen en
samenleving.’ Schr. vindt het standpunt van de Raad voor de Rechtspraak onnodig behoudend en ziet
de wrakingsprocedure liever opgeschoond en gemoderniseerd.
446
Sociaal Recht
ArbeidsRecht
21e jrg. nr. 2,
februari 2014
Mr. I.S. van DIjk,
mr. W.M. Engelsman,
ArbeidsRecht
2014/11
Seniorenverlofregeling: alle verloven ingetrokken
– Rondom de inwerkingtreding van
de Wet gelijke behandeling op grond
van leeftijd bij de arbeid (WGBL) en in
de jaren daarna zijn diverse artikelen
verschenen over arbeidsvoorwaardelijke regelingen die onderscheid maken
op grond van leeftijd. Na bijna tien
jaar WGBL wordt in deze bijdrage
ingegaan op de laatste stand van
zaken rondom bepalingen in cao’s die
onderscheid maken op basis van leeftijd en in het bijzonder op seniorenregelingen. Daarnaast komt de vraag
aan de orde of werknemers, ondanks
de nietigheid die de WGBL meebrengt,
een beroep kunnen doen op deze met
de WGBL strijdige regelingen, of dat
de werkgever de regelingen kan
afschaffen.
Mr. I.L. Gerrits, ArbeidsRecht 2014/12
Arbeidsrecht en onderwijs
– Arbeidsrechtelijke kwesties in het
onderwijs zijn vaak net even anders
dan ‘normaal’. Zo moet in iedere zaak
worden nagegaan of de betrokkene
werknemer of ambtenaar is. Verder is
het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) voor een grote
groep buiten toepassing verklaard,
bestaat in het onderwijs een aparte
rechtsgang bij commissies van beroep
en is vaak sprake van aanzienlijke
bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen. Deze aspecten zijn in eerdere
artikelen in dit tijdschrift aan de orde
geweest en het is tijd voor een update.
Ook andere onderwerpen komen kort
aan de orde, zoals de rechtspositie
van promovendi en bestuurders.
Mr. J.F. Noordzij,
ArbeidsRecht 2014/13
Is de economische crisis een grond
voor eenzijdige wijziging van het
loon?
– Begin 2013 verzocht IT-dienstverlener Capgemini haar werknemers
vanuit het oogpunt van bezuinigingsmaatregelen 10% van hun loon
in te leveren. De vraag is of – indien
de werknemer weigert in te stemmen met de door de werkgever voorgestelde loonsverlaging – de werkgever de mogelijkheid heeft eenzijdig
over te gaan tot een verlaging van
het loon. Aan de hand van de literatuur en recente uitspraken wordt
beoordeeld of een eenzijdige loonswijziging op grond van bezuinigingsmaatregelen onder het huidige
arbeidsrecht mogelijk is.
Mr. H. Dammingh, mr. G.M. Gerdes,
ArbeidsRecht 2014/14
De vaststelling van de
bedrijfsvestiging: een riskante zaak
– Bij reorganisaties speelt het begrip
‘bedrijfsvestiging’ een belangrijke rol.
Vooral bij landelijk opererende
bedrijven kan de invulling van dat
begrip discussie opleveren. Als het
begrip bedrijfsvestiging verkeerd
wordt toegepast, leidt dat ertoe dat
opnieuw moet worden bekeken welke werknemers voor ontslag in aanmerking komen. Een hard gelag,
zeker wanneer de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst het sluitstuk
vormt van een langdurig reorganisatietraject. In dit artikel wordt aan de
hand van drie uitspraken uit 2013
bekeken hoe het begrip ‘bedrijfsvestiging’ wordt uitgelegd en toegepast.
Mr. S.M. van der Meer,
ArbeidsRecht 2014/15
Ontbindingsverzoek na ontslagaanvraag: terug uit geslagen positie?
– Het komt met enige regelmaat
voor dat een werknemer een ontbindingsverzoek indient, nádat de werkgever toestemming aan het UWV
heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer op te zeggen. Hoewel de Hoge
Raad in het arrest Van Hooff Elektra/
Oldenburg-Pekel de mogelijkheden
voor een werknemer om dit met
succes te doen heeft beperkt, is er
de afgelopen jaren toch nog een
heel aantal werknemers geweest dat
aanleiding zag voor een ontbindingsverzoek na een ontslagaanvraag door hun werkgever. In deze
bijdrage wordt behandeld hoe rechters na Van Hooff Elektra/Oldenburg-Pekel omgaan met dergelijke
ontbindingsverzoeken. Hierbij wordt
tevens aandacht besteed aan de
vraag of een onregelmatige opzegging door de werkgever, nadat de
werknemer een ontbindingsverzoek
heeft ingediend, misbruik van
bevoegdheid kan opleveren.
447
Staats- & bestuursrecht
Ars Aequi
63e jrg. nr. 2, februari 2014
Mr. J.L.W. Broeksteeg
De provincie als geketende reus.
Over de vorming van landsdelen en
het sluiten van de huishouding
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
551
Tijdschriften
– Het kabinet RutteII heeft vergaande
plannen met de provincie. Uit het
regeerakkoord
wordt duidelijk dat
VVD en PvdA de
provincies NoordHolland, Utrecht en Flevoland willen
samenvoegen tot de provincie Noordvleugel. Op de lange termijn (2025)
wenkt, aldus deze partijen, het perspectief van vijf landsdelen. Dat is
niet alles: het regeerakkoord gaat ook
uit van ‘een materieel gesloten provinciale huishouding, beperkt tot
taken op het gebied van ruimtelijke
ordening, verkeer en vervoer, natuur
en regionaal economisch beleid’. Het
sluiten van de provinciale huishouding betekent, kort weergegeven, een
beperking van het aantal belangen
dat de provincie mag behartigen. In
deze bijdrage werkt schr. de plannen
verder uit en gaat hij in op de juridische gevolgen van deze voorstellen.
Prof. mr. dr. B.M.J. van der Meulen,
dr. H. Schebesta
Onveilig voedsel op de markt.
Kwalificatie en actie
– In deze bijdrage systematiseren
schrs. het voedselveiligheidsrecht.
Het materiële voedselveiligheidsbegrip omvat specifieke criteria betreffende de aard en de conditie van een
product, naast de algemene eis dat
voedsel niet schadelijk mag zijn voor
de gezondheid. Formele voorschriften betreffen processen binnen en
tussen bedrijven en maatregelen die
moeten worden getroffen in geval
van incidenten.
Openbaar Bestuur
Nr. 2, februari 2014
J.P. Vollaard
Europese Democratie en
betrokkenheid van burgers
– De betrokkenheid van burgers bij
Europa is tot op heden nooit erg
groot geweest. Momenteel is er meer
aandacht voor Europa, maar onzeker
is of hiermee het democratisch
tekort van de Europese Unie is opgelost. In verband met de verkiezing
van de leden van het Europees Parlement in mei onderzoekt schr. de
democratische betrokkenheid van
burgers. Volgens schr. leidt verdere
552
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
democratisering niet tot grotere
betrokkenheid. Als echter democratie wordt gezien als controle op
machtsuitoefening is het de vraag of
verdere democratisering nodig is. De
Europese Unie kent veel checks and
balances. Schr. signaleert hierbij wel
dat er binnen Europa geen arena is
voor eurosceptische partijen, waardoor aan verzet tegen Europese integratie niet goed invulling kan worden gegeven. Naar de mening van
schr. neemt de betrokkenheid van
burgers toe als Eurosceptische partijen een grotere rol krijgen in nationale parlementen, nationale regeringen en uiteindelijk in de Raad. Want
via de Raad kan verzet worden
gehoord, omdat de Raad met eenparigheid stemt.
A.S. Geurst, M.J. Otto, J.L.A. Geurts
Besluitvorming op basis van
win-win
– Het denken over onderhandelen
kent in de literatuur verschillende
benaderingen. Een daarvan is de consensusbenadering. Schr. onderzoekt
of het hanteren van de consensusbenadering in publieke context naïef is.
De consensusbenadering gaat ervanuit dat stakeholders (belanghebbenden) vroegtijdig bij de onderhandelingen over besluiten moeten
worden betrokken en dat de oplossingen die worden bedacht de belangen van alle betrokkenen dienen; een
zogenaamde win-win. Via de in de
literatuur uitgewerkte onderhandelingsstrategieën van Roger Fisher en
William Ury (‘Getting to Yes’) en de
mutual gains approach van Susskind
en Field bespreken schrs. binnen de
publieke context het principe van
onderhandelen volgens de win-win
methode en de daarbij behorende
procesvorm. Hierbij wordt ingegaan
op de vraag, wanneer deze methode
voor de overheid een passend middel
is en hoe deze methode in een organisatie kan worden verankerd. De
conclusie is dat het door de overheid
streven naar win-win een kwetsbaar
proces is.
S. de Vries
Een uitgeklede krijgsmacht
– Vanaf de val van de Sovjet-Unie
heeft de Nederlandse krijgsmacht
een transformatie ondergaan. Schr.
onderzoekt of deze veranderde, klei-
nere krijgsmacht minder doeltreffend is geworden. Volgens schr. is het
na de laatste ronde bezuinigingen de
vraag of er nog wel sprake is van een
veelzijdig inzetbare krijgsmacht,
zoals wordt beoogd. Financieel komt
de bodem in zicht en hebben (langdurige) buitenlandse missies de
Nederlandse belangen niet altijd
gediend. Hierdoor staat de doeltreffendheid van het Nederlandse leger
ter discussie en is het volgens schr.
tijd voor beantwoording van de vraag
waar defensie nu eigenlijk voor
dient? In de politiek wordt deze
vraag op dit moment echter omzeild.
Het is wachten op de minister die
beantwoording van deze vraag wél
aandurft en die, in het belang van
Nederland, de ambities rond de
krijgsmacht terugbrengt tot de kerntaak, bescherming van de vitale
belangen en het eigen grondgebied,
en dat van bondgenoten.
448
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Ars Aequi
63e jrg. nr. 2, februari 2014
Mr. C.B. van der Net
Het slachtofferbeslag
– Op 1 januari 2014 is de Wet houdende aanpassing van onder andere
het Wetboek van Strafrecht (Sr) en
het Wetboek van Strafvordering (Sv)
in verband met de introductie van
het zogenaamde slachtofferbeslag in
werking getreden. De Staat kan met
ingang van die datum op grond van
het nieuwe derde lid van art. 94a Sv
conservatoir beslag leggen op het
vermogen van de verdachte van een
misdrijf waarvoor een geldboete van
de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd. Dat beslag strekt tot
bewaring van het recht op verhaal
voor een in verband met zo’n misdrijf op te leggen schadevergoedingsmaatregel op grond van art.
36f Sr. In deze bijdrage zet schr. uiteen hoe de positie van het slachtoffer in het straf(proces)recht daardoor verder is versterkt.
Wetgeving
Seksueel misbruik kinderen
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Waterschapsverkiezingen
449 - Wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen
van vertegenwoordigers voor de
ingezetenen in het algemeen bestuur
van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten (Wet
aanpassing waterschapsverkiezingen)
– De regering kiest met deze wet wat
betreft de waterschapsverkiezingen
voor het behoud van directe verkiezingen, waarbij de methode van
briefstemmen wordt vervangen door
de methode van stembusverkiezingen, én waarbij deze verkiezingen
gelijktijdig worden gehouden met de
verkiezing van de leden van provinciale staten. Bij andere verkiezingen is
het stemmen in een stemlokaal al
uitgangspunt, dit gaat nu dus ook
gelden voor de verkiezing van de
leden van het waterschapsbestuur.
Om de opkomst te verhogen worden
de waterschapsverkiezingen gecombineerd met andere verkiezingen en
wel met de verkiezing van de leden
van de provinciale staten. De redenen hiervoor zijn gelegen in de vergelijkbare schaalgrootte, de verwevenheid van water met ruimtelijke
ordening, de lagere kosten en het
versterken van de lokale democratie
mede doordat beide verkiezingen
wederzijds de opkomst en het bereik
van (voorlichtings)campagnes kunnen versterken. De procedure voor de
waterschapsverkiezingen wordt, net
als de procedure voor de verkiezingen van de leden van provinciale verkiezingen, geïntegreerd in de Kieswet
en deze wordt op een aantal punten
gewijzigd. Inwerkingtreding op een
bij kb te bepalen tijdstip. Artikel 174
van de Waterschapswet vervalt met
ingang van 28 maart 2015.
Wet van 29-01-2014, Stb. 2014, 63,
(Kamerstukken 33 719)
450 - Wet tot implementatie van de
richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter
bestrijding van seksueel misbruik en
seksuele uitbuiting van kinderen en
kinderpornografie, en ter vervanging
van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de
Raad (PbEU L 335)
– De implementatie van de richtlijn
leidt tot enkele aanscherpingen van
de Nederlandse (straf)wetgeving ter
bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Een transponeringstabel is in
de bijlage bij de memorie van toelichting opgenomen. De richtlijn is
– zowel in opzet als inhoud – in sterke mate geënt op internationale
voorlopers op het onderhavige
beleidsterrein. De richtlijn is primair
een strafrechtelijk instrument, maar
gaat evenals het verdrag van de Raad
van Europa uit van een integrale
aanpak van seksuele uitbuiting en
seksueel misbruik van kinderen. Dat
betekent dat er ook aandacht is
geschonken aan preventie en aan de
positie van slachtoffers. De richtlijn
bestrijkt daarmee de zogenoemde
drie P’s: prevention, protection en
prosecution.
Wat de materiële inhoud betreft,
voorziet de richtlijn in heldere definities van kinderpornografie, kinderprostitutie en pornografische voorstellingen. Tevens verplicht de
richtlijn tot strafbaarstelling van het
zich door middel van informatie- en
communicatietechnologie toegang
verschaffen tot kinderpornografie.
Voorts zijn de strafniveaus voor seksuele uitbuiting en kinderpornografie in de richtlijn aangescherpt. Zoals
te doen gebruikelijk in EU-instrumenten van strafrechtelijke aard
wordt ter zake de harmonisatie van
straffen in de richtlijn gebruik
gemaakt van de systematiek van
minimum maximumstraffen. Hiermee bestaat voldoende ruimte voor
implementatie in de systematiek en
traditie van de eigen strafwetgeving.
De richtlijn omvat ten slotte maatregelen die ertoe strekken te voorkomen dat een persoon die is veroordeeld voor één van de in de richtlijn
omschreven strafbare feiten werkzaamheden kan uitoefenen waarbij
sprake is van regelmatig contact met
kinderen (artikel 10).
De bepalingen in de richtlijn kunnen
worden onderverdeeld in verschillende categorieën: 1) de materiële kern,
bestaande uit de bepalingen van
materieel strafrechtelijke aard, zoals
de delictsomschrijvingen, strafbare
deelnemingsvormen, sancties, rechtsmacht etc., 2) bepalingen die verband
houden met de bejegening en
bescherming van slachtoffers, en 3)
min of meer een restcategorie,
bestaande uit onder meer de door de
richtlijn voorgeschreven preventieve
maatregelen.
De richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat.
Nederland voldoet voor een groot
deel al aan de bepalingen van de
richtlijn. Wel dient de bestaande
regelgeving te worden aangescherpt
met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheden (art. 9 van de
richtlijn). Als zodanig wordt voorgesteld toe te voegen: de omstandigheid dat misbruik van een kwetsbare
positie wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld een gehandicapt kind of een
kind met een geestelijke stoornis, en
de omstandigheid dat het feit is
voorafgegaan, vergezeld of gevolgd
van geweld.
Tevens wordt ter implementatie van
art. 3 lid 6 van de richtlijn een nieuwe strafbaarstelling voorgesteld: hij
die door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met
geweld of een andere feitelijkheid,
het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet
heeft bereikt, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste tien jaren of geldboete van
de vijfde categorie (art. 248f WvSr).
Inwerkingtreding 1 maart 2014.
Wet van 12-02-2014, Stb. 2014, 74,
(Kamerstukken 33 580) en Inwerkingtredingsbesluit van
12-02-2014, Stb. 2014, 76
Justitiële en strafvordelijke
gegevens uit andere lidstaten i.v.m. kindermisbruik
451 - Besluit houdende wijziging van
het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de
implementatie van de richtlijn
011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
553
Wetgeving
seksueel misbruik en seksuele
uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van
Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de
Raad (PbEU L 335)
– Dit besluit implementeert artikel
10, derde lid, van de richtlijn
2011/93/EU. De implementatie van
de richtlijn heeft geleid tot enkele
aanscherpingen van de Nederlandse
(straf)wetgeving ter bescherming van
kinderen tegen seksuele uitbuiting
en seksueel misbruik. (Stb. 2014, 74).
In het aan de Afdeling advisering
van de Raad van State (hierna: de
Afdeling) aangeboden ontwerp van
het desbetreffende wetsvoorstel was
ook de onderhavige wijziging van het
Besluit justitiële en strafvorderlijke
gegevens opgenomen. In haar advies
heeft de Afdeling geadviseerd om het
desbetreffende onderdeel op te
nemen in een separaat instrument,
te weten een wijzigingsbesluit. Met
het onderhavige besluit is aan dit
advies van de Afdeling gevolg gegeven. Artikel 10 van de richtlijn omvat
maatregelen die ertoe strekken te
voorkomen dat een persoon die is
veroordeeld voor één van de in de
richtlijn omschreven strafbare feiten
werkzaamheden kan uitoefenen
waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen. De Amsterdamse
zedenzaak heeft op dit punt onaanvaardbare lacunes in de Europese
regelgeving aan het licht gebracht.
Nederland heeft zich tijdens de
onderhandelingen over de richtlijn
beijverd om te voorzien in een regeling waarbij een verzoek om informatie uit het strafregister over veroordelingen voor zedenmisdrijven moet
worden ingewilligd wanneer het
verzoek verband houdt met een procedure die betrekking heeft op de
toegang tot werkzaamheden waarbij
sprake is van regelmatig contact met
kinderen. In de Nederlandse situatie
is informatie uit het strafregister van
belang voor de procedure ter zake de
Verklaring omtrent het gedrag (VOG).
Op grond van artikel 10, derde lid,
van de richtlijn moet – net als thans
het geval is bij verzoeken voor strafrechtelijke procedures – voor verzoeken die verband houden met werken
met kinderen informatie met betrekking tot het bestaan van bepaalde
strafrechtelijke veroordelingen of
van verboden tot het uitoefenen van
activiteiten die rechtstreeks en
554
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
geregeld contact met kinderen behelzen als gevolg van strafrechtelijke
veroordelingen, worden verstrekt aan
andere lidstaten. Daarbij is geen
plaats meer voor een beoordeling van
het verzoek naar het nationaal recht
van de aangezochte lidstaat. De door
het onderhavige besluit aangebrachte
wijziging van artikel 35 van het
Besluit justitiële en strafvorderlijke
gegevens voorziet in de benodigde
wettelijke grondslag voor de verplichte verstrekking van justitiële gegevens
op verzoek van een andere lidstaat
ten behoeve van een procedure die
verband houdt met het aannemen
van personeel voor activiteiten waarbij de betrokkene rechtstreeks en
geregeld in aanraking komt met kinderen. In artikel 35 van het Besluit
justitiële en strafvorderlijke gegevens
is het begrip justitiële gegevens niet
beperkt tot uitsluitend de gegevens
die betrekking hebben op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Het gaat om alle gegevens die op
grond van de artikelen 6 en 7 van het
Besluit justitiële en strafvorderlijk
gegevens als justitieel gegeven zijn
aangemerkt. Het gaat dus ook om
sommige sepotbeslissingen en uitgevaardigde strafbeschikkingen.
Inwerkingtreding 1 maart 2014.
Besluit van 12-02-2014, Stb. 2014, 75 en
Inwerkingtredingsbesluit van 12-02-2014, Stb. 2014, 76
Bovenwettelijke uitkeringen
werkloosheid rechterlijke
ambtenaren
452 - Besluit houdende wijziging van
het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke
ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren onder
meer in verband met het aanpassen
van de duur en hoogte van de bovenwettelijke uitkering
– Dit besluit strekt er ten eerste toe
in regelgeving vast te leggen dat voor
de systematiek van de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van
rechterlijke ambtenaren wordt aangesloten bij de wijzigingen van de
Werkloosheidswet per 1 oktober 2006
(Stb. 2006, 303). Tevens wordt met dit
besluit invulling gegeven aan de
wens om de bovenwettelijke aanspraken bij werkloosheid van de rechterlijke ambtenaren en de burgerlijke
rijksambtenaren die werkzaam zijn
bij de Rechtspraak en het openbaar
ministerie dezelfde te laten zijn.
Voorts strekt dit besluit ertoe in
regelgeving vast te leggen dat de
regeling voor de compensatie van
inkomensverlies bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder
dan 35% wordt verlengd met drie
jaren. In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke macht
1/8/2007 tot 31/12/2010 is geconstateerd dat het Besluit bovenwettelijke
uitkeringen bij werkloosheid van
rechterlijke ambtenaren nog moet
worden aangepast aan de wijziging
van de Werkloosheidswet per 1 oktober 2006. Bij deze wijziging van de
WW is onder andere de duur van
WW-uitkeringen bekort. Afgesproken
is dat nader overleg zou volgen en
dat daarbij de bovenwettelijke WW
regeling van sector Rijk zou worden
gevolgd. Inwerkingtreding 21 februari 2014, met dien verstande dat artikel III (over arbeidsongeschiktheid)
terugwerkt tot en met 1 januari 2011.
Besluit van 11-02-2014, Stb. 2014, 77
Vreemdelingentoezicht
453 - Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met
verruiming van de bevoegdheden in
het kader van het vreemdelingentoezicht
– Met deze wet worden enkele
bevoegdheden in het kader van het
vreemdelingentoezicht verruimd.
Allereerst wordt een bevoegdheid
gecreëerd om in het geval dat de
vreemdeling op de voet van artikel
53 van de Vw 2000 staande wordt
gehouden in een woning waar rechtmatig is binnengetreden, deze
woning zonder toestemming van de
bewoner te kunnen doorzoeken naar
documenten ten behoeve van het
identiteitsonderzoek en (de voorbereiding van) vertrek. Voorts wordt
het mogelijk gemaakt om ruimten
behorend bij een onderneming waar
een vreemdeling van wie de identiteit niet onmiddellijk kan worden
vastgesteld, werkend wordt aangetroffen, zonder toestemming van de
bewoner te kunnen doorzoeken naar
die documenten indien een redelijk
vermoeden bestaat dat de vreemdeling die ruimte gebruikt als woonruimte. Tot slot wordt geregeld dat
ook indien een vreemdeling zich in
Wetgeving
vreemdelingenbewaring bevindt, ten
behoeve van het vaststellen van de
identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, onderzoekshandelingen mogen worden verricht, zoals
het [‘]uitlezen’ van een (digitale)
gegevensdrager als een mobiele telefoon. De maatregelen moeten een
snellere en betere vaststelling van de
identiteit van de betrokken vreemdeling mogelijk maken. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
Wet van 12-02-2014, Stb. 2014, 80
(Kamerstukken 32 528)
Afschaffing deelgemeenten
Inwerkingtreding
454 - Besluit tot vaststelling van
het tijdstip van inwerkingtreding van
de wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige
andere wetten in verband met het
afschaffen van de bevoegdheid
van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb. 2013, 76)
– Deze wet treedt in werking met
ingang van 19 maart 2014.
Inwerkingtredingsbesluit van 11-02-2014, Stb. 2014, 83
Nieuwe
wetsvoorstellen
Onderwijstoezicht
455 - Initiatiefwetsvoorstel (06-022014) van het lid Bisschop tot wijziging van de Wet op het primair
onderwijs, de Wet primair onderwijs
BES, de Wet op de expertisecentra, de
Wet op het voortgezet onderwijs, de
Wet voortgezet onderwijs BES en
de Wet op het onderwijstoezicht in
verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht
– Bij de herziening van de WOT is
een eerste stap gezet naar de verbetering van het wettelijk kader voor
het onderwijstoezicht. Het wetsvoorstel beoogde het principe van het
risicogerichte toezicht in de wet vast
te leggen; daarmee werd de bestaande praktijk gecodificeerd. De structuur van het risicogerichte toezicht
werd echter niet geregeld. Door het
aannemen van het amendement
Dijsselbloem/Dijkgraaf is die structuur wel in de wet vastgelegd. Dientengevolge komen de kwaliteitsaspecten pas aan bod in het nader
onderzoek. Ook is gepoogd het toezicht op de didactiek in te perken. Er
is echter nog een verdergaande verbeterslag nodig. Naast de structuur
moet vooral ook de inhoud van het
onderwijstoezicht op orde zijn. Dit
wetsvoorstel voorziet daarin. Tevens
worden de positie van scholen en het
onderwijsveld versterkt door betere
informatievoorziening en rechtsbescherming. Tot slot wordt de betrokkenheid van minister en parlement
versterkt. Het wetsvoorstel betreft in
hoofdzaak een wijziging van de WOT.
Met het oog op het creëren van een
wettelijke basis voor de oordelen
zwak en zeer zwak onderwijs worden
ook de sectorwetten gewijzigd.
Kamerstukken II 2013/14, 33 862, nrs. 1 t/m 3
Verzamelwet pensioenen
2014
456 - Wetsvoorstel (06-02-2014) tot
Wijziging van de Pensioenwet, de Wet
verplichte beroepspensioenregeling
en enkele andere wetten in verband
met het van toepassing worden van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en
de Autoriteit Financiële Markten en
in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen
2014)
– In dit wetsvoorstel zijn verschillende wijzigingen in diverse wetten op
het terrein van pensioen opgenomen. Het gaat om:
Bijzonder partnerpensioen bij
overlijden van de ex-partner
Bij scheiding verkrijgt de ex-partner
nu een aanspraak op ‘bijzonder partnerpensioen’. Er ontstaat een zelfstandig recht van de ex-partner, los
van de deelnemer. In geval van vooroverlijden van de ex-partner vervalt
de waarde van het bijzonder partnerpensioen aan het collectief van de
deelnemers. In de wetgeving is op dit
moment niet vastgelegd of hiervan
afgeweken kan worden in de pensioenregeling, zodat de waarde van het
bijzonder partnerpensioen ten gunste kan komen van de deelnemer. De
(nieuwe partner van de) deelnemer
kan hier financieel belang bij hebben,
namelijk wanneer die waarde wordt
omgezet in een aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van hem.
Het wetsvoorstel regelt dat de waarde van het bijzonder partnerpensioen bij vooroverlijden van de ex-partner voortaan ten gunste van de
deelnemer kan komen.
DNB en AFM onder Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen
De Nederlandsche Bank (DNB) en de
Autoriteit Financiële Markten (AFM)
zijn per 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gebracht. Het
wetsvoorstel wijzigt of schrapt bepalingen in de Pensioenwet (Pw) en de
Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) voor zover de betreffende
materie al in de Kaderwet ZBO is
geregeld. Het betreft artikelen in verband met informatieverstrekking,
kwaliteitseisen en taakverwaarlozing.
Rol van de Inspectie Werk en Inkomen
Momenteel is in de pensioenwetgeving een expliciete rol opgenomen
voor de Inspectie Werk en Inkomen
voor het tweedelijnstoezicht. Deze rol
is in de praktijk zeer beperkt. Het is
ook de enige toezichtstaak van de
Inspectie buiten het terrein van werk
en inkomen. Het is daarom niet zinvol dit bij een apart organisatieonderdeel onder te brengen. Bovendien
is een wettelijke regeling daarvoor
niet langer nodig. IWI is inmiddels
onder de naam Inspectie SZW onderdeel van het Ministerie van SZW en
valt onder de verantwoordelijkheid
van de Minister.
IB-ondernemers
In 2005 is in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en
introductie levensloopregeling (Wet
VPL) geregeld dat de fiscale begrenzingen die worden gesteld aan de
pensioenopbouw van werknemers
per 1 januari 2015 ook zullen gelden
voor de pensioenopbouw van IBondernemers die verplicht deelnemen in beroeps- of bedrijfstakpensioenregelingen. De artikelen die als
gevolg van de Wet VPL in de Wvb en
de Wet Bpf 2000 zijn opgenomen
hebben nog een beperkte aanpassing
nodig. Het betreft een verduidelijking van de manier waarop deze
bepalingen toepasbaar zijn op andere deelnemers dan IB-ondernemers.
Deze aanpassing is in het wetsvoorstel opgenomen.
Beleidsregels inzake de taakuitoefening van DNB en AFM
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
555
Wetgeving
De Minister van SZW heeft nu de
mogelijkheid om aanwijzingen te
geven als de toezichthouder tekortschiet in zijn taakuitoefening en om
in het geval van ernstige taakverwaarlozing verantwoordelijkheden bij de
toezichthouder weg te nemen.
Gebruik van deze maatregelen is
slechts denkbaar in extreme omstandigheden. Om ook te kunnen interveniëren in minder uitzonderlijke situaties, is bij de Wet versterking
governance van DNB en AFM een artikel in de Wft opgenomen dat de
mogelijkheid biedt tot het stellen van
beleidsregels door de Minister van
Financiën. Hoewel het pensioentoezicht daarvoor geen aanleiding geeft,
creëert het wetsvoorstel deze mogelijkheid ook voor het toezicht dat beide organisaties op grond van de Pw
uitoefenen. Voordat de minister een
beleidsregel vaststelt zal hij hierover
overleggen met de toezichthouders.
Beleggingsbeleid
In de wet versterking bestuur pensioenfondsen is opgenomen dat fondsen in hun jaarverslag moeten rapporteren over de wijze waarop ze in
hun beleggingsbeleid rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Het
wetsvoorstel legt vast dat fondsen
voortaan ook rapporteren over de
mate waarin zij investeren in Nederland.
Automatisch lidmaatschap
beroepspensioenvereniging
In de praktijk is gebleken dat bij verschillende beroepspensioenverenigingen die betrokken zijn bij
verplicht gestelde beroepspensioenregelingen, onterecht wordt gewerkt
met een verplicht lidmaatschap.
Iedereen op wie de verplicht gestelde
pensioenregeling van toepassing is,
wordt automatisch lid gemaakt van
de beroepspensioenvereniging. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden
om zelf actief het lidmaatschap op te
zeggen. Het wetsvoorstel scherpt de
bepalingen hieromtrent aan.
Kamerstukken II 2013/14, 33 863, nrs. 1 t/m 4
Wijziging Statuut van Rome
inzake het Internationaal
Strafhof
457 - Voorstel van Rijkswet (11-022014) houdende Goedkeuring en uitvoering voor de wetgeving op
556
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Koninkrijksniveau van de op 10 en
11 juni 2010 te Kampala aanvaarde
wijzigingen van het Statuut van
Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2011, 73)
– Op 17 juli 1998 kwam te Rome tot
stand het Statuut van Rome inzake
het Internationaal Strafhof (Trb.
2000, 120). Bij dit verdrag is het
Internationaal Strafhof in het leven
geroepen dat bevoegd is rechtsmacht
uit te oefenen over personen terzake
van de meest ernstige internationale
misdrijven. Het Statuut is bij rijkswet
goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (zie Stb. 2001, 343) en is op 1 juli
2002 voor het gehele Koninkrijk in
werking getreden. In juni 2010 vond
te Kampala een Herzieningsconferentie van het Statuut plaats. In deze
conferentie werden enkele wijzigingen voor het Statuut aangenomen.
Op 10 juni 2010 aanvaardde de Herzieningsconferentie bij consensus de
wijziging met betrekking tot de definitie van oorlogsmisdrijven in het
Statuut. Het gaat om een uitbreiding
van de definitie van oorlogsmisdrijven ingeval van niet-internationaal
gewapend conflict. Drie nieuwe
handelingen worden toegevoegd aan
artikel 8, tweede lid, onder e, van
het Statuut. Dit onderdeel betreft
‘ernstige schendingen van de wetten
en gebruiken die gelden ingeval van
gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn, binnen het
gevestigde kader van internationaal
recht’, waarna een limitatieve opsomming van handelingen volgt. Aan
die opsomming worden drie handelingen toegevoegd, te weten:
1) gebruik van gif of giftige wapens
(onderdeel xiii);
2) gebruik van verstikkende, giftige
of andere gassen en overige
soortgelijke vloeistoffen, materialen
of apparaten (onderdeel xiv); en
3) gebruik van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in
omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een
harde mantel die de kern gedeeltelijk
onbedekt laat of voorzien is van
inkepingen (onderdeel xv).
Op 11 juni 2010 aanvaardde de Herzieningsconferentie een pakket
wijzigingen op het Statuut inzake
het misdrijf agressie. Het gaat hierbij
met name om toevoeging van de
artikelen 8 bis, 15 bis en 15 ter aan
het Statuut. In artikel 8 bis wordt het
misdrijf agressie gedefinieerd. De
definitie van het misdrijf agressie
bestaat uit vier delen:
(i) Daad: het plannen, voorbereiden,
in gang zetten of uitvoeren van een
daad van agressie (eerste lid).
(ii) Dader: een persoon die in de positie verkeert daadwerkelijk controle
uit te oefenen over of leiding te
geven aan het politieke of militaire
optreden van een staat.
(iii) Daad van agressie: het gebruik
van wapengeweld door een staat
tegen de soevereiniteit, territoriale
integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is
met het Handvest van de Verenigde
Naties.
(iv) Drempel: de daad van agressie
moet door zijn aard, ernst en schaal
een onmiskenbare schending vormen van het Handvest van de
Verenigde Naties.
De artikelen 15 bis en 15 ter betreffen voorwaarden voor de uitoefening
van rechtsmacht over dit misdrijf.
Artikel 15 bis doet dit voor gevallen
waarin een situatie door een staat
die partij is bij het Statuut bij de
Aanklager wordt aangegeven (State
referral) en voor gevallen waarin de
Aanklager uit eigen beweging een
onderzoek opent (proprio motu).
De uitvoeringswet bevat een bepaling ten aanzien van het misdrijf
agressie. Deze bepaling zal echter pas
in werking treden op het moment
dat het Internationaal Strafhof
rechtsmacht voor dit misdrijf heeft
(i.e. niet voor 2017).
Kamerstukken II 2013/14, 33 865 (R2024), nrs. 1 t/m 4
Uitvoering Wijziging Statuut
van Rome (ISH)
458 - Wetsvoorstel (11-02-2014) tot
Uitvoering van de op 10 en 11 juni
2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake
het Internationaal Strafhof (Trb.
2011, 73)
– Dit wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te
Kampala (Oeganda) aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome
inzake het Internationaal Strafhof. De
wijzigingen van het Statuut hebben
gevolgen voor de Wet internationale
misdrijven (WIM). Het onderhavige
wetsvoorstel voorziet in wijziging van
Wetgeving
àôäĮäġŪä&äėijôäąôąðěÜĊąíäėäąġôäġä
1ÐĄĔÐÿÐóääíġàäĭĊÿðäąàäĮôüijôðôąź
ðäąĭÐąóäġOġÐġĤĤġĭÐąóäġ'ąġäėąÐġôź
ĊąÐÐÿOġėÐíóĊíÐÐąðäąĊĄäąũ
ŻääąĤôġÛėäôàôąðĭÐąàäàäîąôġôä
ĭÐąĊĊėÿĊðěĄôěàėôüĭäąôąðäĭÐÿĭÐą
ääąąôäġźôąġäėąÐġôĊąÐÐÿðäĮÐĔäąà
ÜĊąïôÜġŨ
ŻääąàäîąôġôäĭÐąóäġĄôěàėôüí
ÐðėäěěôääąàäĭĊĊėĮÐÐėàäąĭĊĊė
ĤôġĊäíäąôąðĭÐąėäÜóġěĄÐÜóġàĊĊė
óäġ'ąġäėąÐġôĊąÐÐÿOġėÐíóĊíĄäġ
ÛäġėäýýôąðġĊġàôġĄôěàėôüíŪ
äĮôüijôðôąðäąĭÐąóäġOġÐġĤĤġĭäėź
ðäąĮôüijôðôąðĭÐąàäa'8ĊĔàä
ĭĊÿðäąàäĔĤąġäąũ
ƾääąÐÐąĭĤÿÿôąðĭÐąÐėġôýäÿƦĄäġàä
ĭĊĊėąĊäĄàäàėôäóÐąàäÿôąðäą
ÛäġėäííäąàäĊĊėÿĊðěĄôěàėôüĭäąôą
ðäĭÐÿĭÐąääąąôäġźôąġäėąÐġôĊąÐÐÿ
ðäĮÐĔäąàÜĊąïôÜġŨ
ƾääąôąĭĊäðôąðĭÐąääąąôäĤĮäÐėġôź
ýäÿÛäġėäííäąàäàäěġėÐíÛÐÐėěġäÿÿôąð
ĭÐąóäġĄôěàėôüíÐðėäěěôäŪ
ÐÐėąÐÐěġĭĊĊėijôäġàôġĮäġěĭĊĊėěġäÿ
ôąääąĮôüijôðôąðĭÐąàäėäÜóġěĄÐÜóġź
ėäðäÿôąðĭÐąàäa'8Ū
'ąóäġÿôÜóġĭÐąóäġƀðėĊąàƁĮäġġäÿôüýä
ÿäðÐÿôġäôġěÛäðôąěäÿijÐÿàä9äàäėÿÐąàź
ěäėäÜóġäėƀäąóäġijäÿíàäðäÿàġĭĊĊė
óäġĊĔäąÛÐÐėĄôąôěġäėôääąĊĔěĔĊź
ėôąðěÐĄÛġäąÐėäąƁijôÜóĭĊĊėàäôąĭĤÿź
ÿôąðĭÐąàäàäÿôÜġěÛäěġÐąààäÿäą
ƀĊÛüäÜġôäĭääąěĤÛüäÜġôäĭäƁäąĭĊĊė
óäġġėäýýäąĭÐąàäðėäąijäąĭÐą
ěġėÐíėäÜóġäÿôüýäÐÐąěĔėÐýäÿôüýóäôàŧ
ĄĊäġäąĊėôéąġäėäąĊĔóäġôąġäėąÐġôĊź
ąÐÿäėäÜóġàôäąÐÐąðÐÐąàäŧijĊÐÿěĊąàäė
ÐąàäėäąääėðäÿäðàôąóäġOġÐġĤĤġĭÐą
óäġ'ąġäėąÐġôĊąÐÐÿOġėÐíóĊíäąĮÐÐėÛôü
ĊĊýàäŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭĭÐą
ÛäÿÐąðijôüąŪäŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭ
ijôüąĭĊĊėijôäąôąÐėġôýäÿƩĭÐąóäġOġÐź
ġĤĤġäąàôäąäąÐÿěóĤÿĔĄôààäÿÛôüàä
ôąġäėĔėäġÐġôäĭÐąàäôąóäġOġÐġĤĤġ
ĊĔðäąĊĄäąĄôěàėôüĭäąŪ&ĊäĮäÿàä
ŬÿäĄäąġěĊíėôĄäěŭÐÿěijĊàÐąôðąôäġ
üĤėôàôěÜóÛôąàäąàijôüąŧýĤąąäąijôü
ÛäÿÐąðėôüýäÐÐąĮôüijôąðäąÛäĭÐġġäą
ĊĄġėäąġÛôüĭĊĊėÛääÿàóäġðäÿàäąàä
ôąġäėąÐġôĊąÐÐÿðäĮĊĊąġäėäÜóġŪ
äijäĤôġĭĊäėôąðěĮäġóääíġääąġĊäź
ĔÐěěôąðĊĔóäġĤėĊĔäěäàääÿäąóäġ
ÐėôÛôěÜóäàääÿĭÐą9äàäėÿÐąàŪ
Kamerstukken II 2013/14, 33 866, nrs. 1 t/m 4
Recht op informatie in
strafprocedures
459 -aäġěĭĊĊėěġäÿƀơƣźƠƢźƢƠơƤƁġĊġ
'ĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐąėôÜóġÿôüąąėŪ
ƢƠơƢŶơƣŶWĭÐąóäġĤėĊĔääěHÐėÿäź
ĄäąġäąàäKÐÐàĭÐąƢƢĄäôƢƠơƢ
ÛäġėäííäąàäóäġėäÜóġĊĔôąíĊėĄÐġôä
ôąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäěƀPbEU3ơƤƢƁ
ŻäąĭäėàÐÜóġäàôäôěÐÐąðäóĊĤàäą
äąĊĭäėðäÛėÐÜóġąÐÐėóäġĔĊÿôġôäÛĤź
ėäÐĤĄĊäġijĊěąäÿĄĊðäÿôüýäąôą
ôäàäėðäĭÐÿĭĊĊėijôüąääėěġäĭäėóĊĊė
ääąěÜóėôíġäÿôüýäĄäàäàäÿôąðĭÐąijôüą
ėäÜóġäąĊąġĭÐąðäąŧôąääąĭĊĊėóäĄ
ÛäðėôüĔäÿôüýäġÐÐÿŪôġěġÐÐġôąóäġ
ĮäġěĭĊĊėěġäÿġäėôĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐą
ėôÜóġÿôüąƢƠơƢŶơƣŶWĊĭäėóäġėäÜóġ
ĊĔôąíĊėĄÐġôäôąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäěŪä
ėôÜóġÿôüąĊąàäėěÜóäôàġàėôäĭĊėĄäą
ĭÐąôąíĊėĄÐġôäũ
ÐƁôąíĊėĄÐġôäĊĭäėěġėÐíĭĊėàäėÿôüýä
ėäÜóġäąàôäàäĭäėàÐÜóġäġĊäýĊĄäą
ôąääąěġėÐíĔėĊÜäàĤėäŨ
ÛƁôąíĊėĄÐġôäĊĭäėóäġěġėÐíÛÐėäíäôġ
ĮÐÐėĭÐąàäĭäėàÐÜóġäĮĊėàġĭäėàÐÜóġ
äąàäġäąÿÐěġäÿäððôąðŨ
ÜƁôąíĊėĄÐġôäàôäôąóäġěġėÐíàĊěěôäė
ôěĭäėĭÐġŪ
ÐÐėąÐÐěġÛäĭÐġàäėôÜóġÿôüąääą
ÛäĔÐÿôąðàôäĔäėěĊąäąàôäijôüąÐÐąðäź
óĊĤà乥äġääąĤėĊĔääěÐÐąóĊĤź
àôąðěÛäĭäÿŧóäġėäÜóġðääíġěÜóėôíġäź
ÿôüýġäĮĊėàäąðäøąíĊėĄääėàĊĭäėóĤą
ėäÜóġäąôąàäĊĭäėÿäĭäėôąðěĔėĊÜäàĤź
ėäŪ9äàäėÿÐąàĭĊÿàĊäġÐÿðėĊġäąàääÿě
ÐÐąàääôěäąàôäàäėôÜóġÿôüąěġäÿġŧàä
ôĄĔÿäĄäąġÐġôäðÐÐġĊĭäėóäġôąíĊėź
ĄäėäąĭÐąàäĭäėàÐÜóġäĊĭäėėäÜóġäą
àôäóäĄėääàěġĊäýĊĄäąŪ9äàäėÿÐąà
ĄĊäġàäėôÜóġÿôüąĭĊĊėƢüĤąôƢƠơƤ
óäÛÛäąĊĄðäijäġŪ
Wetboek van Strafvordering
&äġĮäġěĭĊĊėěġäÿôąġėĊàĤÜääėġääą
ąôäĤĮÐėġŪƢƧÜOĭŧàÐġääąĭäėàÐÜóġä
àäĭĊÿðäąàäėäÜóġäąġĊäýäąġũ
ơŪÛôüijôüąěġÐÐąàäóĊĤàôąðĊíÐÐąóĊĤź
àôąðĄĊäġóäĄĮĊėàäąĭäėġäÿàĭĊĊė
ĮäÿýěġėÐíÛÐÐėíäôġóôüÐÿěĭäėàÐÜóġäôě
ÐÐąðäĄäėýġŪ
ƢŪĤôġäąðäĭÐÿÿäąĭÐąěġÐÐąàäóĊĤź
àôąðĊíÐÐąóĊĤàôąðĊąġĭÐąðġóôü
àäijäĄäàäàäÿôąðĤôġäėÿôüýĭĊĊėÐíź
ðÐÐąàÐÐąóäġääėěġäĭäėóĊĊėŪ
ƣŪäąôäġźÐÐąðäóĊĤàäąĭäėàÐÜóġä
ĮĊėàġĭĊĊėÐíðÐÐąàÐÐąijôüąääėěġä
ĭäėóĊĊėŧĄäàäàäÿôąððäàÐÐąĭÐąóäġ
ėäÜóġĊĔėäÜóġěÛôüěġÐąàäąĭÐąóäġ
ėäÜóġĊĔĭäėġĊÿýôąðäąĭäėġÐÿôąðŪ
ƤŪäÐÐąðäóĊĤàäąĭäėàÐÜóġäýėôüðġ
àôėäÜġąÐijôüąÐÐąóĊĤàôąðäąôąôäàäė
ðäĭÐÿĭĊĊėÐíðÐÐąàÐÐąijôüąääėěġä
ĭäėóĊĊėääąěÜóėôíġäÿôüýĄäàäàäÿôąðŧ
ĮÐÐėôąóôüĮĊėàġðäĮäijäąĊĔũ
žóäġėäÜóġĊĄġäĮäġäąĭÐąĮäÿý
ěġėÐíÛÐÐėíäôġóôüĮĊėàġĭäėàÐÜóġŨ
žóäġėäÜóġĊĔėäÜóġěÛôüěġÐąàŧĭäėġÐź
ling en vertolking;
žóäġėäÜóġĊĄġäijĮôüðäąŨ
žóäġėäÜóġĊĔýäąąôěąäĄôąðĭÐąàä
ĔėĊÜäěěġĤýýäąŨ
žàäġäėĄôüąĮÐÐėÛôąąäąóôüĭĊĊėàä
ėäÜóġäėźÜĊĄĄôěěÐėôěĮĊėàġðäÿäôàŨ
žàäĄĊðäÿôüýóäàäąĊĄĊĔóäíîąðĊí
ěÜóĊėěôąðĭÐąàäĭĊĊėÿĊĔôðäóäÜóġäź
ąôěġäĭėÐðäąŨ
žÐąàäėäŧÛôü8ĭĭÐěġðäěġäÿàäėäÜóź
ten.
ƥŪäąĭäėàÐÜóġäàôäĮäôąôð9äàäėź
ÿÐąàěýäąġŧýėôüðġàäĄäàäàäÿôąðĭÐą
ijôüąėäÜóġäąôąääąĭĊĊėóäĄÛäðėôüź
ĔäÿôüýäġÐÐÿŪ
ƦŪ'ąóäġĔėĊÜäěźĭäėÛÐÐÿĮĊėàġĄäÿź
àôąððäĄÐÐýġĭÐąàäĄäàäàäÿôąð
ĭÐąėäÜóġäąŪ
Overleveringswet
ÐąÐėġŪơƧĭÐąàä>ĭäėÿäĭäėôąðěĮäġ
ĮĊėàġääąÿôàġĊäðäĭĊäðàŧàÐġĭÐěġź
ÿäðġàÐġàäĊĔðäéôěġäĔäėěĊĊąàôäôě
ÐÐąðäóĊĤàäąŧàôėäÜġääąěÜóėôíġäÿôüý
ĄäàäàäÿôąðĊąġĭÐąðġĭÐąũ
žóäġėäÜóġääąÐíěÜóėôíġĭÐąóäġ
ĤėĊĔääěÐÐąóĊĤàôąðěÛäĭäÿġäĊąġź
ĭÐąðäąŨ
žóäġėäÜóġĊĔÛôüěġÐąàĭÐąääąėÐÐàěź
ĄÐąŨ
žóäġėäÜóġĊĔĭäėġĊÿýôąðäąĭäėġÐź
ling;
žóäġėäÜóġĊĄðäóĊĊėàġäĮĊėàäąŪ
äĊĔðäéôěġäĔäėěĊĊąàôäóäġ9äàäėź
ÿÐąàěäĊąĭĊÿàĊäąàäÛäóääėěġŧĊąġź
ĭÐąðġàäĄäàäàäÿôąðĭÐąijôüąėäÜóź
ġäąôąääąĭĊĊėóäĄÛäðėôüĔäÿôüýä
ġÐÐÿŪ
Kamerstukken II 2013/14, 33 871, nrs. 1 t/m 4
Verbetering VTH Wabo
460 -aäġěĭĊĊėěġäÿƀơƣźƠƢźƢƠơƤƁġĊġ
aôüijôðôąðĭÐąàäaäġÐÿðäĄäąäÛäĔÐź
ÿôąðäąĊĄðäĭôąðěėäÜóġƀĭäėÛäġäėôąð
ĭäėðĤąąôąðĭäėÿäąôąðŧġĊäijôÜóġäą
óÐąàóÐĭôąðƁ
Ż'ąƢƠƠƩijôüąÐíěĔėÐýäąðäĄÐÐýġ
ġĤěěäąóäġôąġäėĔėĊĭôąÜôÐÐÿĊĭäėÿäð
ƀ'H>Ɓŧàä`äėäąôðôąðĭÐą9äàäėÿÐąàź
ěä#äĄääąġäąƀ`9#ƁäąóäġKôüýĊĄ
àäĤôġĭĊäėôąðĭÐąàäĭäėðĤąąôąðĭäėź
ÿäąôąðŧóäġġĊäijôÜóġäąàäóÐąàóÐź
ĭôąðƀóôäėąÐðäąĊäĄàũ`T&źġÐýäąƁ
ĊĔóäġðäÛôäàĭÐąóäġĊĄðäĭôąðěź
ėäÜóġěġėĤÜġĤėääÿġäĭäėÛäġäėäąŪOôąàě
ƢƠƠƩôěóäġÛäěäíàÐġääąĭäėÛäġäėôąð
ĭÐąóäġ`T&źěġäÿěäÿĤėðäąġôěŧÐÿÿääą
ĄÐÐėġĊäðäąĊĄäąŪäÛėÐąàÛôüóäź
ĄôäźHÐÜýôąƢƠơơěĔääÿġóôäėÛôüääą
ðėĊġäėĊÿŪäÜĊąÜÿĤěôäěàôäàä
>ąàäėijĊäýěėÐÐàĭĊĊė`äôÿôðóäôà
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
557
Wetgeving
(OvV) trekt uit zijn onderzoek naar
de brand bij dit bedrijf maken duidelijk dat er ingrijpende maatregelen
noodzakelijk zijn. Ook rond andere
bedrijven dan Chemie-Pack blijkt het
overheidsoptreden niet steeds voldoende doortastend en effectief.
Odfjell en Thermphos zijn recente
voorbeelden waarbij dit uitgebreid
in het nieuws kwam.
De afgelopen jaren is aan de realisatie van de afspraken afspraken
gewerkt. De afspraken over het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering bij het bevoegde gezag betreffen
de introductie van kwaliteitseisen en
de vorming van een landsdekkend
netwerk van omgevingsdiensten. De
afspraken over het verbeteren van de
kwaliteit van de uitvoering zowel bij
het bevoegde gezag als in de strafrechtelijke kolom betreffen het verbeteren van de informatiehuishouding en de informatie-uitwisseling
en afstemming tussen bestuur,
Openbaar Ministerie (OM) en politie.
Het tweede fundament van het nieuwe VTH-stelsel is de afspraak dat de
meer complexe taken die specifieke
deskundigheid of specifieke toezichtexpertise vergen en taken die zich
richten op activiteiten met een
bovenlokale dimensie of onderdeel
vormen van een keten, door een regionale omgevingsdienst worden uitgevoerd. De omgevingsdiensten voeren de betreffende taken – het
zogenaamde basistakenpakket- uit in
opdracht van en voor de gezamenlijke overheden in een regio. De vorming van een landsdekkend netwerk
van omgevingsdiensten ligt grotendeels op schema.
De afspraken over verbetering van
de rolverdeling, samenwerking en
informatie-uitwisseling tussen
bestuur en het OM en politie vormen
het derde fundament. Hieraan ligt de
basisgedachte ten grondslag dat de
inzet van het OM en de politie vooral
gereserveerd moet worden voor de
middelzware en zware criminaliteit
en dat het bestuur eenvoudige zaken
meer zelf moet gaan afdoen.
Gewerkt wordt aan de versterking
van de kwaliteit van de strafrechtelijke milieuhandhaving door het OM
en de politie en aan de verbetering
van de samenwerking en informatieuitwisseling met het bevoegd gezag
vanuit de strafrechtelijke kolom.
Informatie-uitwisseling tussen de bij
558
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
toezicht en handhaving betrokken
partijen is van cruciaal belang voor
een effectieve uitvoering van de
VTH-taken. Daartoe wordt een gezamenlijk systeem voor informatie-uitwisseling ontwikkeld: Inspectieview
Milieu.
Rijk, IPO en VNG zijn begin 2012
overeengekomen de VTH-taken met
betrekking tot BRZO-inrichtingen en
IPPC15-categorie-installaties niet bij
alle omgevingsdiensten onder te
brengen, maar te bundelen in zes
omgevingsdiensten (de zogenaamde
BRZO-omgevingsdiensten).
De afspraak ten aanzien van de
decentralisatie van bevoegdheden in
het omgevingsrecht is wettelijk vertaald in het Bor dat op 1 oktober
2010 van kracht is geworden. In dit
besluit is het bevoegd gezag voor een
groot aantal inrichtingen verschoven
van gedeputeerde staten van de provincie naar burgemeester en wethouders van de gemeente. Met de komst
van de Wet revitalisering generiek
toezicht (Stb. 2012, 233) is het interbestuurlijk toezicht versoberd en
deels verschoven van het Rijk naar de
provincies.
Een belangrijk onderdeel van deze
omvangrijke operatie is het wettelijk
borgen van de behaalde resultaten
en tegelijkertijd het scheppen van de
randvoorwaarden en condities voor
een bestendig effectief en efficiënt
functioneren van het gemoderniseerde VTH-stelsel. Het voorliggende
wetsvoorstel strekt hiertoe. In de
memorie van toelichting wordt in
hoofdstuk 2 ingegaan op de aanleiding tot en noodzaak van de modernisering van het VTH-stelsel. In
hoofdstuk 3 worden de context en
inhoud van de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel toegelicht. In de daaropvolgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens
ingegaan op de verhouding van dit
wetsvoorstel tot bestaande en in
voorbereiding zijnde wetgeving
(hoofdstuk 4), de uitvoering en de
handhaving (hoofdstuk 5), de gevolgen van het wetsvoorstel voor vooral
bestuursorganen en bedrijfsleven
(hoofdstuk 6), de reacties die naar
aanleiding van de consultatieronde
zijn ontvangen (hoofdstuk 7) en evaluatie (hoofdstuk 8).
Kamerstukken II 2013/14, 33 872, nrs. 1 t/m 4
Goedkeuring Protocol 15
EVRM
461 - Voorstel van Rijkswet (13-022014) houdende goedkeuring van het
op 24 juni 2013 te Straatsburg tot
stand gekomen Protocol nr. 15 tot
wijziging van het Verdrag tot
bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden
(Trb. 2013, 130)
– Het Protocol brengt een aantal wijzigingen van procedurele aard aan in
het EVRM. Deze wijzigingen zijn bedoeld om de autoriteit van het Europees Hof voor de Rechten van de
Mens te garanderen, de effectiviteit
van zijn uitspraken te vergroten en
de klachtprocedure verder te stroomlijnen. De voornaamste maatregelen
opgenomen in Protocol nr. 15 zijn:
Margin of appreciation en het
beginsel van subsidiariteit
De doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit worden vastgelegd in de
preambule van het EVRM. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat
Verdragsstaten in de wijze waarop zij
het verdrag toepassen een margin of
appreciation toekomt, afhankelijk van
de omstandigheden van het geval en
de rechten en vrijheden die in geding
zijn. Het verdragssysteem heeft daarmee een subsidiaire rol bij het waarborgen van mensenrechten op
nationaal niveau omdat nationale
autoriteiten in beginsel beter in staat
zijn lokale omstandigheden te beoordelen dan een internationaal hof. De
rol van het Hof is er op gericht te
beoordelen of de beslissingen van
nationale autoriteiten verenigbaar
zijn met het verdrag, rekening houdend met de margin of appreciation
van verdragsstaten.
Leeftijdsgrens voor rechters
De maximale leeftijdsgrens van
zeventig jaar voor het functioneren
als rechter in het Hof wordt losgelaten. In plaats daarvan wordt bij aanvang van de procedure tot verkiezing
van een nieuwe rechter een datum
aangewezen waarop kandidaten voor
de functie van rechter de leeftijd van
vijfenzestig jaar niet mogen hebben
bereikt. Hiermee wordt beoogd te
garanderen dat alle rechters de volledige termijn van negen jaar kunnen
uitdienen en dus te voorkomen dat
ervaren rechters tussentijds moeten
opstappen.
Wetgeving
Verwijzing naar de Grote kamer
De bevoegdheid van de Kamer van
het Hof om afstand te doen van
rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer wordt gewijzigd in die zin,
dat partijen niet langer het recht
hebben daartegen bezwaar te
maken. Deze wijziging moet de centrale rol die de Grote Kamer van het
Hof speelt bij het realiseren van
consistentie in de jurisprudentie
van het Hof verder versterken. De
rechtsgang naar de Grote Kamer zou
niet gehinderd mogen worden door
het aantekenen van bezwaar, gezien
het belang van het verzekeren van
de consistentie van de jurisprudentie van het Hof.
Ontvankelijkheidsdrempel ‘indienen
verzoekschrift binnen vier maanden’
Art. 35 EVRM specificeert een aantal
ontvankelijkheidsvoorwaarden. In
het eerste lid staat vermeld: ‘Het Hof
kan een zaak pas in behandeling
nemen [...] binnen een termijn van
zes maanden na de datum van de
definitieve nationale beslissing’. Op
suggestie van het Hof is besloten
deze termijn te verkorten naar vier
maanden. Dat is in dit Protocol uitgewerkt, nu gezien de huidige snellere communicatietechnologie een
dergelijke termijn geschikter werd
geacht.
Ontvankelijkheidsdrempel ‘geen
wezenlijk nadeel’
De met Protocol nr. 14 geïntroduceerde ontvankelijkheidsdrempel
inzake het als klager ‘geen wezenlijk
nadeel’ hebben ondervonden van de
beweerde schending van het Verdrag
wordt gewijzigd. Met deze nieuwe
ontvankelijkheidsdrempel kan het
Hof klachten waarbij de klager een
gering nadeel heeft geleden, buiten
behandeling laten. Bij de invoering
van Protocol nr. 14 was bepaald dat
de toepassing van de bepaling
onderhevig was aan twee uitzonderingen. Ten eerste kunnen geen
klachten buiten toepassing worden
gelaten indien de eerbiediging van
de mensenrechten noopt tot onderzoek van het verzoekschrift en de
gegrondheid ervan. Daarnaast kunnen op deze grond geen zaken worden afgewezen die niet naar behoren zijn behandeld door een
nationaal gerecht. Laatstgenoemde
uitzondering wordt door Protocol nr.
15 verwijderd.
Kamerstukken II 2013/14, 33 873 (R2026), nrs. 1 t/m 3
462
Identiteitsfraude en
vaststelling identiteit
verdachten/veroordeelden
Vervolgstukken
Nader voorlopig verslag (14-02-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van het Wetboek van Strafrecht en
de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek
van Strafvordering, de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen en de
Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van
de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden.
Toezicht op clearing en
settlement
Intrekking
Brief (10-02-2014) houdende intrekking wetsvoorstel tot aanvulling van
de Wet op het financieel toezicht met
regels met betrekking tot het verlenen van afwikkeldiensten en het toezicht daarop.
Kamerstukken II 2013/14, 32 025, nr. 6
Cliëntenrechten zorg
Voorlopig verslag (18-02-2014) over
het wetsvoorstel houdende regels ter
bevordering van de kwaliteit van
zorg en de behandeling van klachten
en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).
Kamerstukken I 2013/14, 32 402, G
Beginselenwet AWBZ-zorg
Verslag van een schriftelijk overleg
(11-02-2014) over het wetsvoorstel
houdende bepalingen ter versterking
van de zeggenschap en bescherming
tegen geweld in de zorgrelatie van
cliënten in de AWBZ-zorg.
Kamerstukken I 2013/14, 33 352, D
Toetsing wetten aan
internationaal recht
Verslag (17-02-2014) over het voorstel van rijkswet van het lid Taverne
houdende verklaring dat er grond
bestaat een voorstel in overweging te
nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot aanpassing van
de procedure voor vaststelling van
rechtstreekse werking van een ieder
verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Kamerstukken II 2013/14, 33 359 (R 1986), nr. 7
Kamerstukken II 2013/14, 33 109, nr. 15
Wet werken naar vermogen
Zesde en zevende nota van wijziging
(03 en 17-02-2014) en brief van de
van de Staatssecretaris van VWS (1802-2014) inzake het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en
enige andere wetten gericht op
bevordering deelname aan de
arbeidsmarkt voor mensen met
arbeidsvermogen en harmonisatie
van deze regelingen.
– Brief over afstemming met de sociale partners zevende nota van wijziging.
Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 115, 119 en 122
Huis voor klokkenluiders
Voorlopig verslag (18-02-2014) over
het initiatief voorstel van wet houdende de oprichting van een Huis
voor klokkenluiders.
Kamerstukken I 2013/14, 33 258, B
Verruiming gronden
voorlopige hechtenis
Eindverslag (18-02-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van het
Wetboek van Strafrecht in verband
met de uitbreiding van de gronden
voor voorlopige hechtenis.
Kamerstukken I 2013/14, 33 360, D
Aanpassingen Wgr
Vierde nota van wijziging (14-022014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke
regelingen en een aantal andere
wetten in verband met de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur en de invoering van een
bedrijfsvoeringsorganisatie met
rechtspersoonlijkheid, alsmede regeling van diverse andere onderwerpen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 597, nr. 10
Modernisering arbitrage
Nota van wijziging (30-01-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van
Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk
Wetboek en het vierde Boek van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
559
Wetgeving
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht.
Kamerstukken II 2013/14, 33 697, nr. 6
Kamerstukken II 2013/14, 33 611, nr. 6
Aanpassingswet Wnt
Kwaliteit jeugdzorg
Verslag van een schriftelijk overleg
(17-02-2014) over het wetsvoorstel
houdende aanpassingen van de Wet
op de jeugdzorg en enkele andere
wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg.
Kamerstukken II 2013/14, 33 619, nr. 9
veelvoorkomende overtredingen.
Brieven van de Minister van BZK (1202-2014) over het wetsvoorstel tot
aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet
normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Aanpassingswet Wnt)
– Brief over de inwerkingtreding
Aanpassingswet WNT.
Kamerstukken I en II 2013/14, 33 715, B en nr 16
Stroomlijning markttoezicht
Brief van de Minister van EZ (11-022014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit
Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit
Consument en Markt te houden
markttoezicht.
– Brief minister over aanpassing boetebeleid Autoriteit Consument en
Markt.
Kamerstukken II 2013/14, 33 622, nr. 19
Ongevallenmelding medisch
onderzoek
Nota n.a.v. het verslag (18-02-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen in verband
met een uitbreiding van de meldingsplicht van ernstige ongewenste
voorvallen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 646, nr. 6
Sociaal leenstelsel masters
Brief van de Minister van OCW (1302-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met
het onderbrengen van de basisbeurs
voor studenten in de masterfase in
het sociaal leenstelsel, het verlengen
van de terugbetalingsperiode en het
efficiënter maken van het stelsel van
studiefinanciering.
– Brief over de toezeggingen van het
Sociaal Leenstelsel.
Voortgezette
tenuitvoerlegging
Brief van de Minister van VenJ (1002-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met aanvulling van de bepaling
over de procedure van voortgezette
tenuitvoerlegging.
– Brief ter aanbieding van de reactie
op de aanbevelingen die de Nationale
ombudsman op 5 november 2013
heeft gedaan inzake de uitvoering
van het Wotsbeleid.
Kamerstukken II 2013/14, 33 742, nr. 6
Novelle aanpassing
Witteveenkader
Verslag van een rondetafelgesprek
(14-02-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet verlaging
maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014.
Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 9
463
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Kamerstukken II 2013/14, 33 680, nr. 13
Digitale handhaving
Homoseksuele asielzoekers
Nota n.a.v. het verslag (12-02-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften,
het Wetboek van Strafvordering en
de Gemeentewet in verband met de
digitalisering van de handhaving van
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(14-02-2014) over drie uitspraken van
de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State betreffende homoseksuele asielzoekers, alsmede over
de beleidswijziging die zal moeten
worden doorgevoerd naar aanleiding
560
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
van deze uitspraken. Tevens bevat
deze brief een reactie op het aannemen van de zogenoemde ‘Anti
Homosexuality Bill’ door het Ugandese parlement op 20 december jl.
– Naar het oordeel van de Afdeling
kan bij de beoordeling van een asielverzoek, indien homoseksualiteit
geloofwaardig wordt geacht, niet volstaan worden met het oordeel dat
het asielrelaas ongeloofwaardig
is. De verklaringen van een vreemdeling over de wijze waarop hij na
terugkeer in zijn land van herkomst
invulling zal geven aan zijn seksuele
gerichtheid dan wel waarom hij zich
daarvan zal onthouden, moeten bij
de beoordeling worden betrokken. De
Afdeling geeft aan dat verklaringen
aangaande de wijze waarop de
vreemdeling voornemens is zich in
het land van herkomst te uiten, op
aannemelijkheid dienen te worden
onderzocht. Daarbij moeten de situatie van homoseksuelen en de te verwachten acceptatie van uitingen van
de homoseksuele gerichtheid in het
land van herkomst worden betrokken. Indien homoseksualiteit, dan
wel het verrichten van homoseksuele
handelingen in het land van herkomst strafbaar is gesteld, moet worden onderzocht hoe daarmee in de
praktijk wordt omgegaan. Het feit
dat homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn gesteld
kan betekenen dat de overheid niet
in staat of bereid is om homoseksuelen bescherming te bieden, waarmee
het vragen van bescherming gevaarlijk of bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Bij de beoordeling kan
niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij zich terughoudend
opstelt teneinde vervolging te voorkomen. Het gaat er derhalve om op
welke wijze de vreemdeling na terugkeer invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid en in hoeverre hij
in het licht daarvan heeft te vrezen
voor vervolging. De uitspraken van
het Hof en de Afdeling leiden ertoe
dat het huidige beleid, op basis waarvan niet wordt verlangd dat de seksuele gerichtheid geheim wordt gehouden, wel kan onder omstandigheden
enige terughoudendheid worden verwacht, zal worden aangepast. Met
uitzondering van situaties waarin in
een land sprake is van systematische
vervolging van homoseksuelen (Irak)
blijft een individuele beoordeling
Wetgeving
van de gestelde vrees voor vervolging
aan de orde.
De Anti Homosexuality Bill is op vrijdag 20 december jl. aangenomen
door het Ugandese Parlement. De
president heeft in een brief aan de
voorzitter van het parlement aangegeven de wet in de huidige vorm niet
te zullen ondertekenen. Asielverzoeken van Ugandezen, waarvan de
homoseksualiteit geloofwaardig
wordt geacht, worden aangehouden
totdat het nieuwe beleid, in de
Vreemdelingencirculaire is gepubliceerd. Gezien de positie van homoseksuelen in Uganda mag verwacht
worden dat die beoordeling in veel
gevallen zal leiden tot toekenning
van een verblijfsvergunning asiel.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1788
Politietraining Afghanistan
Brief van de Ministers van BuZa,
VenJ, Defensie en BHO (29-01-2014)
waarbij zij de eindevaluatie van de
geïntegreerde politietrainingsmissie
in Afghanistan over de periode van
2011–2013 conform het Toetsingskader 2009 toesturen.
– De evaluatie is als bijlage bij deze
brief te vinden.
Kamerstukken II 2013/14, 27 925, nr. 489
EU-arbeidsmigratie
Brief van de Minister van SZW 11-022014) over een aantal onderwerpen
op het gebied van EU-arbeidsmigratie.
– De volgende onderwerpen komen
aan de orde: de WRR Policy Brief ‘Roemeense en Bulgaarse Arbeidsmigratie in betere banen’; de resultaten
van de migrantenmonitor 2011-2012;
de bij de A2 en A4 betrokken werknemers; uitzendbureaus in Roemenië;
de stand van zaken m.b.t. tot afspraken met gemeenten over registratie;
een reactie op de motie Azmani over
de hoogte van WW-uitkeringen voor
arbeidsmigranten.
Kamerstukken II 2013/14, 29 407, nr. 187
Onderzoek UAV’s
Brief van de Minsiter van VenJ (1002-2014) met een nadere toelichting
over de opzet van het onderzoek
naar onbemande vliegtuigen.
– In de opzet van het kabinetsonderzoek, uitgevoerd door het WODC, zullen in ieder geval de volgende vragen
worden opgenomen:
1. inventarisatie van knelpunten van
bestaande wet- en regelgeving op
het gebied van het gebruik van onbemande vliegtuigen (UAV’s);
2. inventariseren van nut, noodzaak
en de bedreigingen rond het
toekomstig gebruik van UAV’s;
3. vergelijking van de wet- en regelgeving in de ons omringende landen
die zich al voorbereid hebben op het
toekomstig gebruik van UAV’s waarbij
gekeken wordt naar effectiviteit en
proportionaliteit van de regels;
4. het formuleren van de contouren
van de benodigde wet- en
regelgeving om voorbereid te zijn op
het toekomstig gebruik van UAV’s;
5. met bijzondere aandacht voor de
mogelijk negatieve effecten van het
gebruik van UAV’s op de privacy en
de wijze waarop die het meest
effectief kan worden gewaarborgd;
6. waarbij tevens de verwachte kansen en bedreigingen van UAV’s op de
nationale veiligheid en criminaliteit.
Het onderzoek zal in het licht van
deze vragen niet slechts de justitiële,
doch alle mogelijke nationale civiele
toepassingen van UAV’s tot onderwerp hebben.
Kamerstukken II 2013/14, 30 806, nr. 18
Bewapende drones
Brief van de Minister van BuZa, mede
namens de Minister van Defensie
(12-02-2014) met een verslag van een
rondetafelbijeenkomst over bewapende drones.
– De rondetafelbijeenkomst ‘bewapende drones – ethiek, technologie,
recht’ vond op 29 januari 2014 plaats
in het Humanity House te Den Haag.
Met deze bijeenkomst beoogde het
kabinet ruimte te bieden aan het
maatschappelijk middenveld om hun
posities over het onderwerp bewapende drones voor het voetlicht te
brengen. Aan de bijeenkomst namen
ruim dertig vertegenwoordigers deel
van NGOs en kennisinstituten, alsook academici. Voertaal van de bijeenkomst was Nederlands om het
nationale karakter ervan te benadrukken. De bijeenkomst werd ingeleid door de Hoofddirecteur Beleid
van het Ministerie van Defensie en
afgesloten door de Minister van Buitenlandse Zaken. Doelstelling van de
bijeenkomst was bij te dragen aan
een verbreding en verdieping van de
discussie over het onderwerp bewapende drones. Verschillende inleiders
waren gevraagd achtereenvolgens de
technologische, militaire, juridische,
ethische en humanitaire aspecten
van de inzet van bewapende drones
te presenteren, waarna ruimte werd
geboden voor vragen en discussie. In
de afronding van de bijeenkomst
door de rapporteur werden ook de
politieke aspecten van het gebruik
van bewapende drones onderstreept.
Kamerstukken II 2013/14, 30 806, nr. 19
Toekomst pensioenstelsel
Brief van de Staatssecretaris van SZW
(04-02-2014) met een overzicht van
alle op dit moment lopende pensioenonderwerpen voorzien van een
planning.
– Onderscheid wordt gemaakt tussen:
A. In te dienen wetsvoorstellen;
B. In te dienen evaluaties; en
C. In te dienen beleidsstukken.
Voor dit jaar heeft een aantal wetsvoorstellen hoge prioriteit. Dat is in
de eerste plaats het reeds ingediende
voorstel van wet houdende wijziging
van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages en
maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014
(Kamerstuk 33 847). Dat geldt voorts
voor de wijziging van de pensioenwetgeving in verband met het financieel toetsingskader, de wijziging van
de pensioenwetgeving in verband
met de herziening van de communicatievoorschriften, de introductie
van het algemeen pensioenfonds in
de pensioenwetgeving en de facilitering van de pensioenregeling voor
zelfstandigen. Deze wetsvoorstellen
zullen de Kamer komend voorjaar
bereiken. De beoogde datum van
inwerkingtreding van deze wetsvoorstellen is voorzien op 1 januari 2015.
Verder zal dit jaar een wetsvoorstel
worden ingediend tot herziening van
de waardeoverdracht en een wetsvoorstel tot aanpassing van het
instemmingsrecht van de ondernemingsraad bij pensioenregelingen.
beoogde datum van inwerkingtreding van deze voorstellen is voorzien
op 1 juli 2015. Ook zal dit voorjaar
een tweetal algemene maatregelen
van bestuur bij het parlement worden voor gehangen. Dat betreft een
wijziging van het Besluit uitvoering
Pensioenwet en Wet verplichte
beroepspensioenregeling in verband
met aanpassing van de tijdelijke
regeling aanvullende bijdragen bij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
561
Wetgeving
waardeoverdracht (zie de brief over
waardeoverdracht; Kamerstuk 32 043,
nr. 197) en de algemene maatregel
van bestuur parameters. Daarnaast is
er een aantal onderwerpen dat zich
in een ander, meer beleidsmatig stadium bevindt, waar ook voortgang
geboekt moet worden. In het bijzonder geldt dit voor de discussie over
de toekomstige inrichting van
het pensioenstelsel. Dat is een fundamentele discussie met een ander
tijdsverloop dan de bovengenoemde
wetsvoorstellen. De Kamer ontvangt
daarover binnenkort een separate
brief met een actieoverzicht.
2011 13, in 2012 14, van de 42 meldingen van euthanasie bij psychiatrische patiënten over 2013 waren er 8
meldingen afkomstig van de Levenseindekliniek. In 2013 kreeg de
Levenseindekliniek 286 euthanasieverzoeken van psychiatrisch patiënten, ruim een derde van het totaal
aantal verzoeken dat aldaar is binnengekomen. De toename van het
aantal meldingen onder meer worden verklaard door een toegenomen
bereidheid onder artsen om euthanasie of hulp bij zelfdoding te verlenen
aan deze patiënten.
Kamerstukken II 2013/14, 32 647, nr. 20
Kamerstukken II 2013/14, 32 043, nr. 200
Rechtspositie woonboten
Euthanasie bij psychiatrische
patiënten
Brief van de Minister van VWS, mede
namens de Minister van VenJ (11-022014) met een reactie op berichten
over het toepassen van euthanasie
bij psychiatrische patiënten door de
Levenseindekliniek.
– De minister schetst de context en
ontwikkelingen van de Levenseindekliniek en euthanasie en hulp bij
zelfdoding aan psychiatrische patiënten. De Levenseindekliniek is op 1
maart 2012 van start gegaan en is
bedoeld voor mensen die aan de
eisen van de Euthanasiewet voldoen
maar met hun verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding niet bij hun
eigen arts terecht kunnen. Cijfers uit
januari 2014, afkomstig van de
Levenseindekliniek, laten zien dat er
sinds de oprichting van de kliniek
ruim 1.300 aanvragen zijn geweest,
waarvan ongeveer driekwart is afgewikkeld. In totaal is er 300 keer
euthanasie of hulp bij zelfdoding verleend, waarvan 112 keer door de
eigen huisarts van de patiënt. Van de
188 meldingen van euthanasie of
hulp bij zelfdoding door artsen van
de Levenseindekliniek zijn er 77 door
de Regionale toetsingscommissies
beoordeeld; alle zijn als ‘zorgvuldig’
beoordeeld. De Regionale toetsingcommissies euthanasie stellen dat in
zaken waar het een psychiatrische
patiënt betreft met nog meer
behoedzaamheid moet worden
omgegaan met een verzoek tot
euthanasie. Dit wordt ook onderschreven door de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. In 2010
waren er 2 meldingen van euthanasie bij psychiatrische patiënten, in
562
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
Brief van de Minister voor WRD (0502-2014) met een reactie op het rapport van RIGO Research en Advies BV
‘Vaste grond onder de voeten; over de
rechtspositie van waterbewoners ten
aanzien van de ligplaats’.
– In het rapport doen de onderzoekers vier suggesties, omkleed met
voor- en nadelen, ter verbetering van
de rechtspositie van de woonbootbewoners met betrekking tot hun ligplaats. Deze mogelijkheden tot verbetering zijn kort samengevat:
1. Het Rijk dient het permanente en
locatiegebonden karakter van wonen
op het water te erkennen en helder
te zijn over de status van ligplaatsen.
Hiermee zou, naar het oordeel van de
onderzoekers, een basis gelegd worden voor een verbeterde rechtspositie van woonbootbewoners ten aanzien van de ligplaats.
2. Neem ligplaatsen (verplicht) op in
het bestemmingsplan. Hierdoor
neemt de gebruikszekerheid toe en
wordt de ligplaatsgebruiker bij een
eventuele bestemmingsplanwijziging
gelijk behandeld aan gewone woonruimte bewoners. In de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging kan een afweging van belangen
plaatsvinden.
3. Huurbescherming in geval van verhuur door een private eigenaar van
de ligplaats, analoog aan woonruimte.
Hiermee wordt zowel de gebruikszekerheid als de prijszekerheid bevorderd. Immers zowel beëindiging van
de huurovereenkomst als huurverhogingen van woonruimte zijn in Nederland streng gereguleerd. Dit betreft
alleen degenen die een huurcontract
voor de ligplaats hebben, hetgeen bij
slechts een beperkt deel van de woon-
bootbewoners het geval is.
4. Primaat van gebruik publiekrecht
door overheden. De huidige praktijk
is dat overheden zowel publiek- als
privaatrecht gebruiken met betrekking tot ligplaatsen. De rechtspositie
van woonbootbewoners zou, volgens
de onderzoekers, verbeteren indien
er uitsluitend gebruik gemaakt zou
worden van publiekrecht.
Het Rijk is graag bereid de eerste suggestie te volgen: bij deze erken ik dat
wonen op het water gelijkwaardig is
aan wonen op land. Een ligplaats is
hiervoor een noodzakelijke voorwaarde: zonder ligplaats heeft een
woonboot weinig waarde, met een
ligplaats daarentegen des te meer. Ik
neem de suggestie om de huurbescherming te regelen voor de huurders van ligplaatsen die een permanent karakter hebben (en dus
beschikken over een vergunning of
ontheffing voor permanent wonen)
over, maar zie geen reden om deze
figuur te beperken tot het geval dat
de eigenaar van de ligplaats een private persoon is. Dat neemt niet weg
dat er een aantal verschillen is, waarmee rekening moet worden gehouden. De suggestie om ook huurprijsbescherming te regelen voor
ligplaatsen wordt niet overgenomen
omdat de waarde van de woonboten
met een ligplaats ver uitstijgen
boven wat als sociale huisvesting
aangeduid kan worden. Nagestreefd
wordt verder dat ook lokale regelingen, zoals die met betrekking tot het
innemen van ligplaatsen, in de toekomst geheel in het omgevingsplan
worden opgenomen. Dit wordt echter
vooralsnog niet verplicht gesteld. De
suggestie om waar het kan publiekrecht te gebruiken, hangt nauw
samen met deze suggestie om ligplaatsen op te nemen in het bestemmingsplan. De opvatting over de
huurbescherming van huurders van
ligplaatsen vergen wijziging van wetgeving. De bewindsman zal deze wijziging op korte termijn ter hand
nemen.
Kamerstukken II 2013/14, 32 730, nr. 17
‘Spoofing’
Brief van de Minister van VenJ (1102-2014) over het manipuleren van
afzendergegevens bij telefonie (‘spoofing’)
– Het fenomeen ‘spoofing’ is het
manipuleren van de afzenderinfor-
Wetgeving
matie bij telefonie. Het gaat hierbij
om voorwenden dat de beller belt
vanaf een ander telefoonnummer
dan in werkelijkheid het geval is.
Spoofing bij telefonie bestaat al
geruime tijd, maar door het digitaal
bellen is dit makkelijker geworden.
Deze manipulatiemogelijkheden bij
digitaal bellen zijn bekend. Gevraagd
is of personen onterecht als verdachte in beeld zijn gekomen door spoofing. De politie en het Openbaar
Ministerie maken in strafrechtelijke
onderzoeken gebruik van telecommunicatiegegevens en hebben dus
ook te maken met spoofing. De politie beschikt over diverse middelen
om te verifiëren of een beller gebruik
maakt van spoofing. Verificatie van
telefoonnummers en de gebruiker is
een belangrijk onderdeel van een
strafrechtelijk onderzoek en dus ook
de detectie van spoofing. Van belang
is in dit kader te melden dat telecommunicatiegegevens nooit als
alleenstaand bewijs wordt geaccepteerd worden. Er zal altijd meer
onderzoek moeten worden gedaan
en gekeken of de gegevens in de rest
van de bewijsmiddelen passen. Alle
relevante aspecten omtrent spoofing
worden momenteel nader uitgezocht.
Naar aanleiding van de inventarisatie
zal worden bezien of er aanleiding is
maatregelen te treffen die eventuele
nadelen van spoofing voor strafrechtelijke onderzoeken kunnen ondervangen.
Kamerstukken II 2013/14, 32 761, nr. 58
Positie van Gevolmachtigde
Ministers Rijksministerraad
Brief van de Vaste Commissie voor
Koninkrijksrelaties (06-02-2014) aan
de vz. van de Tweede Kamer waarin
verzocht wordt een voorstel ter goedkeuring voor te leggen om aan de
Raad van State ingevolge artikel 21 a
van de Wet op de Raad van State
voorlichting te vragen over de positie
van de Gevolmachtigde Ministers in
de Rijksministerraad.
– De commissie zou graag antwoord
krijgen op de volgende vragen (waarbij de commissie zich, indien daar
naar het oordeel van de Raad van
State aanleiding toe is, aanbevolen
houdt voor eventuele suggesties ter
verbetering van de huidige situatie):
1. Op welke basis functioneren de
Gevolmachtigde Ministers in de
Rijksministerraad?
2. Behoort het tot de bevoegdheid
van de (voorzitter van de) Rijksministerraad een Gevolmachtigde Minister
al dan niet tot de Rijksministerraad
toe te laten?
3. Waar, c.q. op welke wijze, vindt in
dit kader verantwoording plaats van
het handelen of van de persoon van
de Gevolmachtigde Ministers?
Daarbij het aanvullende verzoek om
in de uitgaande brief aan de Raad
van State te benadrukken dat het aan
de Raad van State zelf is te bepalen
waar binnen de Raad dit verzoek
wordt behandeld. Dit laatste verzoek
wordt ingegeven door de omstandigheid dat een verzoek van de Tweede
Kamer om voorlichting door de Raad
van State formeel alleen kan worden
gericht aan de Raad van State van
Nederland, terwijl het aan de Raad
van State van het Koninkrijk is om in
dit geval voorlichting te geven.
Kamerstukken II 2013/14, 33 750 IV, nr. 26
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
563
Nieuws
464
Stelselvernieuwing gesubsidieerde
rechtsbijstand: aangepaste plannen
De kosten voor gesubsidieerde
rechtsbijstand zijn de afgelopen 10
jaar toegenomen van € 330 miljoen
in 2002 naar € 495 miljoen in 2012.
Dat schrijft staatssecretaris Teeven
op 18 februari 2014 in een brief aan
de Tweede Kamer over de stelselvernieuwing van de gesubsidieerde
rechtsbijstand. Van de toename van
€ 165 miljoen is € 63 miljoen toe te
schrijven aan de inflatie. Daarnaast
zijn de kosten met € 102 miljoen toegenomen. In 10 jaar tijd is het budget dus met 25 procent gestegen
bóven op de inflatie. Overigens zijn
vanaf 2006 in dit budget ook de kosten voor tolk- en vertaaldiensten
opgenomen.
D
e brief van Teeven is een vervolg op de veelbesproken
brief van 12 juli 2013, waarin
op hoofdlijnen maatregelen werden
aangekondigd om tot een structurele
jaarlijkse bezuiniging op de gesubsidieerde rechtsbijstand van € 85 miljoen per 2018 te komen. In de nieuwe brief informeert hij de Tweede
Kamer over aanpassingen op het oorspronkelijke plan. Het gaat om de
volgende maatregelen:
Verbetering kwaliteit van
dienstverlening en verdere
specialisatie
Met het wetsvoorstel Positie en toezicht advocatuur (Kamerstukken
32 382) krijgt de NOvA meer mogelijkheden om regels te stellen ter verhoging van de integriteit en kwaliteit
van de advocatuur, onder andere door
de invoering van collegiale toetsing
en van het nieuwe toezichtsysteem.
Daarnaast is binnen de advocatuur
een ontwikkeling gaande om specialisatieverenigingen op te richten. Deze
verenigingen hanteren steeds vaker
deskundigheidsvoorwaarden aan hun
leden, zowel bij toetreding als tot
behoud van het lidmaatschap. Teeven
verwacht dat door het verbeteren van
de kwaliteit van de advocatuur bin-
564
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
nen het stelsel van gesubsidieerde
rechtsbijstand, de vraag hiernaar op
lange termijn zal verminderen.
Coördinatie van besluiten
bestuursrecht
In het bestuursrecht, meer in het bijzonder het sociale zekerheidsrecht,
stellen belanghebbenden vaak meerdere malen bezwaar of beroep in
omdat niet altijd duidelijk is wanneer
sprake is van een voor beroep vatbaar
besluit. Dit leidt tot vele aanspraken
op gesubsidieerde rechtsbijstand. De
regeringscommissaris voor de algemene regels van bestuursrecht doet
momenteel onderzoek naar een
model waarbij de rechtsverhouding
tussen overheid en burger niet steeds
wordt opgeknipt via een beroepsrecht
tegen afzonderlijke besluiten.
Pijler van het nieuwe stelsel:
versterking van de eerste lijn
Veel advocaten vinden dat zij zich
moeten beperken tot zaken die
voortgezette rechtsbijstand van een
(gespecialiseerde) advocaat vergen.
Op dit moment stromen vanuit het
Juridisch Loket teveel zaken door
naar de advocatuur, die een gespecialiseerde rechtsbijstandverlener even
goed kan afhandelen. De eerste lijn
die Teeven voorstelt, krijgt meer
ruimte om niet alleen te adviseren,
maar ook om problemen van rechtzoekenden te helpen oplossen.
Huur- en verbintenissenrecht: toevoeging wordt
uitzondering
Het huurrecht en het verbintenissenrecht zijn rechtsgebieden waarvoor de
markt voorziet in goede alternatieven
voor gesubsidieerde rechtsbijstand en
waarbij procederen, en dus ook een
toevoeging, niet de meest aangewezen route is voor het vinden van een
oplossing voor een geschil. Gesubsidieerde rechtsbijstand voor deze rechtsgebieden zal daarom beperkt worden
tot uitzonderlijke gevallen. Binnen
het verbintenissenrecht geldt een uitzondering op deze regel als het gaat
om straat-/contactverboden, gewelds-/
zedenmisdrijven, medisch handelen
en onrechtmatige overheidsdaad.
Echtscheiding
Binnen het echtscheidingsrecht moeten twee maatregelen zorgen voor
een kleiner beroep op gesubsidieerde
rechtsbijstand: ‘scheiden zonder rechter’ en ‘scheiden op basis van gezinsinkomen’. Naar aanleiding van kritiek
op de laatstgenoemde maatregel
komt er een onderzoek naar de wijze
waarop vechtscheidingen voorkomen
kunnen worden.
Straf(proces)recht
Voor het strafprocesrecht kondigt
Teeven de volgende maatregelen aan:
ž9ôäġÐíðäĭäąĭÐąääąÐĄÛġěóÐÿĭä
last indien de bewaring nadat deze
is bevolen direct wordt geschorst.
ž9ôäġÐíðäĭäąĭÐąääąÐĄÛġěóÐÿĭä
last in hoger beroep als de verdachte op vrije voeten verkeert.
ž&äėôüýôąðäąýäÿäíĊėíÐôġÐôėäĭäėðĊädingen.
ž#äąäėôäýäĭäėÿÐðôąðĭÐąóäġĤĤėź
tarief.
Clawback
Teeven staat positief ten opzichte van
de ‘clawback’, hij laat verder onderzoeken hoe deze maatregel in Nederland
kan worden ingevoerd. Clawback wil
zeggen dat rechtzoekenden die met
behulp van gesubsidieerde rechtsbijstand een financieel resultaat behalen, uit dat resultaat een deel van de
kosten van de aan hen verleende
rechtsbijstand terugbetalen.
Verhoging financieel belang
Om het gebruik van alternatieve vormen van geschilbeslechting te stimuleren, worden de drempels voor het
minimale financiële belang dat een
rechtzoekende heeft, verdubbeld van
€ 250 naar € 500 voor een lichte
adviestoevoeging, van € 500 naar
Nieuws
€ 1000 voor een proceduretoevoeging en van € 1000 naar € 2000 voor
toevoeging in een cassatiezaak.
Kennelijke afdoening in het
bestuursrecht
Per 15 februari 2014 is de vergoeding
voor rechtsbijstand in kennelijke
zaken in het bestuursrecht op het
oude niveau teruggebracht van voor
1 oktober 2013. Teeven komt hiermee
tegemoet aan de kritiek van met
name de asieladvocaten. Bij deze kennelijke afdoeningen, in onder meer
asielzaken, heeft regelmatig een
inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden, waarmee terugkeer naar de
hogere vergoeding op zijn plaats is.
Verlaging generiek uurtarief
De aanpassingen van het maatregelenpakket ten opzichte van het pakket
zoals Teeven dat voorstelde in de brief
van 12 juli 2013 leiden ertoe dat de
besparing van € 85 miljoen per jaar
niet gehaald wordt. Om die reden
wordt de generieke vergoeding verlaagd. Deze verlaging vindt in twee
tranches plaats. De eerste tranche, die
naar verwachting minimaal zal zijn,
wordt in 2015 ingevoerd, de tweede
tranche in 2016, wanneer de besparing als gevolg van de maatregel clawback duidelijk zal zijn. De ondergrens
van het uurtarief is € 100.
Reacties NOvA en VSAN
De VSAN stelt in een persbericht op
haar website dat de bezuinigingen op
de gesubsidieerde rechtsbijstand in
strijd zijn met het EVRM. Dat blijkt uit
een recent verschenen advies van
prof. mr. T. Barkhuysen. Dit advies is
in opdracht van de VSAN en de Ver-
eniging Sociale Advocatuur Amsterdam (VSAA) tot stand gekomen. Beide
verenigingen hebben de staatssecretaris verzocht om de voorgestelde maatregelen in overeenstemming te brengen met het internationale recht. De
NOvA schrijft op de website: ‘De Orde
heeft zich vanaf het begin fel uitgesproken tegen deze verdere aantasting van de toegang tot het recht en
is die mening ook na deze nieuwe
brief van de staatssecretaris toegedaan. Het wordt rechtzoekenden nog
moeilijker gemaakt om rechtsbijstand
in te schakelen en advocaten die binnen het stelsel actief zijn, worden
financieel uitgekleed. Ongeacht dit
principiële en ongewijzigde standpunt, voelt en draagt de Orde een
medeverantwoordelijkheid voor het
behoud van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand.’
465
Rapport over governance Rechtspraak
De Rechtspraak als organisatie
moet een evenwicht vinden tussen
het briljante, het efficiënte en het
relevante vonnis. De bestuurlijke
zorg voor kwantitatieve aspecten
als prijs, het aantal zaken en de
doorlooptijden moet vooral de
waarborging van legitimiteit en
onafhankelijkheid van de rechtspraak dienen.
D
at staat in het op 17 februari
verschenen rapport ‘Governance in de rechtspraak’. De
Nederlandse School voor Openbaar
Bestuur (NSOB) maakte dit rapport
in opdracht van de Raad voor de
rechtspraak. Aanleiding was het
manifest van raadsheren in de
december 2012, die waarschuwden
dat de kwaliteit van rechtspraak
onder druk stond, onder meer door
de sturing van gerechtsbestuurders
en Raad voor de rechtspraak op productiecijfers. Het rapport schetst dat
de sturing van de Rechtspraak de
laatste 25 jaar permanent aan verandering onderhevig is geweest, samenhangend met professionalisering,
waardoor er steeds meer sprake is
van hiërarchische, beheersmatige
arrangementen. Deze ontwikkeling
heeft geleid tot een zichtbare spanning tussen de wereld van ‘bestuur’
en ‘management’ aan de ene kant en
die van de rechterlijke ‘professionals’
die ‘gewoon hun werk willen doen’
aan de andere kant.
Drie beelden
De verschillende opvattingen over
hoe de Rechtspraakorganisatie zou
moeten worden bestuurd, zijn volgens de onderzoekers te herleiden
tot drie beelden van rechtspraak als
professie. Het eerste beeld is dat van
juridische voortreffelijkheid als kernwaarde in de rechtspraak. Het briljante vonnis is daarvan het symbool en
de maatstaf. Een tweede cluster van
opvattingen over de rechterlijke professie wordt aangeduid als die van
het efficiënte vonnis. Hierin wordt
rechtspraak als een bedrijfsproces
gezien, dat inzichtelijk en bestuurbaar is te maken in termen van doorlooptijden, kosten en opbrengsten,
doelmatigheid en standaardisering.
Het derde beeld wordt het relevante
vonnis genoemd. Rechtspraak is hier-
bij maatschappelijke geschilbeslechting: partijen moeten verder kunnen
na het vonnis. Het vonnis moet niet
alleen als gezaghebbend worden
ervaren, maar ook als betekenisvol.
Balanceren
Het briljante vonnis is niet meer
dominant; in de perceptie van velen
heeft het efficiënte vonnis fiks aan
betekenis gewonnen. In een organisatie van professionals stuit dat op
weerstand. Inhoudelijke excellentie is
immers in een professionele organisatie een sterke bron voor legitimiteit.
Governance en bestuur worden
gemakkelijk geassocieerd met de
wereld van het efficiënte vonnis, minder met die van het relevante vonnis
en niet of nauwelijks met die van het
briljante vonnis. Goed bestuur in een
professionele organisatie is een kwestie van balanceren tussen de verschillende beelden van professionaliteit.
Het rapport bevat negen aanbevelingen, die vooral als een uitnodiging
tot discussie zijn bedoeld.
Het rapport is te vinden op
rechtspraak.nl (Actualiteiten)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
565
466
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Nieuw Europees privacykader hindert big data
innovatie
Het voorstel voor de nieuwe privacyverordening in de Europese Unie
biedt consumenten meer recht op
informatie en toestemming ter
bescherming van hun privacy, zodat
ze betere keuzes kunnen maken.
Maar volgens hoogleraar Lokke
Moerel zullen deze rechten niet tot
meer bescherming leiden. Het voorstel belemmert bovendien innovaties
met big data, terwijl deze van groot
maatschappelijk nut kunnen zijn.
Moerel pleit voor een meer Amerikaanse “harm based” benadering,
waarbij pas als een verwerking schadelijk is voor burgers toestemming
hoeft te worden gevraagd. Dat zal uiteindelijk tot betere bescherming van
de burger leiden. Prof. mr. dr. Lokke
Moerel is sinds maart 2013 hoogleraar Global ICT Law aan Tilburg Law
School en is partner bij De Brauw
Blackstone Westbroek. Ze aanvaardde
haar leerstoel op vrijdag 14 februari
2013 met de rede ‘Big data protection.
How to make the draft EU regulation
on data protection future proof’.
Promoties
Huur en verhuur van
bedrijfsruimten
In dit onderzoek van
Jelte Kinderman staan
de wettelijke bepalingen betreffende de
huur en verhuur van
bedrijfsruimten centraal. In 1972 heeft
de wetgever voor
deze categorie gebouwde onroerende
zaken een aparte regeling ingevoerd.
De noodzaak hiertoe ontstond door
de maatschappelijke ontwikkelingen
die zich sinds de Tweede Wereldoorlog hadden voorgedaan en de rege-
566
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
ling is dan ook met die ontwikkelingen in het achterhoofd vormgegeven.
Ook na de invoering hebben zich
diverse ontwikkelingen voorgedaan
als gevolg waarvan het maatschappelijke en economische landschap aanzienlijke wijzigingen heeft ondergaan. De definitie van het begrip
bedrijfsruimte heeft echter dapper
standgehouden en zij is in de afgelopen 40 jaar ongewijzigd gebleven.
Niet dat het aan voorstellen tot aanpassing van deze definitie heeft ontbroken. Integendeel. Telkens bleek
echter, politiek of praktisch, een passend alternatief te ontbreken.
De moeilijkheid bij de definitie van
bedrijfsruimte is dat zij tracht een
specifiek aantal soorten bedrijven te
omschrijven. Het feit dat de wetgever
heeft verzuimd om enkele essentiële
elementen uit de definitie zelf te definiëren, heeft geleid tot een onophoudelijke stroom aan jurisprudentie.
Vooral het grote verschil in beschermingsmaatregelen die van toepassing
zijn op de huur van een bedrijfsruimte en die gelden voor overige gebouwde onroerende zaken zoals bedoeld in
art. 7:230a BW, maakt dat partijen
veel eraan gelegen is om het gehuurde wel of juist niet als bedrijfsruimte
te kwalificeren. Bekijkt men echter
het resultaat van ruim 40 jaar jurisprudentie dan is de logica achter de
kwalificaties soms ver te zoeken. Zo
wordt een videotheek niet door de
wettelijke regeling beschermd maar
de naastgelegen winkel die DVD’s verkoopt wel. Ook moeilijk te volgen is
de redenering achter het feit dat de
kapper wel beschermd wordt maar de
pedicure niet. Het meest opvallend is
dat de kwalificatieproblemen voornamelijk ontstaan bij bedrijven of branches die ten tijde van de invoering
van de regeling nog niet of nauwelijks
bestonden. Het lijkt er daarmee sterk
op dat de maatschappelijke ontwikkelingen de definitie, en daarmee het
toepassingsbereik van de beschermingsmaatregelen, hebben ingehaald.
Het onderzoek is opgedeeld in een
aantal onderdelen. Allereerst is de
parlementaire geschiedenis van afdeling 7.4.6 BW onderzocht om zo te
achterhalen welk doel de wetgever
precies met de bepalingen voor ogen
heeft gehad. Vervolgens is uitgebreid
stilgestaan bij de definitie van
bedrijfsruimte en is onderzocht welke bedrijven er nu wel en welke er nu
niet onder deze definitie vallen. Vervolgens is voor elk onderdeel van de
regeling (de termijn-, opzeggings- en
prijsbescherming en de indeplaatsstelling) onderzocht in hoeverre de
bestaande bepalingen aansluiten bij
de huidige maatschappelijke situatie.
Onderzocht is welke problemen de
partijen die heden ten dage met de
regeling te maken hebben ondervinden en op welke wijze de regeling
aangepast kan worden aan de eisen
die de huidige gebruikers eraan stellen. Hiertoe is voor elk onderdeel een
herontwerp voorgesteld. Daarnaast is
de regeling op het gebied van de overige gebouwde onroerende zaken
zoals bedoeld in art. 7:230a BW
onderzocht. Ook hier is een herontwerp voorgesteld om de regeling
doelmatiger en eenvoudiger in
gebruik te laten zijn. Vervolgens zijn
alle voorgestelde wijzigingen tot een
integrale regeling gesmeed waarbij
een korte artikelsgewijze toelichting
is gegeven. Het onderzoek is afgesloten met de beantwoording van de
probleemstelling en is voorzien van
een uitgebreid jurisprudentie- en
trefwoordenregister.
Jelte Kinderman verdedigde zijn
proefschrift ‘Huur van bedrijfsruimten’ bij de Open Universiteit op vrijdag 14 februari 2014 in Heerlen. Zijn
promotores zijn prof. mr. J.G.J. Rinkes
en prof. mr. A.L.H. Ernes.
J.A. Kinderman
Huur van bedrijfsruimten
Uitgeverij Paris 2014, 538 p., € 68,75
ISBN 978 94 6251 009 8
Bestudering van crimineel
gedrag en de pakkans aan de
hand van DNA
De meeste kennis over
daders en hun criminele gedrag is gebaseerd
op een kleine minderheid van daders die
gearresteerd zijn. Als
geografische aspecten
van crimineel gedrag
en criminele carrières worden bestudeerd worden voornamelijk twee
databronnen gebruikt: politie- en justitie data en zelfrapportages. Als politiedata worden gebruikt om daders te
bestuderen, wordt maar een klein percentage van alle daders bestudeerd.
Ook is het waarschijnlijk dat deze
daders niet representatief zijn voor de
Universitair Nieuws
gehele daderpopulatie. Zelf gerapporteerde data over crimineel gedrag lijden aan zowel over- als onderrapportage: ernstige delicten worden
onder-gerapporteerd, terwijl lichtere
delicten soms worden over-gerapporteerd. Dit zorgt ervoor dat zelfrapportage minder geschikt is om patronen
in crimineel gedrag te bestuderen.
In dit proefschrift van Marre
Lammers wordt een alternatieve
databron gebruikt om het criminele
gedrag van daders te bestuderen:
data uit de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Data uit de
DNA-databank bieden de unieke
mogelijkheid om het criminele
gedrag van seriële daders te onderzoeken, ook als deze daders (nog)
niet gearresteerd zijn. Als een DNAspoor van dezelfde persoon wordt
gevonden op verschillende plaatsen
delict, is bekend welke delicten deze
persoon heeft gepleegd en waar en
wanneer hij of zij deze delicten
gepleegd heeft, ook als deze dader
niet gearresteerd is. DNA-sporen bieden daarmee de mogelijkheid om het
criminele gedrag van niet-gearresteerde daders te onderzoeken en dit
te vergelijken met het criminele
gedrag van gearresteerde daders.
Door kenmerken van het criminele
gedrag van deze twee dadergroepen
te vergelijken wordt inzicht verkregen in welke van deze kenmerken
invloed hebben op de kans dat een
dader gearresteerd wordt.
Twee type kenmerken zijn onderzocht
in het proefschrift: criminele carrière
kenmerken en geografische kenmerken. Drie criminele carrière kenmerken zijn onderzocht: het aantal
gepleegde delicten (lengte van de
criminele carrière), de ernst van de
gepleegde delicten en specialisatie
(pleegt de dader voornamelijk één
type delict, of is hij een generalist en
pleegt hij steeds verschillende typen
delicten). De resultaten laten zien dat
het aantal delicten een positieve
invloed heeft op de kans dat een dader
gearresteerd wordt: hoe meer delicten
een dader pleegt, hoe groter de pakkans. De ernst van de delicten heeft
geen invloed op de kans dat een dader
gearresteerd wordt. Specialisatie heeft
wel invloed: een gespecialiseerde
dader heeft een kleinere kans om
gearresteerd te worden dan een generalistische dader. Dit geldt voor specialisatie in geweldsdelicten, inbraak,
diefstal en diefstal van/uit auto.
Twee geografische kenmerken zijn
onderzocht, allereerst in hoeveel van
de 25 Nederlandse politiekorpsen
zoals deze bestonden ten tijde van
het onderzoek daders hun delicten
plegen. De resultaten laten zien dat
als een dader in meerdere politiekorpsen delicten pleegt, hij een kleinere kans heeft om gearresteerd te
worden dan als hij al zijn delicten in
één politiekorps pleegt. De afstand
tussen politiekorpsen maakt hierbij
niet uit. Het andere geografische kenmerk maakt gebruik van de exacte
locaties waar de delicten zijn
gepleegd, door de gemiddelde
afstand tussen alle paren van delicten in een serie te meten. De resultaten laten zien dat deze gemiddelde
afstand geen invloed heeft op de
kans dat daders gearresteerd worden.
Een andere conclusie van dit proefschrift is dat DNA-data een meerwaarde hebben voor criminologisch
onderzoek, ze bieden immers de
mogelijkheid om het criminele
gedrag van niet-gearresteerde daders
te onderzoeken.
Lammers promoveerde op 23 januari
aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Haar promotoren waren prof.dr. W.
Bernasco en prof.dr. H. Elffers.
stukken van de arbeidsrechtelijke
omkeringsregel en proportionele
aansprakelijkheid ontwikkeld. In de
juni-arresten, d.d. 7 juni 2013, heeft
de Hoge Raad belangrijke stappen
gezet op deze terreinen. De toepassingsvereisten bij beide leerstukken
zijn verduidelijkt en begrensd. Niettemin blijven er vragen over. Zo is
het thans onduidelijk waar de ondergrens voor het toepassen van de
arbeidsrechtelijke omkeringsregel
c.q. proportionele aansprakelijkheid
ligt. Veel zal, zoals in het (privaat)
recht gebruikelijk, afhangen van de
omstandigheden van het geval. Daarnaast moet de Hoge Raad zich nog
uitlaten over de vraag of de onderhavige leerstukken in dezelfde zaak toegepast kunnen worden. Nu de juridische discipline tegen de grenzen
aanloopt wat betreft de werkgeversaansprakelijkheid voor beroepsziekten bij een onzeker causaal verband,
is het zaak dat de medici en de wetgever in actie komen. Nog een betere
oplossing is het inzetten op preventie. Voorkomen is immers beter dan
genezen: Safe jobs, safe lives!
Eva Hijma
Safe jobs, safe lives
Masterscriptie Privaatrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Vrije Universiteit Amsterdam
M. Lammers
Catch me if you can. Using DNA
traces to study the influence of
offending behaviour on the
probability of arrest
Begeleider: Prof. mr. A.J. Akkermans
Beoordeling: 8,5
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: njb.nl/njblog
Uitgave in eigen beheer, geïnteresseerden kunnen mailen
naar [email protected]
ISBN 978 94 6228 338 1
Scriptie
Werkgeversaansprakelijkheid bij beroepsziektezaken
In haar scriptie bespreekt Eva
Hijma de problematiek rond werkgeversaansprakelijkheid bij beroepsziektezaken. Een werknemer kan op
grond van art. 7:658 BW zijn werkgever voor de door hem tijdens het
werk geleden schade aansprakelijk
stellen. De problematiek rondom
beroepsziektezaken zit voornamelijk
in het vaststellen van het causale
verband tussen de werkzaamheden
en de schade. Om de werknemer in
zijn zware bewijspositie tegemoet te
komen, heeft de Hoge Raad de leer-
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). Heb
je belangstelling om te worden
geselecteerd voor opname van een
samenvatting van je masterscriptie
in het NJB? Stuur dan je scriptie,
voorzien van een samenvatting van
maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je
voor de scriptie hebt ontvangen en
ook je afstudeerrichting en de
naam van je scriptiebegeleider,
naar het redactiebureau van het
NJB, postbus 30104, 2500 GC Den
Haag of e-mail: [email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
567
467
468
Personalia
Raad van Discipline
Raad van Advies CBP
Per 1 januari 2014
is mr. Tijn van Osch
benoemd tot voorzitter van de Raad
van Discipline in
het ressort Arnhem-Leeuwarden. Van Osch is raadsheer in het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden en volgt mr. B.P.J.A.M.
van der Pol op.
Prof. Mireille van
Eechoud (Instituut
voor Informatierecht,
Universiteit van
Amsterdam) is
benoemd tot lid van
de Raad van Advies van het College
bescherming persoonsgegevens (CBP).
Van Eechoud trad aan per 1 november
2013 voor een periode van vier jaar.
Zij volgde prof. E.J. Dommering op.
Expertcomité van de Raad
van Europa
UvA Eredoctoraat
Dr. Tarlach
McGonagle (Instituut voor Informatierecht, IViR, UvA)
is benoemd tot lid
van een nieuw
expertcomité van de Raad van
Europa. McGonagle is gespecialiseerd
in internationale en Europese mensenrechten, met name op het gebied
van vrijheid van meningsuiting en
religie, rechten van minderheden en
culturele en linguïstische rechten.
Daarnaast is hij gespecialiseerd in
internationaal, Europees en vergelijkend mediarecht en beleid.
Het comité heeft als opdracht een
nieuwe aanbeveling inzake de
bescherming van journalisten en de
veiligheid van journalisten en andere
media-actoren op te stellen en voor
te leggen aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa.
De Universiteit van Amsterdam (UvA)
heeft eredoctoraten toegekend aan econoom en Nobelprijswinnaar Alvin Roth
en rechtsgeleerde James Crawford.
Roth wordt onderscheiden voor zijn
pioniersrol in ‘applied
market design’, waarbij elementen uit de
speltheorie worden
gebruikt voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.
Crawford ontvangt het
eredoctoraat vanwege
de grote invloed die
hij heeft op de internationale rechtswetenschap, in het
bijzonder op het internationale
aansprakelijkheidsrecht. De eredoctoraten werden uitgereikt tijdens de
viering van de Dies Natalis van de
UvA op woensdag 8 januari 2014.
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
Advocatuur
Els in ‘t Veld is per
1 januari 2014
benoemd tot partner
van Dijkstra Voermans Advocatuur &
Notariaat. In ’t Veld is
sinds 2005 als advocaat verbonden
aan Dijkstra Voermans. Ze geeft leiding aan de fusie- en overnamepraktijk van de Utrechtse vestiging.
Hoogleraar
Het College van
Bestuur van de
Universiteit van
Amsterdam heeft
ingestemd met de
benoeming van
dr. Rob Schotsman, senior adviseur
bij NIBE-SVV, op de bijzondere leerstoel Implementatie financieel
gedragsrecht. Deze benoeming gaat
in per 1 maart 2014. Schotsman
adviseert over financiële rechtsvraagstukken voor onder andere banken
en verzekeraars. Daarnaast verzorgt
hij regelmatig presentaties over het
financieel gedragsrecht.
Agenda
24 02 2014
In gesprek met Hirsch Ballin
Wim Brands gaat in gesprek met
leden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. In
de vijfde aflevering interviewt hij
Ernst Hirsch Ballin, hoogleraar
Nederlands en Europees constitutioneel recht aan Tilburg University en
tevens hoogleraar rechten van de
mens aan de Universiteit van
Amsterdam. Wie is zijn inspiratie-
568
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
bron? Wat is de stand van zaken in
zijn tak van wetenschap? Een
gesprek met de mens achter de
wetenschapper: filosoferend over het
vakgebied, de wetenschap in het
algemeen, de huidige maatschappij
en de toekomst.
Tijd: maandag 24 februari van 16.00 tot 17.00 uur
Plaats: SPUI25, Spui 25-27 te Amsterdam
Inlichtingen en aanmelding: via: www.spui25.nl.
Deelname is gratis.
19 03 2014
Interventie bij banken en
verzekeraars
De Interventiewet geeft de Minister
van Financiën en de Nederlandsche
Bank belangrijke bevoegdheden om
in te grijpen bij banken en verzekeraars in de problemen. In deze lezing
van het Leidsch Juridisch Genootschap houdt prof. mr. W.A.K. Rank,
hoogleraar Financieel recht aan de
Universiteit Leiden en advocaat part-
Agenda
ner bij NautaDutilh in Amsterdam,
deze bevoegdheden tegen het licht
en staat hij met name stil bij de
civielrechtelijke gevolgen van de
uitoefening ervan.
Datum: woensdag 19 maart van 17.30 tot 18.30 uur
Locatie: Juridische Faculteit , Kamerlingh Onnes Gebouw
(zaal B.041), Steenschuur 25 te Leiden.
Aanmelding: via: mw. mr. J.M.D. Bharos, e-mail: [email protected] of telefoon: 071-516 5043.
20 t/m 22 03 2014
23rd Annual Conference IAFP
The field of forensic mental health is
under the microscope of therapists
and under the camera of the media.
Within this field public and personal
issues are rivals. Confidentiality in
the therapist’s room is often not respected in the court room, while the
offender has a central position in the
court room as well as in the therapist’s office. From the legal point of
view and from the mental health
perspective distinct approaches and
mechanisms serve to understand the
offender’s criminal behavior.
This conference aims to provide professionals in forensic mental health
in general and forensic psychotherapy in particular with clinical, practical, theoretical and scientific information from an international
perspective and within different
jurisdictions. The exchange among
forensic therapists and legal professionals is a key focus.
Tijd: donderdag 20 t/m zaterdag 22 maart
Plaats: Hotel Theater Figi, Het Rond 2 te Zeist
Inlichtingen en aanmelding: via: www.zonderzorg.nl/iafp
Info via: [email protected] of telefoon: 030 692 74 00.
Deelname kost € 445. Leden van de IAFP betalen € 395
en studenten € 345.
20 t/m 26 03 2014
Movies That Matter Festival/
Camera Justitia
Het Movies That Matter Festival is
het jaarlijkse internationale film- en
debatfestival over mensenrechten en
menselijke waardigheid in Den Haag,
Internationale Stad van Vrede en
Recht. In samenwerking met Amnesty International presenteert het festival tijdens het hoofdprogramma A
Matter of ACT tien documentaires
over mensenrechtenverdedigers die
op het festival aanwezig zijn. Het
Camera Justitia programma biedt
films en debatten over het belang
van het recht en de rechtsstaat als
het om mensenrechten gaat, over de
(internationale) rechtsorde, en juridische dilemma’s en dwalingen. Het
door het vfonds ondersteunde programma belicht uiteenlopende thema’s als het rechtssysteem, wetgeving, rechtspraak en gerechtigheid in
films over onder meer internationaal
recht, vluchtelingen- en asielrecht,
humanitair oorlogsrecht, verzoeningsprocessen in landen in transitie
en de strijd tegen straffeloosheid.
Het Camera Justitia programma
bestaat uit acht documentaires en
speelfilms over onderwerpen variërend van onder meer rechtspraak in
China in Ai Weiwei-The Fake Case,
mijnwerkersstakingen in Zuid-Afrika
in Miners Shot Down, de berechting
van neo nazi’s in Hongarije in Judgment in Hungary en de juridische
status van door hun familie verstoten meisjes in Marokko in Dance of
Outlaws. Verder Closed Sea, over
Italiaans onderscheppingsbeleid op
zee en Narco Cultura dat inzoomt op
de Mexicaanse drugsoorlog. Tot slot
de speelfilms Het Vonnis, een Vlaams
rechtbankdrama, en 5 Jahre Leben,
over Guantanamo dertien jaar na
9/11.
Vanaf donderdag 6 maart kunnen kaarten (online) wor-
Tijd: donderdag 20 t/m woensdag 26 maart
Groningen
Plaats: Filmhuis Den Haag, Theater aan het Spui en
Inlichtingen en aanmelding: via: www.rug.nl. Deelname
Nutshuis
is gratis.
den gekocht en gereserveerd.
04 04 2014
Art. 1-lezing 2014
Brengt het gelijkheidsbeginsel van
artikel 1 mee dat alle ouders gelijk
moeten worden behandeld? Hoe
verhouden zich de steeds luider klinkende gelijkheidsaanspraken van
verschillende groepen ouders met
het belang van het kind?
In deze artikel 1-lezing gaat Masha
Antokolskaia, hoogleraar privaatrecht
in het bijzonder personen- en familierecht aan de VU Amsterdam, in op
een aantal empirische onderzoeken
die het belang van het kind objectiveren. Zij bespreekt de Zweedse en
Australische evaluaties van de invoering van het co-ouderschap en het
recente Nederlandse onderzoek naar
stiefoudergezinnen en lesbische
gezinnen waar kinderen met behulp
van een bekende donor zijn verwekt.
Tijd: vrijdag 4 april van 15.00 tot 17.00 uur
Plaats: Raadzaal, Achter Sint Pieter 200, Utrecht
Inlichtingen en aanmelding: via: rechten.sbrsecretariaat@
uu.nl. Aanmelden vóór 31 maart.
25 04 2014
Enforcement of European
Private Law
This conference aims to bring together legal scholars and practitioners
in order to discuss the relationship
between administrative and judicial
enforcement in different fields of
European private law and the
consequences of different enforcement strategies for the development
of substantive private law rules.
Tijd: vrijdag 25 april van 9.30 tot 19.00 uur
Plaats: Van Swinderen Huys, Oude Boteringestraat 19,
Inlichtingen en aanmelding: via: moviesthatmatter.nl.
Agenda kort
24 02 2014
In gesprek met Hirsch Ballin
19 03 2014
Interventie bij banken en verzekeraars
20-22 03 2014
23rd Annual Conference IAFP
NJB 2014/468, afl. 8, p. 568
NJB 2014/468, afl. 8, p. 568
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 28-02-2014 – AFL. 8
569
SKILLS FOR LAWYERS
BEROEPSOPLEIDING TOT ADR SPECIALIST/LEGAL MEDIATOR
Start 19 maart 2014, Amsterdam
Met de beroepsopleiding van het Amsterdams ADR Instituut kiest u voor een brede
opleiding waarin u wordt geschoold in onderhandelen, mediation en partijbegeleiding.
Naast theorie en het aanleren van praktische vaardigheden besteden wij veel aandacht aan
de ontwikkeling van uw attitude in het omgaan met conflicten. 21 daagse allround Beroepsopleiding. Academisch werkniveau met minimaal 5 jaar werkervaring.
HARVARD ONDERHANDELEN BASIS
27 en 28 maart 2014, Amsterdam
De Harvard-methode is een onderhandelingsmethode die inmiddels wereldwijde erkenning
geniet. De methode is erop gericht een verstandige en efficiënte overeenkomst te bereiken,
die meer oplevert dan een compromis.
MASTERCLASS BUSINESS MEDIATION
12 en 19 mei, Amsterdam
Mediations tussen en binnen ondernemingen vragen een gerichte aanpak. Het businessconflict kent een eigen dynamiek vanwege de specifieke omgeving en het soort conflicten.
Wat zijn de bijzondere aandachtspunten wanneer OR, Raad van bestuur, aandeelhouders,
vakbonden of een afdeling partij zijn in het conflict? Aan wat voor soort mediator heeft het
bedrijfsleven behoefte? We werken aan de hand van het Business mediator profiel en de
daarin beschreven competenties.
NOG ENKELE PLAATSEN BESCHIKBAAR IN DE BEROEPSOPLEIDING
TOT ADR SPECIALIST/ LEGAL MEDIATOR! Informatieavond 6 maart a.s.
Voor meer informatie
en inschrijving:
www.adrinstituut.nl
Telefoon: 020-525 37 49
E-mail: [email protected]