Om boek te raadplegen klikt hier
Transcription
Om boek te raadplegen klikt hier
Oe zegge men dadde in ’t Eljergems en Heldergemse bijnamen D/3136/2010/1 Heemkundige Kring Haaltert Roger De Troyer Oe zegge men dadde in ’t Eljergems Heldergemse bijnamen Roger De Troyer William Minnaert Inhoud Oe zeggen men dadde in ’t Eljergems Woord vooraf ......................................................................... Inleiding dialecten ................................................................. 7 9 Oe zegge men dadde in ’t Eljergems ...................................... 1. Begin en einde, leven en dood .......................................... 2. Beloning en straf, schuld en onschuld .............................. 3. Betalen, duur, waardeloos, arm of rijk ............................... 4. Dieren ............................................................................... 5. Durven en niet - durven, bang zijn .................................... 6. Eten en drinken ................................................................ 7. Fier en slordig, gemakkelijk en moeilijk ............................ 8. Gebeurtenis, opscheppen, agressief .................................. 9. Geluk en ongeluk, goed en slecht, slim en dom ................ 10. Gezegden en vergelijkingen .............................................. 11. Godsdienst ........................................................................ 12. Groot en klein, sterk en zwak ........................................... 13. Kledij ................................................................................. 14. Kunnen en niet kunnen, willen en niet willen ................. 15. Landbouw, natuur en weer ............................................... 16. Liegen en bedriegen ......................................................... 17. Menselijk lichaam en ziekten ............................................ 18. Menselijke gedragingen, eigenschappen en beroepen ..... 19. Relatie, huwelijk en gezin ................................................. 20. Ruzie, slagen en moeilijkheden ......................................... 17 19 21 22 23 25 29 33 36 38 42 47 49 51 54 57 62 65 73 81 85 21. Sport en spel ..................................................................... 22. Spot- en hekelnamen ........................................................ 23. Spreken en zwijgen ........................................................... 24.Tijd en hoeveelheid ........................................................... 25. Uitroepen en andere korte zinnen .................................... 26. Veel en weinig, traag en rap .............................................. 27. Vertrouwen en wantrouwen, prijzen en misprijzen ......... 28. Vrolijk en triestig, plezier en ontgoocheling ..................... 29. Wel of niet begrijpen, verbazing, verrassing ...................... 30. Woning, huishouden, gereedschap .................................... 31. Eljergems over aulës en nog wa ........................................ 32. Eljergemse woordenlijst .................................................... 93 95 101 105 109 116 119 123 125 127 131 139 Mijn dierbaar Heldergem ........................................................ 182 Heldergemse bijnamen Inleiding ................................................................................. 187 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Namen afgeleid van de eigen (familie)naam .................... Geslachtsnamen ............................................................... Namen van beroepen en functies .................................... Diernamen ....................................................................... Plaatsnamen ..................................................................... Namen van voorwerpen .................................................. Eigenschappen ................................................................. Namen van lichaamsdelen ............................................... Andere .............................................................................. Oorsprong onbekend ...................................................... 192 198 203 214 217 222 225 230 231 234 Fotoboek ................................................................................ 237 Beknopte bibliografie ............................................................. 246 Sinds enkele jaren hebben de leden van de Heemkundige Kring zich via ons tijdschrift kunnen verkneukelen bij het lezen van de sappige bijdragen ’Oe zeggen men ’t ommel in ’t Eljergems’. Honderden gezegden en woorden werden verzameld door onze medewerker van het eerste uur, Roger De Troyer. Het is een goudmijn geworden, een inspiratiebron voor iedereen die een snuifje peper in zijn taal wil strooien. Na de uitgave in 1977 van ’Oe zeggen men ’t ammel’ (Haalterts dialect) door Gilbert Redant vervolledigt dit werk de doorlichting van het Groot-Haalterts dialect. Als definitieve titel kozen wij voor “Hoe zeggen men dadde in ’t Eljergems” omdat er voor “ammel”(allemaal) twee dialectvarianten in Heldergem bestaan, waarvan de uitspraak verschilt van ’ommel’. Wij ervaren dat de streektaal van onze deelgemeenten grotendeels parallel loopt. Een buitenbeentje is echter Heldergem, waarvan het dialect eerder aanleunt bij de buurgemeente Aaigem. Daarom is het uiterst zinvol ook deze pareltjes te bewaren. Het eerste deel van dit werk omvat gezegden, uitdrukkingen en een woordenlijst; in het tweede deel worden de bijnamen van onze dorpsgenoten onder de loupe genomen. Het is pas enkele decennia geleden dat iedereen genoemd werd met een al dan niet grappige (soms kwetsende) roepnaam. Vele generaties van éénzelfde familie werden steevast met eenzelfde naam geïdentificeerd, veelal een uiting van grappige spitsvondigheid. Voor deze ’studie’ kreeg Roger De Troyer hulp van William Minnaert, die een stevige reputatie heeft in deze materie. Wij kunnen onze twee medewerkers niet genoeg feliciteren en waarderen voor het monnikenwerk dat zij verwezenlijkt hebben. 7 Wij willen de tolk zijn van alle Heldergemnaren en hen oprecht bedanken voor de realisatie van deze uitgave. De Heemkundige Kring dankt in het bijzonder: - Mevrouw Valentine Boeykens-Tas, ex-burgemeester, voor het financiële duwtje. - Staf Versavel die zorgde voor het kaftontwerp en de technische opmaak. - Tony De Rijck die storende taalkundige foutjes opspoorde. - Walter Minnaert die het geheel opfleurde met enkele grappige cartoons - Joris De Kegel die alles in goede banen leidde Haaltert, september 2010 Willy De Loose Voorzitter Heemkundige Kring 8 Het materiaal voor deze dialectstudie werd gedurende 15 jaar verzameld en aangeleverd door talrijke Heldergemnaren. Als toetsingspubliek gebruikte de auteur een aantal zegsmannen en –vrouwen, van wie hij wist dat het authentieke dialectgebruikers waren met een ruime verankering in de Heldergemse gemeenschap. Hun namen vindt u terug bij de inleiding van de Heldergemse bijnamen, een project dat pas later ontstond en als het ware een uitvloeisel was van het levenswerk van de eerste auteur, Roger De Troyer. Op vraag van de Heemkundige Kring werd reeds een deel van dit oeuvre gepubliceerd in verschillende afleveringen van het Heemkundig tijdschrift van Haaltert. Een probleem hierbij bleek de schrijfwijze te zijn van de dialectwoorden - een probleem trouwens waar elke dialectverzameling in mindere of meerdere mate mee worstelt. De auteur wou met zijn schrijfwijze zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke uitspraak blijven, wat af en toe problemen gaf met de leesbaarheid, vooral voor de niet-Heldergemnaar. Op basis van het systeem van Roger probeerde dorpsgenoot en coauteur van het gedeelte over de bijnamen William Minnaert een schrijfwijze te ontwikkelen die niet te veraf lag van het idee van Roger, maar anderzijds ook rekening hield met de etymologie en de taalkundige ontwikkeling. In bijlage vindt u de sleutel voor de uitspraak en een basiszin, waardoor gepoogd wordt de meest afwijkende klanken weer te geven. Zo werd ervoor gekozen om de niet aangeblazen ’h’, die in het Heldergems bijna nooit wordt uitgesproken, toch weer te geven in de schrijfwijze, en werd de assimilatie op het einde van een woord niet altijd doorgevoerd. De auteurs zijn er zich van bewust dat dergelijke schrijfwijze nooit voor de volle 100 procent taalkundig correct is, maar probeerden, in samenspraak met collega germanist Tony De Rijck, tot een leesbaar alternatief te komen dat toch bruikbaar is voor verder wetenschappelijk onderzoek. Willy De Loose en Joris De Kegel bekeken als heemkundigen en nietHeldergemnaren kritisch het materiaal en vonden het meer opportuun om de losse woorden apart te houden van de spreuken en zegswijzen. Zij excerpeerden het corpus en haalden er naast de dubbels ook de woorden uit waarvan de betekenis of uitspraak te sterk aanleunden bij het algemeen Nederlands. Op die wijze komen we tot een dubbele indeling: een alfabetische lijst van typisch Heldergemse (regionale of Vlaamse) woorden met hun 9 omzetting naar het algemeen Nederlands, en een thematische lijst van uitdrukkingen. Binnen elk van de 32 thema’s werden de uitdrukkingen opnieuw alfabetisch geklasseerd. Een poging tot notatie van het Heldergems dialect De klinkers Dialecten verschillen vooral in klinkers. HieUELMleek het noodzakelijk om voor een aantal afwijkende klanken eigen symboolcombinaties te noteren. Hieronder vindt u een summier overzicht van de klankverschillen met het AN, met op het einde een samenvatting van de afwijkende symbolen. De lezer kan die gebruiken als sleutel. Zoals Van Keymeulen ( zie bibliografie) suggereert, zoeken we een evenwicht tussen benaderende uitspraak en leesbaarheid. Ned /a / 1. Blijft /a / zoals in zand 2. Wordt soms verlengd uitgesproken zoals de Franse /è / van élève en dan ook als dusdanig genoteerd vb. kan = /kèn/ 3. In de combinatie /al/: verlenging + klankwisseling /au/ vb. bal = /baul / Ned / aa / 1. Wordt een lange klank verwant met de Engelse diepronde klank van “law” (wet),“straw” (stro) , die wij noteren als /au /, hoewel het hier niet om een diftong gaat; vb. wagen = /waugen/ 2. Deze klank wordt soms verkort tot /o / vb. maakt = /mokt/ 3. Wordt een tweeklank, gevormd door een korte /au/ en een doffe /e /, die wij noteren als /auë / vb. aan = / auën / 4. Wordt soms een tweeklank, gevormd door / è / en doffe /e / vb. paard = / pèjerd/ 5. Waar: wuër 10 Ned /e / 1. Blijft /e / zoals in het Nederlands vb. ben, mes 2. Werd in vroegere uitspraak verlengd tot /è / vb. /bèn/ 3. De doffe /e / of sjwa wordt als / ë / genoteerd wanneer de uitspraak anders verwarring zou kunnen opleveren, of in de combinaties /auë / en /uë / vb. dikkës = dikwijls; auëgestuëten = lelijk gekleed 4. principieel maken we geen onderscheid in de spelling tussen de heldere variant /hesp/ en de verkorte /è/ zoals in /kerre/ Ned /ee / 1. Blijft /ee / zoals in “veel” 2. Gediftongeerd (tweeklank geworden) tot /è / + doffe /e / vb: keel = /kèjel / , geel = / gèjel / Wij kozen ervoor om de overgangs /j/ te noteren in de schrijfwijze 3. Gediftongeerd tot /i / + doffe / e / vb. meer = / miejer/ Ned /i/ 1. Blijft zoals in “kist” 2. Soms naar / e / vb. is = /es/ Ned /ie / Blijft zoals in “bier” Ned /o / 1. Blijft zoals in bos 2. Wordt soms een korte /eu / , uitgesproken als doffe / e / en genoteerd als /ü / vb. borstel = / büstel /. We maken hier het onderscheid omdat de klank beklemtoond is. Ned /oo / 1. Blijft zoals in stoof 2. Diftongering tot /uë/, uitgesproken als /u / + doffe /e / vb. brood = /bruët / Ned / u / Blijft zoals in “mus” 11 Ned /uu / 1. Blijft zoals in “muur, zuur” 2. Ontrondt tot /ie / vb. duur = /dier / (is een oudere variant en relictvorm) Ned /oe / 1. Blijft zoals in “bloed” 2. Ontronding tot /uu / vb broer = /bruur/ Ned /au , ou, ei, ij / blijven dit in tegenstelling tot de andere gemeenten van Haaltert, waar een verregaande vorm van ontronding plaats vindt (zie Redant) NB 1. Waar ou gehoord wordt, verschillend van de schrijfwijze, schrijven wij / au / vb. spaugen (spuwen) 2. Waar ij gehoord wordt, verschillend van de schrijfwijze, noteren wij /ei / vb. eirem (arm) Een samenvatting van de afwijkende symbolen (dialect naar AN) /au / /è / /auë/ /èje/ /ieje/ /uë/ /ü / vb. / baul / = bal vb. / kèn / = kan vb. / auën / = aan vb. / kèjel / = keel vb. / miejer / = meer vb. / knuëp / = knoop vb. / büstel / = borstel De medeklinkers In globo komen de medeklinkers overeen met die van het AN. We noteren hier enkel de afwijkingen, die vooral voorkomen met woorden uit het Frans (vaak het Picardisch). Bij deze woorden hebben we er waar nodig ook het Franse woord tussen haakjes aan toegevoegd. Een ander verschil betreft de assimilatie. In tegenstel12 ling tot het Nederlands, waar bij de spelling nauwelijks rekening gehouden wordt met assimilatie, doen wij dat in de spelling wel, vooral wanneer de uitspraak afwijkt van het algemeen Nederlands. Fr /c/ woorden met herkenbare Franse oorsprong die in de uitspraak met [k] beginnen, behouden hun c in de schrijfwijze, behalve wanneer het verwante woord in het AN ook met /k/ wordt gespeld. Ook Claeys en Joos (cf bibliografie) hanteren vergelijkbare criteria. Vb. conseesje (geweten) Fr /ch/ hier spellen wij consequent als /sj/, zowel voor erfwoorden als voor Franse woorden Vb. sjampetter Fr /g/ 1. blijft indien ze als dusdanig wordt uitgesproken 2. wijzigt in /zj/ indien ze zo wordt uitgesproken. Vb. zjilee (gilet) Ned /h/ zoals in bijna alle geraadpleegde dialectwoordenboeken blijft de /h/ behouden in de spelling in het begin van een woord, ook al wordt ze meestal niet uitgesproken. Leesbaarheid speelt hier een belangrijke rol Ned /j/ 1. blijft indien als dusdanig uitgesproken 2. wijzigt in /zj/ indien ze zo wordt uitgesproken. Vb. zjenever (jenever) Fr /qu/ wordt geschreven als /kw/ Vb. kwit (quitte) Ned /sch/ schrijven we als /sk/ omdat ze zo wordt uitgesproken. Vb. skelf (schelf, hooizolder) Eng /sh/ Engelse invloeden komen vooral voor in het mo13 derne dialect. We schrijven dit eveneens als /sj/. Vb. sjotten (shotten) Ned /t/ Door proclise is het voorzetsel /ten/ soms versmolten met het hoofdwoord. Vb. toozent ( ten onzent). Ook de anlaut /t/ van de tientallen komt als relictvorm voor (zie ook Claeys p 499). Vb. tfijfteg (vijftig) Een paar slotopmerkingen: In tegenstelling tot de naburige dorpen van Groot-Haaltert, hier geen verdere ontronding: vb “muur” blijft en wordt niet /mier / Zeer sterk doorgedreven mouillering, waardoor de / l / vaak als /lj / wordt uitgesproken vb veld = /veltj/ Het einde van een woord verdwijnt vaak in de uitspraak of wordt syllabisch vb kunnen = / kunn / Een samenvattend zinnetje Wie dieën baul kèn draugen tot auën ’t mèjer, krijgt ne hieëln uëp büstels ( wie die bal kan dragen tot aan het meer, krijgt een hele hoop borstels). 14 Vervoegingen in ’t Eljergems Hebben Zijn Onvoltooid tegenwoordige tijd Onvoltooid tegenwoordige tijd ik em: ik heb gij etj: gij hebt hij ee (t): hij heeft wojjer/wuir emmen: wij hebben gojjer/guir etj: gij hebt zojjer/zuir emmen: zij hebben ik bei/bè: ik ben gij zatj: gij zijt hij es: hij is wojjer/wuir zijn: wij zijn gojjer/guir zatj: gij zijt zojjer/zuir zijn: zij zijn Onvoltooide verleden tijd Onvoltooid verleden tijd ik oo: ik had gij otj: gij hadt hij oo: hij had wojjer/wuir oo(ë)n: wij hadden gojjer/guir otj: gij hadt zojjer/zuir oo(ë)n: zij hadden ik was: ik was gij wortj: gij waart hij was: hij was wojjer/wuir wauëren: wij waren gojjer/guir wortj: gij waart zojjer/zuir wauëren: zij waren 15 16 Oe zegge men dadde in ’t Eljergems 17 18 1. Begin en einde, leven en dood beginnen te missen: het verstand verliezen da lupt nog goed af: het valt mee, het had erger kunnen zijn de duëd passeert mij: koude rillingen hebben der deurspettelen: met moeite doorkomen der es weirk op de plank: er is nog veel te doen deur noen en deur aul: zonder onderbreking d’n endj zandj uitwijzen: de einduitslag zal alles duidelijk maken duëd vallen: plotseling sterven e strotjen zonder enje: er is geen uitkomst gelèk da’t wauëjd en drauëjd: zoals het reilt en zeilt giejelegaas van achter: helemaal achteraan het ni lank nimmer trekken: de dood is nabij hij es nou perdossen: hij is overleden hij ligt in zijne lichter: ligt in de doodskist hij wacht mee zijne slinken: weigert te wachten hij za op zèn bedde ni sterven: ’t is een waaghals iejen of meir’n: één dezer dagen in de fleur va zè lèjeven: in volle bloei in lijk liggen: opgebaard liggen ’k en gaf giejene ceng veur zè lèjeven: hij was op sterven na dood ’k em mij awad overdauën: ik ben wat te hard van stapel gelopen lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan lèjeven augen: veel lawaai maken lèjeven gelèk as god in Frankrijk: een onbezorgd leven slijten moei en duëd van de vauk: zeer vermoeid en slaperig ne kauën overgank: ’t is maar tijdelijk nuët of va mij lèjeven ni: nooit op ze struë liggen: dood zijn pas op of ik pak au weirk af: uit de weg, of er gebeuren ongelukken presjies ën oenjer die moe leggen: gezegd van iemand die niet weet hoe er aan te beginnen ’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen ’t skool es begost: aanvang van de lessen ’t skool es uit: de lessen stoppen ’t zè kost’n op’t steirfuis: het zijn nutteloze kosten ’t zoo ne zot verdrieten: het geduld is op uitgauën gelèk as e kèjesken: zachtjes overlijden va zijne sis vallen: het bewustzijn verliezen 19 wuër es d’n tijd: terugdenkend aan voorbije periode wuër go me nortoe: dat is toch wel kras, wat staat ons nog te wachten z’ entj vèr zitten: ze is op sterven na dood of de nederlaag is nabij z’es ’t go zeggen: ze is overleden z’es ter vantusken: ze is overleden zijn n’ emel op èjerde verdien’n: vaak goede werken doen zijn pijp es uit: hij is dood zijne lepel neerleggen: overlijden zuë duëd as ne pier: morsdood Hij ee ne kemel geskoot’n 20 2. Beloning en straf, schuld en onschuld GDQHVQRJQLYHUWqMHUGKHWLVQRJQLHWYHUJHYHQHQYHUJHWHQ GDXsUPRHQHNLNQLRSSHL]HQ GLHEHORQLQJNULMJLNWRFKQLHWGDWLVQLHWVYRRUPLM GHUQLJRHYD]LMQ]XXURSEUHNHQ HVLJDUNHQVPXsUHQHHQEROZDVVLQJNULMJHQ en goei skool g’ad emmen: dat zal ze leren en salauë krijgen: een uitbrander krijgen en tantafijre: een gedoe er giej’n uitstonsj mee emmen: er niet bij betrokken zijn er veur nit tusken zitten: er niets mee te maken hebben et op imand anders steken: de schuld afwentelen ge verdintj slaugen: dat kan niet door de beugel ge zetj er va weerkommen: je zal het beseffen als het te laat is g’edj au okkozje g’ad: je hebt je kans gekregen geefd em ne pieje in zij gat: geef hem een trap in zijn achterste g’en moetj da op mij nie steken: ik ben onschuldig g’en moetj dor nie in weten: trek het je niet aan g’en zodj em da ni auëngeven: hij lijkt onschuldig hij eed dor zen strepen verdintj: hij heeft daar naam gemaakt hij endj dobbel en dik verdintj: zijn straf is niet te zwaar hij mag et em opstoven:hij mag het hebben hij zantj er kunnen veur doen: hij zal gestraft worden hij zau op aul eilige roepen: hij zal er van langs krijgen imand mee e skiejef uëg bekijken: iemand verdenken, wantrouwen nog veur gin sjik: ik doe het niet, zelfs gratis niet onder zijn vijs(voeten) g’ad emmen: een donderpreek, een berisping gekregen hebben pligtig zijn: schuldig zijn risko parikkelo: wat er ook moge van komen skomte vrij: zich om niets schamen slopt op au twieje uëren: wees gerust in de zaak ’ t es ommel iejnen boenjel: ’t is overeengekomen, een louche zaak uit uëgverblenjink: de waarheid verdoezelen, misleiden vuugd’au: wees braaf wacht au: ik zal je straffen 21 weet’n auën wa prijs: er voor opdraaien zenne pere zien: de straf niet ontlopen zwerte snieje zien: veel miserie kennen 3. Betalen, duur, waardeloos, arm en rijk a’n moed em nimmer zjeneer’n: hij is heel rijk afdokken: betalen da komt zuut binn’n: dat is een welgekomen verrijking dauër ben ek vatj mee: daar kan ik niets mee aan vangen de trouers afspann’n: met de koets of wagen op weg naar de kerk werden de trouwers opgehouden door een over de weg gespannen touw. Eerst na uitgooien van een fooi mochten ze verder. de wilje es en groetjer biejest as deirmoei: de weelde is moeilijk om dragen er on opsteken: winst boeken er on toedraugen: erbij verliezen er skrap veure zitten: op zwart zaad zitten, het gaat financieel niet goed gepeperd: zeer duur, te veel hij dogt veur nit: hij deugde niet, was niets waard hij ee ze zitt’n: hij is rijk hij entj veur nit: hij moet er geen moeite voor doen hij es rit: niets meer bezitten hij ’n entj ni vandoen: hij heeft voldoende ik jon’nt au: ik wens het u toe in wilje léjeven: in weelde leven in zijne zak lauëten tass’n: een communicant ging op bezoek bij familieleden om te pronken met zijn nieuw kostuum en verwachtte een fooi. in zijne zak meugen skiet’n: moeten betalen inkel geltj: munten it afluizen: iets trachten te bekomen lotjn’t au ne ceng kosten: koop het, hoe duur het ook is lotj zitten: laat maar, ik zal betalen mee te betauëlen stojje: met te betalen ben je er van af 22 mee veel poef stauën: veel schulden hebben ne ponk vennen: een schat vinden nen alve frang: 50 centiemen ni weten va wad aut pijlen te mauken: zeer arm nit wéjerd: waardeloos nog veur giejenen gauen lowie: voor niets ter wereld oeveel moen ëk au: hoeveel ben ik je schuldig oljd au geltj mor boven: betaal maar op aule vijvers vis zitt’n emmen: uit alles munt slaan op hoeveel komt dadde: hoeveel moet ik betalen ’t ken der uit kommen: het brengt op, het is rendabel ’t en zau onder of boven ni veel skill’n: dicht bij de werkelijke waarde ’t es eiremoei taroef: steeds in armoede leven ’t es nen diere vogel: hij geeft veel geld uit ’t es van den trok da ge moetj léjeven: zonder inkomsten gaat het niet ’t es wel tandiesje: werd gezegd na een aankoop en vertrek uit de winkel ’t es op mijn kap: ik betaal de rekening ’t vatj es ter af: de winstmarge is klein geworden van den eiremen lèjéven: steun genieten van de dienst OCMW vuërt kun’n: verder kunnen met wat men heeft wuër da ’t es will’nt zijn: waar voldoende middelen zijn komen er steeds bij. z’eed opg’oltj: ze heeft getrakteerd zett’nt op den balk: hou het maar tegoed 4. Dieren aluë van de biejest: aard van het dier (allure) aske bij nen ont slopt betropte va zijn vlujen: als je met een nietsnut omgaat, word je zoals hij d’ uilen zejen op aune kop skijten: gezegd bij kinderen die ’s avonds de straat op willen dauër ligt ’t pèjerd gebonn’n: daar ligt de fout (oorzaak) dauër za en vlieg opzitten: dat valt niet in goede aarde 23 de biejesten voejeren: de dieren eten geven de koekoek roept, ’t za go rèjgenen: de regen komt deur nen auës gepoept zijn: ongeduldig, vlug zijn d’r kwam e veirken mee ne lange snuit en mij vertelsjelken es uit: een verhaal afsluiten en giejel den ennekensnest: alles wat erbij komt kijken en lompe koe: ze heeft weinig verstand en vliegende krauë ee miejer as en zittende: begeef je op weg om je doel te bereiken ge kentj ne vogel auën zijn pluimen: de kledij toont veel ge kost er e muisken uëren luëpen: ’t was er heel stil ge kuntj er giejene puit ’t vel mee afdoen: bot mes gestreljt deur ne fluitenier: gestoken door een wesp hij ee ne kemel geskoten: hij blunderde hij lupt gelèk nen auëzewintj: zeer snel lopen hij was gelauën gelèk as ne muilezel :zwaar geladen hij wast em gelèk as de katten: oppervlakkig reinigen hij zitj rap op ze pèjerd: hij maakt zich gauw kwaad ik kreeg er kiekevliejes van: ik was er erg door aangegrepen ja mij skaup: wat je nu zegt kotkotkodeit, ’k em en eiken geleid: een kip die een ei heeft gelegd madj au of a batj au: bijtgrage hond magt emmen gelèk as e pèjerd: hij heeft veel macht (kracht) mee iemand den aup augen: iemand in de maling nemen mee sintj amand leggen d’eksters den iejesten band: nestelperiode van de eksters moljers gauën skudden: meikevers vangen ne mollepuët in zijne zak: veel geluk ne puit in zijn kèjel emmen: de krop in de keel hebben nen ezel zwitj va skijt’n: iemand die vlug transpireert, rap moe zijn onder giejen oenjer gebroetj zijn: niet dom zijn op een root gelèk as moljers koe: met velen na elkaar presjies en oenjer die moe leggen: rond lopen zonder doel, niet weten hoe aan iets te beginnen skriejen gelèk e veirken: veel lawaai maken ’t es dor presjies ’n duivekot: er wordt veel in en uit gelopen ’t es van den ont zen knoppen: ’t is verbrod ’t za gauën katten spaugen: ’t zal onweren uitskiejen gelèk as nen hond va zijne stront: iets niet afwerken 24 veur nit gauët de kat nor de reier: niets is gratis ze kwam vanover: (de duif) kwam uit de verkeerde richting ze liggen mee platte jonger’n: komen pas uit het ei ze slopt gelèk de muizen in ’t mèjel: ze doet alsof ze slaapt zijnen bek in zijn pluimen augen: zwijgen zuë dom as ’t pèjert va Christus: was een ezel ! zuë gezont as nen blik: kerngezond zuë plat as en luis: platzak, verpletterd zuë zot as en oenjer: weinig standvastig zuë zwert as moolekeskluëten: onverzorgd 5. Durven, niet durven, bang zijn ander wauëterkes deurzwommen emmen: reeds moeilijker karweien opgeknapt hebben as ter op auën komt: als er te handelen valt, reageert hij niet augd au gezicht: zwijg! augt da potjen mauër gedekt: zwijg daar maar over bekaust in zen broek doen va skrik: zeer bang zijn dad es it apauërt: hij is speciaal, durft alles aan dedie es skomtevrij: schaamt zich over niets den derde kiejer verlicht ’t kèjesken: de derde poging is de juiste der kürt spel mee mauken: het gauw afmaken der mee den rauen büstel deur gauën: niet nauw kijken der va gepakt zijn: onder de indruk zijn der weez’n in emmen: beschaamd zijn, angst hebben om het te doen die ni en riskeert ’n ee nit: wie niet waagt niet wint duëd of ’t alven af: gelijk wat er van komt, ik doe het toch duët va skrik: doodsbang en dormee gedauën: zwijgen nu, basta en overtuur’nd au ni: waag het niet (avontuur) en roept er ni op: als men over iets praat waar men bang voor is er vanonder muizen: stiekem wegsluipen es ’t nog veur vandaug: komt er nog wat van? ge ’n moetj dor ni in weten: niet bang zijn, het is je schuld niet ge kuntj zien he!: wacht en beslist later 25 Hij zitj mee en ei in ze gat 26 ge’n etj giejen ert: je durft niet, je bent hardvochtig ge’n kost em giejen bloed steken: lijkbleek, zo bang was hij ge’n moetj ni benaud zijn: trek het je niet aan, heb geen angst, ’t is niet je schuld gezeid gelèk as dat es: de waarheid mag gezegd hij ee weer ne stuët uitg’oljd: hij heeft een stunt gepleegd hij eed ander katten te giejeselen: hij heeft moeilijker zaken op te knappen hij en endj ni onder de mert: hij heeft er moeilijkheden mee, zware taak hij en gauë mee nit alom: hij spreekt rechtuit hij es va ze loef: hij is in de war hij gebauërt va krommen auës: doet alsof zijn neus bloedt, is niet bij de zaak hij is zeker va zij stik: zelfzeker zijn, weten wat men wil hij trekt zijne stèjert in: hij is bang, komt op genomen beslissing terug hij wiltj da per la fors doen: doen met alle middelen waarover hij beschikt hij za nog almenekken drukken: hij is slim en durft alles aan hij za op zen bedde ni steirven: hij is een waaghals, een durver ik aug da stauën: ik blijf erbij ik doe et zonder faut: je mag op mij rekenen ik kreeg er kiekevliejes af: ik was erdoor aangegrepen imand en mot geven: een mep geven imand ne kol passen: in ’t ootje nemen imand ne pauëter skiljeren: een poets bakken imand zijn zauëlegèt geven: iemand uitkafferen in zèn ol kruipen: terugkrabbelen it auën ’t klokziejel angen: alles rond bazuinen ’k en kèn da ni over men ert krijgen: ik kan er niet toe besluiten ’k en türf het ni betrauen: ik was te bang om het te wagen ’k zau isj auën zijn auër trekken: ik zal hem berispen klapt em dad af: breng hem op andere ideeën klodden riskeren: moeilijkheden kot augen: de boel op stelten zetten kürt bij zijn: bij de pinken zijn mee de poepers zitten: schrik hebben mee e klein erteken zitten: een bang voorgevoel hebben mee en ei zitten: doodsbang zijn mee imand een voor rijen: iemand onheus behandelen 27 mee imand zijn voeten spelen: iemand speels plagen mee ne skauen nek: bang om er aan te beginnen mee ze zelven giejenen weg kunnen: zenuwachtig, angstig zijn mokt da ge weg zatj: maak voort, ga weg ’n lotj au ni verpikken: bijt van je af pas op of ik pak au weirk af: ga weg of ik liquideer je slopt er nog isj op: denk nog eens na stekent au op: maak dat je wegkomt ’t es mor e woord: je moet het maar zeggen, ik doe het ’t es ne skrikkepuit: hij is van alles bang ’t most va men ert: ik kon het niet meer opkroppen ’t most va mijn tong: ik kon niet langer zwijgen ter ’n kèn giejen kauëd af: wees niet bang, er zal niets gebeuren trekt et ewa kürt: zet er spoed achter uit mijne skietlap: ga uit de weg van den duvel bezeet’n: altijd geneigd om wat uit te spoken van duvel nog elle benaut: van niets of van iemand bang watte watt’n: hoe durf je weer prijs emmen:slecht bekomen wuër stauët da geskreven?: hoe durf je zoiets zeggen wuër zijn au gedachten?: wat bezielt je z’ee streken in eur lijf: ze is niet te vertrouwen ze bleef mauër stèjerten: ze bleef maar aandringen ze geeft effenaf skandauëlen: ze is te bloot gekleed ze luëpen au deur kapot: ze staan voortdurend aan de deur (leurders) ze mokt er nogau kas af: ze vindt het heel belangrijk ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil ze tuëpnijpen: schrik hebben zennen bek in zen pluimen augen: zwijgen zied’au dor mauns over: durf je het aan? zijn uërekes intrekken: bang zijn zijne kop uitweirken: durven doordrijven, koppig zjeezus va maria: uitroep van verbazing of schrik 28 6. Eten en drinken ’k bentj zo beu as kauë pap: ik kots ervan ’k em zuveel onger as de zieje düst: geen eetlust ’k most op mijn tonge bijten: …om het niet te zeggen ’n ert va koekebruët emmen: teerhartig zijn ’n koesj leggen: overvloedig eten ’n egt zwalpei: een dronkaard ’n egte braskuip: nooit voldaan iemand ’n goeie zwasj bijdoen: een goede scheut bijvoegen ’n zuiptiejel : iemand die veel drinkt ’t es mijnen tant: lievelingskost ’t es tijd op: niet meer zo vers zijn ’t es tijd veur ’t noeneten : tijd voor het middagmaal ’t es uëg wauëter : nodig moeten plassen ’t es zuë mals as boter: zeer zacht vlees ’t eten es mij misvallen: maagstoornissen hebben ’t lotj em eten: ’t is lekker ’t moe mor zu goe ni zèn: ik eet verder omdat het zo goed smaakt ’t smokt nor nog: het is heel lekker ’t vliejes es nog ruët: het vlees is onvoldoende gebakken ’t vliejes es te nijg gebakken: doorbakken vlees ’t vliejes es van ’n au zoeg: taai vlees ’t vliejes nie van zen talluër lauëten pakken: zich niet laten bedotten ’t zijn droeve buiken wuër dadazuë ne kop opstauët: kieskeurig zijn bij het eten ’t zou oos ’n noot kosten: het wordt een dure rekening ’t zout op zijn patotten nie wèjert zijn: een nietsnut zijn “den derde kiejer trekteren!”: iemand voor de 2de maal in korte tijdsspanne ontmoeten auën d’appelen zitten: appelen stelen auën zen noveen bezig zijn: vele dagen na elkaar pintelieren blijven angen: op café blijven bloem zeften: bloem zeven d’as ander’n tee as kaffee: het is heel wat moeilijker d’as eten en drinken: gezegd van dikke soep d’enjekes onieën knuëpen: moeilijk toekomen met het huishoudelijk budget d’n neef opeet’n: de verdachte, de klos zijn 29 d’r mee weg kunnen: enorme eetlust hebben da vliejes eed e smoksken: dat vlees is niet vers meer dad es ne giejelen boteram : dat is heel wat dad’es giejen klein bier: niet eenvoudig zijn dat es nen deurjauger: een veelvraat zijn dat augt de broek op: ’t is stevig voedsel de boter geet’n emmen: weinig succes hebben, ’t kind van de rekening zijn de patotten zijn moes: aardappelen zijn te gaar de patotten zijn nog nie zogt: de aardappelen zijn niet gaar de soep deurdoen: kleinen van de groenten in de soep den diejen kein nogau zuipen: kan veel drinken der zitj ’n auër in de boter: de eensgezindheid is zoek dool van ’n ei: eierdooier e flesken flotjesbier: bier met een laag alcoholgehalte e potje pakken: een glas drinken e stik in zijne meulen emmen/een mot opemmen: dronken zijn eet’n tegen ’n onger da komt: eten zonder eetlust elk zijn küst: ieder voor zichzelf en giejel den oesjepot: en alles wat erbij komt kijken en pèjer op emmen: dronken zijn eten gelèk as e pèjert: grote eetlust hebben eten gelijk e pimpelmieësken: weinig eten etje gij mee?: eet je mee? eug tegen meug opeten: zonder zin of smaak eten g’ etj zeker ne lintjwërm: iemand die veel eet en mager blijft ge kuntj er ne leper in regtzetten: wordt gezegd van dikke pap ge kuntjer Lanlee zien in liggen: flauwe koffie (Lanlee=Landlede, gehucht van Kerksken) ge meugt er it op geven: je mag op je succes trakteren geef ne stoeffer’n bruët, de klouger ee giejen nuët: de opschepper heeft meer nood dan de klager giejel de strauët vandoen emmen: waggelen over straat giejene vullen of giejene legen kunnen zien stauën: steeds maar drinken god zij dank veur speis en drank: dankgebed het batj in mijn bille: zin in iets hebben, iets graag opeten hij ken op zijn kinne kloppen: er blijft niets meer over voor hem hij zitj in de patotten: hij zit in moeilijkheden 30 ’k most op mijn tonge bijten 31 ik bleef mee de gebakken pèjeren zitten: de gevolgen waren voor mij in zen skoenen boteren: te grote schoenen dragen it in zen kluëten spelen: iets opeten it in zijn botten slauën/ -nor binnen spelen: een kleinigheid eten k’en mag nie aules eten: gebrek aan geld hebben k’n zo ni gèjeren mijnen kloeper zetten wuër dat den diejenen em afzetj: hij eet voor twee ke nem giejen goeste: ik heb geen zin kèn den diejen fretten: die kan wel eten krijgt dadde op au talluër: iets dat er niet smakelijk uit ziet kuist oune mond af: heeft zojuist stommiteit gezegd lèjeven van’n emelsken dau: geen voedsel nodig hebben liever ’n brok as ’n breiselink: liefst zoveel mogelijk mee krot en mot opeten: alles opeten mësluinen bruëd: brood gemaakt met mengeling van tarwe en rogge mij moltjen: boterhammen werden meegenomen voor gans de dag mijne kop slauët open en toe: hoofdpijn na drinkpartij mijnen bèjer begintj te grollen: het hongergevoel begint moeje nikker drinken?: wil je iets drinken ne sloeker: een gulzig iemand nen boterham plekken: een boterham smeren nen rauen ont opeten: vergaan van de honger nie in zijnen eet zijn: geen eetlust hebben nie lekker zijn: alles eten wat de kop schaft nor kerremes fantazie gauën: wijkkermis Oud-dorp nuët ni genoeg emmen: nooit verzadigd zijn op drevel, op skok zijn: op zwier zijn op marode gauën: op zwier gaan overboeft zijn: te veel gegeten hebben ruëd of giejen bruët: politiek gezegde “rood of geen brood”: stemmen voor je broodheer santé, santé, santauëter, ’k drink liever bier as wauëter: liever een biertje skèjel zien van den honger: grote eetlust hebben spikkellauësje koek: speculaas 32 tein kunje tegen nen daug: dan ben je klaar om er tegen aan te gaan veel kapellekes gedauën emmen: veel herbergen bezocht hebben verguërt in g’eten: er meer dan genoeg van hebben wilje nog e skepken? : lust je nog wat wuër stektjen dad ommel?: hoe is het mogelijk, zoveel eten! ze kommen al men uëren uit: eetwaren grondig beu zijn ze zien vliegen: honger hebben ze zitj er gezojen en gebreeën: ze zit er te lang en te veel zetj de kimmeren op den bürrebank: zet de kommen op de gemetste bank (aanrecht) zijn eten binnenslikken: gulzig eten zuë zat zijn as ne patot: stomdronken zijn zuë zaut as brèk: het eten is veel te zout 7. Fier en slordig, gemakkelijk en moeilijk ’k zentj tog ekkelen: het moeilijke woord komt er uiteindelijk uit ’t gat skuën emmen: de weg is vrij ’t moed em op zijne skuët gebrogt werren: gemakzuchtig zijn ’n brekt dauër au verstant ni op: doe geen moeite om het te begrijpen ’n slordige triene/ wanne/wijf: een vuile vrouw ’t angd in me lijf: het voelen aankomen ’t ee misteer’n auën : het gaat niet zo eenvoudig ’t en es ni zinjelek: het is niet om aan te zien ’t er es ier presiesj ’n bomme gevallen: wat een warboel is het hier ’t es oe da ge ’t zougt: zo gemakkelijk is het ’t gauë gelèk e flotje van ne ceng: het vlot prima ’t ligd in au kujel’n: ’t is eenvoudig voor u ’t was me dauër e pikket: wat een wanorde was dat da es ander’n tee as kaffee: dat is heel wat moeilijker da koste zien auën zijne gang: hij was fier da ku’je tog mee au uëgen toe: ’t is zo eenvoudig da ligd ier ommel te rijen: het is hier een rommel, wanorde 33 da verbitj zij zelven: het gaat niet, is te moeilijk da’n es gi klein bier: dat is niet eenvoudig da’n es gi lachen: dat is niet te onderschatten da’n es giejene kak: dat is wel moeilijk da’n es gin zottigheid: dat is zeer moeilijk da’n es nit in ze zelven: dat is heel gemakkelijk da’n missan ni: dat hindert, stoort niet dad es en ander pauër mauen: dat is heel wat moeilijker dag Jan: dat moet je niet verwachten dauër ’n es gin apreesje af: daar is geen kans toe de duvels zitten d’er op: alles valt tegen de gruëte Jan uitangen: grote sier maken de pijp auën merte geven: het opgeven dedie es skomtevrij: zij schaamt zich om niets der stauën gin pauëlen auën: dat gaat te ver en grosjke madam: een fiere mevrouw en ou kapelle moe versierd werren: soms is opsmuk nodig er ni on uit kunn’n: het niet begrijpen et vast emmen: iets snappen ge ’n etj er giejene pak auën: geen vat op iemand hebben ge ’n moedj au azuë ni afprossen: je moet niet zo hard werken ge kost er aun’n naum inskrijven: zo stoffig waren de meubelen ge zotj er au bluët gat lauëten af zien: je zou er wanhopig van worden ge zotj er au liejelek auën mispakken: het is moeilijker dan je denkt gelèk dat ’t wauëjd en drauëjd: zoals het reilt en zeilt gewoentje doe veel: gewoonte maakt het gemakkelijk hij entj veur nit: hij moet er geen moeite voor doen, krijgt iets gratis hij lupt er de biejen’n veur van onder zij lijf: hij doet het onmogelijke hij wast em gelèk as de katten: zijn hygiëne laat te wensen over hij zitj in ne zetel: hij heeft geen problemen ik kein da op men iejen biejen: dat is zeer eenvoudig voor mij krijgt dad op au talluër: dat moet je meemaken lauëten liggen te rijen: laten rondslingeren 34 Zuë fier as ne pau 35 mauk’nd au gemakkelek: doe of je thuis bent mijne kol spant: ik ben gecharmeerd mokt er e kruis over: stop ermee nau es ’t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen nog gi struë verleggen: aartslui zijn oe knupte dad oniejen: hoe geraak je daar uit wijs op ne wiejer zitten: het moeilijk hebben op zijn ann’n zitte kijken: niets doen, gemakzuchtig zijn t’es nit in zen eigen: het is zeer gemakkelijk t’n es ni augelèk: het wordt onuitstaanbaar uët over kluët: slordig, chaotisch veur e ges estjen opgesmeten: hij maakt zich gemakkelijk kwaad veur ne nit estjen koleirig: hij is vlug op de tenen getrapt wa nen boenjel: wat een puinhoop z’endj nogau uëg in euren bol: ze is een hovaardige dame ze geeft effenaf skandauëlen: ze is te bloot gekleed ze was nogau auëgestuëten: wat een kledij! zie wa da ge doetj: hou je fatsoen! zijn patotten kommen uit: hij heeft gaten in de kousen zuë simpel as bonzjoer: ’t is heel eenvoudig 8. Gebeurtenis, opscheppen en agressief ’t eet eronder gewauëd: er zijn grote veranderingen op til ’n klasj, nen drisj geven: een mep geven ’n zojje ni zeggen!: hij is aan ’t opscheppen ’t es den omgekiejerde wèjereld: wat gebeurt er vandaag de dag toch allemaal ’t was me dauër ë pikket: wat een warboel alé seg: toch niet waar, zeker amaai mijn frak: hemel, dat verrast mij augd au op au gemak: hou je rustig aule mauëneskijn’n isj: af en toe da zau een bonk geven: dat zal lawaai maken, ophef maken dat en zijn mij nog giejen stampen: dat is slecht nieuws, ophefmakend dat es ’t iejen en ’t ander: iets geweldigs, groots 36 e vies auër zijn: gauw uit zijn krammen schieten en salauë krijgen: een uitbrander krijgen en stranne meemauken: iets vreselijk beleven er mauns genoeg veur zijn: ertoe in staat zijn er mee de rauen büstel deur gauën: niets ontzien er nogau ne gerla mee gauën: overrompelen ge zedj er au van beloven: het zal je spijten geef de stoefer en bruët, de klauger en ee giejen’n nuët: de opschepper heeft meer nood dan de klager God weet waniejer: ’t zal lang wachten zijn hij ee vandaug den duvel in zij lijf: er is vandaag geen huis mee te houden hij kein mee zij geweltj giejen’n weg: hij is niet in te tomen hij peist datj’nt es: hij heeft een hoge dunk van zichzelf hij skoot er em op gelijk nen boer op zij veirken: zonder nadenken, ongeduldig reageren hij zau der nauër emmen: het zal hem zuur opbreken ik bè begost: ik ben begonnen jaugd au ni op: blijf kalm komt da tegen: dat moet je overkomen kot augen: de boel op stelten zetten lotj mij gerust: laat mij met rust lupt nauër de vontjes: laat mij met rust mee imand en voor rijen: iemand onheus behandelen mee zij zelven giejen’n weg kunnen: zenuwachtig, agressief zijn mokt da ge weg zijt: maak dat je weg komt nau gommen ne gank: er gebeurt iets geweldigs nen blageur: een bluffer op ne slag en ne kiejer: plots pas op of ik pak au weirk af: ga weg of ik liquideer je skitj er au nortoe: vlieg er op af stapp’t af: ga weg stoefen en in de broek poefen: doen alsof men rijk is stoefen kein iederiejen: je bent aan het opscheppen tegen imand zijn skenen rijen: iemand frustreren, beledigen ter kein giej’n kauëd af: wees gerust, het zal niet gebeuren toet toet dad es zjust: beamen dat het juist is uër wa da’k au zeg: ik sta erop uërt dad af: wat een nonsens durft die uitkramen 37 ürkt isj alier: luister eens va nen auës gepoept zijn: ongeduldig, agressief zijn va zijn kluëten mauken: ruzie maken va zijnen tejauëter mauken: agressief praten wacht as ek em onder ann’n krijg: als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien wat es me da veur it: reactie op een gebeurtenis z’ ee weer eur kwintjen: ze is weer nukkig z’ end uëg in euren bol(sterre): ze is hovaardig z’emmen liejelek tuisgaugen: ze hebben de boel op stelten gezet ze mokt van euren neus: ze is opstandig ze tèrt deur: ze raaskalt, weet niet wat ze zegt zijn’n driejeg auëlen: een dreigend gebaar maken zjiejever in pakskes: prietpraat 9. Geluk en ongeluk- Goed en slecht- Slim en dom ’k em au ligg’n (zitt’n): ik heb je te grazen ’k em het o men biejen: ik ben verloren of ik zit ermee opgescheept ’k uër au kommen: ik weet waar je op aanstuurt ’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn ’t eet er tusken gewauëdj: het was op het randje af; kon beide kanten uit ’t en zau em giejen pèjerd skill’n: het zal niet veel verschil uitmaken ’t es iejen’n van t’alverdrij donker: hij is niet snugger ’t es va mijn voet’n: ik heb er geen goed oog in ’t es wel bestetj: je krijgt wat je verdient; ’t is je eigen schuld ’t moe weer isj lukken: het slechte valt mij altijd te beurt as ke ne neus etj kun je ’t gerikken: als je verstandig bent, kan je het vermoeden da’n trekt er tog ni op: dat is niet eerlijk da’s it geskeet’n: een rare, een zonderling zijn da’s nen tref: dat is geluk da komdop zijn effen: dat komt in orde 38 Hij ee veel noten op zijne zang 39 da’n stauë ni stille: de tegenslagen houden maar niet op da’s geldj wèjert: dat is voor alles goed dad ee zè goed en zè kauët: is terzelfdertijd goed en slecht de maleuren slaupen ni: een ongeluk is vlug gebeurd deurterren: een beetje gek zijn dorveur moe je slim zijn: je bent dom geweest dorveur moe je va voejer kommen: hiervoor moet je slimmer zijn en duuzenste sjans: heel veel geluk en fatik tegenkommen: iets erg meemaken en giejel den tantafèjeren: en alles wat erbij hoort en goei skool g’at emmen: dat zal hem leren en ovventuur’nt au ni: waag het niet er ’n enjeken va weg emmen: bekwaam zijn, het al vaker gedaan hebben es ’t nit, ’t es nit: komt er niets van, ook goed es me da nen numero: dat is een eigenaardig iemand ge ’n moetj den onnuëzel’n ni uitangen: doe niet alsof je onschuldig bent ge zetj er va weerkommen: het zal je berouwen, je doet een slechte zaak giej’n auër op zijne kop da deugt: ’t is een nietsnut hij ’n kè mor erres zèn’n naum skrijven: hij is weinig geleerd hij ’n zau dauër ni veel potten breken: hij zal er niet veel van terechtbrengen hij ee mij goe vast g’ad: hij nam mij te grazen hij ee weer prijs: ’t is hem slecht bekomen, hij is weer de dupe hij ee zij pauërt g’at: hij heeft reeds vele tegenslagen gehad hij es den duvel te plat: onderschat hem niet hij es uitgeslaupen: hij is slim hij liet vall’n da viel: hij liet alles in de steek hij zitj in ne zetel: hij heeft het gemakkelijk hij zitj in slegte papieren: het gaat hem niet goed hij zou nog almenekken drukken: hij is slim; heeft altijd antwoord klaar iejen’n van boven de wintj: een beetje geschift imand ’t ert instampen: iemand diep grieven in de fleur va zij lèjeven: nog in volle activiteit 40 in de vakaase ner skool geweest emmen: niet bijster geleerd zijn in zijne viez’n zijn: slecht geluimd zijn it uit zijn botten slauën: een dwaasheid zeggen it veure g’at emmen: irts tegengekomen zijn karott’n trekken: uitvluchten zoeken mee au voet’n spelen: je voor de gek houden mee de sjans va giejel de wèjelert: met heel veel geluk mee imand d’n aup augen: iemand in de maling nemen mee nen duuzende luk: met heel veel geluk mee auken en uëgen: niet goed afgewerkt mee zij geluk spelen: onbezonnen zijn mis es uk ne vogel: als het verkeerd afloopt mor vier en nen bezekoek emmen: een beetje dom zijn ne fijne loerepit: onderschat hem niet ne gestampten boer: een onbeschofterik ne liejepen :een sluw iemand nen dodder pakken: vallen nen toer te veel op de meulen gezeet’n emmen: niet goed snik zijn nit genauëdert zijn: niet helpen nor de val es de buil: hoe erger de tegenslag, hoe erger de gevolgen oe langer oe skoenjer: het wordt steeds slechter of boeiender oek van de brokkelingen g’at emmen: ook slachtoffer geweest zijn oek zuveel: ik wens je hetzelfde oeresjans emmen: geluk in het spel hebben on opsteken: erbij winnen onder giej’n oenjer gebroet zijn: niet dom zijn ook skeet in zijn broek en ’t wauëren keien: had ik dat geweten, had ik dat gedaan op ’t goe vall’nt uit: ik waag het, wij zien wel op wa trekt da nau: dat is ongeoorloofd presjies ’n oenjer die moe leggen: hij weet niet hoe het aan te pakken riskeerd au ’n eirt: waag je kans salu en de kost en de wintj van agter: het ga je goed en laat je niet meer horen 41 slegt uitspeel’n: mislukken in zijn opzet t’en ee ni veel geskollen: het was bijna gebeurd ter zèn au groetjer maleuren gebeurt: zo erg is het nu ook weer niet tkè passeer’n: dat kan er nog door van de mauën bereej’n zijn: een beetje gek zijn wa manieren zen da nau: dat kan toch niet, wees beleefd z’n ontaugt mauër van den twellev’n tot den noen: ze heeft een heel kort geheugen ziet dad’af: wat een knoeiboel zij plang trekken: zich met eigen middelen behelpen zijn ann’n stauën skiejef: hij is onhandig zijne frang valt: hij heeft het begrepen 10 Gezegden en vergelijkingen der giej’n weez’n van emmen: er niet op letten, niet opmerken ’t es in de sjakosj: ’t is gelukt, gewonnen ’t gat skuën emmen: geen obstakels in de weg hebben ’t moe weer isj lukken: het slechte valt mij altijd te beurt ’n lotj au da ni auënkluëster’n: laat je dat niet aansmeren ’n lotj au ni verpikken: laat je niet doen ’t batj in zijnen neus: hij is dicht bij wat hij zoekt ’t en es t’ënt va giejen kant’n of zijen: het gelijkt er hoegenaamd niet op ’t en zau em gi pèjert skill’n: het zal weinig verschil uitmaken ’t es enje van de wèjerel’nt: ’t is heel ver ’t es kifkif: gelijke stand zijn ’t es kossj’n of tiejeken’n: te nemen of te laten zijn ’t es lepsaus: misnoegd zijn ’t es uëg wauëter: ik moet dringend plassen ’t es uit de leit: niet de juiste richting ’t es va men voeten: ’t is niks waard of ’t is mislukt ’t es vulle mauën: hij heeft een kaal hoofd ’t es weer bros: ’t is weer niets ’t es zuë lauët: te laat, het is gebeurd 42 ’t kein d’r nogau deur: het volstaat ’t was skuën om zien: ’t was bespottelijk ’t zitj skiejef: er is onenigheid ’t zitj wut: ze komen goed overeen achter d’aug gauën: spijbelen blijf van agter mij gat: loop mij niet zo achterna blijven stèjert’n: blijven aandringen blozen gelèk as ’n kriek: een mooie blos op de wangen hebben boef, n’n enn’n: uitroep bij krachtige gebeurtenis d’er es weirk op de plank: er is veel te doen d’er vanonder zijn: weg zijn d’n derde kiejer verligt ’t kèjesken: de derde poging is de goede da gaf mij dauër ne ploef: een knal horen da got over zijn aut: dat gaat te ver da kein tell’n: ’t is de moeite waard da komt bij ’t kommen: zomaar da moet in de gazet: (spottend) dat maakt ophef da tuëverd ier zeker?: als men iets na lang zoeken niet vindt da’n es gin auërdigeit: dat is niet te verwonderen dad es vegten tegen de duët: dat is vergeefse moeite dad es ’t iejen en ’t ander: dat is geweldig, groot, belangrijk dauër vuil gevallen zijn: het beoogde doel is niet bereikt dauër wil ik vanaf zijn: dat weet ik niet dauër zau ramoeltje va kommen: daar zal ruzie, onrust van komen der ner opauël’n: ’t zal zuur opbreken der weez’n in emmen: beschaamd zijn in iets deur zijn auër groeien: kaal worden dobbel geletj: kloek gebouwd drauën gelèk as n’n topmeulen: zich draaierig voelen een kommisje doen: een boodschap doen giejel d’n ennekesnest, battaklan: alles wat erbij komt kijken er mor vier en nen bezekoek emmen: een beetje gek zijn er ni van over kunnen: het niet kunnen verwerken er nor slauën: maar wat zeggen, gissen ge kuntj em uit zij vel skudden: hij is graatmager ge moetj er au in stellen: je moet erin berusten ge zatj verprospereert: ge zijt verbeterd, mooier geworden 43 ge zetj gelèk getraut?: naar ’t schijnt, ben je gehuwd? gebrast emmen: teveel gegeten hebben gekost zijn gelèk as slegt geltj: geen goede faam hebben gij vangt zeker?: je bent zeker niet goed snik ginne knif geven: geen teken van interesse vertonen gon ontsteken: op burenbezoek gaan hij ’n gauë mee nit alom: hij spreekt rechtuit hij is gauën uësten: graanhalmen rapen op het stoppelveld na de oogst hij kreeg op zijn verdoemenis: hij kreeg een pak slaag hij n’oo mor zjust zij gat gekiejert: hij was pas vertrokken hij spauërt veur ’n matras: hij moet dringend naar de kapper hij was duëmoej: doodmoe, afgemat hij zoo der em nor verhangen: hij is er gretig naar ik zei bij mijn eigen: ik dacht imand de mau vèjeg ’n: iemand vleien imand een mot geven: iemand een klap geven imand taur doen: iemand kwaad berokkenen imand zijn uëren afzaugen: blijven zeuren it agter ’t gat doen: in ’t geheim bekokstoven it goe gauëslauën: zorgen dat het niet verloren gaat klodd’n riskeren: moeilijkheden kunnen krijgen lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan ligt au kerre: sta op, wij vertrekken mee bott’n: soms mee en fijn minne: zachtjes, precies maar vloeiend ne fermen toer lappen: een goede poets bakken ne post pakken: pijnlijk vallen ni weten va wad out pijlen mauken: het financieel zeer moeilijk hebben nit te roettekoett’n emmen: niets te zeggen hebben nog giej’n struë verleggen: aartslui zijn nogau geskallotert zijn: gekneusd, toegetakeld zijn o wa zoo da liggen?: wat is er de oorzaak van? oe dat ’t komt of nit: wat er ook gebeure … op ieder potjen past e skelken: voor alles is er een passend dubbel op ne slag en ne kiejer: plotseling op veelort ni: hoegenaamd niet op zijn ’n eigen depang: op eigen risico 44 pakt dauër isj e stolken auën: laat je dit een voorbeeld zijn papier es gewillig: geloof niet alles wat men schrijft pet emmen: schrik hebben rijen en omzien: vooruitziend zijn rittebüzze zijn: alles verloren hebben skippes zijn: verdwenen zijn t’er es plosj mee uëpen: er is plaats genoeg t’n kei mij nie bommen:’ t kan mij niet schelen tas nau mijn zakken af: ik weet het niet der mee weg zijn: iets geloven dat niet waar is trukken van de fuër: listig te werk gaan uit uëgenverblenjink: misleiden, om de waarheid te verdoezelen va verdauertijd: van ontsteltenis, van ’t verschieten va zij loef zijn: in de war va zijne sis vallen: bewusteloos vallen van au uëren mauken: ruzie maken vèjegd er au broek auën: trek het je niet aan verbetert zijn gelèk as de wijn: beter worden met de leeftijd we zijn kwit: we zijn elkaar niets meer verschuldigd wie augt er au muil open?: wie onderhoudt jou? wuër gomm’n da skrijven?: dat is verbazingwekkend wuër zijn au gedagten?: wat bezielt je? z’ee weer eur kwintj’n: ze is weer nukkig ze komm’n al mijn uëren uit: ik ben het grondig beu ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil ze viel uit de lucht: het verraste haar zijn skip afkuisen: ermee stoppen zijne zjiejever gauët de küst af: wat hij zegt houdt geen steek zjiejever in pakskes: nonsens, mallepraat zuë blasj as e bluët gat: zo kaal als een blote kont zuë blaud as en skolje: blauw van de kou zuë duëf as ne kwakkel: hardhorig zuë nat as nen dweil: druipnat zuë rap as tell’n: zeer vlug zuë simpel as bonjoer: heel gemakkelijk 45 zuë sloensj as ne skoteldoek: flauw, zonder fut zuë stijf as ne stok: niet lenig zuë zot as en oenjer: te gek om los te lopen zuë zwert as molleskluëten: vuil en onverzorgd zuë zwert as skippenauës: zo zwart als roet zwijgen da ge zwitj: geen woord lossen Smuëren gelèk nen Turk 46 11. Godsdienst ’t ee gelotj: de klokken hebben geluid ’n au kapelle moe versiert werr’n: een oude man of vrouw moet zich opsmukken ’t es As en Zellik: huiduitslag waarvoor men naar Asse en Zellik ging bedevaarten ’t es een iejewegeit leen: ’t is heel lang geleden ’t krüsken draugen: de misdienaar droeg het kruis voor de lijkstoet ’t was aul wa dat den emel geven kost: er werd veel goede wil betoond ’t ziejel auën emmen: getrouwd zijn ’t zijn de wilje vespers: ieder zingt zijn liedje ’t zijn goei zielen die uir bekiejer’n: op een ongewenst besluit terugkomen as ’t rèjgent en de zunne skèntj, est kerremes in d’elle: gezegde bij weersomstandigheid beter van de keirk as van den eiremen: een welstellende kan er tegen d’ onnujezele zejen Got zien: smalend gezegd over naïevelingen d’as vegten tegen de duët: dat is vergeefse moeite da mag ooz iejer weten: dat weet waarschijnlijk niemand da meugd’au gauën bichten: je hebt verkeerd gehandeld da’s auën ooz iejer zijn auër trekken: dat is kwaadaardig liegen dat ’n kein ni liegen: het is vanzelfsprekend de paster ee geprekt, da ge moetj krabben wuër dat ükt: gezegd bij ostentatief krabben de zeve weken: voorbereiding op de Plechtige Communie den derde kiejer verligt ’t kéjesken: de derde poging is de goede den diejen’n zau brann’n: die gaat zeker naar de hel, zal boeten den duvel in zij lijf emmen: onhandelbaar zijn den uëgdag draugen: de h. sacramenten bedienen aan huis bij zieken ge zodje em ooz iejer geven zonder bichten: zich voordoen als naïef en onschuldig 47 goesjdiejel, pak de müten bij ’t ziejel en lupt er mee rond ’t kastiejel: riepen de bengels op oudejaarsavond aan de deur om hun ’godsdeel’ (een versnapering of centje) te vragen got dauër mee te bichten: wat moet je daar mee aanvangen Got van den emel: krachtterm Got zegent au: gezegd bij het verwerken van een niesbui ik gauën nor Betlejem: ik ga naar bed imand zen zauëligeit geven: iemand uitkafferen in goesjnaum: het zij zo, wij aanvaarden het lange vespers: vespers met Allerheiligen mee Sintj Amand leggen d’eksters üjeren iejesten bant: nestelperiode van de ekster mijne kop af, as ek lieg: het is de waarheid mokt er e kruis over: stop er mee, ’t is afgelopen ne kletter, vloek aftrekken: vloeken ne pauëtr skiljeren: beetnemen nog in Sinte Klauësj geloven: nog zeer naïef zijn ooz iejer va zij kruis vloeken: een onverbeterlijke vloeker zijn op aule eiligen roepen: ervan langs krijgen op mijn ziele zauëligeit: ik zweer het pisjonkelen: een Allerheiligengebruik waarbij men voortdurend inen uit de kerk ging. Binnen werden telkens 1 of meer gebeden “gelezen” om aflaten te verdienen ten behoeve van overledenen. Gebed t.e.v. de H. Portioncula. stoksken, stoksken d’elle, aul die weerpakt gauë nor d’elle: kinderrijmpje tegen de sterr’n op: zonder maat te houden ter iejere va welken eiligen: waarom zou ik dat doen, het is tegen mijn zin veur iejeweg en drij daugen: voor altijd vizjillen: vigiliën, nachtwake z’eet de kliejer’n auën: ze is non geworden z’es eur uur gauën lez’n: bidden in de kerk op Witte Donderdag z’es nauër den emel: ze is overleden ze lèjeft van den emelsken dau: heeft niets nodig zijn ’n emel op èjerde verdien’n: vaak goede werken doen 48 12. Groot en klein – Sterk en zwak ’k em em veel te skuën: ik ben veel te sterk ’k zau mij osten; ik weiger ’t es en echt boerepèjert: sterk zijn ’t ni lank nimmer trekken: zienderogen verzwakken ’t en es ni zeggelek: ’t is niet te verklaren ’t enje va zijn macht ni kennen: zeer sterk zijn ’t es va mijn knoppen: er komt niets van ann’n gelék as skuurpuërten: grote handen au devuëren doen: uw best doen auën gezien zijn: verloren, te zwak zijn aule weirk auën kunnen: groot en sterk, veelzijdig zijn d’as giejene kak, hé: dat is iets groots d’er en stauën giej’n pauëlen auën: is zonder beperkingen da kèn ek ielemauël alliej’n: ik kan het alleen aan da ni vandoen emmen: het niet nodig hebben da verbietj ze zelven: dat kan niet da’n es ni te tellen: komt niet in aanmerking de klein zijn van de jauër ni gruët: wat je me geeft is klein der ni veel auën duëttoen: er niet veel aan veranderen, te zwak zijn dobbel gelentj zijn: dubbel gespierd e klein piejeperken: een zwak kindje e klein pimpelmiejesken: een klein iemand e lang zjiejel: een hoog opgeschoten iemand een kürte root: een kleine rij een oud huis kein inskijten: ouderen zitten in gevarenzone een pekking gekregen emmen: een pak slaag gekregen hebben en anjeken toesteken: helpen ge koentj em uit zij vel skudden: tenger en zwak zijn ge koentj em deur e moezegat trekken: klein zijn giejene voet mee kennen: niet kunnen volgen hij ’n kost giejene pap nimmer zeggen: hij was ademloos hij ee puitemagt: weinig kracht hebben hij eed een ei op: hij is ongeduldig, rusteloos 49 hij eed een toefelink gad: hij heeft een pak slag gekregen hij en mag er ni auën rikken: hij is niet evenwaardig hij es dauër vuil gevallen: hij heeft het beoogde doel niet bereikt hij es ter deurgespetteld: hij is er doorgesparteld hij gink er ne gank mee: hij overrompelde hem hij kèn beirgen verzetten: hij heeft veel kracht hij verdintj e standbiltj: hij moet gewaardeerd worden k’n weet nie oe gruët: zeer groot kak of giejene kak, de pot op: niet tegenstribbelen ! kleine filou: klein maar geniepig mauër en alve penne zijn: zich maar zwakjes voelen mauër en skeet gruët zijn: heel klein zijn mee en ei zitten: bang zijn mee zij zelven giejene weg kunnen: zenuwachtig, onbeheerst en zwak zijn moedermeesj alliejen: gans alleen ne goeie gank auën werken: steeds door werken ne steirke loeter: een krachtpatser nen ardije: een flinke vent, doordrijver nimmer oniejen angen: doodop, zwak zijn op au gemak ee: hou je kalm, gedeisd petj’n af zijn: de strijd verloren hebben slaggelings neervallen: plots neergeveld worden sloot vallen: niet meer verder kunnen tenje auësem zijn: bekaf zijn va giejen opaugen weten: onvermoeibaar zijn va ne steirke struik zijn: van sterke solide afkomst zijn va zijne sis vallen: bewusteloos vallen van en skeet nen donderslag mauken: iets klein opblazen verkeirkereer’n: zeer zwak worden wa zoo der mij letten: niets kan mij weerhouden z’eet de broek auën: zij is meester in huis ze zijn dor mauns genoeg: er is genoeg mankracht, ze kunnen het aan zie d’au dauër mauns over: kun je het aan zij pauërt kennen: altijd zijn deel van het werk doen zij stik stauën: zich voor niets of niemand terugtrekken zijne pere zien: het heel moeilijk hebben 50 zijne plang trekken: niemand nodig hebben zijnen derden tuën: het bont maken zuë flau as ’t gruët es: heel zwak zuë sloensj zijn as ne skoteldoek: zeer flauw, zeer zwak, futloos zijn zuëveel asjte geve kost: met alle macht 13. Kledij ’t es auën zij lijf gegoten: het past hem wondergoed ’t es veur de voddemaun: afgedragen kledij ’t immen es nauëder as de rok: familie en vrienden gaan voor ’t zwiejet stond in zijn skoenen: hard gelopen hebben bekaust in zen broek doen: heel bang zijn d’az ’n ander pauër mauen: dat is heel wat moeilijker e kostuum passen: de maat nemen familje van het zeveste knopsgat: verre familiebanden floeren broek: broek in fluweel gelèjest en gespuërt zijn: klaar zijn om weg te gaan giejenen naugel emmen om auën zij gat te krabben: zeer arm zijn gij tipt nogal: je bent goed gekleed hij ee mij ne kol gepast: hij nam mij in het ootje hij eed onder den tram gezeet’n: zijn broek is te kort hij es volk te verwachten: zijn gulp (voorbroek) staat open hij kèn in zijn skoenen boteren: zijn schoenen zijn veel te groot hij kèn mijne zak opblèjez’n: hij kan mij gestolen worden hij ligt onder de slasj: de vrouw is de baas over hem hij most zijn broek afsteken: hij moest naar het toilet in au zakken zitten: voor de gek houden in vliegende vauën: in loshangend hemd in zijn broek skijten va skrik: bang zijn in zijn sleppen: in zijn hemd in zijn zakken meugen skieten: moeten betalen 51 in zijn zakken skijten: iemand uitlachen it in zen botten slaüen: een kleinigheid eten it uit zen botten slaüen: mallepraat vertellen mee botten: bijwijlen, soms mijn skoenen luëpen in: laten water door mijne kol spant: ik ben gecharmeerd mokt ne knuëp in aunen neusdoek: gezegd om iets te helpen onthouden nen eftepieje: een trap onder de broek op zij kliejed gekregen emmen: de nederlaag lijden op zijn slep gelegen emmen: te lang geslapen hebben skuën uitgedost: mooi aangekleed van noljeken tot drauëken vertellen: vertellen met alle details wat èje dormee in au zakken: dat brengt niets op z’eet de broek auën: ze is de meester thuis z’eet de kliejere’n aüen: ze is non geworden z’es kürt in eur gauëren: zij is lichtgeraakt zen beste dingen aüen emmen: zijn beste pak aan hebben zij was nogal auëngestuëten: ze was slecht of onzedig gekleed zijn goei moesj op emmen: welgezind zijn zijn moesj ’n stauët er ni nauër: het zint hem niet zijn moesj stauë skiejef: hij is humeurig, niet aan te spreken zijn patotten kommen uit: er zijn gaten in zijn kous zijn vieze moesj opemmen: slecht geluimd zijn zijne kloeper zetten: klomp plaatsen met Sinterklaas 52 Zijn moesj stauë skief 53 14. Kunnen en niet kunnen, willen en niet willen ’k en kèn da ni af: ik verdraag het niet ’k en kèn da toch ni gerieken: ik kan dat toch niet zien aankomen ’k en kèn em ni uëren of zien: ik haat hem ’k en kèn er giejene kop auën krijgen: ik begrijp er niets van ’k en kèn er ni auën uit: ik begrijp er niets van ’k en kèn mee me zelven giejene weg: ik ben overspannen ’k en kèn ze ni uit iejen augen: ik zie geen verschil ’k en kost giejene voet mee: ik kon niet volgen ’k en kost’r nit on doen: ik kon het niet verhelpen ’k kantj nimmer zeggen: ik weet het niet meer ’k zau mijne luëp auëlen: dat doe ik niet, ik werk niet mee ’k zondj wel duuz’nd kiejer zeggen: het bedoelde woord ontsnapt me ’n brekt dauër au verstand ni op: doe geen moeite om het te begrijpen ’n kujje ni spreken: antwoord dan toch ’t en kèn mauër gedauën zijn: het moet niet uitgesteld worden ’t en kèn ni missen: het is niet te verwonderen ’t es iej’n zeggen: zo kan je ook zeggen ’t es nogau in de reed’n: het kan er nogal door ’t es van èremoei: het is van niet te kunnen ’t kèn der uit kommen: het kan winstgevend zijn appreesje mauken: aanstalten maken om te beginnen as ke jonk zatj ku je beirge verzetten: in je jeugd kan je alles aan da kèn ek op mijnen alliej’n: ik heb geen hulp nodig da kèn ni augen: de ene partij is te zwak da kèn tellen: dat is de moeite waard den trok weg emmen: iets goed kunnen der weg mee kunnen: veel eten der’n kè giej’n kauëd af: wees gerust, het zal niet gebeuren die ni’n wiljt ee g’at: je hebt je kans gekregen 54 dor en kèn mor imand goe mee zijn: geef het aan om het even wie em ni kunnen gewachten: geen geduld hebben en zeg ni miejer: het kan nog erger es ’t ni gebeurt ’t kèn nog gebeuren: ik geloof niet wat je daar vertelt g’en kuntj em ni vèr stauën: je mag hem niet vertrouwen g’en kuntj ni lojn en den ommegank doen: je kan geen twee zaken terzelfder tijd goed doen g’en zetj er ni va stèrven: het kan geen kwaad ge ’n kuntj ter au giej’n gedacht va geven: het is heel belangrijk ge kuntj de zotten mauër auën ojjer (uir) wèrken: gezegd over iemand die gek doet ge kuntj er mee op de mert gauën stauën: veel groenten in de tuin ge kuntj goe zien da ze ni en deugt: ze straalt haar ondeugd uit ge kuntj zien he!: je kan wachten en later beslissen ge moetj ni revëzeren: je moet niet weigeren ge moetj tegen de weerbosj kunnen: je moet de gevolgen aanvaarden ge’n kuj’t ni zeggen: het is zo erg dat er geen woorden voor zijn ge’n kuntj er nog giejene puit ’t vel mee afdoen: zo bot is het mes giej’n letter kennen zuë gruët as de kèrk: aartsdom zijn, niet kunnen lezen of schrijven giejen ann’n kunnen auën steken: onhandelbaar zijn grat vergeten: helemaal vergeten hij ee zij zelven ni gemokt: hij kan het niet verhelpen hij eed it tegen mij: hij kan mij niet luchten hij kèn de pot op: ’t is gedaan tussen ons hij kèn der nit af: hij is onbekwaam hij kèn em ni wèjer’n: zwak zijn in het spel hij kèn mijne zak opblèjez’n: hij kan mij gestolen worden hij kèn op zijn kinne kloppen: er rest niets meer hij kèn uit en fles èrten pikken: zo mager is hij hij kèn zij pauërt: hij kan zoveel als een ander 55 hij kèn zjieveren da ’t spiksel zijn kinne aflupt: hij vertelt veel onzin hij mokt dauër ’t skuën weer: zorgt voor het succes hij wacht mee zijne slinken: hij wil niet meer wachten hij wiljt au nor den bok doen: hij wil u bedriegen hij zentj ter kunnen veur doen: hij zal gestraft worden ik em mijn dëvuëren gedauën: ik heb mijn best gedaan ik kèn da mee klank: ik kan het zonder problemen in zijn ol kruipen: terugkrabbelen it alfstèjert lauëten stauën: iets onafgewerkt laten kunje da ni flikken: kunt gij dat niet doen kunje gij zjieveren: wat een onzin kraam je uit kunnen liegen gelék as e pèjerd skijten: liegen dat men het zelf gelooft mee zij geweltj giejen’n weg kunnen: niet in te tomen zijn mor arres zijnen naum kunnen skrijven: weinig ontwikkeld zijn ne kiejer spesje augen: iets onderzoeken ni nieje kunnen zeggen: niet kunnen weigeren nog giejen struë verleid emmen: nog niets gedaan hebben nog veur giejen’n gauen lowie: ik doe het niet op zijnen eigen dépang: helemaal alleen rijmen en dichten zonder zè gat op te lichten: poëtische vaardigheden hebben (humoristisch) spaug het uit, ge kuntj nog genezen: gezegd als iemand een hoestbui verwerkt stoeffen kèn iederiej’n: je bent aan het opscheppen t’n kè mij ni bommen: het kan mij niet schelen tusken willen en kunnen es ë gruët verskil: willen is niet altijd kunnen wa zoo der mij letten: niets kan mij weerhouden wilje au uëgen open trekken: kijk wat er gebeurt wilje me zeggen wa dagge auën ’t uitsteken zijt: wat doe je wilje ürken: luister nu eens z’eet er andelink van: ze kan het goed 56 z’en es eur tong ni miejester: zij kan niet zwijgen zijn kas afdrauën: hard werken zijn uëren stauën op zijne rugge: hij wil niet luisteren zijnen tetter ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen 15. Landbouw, natuur en weer ’k spring op au kerre: ik speel met je mee (bij kaartspel) ’k weet ne gesduiker liggen: ik weet een stront liggen ’t augd op mee stillekes rèjgenen: ’t begint overvloedig te regenen ’t zau gauën liejelek doen: ’t zal onweren ’t es ’n ezelsdragt: de geboorte is overtijd ’t es azuë zei Sue de blau zijn beter as de ruë, ’t es ni waüer zei zijn vrau, de ruë zijn beter as de blau, ’t es ni wauër zei Sis, ge zijt aule twieje mis: gaat het hier om politiek of om de aardappelen? ’t es bedriegten boel: oogstrelend maar waardeloos zijn ’t es vloet: de beek loopt buiten de oevers ’t es zuëveel appel’n as pèjeren: het biedt geen oplossing ’t zau gauën katten spaugen: er is onweer op komst ’k wau dat ’t stront réjgende: ik wenste dat het overvloedig regende ’t eed e goe vlaugsken gedauën: ’t heeft flink geregend ’t es auën ’t zjabberen: er valt lichte regen (motregen) ’t es gesmuërt: het is mistig ’t es groejene weer: temperatuur en vochtigheid zijn gunstig voor de groei ’t es laf, ’t zau ni augen: ’t is te warm, er komt onweer ’t es mor e mauger bistjen: ’t is niet veel zaaks ’t es ne gestampten boer: ‘t is een onbeschofterik ’t es nog ni onder de struik: het heeft nog niet voldoende geregend ’t es rot weer: ’t is miezerig, regenachtig weer ’t es t’er van achter de skuur: ’t is zware tabak, veelal in eigen tuin geteeld 57 ’t klèjerd op: er komen opklaringen ’t ligt dauër halfstèjert: het werk is maar de helft gedaan ’t rèjgent alve frankskes: er vallen grote regendruppels na droogte ’t stertje van de mei es ’t stertje van de wintjer: normaal komt er geen nachtvorst meer maar .. ’t vriest stienjen uit de grond: strenge vorst licht kasseien uit de grond ’t zau rèjgenen, de veirkes luëpen mee struë in ojjer muil: gezegd van iemand die een sigaar rookt azuë nen drasj: neergutsende regen appelontjen eed uk nog e vies koud kontjen: het kan nog vriezen op de naamdag van de H. Appolonia (9 februari) aprilske grillen: voorjaarsbuien as ’t rèjgend en de zunne skèntj es ’t kerremes in d’ elle: weerspreuk as ’t rèjgend op Medaur, réjgend et zes weken dornauër: weerspreuk as t’r veel noten zijn, est ne strenge wintjer: weerspreuk betrauven plaseer’n: uitdunnen van de bieten d’as den èjerd van de biejest: dat is eigen aan de geaardheid van ieder individu d’r angt snieje in de lucht: het gaat sneeuwen d’r n’s giejen vrauken zuë eirem of ze mokt mee Lichtmes eur penneke weirem: zelfs in de armste gezinnen bakte men op O.L.Vrouw Lichtmis pannenkoeken of wafels da stik gront ligt voogt: het land wordt een jaar lang niet bewerkt de daugen gauën mauër open en toe: de dagen zijn heel kort de fiejest es uitgerèjgerd: de regen was spelbreker de kampanje doen: seizoenarbeider zijn in Frankrijk de koekoek roept, ’t zau rèjger’n: er is regen op komst de patotten zijn nie zogt: de aardappelen zijn niet gaar de snieje wagt op anderen: grauwe lucht, er komt nog sneeuw de wintj gauët achter rèjegen: als de wind valt zal het regenen 58 de wintj komt uit ’t verkiejerd gat: het zal niet regenen de wintj stekt op: het begint te waaien de zes donkere weken: drie weken voor en drie weken na 21 december de zunne stekt ’t zau onweer’n: er is onweer op komst doej zonder rèjger of wintj, es ni de moeit dat ’t begintj: wind en regen moet er zijn bij dooi eigen gewin: eigen teelt en duchtige koe: koe klaar om naar de stier te gaan, bronstig en lompe koe: onbeleefd, onvriendelijk mens en mautere pèjer: een overrijpe peer en ürdëken: raamwerk op de kar om de oogst binnen te halen er valt wa gremeling: er valt lichte sneeuw ge kom mee ’t goe weer: welkomsgroet bij mooi weer ge kuntj t’r eirten in planten: vuile binnenoren hebben ge kuntj t’r mee op de mert gauën stauën: grote groenteoogst in de tuin grauven tot op den erten: spitten tot op de harde ondergrond hij doe zijnen tèjer op: voedt zich met eigen producten hij eet’r em ’n beddeken gezauëd: hij heeft er voldoende van hij es gauën uësten: graanhalmen rapen op het graanveld hij liejert veur strontrauper: weinig zaaks zijn op school in ’t langste van de daugen: in volle zomer in de blakke zunne: in volle zon in den achterwesjjauërs: in het najaar in den uitkommen’n: in de lente jezeken skudj zijn beddeken uit en de plümkes vallen op d’èjrde: het sneeuwt kambedde: strook grond op het einde van het veld waar de paarden keerden ’k en em giej’n land van au: ik heb geen verplichtingen tegenover u legt ewa zaut op zijnen stèjert: schertsend gezegd als men een haas wil vangen lotj de boeren mauër düsken: laat de anderen maar werken 59 mest briejen: mest op het veld verspreiden mijn eksteruëg stekt: er is weersverandering op komst mijn vingeren tentjelen: tintelen van kou n’n buën mag de mei ni zien: bonen mag men niet planten voor half mei n’n druëge mèjert en n’n natten april brinkt de boeren ojjer skuren vul: weerspreuk ne vüskuët gruët: een kleine oppervlakte oeltjen en boeltjen: hoogten en laagten onder d’appel’n gauën: onder de boom appelen rapen op zijnen nest betrapt zijn: op een plaats zijn waar dat niet mag patotten uitdoen: aardappelen rooien raupen doen’t gat gaupen: van rapen eten moet men veel wind lossen tuske licht en donker: in de valavond uëst geskoren, de wintjer geboren: de oogst is de voorbode van de winter va ne steirke struik zijn: een solide afkomst hebben vandaug masselkes, meiren plasselkes: stapelwolkjes zijn voorloper van de regen veel gebliejed mauër weinig wulle: veel drukte om niets vervrozen van de kau: enorm koud willekom mèjert, pak mij ni mee mee aunen langen stèjert: maart is hopelijk het einde van de winter ze doen der brokskes op: het is heel warm ze weet va wuër dat de windj komt: ze heeft het in de gaten en weet wat haar te doen staat ze zau nog zwerte snieje zien: de miserie moet nog komen ze zijn dauër mee ’n vlaug: daar komt een felle regenbui 60 Hij kèn op zijn kinne kloppen 61 16. Liegen en bedriegen ’k em em liggen: ik heb hem beet ’k geluëf et beter as dagge ’t zegt: het is de waarheid ’t ee voete gekregen: ’t is gestolen ’t es een besketen mert: gemaakte afspraken worden niet nageleefd ’t es opgemokt spel: het is niet te vertrouwen ’t es wel bestetj: ge hebt er naar gevraagd ’t komt uit al most’nt de krauën uitbring’n: iets doen dat het daglicht niet mag zien zal aan het licht komen ’t mag den dag ni zien: het mag niet geweten zijn ’t most isj wauër zijn: je liegt ’t zijn nogau skuën manier’n: dat is niet eerlijk achter ’t gat: in het geheim achter d’aug gauën: de school verzuimen as ke liegt moe je deurliegen: ga maar door met liegen bedriegten boel: minderwaardige kwaliteit, bedrog beribberen: in de maling nemen da kèn ni liegen: dat is heel zeker da’n trekt er toch ni op: dat zou niet mogen gebeuren dauër koenje giejen stauët op gauën: dat is niet te vertrouwen den diejen zau brann’n: die gaat zeker naar de hel den eef opgeet’n emmen: de klos, de verdachte zijn der imand inluizen: iemand bedriegen en foef ophangen: iets wijsmaken en goei skool g’at emmen: dat zal ze leren, geleerd zijn en lotj au da ni auënkluësteren: laat je dat niet aansmeren en verteldj da mauër ni vuërt: (want) wat je zegt is nonsens er giej’n goed uëg in zien: het lijkt verdacht er giej’n uitstonsj mee hebben: er niet bij betrokken zijn er nog e skepken bovenop doen: er nog wat bij doen, overdrijven er van onder muizen: wegsluipen ert van afgank zijn: zeer gierig zijn 62 es ’t ni gebeurd, ’t kèn nog gebeuren: ik geloof niet wat je daar vertelt et auën zijn biej’n emmen: verloren zijn, er mee opgescheept zitten g’etj e zwert kruis op au veuruët: gezegd wanneer men eraan twijfelt of een kind de waarheid spreekt g’etj er ner gevraugt: ’t is je eigen schuld, je hebt er aanleiding toe gegeven ge kuntj gij skuën klappen: je hebt er niets bij te verliezen ge liegt da ge stinkt: je bent een leugenaar ge verdintj slaugen: dit mocht je niet gedaan hebben ge zetj er va weerkommen: het zal je berouwen geef em ne kloesj op: maak hem wat wijs gekost zijn gelèk as slecht geltj: door iedereen gekend zijn giejen foefkes hé: maak mij niets wijs hij ee mij goe vast g’at: hij heeft mij te grazen genomen hij ee mij vast: ik ben bedrogen hij is gereej’n mee zijn broek auën: hij is bedrogen waar hij bijstond hij kè liegen datj’nd zelf geluëft: hij gelooft zijn eigen leugens hij kè liegen gelèk as e pèjerd skijten: hij liegt maar door hij mag et em opstoven: hij mag het hebben al is het onrechtvaardig hij zau der mee zijn ellebogen nor pakken: het zal hem niet lukken, hij krijgt het niet hij zo au verkuëpen wuër da ge zelf bijstauët: hij is een echte verkoper hij zukt kweddelen: hij zoekt moeilijkheden it meeskèjeren: stiekem iets wegnemen imand ’t vel afstruëpen: iemand veel te veel doen betalen imand arranzjeren: iemand bedriegen imand bastauërd mauken: iemand onterven imand betoepen: iemand foppen imand en loer drauën: iemand bedriegen imand en pee stoven: iemand iets wijsmaken imand iet opangen: iets wijsmaken imand in doeskes doen: iemand bedriegen 63 imand in drauë augen: iemand aan het lijntje houden imand it auënklappen: iemand overhalen imand leugenechtig mauken: iemand leugens aanwrijven imand nauër den bok doen: iemand bedriegen imand ne kluët aftrekken: iemand bedriegen, te kort doen imand ne kol passen: iemand in ’t ootje nemen imand ne pauëter skiljer’n: iemand beetnemen, bedriegen imand ne zak opgeven: iemand iets op de mouw spelden imand taur doen: iemand kwaad berokkenen imand uit zijnen nest langen: iemand proberen te bedriegen imand vontjes vertell’n: iemand iets wijsmaken it flikken: iets achterbaks doen it opzij slauën: iets stelen, vooral geld it uitzwieëten: boeten voor hetgeen men misdaan heeft karott’ntrekker: plantrekker kuist aune mond af: je liegt lange vingers emmen: stelen ne kloesj opgeven: iets wijsmaken ne kwakkel: een vals bericht on ooz iejer zijn auër trekken: kwaadaardig liegen te lieëp: te slim trukken van de fuër: bedrieglijke praktijken van uëren zeggen uërde veel liegen: geloof niet alles wat verteld wordt vergetje ni te liegen: aan iemands beweringen twijfelen weer prijs emmen: de dupe zijn weten va wuër dat de wintj komt: uitgeslapen zijn z’ emmen em dor zie kommen: ze hebben hem bedrogen z’ee streken in eur lijf: ze is niet te vertrouwen z’emmen em bij zij pit’jen: hij is er aan voor de moeite ze meugen ’t ni vèir weten: het zijn leugens ze sto mee veel poef: ze heeft veel schuld, staat in ’t rood ze tèrt deur: ze raaskalt, weet niet wat ze zegt 64 ze zau wa meekrijgen: ze zal gestraft worden zeuren: bedriegen zie da g’r au ni inklapt: verspreek je niet, let op je woorden zjiever in pakskes: flauwekul 17. Menselijk lichaam, ziekten en afleidingen … ’k em mij en betjen afgeleit: ik heb mij een beetje te rusten gelegd ’k en weet ni wuër da mijne kop stauët: ik ben helemaal in de war ’k luëp ier in mè vel: ik heb alleen maar een overkleed aan ’k zal isj auën zijn auër trekken: ik zal hem eens berispen ’r zijn vingeren auën verbrand emmen: er veel aan ingestoken, aan verloren hebben ’n ert va koekebruët emmen: teerhartig zijn ’n lotj dadde uit au ann’n ni gauën: laat het je niet ontglippen, doe alles om het te behouden ’n mokt dauër au ann’n ni auë vuil: bemoei je er niet mee ’n stekt dauër aun’n neus ni in: bemoei je daar niet mee ’n uëgsken op imand trekken: naar iemand knipogen ’n uëjesken trekken: een oogje pinken ’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn ’r ’n uëgsken op emmen: een relatie wensen aan te gaan ’r ’t ert van in zijn: er erg door getroffen zijn ’t batj in zijnen neus: het is dichtbij wat hij zoekt ’t ee voeten gekregen: ’t is gestolen ’t en es de pijn ni wèjert: ’t is de moeite niet waard ’t es op ann’n:’t is op komst, ’t komt er aan ’t es va mijn voeten: ’t is niks waard (of) ’t is mislukt ’t fas af zijn: de nek gebroken hebben ’t kèn uit mijn ann’n ni: de winst is verzekerd 65 ’t most va mijn ert: ik kon het niet meer opkroppen, ’t moest er uit ’t most va mijn tong: ik kon het niet zwijgen ’t stekt zijn uëgen uit: hij is er zeer begerig naar ’t vier in den buik: ontstoken appendix, blindedarmontsteking ’t zau auën zijn rebb’n angen: hij zal er heel moe van zijn ’t zau wel in mijn ann’n vallen: ik zal het wel vinden zonder zoeken ’t zijn steirke biejen’n die de wilje kunnen draugen: als men in de weelde leeft gaat men er vaak aan ten onder t’enje van auësom: ademloos al stonde op aune kop: ik weiger mordicus ann’n gelèk as skuurpuërten emmen: grote handen hebben ann’n te kürt hebben: onvoldoende hulp krijgen as dedie eur kèjel openzetj: ze kan heel luid zingen as ke ne neus etj kunj’t gerikken: als je verstandig bent kun je ’t al vermoeden as ke zot wert moejet zeggen: gezegd tot iemand die gek doet auën zijn rebben’n angen: er heel moe van zijn auënleggen: dikker worden auërdig zijn: onpasselijk zijn augd au bakkes: zwijg maar aune kop isj binnen steken: een kort bezoek brengen bedurven zijn tot in ’t meirg van zijn biejen’n: uitermate verwend zijn beginnen te miss’n: al wat dement zijn blasj geskoren: helemaal kaal geknipt blijf van achter mij gat: loop mij niet zo achterna bloz’n gelèk as ’n krik: iemand met rode wangen da begintj mijn voeten uit t’ang’n: ik word het beu da ken ek op mijn iejen biejen: dat kost mij geen moeite da kunje mee au uëgen toe: ’t is zo gemakkelijk dauër giejene voet veur verzett’n: er niets voor doen dauër zijn giejen ann’n auën te steken: ’t is al tevergeefse moeite, hij is niet te verbeteren de duët passeert mij: plots koude rillingen hebben 66 de vallingen zèn goejëkuëp: bij dit weer is men gauw verkouden de vlam emmen: een vurige gelaatskleur hebben de weg’n es nog ni opgebroken: het kan nog altijd, vooral als troost (bij een miskraam) deur zijn auër groejen: kaal worden deurterren: niet weten wat men zegt dikken bredden: dikke buik draugen emmen: barensweeën hebben e goe postuur emmen: een flink voorkomen hebben e skau jak, kindj, maun: iemand wiens opvattingen en gedrag afwijken van die van zijn omgeving e vies gezicht trekken: misnoegen tonen effenaf skandauëlen geven: opzichtelijk bloot gekleed zijn em den bauërt lauëten afdoen: zich laten bedotten en stranne meemauken: iets vreselijks meemaken er giej’n goed uëg in emmen: verdacht lijken, weinig hoop hebben in goede afloop er giejene kop kunnen auën krijgen: het niet begrijpen er kaduk bij luëpen: gebrekkig zijn er nog nauër zien: zien dat iemand pas ziek geweest is et auën zijn biej’n emmen: er mee opgescheept zitten et es nor zijne kop gestegen: grootheidswaanzin hebben et es om mee aune kop tegen de muur te luëpen: ’t is hopeloos et uëg op emmen: verwaand zijn eur verandering’n emmen: haar maandstonden hebben ge zotj er au bluëte kluëten lauëten va zien: het werkt zeer erg op mijn zenuwen ge zotj er de kau seskes va krijgen: je zou er ziek van worden geefd em ne pieje in zij gat: geef hem een trap op zijn achterste gekrëveerd zijn: zich buitenmate ingespannen hebben gezojjen zijn: zich niet lekker voelen giejen ann’n auën zij lijf emmen: lui zijn giejen auër op zijne kop da deugt: hij is heel verdorven giejen goesting emmen: er geen zin in hebben giejen korozzje emmen: zich niet lekker voelen 67 giejen zitt’nd gat emmen: altijd bezig zijn giejene voet meekunnen: niet kunnen volgen god uit mijn uëgen: verdwijn hij eed in zijnen hiel gekapt: hij heeft een wind gelaten hij es bekommen: hij is hersteld-verbeterd hij ontj in zijn ann’n: hij had zo goed als gewonnen spel hij speltj mee au kluëten: hij houdt je aan het lijntje, is je aan het pesten hij vangt: hij is niet normaal hoe zitt’nt: hoe gaat het honderd frang op de kop: precies 100 fr ik bèn nie in mijnen auk: ik voel mij niet lekker ik peisdeg’n bij mijn eigen: ik dacht bij mijzelf ik trek er mijn ann’n af: ik bemoei er mij niet mee imand ’t vel afstruëpen: iemand veel te veel doen betalen imand de prang op den neus zetten: iemand voor zijn verantwoordelijkheid stellen imand mee e skiejef uëg bekijken: iemand verdenken imand ne kluët aftrekken: bedriegen, tekort doen imand ’t ert instampen: iemand diep grieven imand zijn uëren afzaugen: blijven zeuren, zaniken in zijn ann’n plasjen: applaudisseren in’t kiejeren van de jauër’n zijn: in de menopauze zijn it achter ’t gat doen: in het geheim iets bekokstoven it over zijne kop getrokken emmen: iets verkeerd aangepakt hebben it uit zijn ann’n lauëten gauën: er zijn greep op verliezen ’k em ëttem mee ann’n en voeten gezeit: ik heb het hem duidelijk gezegd ’k en em giejen uëg toegedauën: ik heb geen ogenblik geslapen ’k en kèn dad over mijn ert ni krijgen: ik kan er niet toe besluiten om zo iets pijnlijks te doen ’k most op mèn tong bijten: ik kon moeilijk zwijgen kauëlèk vallen: in bezwijming vallen kèkt veur au of aun’n neus valt af: gezegd tot iemand die durft om te kijken kleine kommisje doen: wateren kuist aun’n neus af: haal die snottebel weg 68 kus mijn kluëten: laat mij met rust liejelek gesteltj zijn: erg gekwetst of ziek zijn lochtingvoeten emmen: grote voeten hebben mee ann’n en voeten wijsmauken: met alle middelen aan het verstand brengen mee giejel eur kanalje bluët: met alles bloot (geslachtsdeel) mee imand zèn voete spelen: iemand speels plagen mee ne skauen nek: schuw, terughoudend mee ze zelven giejene weg kunnen: zenuwachtig zijn mee zijn kopken spelen: koppig zijn mee zijn pikkelen omuëg liggen: erg toegetakeld zijn mee zijne slinken of zijne rechten: met zijn linker-of rechterhand mijn ann’n uëken: ik wil het absoluut aanpakken, mijn handen jeuken mijn maug es gekiejerd: ik heb een boertje gemaakt mijn uëren ni gerüst lauëten: maar blijven zeuren mijne kop af as’t ni wauër es: ik ga dood als ik lieg mijne kop slauët open en toe: ik heb barstende hoofdpijn mor e klein erteken emmen: gauw ontroerd zijn mor en alve penne zijn: zich niet lekker voelen ne frang in twiejen bijten: gierig zijn ne kau opdoen: een kou vatten ne kol passen: in’t ootje nemen ne kürten dikzak: een kleine dikkerd ne lange zwikzwak: een lang en mager mens ne meesj ’n mag toch ni mankeer’: om helemaal gelukkig te zijn nen trok opdoen: verkouden worden door tocht ni goed bè de zijnen zijn: ziek van geest zijn ni in zijnen auk zijn: zich niet goed voelen ni miejer op zijn biejnen kunnen stauën va flaute: niet meer kunnen rechtstaan van flauwte ni miejer uit de voeten kunnen: ziek of gehandicapt zijn ni op zijn tonge gevallen zijn: goed kunnen praten noch van auër of va pluimen imand kennen: iemand niet kennen nog gruun achter zijn uëren zijn: nog heel jong zijn nog liever mijn tong afbijten: weigeren te spreken nogau g’arranzjeert zijn: erg toegetakeld zijn nogau geskalotterd: idem 69 Sjampetter op au gat stauëd en letter 70 oggeirme, oggiejere, oggottekes toch: uitroep van medelijden on au ert ni lauëten kommen: het je geen leed laten berokkenen onder ’t mes moeten: geopereerd moeten worden onder zijn kluëten krijgen: verwijten of berispingen krijgen onder zijn voeten g’at emmen: een bolwassing gekregen hebben onderkommen zijn: verzwakt-ondervoed zijn op aule ann’n goed zijn: alles kunnen, zich altijd uit de slag weten te trekken op de sjoeppen va zijn tiejen’n: op de toppen van zijn tenen op zijn ann’n zitten kijken: niets doen, lui zijn op zijn berrevoesjke voeten: blootsvoets op zijn büzze g’at emmen: verloren zijn of rammel gekregen hebben op zijn tiejenen getürren: zich te kort gedaan voelen op zijne lèjever liggen: het niet kunnen vergeten rijmen en dichten zonder au gat op te lichten: iets zeggen zoals een dichter het zou doen ruëd werren tot achter zijn uëren: van schaamte rood worden sjampetter op au gat stauët ’n letter: spotnaam voor veldwachter spauged uit, ge kuntj nog geneez’n: gezegd als iemand een hoestbui verwerkt standvastig zik zijn: voortdurend, met tussenpozen ziek zijn stekt da ni in aunen kop: denk daar niet meer aan stopt da goed in au uëren: tracht dat goed te onthouden ’t angd in mij lijf: ik ben er moe van of ik heb een voorgevoel ’t es t’nd va giejen kant’n: hij lijkt er hoegenaamd niet op ’t stekt zijn uëgen uit: hij is er zeer begerig naar ’t zitj hier op zij gat: de verkoop gaat slecht tegen imand zijn skenen rijen: iemand frustreren, beledigen tenje van auësom: op het einde van zijn krachten trekt au gat in: laat mij voorbijgaan uëren emmen op zijne rugge: alles horen uit’n not: uit de kom (gewricht) 71 uit uëgenverblenjink: om de waarheid te verdoezelen va zijn ert ne stiejen mauken: geen medelijden toelaten va zijne sis vallen: bewusteloos vallen van au gat skudden: een uitvlucht zoeken om niet te moeten helpen van zijn kluëten mauken: amok maken van zijn loef: van streek van zijn root zijn: onzin vertellen van zijnen tetter mauken: niet kunnen zwijgen vèjegt’r au gat auën: trek het u niet aan verstruift zijn: dikker geworden zijn veske tannen: een nieuw gebit vuil manieren: onzedig gedrag wacht asek em onder ann’n krijg: als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien we zèjen zien zei den blenjen: wij wachten af wat er zal gebeuren weer op zijn pluë zijn: genezen, weer fit zijn z’eed au lèjeven: ze voelt reeds beweging in haar schoot z’es vaveur’n gelèk as van achter: zij heeft geen borsten ze kèn uit en fles eirten pikken: ze is zeer mager ze lotj eur zik: veinst ziek te zijn ze ni aule vijf emmen: een beetje getikt zijn zen ann’n angen los: hij slaat graag zen ann’n stauën skiejef: hij is lui, onhandig zen biejen’n uitslauën: dansen zen kluëten afdrauën: hard werken zen strot openzetten: luidkeels roepen zen uëgen uit zijne kop kijken: met verbazing toezien zen uëren stauën op zijne rugge: hij wil niet luisteren z’es au tien daugen over: ze heeft sinds tien dagen haar maandstonden niet meer zij vel es te kürt: iemand die niet kan lachen zijn gruëte kommisje doen: zich ontlasten zijn open eiremen emmen: vrij zijn, doen waar men zin in heeft zijn tonge ni miejester zijn: altijd blijven praten zijn toot ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen 72 zijn uëgen uit zijne kop kijken: met verbazing toezien zijne kop uitweirken: doordrijven ondanks tegenslag zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd zijnen eirem afgevallen emmen: zijn arm gebroken hebben zjust zij gat gekiejerd emmen: pas vertrokken zijn zuë blasj as ’n bluët gat: zo kaal als ’n knikker zuë dik as den dikken va paumel: die woog meer dan honderd kilogram zuë dik as en oenjer zijn: een dikke vrouw zuë gezond as n’n blik: kerngezond zuë mauger as ’n plank: graatmager zuë mauger as ne grauët: heel slank zuë oud as de strauët: stokoud zuë veir as au uëgen draugen: zo ver je kan zien zuë zot as’n drilnoot: stapelgek 18. Menselijke gedragingen, eigenschappen en beroepen ’r weezen in emmen: beschaamd zijn ’t es iej’n uisaugen: ’t zijn al vrienden ondereen ’t uëg in eur sterre emmen: ze is hovaardig achter de vergeirders kommen de verteirders: na de spaarders komen de verkwisters affront emmen: zich schamen afgeprost zijn: moe gewerkt zijn alluë van de meesj: aard van de mens alve gast: helper aske van den duvel sprekt ziede zijne stèjert: als ge van iemand spreekt komt hij voorbij au vugen: u goed gedragen auverecht zijn: tegendraads zijn beginnen te missen: zijn verstand verliezen bekaust in zijn broek doen: heel bang zijn bij ’t pèjerevolk: soldaten te paard bij den troep zijn: zijn legerdienst vervullen 73 binnen moeten: soldaat moeten worden de biejen’n uitslauën: dansen de broek auën emmen: meester zijn thuis de goei moeten ’t mee de slechte bekuëpen: iedereen moet boeten de gonj’nde maun: de voorbijganger de kuëjere auën emmen: getrouwd, dus gebonden zijn de pist uit zijn: ervandoor zijn de vlam emmen: een vurige gelaatskleur hebben den duvel te slim zijn: zeer geslepen zijn den iejenen kiejer te bot en den anderen kiejer te zot: wispelturig van karakter zijn den onnujezelen uitangen: doen of men onschuldig is, alsof men van niets afweet den oozen: mijn man der auën gezien zijn: verloren zijn der deurgevallen zijn: door zijn rol gevallen (toneel) der va gepakt zijn: ervan onder den indruk zijn deurterren: niet weten wat men zegt, raaskallen dikke lauërik: grote luiaard d’n diejen’n verjauërt ni miejer: die is zeer oud dorveur moeje va voejer kommen: daarvoor moet je slimmer zijn d’r van tusken zijn: overleden zijn d’r zijn giej’n ann’n auën te steken: ’t is al vergeefse moeite, hij is niet te verbeteren duëd van de vauk: doodmoe e kopken op zen eigen emmen: zeer koppig zijn e standbiltj verdienen: iets uitzonderlijk gepresteerd hebben e stik in zijne meulen emmen: dronken zijn e vies gezicht trekken: zijn misnoegen tonen e vies kruit: een lastig, humeurig persoon em ni kunnen gewachten: geen geduld hebben en gruëte kont: een hovaardige vrouw en plasj op zijn toot: een klap op zijn gezicht en toot trekken: pruilen en vieze prit: een altijd slecht gezinde vrouw er au zot op peizen: het niet meer weten er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken 74 er mee vuile voeten deurgauën: niets ontzien, brutaal te werk gaan er ’n enjeken va weg emmen: bekwaam zijn, iets al vaker gedaan hebben er ni moetn ner zukken: heel vlot spreken er nog ni meugen auën rikken: lang niet evenwaardig zijn er van onder muizen: stilletjes verdwijnen er zij weirk af mauken: er alles voor doen eur kwintjen emmen: weer nukkig zijn fezelèjers zijn kwezelèjers: gezegd over hen die geheimzinnig staan te fluisteren ge meugt em ni vèr stauën: je mag hem niet vertrouwen ge zedj au uëgen open trekken: je zult verbaasd staan ge’n moedj au azuë ni afpross’n: je moet niet zo hard werken gekost zèn gelèk as slecht geldj: een kwade naam hebben gezjeneert zijn: zich zorgen maken giejen geduren emmen: ongeduldig zijn giejen potten breken: er niet veel van terechtbrengen giejen zittent gat emmen: een onrustig type zijn giejen’n naugel emmen om auën zij gat te krabben: zeer arm zijn giejen’n slag nimmer moeten verleggen: zeer rijk zijn gramassen mauken: gezichten trekken hij drauët rond de pot: hij gaat niet recht op het doel af met wat hij zegt hij ee liejelèk gedauën: hij heeft onrechtvaardig gehandeld hij ee nog isj zijn koensjt getoenjt: hij heeft nog eens getoond wat hij kan hij ee nog ne kiejer zijnen derden getoenjt: hij heeft nog eens getoond wat hij kan (meestal misprijzend gezegd) hij eed en boerken gelauëten: zijn maag is gekeerd hij es zeker va zij stik: hij is zelfverzekerd, weet wat hij wil hij est’r petj’n af: hij heeft de strijd verloren hij gauë ni alom: hij spreekt rechtuit hij kèn zijne zak opblèjezen: hij kan mij gestolen worden 75 hij ’n zau op zijn bedde ni steirven: ’t is een waaghals hij plasjt em dauër af: hij zet zich neer met de bedoeling om niet seffens weer op te staan hij zau nog almenekken drukken: hij is slim, heeft op alles een antwoord klaar hij zentjt’r kunnen veur doen: hij zal gestraft worden hoe auer oe zotter: gezegd van ouderlingen die het wat te bont maken iejnen veur giejen ges betrauen: iemand hoegenaamd niet vertrouwen ik zien au duëd gèjeren: ik ben echt verliefd op u imand de stèjerd opdoen: iemand vleien, aanhalig zijn imand d’uëgen uitsteken: iemand overbluffen imand en plamauëster geven: iemand een mep met de vlakke hand geven imand liejeg op emmen: iemand niet hoog prijzen imand ne loer drauën: iemand bedriegen imand op snee pakken: iemand aandachtig bekijken imand poetje lappen: iemand een voetje lichten in de put zitten: ten einde raad zijn in ’t snotj’n emmen: iets in de gaten hebben, vermoeden in zène goeien zijn: in een goede bui zijn in zène viezen zijn: humeurig, slecht geluimd zijn it achter ’t gat doen: onopgemerkt iets verrichten it mispeuteren: iets doen wat niet mag it uit zijn botten slauën: een dwaasheid zeggen it uitspikkelen: kattenkwaad uithalen it va zij gat skudden: zich trachten van het werk te ontdoen ’k lag op mijn zij: ik was ziek koppegauërd: koppig persoon kürt bij zijn: gevat reageren kürt in zij gauëren zijn: vlug gestoord zijn mauër ’n skeet gruët: heel klein mee imand den aup augen: iemand in de maling nemen mee imand ’t zot skèjeren: iemand in de maling nemen mee imand zijn voeten spelen: iemand in de maling nemen 76 Hij zitj op nen buro 77 mee ne skauen nek: schuw, terughoudend mee ze kopken spelen: koppig zijn mee zij miejester getraut zijn: de vrouw is baas thuis mee zij zelven giejen’n weg kunnen: zenuwachtig, onbeheerst zijn mee zijn geluk spelen: onbezonnen zijn, veel riskeren mij gedacht: ik denk dat het zo is mijn uëren ni gerüst lauëten: maar blijven zeuren moemelen: onverstaanbaar spreken mor e klein erteken emmen: gauw ontroerd zijn ’n bistj’n: een gierigaard ’n eir over eur emmen: arrogant, trots neerbuigend zijn ’n vijs los emmen: een beetje getikt zijn ne gank gauën-ne post pakken: plotseling neervallen ne gestampten boer: een onbeschofterik ne langen eirem emmen: invloedrijk zijn ne mauvèjeger: een vleier ne pallesauët: een vrolijk iemand ne pik op imand emmen: iemand niet kunnen uitstaan ne pronker: mokken (stug zwijgend zijn ontevredenheid tonen) ne stuët uitauëlen: een stunt uithalen nen dikken nek emmen: hovaardig zijn nen doeber pakken: een onverwachte val maken ni va gisteren zijn: niet naïef, niet dom zijn ni zinjelèk zijn: ergerlijk zijn,afstoten nimand e struë in de weg leggen: niemand hinderen of tekort doen nimmer oniejen angen: doodmoe zijn van de inspanning nit doen da deugt: schobbejak, een mispunt zijn nog gruun achter zijn uëren zijn: nog heel jong zijn, onervaren nog ni gepasseert zijn wuër da ze weirken: niet weten wat echt werken is nogau e kauë blat zijn: een roddelaarster zijn nogau uëg in euren bol emmen: hovaardig zijn onder de slasj liggen: zijn vrouw speelt baas over hem onder giejen oenjer gebroetj zijn: niet te onderschatten zijn op den doebber: op den dool 78 op ieëte kolen zitten: erg benieuwd zijn op marode zijn: op stap, nooit thuis zijn op nen buroo zitten: bediende zijn op zij struë liggen: dood zijn op zijn zokken kommen: onopgemerkt naderen op zijn’n huk: gehurkt opzij gedeiselt: het evenwicht verloren ou wasken mee druëg wauëter: zich niet dagelijks wassen over en weer geluëp: heen en weer lopen ’r deugd af emmen: ervan genieten ’r gelegen emmen: overwonnen, van geen tel meer zijn ’r mauns genoeg veur zijn: waarschijnlijk de dader zijn ’r nen toer te veel opgezeet’n emmen: niet goed snik zijn recht au kraum: sta recht ruëd werren tot achter zijn uëren: rood (van schaamte) worden smuëren gelèk as nen Turk: een kettingroker zijn stoeffen kein iederiejen: je bent aan het opscheppen streken in zen lijf emmen: niet te vertrouwen zijn ’t es nen achttien monjer: hij ziet er voor zijn jaren nog jong uit ’t es vies auër: hij schiet gauw uit zijn krammen ’t est’n gedrauëdj en gesketen: ’t is helemaal dezelfde (persoon) ’t gauën zeggen zijn: overleden zijn ’t moet em op zijne skuët gebrocht werren: hij is vadsig, laat zich dienen ’t poejer ni uitgevonn’n emmen: niet slim, niet verstandig zijn ’t spek auën zijn biej’n emmen: verloren zijn ’t zaut op zijn patotten ni wèjert zijn: een nietsnut zijn ’t zijn droeve buiken wuër da azuë ne kop op stauët: is kieskeurig bij het eten te veel dippen: diep in zichzelf zitten na te denken tegenspettelen: tegenwerken, niet meewerken twieje stiejen’n doen vechten: een opruier zijn va giejen opaugen weten: hij wil niet stoppen met werken va kop tot tiejen in’t nuut: helemaal nieuw aangekleed 79 va nen auës gepoept zijn: ongeduldig, zenuwachtig zijn va zij loef zijn: niet zijn zoals gewoonlijk van antrauësje: door teveel met iets bezig te zijn van d’alf gelidj: moelijk de weg naar huis terugvinden van de die meugde van aulës verwachten: ze deinst voor niets terug van de mauën bereej’n zijn: wat gek zijn van den duvel bezeten: altijd geneigd om kwaad te doen van zen root zijn: wartaal spreken van zennen neus mauken: opstandig, agressief zijn vies gezindj zijn: humeurig zijn ze bleef mor stèjert’n: ze bleef maar aandringen ze ni aule vijf emmen: een beetje getikt zijn ze zitt’n emmen: rijk zijn z’es eur moeder gedrauëd en gesketen: ze lijkt in alles op haar moeder z’es goed ingespannen: ze heeft al het nodige zij plang trekken: zich met eigen middelen behelpen zij stik kunnen stauën: zeer bekwaam zijn zij woord intrekken: zijn belofte niet houden zijn ann’n ni kunnen thuisaugen: iemand lastig vallen zijn ann’n stauën skiejef: hij is lui, onhandig zijn kas opfretten: zenuwachtig zijn zijn lep lauëten angen: pruilen zijn moesj sto skiejef: hij is niet aan te spreken zijn uëren stauën op zijnen rugge: hij wil niet luisteren zijn vieze moesj opemmen: slecht geluimd zijn zijne kop lauëten hangen: mistroostig zijn zijne kop uitweirken: doordrijven ondanks tegenwerking zijne lepel neergeleit emmen: overleden zijn zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd zijne stèjerd intrekken: terugkrabbelen zijne zjiever gauët de küst af: wat hij zegt houdt geen steek zijnen duim in zijn ann’n augen: zeker spelen zijnen neus verbij klappen: zijn mond voorbij praten 80 zitten gèjeluëgen: meewarig zitten kijken zjëneert au ni: maak u geen zorgen zuë zat zijn as e kanong: stomdronken zijn 19. Relatie, huwelijk en gezin allèsj giejen familje zijn: niet eens familie zijn as dad auën zijn uëren komt: als hij dat verneemt au binnen gaan: reeds bij zijn meisje thuis binnengaan au draugen emmen: barensweeën hebben au nog ni zien stauën: je bent lucht, je wordt niet gewaardeerd auëgetraud es auëngeskeet’n: aangetrouwd is geen echte familie auënaugen: relatie met een andere vrouw (man) hebben bedürve stront: verwend kind bieldj mauër giejene klank emmen: ruzie in het gezin hebben blijf van achter mij gat: loop mij niet zo achterna da’n trekt ni: het botert niet tussen de families dat es dor uk ne pot eten: het is daar niet pluis dauër au getest zijn: ingeburgerd zijn de dosjke zijn dauër: ze heeft haar maandstonden de liefde es blendj: liefde is blind de waufelen gauën eten zijn: het huwelijk regelen de weg en es nog ni opgebroken: het kan nog altijd (vooral als troost bij een miskraam) den ooz’n: mijn man d’ooz: mijn vrouw e gruët uisaugen: een kroostrijk gezin e kindj pauën: een baby sussen e kopken emmen op zijn eigen: zeer koppig zijn e patotterkindj: zo genoemd als ouders geen doopsuiker uitdeelden em den bauërd lauëten afdoen: zich laten bedotten en bliejetkaus: wie veel weent en mokke: een liefje 81 en monk: altijd viesgezind en orken nor zij vorken emmen: naar zijn vader aarden er boveseirems opzitten: slaande ruzie hebben er en uëgsken op emmen: relatie wensen aan te gaan met… er nogau e spel va mauken: het heel belangrijk vinden, veel mee bezig zijn er zitj en auër in de boter: er is onenigheid er zot af zijn: iemand abnormaal graag zien eure maun mokt va zijn uëren: haar man gaat tekeer, is op ruzie uit familje van ’t zeveste knopsgat: verre familie ge moetj op tijd isj afkommen: je moet eens meer op bezoek komen gebojj’n g’at emmen: huwelijksaankondiging gekregen hebben gèjeren zien: graag zien geskiejen zijn: gescheiden zijn goed overiejen kommen: het gaat goed in het gezin goesting emmen: trek hebben hela fiolet: gezegd tegen een jong meisje hij draugt ujerekes: zijn vrouw bedriegt hem hij ee liejelek gedauën: hij heeft haar onrechtvaardig behandeld hij endj auën zijn biej’n: hij is getrouwd hij endj zitt’n: idem hij skitj goed op: hij groeit goed hij was rap geskritj: een weinig betreurde overledene hij weet wuër da den büstel stauët: de vrouw is baas thuis hij woentj in de vraumiejesterstrauët: zijn vrouw is de baas thuis iejen uisaugen: allemaal vrienden ondereen ik bèn weg: ik ga u verlaten ik skieë uit: ik stop met de relatie imand auën zijn biej’n emmen: er mee opgescheept zitten it achter ’t gat doen: in ’t geheim iets bekokstoven ’k en em dauër nit auën te zeggen: hij luistert toch niet kennis emmen mee: verkeren met klodd’n riskeren: moeilijkheden riskeren 82 kot augen: het huis op stelten zetten kozijn en nicht vrijen licht: verkering tussen nicht en kozijn gaat ook, is niet uitzonderlijk lèjevende wevenèjer zijn: zijn vrouw is momenteel afwezig liever ’n brok as en breiselink: een dikke vrouw mee d’ijzers g’oltj zijn: met de verlostang geboren zijn bij moeilijke bevalling mee zij miejester getraud zijn: de vrouw is baas in huis mee zijn kopken spelen: koppig zijn mèn uëren ni gerüst lauten: blijven zeuren mijn dolle: mijn liefste, troetelnaam mijne kop nie gerust lauten: blijven zeuren, aandringen mijn’n alven trauboek: mijn man of mijn vrouw moedermeesj alliejen: heel alleen nauër familje zijn: nauw verwant zijn ne misval: een miskraam nen bedurvestront: een verwend kind nit te koeten emmen: niets te vertellen hebben onder de slasj liggen: zijn vrouw speelt de baas over hem onder zijn vijs g’at emmen: een donderpreek gekregen hebben op de stinker zitten: ergens te veel zijn op en ander gauën: zijn partner bedriegen op en ander zijn: niet thuis zijn op strauët vliegen: aan de deur gezet worden op trauen stauën: gaan trouwen, van plan zijn te trouwen op zijn petjen trekken: naar zijn grootvader aarden overluëpen va vrindjskap: heel erg lief zijn tegen mekaar presjies zij mojjer: hij lijkt op zijn moeder ’r van onder zijn: vertrokken zijn ramoeltje in ’t uisaugen: ruzie in het gezin spaugers zijn augers: wordt gezegd van een baby die veel braakt, of zwangerschapsbraken veroorzaakt bij zijn moeder stekezot zijn van imand: met hart en ziel van iemand houden 83 streken in zijn lijf emmen: niet te vertrouwen zijn ’t en es t’nd al giejen kanten: hij trekt er hoegenaamd niet op ’t es af: de verkering is verbroken ’t es gesketen: de verloving is verbroken ’t es lepsaus: misnoegd zijn, weent van ontgoocheling ’t es mant en kalle: jongen en meisje die goed met elkaar opschieten ’t es nen echten zjandeir’m: zij is de baas ’t es va mijn knoppen: er komt niets van, ’t is mislukt ’t es va moet’ns: ze trouwt omdat ze zwanger is ’t es verlore gezeid: hij luistert niet ’t es weer van dadde: er is weer ruzie, ik had het gevreesd ’t es zij vauër gesketen: hij lijkt op zijn vader ’t gebeurt in de beste familjes: je moet er niet zwaar aan tillen ’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen met de relatie ’t oozënd: bij ons thuis ’t tertinjde viggen: een achterblijvertje ’t vogelskijt: wordt gezegd van pas getrouwden die na hun eerste huwelijksnacht er wat bleekjes uitzien ’t zau dauër gauën stuiven: er komt ruzie van ’t zau dauër geisteren: er zal daar geruzied worden ’t zau o mè ni liggen: ik doe mijn best ’t zitj skiejef: de relatie is verbroken ’t zitj wüt: ze komen goed overeen tuis nit te roettekoet’n emmen: thuis niets te zeggen hebben va klènsj af: van kindsbeen af van dalf gelitj zijn: moeilijk zijne weg naar huis vinden van twiejen: met twee vraugt dat isj skuën: vraag dat eens beleefd vuugd au ee: wees braaf wa stekte dauër uit: wat mispeuter je daar weer eur kwintjen emmen: weer nukkig zijn weer goed auën: de relatie is hervat weten va wuër da de windj komt: iets in de gaten hebben, weten wat er te doen staat 84 ze begintj au om te kijken: tienermeisje krijgt interesse voor ander geslacht ze gauë mee d’n diejen’n: ze heeft verkering met…. ze god op veur toeterkesauëd: ze raakt niet getrouwd ze skijten uit ieje gat: ze zijn familie ze zitj er gezojen en gebreej’n: ze zit er heel veel en lang z’eed au lèjeven: ze voelt reeds beweging in haar schoot z’eed en eir over eur: ze is arrogant, trots neerbuigend z’eet de broek auën: zij is meester thuis z’es au tien daugen over: ze heeft sinds tien dagen geen maandstonden meer z’es drij mondj veir: ze is drie maand zwanger z’es in’t kiejer’n van de jauëren: ze is in de menopauze z’es nog te belèjeven: ze is noch verloofd, noch getrouwd zetj au skuën: zit in een zedige houding zij fortuun es gemokt: hij is rijk getrouwd zijn bedde op veurhand gemokt emmen: zijn voorzorgen genomen hebben zijn vrau es ne kreft: is kieskeurig zijne plang trekken: zich met eigen middelen behelpen 20. Ruzie, slagen en moeilijkheden ’r nogau skippen op geven: er op losslaan ’t ni onder de mert emmen: er moeite mee hebben ’t zitten emmen: verloren zijn al giej’n kanten deugen: er is niets goeds aan ander’n tee as kaffee zijn: heel wat moeilijker zijn auën zijn uëren komen: iets vernemen augd au bakkes, smoel, gezicht: zwijg jij augd au koes: wees braaf begozzje mauken: herrie schoppen bij zij pitj’n emmen: hem te grazen hebben 85 bildj emmen mauër giejen klank: zwijgende ruzie met echtgenote biltj mor giejen sprauk: daar is ruzie da potjen gedekt augen: daar maar over zwijgen da’n es op giejen kaue stiejen gevallen: dat zal ik lang onthouden dauër gauën kwebbelen va kommen: daar komt ruzie van dauër ’n snijen giejen messen op: die is niet te beïnvloeden dauër ’n stauën giejen pauëlen auën: dat gaat te ver dauër zau ramoeltje va kommen: ruzie, onrust daur kommen klodden van: dat loopt slecht af de maleuren slaupen ni: ongelukken zijn er altijd den duvel in zij lijf emmen: er is geen huis mee te houden den duvel te slim zijn: zeer geslepen zijn der va krijgen: veel slaag of verwijten krijgen der zal ’n vlieg opzitt’n: ’t zal niet in goede aarde vallen deurterren: raaskallen, niet weten wat men zegt e sigarken smuëren: een bolwassing riskeren e vies auër zijn: gauw uit zijn krammen schieten e vies gezicht trekken: misnoegen tonen een klasj geven: een mep geven en ander pauër mauen zijn: heel wat moeilijker zijn en betjen foesjel zijn: misnoegd zijn en dormee gedauën: en zwijg nu, basta en overtuur’nd au ni: waag het niet (avonturen…) en pekking geven: een pak slaag geven en poejerink, rammeling krijgen: slaag krijgen en salauë krijgen: een uitbrander krijgen en toefeling g’ad emmen: slaag gekregen hebben en vieze büzze: een nors man er giejen dramma va mauken: het is niet zo erg er giejen uitstonsj mee emmen: er niet bij betrokken zijn, zich afzijdig houden er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken er ne gank mee gauën: iemand overrompelen er ni mee over de bauën kunnen: het klikt niet er nog ni va genezen zijn: er nog lang de gevolgen van dragen 86 er om doen: het opzettelijk doen er skuën uitzien: nogal toegetakeld zijn gallet geven, büzze geven, lampet geven: geweldig te keer gaan garde vau: pas op he ge ’n kuntj em ni vèr stauën: je mag hem niet vertrouwen ge verdintj slaugen: je hebt misdaan, dit mocht je niet gedaan hebben ge zèjet bekuëpen: daar zal je voor opdraaien ge zotj er de muren van opluëpen: van woede of ergernis steigeren geefd’em ne pieje in zijn ol: geef hem een trap op zijn achterste geeft er em af: versla hem of geef hem slaag giejen afèjeren mee emmen: geen zaken mee hebben giejenen dauger vandoen emmen: zich vlug uit de voeten maken g’n moetj dat op mij ni steken: ge moet mij dat niet aanwrijven, ik ben de schuldige niet god uit mijn uëgen: verdwijn god uit mijne weg: ga weg, je overschaduwt mij hij eed it tegen mè: hij kan mij niet luchten hij eed op zijn slep gelegen: hij is humeurig uit bed gestapt hij es ter petjen af: hij heeft de strijd verloren hij ’n mag da gin twieje kiejer zeggen: er komt herrie van hij ’n za dor zeker ni goed va zijn: het zal hem zuur opbreken hij zau ze ni moeten kuëpen: hij zal veel slaag krijgen hij zentj er kunnen veur doen: hij zal gestraft worden hij zoo twieje stiejen’n tegeniejen doe vechten: hij is een opruier imand de prang op den neus zetten: iemand voor zijn verantwoordelijkheid stellen imand den duvel auëndoen: iemand pesten, hem het leven zuur maken imand isj goed overslauën: iemand slaag geven imand it deursteken: iemand iets verwijten imand liggen emmen: iemand klein gekregen hebben imand mee e skiejef uëg bekijken: iemand verdenken imand ’n mot geven: een klap geven 87 Imand de prang op d’n neus zett’n 88 imand ni miejer kunnen uëren of zien: iemand haten imand ’t ert instampen: iemand diep groeven imand zijn zauëligeid geven: iemand uitkafferen in mijn raupen gesketen emmen: ik wil met zo iemand niets meer te maken hebben in zijn broek skijten: bang zijn in zijn ol kruipen: terugkrabbelen ’k em het auën mijn biejen: ik zit er mee opgescheept ’k en em giejen land van au: ik ben je niets schuldig, heb dus geen verplichtingen ’k en zondj ni gèjeren gedrumd emmen: dat zou mij erg tegenvallen ’k zau au gauën emmen: je verdient een straf ’k zau mijne luëp auëlen: nee, dat doe ik niet, ik weiger kom da tegen: dat moet je overkomen, dat is toch wel erg kom veur de pinnen: kom te voorschijn kot augen: de boel op stelten zetten kürt in zij gauëren zijn: opvliegend zijn kus mijn kluëten: laat me met rust kwest en es ze ni zik: wie weet of ze niet ziek is lauëtn oepen en toepen: zijn gang laten gaan liejëg op emmen: niet hoog prijzen liejelèk gesteltj zijn: lelijk toegetakeld zijn liejelèk tuisg’augen emmen: de boel op stelten gezet hebben luëzen oorlog: daar is ruzie lupt nauër de vontjes: laat mij met rust mee de gebakken pèjeren blijven zitt’n: de nare gevolgen zijn voor mij mee de poepers zitten: schrik hebben mee imand en voor rijen: iemand hardhandig aanpakken mee imand ’n eiken te pellen emmen: zich op iemand willen wreken mee stintjes smijten: stille wenken geven mee zè geweldj giejene weg kunnen: niet in te tomen zijn mee zè zelven giejen’n weg kunnen: zenuwachtig, onbeheerst zijn ’n bonk geven: ophef maken ’n doe mij ni vloeken: maak me niet kwaad met je nonsens 89 ’n frot: iets dat op niets uitdraait, tegenslag ’n lotj au ni overpikken: laat je niet doen, bijt van je af ’n lotj au nit doen: laat je niet manipuleren ’n stekt dauër an’n neus ni in: bemoei je daar niet mee ’n verstoje giejen vlüms: doe wat ik zeg ’n zojje giejen maleuren doen: uiting van woede nau es’ t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen nau gommen ne gank: er gebeurt iets geweldigs met ons ni kontrauëre zijn: nogal meevallen n’n drisj geven: een mep geven nog ni vertèjert zijn: nog niet vergeten en vergeven zijn nogau geskalotterd zijn: gekneusd, toegetakeld zijn oek van de brokkelingen g’at emmen: verloren zijn of rammel gekregen hebben om de welstonsjwille: omwille van de verstandhouding van rust en vrede onder zijn voeten g’at emmen: een bolwassing gekregen hebben op au gemak ee: hou je gedeisd op aule eiligen roepen: er van langs krijgen zodat men het uitschreeuwt op de stinker zitten: ergens teveel zijn op imand zijn kap zitten: kwaad spreken over iemand op zijne puët spelen: zijn ongenoegen uitdrukken overturend au ni: waag het niet ’r ne lepel van binnen emmen: er zijn bekomst van hebben rap op zij pèjerd zitten: zich gauw kwaad maken rap opgesmeten zijn: vlug gestoord zijn riskeer’nd au ni: probeer het niet roten mauken achter imand zij gat: kwaadspreken van iemand skitj er au nertoe: vlieg er op af slaggelings neervallen: met een smak neervallen slauën om ’t emmen: slaan met de bedoeling hard te raken slecht uitspelen: mislukken in zijn opzet smatj ze mee klikken en klakken buiten: zet ze aan de deur stap et af: ga weg 90 stekend au op: maak dat je wegkomt ’t es dauër pik a pik: er heerst daar onmin ’t es dor stommen ambacht: ze spreken niet met mekaar ’t es gemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen ’t es negoosj weer van dadde: ’t is alweer hetzelfde ’t es wel bestetj: je krijgt wat je verdient ’t gauët over zijn aut: het gaat te ver ’t ligt op zijne lèjever: hij kan het niet verwerken, niet vergeten ’t spel zitj op de waugen: de poppen zijn aan het dansen ’t was mij dauër ë pikket: t was daar een warboel ’t zau dauër gauën stuiven: er komt ruzie van ’t zau dauër geisteren: er zal daar geruzied worden ’t zitj er boveneirems op: er is slaande ruzie ’t zitj er op, tegen, skiejef: er is ruzie ’t zoo ne zot verdrieten: het geduld is op, er moet een eind aan komen tegen de weerbosj kunnen: de gevolgen kunnen verdragen tegen imand uitvliegen: tegen iemand te keer gaan tegen imand zijn skenen rijen: iemand frustreren uër ik au dor nog: wees daar stil uër wa da ’k au zeg: ik sta er op, ik eis het ürkt isj alier: luister eens naar mij va kojjerskauëd zijn: nog erger worden va zijn kluëten, uëren mauken: amok maken, op ruzie uit zijn van zijnen ’n neus mauken: opstandig, agressief zijn vèjegt er au broek auën: trek het je niet aan verdimmeleren: stuk maken verwijten kein oos ni bijten, mauër slauën doet oos zjiejer: verwijten deert ons niet, maar meppen doet pijn verwijters zijn broekskijters: uitschelden gaat wel maar de rest… veur ne nit was’t kwest: voor een beuzelarij was er ruzie vies gezintj zijn: humeurig zijn wacht as ek em onder ann’n krijg: als ik hem te pakken krijg zal hij er voor opdraaien 91 weer ne stuët uitg’oltj emmen: weer een stunt uitgehaald hebben wie eed au da gelapt?: wie heeft je dat aangedaan woorde g’at emmen: geredetwist hebben z’ o giejenen trekker vandoen: ze was vlug verdwenen ze meekrijgen: heel veel slaag (of verwijten) krijgen ze tuëp nijpen: bang zijn ze za e wa meekrijgen: ze zal gestraft worden z’ee weer eur kwintj’n: ze is weer nukkig zijn ann’n angen los: hij slaat graag zijn auver g’hat emmen: een pak slaag gekregen hebben zijn eirt’n krijgen: slaag krijgen zijn moesj sto skiejef: hij is slecht gezind zijne stèjert intrekken: terugkrabbelen zijnen derden tuënen: het bont maken zijnen driejeg auëlen: zeer dreigend gebaar maken en zo iets bekomen zuë blau as ’n skolje: blauw van kou of van klappen krijgen 92 21. Sport en spel ’t auë zij pitjen emmen: verloren zijn ’t auë zijne rekker emmen: verloren zijn alf skool: speeltijd alom gauën: een omweg maken bezijikt: verloren zonder punten d’r in zitten: het spel verloren hebben dauër zitj giejen fut in: hij heeft geen kracht of energie de biejen’n van onder zij lijf luëpen: er het onmogelijke voor doen d’en end zend uitwijz’n: de einduitslag zal alles duidelijk maken der es e wiel af: bij kaartspel als iemand bij troel (drie azen) een medespeler vraagt met één aas die ni en riskeer en ee nit: wie niet waagt niet wint d’r auën gezien zijn: verloren zijn d’r van onder zijn: vertrokken zijn duiven opliejer’n: duiven africhten elk op zijnen toer: ieder op zijn beurt elk zijn küst: ieder voor zichzelf, geen ploegvorming er kürt spel mee mauken: het gauw afmaken et auën mijn biej’n emmen: verloren zijn gaaz geven: uit volle kracht vooruit gaan geef mor katoen: uit volle kracht vooruit geeft’r em af: versla hem gelijk auën den dijk: wederzijds met dezelfde troeven aan de start giejelegaas vanachter in het peleton: helemaal achteraan giejen pap nimmer kunnen zeggen: ademloos zijn na zware inspanning giejene voet meekunnen: niet kunnen volgen hij dee mij nogau drauën: hij deed mij hard werken tijdens de training hij eet’r af: hij is verloren hij es ter auën: hij heeft het spel verloren (of) is dood hij es verloren wuër datje stauët: hij lijdt zeker de nederlaag hij ondj in zijn ann’n: hij had zo goed als gewonnen spel hij stekt stokken in de wielen: hij werkt tegen 93 imand liggen emmen: iemand overwonnen hebben in den oet liggen: voorlopig niet mee spelen (bij oneven aantal kaartspelers) in ne zetel zitten: de spurt wordt voor hem aangetrokken, hij kan niet verliezen it doen veur ne knip op de neus: voor niets, gratis ’k em em veel te skuën: ik ben hem veel te sterk in het spel ’k em er af: ik ben verloren ’k em mij zauët: ik heb noch winst, noch verlies maar mijn geld terug ’k spring op au kerre: ik speel met je mee (bij kaartspel) kifkif: gelijke stand, elk evenveel kop of letter: kruis of munt kujereke springen: koorddansen lirke stauën: laddertje staan lotjen trekken: het lot laten belissen luëpen gelèk as n’n auëzewintj: zeer snel lopen macht emmen gelèk as e pèjert: zeer sterk zijn ne mollepuët in zijne zak emmen: veel geluk hebben nimmer oniejen angen: doodmoe zijn van de inspanning n’n donder gedauën emmen: gevallen zijn oeresjansj emmen: veel geluk (in ’t spel) hebben om en tom vallen: ondersteboven vallen op au meet: op je meet (bij spel) op gemak: langzaam op goe vall’nd uit: dat het moge lukken, het lot beslist op root: op rij op zijn büzze g’at emmen: de nederlaag geleden hebben op zijn duzenste gemak: heel langzaam opgemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen pelong geven: uit volle kracht vooruit plat gerinneweert zijn: alles verloren hebben ’r gelegen emmen: overwonnen zijn rijen en rotsen: zenuwachtig heen en weer lopen skippene zot verjaugen: kaartspel spelen veur ne knip op de neus: spelen voor het plezier en niet voor geld 94 staut gesproken es alf gewonn’n: stoute taal geeft reeds uitzicht op succes t’ enje van auësom: ademloos, buiten adem ’t es gebakken: ’t is afgelopen in mijn voordeel ’t es in de sjakosj: ’t is gelukt, we hebben gewonnen ’t es veur nit: (bij spel) niet voor de punten, als oefening ’t es weer van dadde: tegenslag bij het spel ’t gauë mij tegen (of) mee: ik heb tegenslag (of) ik heb geluk ’t kampt dat ’t bèst: (bij spel) ze zijn sterk aan mekaar gewaagd ’t zau auën au rebben’n angen: je zult er heel moe van zijn ’t zwiejet stond in zijn skoenen: hij had hard gelopen te stekken emmen: te pakken, bijgehaald hebben tèrd ewa deur: stap wat rapper uit zijn: het spel gewonnen hebben w’ emm’n zjau: wij zijn gewonnen (bij bolspel) wij zijn kwit: wij staan gelijk, effen ze kwam van over: de duif vloog uit de verkeerde richting aan zëne luëp auëlen: aanloop nemen zijn duiven vliegen uit: zijn duiven vliegen vrij rond zuë steirk as n’n os: heel sterk zuë stijf as ne stok: niet lenig 22. Spot en hekelnamen azuë ë postuur: bazig uitziende zware vrouw e fornijn: een geniepig mens e kanalje: een haantje de voorste e krapul: een onbetrouwbaar iemand e lauë vel: een luiaard e pasjoeterken: een kleintje e patotterkindj: bij wie geen doopsuiker gegeven wordt e pislemmeken: te braaf iemand e potje pek of ne vuilpot: een onverzorgd persoon e rauël skepsel: is altijd tegendraads 95 e simmeken: een onnozelaar e sjeuteken: naiëf iemand e skau maun: hij durft en doet alles e skerreminkel: is zo mager als een graat e veirken: een gemene vent e venjel: onbetrouwbaar personage e vies auër: altijd viesgezind iemand e zot gat: een olijk ding en palulle: iemand die niet deugt en arsje: een zeer actief vrouwspersoon en au duës: een oudere vrouw en au kreft: een zeurderige oude vrouw en au peek’n: een oude man en au savuë: een bejaarde vrouw en bliejetkaus: klein kind dat veel weent en dikke masjochel: een zwaarlijvige vrouw en dikke triene: een zwaarlijvige vrouw en domme gaas: aartsdom vrouwmens en eir’m sluër: een arme vrouw en ersje: een ondeugend meisje en felle mokke: een mooi meisje en gierige pinne: leeft zeer spaarzaam en gruëte kont: een hovaardige vrouw en kalle: een niet snuggere vrouw en kommeer: een babbelaarster en kreft: een zeurpiet en kwedde: een raar, opvallend vrouwspersoon en kween: een onvruchtbaar vrouwmens en kwetteres: zij praat almaar door en labbekak: een bangerik en lange zwik-zwak: een lange persoon en lauë wanne: een luie vrouw en lompe koe: een niet snuggere vrouw en lui zoeg: een luie vrouw en lürre: een deugniet, kapoen en onnujezele sjik, trit: een onverstandige vrouw en pekelteef: een venijnige vrouw en skriejemuil: een kind dat veel weent en slijp: een vrouw van lichte zeden en smèjerigge ros: een feeks 96 en valske pinne: niet te vertrouwen vrouw en verrauëkodde: een verrader en vieze büzze: een norse man en vieze trien: een altijd slecht geluimde vrouw en visj: een stout, geslepen meisje en vuil madolje: een vrouw van lichte zeden en vuil plauëster (teef) : een slordige vrouw en zot oenjer: een niet snuggere vrouw en zotte blauër: spreekt wartaal en zutelèp: wie graag snoept hij liejjert veur strontrauper: hij doet niet zijn best op school ne bedurven stront: een verwend kind ne fasadeklasjer: een onbehendige schilder ne farseur: een grappenmaker ne fijne filoe: een uitgeslapene ne fijne loerepit: regelt alles, onderschat hem niet ne flauen: een zwakkeling ne foefelèjer: knutselt alles in elkaar ne foffoel: niet te vertrouwen persoon ne frankerik: een vrijpostig iemand ne galjaar: een kapoen ne geldjdond: een gierigaard ne gesduiker: een geniepigaard ne gestampten boer: heeft geen goede manieren ne gestampten lauërik: een zeer lui iemand ne gramassenmauker: een gezichtentrekker ne jan mijn kluëten: een opschepper ne justepee: iemand die de puntjes op de i zet ne kadee: een kerel ne kazakkendrauër: een overloper ne kilo: een lomperd ne klasjezot: stapelgek ne kledden: niet snugger ne kleffelèjer: klautert overal op ne kloddemaun: een sjoemelaar ne klodderont: slecht en vuil gekleed iemand ne kloesj: een lamme goedzak ne knisjer: iemand die alles afweegt ne krak: een bekwaam iemand ne krebbenbijter: een ontoegeeflijk persoon 97 ne kremper: een vernepeling ne krotter: een zwakke speler ne kurieuze mosterpot: een zeer nieuwsgierig iemand ne kurieuzeneus: nieuwsgierigaard ne lanterfanter: een leegloper ne lastegauërd: een lastig persoon ne lekkeren: eet niet alles wat de pot schaft ne liejelekauërd: niet moeders mooiste ne liejeperik: een leperd ne linkadoor: een onbetrouwbaar iemand ne loebas: een goedzak, deugniet ne lomperik: een ongemanierd iemand ne maufrotter of mauvèjeger: een vleier ne meeluëper: hij laat zich beïnvloeden ne merteko: een aap ne moemmelèjer: hij spreekt binnensmonds ne muësker: een onhandig iemand ne muilentrekker: vertelt veel onwaarheden en trekt partij voor iedereen ne mütten: een dom, lomp mens ne nachtkledden: iemand die laat over straat loopt ne pallesauët: een rare kwant ne parettenmauker: haalt allerlei fratsen uit ne parochereier: hij heeft meerdere vrouwtjes ne pasjekroet: niet te vertrouwen iemand ne pezewever: een kleingeestig persoon ne piejëper: een tenger persoon ne pilèjerbijter: een kwezel ne plangtrekker: een slimmerd ne plekpot: iemand die met vuile kleren rondloopt ne poeffer: hij maakt overal schuld ne ponker: een spaarder ne potstamper: een slechte voetballer ne pottepee: een dronkaard ne prochevrijer: vrijgezel die meerdere vrouwen naloopt ne proesjer: een knoeier ne profijtigen: een spaarzaam iemand ne profiteur: probeert uit alles voordeel te halen ne rammelèjer: een babbelaar ne rauële kusmijnkluëten: een moeilijk man 98 ne rauëzëgen: een onstuimig iemand ne rokkejauger: hij loopt steeds achter de meisjes ne sjikken tip: een echte heer ne sjoefelèjer: een snuffelaar ne skamateur: een goochelaar ne skauen deken: hij is tot alles in staat ne skelfziejeker: je kunt er niets mee aanvangen, hij heeft op alles kritiek ne skrikkepuit: een bangerik ne skuimer: profiteert van een ander ne slinkepuët: een linkshandig iemand ne sloeber: een deugniet ne spassjezot: iemand die altijd zeer gek doet ne spieëtiejer: een snob ne stekene zot of ne staupele zot: een gek ne stinkauërd: niet te vertrouwen persoon ne stoeffer: een bluffer ne stommen achterwesjover: zeer dom iemand ne stouterik: wie stout is of durver ne strauëtluëper: is nooit thuis ne struëper: een laveier, stroper ne vajoe: een slecht mens ne verwauëdje zot: iemand die denkt alleen alles te weten ne vosse kop: een rosharig persoon ne vraugstèjërt: iemand die veel vragen stelt ne wallebak: iemand die er maar op los leeft ne wuiten: een halve gare ne wütten: iemand met witte haardos ne zatterik: een dronkaard ne zaugemaun: is nooit tevreden ne zeurzak: een bedrieger ne zeventiej’n: wie op alles iets aan te merken heeft ne zjieverèjer: vertelt onzin ne zjoeben: een halve gare ne zwanzer: een grappenmaker ne zwiejeter: iemand die gemakkelijk zweet nen tijferèjer:een allesmaker, zeer handig persoon nen ambetanterik: een vervelend iemand nen ambrasmauker: een ruziemaker 99 nen aranzjeur: regelt en herstelt alles nen auen bok: een oudere man die een groen blaadje lust nen begozzjemauker: een blageur nen benauskijter: een bangerik nen beslagmauker: een bluffer nen blageur: een opsnijder nen bohemel; een zigeuner nen bosbèjer: ongemanierd mens nen broebelèjer: praat in en uit nen broekskijter: een bangerik nen brosselèjer: iemand die een werk slecht verricht nen bruinknecht: getuige bij het huwelijk, bruidsknecht nen dazjeterèjer: een morser nen desjterèjer: een prutser nen diere vogel: koopt alles wat duur is nen dikke kop: iemand van hogere afkomst nen dikke loeter: een dikke man nen dikke nek: een opschepper nen dizzjerteur: een deserteur nen doeberèjer: iemand die aarzelt, sukkelt nen doesj: duts, sukkelaar nen doeten: niet bij de pinken nen domme kluët: domme man nen drümer: werkt altijd tegen nen duëtvruter: iemand die alleen maar leeft om te werken nen dwèjezen: een onhandelbaar iemand nen enzjevee: een pezenwever, zwartkijker nen ettefretter: een gierigaard nen niewèjerd: een nietsnut nen onbelèjefderik: een onbeleefd persoon nen onnujezele kluët: altijd met alles tevreden iemand nen onverdraugeleken: een onuitstaanbaar iemand nen tampteerstok: een treiteraar nen tetterèjer: is nooit uitgepraat nen tjoek-toek: een leurder met tapijten en voetmatten nen totentrekker: een grappenmaker nen tramaur: een landloper nen trèjetzak: een treiter nen trèjgen apostel: een zeer traag persoon nen troesjelèjer: een treuzelaar 100 nen troeten: een dommerik zotte büzze!: stop met gekscheren 23. Spreken en zwijgen ’t en es mor ë zeggen: je hoeft het maar te vragen, ik doe het ’t en es mor flaue zjiejever: ’t is niet om aan te horen ’t es liejelëk da’k et moe zeggen: als men iets over iemand gaat zeggen dat deze niet siert as dëdie eur kèjel opezetj: ze kan heel luid zingen as spreken goed es, es zwijgen nog beter: goede raad augt au smoel: zwijg jij aune zjiever gauët de küst af: je vertelt onzin da’n gojje mè ni uëren zeggen: dat beweer ik niet da’n kèn ni liegen: dat is heel zeker, vanzelfsprekend d’an kunj’o giejen meesjken zeggen: het is heel erg da’n moe je veur au iejer ni zeggen: dat siert je niet dauër en es giejen zeggen auën: ’t is vergeefs gepraat, hij luistert niet dauër zoo’k toch iejest mijn kat va spreken: dat zou ik zo maar niet aanvaarden, het is betwistbaar de vuës van ë lieken: de melodie van een lied de zjiever lupt au kinne af: je vertelt malle praat deurterren: niet weten wat men zegt d’n twidde lest’n: de voorlaatste drauëd drij kiejer’n au tonge veur da ge it zegt: denk even na voor je spreekt e kauë blad: een roddelaarster e kopken op zijn eigen emmen: zeer koppig zijn en zeg ni miejer: ’t kan nog erger dan wat je zegt er giejene kop kunnen auë krijgen: niet begrijpen er ni moeten nauër zukken: heel vlot praten er nor slauën: maar wat zeggen es ’t ni gebeurt, ’t kèn nog gebeuren: ik geloof niet wat je vertelt fraas mee auër op: stuntelig gesproken Frans ge kost er e müsken uëren lüepen: ’t was er heel stil 101 ge moetj ’t iejen zegge lèk ’t ander: je moet alles zeggen, niet eenzijdig oordelen ge pakt de woorden uit mijnen mond: ik dacht net hetzelfde te zeggen ge zetj er meugen nauër grojj’n: men zal het je niet zeggen ge zijt er bosj op: ge hebt het juist geraden ge zotj er uërendul va werren: het is een hels lawaai gezei gelèk as ’t es: de waarheid moet gezegd worden giejen gebenedèt woord zeggen: geen woord zeggen giejene pap ni miejer kunnen zeggen: ademloos zijn gij kuntj gij skuën klappen: je hebt er niets bij te verliezen g’n kuntj ni zeggen: het is zo erg dat er geen woorden voor zijn hij eed em en blèjes opg’angen: iemand iets wijsmaken hij en mag da giejen twieje kiejer zeggen: (of) er komt herrie van hij stauët dauër te gèjeluëgen: hij kijkt radeloos toe en weet niet wat zeggen imand auën de klap augen: aan de praat houden, om hem af te leiden imand it opangen: iemand iets wijsmaken imand op zijn woord pakken: onthouden wat iemand gezegd heeft imand zijn zauëligheid geven: iemand uitkafferen in en uit spreken: wartaal spreken it giejen twieje kiejer moeten zeggen: directe instemming vragen it uit zijn botten slauën: mallepraat vertellen it uitiejen doen: iets uitleggen ’k en bèn ni kurieus, mor ik weet’nt gèjer’n aul: ik ben niet nieuwsgierig, maar wil alles weten ’k en em dor nit te zeggen: hij luistert toch niet ’k en kantj nimmer zeggen: ik weet het niet meer ’k en steek da ni weg: ik beken dat ’k en zoo dauër toch giejen skuën woorden veur spreken: ik zou niet aandringen, niet smeken ’k mindj’nt zjust te zeggen: als iemand je de woorden uit de mond neemt ’k uër’nt em nog zeggen: ik ben er dus zeker van ’k zeg da nau tegen au: zeg het dus niet voort 102 ’k zondj wel duz’nd kiejer zeggen: (maar) ik kan op het bedoelde woord niet komen klapt er nog isj over: bespreek het nog eens kommen skuë spreken: komen smeken lauëten oepen en toepen: laten doen mee ze gedacht’n op ënander zijn: aan wat anders denken mor blijven zuren: blijven aandringen, zagen mor op e zwijgen ee: je moet het niet voortvertellen ’n sprek mè dauër ni af: daar heb ik kwade herinneringen aan ’n stekt dauër au latijn ni in: tracht niet te overtuigen want het is vergeefse moeite ne goeje verstonjer en ee mor en alf woord vandoen: men begrijpt onmiddellijk wat je bedoelt ni alom gauen: rechtuit, op de man af spreken ni op zijn tonge gevall’n zijn: vlot praten ni veel kattenense gezocht emmen: geen toenadering gezocht hebben nit te roettekoett’n emmen: niets te zeggen, in te brengen hebben onder oos gezeid en op en ander gezwegen: vertel het niet voort onder zijn vijs g’ad emmen: een donderpreek gekregen hebben oo’k et iejer gezeid: indien ik het vroeger had gezegd op de letter spreken: beschaafd Nederlands spreken op den blinjen boef: blindelings op zijn dümken kennen: de tekst heel goed kennen prauët tegen de vauk: prietpraat skuë vlüms spreken: beschaafd Nederlands spreken staut gesproken es alf gewonn’n: stoute taal geeft reeds uitzicht op succes ’t en es mauër flaue zjiever: ’t is lulkoek, niet aan te horen ’t en es ni zeggelèk: ’t is ongelooflijk, niet te verklaren ’t es dauër stommen ambacht: er wordt daar niet veel gesproken, hoogstens met gebaren ’t es ieje zeggen: zo kan je het ook zeggen ’t es ier en echte eiremert: er wordt dooreengepraat ’t es nen ekkeleej’r: ’t is een stotteraar ’t es te zot: wat hij zegt is larie ’t es verloren gezeid: hij luistert niet 103 ’t iejen gezeid en ’t ander gezwegen: om niet alles te zeggen ’t land uit, de dieven tellen: antwoord op de vraag: “ waar ga je naartoe?” ’t ligd op mijn tong: ik weet het woord maar kan er niet opkomen ’t most va mijn tong: ik kon het niet zwijgen va zijn’n tejauëter mauken: agressief praten van noljeken tot drauëken vertellen: vertellen met alle details van uëre zeggen uërde veel liegen: er wordt veel onzin verteld van ze rotj’n zijn: wartaal spreken vergetjte ni te liegen: gezegd als men aan iemands bewering twijfelt verstojje giejen vlüms: doe wat ik zeg wa minjëk dauër gauën te zeggen: wat dacht ik te zeggen wildj je nau isj it weet’n: ik heb verrassend nieuws wuër èje da g’oltj: waar hebt je dat vernomen wuër moej’r af: gezegd als iemand larie uitkraamt wuër zijn au gedachten: wat bezielt je ze lot mijn uëren ni gerüst: ze blijft maar zeuren ze mokt van euren tetter: haar tong staat niet stil ze n’es eur tonge ni miejester: ze wil altijd praten z’eed e kauë blat: ’t is een roddelaarster zegd isj au gedacht: wat denk je z’es ter mee weg: men heeft haar iets wijsgemaakt zie da g’r au ni in klapt: verspreek je niet, let op je woorden zijn toot ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen zijnen bebber ni kunnen augen: niet kunnen zwijgen zijnen bek in zijn pluimen augen: zwijgen zjeneert au ni: trek het u niet aan zjiever in pakskes: prietpraat z’n uërd al diejene kant ni goed: ze houdt zich voor de dove omdat het haar niet zint zwijgen da ge zwitj: geen woord lossen 104 24 Tijd en hoeveelheid ’t komt op gelèk skijt: plots opkomen ’t nost jauër: volgend jaar ast isj past: bij gelegenheid aul mee ne kiejer: plots aul overanderdag: om de twee dagen aul ze lèjeven: altijd aule geduren: steeds weer aule lappen: elke keer aule mauëneskijnen isj: af en toe aule vijf voet: dikwijls, met korte tussenpozen bosj op den noen: juist op de middag da’n ligt ni in ’t vier: er is geen haast bij da’n spant toch ni: idem da’s uit den tijd: oud, antiek den auen dag komt ni alliejen: hoge leeftijd brengt ongemakken mee der en zitj nimand achter au: je moet je niet spoeden deur de zeven’n: over zeven uur deur noen en deur aul: zonder onderbreken de dag door d’n derde kiejer verlicht ’t kèjesken: de derde poging is de goede doe vuërt: ga verder elk overand: ieder om de beurt er bosj op zijn: goed geraden hebben er gezojjen en gebrèjen zitten: er heel veel en lang zitten est nog veur vandaug: komt er nog wat van, spoed je toch wat ge kuntj zien, he: je kan wachten en later beslissen ge moedj op tijd isj kommen: je moet eens meer op bezoek komen ge zèj et uëren en zien: ’t zal gebeuren zoals ik zeg giejen poseesje: geen geduld gin twieje zonder drij: een tweede vraagt meestal om een derde god weet wanniejer: ’t zal lang wachten zijn hij ee zijn matras gekiejert: de eerste helft van zijn legerdienst zit erop hij es op zen dertig: hij is nu 29 jaar oud 105 hij kèn gemakkelijk 100 jauër zijn: wellicht is hij 100 jaar oud hij moet ’r zijnen tijd auën afdoen: niet overhaastig te werk gaan hij oo giejen daugen vandoen: hij maakte zich vlug uit de voeten iejn of meiren: één van deze dagen ik kom sebiet af: ik kom onmiddellijk in april gauën de kauëters op den dril: de katers gaan op jacht in de klèjeren dag: overdag in de rapte: gauw, gauw in d’n donker’n: het was al donker in ’t afgauën van ’t jauër: in het najaar in ’t kürt: weldra in tasj: op tijd iverst zijn broek versleten emmen: ergens veel tijd doorgebracht hebben ’k zontj wel duzent kiejer zeggen: maar ik kan op het bepaald woord niet komen klasj veur kiejer: iedere maal kom abiel ner uis: kom vlug naar huis kom agau: kom vlug kottier veur den achten: kwart voor acht küs nauër de vijven: enkele minuten na vijf uur mee bott’n: soms mee diejen’n: terzelfder tijd, en passant mee d’n anderen: even later mee kestdag zijn de daugen gelinkt gelèk as nen hond die over nen tichel springt: de dagen blijven kort mee ne slag en ne kiejer: plotseling mee tijd en boterhammen: met geduld en inspanning meiren kom nog alhier: je moet je niet haasten mor ontaugen va’n twelleven tot den noen: een zeer kort geheugen hebben ne gronnigen dag: gans de dag noste kiejer: de volgende maal noste week: volgende week 106 oe groetjer den uëp oe beter kuëp: een grote hoeveelheid van dezelfde soort is vaak tegen een gunstiger prijs te bekomen oe letter vuërt: binnenkort, weldra op avaas: op voorhand op de klop zes uren: juist zes uur op de wèjerdij van: in de tijdsspanne van op e rappeken: snel, vlug op iejen, twieje, drij: het is zo gebeurd op mijn avaas: op voorhand veel gedaan op ne slag en ne kiejer: plotseling op ne weerlicht gedauën: zeer vluchtig gedaan op veurand: bij voorbaat op zijn duzenste gemakken: heel langzaam over jauër: vorig jaar over tijd: onlangs pakt tusken de twieje: neem het gemiddelde passeerde week: verleden week rijen en omzien: vooruitziend zijn ’s meirens: in de morgen ’s veurnoensj en ’s achternoensj: in de voormiddag en in de namiddag sjebiet: aanstonds slopt er nog isj op: denk er nog eens goed over na, beslis morgen stillekes auën: om lang te duren, stilaan ’t er es giejene pressé bij: er is geen haast bij ’t es bajjer: dichterbij ’t es bekaast gedauën: het werk is bijna voltooid ’t es e verskil van dag en nacht: een hemelsbreed verschil ’t es gepasseert: ’t is voorbij ’t es mauër ne kauën overgank: ’t is maar tijdelijk, het zal niet lang duren ’t es tènje van de wèjer’ld: ’t is heel ver ’t es tijd op: dat eten is niet meer vers ’t es zuë lauët: het is gebeurd ’t lupt op zijn enje: ’t is bijna afgelopen ’t uur van mijn bille mijne wijzer ligt stille: antwoord op een vraag naar het juiste uur 107 ‘t komt op gelèk skijt: plots opkomen ‘t nost jauer: volgend jaar ’t zau nog en tijken auën luëpen: ’t zal nog een tijdje duren toesj en tein: soms, af en toe tot fleus: tot straks tot iejen van dees daugen: tot weldra tot in de kleine urkes: tot heel laat, tot in de vroege morgen t’r es plosj mee uëpen: er is heel veel plaats trek et ewa kürt: zet er wat spoed achter tuske licht en donker: bij valavond tusken dit en acht daugen: binnen de acht dagen twidde koeplet: tweede stroof uëp en aul: ten hoogste va klensj af: van toen ik klein was va mij lèjeven ni: nooit va weerskanten: langs beide zijden van d’n achternoen: deze namiddag van eesj tot enje: van begin tot einde van tien negen: de kans is zeer groot veel geratjsel: druk verkeer veur iejeweg en drei daugen: voor altijd vijf van de zessen: vijf minuten voor zes uur wacht ne pink: wacht even we zèjen zien zei den blènjen: wij wachten af wat er zal gebeuren welkom mèjert pak mij ni mee mee aunen langen stèjert: welkom Maart als je mij laat leven, want je bent een gevaarlijke maand wuër es d’n tijd: terugdenken aan voorbije periode, waar is de tijd wuir zèjen fleus zien: straks zien we wel z’es au tien daugen over: ze heeft sinds tien dagen geen maandstonden meer ze stauët op eur uur: ze is altijd stipt op tijd z’eed eur veranderingen: ze heeft haar maandstonden z’es au drei montj veir: drie maanden zwanger z’es in ’t kiejeren van de jauëren: in de menopauze zijnen toer afwachten: zijn beurt afwachten zjeneerd au toch ’n betjen: haast je toch wat zuë rap as tellen: heel rap 108 25. Uitroepen en andere korte zinnen t’es wel bestedj: je krijgt wat je verdient a jauës ee: het is of ze doet het niet a jauët ee: ’t is niet waar a joemmer toch: dat is spijtig a jonges toch: uitroep van verbazing a mor wa da ge nau zegt: dat is verrassend nieuws voor mij a nieje misskien: geloof je me niet a veneigen: vanzelfsprekend aa doe je: doe of ben je dat heus aai: uitroep bij grote pijn ajejaj: dat verrast mij, dat is jammer alej è: is dat waar (of) vooruit, doe toch voort allee seg: toch niet waar zeker amaai mijn frak: lieve hemel, dat verrast mij a’n doe zaa: dat is (of) doet hij niet as ’t isj begindj ee: als ’t begint volgen de tegenslagen elkaar op as ’t op en doe kwam: als er te handelen viel auën of ontrentj: ongeveer augd au gezicht: zwijg awè: ik ben er niet zeker van awel mersie: dat had ik van jou niet verwacht azuë ne wèjel’nd: wat een wereld tegenwoordig ba juik: geef ik toe ba t’n doet: ach nee banentj: neen, neen blijfd uit aunen neus: gezegd tot iemand die in zijn neus peutert boef nen ènn’n: reactie op een knalgebeurtenis da moejje weet’n: doe maar, ’t kan mij niet schelen da ’n es nit genauëdert: dat dient tot niets da wil ek emmen: dat geef ik toe, beken ik da zau en bonk geven: dat zal veel ophef maken da ziede van ier: dat weiger ik dag Jan: dat moet je van mij niet verwachten da’k: dat ik, het zij dan zo da’n es giejen auërdigeit: dat is niet te verwonderen da’n geef nit: dat mag 109 da’n wilj nit zeggen: dat is geen bewijs da’s daugelekse kost: dat gebeurt elke dag da’s nog ’t skunsjte van d’istore: dat is het toppunt da’s out vuil: oud nieuws is geen nieuws dat doet…: dat betekent dus… dat es ’t minste: dat heeft geen belang dauër moej au va mijen: geen omgang mee hebben de gonj’nde maun: de voorbijganger de lest iejen’n: ’t is gelijk, om het even, iedereen d’eltj om d’eltj: van beide soorten evenveel den boek toe: gedaan, afgelopen den ijzere weg: de spoorweg deur den bant: gemiddeld, meestal d’n derde kiejer trekteer’n: gezegd als men iemand voor de tweede keer in korte tijd ontmoet dobbel es nog zuëveel: geef er nog eentje doet au gedacht: doe wat je van plan bent e strotjen van iejene maun: een smal steegje ee: wablief ei!: bij liefkozing, ook uiting van walging èj ’t valèjev’n geweet’n: hoe is het mogelijk èjet van au lèjeven: ik had het nooit durven denken elk op toer: ieder op zijn beurt elk overant: beurtelings emelske deugt: uitroep van verbazing en azuë: dat zijn de feiten en dormee gedauën: en zwijg nu, basta en giejel d’n annekesnest: en alles wat er komt bij kijken en mijn wauëreid: en inderdaad ën roept er ni op: als men over iets praat waar men bevreesd voor is en si en la: en nog wat overbodigs ën zeg ni miejer: ’t kan nog erger dan wat je zegt es ’t nor au gedacht: is het met je goedvinden es dad echt: is dat waar es mij da ne numeroo: een eigenaardige kerel es ’t dor wel: stop daarmee es ’t nit, t’n es nit: als er niets van komt is ’t ook goed ettetet: laat mij met rust 110 foert: ik geef het op ge meugt gerust zijn: het is zoals je zegt ge moedj isj kommen: dat zal niet gebeuren, is niet waar ge zatj er wel mee: dat is niet waar ge zetj er meugen ner grauën: men zal het je niet zeggen geef mor büzze zjeraar: aanmoediging geef mor galet: aanmoediging geef mor katoen: uit volle kracht vooruit g’èjet goed op: jij hebt er een te goed oog in ge’n etj giejen ert: je durft niet gieje spek veur aunen bek: dat is niet voor u bestemd giejelegaas alliejen: helemaal alleen god zegend au: als iemand een niesbui moet verwerken goe weet’n: ik ben er zeker van goeste es kuëp: ieder zijn meug, je doet maar got dauër mee te bicht’n: wat moet je daar nu mee aanvangen got er isj om: ga het eens halen hij eed dad in: hij is dat gewoon iejerlèk gezeit: oprecht gezegd in de rapte: gauw gauw in goesjnaum: het zij dan zo ja mij kintj, ja mij skaup: dat zijn vrouwen ja wadde: dat is ’t een en ’t ander joemmer ’t doet: toch wel joemmer ze doet: dat doet ze wel ’k em au zitt’n: ik heb je te grazen ’k en em er giejen uitstonsj mee: ik ben er niet bij betrokken ’k en em et ni op au: ik bedoel jou niet ’k en oo da ni vandoen: ik had het niet nodig ’k en zau: ik wil niet ’k gon tè zien: ik ga dan maar, ik vertrek ’k ontj gepeist: ik had het verwacht ’k zau mij ost’n: ik weiger (soms gevolgd door: da ziede van ier) ’k zeg in mijn eigen: ik dacht ’k zoo moete zot zijn: dat doe ik niet ’k zwèjer’nd au: ik ben zeker, geloof mij vrij kèkt uit au uëgen: let toch op klasj veur kiejer: telkens weer 111 kuist aunen neus af: haal die snottebel weg kwit of dobbel: kruis of munt lach mee au petjen, dat es familje van au: spot met iemand anders lauët’nd uit: stop maar lauët’nt azuë: ga er niet verder op in lotj mij gerüst: laat mij met rust lotj mor zitten: ik zal wel betalen lup nor de vontjes: laat mij met rust madj au: ga uit de weg mauër jonges toch: is dat waar mee au zotte komplimenten: met je dwaas gedoe mee bott’n: af en toe mee de daugen: bedoeld zijn de dagen rond een feestdag mee de klèjer’n: bij klaarlichte dag mee diejen’n: terzelfder tijd mee d’n anderen: even later mee permissje gezeit: excuseer mijn woorden mee veel tralala: met veel bijkomstigheden meesjkelief: wat is dat mère kom nog alier: je moet je niet haasten missen es meesjkelèk: iedereen kan zich eens vergissen moe de da nau vraugen: dat is toch duidelijk moedermeesj alliejen: heel alleen mokt da ge weg zatj: maak voort, ga weg mor ba jauë: ja, dat doet hij mor toe: geeft toe, draai wat bij mor urkt nekiejer alier: maar luistert eens hier most ek van au zijn: mocht ik in jouw plaats zijn ’n es ter giejen belet: kom ik niet ongelegen ’n ku je ni spreken: antwoord dan toch ’n overtuur’nd au ni: waag het niet ’n skeet in ’n fles: ’t is de moeite niet waard ’n zojje giejen maleuren doen: uiting van woede ’n zojje ni zeggen: hij is aan het opscheppen ni auën of ontrentj: niet dichtbij nog skoenjer: al wat voorafging is dus nog niet genoeg oe èjet op?: wat is je houding ter zake? oe es ’t?: hoe gaat het met je? oe oetje gij?: hoe heet je? 112 oe voeldj au?: hoe gaat het met jou? oe zitt’nt?: wat ben je van plan (of) hoe gaat het je? oe?: geef wat meer uitleg oei mij skaup: wat weet jij nog weinig oejejoei: is dat waar, dat verbaast mij oek zuveel: ik wens je hetzelfde ogie watt’n: dat heb je verkeerd om en bij: ongeveer on giejen kant’n: hoegenaamd niet op au gemak ee: hou je gedeisd op au meet: op je streep (bij spel) op de wèjerdij van: in de tijdsspanne van op e rappeken: snel, vlug op e ves: opnieuw op mijn zielezauëlegeit: ik zweer het op ’t aud auën: als naar gewoonte op veelort nit: hoegenaamd niet op veurant: vooraf, bij voorbaat op zijn nauvenant: naar verhouding pak ze de bistjes (tot een hond) pakt tusken de twieje: neem het gemiddelde pauër of onpauër: raden wat men in de gesloten hand houdt (paar of onpaar) peis ne kiejer: is dat zo belangrijk pertank: nochtans rechtaf gezeid: eerlijk gezegd salu en de kost en de wintj van achter: schamper, het ga je goed en blijf weg salu en de kost: tot ziens skiejef en skèjel: niet om aan te kijken slauë nikker gauë: let eens op wat er van komt slauëd au gauë ee: pas maar op stap et af: ga weg ’t angt uigeplekt: ’t is geafficheerd ’t best ee: ik wens je alle geluk ’t en es ni gezeit: het is niet zeker ’t en es ni gezjiejevert: ’t is ernstig, belangrijk ’t es af: de verkering is verbroken ’t es au gejont: ik wens het je toe ’t es aus naus: er is weinig verschil 113 ’t es dauër iejen begankenis: er is daar veel drukte, grote toeloop ’t es ewa gemineert: het is wat verminderd ’t es gebakken: ’t is afgelopen in mijn voordeel ’t es ieje zeggen: zo kan je het ook zeggen ’t es in de sakosj: ’t is gelukt ’t es mauër errezzëkës: ’t is maar op het nippertje ’t es mij gelijk: ’t is me om het even ’t es nit genauëdert: dat dient tot niets ’t es ’t onnuëzel: ’t is te gek om daaraan te twijfelen ’t es te zien: dat hangt er van af ’t es te zot: wat hij zegt is larie ’t es tuis en van uis: het is tamelijk ver ’t es weer auën: de relatie is hervat ’t es weer van dadde: ze hebben weer tegenslag, pech ’t kèn ni miss’n da…: ’t is niet te verwonderen dat… ’t moe weer isj lukken: er is niet veel kans toe ’t moed op it trekken: wat je daar zegt of doet is beneden alles ’t most isj wauër zijn: je liegt ’t stekt nau: kijk niet op zo een klein verschil ’t verbitj zij zelven: het maakt zichzelf onmogelijk ’t was dauër e pikket: ’t was daar een drukte van je welste ’t was te pèzen: ik had het verwacht ’t zau em vauëren: ’t zal hem vreemd voorkomen ’t zij mij d’auëzen: ’t zijn rare snuiters ’t zitj er op: er is ruzie ’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat ter zijn au groetjer maleuren gebeurt: zo erg is het nu ook weer niet toe, toe: laat maar zo toesj en tèn: soms, af en toe toet-toet: toch wel tot iejen van dees daugen: tot weldra uëp en aul: ten hoogste uër ek au dor nog: wees daar stil uër wa da’k au zeg: ik sta erop, ik eis het uërt dadaf: wat een onzin durft die uitkramen uit iejerlekke skomte: men durft het niet te laten uit mijne skietlap: ga weg, hinder mij niet 114 va klansj af: van kindsbeen af va kojjers kauëd: van kwaad tot erger va lèjeven ni: nooit va ze lèjeven: ooit van au uëren mauken: veel lawaai maken van den ont zijn knoppen: wat je zegt is larie vansselijken: ik wens je hetzelfde toe vèjeg z’er auën: maak er je er geen zorgen om veur ë ges: voor heel weinig veur iejeweg en drij daugen: voor altijd veur ne nit: voor een beuzelarij vraugt dat isj skuën: vraag dat eens beleefd vuugd au ee: wees braaf wa goe nuus?: ontmoetingsgroet “welk goed nieuws?” wa krijgen we nau?: uitroep van verbazing wa manieren zijn da nau!: dat betaamt toch niet wa n’n boenjel!: wat een wanorde wa riskeer de: blijf nog wat wa skiltj er?: wat gaat er verkeerd wa stèkte dauër uit?: wat mispeuter je daar wa zegde?: aansporing om dank u te zeggen wa zoo’tjen: hij doet het niet wa zoo’k wel: dat doe of ben ik niet wacht au: ik zal je straffen watte watt’n: hoe durf je weer it veur’n emmen : er is weer wat gebeurd met iemand wett’n: wedden dat ik gelijk heb wie da men dauër emmen: welkomstgroet tot een onverwachte bezoeker wuër go me nortoe?: wat staat ons nog te wachten zat gauë weg: dronken zijnde ze doet tèn isj it: als ze iets doet loopt het verkeerd ze liep over en tweer: zij liep van links naar rechts en omgekeerd ze luëpen der ni dik: er zijn er niet zo heel veel die …. zè men der: gaan wij dan (als men wil vertrekken) z’eet dat in: ’t is haar gewoonte zegd isj au gedacht: wat denk je z’es ter op uit: ze is er op gebrand zetj au skuën: zit in een zedige houding 115 zie d’nt nau: geloof je me nu zie wa da ge doetj: hou je fatsoen ziede da: heb je dat gezien ziet dad af: wat een geknoei zijn okkozzje g’at emmen: zijn kans gekregen hebben zjeezus va Maria: uitroep van verbazing of schrik zonder mankeer’n: je mag er op rekenen, ik doe het zuë lank as ’t duurt: het zal niet lang meer duren 26. Veel en weinig, traag en rap ’k em em veel te skuën: ik ben hem veel te sterk ’k em mij ewad overdauën: ik ben wat te hard van stapel gelopen ’k en kèn nimmer mee: ik snap het niet meer (of) ik kan niet meer volgen ’k zau mijne luëp auëlen: nee, dat doe ik niet ’tee lank geduurt: het moest er eens van komen ’t avveseert gelèk as buënen knuëpen: het gaat heel traag vooruit ’t en es de pijn ni wèjert: de moeite niet waard ’t en ligt ni in ’t vier: er is geen haast bij ’t en overdoed em ni: het is niet veel, het is minder dan verwacht ’t es dauër presjies en duivekot: er wordt veel in en uit gelopen ’t es giejen spelle te veel: ’t is niets teveel ’t es hier rap opgeskept: heel vlug gedaan ’t es nijg: het is zeer erg ’t lupt op wilkes: het gaat vlot ’t verskil in twiej’n doen: het gemiddelde nemen ’t zau mij een noot kosten: ik zal veel moeten betalen a’n zou der ginne voet veur verzetten: hij zal er niets voor doen allom gauën: een omweg maken aul uren ne lepel: met mondjesmaat, langzaam aan 116 aule geduur’n: voortdurend, telkens weer aule vijf voet: met korte tussenpozen auver ta bauver: hals over kop, in het wilde weg azuë luëpen der ni veel: er zijn er niet veel van die soort d’r en zitj nimand achter au: je moet je niet zo spoeden, doe rustig voort da moed in de gazet: spottend gezegd, dat maakt veel ophef, had niemand verwacht da’n spant toch ni: er is geen haast bij dat es ’t iejen en ’t ander: het is groots en belangrijk dauër en zèje ni veir mee luëpen: daar zal je niet veel mee bereiken dauër za veel volk kommen nor kijken: wat je van plan bent is dwaas of onmogelijk der kunnen mee leuren: veel van die dingen hebben der kürt bij zijn: rap en gevat reageren der zitj snee achter: het gaat vlot vooruit e wa rapper as au vauër : zet er wat spoed achter een tieterken: zeer weinig em ni kunnen gewachten: weinig geduld hebben em nimmer lauten uëren of zien: niet meer komen en betjen avaas mauken: er wat spoed achter zetten en giejel d’n bataklank, tamazjoer: en alles wat er bij hoort en oefijzer in zijne zak emmen: veel geluk hebben en plamauëster opleggen: een overdreven hoeveelheid aanbrengen en vliegende krauë ee miejer as een zitt’nde: blijf niet bij de pakken zitten er nog isj op slaupen: er nog eens goed over nadenken, niet te vlug beslissen er zijnen tijd auën moeten afdoen: niet overhaastig te werk mogen gaan es ’t nog veur vandaug: komt er nog wat van, spoed je toch wat et ewa kürt trekken: er wat spoed achter zetten g’n zetj er ni lank mee vuërtdoen: het zal rap opgebruikt zijn ge en kuntj er ni veur sukkel’n: het kost heel weinig ge kuntj gij skuën klappen: je hebt er weinig of niets bij te verliezen 117 gepresseerd zijn: gehaast zijn giejen’n dauger vandoen emmen: niet aangepord moeten worden om iets te doen giejenen trekker vandoen emmen: onmiddellijk vertrekken gjielegaus van achter: helemaal achteraan god uit mijn uëgen: verdwijn god uit mijne licht: ga weg, je overschaduwt mij god wetj wanniej’r: het zal heel lang wachten zijn hij eet er em en bedde gezauëd: hij heeft er heel veel hij eet er zijn vingers auën verbrant: hij heeft er veel aan ingestoken, aan verloren imand ’t vel afstruëpen: iemand veel te veel doen betalen imand zijn uëren afzaugen: blijvend zeuren, zaniken in de rapte: gauw in kosten vallen: veel te betalen hebben kakken gauë veur bakken: er zijn nog altijd dringender zaken lauëten vallen da valt: zijn werk direct in de steek laten liever en brok as en breizelink: liefst zoveel mogelijk meir’n kom nog alhier: je moet je niet haasten ne giejelen uëp: een grote hoeveelheid noch ni tot auën zijn knien’n kommen: veel minder bekwaam zijn nog e wa: nog een beetje op n’n ik en n’n tik: heel vlug op ne wiejer zitten: niet meer vooruit geraken op zijn duzenste gemak: heel langzaam rap geskriejet zijn: gauw vergeten zijn, gezegd over een overledene rap op zij pèjert ziten: zich rap kwaad maken skippës zijn: er vanonder getrokken zijn skitj er au op af: vlieg er op af ter es plosj mee uëpen: er is veel plaats tèrd awa deur: stap wat rapper trèjegen apostel: een zeer traag iemand uit zott’n: overdreven, erg veel va nen auës gepoept zijn: zichzelf voorbij lopen veuruit mee de giejet: begin er maar aan wad es’ t, eiren of jongeren: wat is het nu, ’t een of ’t ander 118 wer emmen goed geavesseert: het gaat goed vooruit z’emmen em: wanneer iemand zich haast om ergens iets te gaan halen of te gaan doen z’oon dauër ann’n te kürt: er was onvoldoende hulp zjëneerd au toch en betj’n: ’t is niet veel zaaks zjust ’t gat bedekt: de bodem is juist bedekt. zuë rap as tellen: heel rap dus zuëveel as datje geve kost: met alle kracht vooruit 9HUWURXZHQHQZDQWURXZHQSULM]HQHQPLVSULM]HQ as ’t mor gi kauëspel wiltj: als het maar niet kwaadaardig is auën iejen string trekken: goed samen werken aules es meugelèk uitgenomen omuëgvallen: ik heb er geen vertrouwen in betraud au eigen mor ’n ander ni: vertrouw niemand dan alleen jezelf da bostjt’r ommel op af: wat je hem ook verwijt, het raakt hem niet da ziede van ier: dat weiger ik, ’t is onbetrouwbaar da’n es giejene zjust’n: dat is niet te vertrouwen dat es it apauërt: gezegd over iemand met uitzonderlijke gaven dauër nit verloor’n emmen: ergens wegblijven, het is er niet pluis dauër peis ik ’t mijn af: ik weet wel beter dauër zojje de muren van opluëpen: erg verbaasd en teleurgesteld zijn dedie es skomtevrij: ze schaamt zich om niets d’n duvel te plat zijn: niet te vertrouwen zijn d’n endj zendj uitwijz’n: de einduitslag zal alles duidelijk maken dor zau ’k toch iejest mijn kat af spreken: dat zou ik maar niet aanvaarden e flau bistjen: niet veel bijzonder 119 e goe woord botj, e kauë woord stotj: een aanbeveling helpt, een afkeuring benadeelt e kauë blad emmen: een roddelaar(ster) zijn een olleken veurdiejel emmen: wat bevoordeeld zijn en giejel cetera: en al de rest en vijs los emmen: een beetje getikt zijn er au liejelèk auën mispakken: ’t is niet zoals je denkt, vertrouw het niet er bosj op zijn: wat men zegt is korrekt er en anjeke va weg emmen: bekwaam zijn, het al vaker gedaan hebben er gi goed uëg in emmen: iets verdacht vinden, niet vertrouwen er giejen kattenensje mee emmen: er geen uitstaans mee hebben er giejene pak auën emmen: moeilijk te begrijpen zijn, het is niet te vertrouwen er imand deurtrekken: meer kwaad dan goed vertellen er uëg mee opluepen: mee boffen, aanprijzen er van ondermuizen: wegsluipen er zijn voeten auën vèjgen: het zich niet aantrekken g’ meugt em ni veir stauën: vertrouw hem niet ge kuntj de pot op: ik heb met u geen uitstaans meer ge kuntj er gi stauët op gauën: hij is onbetrouwbaar ge meugt gerüst zijn: dat is zeker ge moetj er au in stellen: ge moet er in berusten ge zetj er va weerkommen: het zal je berouwen, vetrouw het niet gekost zijn gelèk as slecht geltj: een kwade naam hebben giejen spelle te veel: niet overdreven veel giej’n auër op zijne kop da deugt: hij is niet te vertrouwen graulèk mis zijn: het verkeerd voor hebben het dertienstje viggen: iemand die van geen tel is hij zau bloejen: dat zal hem duur te staan komen hij zau der mee zijn ellebogen nor pakken: het zal hem niet lukken want ik vertrouw hem niet hij zau der nevvest pakken: het zal hem niet lukken: ik vertrouw het niet iejen’n van ’t alverdrij donker: ge moogt hem niet vertrouwen 120 iejest zien en tein geluëven: twijfelen aan iemands oprechtheid ik betrau em ni voejjer as da ’k em zien: ik heb geen vertrouwen in hem imand de stèjert opdoen: iemand vleien en prijzen imand iet jonnen: iemand iets gunnen imand liejeg op emmen: iemand niet meer vertrouwen imand mee e skiejef uëg bekijken: iemand verdenken, wantrouwen imand veur giej’n auër of ges betrauen: iemand niet vertrouwen in de mot, ’t snotjen emmen: iets vermoeden en niet vertrouwen in imand zijn kauërt klappen: iemand prijzen en gelijk geven in imand zijn zakken zitten: iemand voor de gek houden ’k uër em au kommen: hij probeert mijn vertrouwen te winnen lach mee au petjen: spot met iemand anders mee au zotte komplimenten: met je dwaas gedoe mee en fijn minne: zachtjes het vertrouwen winnen mee imand ’t zjulleken augen: met iemand de zot houden mee ne skauen nek: schuw, wantrouwend ’n eef opgeet’n emmen: de verdachte zijn ’n lotj au da ni auënkluëster’n: laat je dat niet aansmeren ’n skeet in ’n fles: niet veel bijzonders ’n zegt da mor ni te luid op: wat je zegt is nonsens ne gestampten boer: een onbeschofterik nen brauven meesj: de goedheid zelve nimand ë struë in de weg leggen: niemand tekort doen op giej’n kanten deugen: er is niets goed aan die persoon op ne slag en ne kiejer: heel vlug optrok emmen: graag gezien zijn per la force willen weten wa datter skiltj: er kost wat kost het fijne van willen weten pert veur pert mauër giejen kauët ert: poets, wederpoets slopt er nog isj op: denk er nog eens goed over na, beslis morgen 121 spekse augen: onderzoeken stekt er au latijn ni in: tracht niet te overtuigen streken in zij lijf emmen: niet te vertrouwen zijn ’t ee lank geduurd: ’t moest er eens van komen ’t en es ni zeggelek: ’t is een geweldige prestatie ’t en kè mij ni bommen: ’t kan mij niet schelen ’t es giejen avaas: ’t is tevergeefs ’t es opgemokt spel: een complot, dus niet te vertrouwen ’t es weer auën: de relatie is hervat, het vertrouwen hersteld ’t es zuë wauër as da’k ier stauën: ’t is absoluut waar ’t goed op emmen: er een goed oog in hebben ’t iejen es ’t iejen en ’t ander es ’t ander: ze zijn allebei (niet) aan te prijzen ’t kintj moe nen naum emmen: dat beweer jij maar is dat wel zo ’t marsjeert gelèk as e flotjen va ne ceng: het gaat goed ’t papier es gewilleg: geloof niet alles wat de krant schrijft ’t verskil in twiejen doen: het gemiddelde nemen ’t was skuën om zien: je had er bij moeten zijn, ’t was de moeite waard ’t zoo n’n hond verdrieten: gezegd van iets dat men beu is ’t zout op zijn patotten ni wèjert zijn: een nietsnut zijn tegen imand zijn skenen rijen: iemand beledigen, misprijzen ter ’n kè gi kauëd af: wees gerust, vertrouw het tijd bringt rauët: heb geduld en vertrouwen, we vinden wel een oplossing va kojjers kauët: van kwaad naar erger van tuten of blèjezen weten: er niets van weten vandaug d’n duvel in zij lijf emmen: er is vandaag geen huis mee te houden ze zau der nor opauëlen: ’t zal haar zuur opbreken zie da ge ni vuil valt: let er op dat ge u niet misrekent zie d’nt nau: geloof je me nu zij stik kunnen stauën: zeer bekwaam zijn zijn fleuringen lauëten angen: de moed verliezen zijn strepen verdintj emmen: zijn naam gemaakt hebben zijne kazak gekiej’rt emmen: van mening, van partij veranderd zijn zijne plang trekken: zich met eigen middelen behelpen 122 zijne zjiever gauët de küst af: wat hij zegt houdt geen steek zijnen naum ni gestool’n emmen: zijn naam en reputatie alle eer aandoen zjeneert au nie: heb vertrouwen z’n luëpen der ni dik: er zijn er niet zo heel veel die te vertrouwen zijn 28. Vrolijk en triestig, plezier en ontgoocheling ’t ni onder de mert emmen: er geen moeite mee hebben as ’t mauër gieje kauëspel wiltj: als het maar niet slecht afloopt da begintj mijn voet’n uit t’angen: ik word het beu, ik ben erg ontgoocheld da’n es giej’n gezicht: dat is triestig om aan te zien da’n kunje auën giej’n meesjken zeggen: het is heel erg, ik ben ontgoocheld da’n oo’k van em ni gepeist: hij heeft mij erg ontgoocheld da’s nog ’t skunjste va giej’l d’affeire: dat is het toppunt dat es d’n èjert van de biejest: dat is eigen aan de geaardheid van ieder mens dauër stojje attijd veur’n: wees niet ontgoocheld, dat kan je altijd overkomen de biejen’n uitslauën: dansen, vrolijk zijn de plezantsten tuis: altijd vrolijk gezind der gèjer’n bij zijn : van een pretje houden der in gezjeneert zijn: het zich erg aantrekken der in zijn: in vrolijke stemming zijn der va gepakt zijn: ervan onder de indruk zijn e skiejef antwoort krijgen: een kwetsend antwoord krijgen eje ’t valèjeve geweet’n: hoe is het mogelijk en ne si en ne la: ik ben ontgoocheld over die uitspraak er deugd af emmen: ervan genieten, goed gezind zijn er ni van over kunnen: niet begrijpen dat iets gebeurd is er ’t ert van in zijn: er erg door getroffen zijn er va gedauën zijn : verrast en ontgoocheld zijn ge zotj er au bluët gat lauëten af zien: gezegd bij ontgoocheling 123 ge zotj er de muren van opluëpen: gezegd bij woede en irritatie ge zotj er nen boeltj va krijgen: gezegd bij uitzichtloze situatie giej’n uëg toegedauën emmen: geen ogenblik geslapen hebben g’n moetj er giej’n dramma va mauken: het is niet zo erg hij kèkt gelèk as nen uil op en zikke koe: hij kijkt zeer triestig ik oo der veel miejer va verwacht: ik ben diep ontgoocheld in de patotten zitten: het niet meer aankunnen in de puree zitten: ten einde raad zijn, het niet meer zien zitten in form zijn : in goeden doen zijn bv. om plezier te maken in zij weer zijn: het naar zijn zin hebben, vrolijk gestemd zijn in zijne goej’n zijn: in een goede bui zijn in zijnen arias zijn: in vrolijke stemming zijn it veuren emmen: een probleem hebben ’k em mijn goeste: ik ben voldaan, ik heb mijn wens kot augen: de boel op stelten zetten, plezier maken liejeg op emmen: iemand niet hoog prijzen ni gèjer’n gedrumd emmen: het zou erg tegenvallen mocht het gebeuren oe langer oe skoenjer: het wordt steeds triestiger of boeiender op imand zijne lèjever liggen: het niet kunnen vergeten op veelort ni: hoegenaamd niet ’t en was mauër om te lachen: ik ben in een triestige bui ’t es d’n omgekiejerde wèjel’nt: wat gebeurt er vandaag toch allemaal ’t es e strotjen zonder enje: er is geen hoop op resultaat ’t es lepsaus: misnoegd zijn, ontgoocheld zijn ’t es sonne: ’t is spijtig ’t es va kus mijn kluëten: ’t is een flop ’t es va mijn voeten: ’t is mislukt ’t ligt mee zijn laugen: nu eens vrolijk, dan weer anders ’t moe weer isj lukken: weer pech hebben, ontgoocheld zijn ’t nimmer zien zitten: ontgoocheld zijn, in de put zitten ’t stauëd em mauër mauger auën: hij is niet tevreden ’t was skuën om zien: je had er bij moeten zijn, het ging er vrolijk aan toe te zot of te bot: nu eens vrolijk, dan weer nors ter zijn au groetjer maleuren gebeurt: zo erg is het ook weer niet ’t’n trekt op nit: t is ongeoorloofd 124 van au vrinjen moe je ’t emmen: als je vrienden je in de steek laten doet het meest pijn van zè loef zijn: in de war zijn veur e lief dingen: om iemand een plezier te doen (te plezieren) wuër es d’n tijd: triestig terugdenken aan een voorbije periode ze kèn der eur ni boven zetten: na sterfgeval blijven treuren ze liep over va vrindjskap: ze was heel lief voor mij, vrolijk gezind ze pronkt: ze is slecht gemutst zijne moet skoot vul: hij was diep ontroerd en triestig gestemd 29. Wel of niet begrijpen, verbazing, verrassing a jonges toch: uitroep van verbazing alè seg: dat is toch niet waar zeker amaai mijn frak: lieve hemel, het verrast mij auë wa zo da liggen: wat is er de oorzaak van awel mersie: verbazingswekkend (of) dat had ik van jou niet verwacht ba juik: ik ben akkoord da mag ooz iejer weet’n: dat weet waarschijnlijk niemand da moed in de gazet: daar moeten wij ruchtbaarheid aan geven da stekt mij tegen: dat is niet naar mijn zin da toch ni kunnen gerikken: iets niet kunnen zien aankomen da wil ek emmen: dat geef ik toe da wilj nit zeggen: dat is geen bewijs da’n es giejene kak ee: dat is heel belangrijk, moeilijk dan kèn er bij mij ni in: dat geloof ik niet dauër es giejen zeggen auën: hij luistert niet, begrijpt het niet ej’t van au lèjeven geweet’n: heb je ooit, hoe is het mogelijk er giejene kop kunnen auën krijgen: het niet begrijpen ge moetj er au in stellen: je moet er je bij neerleggen 125 ge n’etj er giejene pak auën: het is moeilijk te begrijpen of te grijpen ge zèjet uëren en zien: het zal gebeuren zoals ik zeg ge zotj er de muren van opluëpen: van woede of ergernis zeer zenuwachtig worden ge zotj er nen boeltj va krijgen: toppunt van diepe ontgoocheling gij en mokt dauër nit af: jij vindt dat niet belangrijk het vast emmen: iets begrijpen hij most em berauën: even nadenken imand ni kunnen tuisbringen: iemand niet herkennen in de mot emmen: opmerken wat niet correct is in it gezjeneerd zijn: zich iets erg aan trekken it uitiejen doen: iets uitleggen, begrijpbaar maken ’k em er mij au zot op gepeisd: ik weet het niet meer ’k em mij bepeist: ik ben van mening veranderd ’k en bèn ni kurieus mor ik weet’nt gèjeren aul: ik wil alles weten ’k uër au kommen: ik begrijp waar je naar toe wilt klapt er nog isj over: bespreek het nog eens mee ne skauen nek: schuw, terughoudend, niet begrijpend mor wa da ge nau zegt: dat is verrassend nieuws voor mij ’n stekt dauër au latijn ni in: doe geen moeite, men begrijpt het toch niet ne goeie verstonjer ee mor en half woord vandoen: gezegd over iemand die onmiddellijk begrijpt wat je bedoelt nentj jonk: ’t is niet waar nimmer mee kunnen: het niet meer snappen, niet meer kunnen volgen oe knupte dat oniej’n: begrijp je daar iets van oe?: geef wat meer uitleg oei je joei: is dat waar, dat verbaast mij op veel pauërt ni: hoegenaamd niet ’t ee nogau misteer’n auën: er komt veel onvoorstelbaars bij kijken ’t en es ni uit auërdigeid: ’t is niet kwaad bedoeld ’t es au vuil: dat weet ik reeds lang ’t es dauër stommen ambacht: 126 ’t es den omgekiejerde wèjel’nt: wat gebeurt er toch allemaal vandaag ’t es e strotjen zonder enje: er is geen uitkomst , geen hoop op resultaat ’t es ni zeggelek: ’t is geweldig, ongelooflijk, niet te verklaren ’t kèn ni missen: dat verwondert mij niet ’t zau vauëren: ’t zal niet meer hetzelfde zijn ’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat t’n es mauër ne weet: ge moet het maar weten van eiges: natuurlijk veur e ges: voor een niemendal wa krijgen we nau: uitroep van verbazing bij een onverwacht feit we zèjen zien zei den blenjen: wij wachten af wat er zal gebeuren weer it veur’n emmen: er is weer wat gebeurd wilje nau isj it weet’n: ik heb verrassend nieuws wuër èje da g’oldj: waar heb je dat vernomen wuër gomm’n da skrijven: dat is verbazingwekkend wuër stauët da geskreven: waar haal je dat vandaan zie d’nt nau: zie je nu wat er van komt, geloof je mij nu zijn uëgen open trekken: verbaasd staan zijne frang valt: eindelijk heeft hij het begrepen zjezus va Maria: uitroep zjiever in pakskes: prietpraat z’n verstauët er giej’n sjik af: ze begrijpt er niets van zuë simpel as bonzjoer: het is heel gemakkelijk te begrijpen 30. Woning, huishouden, gereedschap ’n au sirk: een oud bouwvallig gebouw as ’n au skuur in brant stauët es t’r giejen blusken auën: een late liefde is niet te sussen augt da potjen mauër gedekt: zwijg daar maar over dauër snijen giej’n messen op: die is niet te beïnvloeden de deur stauë vierkantig open: de deur staat helemaal open 127 +LMVWHNWVWRNNHQLQGHZLHOHQ 128 de gruëte kuis augen: grondig poetsen de mei steken: een groene tak op een pas afgewerkte ruwbouw steken de pijp auën merten geven: overleden zijn de roei van de stoof: ijzeren staaf aan beide zijden van de kachel als bescherming de skotelen wasken: de vaat doen d’enjekes onieje knuëpen: moeilijk toekomen met het huishoudelijk budget die bloejkes va kinjer’n: die arme kleintjes d’r zitj ’n auër in de boter: de eensgezindheid is zoek e kasjken op: smalle weg naar een woning e mes wetten: een mes slijpen en au kot: een vervallen woning en sjikke doening: een mooie woning met siertuin en roeffelink augen: grote kuis doen ge kost er aun’n naum in skrijven: gezegd van stofferig meubels ge kost ’r au in spiegelen: gezegd van proper huis ge ’n kuntj er au ni drauën of kiejer’n: het is er zeer benepen giejen’n naugel emmen om auën zij gat te krabben: niets bezitten hij eet’r ’n bedde gezauëtj:hij heeft er heel veel hij stekt stokken in de wielen: hij werkt tegen hij zau dauër giej’n potten breken: hij zal er niet veel van terechtbrengen hij zau op zijn bedde ni steirven: ’t is een waaghals hofgat: binnenpleintje met gebouwen aan één of twee zijden ik steek au ni buiten: blijf nog even it op zen effen leggen: mooi rangschikken klein kinjer’n klein kruis, gruëte kinjer’n gruëte kruis’n: hoe groter de kinderen, hoe groter de zorgen licht au kerre: sta op, wij vertrekken lieve kinjeren mauken: iemand bevoordelen moozegat: opening in de muur langswaar het water wegliep in de gracht ne koterauk: pook van leuvense stoof 129 nen auen stien: een oude slechte fiets onder zijn vijs g’at emmen: een donderpreek gekregen hebben op ieder potjen past e skelken: voor alles is een passend dubbel potjen breek, potjen betauëlen: wie brokken maakt moet ze betalen ’r mee de rauen büstel deur gauën: niet nauw kijken ’t es ter van achter de skuur: zware tabak: zelf geteeld in de tuin ’t lupt op wilkes: het gaat vlot t’ ooz’nt: bij ons thuis te rijen liggen: slordig in de weg laten liggen van doen emmen: nodig hebben van noljeken tot drauëken vertellen: vertellen met alle details wuër dat de keunink te voet nor toe gauët: naar de W.C. ze luëpen d’uizen af: ze gaan van deur tot deur ze smeet de deur veur mijnen neus toe: ze klapte de deur voor mij dicht zijn beddeken geriejegemokt emmen: op alles voorbereid zijn zijn matras gekiejert emmen: de eerste helft van zijn legerdienst voltooid hebben 130 31. Eljergems over aulës en nog wa ’auën men biejen emmen: ermee opgescheept zitten ’k em er mèn goest af: ik ben het beu ’k em mè bepeisd: ik ben van gedacht veranderd ’k en em et ni op au: ik bedoel jou niet ’k gon der nertoe: ik ga naar bed ’k gon tèn nikker zien hé: ik ga dan maar, ik vertrek ’k zè in mijn eigen: ik dacht bij mezelf ’n brekt dauër au verstand ni op: doe geen moeite om het te begrijpen ’n doe mè ni vloeken: maak mij niet kwaad met je nonsens ’t spek au zijn biejen emmen: verloren zijn ’t ee zè recht g’ad (na de schoonmaak): ik heb er mijn best aan gedaan ’t en es mor e klantj’n: het is graag gedaan ’t en es ni auën iederiejen gegeven: niet iedereen is er geschikt voor ’t en kè mor gedauën zèn: niet uitstellen is beter ’t en overdoed em ni: het is niet veel, het is minder dan verwacht ’t en zau ni mankeer’n: ik zal het zeker doen ’t en zau nimmer veurvall’n: het zal mij niet meer gebeuren ’t en zou em giejen pèjerd skillen: het verschil zal klein zijn ’t es altijd ’t zelde lieken: dat begint mij te vervelen ’t es dauër iejen begankenis: het is daar druk ’t es ewa gemineerd: het is wat verminderd ’t es om zjieëp: het is naar de vaantjes ’t es ommel iejenen boenjel: ’t is een louche zaak ’t es sjik: het is heel mooi ’t es sonne: het is spijtig ’t kè passeer’n: het is voldoende maar ook niets meer ’t kèn der nogau deur: het kan volstaan ’t moed em ivvest skiejen: het moet eens genoeg zijn, men mag niet overdrijven ’t moed em op zijne skuët gebrocht werr’n: hij is vadsig , laat zich dienen ’t moed op it trekken ee: wat je daar zegt of doet is beneden alles ’t skitj mij zjust te binnen: ik denk er net aan 131 ’t stekt naus: kijk niet op zo’n klein verschil ’t vauërt ee: ’t is eens wat anders ’t verbidj zè zelven: het maakt zichzelf onmogelijk ’t was skuën om te zien: je had er bij moeten zijn, het was de moeite waard ’t zau em vauëren: ’t zal hem vreemd overkomen, ’t zal eens wat anders zijn ’t zau wel uitkommen: de toekomst zal uitwijzen dat ik gelijk heb ’t zaut op zijn patott’n ni wèjert zijn: een nietsnut zijn ’t zèn nogau skuën manier’n: dat is niet eerlijk ’t zoo der nog auën mankeer’n: natuurlijk moet dat ’t zoo ne zot verdrieten: het geduld is op, er moet een eind aan komen ’t zoo nog spijtig zijn oek: maar goed dat je het gedaan hebt as ’t kontrauëre gauët: als het tegenzit as ’t passeerd en meugde ni klaugen: als het door de beugel kan mag je niet klagen as dad auën zijn uëren komt: als hij dat verneemt au ander wauëterkes deurzwommen emmen: al moeilijkere karweitjes opgeknapt hebben au zè pauërt g’ad emmen: reeds veel tegenslagen gekend hebben augd au ewad op au plosj: wees beleefd, braaf augd au op au gemak: blijf kalm, wees niet nerveus augd da veur au: zeg het niet voort augt au gemoddereerd: wees deftig aules es meugelèk uitgenomen omuëg vall’n: dat kan moeilijk auver ’t abauver: hals over kop bij de ciklisten zijn: soldaten met de fiets d’an es nit gekürt: dat helpt niet, is nutteloos d’n auën dag ’n kom nie alliejen: hoge leeftijd brengt ongemakken met zich mee da ’n zèn me nog giejen stampen: dat is slecht nieuws da begintj mijn voeten uit t’angen: ik word het beu da kèn tell’n: dat is de moeite waard da krègde toe: dat krijg je als toemaatje da ni afkunnen: dat niet verdragen da ni afstrijen: dat niet ontkennen 132 da stekt mij tegen: dat is niet naar mijn zin da zau en bonk geven: dat zal veel lawaai, ophef maken da’n es giejen auërdigèt: dat is niet te verwonderen da’n es nit genauëdert: daarmee komen wij niet verder da’n geef ni op: dat moedigt niet aan da’s oud vuil: oud nieuws is geen nieuws dad es van kojjerskauëd: als je dat doet wordt het nog erger dat es drollig: dat is niet mooi dat es giejen avaas nie miejer: het zal niet meer slagen dat es it el: dat is wat anders dat es nijg: dat is zeer erg dauër ’n val nie op: daar valt niets op te zeggen dauër en kè giej’n kauëd af: je hoeft niets te vrezen dauër kèn ëk ni auën uit: aan die prijs verlies ik er aan dauër moej au af mijjen: vermijd omgang met zo iemand dauër vuil gevall’n zijn: het beoogde doel niet bereikt hebben dauër zau volk kommen nor kijken: wat je van plan bent is dwaas dauër’n moen ’k ni op peizen: dat krijg ik zeker niet de gruëte jan uitangen: grote sier maken de jauërn liege ni: de ouderdom eist zijn tol de lest iejen’n: iedereen de wilje es en groetjer biejest as d’èremoei: niet iedereen kan de weelde dragen den derde kiejer verlicht ’t kèjesken: de derde maal zal het slagen der ’n es ier ni veel te ratt’n: er is niet veel te bekomen der gieje weez’n af emmen: er niet op letten der in gezjeneerd zijn: het zich erg aantrekken der weg mee kunnen: veel kunnen eten der’ n es ni veel stoef op: het is niet om op te boffen der’n kè mor imand goe mee zijn: geef het aan om het even wie die giejen skrik eet krijgt oek slaugen: overmoed wordt bestraft die ni en komt en moe ni kiejer’n: niets voor niets die ni en wildj ee g’ad: wie iets weigert heeft het zo goed als gekregen 133 doed au gedacht: doe wat je van plan bent dor mee gezejeneerd zijn: zich zorgen maken over iets e standbildj verdienen: iets uitzonderlijks gepresteerd hebben èje’t valèjeve geweet’n: heb je ooit, hoe is het mogelijk em ni kunnen gewacht’n: geen geduld hebben en goei okkozzje: een goede tweedehands aankoop en madolje eed altijd twieje kanten: alles heeft voor- en nadelen en trokske gedauën emmen: wat geslapen hebben er ni op vermaugert zijn: dikker geworden zijn er nogau e spel af mauken: het heel belangrijk vinden er zè wèrk af mauken: er alles voor doen ert van afgang: zeer gierig es ’t nor au goeste: is het naar je wens es ’t peil af: heb je gedaan met werken eskes: niet gemeend, om te lachen g’eje ’t goed op: jij hebt er een goed oog in, onterecht g’n liejert er nit da goed es: blijf er weg gauën omsteken: op bezoek gaan ge ’n koendj ni lojjen en d’n ommegank doen: je kan geen twee dingen tezelfdertijd doen ge ’n moetj dor nie in weet’n: trek het je niet aan, het is je schuld niet ge ’n zetj er ni af steirven: het kan geen kwaad ge kuntj ze kussen: loop naar de maan ge kuntj zuë goe zijn da ge ni en deugt: veel te goed is half gek ge zatj bauës of ge’n zajj’et nit: laat zien dat je baas bent ge zatj er op: je hebt goed geraden ge zatj er wel mee: niet waar, je vergist je ge zetj er au van beloven: het zal je spijten ge zetj ne gank gauën: ik zal u onder handen nemen ge zo’tj er au liejelek auën mispakken ’t is niet zoals je denkt ge’n etj dauër nit verloor’n: blijf daar weg ge’n kuj et mor emmen: hoe dan ook iets bekomen ge’n kuntj er au giejen gedacht af geven: het is heel erg belangrijk 134 ge’n moetj er au ni in zjeneer’n: je niet bezorgd om iets maken ge’n moetj er ni mee muësken: niet kwistig omspringen met iets ge’n moetj giejen zottigèd verkuëpen: doe niet zo gek ge’n zetj er ni lank mee vuërtdoen: het zal gauw opgebruikt zijn geeft de stoeffer ë stik bruëd, de klauger ’n ee giejen nuëd: de opschepper heeft meer nood dan de klager gelijk auën d’n dijk: wederzijds met dezelfde troeven aan de start gepoesjt zijn: gestoord zijn gewoentje doe veel: gewoonte helpt veel, maakt het makkelijker giejelegaus vanachter: helemaal achteraan giejen uëg toegedauën emmen: geen ogenblik geslapen hebben giejen’n trok emmen: niet aantrekkelijk zijn, niet verkopen gij ’n mokt dor nit af: jij vindt dat niet belangrijk got er isj om: ga het eens halen got uit mijne weg: je overschaduwt mij hij ’n entj va giejen vrëmde: ’t zit in de familie hij dee mij nagau drauën :hij deed mij hard werken hij eed en orken nor zè vorken: hij lijkt op zijn vader hij es fars: hij durft te doen en zeggen wat hij anders niet durft hij es ner’t consel geweest: naar de soldatenkeuring hij es ter kërt bij: hij reageert gevat hij es vertrokken: hij is ingeslapen hij es volk te verwacht’n: zijn gulp staat open hij kè zè pauërt: hij kan zoveel als een ander hij wacht mee zijne slinken: weigert te wachten iejene van boven de windj: een beetje geschift iemand iejëst geroken uit ’t olleke gekropen: wie eerst het windje ruikt is zelf de dader ik aug da stauën: ik blijf bij mijn mening ik bein ni in mijnen zjardèn: ik voel me niet lekker ik em zuveel va zitt’n as va stauën: ik zal maar gaan zitten ik gon tè zien: ik ga weg ik peisdëgen bij mijn eigen: ik dacht bij mezelf 135 ik zau mèn goeste doen: ik zal doen wat ik verkies imand achternauër gaupen: iemand na-apen imand de stèjert opdoen: iemand vleien imand in drauë augen: iemand aan het lijntje houden imand uitskijt’n: iemand bespotten, belachelijk maken imand zijn zauëligeid geven: iemand uitkafferen in ’t palot zitten: moeilijkheden hebben in aune vulle fleur: op jeugdige leeftijd in zè weer zijn: zich uitleven in zène goeien zijn: in een goeie bui zijn in zène viez’n zijn: slecht geluimd zijn it auën iejen fraasen: ineensteken it geskeet’n zijn: een rare, een zonderling zijn it goe gauëslauën: zorgen dat het niet verloren gaat it lotte vliegen emmen: een windje gelaten hebben it uitiejen doen: iets uitleggen itsk’n voejer: een weinig verder ivvëst vuil vallen: er naast pakken kuist au skip af: vertrek maar kulen zonder blèjez’n: overgaan ‘k em er mèn goest af of lach mee au petj’n dat es familje van au: spot met iemand anders lauëten oepen en toepen: zijn gang laten gaan lauëten vall’n da valt: zijn werk direct in de steek laten lèjeven van d’n dop: genieten van werklozensteun licht au kerre: sta op, we vertrekken lotj’n trekken: strootje trekken mee d’iejen’n: tezelfder tijd mee au zotte kompliment’n: met je dwaas gedoe mee betjes sevvëst: met kleine hoeveelheden ineens mee giejel zijn tamezjoer: met al zijn hebben en houden mee giejel zijne sikkelorum: met alles wat er aan te pas komt mee imand ’t sjulleken augen: met iemand de zot houden mee imand ’t zot skèjer’n: met iemand de gek houden mee imand d’n aup augen: iemand in de maling nemen mee oeltj’n en boeltj’n: heel hobbelig mokt er ne komaf auën: stel er een eind aan mokt ne knuëp in aun’n neusdoek: middel om iets te helpen herinneren 136 mor mee auken en uëgen aniejen angen: er zit geen lijn in most ek van au zijn: mocht ik in jouw plaats zijn nau es ’t spel kompleet: dat moest er nog bijkomen ne goeie gank auën wèrken: altijd door werken ne post pakken: vallen ne puit ingeslikt emmen: een krop in de keel hebben ne stien va ne velo: een oude versleten fiets ne vloek aftrekken: vloeken ni bij de deur liggen: zich ver van hier bevinden ni goed uëren al diejene kant: het niet willen begrijpen ni mee in zitten: er zich niet om bekommeren ni nieje kunnen zeggen: niet kunnen weigeren ni veel appauërt zijn: niet veel bijzonders zijn nit doen da deugt: een schobbejak zijn nog ni gepasseerd zijn wuër da ze weirken: nog niet weten wat echt werken is nogal in de reed’n zijn: er nogal door kunnen nogau uitgedüsken zijn: mooi gekleed zijn oe dat’t komt of nit: wat er ook gebeure oe knupte dad oniejen: begrijp je daar iets van oe zojje zelf zèn: je zou net hetzelfde doen om au zinn’n te verzett’n: om je wat te verstrooien om d’n uëp te vullen: om het compleet te maken om de welsjtonsjwille: omwille van rust en vrede op ’t au vuërt: als naar gewoonte op giej’n beter’n stauën: nog slechter worden op zèn kloet’n zijn: klompen aan hebben pakt dauër isj e stolken auën: laat je dit een voorbeeld zijn peiz’n datj’ndj es: een hoge dunk van zichzelf hebben pèrt veur pèrt mauër giejen kauëd èrt: poets wederom poets maar zonder kwade bedoelingen skippes zijn: verdwenen zijn skomtevrij zijn: zich om niets schamen slieje tann’n: heb je na het eten van een zure appel smuërde gij ni ge’n etj gij ni: te veel roken stoeffe kèn iederiejen: je bent aan het opscheppen stoeft da ge…: wees blij dat je… tas nou mijn zakken af: ik weet het niet te stekken emmen: te pakken hebben 137 tegen de sterr’n op: zonder maat te houden tegen de sterr’n op stinken: een slechte geur verspreiden ter’n kè gi kauëd af: wees gerust, dat zal niet gebeuren uët over kluëten: zonder orde, chaotisch uit d’n tijd: oud, antiek uit iejerlèke skomte: ik ben echt beschaamd va giejen opaugen weten: niet willen stoppen met werken va kojjerskauëd: van kwaad naar erger van ’t jauër stillekes zijn: volledig uit de mode, voorbijgestreefd zijn van en skeet nen donderslag mauken: overdrijven vanbove pront en vanonder stront: uiterlijk is alles in orde, maar voor de rest… vèr ’t zelde: ongeveer hetzelfde veur de pinne komm’n: te voorschijn komen viesgezintj zijn: humeurig zijn vogels uittrekken: uitroven van nesten wa zoo der mè lett’n: niets kan mij weerhouden wad è je dormee in au zakken: dat brengt niets op wuër èje da g’oldj: waar heb je dat vernomen wuër es da vervauëren: waar is dat gebleven wuër stauët da geskreven: dat geloof ik niet z’eed onder nen otto gezeet’n: ze is door een auto overreden z’es op de bauën: ze komt eraan z’es op en ander: ze is niet thuis z’es ter mee weg: men heeft haar iets wijsgemaakt z’es ter op uit: ze is er op gebrand zauën nor de zak: profijtig leven ze ’n zied au nog ni stauën: ze waardeert je niet ze doet tèn isj it: en toch loopt het verkeerd ze kommen der deur: ze komen eraan ze moe zè da weet’n: laat haar doen, ’t is haar wens ze weet’n au serewoordig woen’n: je krijgt tegenwoordig wel je part van de tegenslagen ze zau weet’n o wa prijs: ze zal er voor opdraaien ze zitj op eur bloemme: ze maakt kantwerk zèn okkozzje g’ad emmen: zijn kans gekregen hebben zène kloepper zett’n: klomp plaatsen met Sinterklaas zie dagge niet vuil valt: let er op dat ge u niet misrekent 138 zij zelven ni gemokt emmen: het niet kunnen verhelpen zijn küsten steken: hij heeft veel energie zijn’n driejeg auëlen: zich klaarmaken om te slaan, dreigen zonder mankeer’n: je mag erop rekenen, ik doe het zot zèn’n doe giejene zjiejer: gek zijn doet geen pijn zuë dik as ’t auër op nen hond: heel dik bezaaid zuë flau as da ’t gruët es : niet ernstig te nemen 32. Eljergems woordenboek A abiel: vlug abrie: schuilplaats (abri) abuus: vergissing (abus) accont: voorschot op loon (accompte ) achteriejen: binnenkort achterleis: kleine inkom achterwesj: achterwaarts achterwesjjauër: najaar afgang: diarree afklasjen: afspringen aflangen: afnemen bij kaartspel afluizen: iets proberen te bekomen op onrechtmatige wijze afpros’n: hard trainen afrolder: rolluik afskiet’n: betalen afskoffieren: rondsnuffelen afstrijen: ontkennen aftoeken: afranselen aftrekken: ontkurken agau: vlug al giejen kanten: helemaal niet, nergens alaum: gereedschap alfstèjerd: half afgewerkt alle: opslagplaats (halle) allumetten: lucifers almenek: kalender 139 alternauësje: ontsteltenis (altération) alve penne: niet helemaal fit ambaleer’n: inpakken (emballer) ambëlans: ziekenwagen (ambulance) ambëlozje: verpakking (emballage) ambras: ruzie (embarras) ambrasseer’n: omhelzen (ambrasser) amende: boete (amende) ammelauken: tafellaken amplojee: bediende (employé) ampoel: elektrische lamp (ampoule) anerak: parkajak (anorak) ank: schap,legplaats anneg: handig ansjein: oude (ancien) antree: toegang (entrée) antreneer’n: oefenen (entrainer) antroisje: ontroering (altèré) apasj: straatboef (apache) apauërt: ter zijde (apart) appeltrot: appelmoes appreesje: (apparence); aanstalten ardie: stoutmoedig (hardi) arpoe: harpoen (harpon) arsje:egel arsjietekt: bouwmeester (architecte) asiet: zuur (acide) asserance : verzekering (assurence) attakeren: aanvallen (attaquer ) au peken: ouderling auëgestuëten: lelijk gekleed auëgetau: pikzetter, voorwerp om de pik aan te scherpen auëkuilen: aanaarden auëlom: gereedschap auën of omtrentj: ongeveer auënaugen: vreemd gaan auënbiltj: aambeeld in de smidse auëngedauën: ontroerd auëngetraud: aanverwant door huwelijk 140 auënsmèjeren: te duur verkopen auërdëg: onpasselijk auker: emmer aul ërres: even maar aul overanderdag: om de twee dagen aulemaun: iedereen aulzelèjeven: altijd aumer: hamer aumes: hakmes om hout te kappen aus-naus: op het nippertje auverechts: tegendraads auveregte: tegendraads aveir: omtrent, ongeveer aviron: in de omgeving (environnant) B baar: katafalk (eronder wordt de lijkkist opgesteld) bagatelle: kleinigheid (bagatelle) bakte: baksel ballesong: tweedelige draagzak (besace) barbotteus: kruippakje (barboteuse) bassen: blaffen basseng: grote kuip (bassin) bastauërd mauken: onterven batter’n: vechten (battre) bavet: slabbertje (bavette) bazaar: rommel, waardeloos bedurvestront: verwend iemand bees: kus beeweg: boeteweg beezekoek: koek met krenten of rozijnen begankenis: toeloop van mensen beis: een regenbui, schommel bèjeren: met aal bemesten bèjerkuip: aalton bekaast: bijna bellemie: schaap benaud: bang berechting: laatste sacramenten toedienen berrevoesj: barvoets besken: beekje 141 beslagmauker: bluffer besteken: een jarige vieren beterkuëp: goedkoper beternis: beterschap betjen: heel weinig betonneus: betonmolen (betonneuse) bëtrauf : voederbiet (betterave) beulingen: dierlijke ingewanden bezelèjer: bessenstruik biejer: mannelijk zwijn biezebijs: schommel biljeken: bidprentje billeteng: klasrapport (bulletin) binst: terwijl bisj: vlees bisjt’n: vrek, jicht bister’n: donkerbruin verven (bistrer) bitterpejen: chicorei bizjoe: schatje (bijou) blaffeturen: vensterblinden blageur: grappenmaker (blagueur) blakke zunne: volle zon blanketten: zich opmaken blau kuëremus: heggemus bliejeten: bleiten blink: schoensmeer bloeijken: peuter bloezjekop: blootshoofd bluskool: houtskool boekee: bloementuil (bouquet) boelink: gezouten vis boelong: schroefbout (boulon) boenjel: onenigheid boenjeles: vroedvrouw, kinderverzorgster boerenof: boerderij boestering: droge haring boezjel: bussel hout boezjeren: bewegen (bouger) boezjie: kaars (bougie) boj: brievenbesteller 142 boken: kindertaal voor boterham bolje: draaiboom bolken: ondervest bolleket: dikke knikker bonzjoeren: met veel flair uitgaan bool: boomstam borduur: kantstenen (bordure) bosj op: dat is raak botten: laarzen botter: bal bottin: laars, hoge schoen (bottine) bowemers: zwervers (bohémies) bozasj: draagzak (besace) bozjop: ’t is juist wat je zegt bozzinne: bazin brakkemaun: kermisreiziger brand: uitslag brannig: hardlijvig branzjelee: armband (bracelet) brass’n: veel eten brauën: kuit brauk: landbouwwerktuig, kapper breil: teugel brëwet: kruiwagen (brouette) briesken: hard roepen brik a brak: rommel brikee: aansteker (briquet) brillemarsjang: optieker broebelevul: bomvol brol: waardeloos spul bross’n: spijbelen brossel: waardeloze spullen brossel’n: morsen bruinknecht: bruidsjonker bucht: waardeloze prul buëm: boom buën: boon buis: hoge hoed buisken: slaan bürrebank: aanrecht 143 büssomgeldj: geld gevonden bij het schoonmaken büssomwaugen: laatste volgauto büzzesnèjer: gauwdief C canaije: gemeen-vulgair (canaille) canapee: rustbank (canapé) canif: pennemes (canif ) carnè: zakboekje (carnet) carrée: gelijke woningen in rij (carré) carwasj: zweep casserol: braadpan (casserole) cinnemau:bioscoop (cinema) cireer’n: boenen-poetsen (cirage) civiele: burger (civil) clochaar: dakloze (clochard) coepon : rentebewijs (coupon) coerp: bocht (courbe) coesjepert: een koprol coljee: halssnoer (collier) commeer: kletskous (commère) commeren: achterklap vertellen commisje: boodschap ( commission) compot: vruchtenmoes (compote) confekse: vervaardigen van kledij (confection) conferensieje : spreker (conférencier) confiaus: vertrouwen (confiance) consecrauësje : deel van de mis (consécration) conseesje: geweten (conscience) consekweesje : gevolg (consequence) contabel : hoofdboekhouder (comptable) conterfuër : hielstuk van een schoen (contrefort) conteur: teller voor het verbruik van de elektriciteit (compteur) contrebuusje : belasting (contribution) conversauësje: gesprek (conversation) conzjee : verlof (congé) conzjieëm: veertiendaagde uitbetaling (quinzaine) cornis: dakgoot cornisjon : augurk (cornichon) corvee: taak (corvée) 144 costateur: klok gebruikt bij duivenwedstrijden cremauësje: verassing (crémation) D daglicht:T.L. lamp dal: tegel (dalle) deestijd: nu dëfrent: verschillend, anders (différent) deirem: tuinslang deksel: deken deligee: afgevaardigde (deligue) deltj: helft demie: glas bier (demi) demissje: ontslag (démission) derajuir: versnellingsmechanisme (dérailleur) deseng: vormgeving (désign) deupjesken: tweedelig damespakje (deux-pièce) deurdoen: kleinen van soep deurdrammen: overdrijven deurgonsjweg: gewoonlijk deurjauger: veelvraat deursteken: kaarten schudden deurterren: doortrappen devie: kostenraming (devis) dibben: nadenken dier: duur dikkës: dikwijls diksjonèjer: woordenboek (dictionnaire) dingen: kledij dingen: onbenoemde, een zekere dippoo: bewaarplaats in magazijn (dépôt) disiepel: volgeling (disciple) disponiebel: beschikbaar (disponible) divorseer’n: scheiden (divorcer) dizjeneren: rustig nadenken, piekeren dizjerteur: deserteur dobbel: tweevoudig (double) doeberèjer: niet zelfzeker doef: drukkend warm doefelink: pak slaag doejen: dooien 145 doesj: duts doesj: grote ketel doesj: stortbad (douche) dolleken:veldmuis domisil: woonplaats (domicile) donderroej: bliksemafleider doppen: weken in water; stempelen drankiejemer: drankemmer drapperie: gordijn (draperie) drappoo: vaandel (drapeau) drasj: stortbui (drache) drassj’n: heen en weer crossen draugen: weeën drauk: vlieger dreevëlen: nooit thuis zijn dresseur: temmer (dresseur) driejegen: dreigen drippel: borrel jenever drisj: slag drollëg: eigenaardig (drôlement) drolzak: jutezak druëg: droog druëger: droogkast drümmer: zwijgzaam gesloten man duchtëg: bronstig duëbiljeken: doodsprentje duëdop: zeer vermoeid dujer’n: doorn dup: slachtoffer (dupe) dürpel: drempel düsken: dorsen düsmeulen: dorsmachine duvel: wie alles kan duvelken: soort kachel dwèjes zijn: dwars liggen E eegde: eg effor: krachtinspanning (effort) eftepieje: schop onder de broek, pikant eifel: een handvol 146 eintrupteur: schakelaar eiremtierëg: pover gesteld eisel: handvat van een emmer èjesgat: stronk ekip: ploeg (equipe) ekkelen: stotteren ekstrument: muziekinstrument (instrument) ekzaum’n: toets (examen) elsjen: els embesil: zwakzinnig (imbécile) emelbistjen: lievevrouwebeestje emellichten: weerlichten emmer: een egoïst enje: eend enj’n: Vlaamse gaai entrepreneur: bedrijfsleider (entreprise) enviteer’n: uitnodigen (inviter) epoolet: schoudervulling (epaulette) eppelink: hoofdkussen ercul: krachtmens (hercule) èremen: het Ocmw errebees: aardbei erres: eventjes maar errewee’ren: tegenspreken errezzëkës: nipt eskargoo: huisjesslak (escargot) eskes: een maat voor niets essauns: benzine (essence) etëlek: eetbaar ëttëtët: laat mij met rust eur: uier ezelsuër: een vouw in een blad F faar: koplamp (phare) fabrikeer’n: vervaardigen (fabriquer) façadeklasjer: verver facteur: postbode (facteur) faiauns: geglazuurd aardewerk (faience) faït: bankroet (faillissement) fameus: geweldig (fameux) 147 fars: poets (farce) farseur: poetsenbakker fatik: ongeval favorie: favoriet (favori) fel: mooi fermet: rustiek villaatje (fermette) fermisjel: vermicelli fëtrek: W.C. fikfokkelderij: allerhande kleinigheden door elkaar filleton: vervolgverhaal (feuilleton) flasj: flitslicht (flash) flawijn: kussensloop flèjeter: ’n slag om de oren fleurink: vleugel fleus: straks floer: fluweel (velours) flos: vleier flosj: kwastje als versiering (flache) floss’n: vleien flotj’n: fluitje fluitnier: wesp foefelèjer: een handig iemand foersj: vork van een fiets (fourche) foert: ik geef het op foeruur: vacht, bontmantel (fourure) foesjel: misnoegd foesjelen: oneerlijk zijn foesjelweirk: prutswerk fonnoo: platenspeler (phono) form: conditie (forme) fornijn: rups fornijn: vergif (venin) fos: koolmijn (fosse - charbon) frak: jas frammesjon: vrijmetselaar (franc-macon) frank: vrijpostig (franc) frankerik: frank persoon frein: rem (frein) fremelen: met duim en wijsvinger iets bijeen draaien frett’n: gulzig eten 148 fribbelen: frommelen frilleken: strook gefronste stof frinket: vork (fourchette) fritpatotten: heel grote aardappelen frodeur: oplichter (fraudeur) frontiejèren: grens (frontière) frot: miskleun fuër: jaarmarkt (foire) fuitër: vilt (feutre) fuzee: lichtkogel (fusée) G gabardin: regenjas (gabardine) galant: lenig galet: platte koek (galette) galjaar: erg iemand galosj: overschoen (galoche) galvanizeer’n: verzinken (galvaniser) gamelle: eetketeltje (gamelle) gardevau: pas op (gardez-vous) garsong: kelner gattoo: taart (gateau) geblesseerd: gekwetst gebliejèt: geblaat geijernot: garnalen gèjeluëgen: verwonderd en dom staan kijken gèjerëg: begerig gekapt: gemalen vlees geldbüzze:geldbeurze geldjont: gierigaard geleeg: gedoe, boerenbedrijf gemachte: onderbuik gemineerd: verminderd genauëdig: voortdurend gepast geltj: juist bedrag gepermeteerd: toegelaten (permettre) gepoesjt: gestoord gerinneweert:bankroet, geruïneerd gerolblokt: pijn in de spieren en de knoken ges: gras gesduiker: stront 149 geskalottert: erg toegetakeld geskieje: scheiding tussen 2 eigendommen gesmeddert: geplet gesmuërt: mistig get: slobkous getauken: raken gezojjen: gekookt giedon: stuur giejelegaus: helemaal giejët: geit ginjer: ginds git: geldbeugel goedron: teer-asfalt (goudron) goerde: veldfles (gourde) goevernement: het bestuur (gouvernement) goriejël: leidsel, bretel gossel’n: morsen gramas: grijns (grimace) grat tzelde: helemaal hetzelfde graulek gruët: zeer groot gravieje: grint (gravier) greif: staking (grève) grèjever: zageman griffelen: enten (greffer) gril: rooster (gril) grinadier: dragonder (grenadier) grodsjel: raadsel groensjel: groenten grojjen: raden grosj: fier gruëte kluët: hoogmoedig iemand gruis: zemelen H handicap: gebrek (handicap) hangaar: schuur (hangar) hangzjiejel: draagriem voor kruiwagen hanjeken: washandje hanteef: handvat harloezje: uurwerk, klok (horloge) hof: tuin 150 hofgat: op– en afrit van een woning host’n: haasten huëgkuër: hoogkoor huisaugen: huisgezin huisplek: perceel bouwgrond I iejëkënissen: lies iejët: heet iejëten: een hartstochtelijke persoon iel: hak immand el: iemand anders immen: hemd impermiabel: regenmantel (imperméable) indikauësje: aanduiding (indication) ingedoeffelt: warm aangekleed inkel geld: wisselgeld inkëren: gillen inspekse: controle (inspection) intrupteur: schakelaar (interrupteur) invanteir: boedelbeschrijving (inventaire) inzitten: verliezen bij kaartspel ippelink: hoofdkussen isj: eens it jonnen: iets gunnen itsk’n vujër: een weinig verder ittëg: vlug kwaad ivest: ergens J jacht: soort kachel jak: bloese jangemak: luiaard janken: kreunen jeugt: vleesnat jonk: kwajongen kabardoesjken: bordeel K kabas: boodschappentas (cabas) 151 kabernij: carbonade kadee: kerel kadet: rare kerel kadrement: omlijsting kadukëlek: slecht te been kaffeebüzze: koffiezak kaffeeklasj: onderonsje kajee: schrijfboek (cahier) kajiet’n: janken, huilen kakkenest: achterkomer kalant: klant (client) kaleur: kleur (couleur) kalisjentee: thee van zoethout kalle: niet snuggere vrouw kalleson: onderbroekje (calecon) kallewip: slaghoutje bij caféspel kanasjèjer: boekentas kandiejelen: versnijden van vlees kapaubel: kundig, bevoegd kapesjong: regenmantel met kap kapitauël: van het grootste belang (capital) kapoo: motorkap (capot) kapoot: lange soldatenjas kappelinne: kanten schouderdoek , soms: vrouwelijk gelachtsdeel kapper: drinkglas karaf: kruik (carafe) karaljekës: grint kartoesj: geweerpatroon (cartouche) kartong: voerman kasjer: vrachtvoerder kasken: pennedoos kass’n: bakken kasseiken: verharde stoep kastaar: rakker, schelm kastrik: braadpan (casserol) kattinne:wijfjeskat katsjoeën botten: rubberen laarzen kattekolèjere: kleine woedeuitbarsting kattemontj: februari 152 kattepierig: prikkelbaar, zenuwachtig kau: verkoudheid kaue pla: koude schotel kauën: kwade kauëpert: schobbejak kauërting: kaarting kauter: akker kazjoel: wintermuts kazjuter: coadjutor kazzakendrauër: overloper keef: duivenmand keete: ketting kèjekëlen: ruzie maken kèjes: kaars, kaas kemmen: ziekelijk kuchen këppie: kepie (képi) kërjeuzeneus: nieuwsgierigaard kerre: kar kerrekot: berging voor karren kettelken chocolat: een stukje chocolade keutelk’s: uitwerpselen van dieren keuterboerken: kleine landbouwer kezzestiejen: kersepit kiejëst: aardappelscheut kijkel: ijskegel kiksken: kuikentje kiloo: domoor kimme: kom kinjerkoesj: kinderwagen kinjerozzje: kinderachtigheid kinkee: kleine olielamp kintjessuiker: doopsuiker kipkap: geperste kop kipper: mannetjesduif kittelechtig: niet bestand tegen kittelen kizzeling: uitgebakken spek kizzelkës: gebakken reepjes spek klappen: praten klappei: roddelaarster klasj: oorveeg, zweep 153 klasjezot: stapelgek klasjnat: druipnat klawietern: spartelen kledden: kwelgeest klefferèjer: een kind dat overal opklautert klefferen: klauteren klèjer: helder (clair) klemzjiejel: klimtouw klepmoesj: muts kletterpapier: inpakpapier kliejermauker: kleermaker kliejermaukes: kleermaakster kliejerozje: kledij klinks: fit, lenig klippen: luiden klodde: vod kloddemaun: voddenkoopman klodden zukken: moeilijkheden zoeken klodderhond: slordig gekleed zijn kloek: dikke vrouw kloek: kip met kuikens kloek: voedzaam kloepers: klompen kloesj: zak kluëster: klooster kluëter: pester, fopper kluiten: stukken aarde knaasjen: afknagen knaat’n: geld knazjelen: in kleine stukjes bijten kneukel: vingergewricht kneutels: balletjes gekookte bloem knoebbe: knaagbeen knollen: rest van de gerooide aardappelen zoeken knop: schakelaar knuist: soepvlees kodden: staart koejonneer’n: pesten koensjtendoenjer: goochelaar koer: speelplaats 154 koerau: stroom koersekwi: kortsluiting koerskemel: domkop koesj: koets koewagterken:wipstaart koezjieëkkuip: aalvat kokarde: slag, mep (cocarde) kokes: kokin kol: lijm kolèjeregauërt: opvliegend persoon kolèjerig: woedend kollebloem: papaver kollërik: opvliegend kombinezong: onderkleed (combinaison) komfaur : gerieflijkheid (confort) kommik: grappenmaker (comique) komplementen doen: groeten overmaken konfituur: jam (confiture) konkelfoes: achterbaks konkelfoezen: iets bekokstoven konteklasjer: feestjas konterfuër: achterste deel van schoen konteverkiejerd: averechts, helemaal verkeerd kopbuëm: knotwilg kopken: postzegel kordiejel: leidsel kornis: dakgoot (corniche) korrozje : moed (courage) kortier: kwart uur kortjen: 25 centiemen kossj’n: kaatsen kostes: kostersvrouw kot augen: herrie schoppen koterij: bijgebouwtjes kouder: omlijsting van foto, kader kozz’n : neef (cousin) krak: bekwaam iemand kramik: fijn tarwebrood (cramique) krapken: rest van de stof krapul : gemeen mens (crapule) 155 krauë: kraai krawietelen: kittelen, onrustig heen en weer bewegen krebbenbijter: gierigaard kreft: zuurpruim kreften: zeuren krèjëm: pudding kremken: ijsje kremper: klein gebleven persoon kresj : kinderbewaarplaats (crèche) krëvauësje: zeer zwaar werk kreveer’n: doodgaan (crever) kriauël: misdienaar kribbelen: slordig schrijven kriel: kleine graankorrels krijzelen: kruimelen krizantijnen: chrysanten krochen: kreunen, hoesten kroes: metalen beker krokant : knappend (croquant) kroket : knappend amandelkoekje (croquet) kroppene vul: helemaal vol krotter: slechte wielrenner, zwak speler krowaugen: kruiwagen kruinoot: muskaatnoot krussefiks: kruisbeeld kuërlawijt: leeuwerik kuisvrau: schoonmaakster kujel’n: kolen (rode) kürten drank: jenever, cognac…. kussëkës: nieren van een konijn küsten: kloppen küstjes: gebakken broodkorstjes kwakkel: kwartel kwasjken: scheut kwedde: raar vrouwspersoon kweddelen: moeilijkheden kwest: ruzie kwiejeken: kweken kwintj: gril kwispel: borstel waarmee de pastoor zegent 156 kwistenbiebel: rare snuiter kwit: niets meer schuldig (quitte) L labbekak: schrikkepuit labeur’n: omploegen (labourer) lakker: duif buiten competitie lambelsj: grote olielamp (lampe belge) lameer’n: kletsen, veel praten lampadeir: staande lamp (lampadaire) lampet geven: geweldig te keer gaan lampetten: drinken lasseeweirk: strikwerk (lecet) lastegauërd: lastig persoon laveier: stroper leegord: leegloper leelam: zonder energie leen: hengsel leez’n: bidden lein: wol (laine) leit: richting lèjesken: groot jeneverglas lèjevende kwik: actief kind, met veel energie letter: weinig lichter: een doodskist lichteren: in de lijkkist leggen lieb’r: vrij (libre) liejer: een ladder ligauël: wettelijk (légal) lijfrok: trui lijkdeur: portaal lijvauët: lijnwaad linje: linde lirke stauën: met gevouwen handen iemand hogerop helpen lirken: laddertje lisjense: vergunning (licence) livree: militair zakboekje (livret) lochting: moestuin loe steken: verstoppertje spelen loemeleken: klein lampje loesj: loens –verdacht (louche) 157 loezen: vrouwenborsten lokkebruët: lokaas los: privéweg naar stuk land lossendeur: dwars door luëf: rapen luëg: zeepsop luëpmert: wat een drukte luës: loos lürre: deugeniet luster: kroonluchter (lustre) luzeirn: klaver (luzerne) M madj au: ga uit de weg malleur: tegenslag (malheur) malsjans: tegenspoed (malchance) maneizje: rijschool (manège) maneuver: ongeschoolde arbeider (manoevre) mangelen: ruilen mantel: graanstruik marmit: waterketel (marmite) marsjandies: goederentrein marsjang: handelaar (marchand) masakker: bloedbad (massacre) masjen: metsen masjersknaup: metserdienaar masjien: toestel (machine) matant: tante mauësteek: fruit door wormen aangetast mausmeesj: manspersoon mauter: zeer rijpe vrucht mauvèjeger: vleier mee botten: van tijd tot tijd meirbel: marmer (marbre) meirbol: knikker meiren: morgen meirennoen: morgenmiddag meirevrug: morgenochtend meis’n: meid mèjelsuiker: bruine en witte suiker mèjerlauën: merel 158 mèjerske beizen: voorjaarsbuien mèjes: weide mem: fopspeen memoore: geheugen (mémoire) merre: merrie mèrremit: marmiet, waterketel merrezjieëk: flauw (slecht smakend) bier merserizee: glanzende draad (mercerie) merteko: aap mesdinjer: misdienaar mesluinen bruëd: bruin brood mespoel: open aalput messink: mesthoop mëstes: de bazin metjen: meter of grootmoeder metjessuiker: doopsuiker meugen: lusten meulemen: houtworm mik: katapult minne: pelsbeslag minnekes: bloesem van een boom misdacht: foute opvatting misdoebber’n: misdoen misjmasj: kindertaal voor mortelspecie mispeuteren: iets verkeerd doen mispikkel’n: misdoen misteere: geheim (mystère) mitrajet: machinepistool (mitraillette) moelje: baktrog moemelbakkes: masker moemelen: onverstaanbaar spreken moentjebaul: snoepje moer: vrouwelijk konijn moesj: muts moestasj: snor (moustache) mojjer: moeder mokke: lief, verloofde moksken: geliefde moljer: meikever moljtijd: maaltijd 159 mollebruëd: paddestoel mollesalauë: paardebloem moltjen: gevulde eetdoos moluren: kroonlijsten monokkel: oogglas (monocle) moosj: mug mossel: slag mot: slag mottesikkel: motor mottësiklet: motorfiets (motocyclette) muër: waterketel muësken: morsen muëtel: mortel muilentrekker: valsaard muit: kooi mul: stof mutsauërt: takkenbundel mütten: kalf N nakk’r: parelmoer (nacre) napken: sierdoekje nauëdüst: dorst de dag na een drinkpartij nauëgemokt: nagebootst nauëreed’n: narigheden navenant: hangt er vanaf ne kiejer: eens neerplasjen: neervallen negenuëg: kwaadaardige zweer negoosj: nog eens neig koud: zeer koud niewèjerd: nietsnut nijplicht: kniplicht nimmendaul: niets niveraas ni: nergens noegau: noga(nougat) nolje: naald nondedju: krachtterm (nom de dieu) nootflesijn: jicht in de gewrichten noozjendrip: oziëndrup, afdruipende regen van het dak noste week: volgende week 160 nuët nimmer: nooit meer nuus: schuin O observauësje: controle (observation) oebel: bult, oneffenheid oenjer: kip, hoen oerekot: bordeel oeresjans: veel geluk bij het spel oesj:rijtuig om bomen te vervoeren oesjepot: hutsepot okkozje: koopje (occasion) olleblokken: houten klompen voor mannen omdoen: omspitten ommeldonk: stijfsel (amidon) omskeil: trekgestel onèjerlèk: gewoonlijk ongezejeneert: zonder zorgen onnuëzëleit: gekheid onpasseesjeg: ongeduldig onpauër: oneven (impair) ooz’n anderen: mijn broer oparleur: luidspreker opekassen: openspringen bij het braden operauësje: heelkundige ingreep (opération) opfleur’n: iemand een pleziertje doen (fleur) opgauën: beginnen opgedauën: getooid opgesolfterd: opgedrongen opkallefauëteren: opsmukken opleg:meerwaarde opleggen: inmaken opmauken: opruien opperste: zolder onder de pannen oppëves: opnieuw opraupelink: raapsel opsjauen: ophitsen opskiet’nd: opvliegend optrekker: schoentrekker otantiek: origineel ottobosj: autoscooter 161 overjauër: verleden jaar overlest: laatst overpampelen: onnodig veel in handen nemen overslaupen: te lang(ge)slapen overtijd: onlangs overtur’nd nit: waag het niet (avonturen) overürken: overluisteren overwas: takken over vreemde eigendom P pakbor: strafbaar paljee: overloop (palier) palmij: buscus, verwant met palmboom palto: damesjas palulle: iemand die niet deugt pampelott’n: haarkrullen (papilote) pandoering: slaag krijgen pantoeff’l: slof (pantoufle) pantomiene: klucht pardesu: overjas (pardessus) parei: prei parettemauker: druktemaker parkoer: af te leggen weg (parcours) parmang: broekomslag patotterken: kleintje paruk: pruik pasje: hartstocht, speelzucht (passion) passeer’n: oversteken (passer) passeerde kiejer: vorige keer passeerde week: verleden week passozje: mensen die voorbijgaan , verkeer(passage) paster: pastoor pasvit: vergiet (passe-vite) patat: klop pateeken: gebak patot: aardappel (patate) patotterbloem: aardappelbloem patotterkintj: bij wie geen doopsuiker wordt gegeven patronaasj: jeugdhuis (patronage) patrong: baas (patron) patternüster: paternoster 162 pattoterbollen: vrucht van de bloem van de aardappelplant pauen: pauw pauërt: deel (part) pauëterslasjen: sandalen peeën: onkruid peekapper: landbouwwerktuig met drie tanden peinwoir: kamerjas (peignoir) peirkinken: hinkelen peizen: nadenken pèjereken augen: op de rug rijden pèjerekesmeulen: paardemolen pèjerël: parel (perle) pèjeremiejester: veearts pèjerenkarton: paardenbegeleider pèjerenuëg: spiegelei pèjerestront: paardenmest pèjert: paard pek: hars uit boomwonde pekkink: pak slaag pellepatotten: aardappelen in de schil pëloes: grasperk (pelouse) pendul: slingeruurwerk (pendule) penetensje: boetvaardigheid (pénitence), straf voor zonde permissje: vergunning (permission) peroesj: parkiet (perruche) pesje: dun plooibaar stokje pesjstaul: paardenstal pet emmen: bang zijn pëtal: trapper van fiets (pédale) petiesje: verzoekschrift (pétition) petjen: peter pëtrol: aardolie (pétrole) pezewever: weet op alles iets aan te merken pieje: schop piejëpër: tenger persoon piep steken: verstoppertje spelen pijpzaksken: lefdoekzakje pik: houweel (pic) pikapik: vete piket: paaltje (piquet) 163 pikkedonker: volop nacht pikkelink: schoof pikken: stelen pilèjer: pilaar (pilier) pilérenbijter: zit vooraan in de kerk, farizeeër pille: klontje suiker pinker: een richtingaanwijzer pinnekesdrauëd: prikkeldraad pintjen dek: glas bier en broodje pios: houweel (pioche) pisdoek: luier pisjen: flink knijpen met nagels van duim en wijsvinger pisjoeter: puntige witte koolsoort pisjonkelen: gebed t.e.v. de H.Portioncula pissen: plassen (pisser) pitjelèjer: feestjas pizjoeter: mannelijk geslachtsdeel pjedestal: voetstuk (piédistal) pladasj: koeievlaai plamauëster: iets groots plangtrekker: slimmerd plansjee: planken vloer (plancher) planten: poten (planter) plantsoen: plantaardappelen plasjer: dikbil, koe plasseren: uitdunnen van bieten plastrong: das platoo: schenkblad (plateau) plattekèjes: plattekaas plauëst’r: geschminkte vrouw (en dus niet deugdzaam) plekker: stukadoor plosj: dorpsplaats (place) pluë: vouw poef : schuld poeiërink: een bolwassing, pak slaag poelje: jonge kip poen: geld poep: pop (poupée) poepeloerezat: stomdronken poepeloezje: dikkop 164 poepen: vrijen poerkes: om te schieten (kinderspeelgoed) poeset: wandelwagentje (poussette) poetje zetten: voetje zetten poetjen trekken: voetje lichten polj’n: kaf van koolzaad poljepel: grote soeplepel pompwauëter: steenputwater ponk: spaargeld poosje: portie port-bagaasj: bagagedrager (porte-bagage) portemonnee: geldbeugel porteplum: vulpen (porte-plume) portret: foto portrettentrekker: fotograaf poseesje: geduld (patience) posjet-stoeferken: lefdoekje (pochette) posjtes: puistjes pott’n: sparen - zakgeld potje kaud: ijsje potpoerie: muzikale potpourrie (pot-pourri) potret: foto pots: soort pet povertitjen: winterkoninkje (pover: pauvre) poziesje: stand (position) pratik: nuttig (pratique) prepareer’n: gereedmaken (préparer) presjies: nauwkeurig (précis) pressink: druk (pression) preuf: bewijsstuk (preuve) prezanteer’n: voorstellen (présenter) prëzent: aanwezig (présent) pries: stekker (prise) prim: premie (prime) principauëlste: voornaamste (principal) prizong: gevangenis (prison) prochë : parochie (paroisse) proesj: pruts profijtëg: zuinig profiteur: winstmaker (profiteur) 165 progauësje: laxeermiddel (purgation) proklamauësje: bekendmaking (proclamer) prompt: snel, vlot (prompt) pronken: pruilen, opscheppen pront: fier prosesse: ommegang (procession), processie puëze: rust (pause) puit: kikker puitendrek: kikkerdril pulloever: trui puneis: duimspijker (punaise) putjeskieten: knikkeren in putjes R racor: verbindingsstuk (raccord) rai: spoorstaaf (rail) ramasseren: verzamelen (ramasser) rammelink: slaag geven ramoeltje: onrust - drukte ramplaseer’n: vervangen (remplacer) randëvoe: afspraak (rendez-vous) rapiet: snel-vlug (rapide) rapken: een wondkorst rauël: zeldzaam (rare) rauëzig: razend ravaasj: verwoesting (ravage) reakse: terugwerking (réaction) rechswèjers: verwant in de 2e graad rechtzinnig: eerlijk, onschuldig reclamauësje: klacht (réclamation) reclammeer’n: dringend vragen om (réclamer) recommandee: aangetekende verzending (recommandé) ree: losweg reensjken appel: zure appel refuzeer’n: weigeren (refuser) regels: maandstonden reier: mannelijk konijn rèjeken: harken rekker: snelbinder reliezje: godsdienst (religion) remaijeer’n: mazen (remmailler) 166 remiezje: afdak (remise) remork: aanhangwagen (remorque) renaar: vossepels (renard) renfaur: versterking (renfort) renneweren: tot armoede brengen (ruiner) rentj: rund replikeer’n: (heftig) antwoorden (répliquer) resonneer’n: zwaar klinken (résonner) rësor: veer (resort) responsaubel: verantwoordelijk (responsable) resu: ontvangstbewijs (reçu) rëtaar: vertraging (retard) rëtret: afzondering(retraite) rëvansj: vergelding (revanche) rëveir: achterkant (revers) rëvet: klinknagel (rivet) revizeren: laten herzien (réviser) rezjiem: leefregel (régime) rezoluusje: oplossing (resolution) rieëp: dikke koord rijkujere: veter, rijgkoord risoneren: redetwisten rivauël: mededinger (rival) rodeer’n: uitproberen (roder) roelement: kogellager (roulement) roet: spoorweg rondel: schijfje (rondelle) rondgonjer: leurder ronker: meikever rotang: spaans riet (rotan) ruëster: rooster in de leuvense stoof ruiven: pluimen verliezen rüs: aardzode S sadauët: soldaat (soldat) saffrauën: saffraangeel (safran) sakkerdieje: krachtterm sakosj: tas met draagriem (saccoche) salauë: sla (salade) salueer’n: groeten (saluer) 167 santeboetik: rommel, speelgoed santee: gezondheid (santé) santekwant: oorveeg saroop: stroop (sirop) sauë: zijde (soie) saufel: sabel (sable) sebiet: onmiddellijk seine: toneel (scène) seldersoe: sodazout sendikauët: vakvereniging (syndicat) sensauësje: sensatie (sensation) serewoor’nt: tegenwoordig sëtjèn: bustehouder (soutien-gorge) sevëst: straks siatik: heupjicht (sciatique) sicht’ns: sindsdien sietekerre: sidecar, zijspan aan moto sikaneren: op alles kritiek hebben simënauëre: seminarie (séminaire) simmeken: onnozelaar sinjaleer’n: aankondigen (signaler) sitewauësje: toestand (situation) sjampetter: veldwachter (champêtre) sjans: geluk (chance) sjansjaar: geluksvogel (chançard) sjanzjeer’n:omruilen (changer) sjarletang: bedrieger (charlatan) sjarret: handkar, kinderwagen (charrette) sjebiet: aanstonds sjëpap: klep-ventiel (soupape) sjërie: lieveling (chèri) sjèrp (sjal): halsdoek (écharpe) sjesisj: worst (saucisson) sjik: keurig, fijn (chic) sjik: tabakspruim (chique) sjikaneeren: zeuren sjismatik: rheuma (schismatique) sjoe : leveling (chou) sjoepken: uiteinde sjofaasj: centrale verwarming (chauffage) 168 sjokolat: chocolade (chocolat) sjorzetten: korte kousen skabauelèk: gevaarlijk skaffelskeut: korte afstand skamateren: goochelen skamateur: goochelaar skampavie zijn: weg wezen skandauëlëg: vreselijk skarminkel: zeer mager skaup: schaap skaupekwiejëker: schapenhouder skedderwedder: alles door elkaar skeel: deksel skeirp: iets meer dan skèjeresliep: schaarslijper skèjergebonte: houten balken om het dak stevig te maken skelf: hooizolder skelle: snede skichelen: lachen skieter: marbol (knikker) skietgebed: kort gebed skijten: zich ontlasten skijtkezzen: kleine kersen skip: spade skoeffel’n: zoeken skoeffelink: uibrander, pandoering skoekeloen: zomergerst skoenstrek: veter skoepëren: eggen skof: lade skofferdeinen: schaatsen skofken: beveiliging aan de deur skoljendekker: schaliedekker skolp: schelp, omhulsel skooliffrau: lerares skoolmiejester: leraar skotelhuis: kleine plaats achter de keuken skramoelje: sintels van verbrande kolen skrauf: schraag skriejen: wenen 169 skrikkepuit: bangerik skuën: mooi slameur: onaangenaam werk slangetisje:salamander slap: afgeroomde melk slasj: pantoffel slauën: slaan slauper: dakhoek slaupink: slaapgelegenheid sledde: slede slep: hemd sleren: glijden op het ijs slibber : spekglad slibberen: uitglijden slinkepuët: linkshandige slipperkes: sloffen slodderëvul: boordevol sloekepee: slokop sloeker: gulzigaard sloesjter: bolster slot: onderdeel van een pomp sluëf: broekomslag sluër: slordige vrouw slujërn: koolzaad, sloorzaad smaksken: hoorbaar kusje smèjerig: vuil smesj: smidse smoelpap: griesmeelpap smokkel: snoep smossen: motregenen smoutboteram: boterham met reuzel smuëren: roken snabbe: snauw sneutel: sleutel sneutelduës: pennendoos snieje: sneeuw snotter: peuter soedeer’n: lassen (souder) soetan: toga (soutane) solde: soldij (solde) 170 soliet: stevig, sterk (solide) sollement: fundering sollesteer’n: navraag doen soluusje: oplossing (solution) somwijlen: soms sorzje: deken sosjëteit: maatschappij (sociéte) spante: korte tijd spasjevrümd: doodvreemd spauësjom: boekenkaft spaugen: spuwen, braken speeldingen: speelgoed spek: snoepje spenje: voeteinde van het bed spet: spitvoor spiejegelbak: spuwbak spiejegelen: spuwen spiejet: spuit spiejetlap: spatlap spikelauësje koek: speculoos spiksplentjernuut: nieuw spille: dikke tak spinnekop: spin sponne: zijkanten van het bed sponsjke teiref: maïs spoosjke aug: taxus bacata sprieblok: nestkastje spriet: gulp spürt: sport van een ladder staminee: volkscafetje (estaminet) stamp: duw stamper: lekstok stanne: zinken kuip stanvastig: telkens opnieuw stauësje: station stauterik: durver of wie stout is steirfput: bezinkput stèjert: staart stekelbafken:stekelbaars stekelink: stekje 171 stermijn: stramien, vergiet sterrekes zien: duizelen stesken: lucifer stiejenduëd: morsdood stielemaun: vakman stijverik: stramme persoon stillekes: geruisloos stiloo: vulpen (stylo) stinkerken: afrikaantje (bloem) stoefen: bluffen stoeferken: lefdoekje stoemp: groentenpuree stoffelier: stokviolier stok: voorraad (stock) stokmeter: maatstok stoksjampetter: vervangend veldwachter stolken: staaltje stoof: kachel stoofhout: fijn gekapt hout om de stoof aan te steken stoofklodde: stoofvod stoor: rolgordijn (store) stopsel: kurk stozje: verdieping (etage) strijker: stuk vet bij wafelenbak strontnat: doornat struë: strooi struik: afkomst - familie stuiken: strompelen subiet: plotseling (subit) sukkeles: sukkel, leeft in moeilijke omstandigheden superstiesje: bijgeloof suppositwarken: zetpil (suppositoire) survejant: toezichthouder (surveillant) swanjeer’n: verzorgen (soigner) swansjt: ondertussen swijl’ns: terwijl T taboeret: voetenbankje (tabouret) tagauër: tesamen taluër: bord 172 taluu: berm (talus) talvëtteur: doormidden tampteer’n: plagen tandeuze: scheermachine (tondeuse) tantist: tandarts tas: hoop(graanschoven) tauëterèjer: babbelaar teiref: tarwe tèjerlink: pier televies: televisie (télévision) tember: postzegel (timbre) temper: bindmiddel voor saus tèn: dan tenturiot: ontsmettingsmiddel tenuu: kleding (tenue) tereintjen:sijs terrassier: grondwerker (terrassier) terrinne: soepkom (terrine) tichel: tegel tijferéjer: een knutselaar tijmoes: tijm tingel: netel tip: neus van de schoen tippe: model-voorbeeld (type) tiret: ritssluiting (tirette) titjen: een beetje tjippenauën:haan tjippenei: ei (kindertaal) tjoek-tjoek: leurder toebak: tabak toeken: kloppen toepelmoesj: muts met pompon toernavies: schroevendraaier (tournevis) toesjeer’n: aanraken (toucher) toespelle: veiligheidsspeld toetjen:varken top: tol totjen twijn: bobijntje garen tramaur: zwerver trampelen: onrustig heen en weer stappen 173 transjee: loopgraaf (tranchée) trap: stoep traukliejed: bruidskleed travakken: hard werken travau: werf (travaux) trawieël: truweel trecteur: tractor treem: handboom van kruiwagen treiëtn: treiteren trekijzer: magneet trekken: fotograferen trekzak: accordeon trentjelen: treuzelen trijeren: sorteren (trier) trip: worst triporteur: bakfiets (triporteur) tripotteer’n: knoeien (tripotage) trisjeer’n: vals spelen (tricher) troefel: schepspade troefelink: slaag troesjelen: treuzelen troeten: domkop, idioot trompeer’n: vergissen (tromper) trontinet: autoped (trottinette) trotwaar: stoep (trottoir) trukeer’n: vervalsen (truquer) tuëg: toonbank tuëp augen: verzamelen tuëpskieten: kabbelen van de melk, kwaad maken tuëpskijten: instorten tuëverneijer: tovenaar tuimelpert: koprol tuit: spoel tureluut: gek tutteken: fopspeen tuup: buisje (tube) twalseree: tafelbedekking (toile cirée) twiejetobben: dubbele pot twiejewoensjt: dubbele woning U 174 uëgskes trekken: knipogen uëgzauël: doksaal uëremoesj: bivakmuts uërenbuëm: steunbalk uërendul: gek van het lawaai uëresteker:libel uëst: oogst uiben:steenuil (fig. domkop) uissel: weegtoestel uit zott’n: overdreven, erg veel uit: gewonnen uitbollen: het kalm aandoen uitenje: voorkant van het bed uitgeddel’n: lopen uitgekocht: omgekocht uitguëzn: al scheppend leegmaken uitklappen: bespreken uitkommen: te voorschijn komen bij een kinderspel of kaartspel uitkommen’n: voorjaar uitlèjëven: aan TBC lijden uitliej’n: het nest verlaten uitmauken: verwijten uitmuizen: heimelijk weggaan uitskijten: bespotten uitsnokken: uitrukken uitsteken: doen, verrichten uitstruëpen: natte of erg vuile kleren uitdoen uitvéjert: uitvaart, begraving uitvliegen: uitvaren uitzjauën: op boegeroep onthalen ul: struik ürken: luisteren üzzel:horzel V vadroej: rondslenteren (vadrouille) vajjer: verder vajoe: schoft (voyou) vajozje: reis (voyage) vakause: betaald verlof 175 valauvend: voor het donker wordt valèjeven: ooit vallesong: zak met gereedschap vandauël: vernieler (vandale) vaneigen: vanzelfsprekend vaneiges: natuurlijk is het zo vansegelijken: insgelijks vantj: verloofde, vrijer vareus: trui, kiel (vareuse) varjaub’l: wisselvallig (variable) vast emmen: beetnemen, een poets bakken vast stekken: stevig vastgrijpen vatjen: vetmesten vauër: vader vazjelink: rafeling vazzelèjeven ni: nooit veir de vaas: kleine rode aaswormpjes gebruikt bij de visvangst veirken: varken veirkesbiejest:kelderzeug , worm velospelle: fietsspeld vendiesje: openbare verkoop (vendre) veneigen: vanzelfsprekend natuurlijk venjel: luidruchtig kind, schobbejak vènzjen: smeulen veranderink: maandstonden verassereerd: verzekerd verbasterdeerd: vermengd, verbasterd verbojjen: verboden verbrosselen: verknoeien door onhandigheid verdestruweren: vernietigen verdimmeleren: stuk maken verdrooz: gebed verfrommeld: niet fraai vergeetkont: vergeetachtige vrouw vergèjerink: vergadering veringelizjeerd: verwaarloosd (négliger) vèrkeskot: varkenshok vermangelen: ruilen vermassacreren: toetakelen (massacrer) 176 vermuësken: verprutsen verneigëren: verergeren vernepelink: tenger kind verprospereerd: welvarend geworden zijn (prospèrer) verrauëkodde: verrader verren: een stier verskoesjen: verschieten verskuën’n: vers ondergoed aantrekken versloesjt: verslenst versmuëren: verdrinken vertejën: niet volgen in het kaartspel veruëg: verhoog verzet: versnellingsapparaat verzijp: vergiet veur nit: gratis veurbroek: gulp veurdeur: voordeur veurdewille van: om reden van veurekruipen: plaats winnen, zijn beurt niet afwachten veurenaf: eerst en vooral veurfasade: voorgevel veurkindj: buitenechtelijk kind voor het huwelijk veurplosj: beste kamer veuruit: voorwaarts veurwesj: voorwaarts vezjëlingen: rafels van vezels vies auër: kwaad persoon vies: kwaad vijf ceng: (oude munt) vijf centiemen vinken: smeulen visosje: masker (visage) visspaan: keukenschep met gaatjes vites: snelheid (vitesse) vlauë: vlaaien vliegende vauën: loshangend hemd vliem: mes vlimk’n: scheermesje vloerbollen: platte speelschijf in het café voegen: gedragen voeijerink: binnenbekleding 177 volannig: ervaren, handig; goed passend, ruim zittend voldauën: genoeg hebben, voldaan vole: vensterluik (volet) volieire: vogelkooi (volière) volisj: panlat (volige) voogd liggen: braak liggen voor: ploegvoor voozjen: smeulen van vuur votuur: wagen (voiture) vraugstèjert: vrager vriejet: erg vuël: sluier (voile) vuës: taai vuësken: zangstukje vümmeken: schijfje vüsskuët: schort W wa(u)nmeulen: scheidt het kaf van het koren wanten: handschoenen wasspelle: wasspeld wauë: loof wauër: openklapbaar bovendeel van een raam weddel: grendel wegkasjen: wegjagen wegrisjen: fors uitglijden wegsleeren: uitglijden wenje: verband wevenèjer: weduwnaar wiejemoejëg zijn: vlug ontroerd zijn wiejen: grazen wiejer: knoest in het hout wielewaugen: trekkarretje wiezen: kaartspel windjuës: windhoos winje: verband wippen: kaartspel wisjen zetel: rieten zetel wisjken: twijgje van een wilg witte penne: duif met witte slapen woensjt: woning 178 wuiten: dwaas iemand wüttel: wortel Z zakkenvoeljer: corrupte bediende zant: bussel halmen zatsel: drinkpartij zatte proesj: dronken vrouw zauël: zaal (salle) zeften: zeven zeiken: ziftje zenauësje: ongerustheid zenje: delen van het varken werden aan naaste familie gegeven bij slachten (<zenden) zep: afloop zeur’n: bedriegen zeurzak: bedrieger zichel: sikkel zjabberen: lichte regen zjaloes: afgunstig (jalousement) zjandeir’m: rijkswachter (gendarme) zjaneuvel: jenever zjat: kop zjaur: soort, aard (genre); grote sier zjazoe: opvallend geklede jeugdige jazzliefhebber (zazou) zjenauësje: onrust zjeneeren: zich bezorgd maken zjenjauël: knap-briljant (génial) zjërant: zaakvoerder (gérant) zjertellen: kousenophouder zjëton: penning (jeton ) zjiejëkstik: aalvat zjiejep: zeep zjieken: wateren zjieslasjen: schoeisel in rubber zjiever: prietpraat zjieverlap: slabbetje zjilee: vest (gilet) zjilken: koordje zjimnastik: turnen (gymnastique) zjoeven: snel vooruit gaan 179 zjoviauël: joviaal (jovial) zjuëm: omslag zjuzemien: jasmijn zjuzj’n: vrederechter (juge) zog: zeug zogt: gaar zojjen: koken zokken: sokken zoona: sint-antoniusvuur (zona) zot gat: olijk ding zot: boer in het kaartspel zotsjel: zaad zunne: zon zute stiejen: zachte steen zutelep: wie graag snoept zuurstek: zure snoep zwalpei: ei zonder kalkschaal zwanzjelen: zwalpend stappen zwauëlom: zwaluw zwazje: massa zwemkom: het zwembad zwerterik: vuil en onverzorgd zwierder: droogtrommel zwisj: ordehandhaver in de kerk (suisse) 180 181 Mijn dierbaar Heldergem In Heldergem waar ik ben geboren Daar heb ik voor altijd mijn hart verloren Ik sleet er een zorgeloze jeugd En werd er opgevoed in eer en deugd Mijn ouders waren gewone lieve mensen Die rekening hielden met mijn wensen En tijdens de lange oorlogsjaren Moest ik veel ellende ervaren In ’45 was de oorlog voorbij En alle mensen waren blij Wij herbegonnen met nieuwe moed Wij waren weer vrij en dat was goed In Heldergem wonen veel gewone lieden De industrie had er niet veel te bieden Het pantoffelfabriek verschafte wat werk De rest pendelde van her naar der Er waren enkele middelgrote boerderijen Maar vele kleintjes konden met moeite gedijen Ze werkten van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat Maar financieel waren ze er niet veel mee gebaat Velen trokken naar Frankrijk om er de campagne te doen Voor ’t onderhoud van hun familie, niet voor ’t fatsoen Na 6 à 8 weken kwamen ze terug naar hun gezin Ze hadden weer geld voor ’t onderhoud en de min De wagenmaker, smid en herbergier Leefden beter door de winst op elk vertier De middenstand in ’t algemeen Waren financieel beter dan iedereen 182 De jeugd leefde onbezorgd en maakte plezier Met het weinige drinkgeld, voor hun vertier In de cinema bij Notaris en in het café bij den dikken Versleten ze vele uren en de rest die kon stikken In 1976 was de fusie een feit Maar tot wat heeft het ons geleid De pastorij, het gemeentehuis alles werd verkocht Het onderhoud van de wegen, dat is wat ver gezocht Heldergem, het kleine broertje in de rij Wordt steeds vergeten door de heerschappij Men heeft ons een beeld beloofd vanaf het eerste uur Maar ik hoop dat het er komt in deze legislatuur Ik wil dit gedicht positief besluiten Want ik weet het gaat altijd om de duiten Heldergem, Heldergem, ik heb u lief Ik zal altijd van u houden met hart en ziel En als mijn laatste uur zal zijn geslagen Dan wens ik dat ze mij dragen En laten rusten in Heldergemse grond Mijn dorp dat mij dierbaar was tot de laatste stond Roger De Troyer Mei 2001 183 184 Heldergemse bijnamen 185 186 Inleiding Een aantal jaren reeds liepen wij met het idee rond om de Heldergemse bijnamen te verzamelen en te bewerken. Hierbij stootten wij onmiddellijk op een dilemma: enerzijds beseften wij dat bijnamen een bijzonder gevoelige materie vormen; heel wat Heldergemnaren zijn immers weinig opgetogen met hun bijnaam, vooral wanneer het gaat over spot- of scheldnamen;anderzijds was er de enorme taalkundige en wetenschappelijke waarde van dit materiaal. Het gaat immers om levend taalgebruik: namen zijn vaak door de eigen omgeving uitgevonden op een unieke wijze. Dit laatste gaf de doorslag en wij hopen dat de Heldergemnaren het ons kunnen vergeven wanneer hun bijnaam in deze bijdrage verschijnt. In die optiek hebben wij ook bij alle bijnamen die o.i. als spottend kunnen overkomen de echte namen achterwege gelaten. Zij kunnen desgevallend bij de auteurs worden geconsulteerd. Het verzamelen van de bijnamen bleek een zeer interessante bezigheid. Wij konden rekenen op de hulp van talrijke Heldergemnaren en danken hierbij Eliane Van den Driessche, Cesarine De Schrijver, André Braeckman, Denis Cooreman en Cyriel Hendrickx en zovele anderen voor hun waardevolle bijdragen over de bijnamen van vroeger en nu. In tegenstelling tot het andere ons bekende onderzoek (zie voetnoot 1) is al het materiaal verzameld uit primaire bron, dit betekent dat het rechtstreeks werd opgetekend door de onderzoekers of hun informanten. Op die manier komen we tot een vrij duidelijke terreinafbakening: “Heldergemse bijnamen voor zover die nog bekend zijn door de huidige inwoners van Heldergem”. Grosso modo komt dit overeen met een periode van ongeveer honderd jaar, daar de meeste informanten nog de bijnamen van de generatie van hun (groot)ouders kenden. Na het verzamelen van het materiaal drong een tweede probleem zich op: hoe moet het bewerkt en gecategoriseerd worden.Tot onze grote verbazing bleek over dit onderwerp nagenoeg geen literatuur te bestaan. Door de medewerking van de vakgroep Nederlandse Taalkunde van de RUG (met een hartelijke dank aan mevr. Kristien van der Sijpt) konden wij de hand leggen op een publicatie van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, die het had over “Brabantse Spot- en Schertswoorden”. In de inleiding hiervan ver187 wees men naar het correct inventariseren van deze bijnamen. Een van de problemen is of de gebruikte bijnaam een beroepsnaam of een scheldnaam is. Noemt men iemand “boer” (vb. Boer Jacob) omdat hij boer is of omdat hij zich als een “boer” gedraagt? Berns e.a. gebruiken een indeling in een achttiental categorieën en subcategorieën, gebaseerd op “lang, kort, dik en mager” en combinaties daarvan. Deze indeling lijkt ons om diverse redenen niet haalbaar. Ten eerste is het opzet verschillend: zij hebben het alleen over spot- en schertswoorden in Noord-Brabant, wij behandelen alle bijnamen in Heldergem. Ten tweede behandelen wij bijnamen, wat sterk persoonsgebonden is, en zij spotnamen, wat het niet is. Bovendien hebben de eigenschappen van een persoon met nogal wat meer te maken dan met “lang, kort, dik en mager”.Ten derde is er het (weliswaar nog niet bewezen) regionaal verschil: eerdergenoemd onderzoek is Noord-Nederlands, het onze is Oost-Vlaams. Daar wij vermoeden dat bij het tot stand komen van de bijnamen of roepnamen dezelfde taalkundige procédés werkzaam zijn als bij het tot stand komen van familienamen, willen wij een indeling hanteren zoals die ook bij het categoriseren van familienamen gebruikelijk is. In de beschouwingen van hogergenoemd artikel komt trouwens onder punt II (Verschijnselen van semantische aard) een eveneens vergelijkbare indeling voor. Wij houden het op volgende indeling: 1. Namen afgeleid van de eigen (familie)naam. Deze categorie is typisch voor de bijnamen. Het gaat hier meestal om een verkorting of verbastering van de oorspronkelijke voorof familienaam. Heel vaak hebben wij te maken met dubbele bijnamen, waarbij het eerste stuk de voornaam of een verkorting daarvan is, maar het tweede gedeelte, “de achternaam”, naar een andere categorie verwijst. Deze namen hebben wij consequent in de andere categorie gegroepeerd. Vb. De Bodt - Bodjes. 2. Geslachtsnamen Wij verdelen deze categorie verder in a. Vadernamen (Patronymica) b. Moedernamen (Metronymica) c. Naam van de echtgenoot 188 Deze laatste categorie is eveneens typisch voor de bijnamen. Vrouwen werden genoemd naar hun man. 3. Namen van beroepen en functies Hieronder behandelen wij ook voorwerpen die rechtstreeks verwijzen naar het beroep of de functie. Wij denken hier vooral aan gereedschappen; de herbergnamen behandelen wij bij de plaatsnamen. Gezien de grote hoeveelheid aan materiaal lijkt het ons zinvol om bij verder onderzoek deze categorie op te splitsen. Mogelijkheden zouden zijn: rechtstreekse beroepsnamen, voorwerpen, merknamen. 4. Diernamen Worden vaak spottend en overdrachtelijk gebruikt, en zijn soms ook tegelijk familienaam of plaatsnaam. 5. Plaatsnamen Deze verwijzen vaak naar de woonplaats van de betrokkene. Hier zijn overlappingen mogelijk met de onrechtstreekse beroepsnamen, maar voor de duidelijkheid werden alle toponymische verwijzingen bij elkaar gehouden. 6. Namen van voorwerpen Hier vinden wij al de voorwerpen voor zover deze geen rechtstreeks betrekking hebben op het beroep (zie punt 3). 7. Adjectieven of zelfstandig gebruikte adjectieven Duiden vaak op eigenschappen van de persoon, wat samenvalt met de indeling van Berns. 8. Namen van lichaamsdelen. Bij deze laatste categorie laten wij de echte namen weg, omdat ze mogelijkerwijze de betrokken personen zouden kunnen kwetsen, wat geenszins onze bedoeling is (cf. supra). 9. Andere 10. Oorsprong onbekend De auteurs verwelkomen elke suggestie omtrent de opheldering van de oorsprong van deze bijnamen. 189 Namen waarvan wij vermoeden dat de betrokkenen op enigerlei wijze schade zouden kunnen ondervinden, werden vervangen door een asterisk (*). Indien desondanks zich iemand persoonlijk benadeeld zou voelen, willen wij ons op voorhand hiervoor verontschuldigen en volstaat het de auteurs te verwittigen om de naam uit de volgende publicaties te verwijderen. Binnen de categorieën worden de namen alfabetisch gerangschikt volgens het eerste woord van de totale naam. Een gevolg van deze indeling is, dat het geografische aspect verloren gaat. Om toch nog enigszins een idee te hebben in welk deel van de gemeente de naam is gelokaliseerd, geven wij een code na de naam.Wij gebruikten hierbij de volgende indeling: Be = Bo = Berenhoek Bovendries (het gedeelte tussen de Steenweg AalstGeraardsbergen en de kerk, met uitzondering van de Berenhoek, Mottenhoek en Mottendries) D= Dorp (gebied rond de kerk, met Krekelenberg en Liefkenshoek) H = Hoom (inclusief de Hoomweg) K= Kerkstraat (gedeelte tussen de Kerk en het Oud-dorp) M = Mottendries en Mottenhoek OD = Oud-dorp S= Steenweg Bij een aantal van deze namen zijn ons een aantal verhalen bekend. Wij drukken ze meteen af bij de naam. Voor wat de schrijfwijze betreft, zijn we zo dicht mogelijk naar de betekenis gegaan, wat betekent dat wij voor een schrijfwijze hebben gekozen die zo dicht mogelijk aanleunt tegen het Algemeen Nederlands, waarbij wij dus niet altijd echt rekening hebben gehouden met de dialectuitspraak. Wij hebben geprobeerd om hierin zo consequent mogelijk te zijn. De lezer vergeve het ons als hij hier en daar nog een anomalie opmerkt. Wij probeerden de bijnamen consequent in vetjes te zetten, de officiële namen werden in cursief opgetekend. Anekdotes staan eveneens in cursief. 190 Het tot stand komen van dit project is een tweemanszaak geweest. Roger De Troyer zorgde voor het verzamelen van het materiaal, William Minnaert zorgde voor de verwerking. Naar aanleiding van het 30-jarig bestaan van de Heemkundige Kring, werd ons gevraagd om de artikels te bundelen zoals die verschenen waren in de diverse bijdragen van het Heemkundig tijdschrift van Haaltert. Concreet betekende dit dat de bijdragen uit het tweede en derde nummer – als gevolg van een aantal reacties op het eerste artikel – in de hoofdtekst werden geschoven. De artikelenreeks over bijnamen weekte immers bij heel wat lezers reacties los. Het deed ons zeer veel genoegen dat Heldergemnaren geamuseerd konden genieten van de namen die aan hun voorouders werden gegevens. Alfons Beerens vond het de moeite waard om in de pen te kruipen en ons een aantal aanvullingen te bezorgen, die wij u als lezer niet willen onthouden. Ook mevr. Bertha De Bodt bezorgde ons vanuit Westerlo een aantal aanvullingen. Op deze wijze krijgt de lezer een systematisch en vollediger overzicht van de bijnamen in Heldergem. Ondertussen zijn een aantal van onze oorspronkelijke zegspersonen (Denis Cooreman, Cyriel Hendrickx en Alfons Beerens) overleden. We willen deze bijdrage niet alleen aan hen opdragen, maar ook en vooral aan collega heemkundige Roger De Troyer als dank voor zijn jarenlange inzet voor het behoud van het Heldergems karakter en patrimonium. Heldergem, september 2010 Roger De Troyer (Zjeken Troejer) William Minnaert (Poesj zijn Cesarine heure jongen) 191 1. Namen afgeleid van eigen (familie)naam Deze categorie bevat twee soorten namen: die afgeleid van de eigen voornaam, en die afgeleid van de eigen familienaam of die van de voorouders. In een verdere fase kunnen deze twee worden opgesplitst. Achtergauëls (M) Fam. Nachtegaele/Poppe/ Temmerman Hoewel sommigen van onze bronnen beweren dat er ooit een herberg geweest is “In de Nachtegaal”, is de bron van deze landbouwersfamilie terug te voeren tot de familienaam Nachtegaele.We krijgen hier te maken met een eigenaardige vorm van volksetymologie: een bekend woord wordt vervormd naar een woord waarvan alleen het eerste deel “achter” bekend is. Belle (S) Gabrielle Paerewijck De voor de hand liggende verklaring (naar het franse “belle” = mooi) lijkt ons weinig waarschijnlijk: een verkorting van de voornaam tot roepnaam lijkt ons eerder aannemelijk. Bodjes (S) Aloïs De Bodt De hele familie werd zo genoemd vb Bodjes Fonsken. Buizens (S) Désiré De Leeuw Een van zijn voorouders heette Buys. Zo is er ook de plaatsnaam. “Buizens molen”, duidend op een windmolen op het grondgebied van Sint-Antelinks, niet zo erg ver van de dorpsgrens. De molen raakte in verval, werd afgebroken, maar is recentelijk weer opgebouwd. Cazje Koek (D) Alfons De Cooman De tweede naam was waarschijnlijk (?) Casimir, vandaar ook zijn zoon Stauf Cazje (zie aldaar). Voor de familienaam, zie de Koeken. Constantien (D) Constant Sonck Een beetje eigenaardige vervorming van de voornaam, die best wel eens Constantijn of Constantinus zou kunnen zijn. In elk geval weten we dat hij bakker van beroep was. 192 Constantooïzens / Constantdoesens (H) Constant D’Haese De voor- en de familienaam werden hier aan elkaar gehangen. Courtens Die (K) Elodie De Court Het was vrij gewoon om een genitiefvorm te maken van de familienaam. de Koeken (Bo/D) De familie De Cooman De verandering Cooman tot Koek lijkt ons een vorm van volksetymologie, daar de uitspraak van de oorspronkelijke familienaam [ü] is, zoals in «hooi». Er zijn nogal wat mensen met de familienaam De Cooman. Sommigen daarvan bleken nogal hevig en principieel te zijn. Vandaar ook de uitdrukking in Heldergem ’t Is nen echte Koek, met de betekenis «hij komt recht voor zijn mening uit, en laat zich niet gemakkelijk van de wijs brengen». Het volgende verhaal lijkt ons concreter. Constant De Cooman was gehuwd met Albertina Perdaens. Hij was snoeier van beroep en woonde te Aaigem in de wijk Landries. Bij het kappen van een boom verloor hij het evenwicht en viel naar beneden. Hij overleefde de val, maar hield er een blijvende invaliditeit aan over en kon niet meer werken. Ze hadden vier kinderen en moeder Albertine was verplicht om te zorgen dat er geld in de lade kwam. Ze had een specerijenwinkel en reed met de kruiwagen van deur tot deur om koeken te verkopen. De bijnaam “koek” was geboren. Bekend in Heldergem zijn “Fil Koek” en “Ritjes Koek”, respectievelijk Theophiel en Henri De Cooman. den Beer (H) Familie Beerens den Beer zijn Finne (H) Delphine Beerens den Beer (D) (zie foto) Gustaaf Beerens den Beer zijn Orpha (D) (zie foto) Orpha Beerens Hoewel de verleiding hier groot is om deze namen onder te brengen bij de dierenamen, zijn zij toch rechtstreeks afgeleid van de familienaam, die op zijn beurt kan afgeleid zijn van “beer” met de betekenis van “grof gebouwd persoon”. Fel (Bo) Felix Baeten Is waarschijnlijk niet afkomstig van fel (mooi), maar wel de afkorting van Felix. Hij was afkomstig uit de Boekent te Kerksken en niet al 193 te snugger. Toen hij in de lering zat voor zijn plechtige Communie vroeg de onderpastoor:“Felix, waar is God”. Hij fluisterde tegen een medeleerling:“Wat hij mij nu vraagt, hij weet het beter dan ik”. Hij was knecht op het hof van Jef en Louis Van der Schueren. Felicieken (Bo) Felicien Andries Fraïldeken (Bo) Maria Fidelia De Wetter De naam Fidelia werd verward met Farahilde, dat op zijn beurt vervormd werd (?). Gelazekenze Cammen (OD) Camiel Sonck Hij was de kleinzoon van Philomena De Gelas. Glazens Climme (Bo) De Gelas Clementine We hebben hier duidelijk te maken met een geval van volksetymolgie, omdat de uitspraak van de familienaam verwant is met de dialectuitspraak “glas” (toevoeging van doffe e tussen g en l). Jeef (OD) Jozef Muylaert Een toch wel eigenaardige verkorting van de voornaam. Lezonges (S) Petrus Beerens Is verwant met de franse familienaam “Lejonc”, meer bepaald met Chrysostomos Lejonc, °Blicque (Henegouwen) ca 1792, en gehuwd met Rosalie Raeye (°Harpe, Henegouwen, ca 1795). Ze hadden een herberg langs de steenweg. Later kocht Petrus Beerens deze woning, maar het bleef Lezonges. Lisken(Be) (zie foto) Alice De Luyck Hield winkel op de Berenhoek; haar dochter staat bekend als Lisken heur Paula. Maria Boon (D) Maria Cobbaert Deze café-uitbaatster, die over heel Heldergem is gekend, is er thans niet woonachtig, maar komt er nog regelmatig op bezoek. Zij is de dochter van Irma Boon. Marieken Mauës (D) Maria-Theresia Maesschalk Een verkorting van de familienaam. 194 Mathille De Boe (K) Mathilde Backaert De Boe was de familienaam van haar eerste man. Melekes (D) Amelia Temmerman Is een verkorting en genitief van de voornaam. Meng / bij Menges (H) Firmin Van Cauter Verkorting van de voornaam. Interessant is ook de genitiefvorm. Mien Dont (Be) Domien De Saedeleer De familienaam is meer dan waarschijnlijk verwant met de familienaam d’Hondt, hoewel hiervan geen genealogische bewijzen te vinden zijn. Van de man zelf hebben we weinig informatie. Van de zoon Mien Donte Foos (Alfons De Saedeleer) vonden wij wel genealogische bewijzen. Minekaus (K) Dominica Van de Wiele De voornaam werd verkort en kreeg een genitiefvorm. Mille (Bo) Melanie Lievens Ook hier krijgen we een eigenaardige verkorting van de voornaam. Naut zijn Marieken (Bo) In de plaats van De Vulder. Maria Sonck Pedewinze Fil /Charles Pedewin (K) Karel en Theophiel Gosseye De twee broers verbleven veel bij Petrus De Winne, afgekort en genitief wordt dit pee de wins. Zij werkten daar op de hoeve van Petrus. Van Charles (Chaulen) is de volgende spreuk bekend: volgens Charles mocht iedereen doen wat hij graag deed en daarom zei men: “Elk zijnen zin, zei Sjaulen Pedewin, en hij deed zijn veurbroek van achter maken”. En nog een andere:“Elk zijne zin, zei Sjaulen Pedewin, en hij kocht een kuip met een hol in”. Pintjezens Natj (zie foto) Donaat De Troyer Zijn moeder Rosalie De Schrijver was afkomstig uit café “De Pint” in den Berg in Kerksken. Haar dochter Adéle De Schrijver is beter bekend als de honderdjarige Pintjes Delle. 195 Pitterken (Bo) Petrus Haezaert Was een bekende café-uitbater. Hij had een orkest dat op de jaarlijkse kermissen speelde onder de naam “Peter, Pitter en Tombola”. Het woord is waarschijnlijk een vervorming van Peterken. Ritjes Koek (Bo) Henri De Cooman Hier krijgen we te maken met een dubbele vervorming. Henri werd verkort tot Rie, en kreeg dan zijn verkleinende bezitsvorm, waarbij er dan nog eens een verkorting van de klinker plaats vond. Familienaam, zie De koeken. Rosaliekens (K) Rosalia Rottiers Ook de kleindochter Rosaliekes Eliane (Bo) werd zo genoemd. Sieken (H) André Braeckman Alexis is de tweede naam van André, met afkorting en diminutief wordt dit “Sieken”. Sishoebeek (D) Franciscus Hoebeke Voor- en familienaam worden aan elkaar gehangen. Van hem is de volgende anekdote bekend: Sis ging iedere zondag naar de Hoogmis.Wanneer de klokken om half negen weergalmden over de parochie, verliet hij stipt zijn woning. Tussen zijn huis en de kerk stonden vier cafés, die hij allemaal bezocht, want het waren allemaal klanten van zijn slagerswinkel: bij Ristaus, bij Bauken, bij de Smet en bij Sis Perdaens. In elke herberg dronk hij twee leerzen (laars of leeês). Een leers kwam ongeveer overeen met drie “druppels” of 3x2 cl., maar toch was hij nog tijdig in de mis van 9 uur. Na de mis bezocht hij dezelfde herbergen in omgekeerde richting, en weer dronk hij in elke herberg twee ’leerzen’. Hij was even vlug thuis als de mensen die na de mis wat praatten over koetjes en kalfjes, maar hij had bij zijn thuiskomst ongeveer één liter jenever gedronken. Sis Perdoosj (D) (zie foto) Fransicus Perdaens Soetj (Bo) Frans De Cooman Dit lijkt ons een zeer eigenaardige verkorting van François, of Soi, wat in ons dialect als “Suë” wordt uitgesproken. 196 Temmer(ken) (Bo) Roger en Johan Temmerman De vader werd Temmer of Zjeken Temmer genoemd, de zoon Temmerken. Thijsenzens Omer (Omer Thijs) (Be) Omer De Henau Bewoont de hoeve van Bernard Thijs, de grootvader langs moeders zijde. Eigenaardig is dat de “nieuwe” bijnaam zo was ingeburgerd, dat hij een heuse familienaam werd.Velen kenden (en kennen) trouwens de “echte”’ naam van Omer niet en bleven steevast het antwoord schuldig als men in het dorp naar De Henau (die handelaar in landbouwprodukten was) kwam vragen. T(r)iesjerken (Bo) Alfons Triest Waarschijnlijk hebben we hier te maken met een verkleinwoord van Triest. Een tiesj(er)ken betekent ook een klein iets of iemand. Toor Bot (Bo) Hector De Bodt Opnieuw een dubbele vervorming: de voornaam is een verkorting, bij de familienaam werd het lidwoord weggelaten. Troejerze Remi (K) Remi De Troyer Het gaat hier gewoon om een dialectuitspraak van de familienaam. Zoëleêrze Jef (Bo) Jozef De Swaef Bewoonde het hof van zijn grootmoeder Barbara De Saedeleer. 197 2. Voornaam van de verwanten A. Vadernamen (patroniemen) Bertenzen René (Bo) René Van Der Biest Zoon van Albert Van Der Biest Vital Gaston Van Der Biest schrijft ons over de bijnaam Bertenze René, waar toch opnieuw een speciaal verhaal aan verbonden is. De naam Bertens blijkt afkomstig te zijn van de overgrootvader van Gaston, nl.Albert Van Liedekerke. Hij was gehuwd met Katharina De Coker. Haar kleindochter Eliza Van Liedekerke (Bertens Liza), was gehuwd met René Van Der Biest, die geboren werd in Woubrechtegem maar inwoonde in het gezin Van Liedekerke. Vandaar Bertenze René. Zij hadden op hun beurt 5 kinderen, die ook allemaal Bertens werden genoemd. Dat deze familie een behoorlijk sterk ras is bewijzen volgende gegevens: zij hadden 5 kinderen die op 20 maart 2002 nog allemaal in leven waren, Germaine 92 jaar en 6 maand Maria 90 jaar Gaston 87 jaar en 6 maand Albert 81 jaar Zoë 79 jaar Samen bedraagt dit 430 jaar met een gemiddelde van 86 jaar, een gegeven dat toch wel vrij uniek is voor Heldergem. Sie Carlo (Bo)2 Franciscus Schandevijl Hij woonde op Bovendries en was een zuiders type met zwart haar en bruine huidskleur. Na enig zoekwerk vonden we een voorvader terug die Carolus Schandevijl3 heette. Wanne Carlo (H) was niet zijn echtgenote, zoals wij aanvankelijk vermoedden, maar wel zijn zuster. Zij heette Maria Johanna Schandevijl en was gehuwd met Constantinus Leopold VanDden Driessche. Zijn dochter noemde men Wanne Carlo heur Emerance. Dolf zijne Zjang (S) Zoon van Adolf Jacobs. Jan Jacobs Fernantens (H) Placide, Aimé en Rafaël Van Cauter Placide Van Cauter was gehuwd met Maria Hortensia Van Wassenhove en zij was de dochter van Ferdinand. De naam ging dus over op de schoonzoon en vandaar op de kinderen. 198 Gijskeze Charel (M) Karel Van Liedekerke Waarschijnlijk heette een van zijn voorouders Gijs of Gijsbrecht. Ivokes (H) Fam. Braeckman- De Leeuw De vader heette Ivo Braeckman. Jaun Lowie (Be) (zie foto) Louis Volckaert Louis was een zoon van Joannes Volckaert, doch de verkorting naar “Jaun” (fonetische schrijfwijze) is op zijn minst opmerkelijk te noemen, daar de gebruikelijke roepnaam “Zjang” was. Op Bovendries bestond er een soort van aftelliedje, dat deel uitmaakte van een potpourri en dat ging als volgt “21, 22, 3 à 4 à 5 à 26, 27, 28, 29, 30, en Jaun Lowie, en Jaun Lowie, en we zijn er honderd ja-aren bijeen, ondereen, en Jaun Lowie, en Jaun Lowie, en we zijn er honderd ja-aren bijeen, ondereen”. Loo Stauf (H) Gustaaf Scheerlinck Was de zoon van Leo, op eigenaardige wijze afgekort tot Loo. Luiks Albert (Be) Albert Perdaens Was afkomstig uit Aaigem en de zoon van Alexis. Mogelijk is daaruit de verkorting van Alex naar Lex gegroeid, doch dit is niet zeker. Maxe Foos (Bo) Alfons D’Hoker Een van zijn voorouders was waarschijnlijk een Max(imiliaan). Natjes Mie (Bo) Maria D’Haeseleer Waarschijnlijk heette haar (groot)vader Donatus, verkort tot Natten, en diminitieve bezitsvorm Natjes. Naut zijn Marieken (Bo) Maria Sonck De vader heette Donatus De Vulder. Peedens Linne (Be) Cesarine Braeckman Zowel de voornaam als de familienaam blijken weinig met de echte naam te maken hebben. Wanneer we weten dat het gaat om de dochter van Petrus Braeckman, is wel een en ander duidelijk. Pierkenze Stauf (D) Gustaaf De Jonghe Zoon van Pieter, met als verkorte diminutief “Pierken”. 199 Pille (M) Pelagie Breynaert Polleken Sis (Bo) Frans Brusselmans Was de zoon van Leopold Brusselmans. Polydoor zijn Maria (OD) Maria Van Den Dooren Is de dochter van Polydoor Van Den Dooren, limonadefabrikant en herberg- en zaaluitbater. Hij maakte ooit limonade op de hoek van de Heldergemstraat en de Vijverstraat, in een gebouw dat men ’t Smesj (de smidse) noemde. Aan de naam van zijn zaal, gelegen op het Oud-dorp, is trouwens een leuke geschiedenis verbonden.“Zaal Breda” zou zijn naam gekregen hebben na een reis naar de gelijknamige Nederlandse stad. Stientjes Rie (K) (zie foto) Henri Van Cauwenbergh Was de zoon van Augustinus, verkort en in diminutiefvorm omgezet tot Stientjes. Het heeft dus niets te maken met het homoniem sti(e)ntjen wat in het Heldergem ’kleine steen’ betekent. Teppen zijn Mandjen (K) Amand Moureels Opvallend is hier dat de naam afgeleid is van de bijnaam van de vader; Mandjen heeft niets met het gelijknamige voorwerp te maken, maar is een diminutief (verkleinwoord) van Amand. Thomassens (Bo) Jan D’Haeseleer Was de zoon van Thomas, een oud-burgemeester4. Het suffix –sens is typisch voor vadernamen: zoon van de zoon van Thomas. Vitalze Miel (Bo) Emiel Verbeken Was de zoon van Vital Verbeken. Zoonens Cecile (M) Cécile Groebbens De eind -s laat vermoeden dat het hier om een patronymicum (zoon van) zou gaan, hoewel ook de naam Zoonens als “plaatsvervangende” familienaam werd gebruikt B. Moedernamen (Metroniemen) Baukes Irma (D) Irma Coppens Was de dochter van Barabara De Jonghe. 200 Builens Fieken (K) Sophie Van Melkebeke Was de kleindochter van Francisca Buyl. Celle Berken (Bo) Albert Renneboog Was afkomstig uit Haaltert en de zoon van Celestine Vijverman. Deze voornaam kan inderdaad verkort worden tot Celle. Danne heure Fil (OD) Theofiel Bisback Zoon van Maria Prudentia Van Impe, kleinzoon van Joanna van Impe. De vervorming van Joanna naar Danne lijkt ons ietwat bizar. Dieken heur Madeleine (Bo) Madeleine De Pelsmaeker Was de dochter van Elodie De Wetter, die een herberg uitbaatte op de Heldergemstraat. Fiekes Yvonne (K) Yvonne Van Durme Was de dochter van Sophie Van Melkebeke. Letaus Liza (K) Elisa D’Hondt Was de dochter van Coleta. Deze naam werd verkort en in genitiefvorm gebruikt, daarom de -s. Nastekes Peeken (Bo) Petrus Temmerman Was de zoon van Anastasia De Wilde. Nelle heur Maria (Bo) Maria Groebbens Haar moeder heette Petronella De Neve. Rien zijn Julie (K) Julie Lievens Was de dochter van Sepherinus. De naam van de vader werd verkort tot Rien. Rientje (H) D’Haese ? Was de kleindochter van Catharina de Vulder, in diminutiefvorm verkort tot Rientje. Ristauze Pee (D) (zie foto) Petrus De Troyer Zoon van Evarista Raes en vader van de co-auteur van dit boek. Roekenze Stauf (D) Gustaaf Bisback Zoon van Alexandrina De Roeck. 201 Siska Wielens Delle (OD) Adela d’Hondt Was de dochter van Francisca Van De Wiele. Stien zijn Urma (Bo) Irma Hendrickx Was de dochter van Constantinus (Stien). Stiffe heur Bertha / Stiffekens Bertha 1 (Bo) Bertha De Leeuw Dochter van Stefanie Lejonc en kleindochter van Chrysostomos Blicquy (Henegouwen), die ca 1792 een herberg had op de steenweg. Stiffe heur Bertha / Stiffekens Bertha 2 (Be) Bertha De Wetter Dochter van Stefanie De Neve. Stinaus Matille (K) Mathilde Andries Mathilde was de dochter van Constanta Van Melkebeke. Ook hier krijgen we het verschijnsel van de dialectuitspraak <au> van de lange <a:> die dan een genitiefvorm krijgt. C. Naam van de echtgeno(o)t(e) Fonkes Therese (K) Theresia Moreels Was de echtgenote van Donaat Vonck. Mandine heure Kaur (K) Oscar Beerens Oscar (afgekort tot Kaur) was de echtgenoot van Amandine De Cock. Naut zijn Marieken (Bo) Marie Sonck Haar man heette Donatus, wat in het Heldergems werd afgekort tot Naut. Seen zijn Urmau (Bo) Irma Bonne Haar echtgenoot heette Arsène Matthijs. 202 3. Namen die wijzen op beroepen en functies (ook onrechtstreeks) Bakkers (S) fam. Van Herreweghe Waren bakkers en landbouwers. Barco (Bo) Marcel Coppens Deze elektricien was verdeler van toestellen voor huishoudelijk gebruik en van radio- en televisietoestellen van het merk “Barco”; nadat deze fabrikant ophield met de productie en hij bijgevolg andere merken verkocht, bleef hij zijn naam behouden. Bisschop (K) Henri De Cooman Dat sommige mensen zelf hun bijnaam verzonnen, bewijst het volgende verhaal. De familie De Cooman waren harde werkers, bekend voor het snoeien van bomen en het werk in de steenbakkerij. Henri had de taak om de aarde in vormen te doen; men dacht daarbij aan het vormen van de kinderen door de bisschop en men noemde hem “bisschop”. Henri was blijkbaar erg met deze naam opgezet,want hij zou tegen zijn werkmakkers gezegd hebben: ”Als ge mij bisschop noemt, betaal ik een liter jenever”. Meteen was zijn spotnaam geboren. Bisschop zijn Tine (Bo) Valentine Van Melckebeek Boere Marcel (Bo) Marcel Jacobs Boer Jacob (Bo) Gustaaf Jacobs De naam heeft Marcel eigenlijk meegekregen van zijn vader boer Jacob, een van de vele kleine boeren die Heldergem “rijk” was in de vorige eeuw. De man was echter bekend als schrijnwerker en volgens onze zegslieden allesbehalve een “boer” in de negatieve betekenis van het woord. Boerken Cooreman (S) Hubert Cooreman Was de zoon van Gustaaf Cooreman, afkomstig uit Nederhasselt. Moeder wenste haar jongste zoon als opvolger op de boerderij. Boerken (Vermassen) (OD ) (zie foto) Kamiel Vermassen Deze bekende bierhandelaar reed jaren rond met op zijn bierwagen het opschrift Kamiel (boerken) Vermassen. Toen zijn kinderen de ronde overnamen, werden dat Boerken zijn gasten. 203 Boezjeken (K) Jozef Andries Was beenhouwer (in het frans “boucher”). Vandaar ook de naam Boezje zijn Emma. Blok Jef (Bo) Jozef Haezaert Maakte klompen of “holleblokken”. Chauleken de Kliërmauker (Bo) Karel De Schrijver Was een kleermaker, vrij klein van gestalte, die Charles(Karel) heette. Chauleken Muntjbaul (OD) Charles Verbeken Charles verkocht snoep of in het Heldergems “muntballen”. Het woord ’muntbal’ is op zichzelf ook zeer interessant, omdat het gebruikt wordt voor alle vormen van snoep. Ouderen zeggen nog steeds ’Moe je ne moentjbaul emmen?’ voor ’Wil je een snoepje?’ Maria De Witte, echtgenote van Charles, was afkomstig uit Woubrechtegem, en bij de wieg van haar zoon Cyrus zong ze steeds “Ik wiege mijne Cyrus en ik roere mijne pappe en ik lauët mijnen Charel dansen”. Champetterken (H) Gustaaf Van der Haegen Zijn vader was veldwachter te Nederhasselt. De Kween (H) * Een “kween” is een nogal negatieve bijnaam voor een oude vrijster, meestal ook voor iemand die nogal pinnig is. Het woord is uiteraard verwant met het Engelse “queen”, maar het heeft een betekeniswijziging in ongunstige zin doorgemaakt. Een “kween” is ook een onvruchtbare vrouw. Er bestond bij de boerenzonen blijkbaar de traditie om de verloofde zwanger te maken alvorens te huwen, om de opvolging veilig te stellen. Het gebeurde dat, als een meisje onvruchtbaar was, zij ongenadig werd gedumpt en geen kans kreeg om te huwen. Dat die vernederende toestand en het verdriet over haar verloren geliefde haar pinnig maakten, was begrijpelijk. Men zou voor minder.... De meester zijn Maria (D) Maria Cooreman Haar echtgenoot was Albert De Neve, de laatste onderwijzer van Heldergem. 204 De meester zijn Maria (Bo) Maria De Mulder Zij was de echtgenote van Albert Pevernagie, die jarenlang onderwijzer in Heldergem is geweest. Dekkers Lis (H) Alice De Cock Was de dochter van een strodekker. Den architect (D) Remi De Smet Zorgde voor het draineren van land en weiden; was dus geen echte architect. Den bakker (OD) Was vroeger bakker. Victor Beerens Den boer (H) Benedict Goeman De familie Goeman bestond van oudsher uit landbouwers,“boeren” te Heldergem. Den bokser (Bo ) (zie foto) Victor Raes Was een bekend beroepsbokser5 over wie u meer vindt in het boek “Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem “ Den burgemeester/ burremieëster (H) (zie foto) Aimé Van Cauter Was de voorlaatste burgemeester van Heldergem (van 1947 tot 1967 6). Den burgemeester zijn Leine (Bo) Helena D’Haeseleer Was de dochter van de oud-burgemeester van Heldergem. Leine is uiteraard een verkorting van Helena/Helène. De familie D’Haeseleer leverde trouwens heel wat burgemeesters in Heldergem, reeds van in 16847. Den eirenmerchand (Bo) Frans De Cock Was uiteraard eierhandelaar. Den entrepreneur (Bo) Remi De Turck Was een bekende bouwondernemer in het Heldergemse. De juzen zijnen Toor (K) Hector Lievens Of de vader van Hector (Toor) ooit rechter is geweest, weten we 205 niet met zekerheid. Wel weten we dat hij een echte poetsenbakker was. Daarom het volgende verhaal Vijftig jaar geleden overleden de meeste mensen thuis. Wanneer hun stervensuur naderde werden ze berecht met het sacrament der stervenden. De pastoor vertrok te voet aan de pastorie, hij hield het H. Sacrament in een beursje in de hand. Hij was vergezeld van de koster die voor hem stapte met een bel in de hand. Hij belde altijd tweemaal, wachtte dan een paar meter, en belde dan opnieuw tweemaal, en dit tot aan het huis van de stervende. Op een warme zomeravond weerklonk opeens het gerinkel van een bel, tweemaal met onderbrekingen. Alle mensen uit de buurt spoedden zich naar buiten, want de pastoor was in aantocht voor een berechting, dachten ze.Wie was er stervende? Zoals het een christen mens past, knielde iedereen neer, wachtend op de komst van de pastoor…maar hij kwam niet. U kan al raden wat er gebeurd was.Toor bezat een bel, en in een venstertje op de zolder bootste hij een berechting na. Na een tijdje dropen de geburen af: ze waren opnieuw gefopt door de Juzen zijnen Toor De suisse (Zwisj ) (H) (zie foto) Remi D’Herde Was gedurende meer dan 60 jaar suisse in de kerk. De naam “suisse” zou afkomstig zijn van de Zwitserse garde in het Vaticaan, die de orde in de kerk moest handhaven. Doken Blauwduif (K) Judocus Callebaut Judocus, afgekort tot Doken, woonde vroeger in het duivenlokaal “De Blauwe Duif” op de Keienberg te Haaltert. Is dus een naam die verwijst naar de naam of het uithangbord van een herberg, iets wat wel vaker voorkomt bij naamgeving. Doren Masj (H) Was metselaar van beroep. Isidoor De Rijck Ferailleur (OD) Jan Van De Velde Was bouwvakker, meer bepaald ijzerverbinder (“ferailleur” in het Frans). Fil corporaal (Bo) Was korporaal bij het leger. 206 Theophile Hendrickx Fil de Champetter (D) Theofiel De Cooman Was de laatste veldwachter van Heldergem. Filleken Dorsmolen (Düsmeulen) (B ) (zie foto) Theofiel Andries Was een van de eersten die een dorsmolen bezat. Filleken was ook een echte uitvinder en knutselaar. Foos Cent (Ceng) (K) Alfons Van De Wiele Alfons, die bakker was van beroep, was ook stoelzetter in de kerk en haalde ook het stoelgeld op. Vandaar de naam Cent. Frans Viggen (’t Viggen) (D) Frans D’Hoker Was biggenhandelaar - een big is “een viggen’ in ’t Heldergems. Foos Masj (H) Alfons Andries Was de zoon van een metselaar. Foosken ei (S) Alfons Van Der Biest Was de zoon van een handelaar in eieren. Goemans Mistes (H) Anna De Wilde Was de echtgenote van Benedict Goeman. Het was nogal eens de gewoonte om de boerin “mistes” of “mestes” te noemen, een verkorting van “meesteres”. Henri Schrijn (K) Was schrijnwerker. Henri Van Den Driessche Henri uit de Welvaart (OD) Henri Hespeels Woonde in een winkel van “de Welvaart”, oorspronkelijk een soort keten van coöperatieve winkels. Jeanne Kool (Bo) Gabrielle Coutaert Handelaarster in steenkolen. Jef Kool (Bo) Kolenhandelaar Jozef Hendrickx Jef Masj (H) Was metselaar. Jozef Andries 207 Juleken Moentjbaul (OD) Jules De Vulder Gehuwd met Thereseken Chocolat; waren karamelmakers (zie chauleken moentjbaul). Jules de champetter (Bo) (zie foto) Lucien Hendrickx Was veldwachter of champetter. Eigenaardig is dat de roepnaam verschilt van de officiële voornaam. De man huwde tweemaal. De kinderen uit zijn eerste huwelijk heetten respectievelijk de champetter zijne Lowie, de champetter zijn Adrienne en de champetter zijn Staafken (hoewel hij een aanzienlijke lengte had). Uit zijn tweede huwelijk ontsproten Dreeken Champetter, ook Petterken genoemd en Rosieken van de champetter. Dit bewijst meteen dat binnen eenzelfde huisgezin, verschillende vormen van naamgeving kunnen plaats vinden, zelfs al behoren die tot eenzelfde categorie (in dit geval beroepsnamen). Kezze Jozef Van Durme Was handelaar in kersen en vroeg dikwijls:”Zijn de kezzekens al rijp?”. Koster (H) Raymond Van Herreweghe Was deze man koster of kon hij alleen maar goed zingen, of een instrument bespelen, of hielp hij in de kerk? Linne masj (K) Adeline Andries Haar vader was metselaar. Zoals in een aantal gevallen gaat de beroepsnaam hier over van vader op dochter, en fungeert hier als een echte familienaam. Lowie masj (K) Carolus Ludovicus Breynaert Was de zoon van een metselaar (“masj” is mortel). Mannenze Stauf (D) Gustaaf Van Wassenhove Misschien was hij mandenmaker, we hebben dit niet met zekerheid kunnen achterhalen. Maurice kool (M) Maurice Van Liedekerke Was eveneens kolenhandelaar. Meeken de verreverèjer (Bo) (zie foto) 208 Aimé Verbeiren Meken is uiteraard de verkorting van Aimé, die verver van beroep was. Meester Albert (Bo) en meester Louis (S) Albert en Louis Pevernagie Beiden waren onderwijzers te Heldergem in de gemeenteschool. Meester De Neve/Albert (D) Albert De Neve De laatste hoofdonderwijzer van Heldergem. Hij werd zowel meester Albert als meester De Neve genoemd. De reden waarom men overschakelde op de familienaam heeft uiteraard te maken met het reeds voorkomen van een meester Albert ( zie hoger ). Meester Herman (Bo) Herman Boeykens Vormde samen met meester De Neve jarenlang het laatste onderwijsduo in Heldergem. Herman was naast onderwijzer ook koster te Heldergem en echtgenoot van de latere burgemeester van GrootHaaltert, mevr. Valentine Boeykens-Tas. Meester noilje (K) Omer Van Geyt Omer was kleermaker van beroep; noilje is dan ook de dialectuitspraak van naald, een van de noodzakelijke attributen van een kleermaker. Het woord “meester” werd gebruikt voor iemand die in zijn ambacht een bijzonder diploma haalde of met anderen onder zich werkte (denk aan meestergast). Soms ook overdrachtelijk voor iemand die zijn vak bijzonder goed kende. Merken frit (K) Omer Verbeeren Was frituuruitbater; reed rond met wagen en luidspreker:“Hallo hallo hier is de fritauto met pickles als kado”. Milleken de plekker (K) Emiel Van Durme Was zelfstandig stukadoor, ofte “plekker” (plakker) in het Vlaams. Monty (Bo) René De Pauw Was een handelsreiziger van producten met de naam «Monty» (o.a. schoensmeer). Ou meesters (Bo) Gezusters De Swaef Zij waren beiden dochter van een oude (ou) onderwijzer. 209 Pee bazaar (K) Petrus Meganck Had een kleine winkel waar alles te koop was. Zijn dochter noemde men “Nieken bazaar”. Petrus Van De Wiele Pee den bakker (K ) (zie foto) Was bakker van beroep, op dezelfde plaats waar nu nog de bakkerij ’t Winkelken gevestigd is. Hij reed vele jaren rond met paard en kar. Zijn paard Juul was een fenomeen. Het was verwend, want iedere keer als hij aan de voordeur van het ouderlijk huis kwam, bleef hij staan. Hij wou alleen verder als hij een klontje suiker kreeg. Pee den bakkers (K) Was eveneens bakker Petrus Van Der Steen Pee kosterze Jef (OD) Jozef Van Den Neucker Was de zoon van een oud-koster, zelf was hij slager. Peeken Botermelk (Bo) Petrus De Cock Ging rond met botermelk ??? Peeken Dekker (Bo) Petrus De Cock Was de zoon van Bernardus De Cock die strodekker was van beroep. In dit geval ging de beroepsnaam over van vader op zonen. Deze waren respectievelijk Staaf Dekker, Fons Dekker, Dekkerze Benonie en Dekkers Lis (Elisa De Cock) Opnieuw krijgen we een verschillend naamgevingproces binnen hetzelfde gezin, met in de twee eerste gevallen de beroepsnaam achteraan zonder genitiefvorm (bezitsvorm), en bij de twee laatste een genitief van de beroepsnaam vooraan. Peeken Smet (Bo) Petrus Baetens Was smid van beroep (zie Smesj Toor). Pee koster (D) Was oud-koster. Petrus Van Den Neucker Peken groensel/Peken savooi (Bo) Petrus Gosseye Was een groentenhandelaar en reed rond met paard en kar. Hij had eveneens een kruidenierswinkel. 210 Pië rondel (OD) Petrus Jacobs Petrus werkte te Brussel in een fabriek.Wanneer men hem vroeg:”Wat voor werk verricht gij daar?”, antwoordde hij altijd:“Ik maak er rondellekens” (sluitringen.) Pol manne (Bo) Leopold Groebbens Deze mandenmaker woonde als enige in een straat, thans deel van de Hogendries, maar vroeger aardeweg. Zijn huis werd tijdens de oorlog platgebombardeerd, maar de straat wordt nog door iedereen “de pol manne” genoemd. Polleken keunink (Keuninksken) (M) Leopold De Wetter Had zeven zonen, en het was de gewoonte dat de zevende zoon naar de koning werd genoemd. Polleken kuiper (D) Leopold Haezaert Was kuiper. Kuipers vervaardigden houten vaten. Sisken de wrijver (S) Franciscus Cobbaut Mensen gingen bij hem om zich te laten genezen door handoplegging (wrijven), wat dan meestal gepaard ging met het volgen van een “beeweg” (bedevaart). Sisken mol (H) François Van Impe Had de reputatie om een goede mollenvanger te zijn. Slappes (D) Mon Slap (D) De Troyer Edmond Maurice Slap (Bo) De Troyer Maurice Maurice was de zoon van Edmond. Deze laatste werkte tijdens de Eerste Wereldoorlog in de melkerij. De Duitse bezetter kwam en eiste een deel van de melk op. Mon leverde de gevraagde liters maar verzwakte de melk door er water aan toe te voegen, wat men in de volksmond slap noemt.Vandaar de naam. De naam Slappens ging ook over op de familie Moreels, waarvan zowel de twee broers als hun kinderen bekende marktkramers zijn. De naam ging over via Julia De Troyer, dochter van Edmond, die gehuwd was met Albert Moreels. 211 Smesj Toor (D) (zie foto) Hector Baeten Was de hoefsmid van het dorp. Zijn ouders hadden ook een smidse (smesj) op Bovendries. Ouderen refereren aan deze plaats nog altijd als smesj. Hij was gehuwd met Maria Trogh en had een kroostrijk gezin, waarvan de kinderen de bijnaam van de vader meekregen. De oudste was Peeken Smet (zie aldaar), de andere jongens waren Paul Smet en Long Smet (Odilon), de meisjes werden Smesj Toor zijn Julia, zijn Hortense, zijn Paula en zijn Simonne genoemd. De jongste zoon kreeg ook hier een ander naamgevingproces en werd zoals de zussen Smesj Toor zijne Freddy genoemd. Deze laatste ontwikkelde zich tot een meer dan verdienstelijk kunstschilder onder zijn eigen naam Freddy Baeten. In heel wat huizen in Groot-Haaltert hangen schilderijen van deze man, die zich specialiseerde in hoevetaferelen en bloemen. Zijn beroep was onderwijzer. Stauf Dekker (D) Was strodekker van beroep. Gustaaf De Cock Staufelo (Stauf velo) (Bo) (zie foto) Gustaaf De Rijck Was fietsenhandelaar en later grossist in huishoudartikelen. Twee van de kinderen zetten de zaak voort, thans de enige supermarkt die Heldergem rijk is (zie Eliane uit de Cash) en die verdwijnt eind 2010.Twee andere zonen waren onderwijzer in Heldergem in de naoorlogse periode, namelijk Stauf velo zijne Remi (Remi De Rijck), die ook koster was, en Stauf velo zijne Rufin (Rufin De Rijck). Stokchampetter (Bo) Prosper Hespeels Was hulpveldwachter, had waarschijnlijk als enige wapen een stok of matrak. Thereseken chocolat (OD) Theresa Provost Echtgenote van Juleken Moentjbaul (zie aldaar). Tist heiring (OD) Jan-Baptist D’Hondt De voornaam is de afkorting of roepnaam voor Jean-Baptist, zijn familienaam kreeg hij omdat hij met haring leurde. Zijn dochter werd Tist heiring zijn Poldine genoemd. 212 Toor de moljer (Bo ) (zie foto) Victor Coppens Bezat een mechanische molen om graan te malen. Moljer is de dialectuitspraak van mulder of molenaar, met de mouillering1 zoals die in onze streek gebruikelijk is. Toor masj (OD) Hector Andries Was de zoon van een metselaar (“masjer”). Torken schoen (ook boer schoen zijn Torken) (K) Victor Hanssens Was uiteraard schoenmaker. Valerie de koster (ook credo genoemd) (Bo ) Valerie De Backer Deze heer was koster en fotograaf in het dorp. De naam credo is uiteraard een verwijzing naar de liturgische dienst (Was hij eerst koster en nadien fotograaf, of was koster belangrijker dan fotograaf?). Vlam (Bo) Kolenhandelaar. Victor Volckaert 213 4. Diernamen Bokke Marie (M) Maria Schouppe Zij bleek in het bezit te zijn van een geitenbok, die een nogal doordringende geur afgaf. Franciscus ? Cisezel (S) 8 Onze zegspersoon Alfons Beeerens kende deze persoon bijzonder goed. Zijn thuis was in Nederhasselt, maar hij woonde alleen. Hij was eigenlijk geen voddenkoopman maar een landbouwer met 5 of 6 koeien. Zijn verblijf bevond zich ergens tussen Heldergem en Nederhasselt, op een veldwegel die links tegenover de baan ligt die van de Kambaan naar Hoom leidt. Hij had daar een soort barak die helemaal van stro was gemaakt, zowel de stallen als de eet- en slaapplaats. Om zich te beschermen had hij twee gevaarlijke honden, doch hijzelf was een vriendelijk man. Zijn broer Fernand was al even bijzonder. Hij was een gevaarlijk uitziende kerel met een baard en verplaatste zich met een hondenkar. Zijn honden kregen er van langs met de zweep indien het niet naar zijn zin ging. Hij woonde in Nederhasselt en hield beren (of biejers – mannelijke varkens) waar de boeren met hun zeugen naartoe gingen. De Poesjen (Bo) Familie De Schrijver Deze familie, afkomstig uit Kerksken, had heel wat nakomelingen die in Heldergem getrouwd waren, en er dus woonachtig waren. Jan De Schrijver stond bekend als poesjzjang, Cesarine De Schrijver als Poesj zijn Cesarine, Frans De Schrijver gewoon als poesj. De naam was afkomstig van de grootvader, die naast herbergier ook handelaar in kalveren was. Het dialectwoord voor een kalf is een poesj en meteen ken je de verklaring van de naam. Een tweede verklaring is meer anekdotisch. Albinus Baetens bewaakte samen met twee vrienden de koeien in de wijk Landlede te Kerksken. Ze kwamen op het idee om elkaar een naam te geven. De eerste zei: “Ik ben vogel”, de tweede zei: ”Ik ben poesj” en Albien zei: ”Noem mij Lacarte”. Marie Gieët (Bo) Maria Govaert Kweekte één of meerdere geiten om in het levensonderhoud te voorzien. De naam werd ook gebruikt als plaatsnaam” De Marie Gieët.” Marie was ook “bundeles”. Bij de geboorte van een kind ging ze thuis 214 de kinderen verzorgen en verversen tot de moeder het zelf kon. Bij een eerste bezoek aan de kerk (bij het doopsel) droeg zij het kind, als eerbewijs voor de geboden hulp. Volgens zegsman Alfons Beeerens zou het ook kunnen dat de naam niets heeft te maken met “geiten”, maar teruggaat op haar vader, die dokter Geert werd genoemd. Hij was een kruidendokter voor alle kwalen en deed ook aan het “aflezen” van ziekten. Het “aflezen” is een volksgebruik waarbij voor wratten of andere kwalen gebeden worden gezegd, gecombineerd met bvb handoplegging of het maken van een houten of strooien kruis over de wrat. Het zou ook kunnen dat de moeder of de grootmoeder van de kruidendokter of kwakzalver Geerts heette. Wij kunnen dit jammer genoeg niet controleren, omdat de gegevens over Herzele nog niet ontsloten zijn, en de familie Geerts uit Herzele afkonstig is. Minekauzen ezel (K) * Is de zoon van Dominica, doch we onthouden ons van verdere commentaar om de betrokkene niet te schaden. Nette Mus (K) Antonia Barbara Bisback We verwijzen hier naar het verhaal met Spinnekop Pee Lieë (H) Petrus De Leeuw Een dubbele verkorting, waarbij de familienaam de dialectuitspraak van “leeuw” is. Peerdeken (Bo) Martinus Gossey De verklaring van deze naam is te zoeken bij een uitspraak van de man. Toen men hem vroeg om iets te doen zei hij vaak “Ik kan niet verder dan het paard”, wat zo veel betekent als “Ik heb ook maar twee handen”. Puit Ernest / Puiten Nest (Bo) Ernest Verbeken De zus werd Puit Angèle genoemd, één broer heette Puite Bein (Urbain), een andere Puite Gust (zie verder). Volgens dhr. Beerens is de naam afkomstig van een oud huis op de Berenhoek. Daar stond een oude woning op de plaats waar nu dhr. Hans Speliers woont, een veertigtal meter van de straat. Het was daar zeer drassig, soms liep het er zelfs onder water. Meer dan waarschijnlijk zaten er dus ook puiten of kikkers. Vital Verbeken en Ma215 ria Adelina Volckaert, de ouders van Puit Ernest, hebben in “de puit” gewoond. Het huis bleef nadien jaren onbewoond. Constant Hendrickx gebruikte het als bergplaats voor het voeder van zijn dieren, maar het bleef dezelfde naam behouden. Er zouden ook uilen hebben gewoond, zo’n 70 jaar geleden. Puite Gust (K) Henri Verbeken Tijdens de campagne in Frankrijk luidde Henri de klokken. De vaste klokkenluider in Heldergem was Gust. Wanneer nu Henri aan het luiden was zei men lachend: “Hoor, Gust is aan het luiden”. Bij zijn terugkeer in België werd Henri alleen nog Gust genoemd. Spinnekop (H) Octavie Lievens Waarom men juist de dame in kwestie “spinnekop” is gaan noemen is ons een raadsel. In elk geval is ons het volgende verhaal meegedeeld: In de herfst, wanneer de webben van de spinnen bij mistig weer zichtbaar zijn in de hagen, wandelde “spinnekop” voorbij de woning van “mus”. Mus ging in de aanval en zei “Nu hebben de spinnekoppen hun weer, hé”, maar spinnekop antwoordde zonder dralen: ”De mussen zullen het wel openfladderen”. Tistjen Duif (Bo) Was een duivenmelker. Jan Baptist Lievens ’t Viggen (Frans Viggen) (D) Frans D’Hoker Was biggenhandelaar. Deze naam hoort dus zowel thuis bij de diernamen als bij de beroepsnamen (“viggen” is het Heldergems voor “big”). Vlooitje / Vluëken (H) Gilbert Cooreman Was de kleinste uit het huisgezin. 216 5. Plaatsnamen (Toponiemen) Hierbij horen ook de herbergnamen, vaak verwijzend naar een uithangbord. Centens Dille (D) Reinhilde De Vuyst Zij huwde met Jan-Baptist Antheunis en woonde aan het begin van de Hallebaan, tegenover Klok Tist (zie aldaar). Op Centens hof woonde de broer van de echtgenoot van Dille. Hij was ongehuwd en woonde er samen met zijn eveneens ongehuwde zuster. Zijn naam was Centenze Charel maar hij werd ook Barra genoemd. De naam Centens is gegeven in de winters van 1890 en 1891, waarschijnlijk de strengste ooit opgetekend. Alles wat buiten stond was bevroren. Rapen, rogge, alles was weg, zelfs de notenbomen waren opengevroren. De koeien waren zo verzwakt dat men drie man nodig had om ze te leiden.Het toeval wilde dat Charles een rapenveld te veel had. Hij liet het in bloei komen om het raapzaad te verkopen voor koolzaad, dat goed in de markt lag. De boeren hadden zelf geen raapzaad kunnen kweken en moesten alles gaan kopen. Charles verkocht toen dat zaad met kleine hoeveelheden aan schromelijk dure prijzen. Op het einde kwam men zelfs smeken voor zaad. Charles vertelde fijntjes dat het rapenveld heel wat centjes had opgebracht, en meteen kwam hij aan zijn naam. De naam Bara is afkomstig van de liberale minister (rue Bara, place Bara). Charles was een anti-klerikaal en ging nooit naar kerk of kluis. Elke dag passeerde hij voorbij de nonnetjes om naar zijn weide te gaan. Die gunde hij geen blik, maar met pastoor De Kimpe sloeg hij wel een praatje, dit tot groot ongenoegen van de zusters. De Koreaan (S) (zie foto) Had gevochten in Korea. Frans Impens Eliane uit de Cash (Bo) Eliane De Rijck Samen met haar broer baat zij de “Cash and Carry De Rijck” uit. Griete Kaur (Bo) (zie foto) Oscar Strickx Deze persoon was afkomstig uit de wijk “Griet” te Aaigem; het tweede gedeelte is opnieuw een verkorting van de voornaam. 217 Jan uit ’t klooster (D) Was knecht in het klooster. Jan Verschueren Jang uit ’t Wijnhuis (S) Jan Impen ’t Wijnhuis was een afspanning langs de steenweg. Waarschijnlijk verkocht men er wijn, dit in tegenstelling tot de meeste herbergen, waar men alleen bier kon krijgen “Het Wijnhuis” was een beruchte herberg in de tijd van Jan De Lichte. Volgens onze zegslui is hij er persoonlijk nooit geweest, maar leden van zijn bende uit Denderhoutem, Kerksken en Heldergem kwamen daar samen. Het Wijnhuis was de schrik van de streek; zelfs nog vele jaren na de dood van Jan De Lichte waagde bij avond of nacht niemand zich in deze omgeving, tenzij in groep. Jef Americain (Bo) Had in Amerika gewoond. Jozef D’Haeseleer Kammenze Gaston (S) Gaston Baeten Woonde in een boerenhof aan het begin van de Kambaan, het hoogste punt van Heldergem. Het hoogste punt van Heldergem is de Bulskam (nvdr. verwant met de gemeentenaam Bulskamp in West-Vlaanderen, zie “Bijdrage tot de Geschiedenis van Heldergem, p 29-30). De Kam was ook de naam van een herberg, ver buiten de dorpskom gelegen. De grootvader van Gaston noemde men Kambaasken. Kelderkes (Keljerkes) Matille (K) Mathilde Andries Ook Stinaus Mathille genoemd, was uitbaatster van cafe ’t Kelderke. Kennekes Treeze (Be) Marie-Theresia De Swaef Was herbergierster; als je weet dat het bier vroeger in kannen werd bovengehaald, is de oorsprong van haar naam niet ver te zoeken. Klok Tist (Be) Jean-Baptist Groebbens Tist was de zoon uit een herberg “bij Klok”, gelegen boven de Hallebaan, tegenover het huis van de gezusters Antheunis (thans bewoond door de familie De Meerleer). Zijn zuster baatte er een snoepwinkeltje uit. Vele van zijn broers, waaronder Philemon en Donaat, waren klokkenluiders; waarschijnlijk was zijn vader dat ook. De herberg 218 had niet echt de naam “(In de ) Klok”, maar iedereen zij “bij Klok”, zodat we hier eerder met een beroepsnaam dan wel met een plaatsnaam hebben te maken. Tist was gehuwd met Adeline Sonck, en uit het huwelijk ontsproten niet minder dan 16 (!) kinderen. Lisken uit den Teppen (M)9 Elisabeth Schouppe Verwijst naar de “wijk” Muskenteppen, een zeer interessant toponiem, officieel gekend als Kerkbosweg 9. Lowieken uit ’t Kruisken (Bo) Louis Van Den Dooren Woonde in een huis nabij de vredeskapel (hoek Hallebaan en Heldergemstraat). Zie ook olielowieken. Macrit (K) Karel De Vuyst Verwijst naar de zaal “bij Macrit”, waarvan hij de uitbater was. Het is ons echter een raadsel waar de naam vandaan komt. Misschien een verwijzing naar de schildersnaam “Magritte”. Maria uit ’t Schuit (OD) Maria Pevernagie Bij elke overstroming stond dit huis, dat vrij dicht tegen de Molenbeek lag, 50 cm in het water. Het huis dreef dus als het ware in het water. Later werd er een frituur (annex zaal) met dezelfde naam geopend, maar op dit ogenblik is ook die alweer verdwenen. (heette ook “’t Oud-Dorp”). NB: ’t Schuit lag oorspronkelijk aan de overkant, was ’t eerste huis van Heldergem als je van Aaigem kwam. “Pee Schuit” maakte met wissen die hij in de beek liet trekken zittingen voor (kerk) stoelen enz. Mauetereerzen Dolf (M) Adolf Hespeels Zoon van Leonard, die afkomstig was uit Mater. Pintjezn’ Natj’ (D) Donaat De Troyer Donaat was de zoon van Rosalie de Schrijver, afkomstig uit café “De Pint”, gelegen in de wijk Berg te Kerksken. Donaat huwde met Evarista Raes en het gezin had niet minder dan 15 kinderen, waaronder 4 tweelingen.Van de 15 bleven er slechts 9 in leven. Donaat was een duivel-doet-al; hij was landbouwer, ze hadden een specerijenwinkel en een café, en hij zat ook een tijdje in de gemeenteraad. 219 Pintjes Suzanne (Bo) Suzanne Schandevijl Zij ging wonen in het ouderlijk huis, waar voor haar ook haar moeder en grootmoeder (Rosalie De Schrijver) had gewoond. Aangezien Rosalie afkomstig was uit “De Pint” (zie Pintjez’n Natj’) ging de naam ook over op de kleindochter. Poote Kamil (Bo) Kamiel Van Snick Was afkomstig uit Nederhasselt en woonde in een afgelegen wijk dicht bij een bos, de Poot genoemd. Vandaar kreeg hij zijn bijnaam. Robert uit de Berieêk/ Bureek (Be) Robert Haegeman Woont in de “bureek”, een uitermate interessant toponiem, dat op de huidige kaarten nergens meer terug te vinden is.10 Sidonie uit de gracht (OD) Sidonie??? Woonde in een herberg dicht bij de gracht naar de Molenbeek. Sisken uit de Koterhaak (OD) Franciscus Haezaert Was herbergier in een van de oudste nog bestaande herbergen in Heldergem. Smesj Long (Bo ) Odilon Van Buggenhout Ter hoogte van de Vijverstraat nr. 1 was er een smidse, in het dialect bekend als “smesj”. Long is uiteraard de verkorting van Odilon. Swingsken (OD) Frans Van Den Eynde Huwde in café “De Swing”, tot voor enkele jaren een café op het Oud-dorp, recht tenover de oude pastorie. Frans was getrouwd met Eliza de dochter de uitbater Clement De Cort. Rollekes Mie (S) Melanie De Pelsmaecker ’t Rolleken is de plaats aan de steenweg waar de doorsteek (voetweg) naar Ninove begint. Het is een verwijzing naar een herberg “in ’t Rolleken”, een van de afspanningen langs de steenweg, waarvan gezegd wordt dat hij teruggaat op een Romeinse heirbaan.“Aan Barbara” betekende hetzelfde als “achter ’t Rolleken” en is een verwijzing naar Barbara Sonck, de bewoonster langs de andere kant van de baan. Voor de verdere verklaring verwijzen we naar de sectie 7 “eigenschappen”, omdat de naam zou verwijzen naar een krullebol. 220 Terneuzen (K) Remi Blondeel De persoon in kwestie had een zeer sterk ontwikkeld reukorgaan, zodat het verband met de plaatsnaam voor de hand ligt. 221 6. Namen van voorwerpen Chic Mathille (OD) Mathilde Antheunis Volgens de overlevering bleek deze dame een echte ’Calamity Jane’ te zijn: zij pruimde tabak en reed met de paarden, wat toch wel tot opmerkingen leidde in de buurt. Fie fluit (OD) Elvire Eeckhout Wij laten hier de interpretatie aan de lezer over. Jef memme (M) Jozef Heyman Er wordt verteld dat de man in kwestie als kind zeer lang een fopspeen,“een memme”,heeft gehad. Mandjen beton (K) Amand Van der Hoeven Mand maakte een doorgang onder de voetweg bedekt met een laag beton. Zijn kippen konden nu, vanuit het hok, ongehinderd en veilig langs het tunneltje naar de boomgaard lopen. Mandjen boesasj (Bo) Amand De Cock Voor de voornaam is het gebruikelijke procéde gehanteerd, verkorting van de voornaam met diminutief. Bij de familienaam noteerden we het volgende verhaal. Mandjen was, zoals zoveel Heldergemnaren, seizoenarbeider. Bij zijn terugkeer van de “campagne” vergat hij zijn “balecon” of “bo(e)sasj” (= een soort schoudertas) in het Zuid-Station te Brussel. Pas bij zijn thuiskomst te Heldergem merkte hij zijn vergetelheid. In ons dorp ging kort nadien het volgende liedje:“Justine, Justine (was zijn echtgenote), hebt ge Mand zijn bozasj niet gezien; ze staat in de Midi, en Mandje was partie.” Noeken (H) Julien De Groot Was verzot op noga, een lekkernij bestaande uit deeg van eiwit metgebrande amandelen, noten en suiker 11. In het Heldergems wordt dit als ’noega’ uitgesproken, verkort tot “Noeken”. Oljelowieken (Bo) Louis Van Den Dooren Verkocht olie voor olielampen (dus onrechtstreeks verwijzend naar een beroep). 222 Bekend is het verhaal van “Oljelowieken zijnen saucis”. Vroeger was het de gewoonte dat men de braadworsten, “saucissen”, aan haken aan het plafond te drogen hing. Op een bepaald moment moet Lowieken gezegd hebben “’t gaat regenen, mijne saucis dript (druipt)”! Oljemathille (OD) Mathilde Haesaert Verkocht eveneens olie voor olielampen en was de moeder van Oljelowieken. Ons is het volgende liedje bekend (uit een potpourri) “Hij was verliefd al op dat bieken, Oljemathille, Oljemathille heur Emelieken, en zij was het schoonste meiske van de stad, mee ne strek al op heur gat (Het was in die tijd inderdaad de mode om jurken te dragen met grote strikken achteraan)”. Pee kaffee (S) Petrus Callebaut Pee was jaren geleden herbergier van de herberg “In den groten bak”. Soms noemde men Pee zelf de groten bak. De man was waarschijnlijk koffiehandelaar, maar er bereikte ons ook een ander verhaal: Petrus (Pee) werkte graag in de tuin. Iedere namiddag riep zijn vrouw als de koffie klaar was van in de achterdeur “Pee, kaffee!” Iemand hoorde dit en de bijnaam was geboren. Peken lisj (Bo) Petrus Bisback Een lisj is het Heldergems voor “leidzeel”, gebruikt om een dier te mennen. Pijpken (H) Albert Ruyssinck Rookte altijd een pijp (hijzelf was zeker 1,85 m. groot, waarom dus Pijpken?). Potjes Stien (Be) Constant Hendrickx Stien is de afkorting van Constantinus, maar wat het geheel met een potje heeft te maken, kwamen wij niet te weten. Slep (Bo) Emerie Elaut Waarschijnlijk bedoelt men hiermee de slip van een slaapkleed of hemd, die bij sommigen nogal eens uit de broek bleef hangen. Wanneer een getrouwde man zich heeft overslapen, zegt men nogal eens: “Hij heeft te lang op haar slip gelegen”, het slaapkleed van de vrouw bedoelend. 223 Teuteken (Bo) Alfons Schouppe Van hem wordt gezegd dat hij koffie dronk aan de teut van de koffiepot. Tistjen vergif (K) Jean-Baptist D’Hondt Van hem wordt gezegd dat hij zijn wonden met verf behandelde. 224 7. Eigenschappen Den baard (H) Alfons (Piet) Braeckman Bertenze Louis zijnen dikken (Bo) Victor Van Liedekerke Hier hebben we te maken met een combinatie van naamgevingfactoren: de vader (Bertenze Louis) werd genoemd naar zijn vader en daar de zoon vrij corpulent was, voegde men er deze eigenschap aan toe. Blenjes Mie (D) Maria Van Boven Was blind. Haar zoon werd “blenjes mie heuren dikken” (Gustaaf Lievens) genoemd. Blenjezen boer (D) Karel Lodewijk Van Boven Broer van “Blenjes Mie”. Reeds eerder verwezen we naar de meervoudige functie van boer (“landbouwer”/onbehouwen kerel /roepnaam). Bruintjen (H) Philemon De Bruyn Zowel de eigenlijke familienaam als de bijnaam kunnen iets te maken hebben met de kleur van het haar of de huid (?) Cauenze vos (M) Frans De Cooman Het eerste gedeelte van de naam is ons niet helemaal duidelijk; vermoedelijk is het een vervorming van een of andere voornaam. Het tweede gedeelte wijst meer dan waarschijnlijk op de haarkleur, want nogal wat leden van de familie De Cooman hadden vuurrood haar. Charel Wit (K) Had een witte haardos. Karel Blondeel De kleine Court (OD) Victor De Court Uiteraard duidt dit op de lengte. Zijn broer noemde men toepasselijk “De grote Court” (kan ook op de leeftijd slaan). De langen (Be) Benoit Verbeken De plek (Bo) Urbain Van Der Schueren Had een geboortevlek in het aangezicht. 225 De rauëlen /rare (Be) Robert Van Den Bossche Dit is de dialectuitspraak (met l-r wisseling) van het woord “raar”. Hij was afkomstig uit Nederhasselt en was de zoon van De rauëlen boer. Hij werkte aan het tuig van paarden (gareelmaker) en had misschien een nogal moeilijk karakter. De ruuën (de rode) (Bo) Benoit Volckaert Van deze man is bekend dat hij een rosse haardos had. De schuëne Pauline (OD) ? Woonde niet ver van de Koterhaak en had ook twee bekoorlijke dochters. De stommen (Bo) André van Liedekerke De persoon in kwestie is doofstom, de naam wordt dan ook niet gebruikt als spotnaam. De witten (1) (H) Valerie D’Herde Had wellicht te maken met de haardos. De witten (2) (Bo) Remi Van Melkebeke Idem (Meer dan waarschijnlijk gaat het hier om een verwijzing naar de haarkleur). Remi was hardhorig. Op zekere dag ging hij naar het veld om te spitten, samen met zijn zoon, die er niet graag bij was. Na een paar uur kreeg deze er genoeg van en verzon een middel om te kunnen stoppen met werken. Om 11 u 30’ luidde in Heldergem het Angelus, om de landbouwers te verwittigen dat het ogenblik aangebroken was om huiswaarts te keren voor het middagmaal. Zoon Kamiel balde de vuisten en maakte bewegingen van boven naar onder, waarmee hij het luiden van de klok nabootste. Vader Remi begreep hem onmiddellijk, trok de spa uit de grond en ze trokken samen huiswaarts. Met een vragende blik zag moeder Marie de beide mannen thuiskomen, want het was slechts kwart voor elf.Wat er daarna gebeurde, kunnen wij alleen maar raden. Dikke Lie (Be) Amelia De Noose Amelie (Lie) was de dochter van Martinus Gosseye. Dikke Jef (OD) Jozef Cooreman Was slager en werd opgevolgd door zijn zoon Dikke Jef zijnen Hugo. 226 Dikken Albert uit ’t klooster (D) Albert Van Damme Was knecht in het klooster. Fel (Bo) Baeten (knecht bij Van Der Schueren) Fel betekent in het Heldergems “knap”. Fred zijnen langen (K) Emiel D’Haeseleer Dat het tweede stuk verwijst naar de lengte is evident. Bovendien was hij de zoon van Frederik D’Haeseleer, wat meteen de naam verklaart. Goep (D) Gustaaf Bisback Een “goep” betekent in ons dialect “een gulzig iemand”, verwant met het Franse woord “goupil”, wat “wolf” betekent. Krolleken (Bo) Roger De Pauw Had een weelderige krullenbol. Lange Fong (K) Alfons Vonck Verwijst uiteraard naar zijn lengte. Lange Stauf (S) Gustaaf Heyman Uiteraard gaat het ook hier om de lengte. Langen Beir (S) Albert D’Herde De persoon in kwestie had inderdaad een aanzienlijke lengte. Het tweede gedeelte is een verkorting van Albert, Bert. Langen Doren (D) Theodoor Hanskens Was de knecht bij Alexis Boon. Langes Torken (D) (zie foto) Victor Baeyens Een bepaald familielid van wie de naam ons verder onbekend is ,was te klein en werd afgekeurd voor de militaire dienst. Op latere leeftijd groeide hij zodanig, dat hij zich moest bukken om langs de deuropening het huis te betreden. Vandaar de naam “langes”. Lowieken Zat (Be) Geen commentaar. * 227 Malheureux (Bo) Judocus Temmerman Onderstaand verhaal bereikte ons via 2 zegspersonen, Arthur Beerens en Denis Cooreman, die onafhankelijk van elkaar dezelfde versie gaven: Judocus, seizoenarbeider, had een verhouding in Frankrijk en het meisje was zwanger geraakt. Hij vertelde het meisje dat hij de zoon van de burgemeester was te Heldergem. Na de campagne keerde hij alleen terug naar huis. Het meisje wou er het fijne van weten, en kwam naar Heldergem. Bij het zien van het kleine werkmanshuisje waar Jodocus woonde zei ze «Malheureux, malheureux», en keerde prompt terug naar Frankrijk. Sinds die dag werd Jodocus aldus genoemd. Natten zijne Felix (OD) Felix Andries Oorspronkelijk dachten wij aan een patronymicum, verwijzend naar de grootvader, die Donatus zou geheten hebben, tot ons het volgende verhaal bereikte: Jean-Baptist, de vader van Felix, bracht al zijn vrije tijd door al zwemmende in de Molenbeek. Steeds opnieuw sprong hij het water in en uit. Hij was dus altijd nat, en vandaar zou de naam “Natten” komen. Nauren zijnen groten (K) (zie foto) Maurice Heyman De vader van Maurice heette Bernard, verkort tot Nauren. Bernard huwde twee maal en had uit beide huwelijken een zoon met de naam Maurice. Om misverstanden te vermijden werd de ene Maurice “de gruëten” (groten) genoemd en zijn halfbroer “de kleinen”. Mogelijk wijst dit niet alleen op zijn lengte, want Maurice werd later ook een “grote meneer” bij het leger. Hij schopte het namelijk tot kolonel. Pee zat (Bo) Zonder commentaar ! * Rollekens Mie (S) Melanie De Pelsmaecker De naam Rolleken is afkomstig van een inwoner uit Kerkskenberg. Hij was een blonde krullekop die men zo noemde (nvdr. waarschijnlijk van Krolleken met weglating van de K). Vandaar ging de naam over op de plaats. Zo’n 150 jaar geleden was dit een grote boerderij met 5 paarden. De vader van onze zegspersoon Alfons Beerens ging 228 als kind vaak naar de boerderij. De inwoners werden Pauwens genoemd, hoewel hun naam De Swaef was. 3 namen waren hem nog bekend: Pauwens Kaptein: was waarschijnlijk ooit bij de burgerwacht geweest. Pauwense burgemeester: dat iemand van deze familie burgemeester is geweest, is zeer waarschijnlijk. Zij waren immers een van de meest invloedrijke families uit het dorp. Pauwens Belle: zij was de chef van het hele gezin. Zij kwam op een tragische manier aan haar einde. Op een nacht werd ingebroken op de boerderij, en een gevecht ontstond. De paardenknecht had een indringer gegrepen en vechtend waren zij op de mesthoop geraakt. Hij riep:“Breng mij de riek, ik steek hem dood”. Belle bracht de riek maar had een witte slaapmuts op: ze werd in de donkere nacht opgemerkt en neergeschoten. De dieven bleken fruitopkopers uit Ninove te zijn. Misschien is er vroeger een afspanning geweest. In het oude huis was een oude waterput tegen de buitenmuur. Rond de jaren 30 is dit huis afgebrand en werd de put gedempt. Sneeuwwitje (OD) Achiel De Vulder Had een sneeuwwitte haardos. Zatte Klimme * Deze naam was zo populair dat tegen iemand die wankelt of struikelt “Ja, zatte klimme” gezegd werd. Klimme is de verkorting van Clementine. 229 8. Namen van lichaamsdelen Duim (Bo) Cyriel Lievens Hij draaide graag met zijn duim in de haren op het hoofd van zijn schoolkameraden, wat in de volksmond ook “een kallepoep zetten” wordt genoemd. Dit gaf hem zijn bijnaam en later ook de volksnaam aan zijn café. Poreiknoesel (H) * Wordt nogal eens gezegd als verwijt, voor iemand die lelijke enkels (“knoesels”) heeft. Poot (H) Had zijn been gebroken. Alfons De Groot Van Gattens (K) Kamiel De Pelsmaeker Hij was landbouwer en viel ongelukkiglijk in een oude gevlochten mand waar de bodem uit viel. Een politiek tegenstander had het toevallig gezien en na de volgende verkiezingen, waarin Kamiel het onderspit had gedolven, stapten enkele tegenstanders rond met een mand zonder bodem, het volgende liedje zingend:“al die nog zal zingen van Van Gat zijn dingen, zal den bak in gaan, zal den bak in gaan”. Voetjes Pee (Bo) Had een misvormde voet. 230 Petrus Haezaert 9. Andere Boentjes Jef (Bo) Jozef De Schrijver Deze man uit Landlede kreeg vroeger ook de naam Barrez. Onze zegspersoon Alfons Beerens is enkel een stuk uit een liedje bekend “…Barrez die is portier, Lacarte is comissair…” maar waar beide namen vandaan komen is verder een raadsel. Bekender in Heldergem nog was zijn oom Boentjes Gerard, of kortweg Boentjes, die met ezel en stootkar rondging om oud ijzer. De naam moet waarschijnlijk iets te maken hebben met “boontjes” (groenten) maar dit is helemaal niet zeker. Chaulen Monjdag (K) Karel De Landsheer Deze levensgenieter had de gewoonte om ’s maandags te blijven hangen. Coppi (D) Maurice Souffriau Hij wist alles over de legendarische Italiaanse wielrenner Fausto Coppi. Zo kende hij alle uitslagen die Coppi ooit in een wedstrijd had behaald. Fettel (OD) * Fettel was een beenhouwer op de Keienberg te Haaltert. Deze man woonde eerst in de buurt van de beenhouwer. Toen hij naar Heldergem verhuisde, sprak hij als schoolkind steeds maar over Fettel, zodat hij zelf de naam kreeg. Kledden (Bo) Thomas de Saedeleer Kledden is een volksfiguur die over heel Vlaanderen is bekend. Het was de gewoonte om (meestal met een laken over het hoofd), in het donker op de rug van iemand te springen. Je moest dan “kledden dragen” en vooral niet achterom kijken. Van deze man werd gezegd dat hij soms met een laken over het hoofd rondliep Deze persoon, die jaren later burgemeester van Heldergem is geworden, dankte zijn naam van toen hij aan het bouwen was. Het was zomer en de metsers gingen reeds vroeg aan de slag. Reeds van bij de schemering was hij bezig om alles klaar te zetten. De buren, die nog te slapen lagen, waren ontevreden en riepen “kledden loopt daar weer”, wijzend op een uitslover. 231 Kapieren meulen (Bo) Jan Gosseye De man zou in een verhaal de woorden “papieren molen” verkeerd hebben uitgesproken. Ladelo (H) * Kon de “r” niet uitspreken en als hij het over een radio had, zei hij “ladelo”. Leazenze Mon (Bo) Edmond Coppens De vader van Edmond was afkomstig uit Welle, waar men het woord “laars” (inhoudsmaat voor jenever) uitsprak als “leas”. Menneken (K) (zie foto) Frederik Raes Was doctor in de Wijsbegeerte en Letteren en doceerde in Antwerpen. Hij kwam op 65-jarige leeftijd naar zijn geboortedorp Heldergem terug. Hij werd er gedurende 12 jaar burgemeester. Wanneer hij tegen een jongen sprak zei hij steeds met een Antwerps accent “menneken”, en werd daarom door iedereen zo genoemd. Meer info in “Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem”. Mére en Pére (H) Juliette Ascoop en Valérie De Pauw Missschien noemden de kinderen hun ouders op die wijze. In het Heldergems kennen wij wel de uitdrukking “Hij heeft zijne pére gezien” in de betekenis “hij heeft nogal afgezien”.Taalkundig is het wel interessant te vermelden dat de uitspraak verschilt van de Franse. Wij gebruiken de open “é “ in plaats van de Franse “è “. Juliette Ascoop was afkomstig uit Steenhuize waar “mére en pére” tot vandaag gebruikt wordt. Moeikes Fine (Bo) Delphine De Leeuw Het gaat hier om een (in Heldergem vrij ongebruikelijke) verkorting van moederken tot moeiken. Petje Mong (Bo) Edmond Pevernagie Een ouder iemand wordt gemakkelijk “petj” (dooppeter) genoemd; sommige mensen noemen iemand anders ook vaak “petj” of “mijne petj”, in de betekenis van “kerel”. Petj (Bo) Willy Botteldoorn Voor deze persoon kunnen wij dezelfde verklaring hanteren als voor 232 “Petje Mong”. Hij noemde iedereen petj. De man was buschauffeur voor schoolkinderen en had zelfs een plaatje vooraan op zijn bus met daarop “petj”. Sinkse Pee (Bo) Petrus De Backer De eerste naam heeft uiteraard iets te maken met Sinksen/Pinksteren, in Heldergem de jaarlijkse grote kermis, maar hoe de persoon in kwestie aan deze naam kwam, is ons een raadsel ??? Tistjen vergif (K) Jean-Baptist D’hondt Behandelde zijn wonden met vergif. Een andere mogelijkheid voor de manier waarop hij aan zijn naam kwam is de volgende: Tist had de gewoonte om iedereen namen te geven, zelfs de huid vol te schelden en vaak noemde hij iemand “vergif, serpent, …” Tjeine Marie (K) Marie Dessonville Marie was afkomstig uit het Brusselse en zei altijd “tiens, tiens”. Willy Web (Bo) Willy Van Wijnendaele Deze bekende dorpsfiguur deed destijds mee aan een in Heldergem georganiseerde boksmatch. Omdat het de gewoonte was om iedereen een ronkende bijnaam te geven, koos men voor hem waarschijnlijk deze naam omwille van de alliteratie (herhaling zelfde beginletter), ook in zijn familienaam (W.W.). Woeste Charles (Bo) Charles Schandevijl We hebben hier te maken met een uitzonderlijke categorie, namelijk «namen afgeleid van politieke (of andere leiders)”. Ten tijde van priester Daens was er een partij van katholieke strekking met als boegbeeld dhr Woeste. Naar verluidt was bovengenoemde er een aanhanger van en werd hij zo genoemd omdat hij met de man dweepte. Op zekere dag immers kwam Woeste met zijn gevolg een meeting geven. Hijzelf sprak geen woord Vlaams, maar hij had zijn redenaars mee. De moeder van Charles liep de straat af, luid roepende:“Ik heb Woeste nog niet gezien, ik ga eens kijken” en meteen was de naam gegeven. 233 10. Oorsprong onzeker Canuëze Felix (OD) Felix Allaer Het enige wat we van deze persoon weten is, dat hij een café (nu krantenwinkel) uitbaatte op het Oud Dorp. Is het verwant met Canoot ? Fokket (H) Alfons Hanssens Waarschijnlijk is dit een verwijzing naar de bestaande familienaam “Focquet ”. Gieden ( Mong) (M) (zie foto) Edmond Haesaert Kan iets te maken hebben gehad met het franse werkwoord “guider” wat het “geleiden” (bv van een paard) betekent. Mong was melkboer en reed met paard en kar door de gemeente om zijn klanten te bevoorraden. Jan Blausel (K) Joannes Baptist D’Haegeleer “’t Is nen blausel” werd gezegd tegen iemand met homofiele neigingen. Naar het schijnt was deze persoon in de buurt van jonge mannen te vinden, doch we benaderen deze bewering met de nodige omzichtigheid. Blauwsel: blauw poeder waarmee men linnengoed blauwt opdat het niet geel wordt. Verkocht die man dat? Jan Spieët (OD) Jan De Spiegeleer De familienaam kan een vorm zijn van volksetymologie, waarbij met een woord vervomt naar een ander bestaand woord, hoewel ons dat in deze context weinig waarschijnlijk lijkt. In woordenlijst van Heldergem: spieëtiejer = snob! Juëze Victor (D) Victor Verstockt Heeft dit te maken met “juge” (misschien had deze man in de jury gezeten)? Lie(ë)kenze Mong (Bo) Edmond Gosseye Afhankelijk van de uitspraak kan de familienaam verwijzen naar een “lieken” (liedje) of een “lieëken” (leeuwtje), doch onze zegspersonen zelf zijn het hier niet eens over de uitspraak. 234 Maria Lacarte (Bo) Maria Baetens De familienaam Lacarte komt wel voor in Heldergem, maar was afkomstig uit Landlede. In dit geval is de relatie tussen beide namen onzeker. Voor de oorsprong verwijzen we naar de Poesjen (hoofdstuk 4). Pee Stasj (Bo) Petrus De Cock Wij vermoeden dat de naam iets te maken zou kunnen hebben met Anastasius. Pauzens Rinne (H) Cesarine Schandevijl Onze bronnen konden niet achterhalen of er een verwantschap is met “De Pauw”, die tot deze naam kan leiden. Pitjens Angèle (H) Angèle D’Herde Verwijst dit naar de naam van de vader? Ons werd ook de naam Pitjens Mareja (Maria De Rijck) gesignaleerd . Haar zus Jacqueline was vele jaren waardin van “De gouden koterhaak”. Plakket (H) Charles Schandevijl Scherens Marie (H) Maria Van Melkebeke Sliesjs (K) Cyriel Van De Wiele Het zou best kunnen zijn dat de man in kwestie lispelde, maar daar zijn we niet zeker van. Slis = slets (pantoffel), slissen = met fijn schuurpapier glad maken - hij die nog weet wat polieren betekent, een gevormd man! Teppens Fie / Tewwens Fie (Bo) Sylvie D’Hoker Volgens Alfons Beerens zou het Tewwens Fie moeten zijn, de dochter van Tewwens Nelen (nvdr. misschien heeft de naam dan te maken met Teeuwis). Een teppen werd gezegd tegen een jongeman die nummer één trok op de loting (voor wie naar het leger moest). In Heldergem was hem maar één teppen bekend, en dat was een Moureels uit de Hoomstraat. Vandaar ook de namen Teppen zijn Mandjen,Tep zijn Torken,Tep zijne Marcel. Tistjen Perrau (Bo) Jan-Baptist De Wetter 235 De naam Perreau leidt ons naar Frankrijk. Het is immers aldaar een bekende naam. Als wij weten dat Jan-Baptist geboren is in Anderlecht in 1876, is een link met de Franse taal of Frankrijk beslist niet onmogelijk. Twee-tobben (H) Albert Van Keymeulen Was afkomstig uit Kerksken.Tob = emmer. VOETNOTEN 1. BERNS, J., e.a., “Brabantse spot- en schertswoorden, verslag van een voorlopig onderzoek”, Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor Dialect en Naamkunde, speciaal nummer, 1974 2. Informatie van mevr. De Winne-De Bodt, waarvoor onze dank 3. BOELAERT, G., DE TROYER, R., SCHEERLINCK, J., Gezinsreconstructie van Heldergem 1798-1900 , Heemkring Haaltert, 1996 4. MINNAERT, W. , e.a. Bijdrage... p. 161 5 MINNAERT, W., e.a., Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem, Heemkundige Kring Groot-Haaltert, 1996, p.324 6. MINNAERT, W. e.a. Bijdrage…, p184 7. Ib, p 150 en 184 8. Informatie van mevr. De Bodt 9. MINNAERT, W. , e.a., Bijdrage .... p19 en 38 10. MINNAERT, W.; e.a;, Bijdrage …p 30 11. GEERTS, G, e.a.Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse taal, 11e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1984, p.1826: Mouillering is het verschijnsel waarbij (vereenvoudigd) de ’l’ als ’lj’ wordt uitgesproken. Taalkundig wijst dit op een oude restvorm, die her en der in Vlaanderen nog voorkomt. 236 Bezoek brouwerij Roman Boerken Vermassen met zijn trouwe klanten op bezoek in de brouwerij Roman te Mater ( +/-19 ) V.l.n.r.; 1 Sonja Danckaert, 2 Sylvain De Spiegeleer, 3 Yvonne De Cock - Stauf dekker zijn Yvonne, 4 Bertha Pardaens - Sis Perdoosj zijn Bertha, 5 Julia Pardaens - Sis Perdoosj zij Julie, 6 Alice Pardaens - Sis Perdoosj zijn Alice, 7 Elodie De Wetter Dieken, 8 Blondine De Smet - Henri Welvaart zijn Blondine, 9 Elisabeth Schouppe - Lisken, 10 Irma Lievens - De champetter zijn Irma, 11 Martha Muylaert, 12 Oscar Strickx - Griete Kaur, 13 Leopoldine Lievens - Griete Kaur zijn Poldine, 14 Odile De Cock - Kokkës Odille, 15 Maria De Mulder- De miejester zijn Maria, 16 Leonie Baeyens - Langes Torken zijn Leonie, 17 Amandine De Cock - Kaur zijn Mandinne, 18 Petrus Bisback - Peken Lisj, 19 Kamiel Danckaert, 20 Petrus De Troyer - Ristauze Pee, 21 Marie Verbestel, 22 Petrus Temmerman, 23 Anna Herpers - Pee kosterze Zjef zijn Anna, 24 Clarice De Backer, 25 Antoine Van Wassenhove, 26 Kamiel Vermassen - Boerken Vermassen. 237 Dorsmolen op de hoeve van Peken Dekker - (Petrus De Cock) V.l.n.r.; Felicien Van Liedekerke - Filicie, Romanie D’Haeseleer, Clementine De Cock - Peken dekker zijn Clementine, Malvina Van den Neucker - Pee koster zijn Malvine , Elvire De Cock - Peken dekker zijn Elvire, Oscar De Cock - Peken dekker zijnen Oscar, Theophiel Andries - Filleken düsmeulen, Petrus De Cock - Peken dekker , Robert Verbeken - Kezze zijn Rachel heuren Robert. Boven op de dorsmachine; v.l.n.r.; Robert De Troyer - Ristauze Foos zijne Robert , Alfons De Cock - Peken dekker zijne Foos, Hedwig Beerens - Den beer zijne Rufin zijnen Hedwig, Jean Louis Volckaert - Jaun Louis, Omer De Hainaut - Omer Thijs, Gaston Baeyens - Langenze Gaston en Cesar De Cock Peken dekker zijne Cesar. 238 Pintjezen Natj Donaat De Troyer Ristauze Pee Petrus De Troyer Griete Kaur Oscar Strickx Langes Torken Victor Baeyens 239 Pee den bakker Petrus Van De Wiele Guide mong Edmond Haesaert Den Beer zijn Orpha Orpha Beerens 240 Stientjes Rie Henri Van Cauwenbergh Menneken - Frederik Raes Meken den burgemeester Aimée Van Cauter Juul de champetter Lucien Hendrickx De suisse - Remi D’Herde 241 V.l.n.r: Henry Marginet, Elodie Van Den Dooren en Polle Van Dooren - Polidoor Van Dooren Lisken met haar Paula Alice De Luyck 242 Jaun Louis Jean-Louis Volckaert Smesj Toor Hector Baeten Stauf velo Gustaaf De Rijck Den Beer Gustaaf Beerens Sis Perdoosj Fransiscus Pardaens 243 De Koreaan (links op foto) Frans Impens Den bokser Victor Beerens Naren zijne gruëten Maurice Heyman 244 Meeken de verrevevèjer Aimé Verbeiren V.l.n.r: André Van Den Dooren, Toor demoljer - Victor Coppens, Laurant Coppens en Boentjes Gerard - Gerard De Backer 245 Beknopte bibliografie Schriftelijke Bronnen Berns, J., e.a. , “Brabantse spot- en schertswoorden- verslag van een voorlopig onderzoek” in Mededelingen van de Nijmeegse centrale voor Dialect-en Naamkunde, speciaal nummer, 1974 Claeys, H., Vlaams Dialectenwoordenboek, Arthus , Antwerpen, tweede druk (maart 2004), Devos, M., Rijckeboer, J.,Taeldeman, J., Van Keymeulen, J., Woordenboek van de Vlaamse dialecten, Seminarie voor Vlaamse Dialectologie, UGent, 1982 De Kegel, J., De Loose, W., Kerksken, de wereld in een dorp Heemkring Haaltert, Haaltert, 1999 De Loose, W., De Troyer R., Heldergem in oude prentkaartenHeemkundige Kring Haaltert De Meyer, P.“Uit Baardegem” in Land van Aalst 1956 (6), p. 265282 De Troyer, R., diverse bijdragen in “Mededelingen Heemkundig Tijdschrift Haaltert”, Haaltert, 1980 -2010 Grootvriendt, L., Feest, spel en vermaak in de Denderstreek, licentiaatsverhandeling Germaanse Talen, UGent, 2006-2007 (niet gepubliceerd) Joos, A., Waas Idioticon, Siffer, Gent (1900) (herdruk, Danthe, Sint-Niklaas, 1979) Minnaert, W., e.a. , Bijdrage tot de geschiedenis van Heldergem, Heemkundige Kring, Haaltert, 1996 Minnaert, W. , Lexicaal-geografisch onderzoek naar de benamingen voor huisraad in de Denderstreek, licentiaatsverhandeling Germaanse Talen, UGent, 1982-1983 (niet gepubliceerd) Redant, G., Oe zegge men ’t ammel, 2000 Groot-Haalterste zegswijzen, spreuken en spreekwoorden, Heemkundige Kring Haaltert, Haaltert, 1997 246 Redant, G., Spraakkunst, spelling en idioticon van het GrootHaaltertse dialect, Heemkundige Kring Haaltert, Haaltert, tweede herwerkte uitgave, 1993 Teirlinck, I., Zuid-Oostvlaandersch Idioticon , Siffer, Gent , (19081924) (herdruk ,Dewilde, Handzame, 1986 ) Van Dale, J.H., Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, elfde herziene druk, Van Dale lexicografie, Utrecht/Antwerpen Van Keymeulen, J., Een handleiding voor de amateurlexicograaf, Vakgroep Nederlandse Taalkunde, Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, UGent, 1995 Verleyen, P., e.a, Het dialect van Anzegem en omstreken, Davidsfonds Anzegem, 2008 Mondelinge Bronnen De lijst van de voornaamste zegspersonen uit Heldergem vindt u bij de inleiding van de bijnamen. 247 248