Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918
Transcription
Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918
314 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 viel Duitsland België binnen. Vanaf dat moment sloegen honderdduizenden Belgen op de vlucht naar Nederland; onder hen bevonden zich ook tienduizenden Belgische militairen. Naast Belgische soldaten verbleven er ook Engelse en Duitse militaire vluchtelingen in Nederland. De gevluchte burgers werden in “vluchtoorden” ondergebracht, de soldaten in interneringskampen. Overeenkomstig de Vredesconferentie van Den Haag van 18 oktober 1907 moest Nederland als neutrale natie alle oorlogvoerende militairen ontwapenen en interneren. Gedurende de oorlogsjaren werd de Nederlandse overheid geconfronteerd met ontvluchte, gedeserteerde, aangespoelde of verdwaalde Duitse, Belgische, Britse en Franse militairen. De neutraliteit gebood hen te interneren, iets dat niet altijd zonder verzet werd aanvaard. De redenen voor verzet liepen uiteen; sommigen wilden zo snel mogelijk ontvluchten om weer aan de strijd deel te kunnen nemen; anderen uitten hun frustratie door agressief en opstandig gedrag. Dit laatste dwong de regering zelfs tot de oprichting van een speciale strafinrichting voor onhandelbare militairen in Vlissingen. Al in de eerste oorlogsdagen waren 52 Belgische en 179 Duitse militairen in Limburg de grens overgestoken en werden (samen!) geïnterneerd in Alkmaar waar de leegstaande kazerne door de regering als interneringsdepot was aangewezen. De Belgen werden al snel daarop overgebracht naar het Kamp Gaasterland. Op 10 oktober 1914 viel de vestingstad Antwerpen en naast waarschijnlijk 1.000.000 burger-vluchtelingen vluchtten ook ruim 40.000 Belgische soldaten naar het neutrale Nederland om aan krijgsgevangenschap te ontkomen. Door de chaotische situatie zagen naar schatting 7.000 soldaten kans, vermomd als burgers, via Vlissingen naar Engeland te ontkomen en weer dienst te nemen aan het front. Ruim 33.000 militairen werden ontwapend onder wie 6 generaals en 400 andere officieren (deze officieren werden allen geïnterneerd te Zwolle). Aanvankelijk werden zij ondergebracht in provisorische kampen en kazernes die leegstonden als gevolg van de mobilisatie van Nederlandse militairen die de landsgrenzen bewaakten, o.a. te Amersfoort en Harderwijk. Op 11 oktober 1914 kwamen de eerste Belgische militairen aan in het Zuiderzeestadje Harderwijk dat destijds 7.500 inwoners telde. Harderwijk zou bijna tweemaal zoveel tijdelijke inwoners te gast krijgen. De geïnterneerden werden ondergebracht in een reusachtig barakkenkamp ten zuidoosten van de stad. Harderwijk had als “militaire stad” ervaring met de huisvesting van grote aantallen personen. Na de Franse tijd was er in 1814 het Koloniaal Werfdepot gevestigd en na 1909 was er een garnizoen gelegerd. Naast deze Belgische militairen waren ook nog bijna 1.600 Engelse militairen van de First Royal Naval Brigade naar Nederland gevlucht. Zij waren bij Calais geland en werden ingezet bij de verdediging van Antwerpen. Deze Engelse militairen kregen de opdracht om samen met de Belgen, de opmars van het Duitse leger in het noorden te vertragen. Toen zij zich uiteindelijk moesten terugtrekken zagen de Engelsen hun terugtocht afgesneden. De over de Nederlandse landsgrenzen gevluchte militairen werden ondergebracht in, vanwege de mobilisatie, een aantal leegstaande kazernes in Nederland: - Amersfoort (in de nabijheid werd later Kamp Zeist gebouwd) - Harderwijk (hier ontstond Kamp Harderwijk) - Groningen (hier werd het Engelse Kamp ingericht) - Oldebroek (dit kamp werd opgeheven op 1 september 1916) - Alkmaar. Hier werden aanvankelijk Duitsers en Belgen ondergebracht. Dit gaf aanleiding tot veel problemen. Voor de Duitse militairen werd toen Kamp Bergen gebouwd en de Belgen werden overgebracht naar Kamp Gaasterland (dit kamp werd opgeheven in december 1916). Verder vond huisvesting plaats in de kazernes van: - Leeuwarden (1.200 personen - opgeheven begin 1915) - Assen (2.500 personen - opgeheven begin 1915) - Kampen (1.800 personen - opgeheven begin 1915) 316 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Zuid Limburg en in de haven van Rotterdam. Deze tewerkstelling geschiedde altijd in overleg met de Centrale Arbeidsbeurs; er werd slechts toestemming verleend als er geen Nederlandse arbeidskrachten beschikbaar waren. Er was echter dringend behoefte aan arbeidskrachten omdat zeer vele Nederlandse jonge mannen gemobiliseerd waren. Bij een telling op 1 september 1918 bleken van de 31.256 geïnterneerden een aantal van 11.432 in groepen of depots en 3.012 als enkelingen tewerkgesteld – dit is 46,2% van het totaal. De interneringskampen raakten dus langzamerhand ontvolkt. Er werden daarom een aantal reorganisaties doorgevoerd. Vanaf het midden van 1917 waren er daardoor nog slechts vier kampen in gebruik: Zeist, Harderwijk, Groningen en Bergen (NH). Na Oldebroek en Gaasterland (opgeheven resp. september en december 1916) dreigde in begin 1918 ook kamp Harderwijk te worden opgeheven; de overgebleven geïnterneerden zouden worden overgebracht naar Kamp Zeist. Na een intensieve lobby o.a. door de middenstand van Harderwijk, werden echter op 2 september 1918, geheel tegen de verwachting in, de overgebleven 4.500 bewoners van kamp Zeist overgebracht naar kamp Harderwijk. Bij wijze van voorbeeld: enkele nadere gegevens over het kamp van Harderwijk. In de zomer van 1917 was er nog steeds genoeg, maar in het najaar begon het eten overal schaars te worden. De broodrantsoenen daalden van 500 gram per persoon naar 250 gram en een poosje later naar 200 gram. Aanvankelijk kreeg men nog 100 gram vlees, maar dat verdween helemaal. Op 16 januari begon het zo hard te vriezen dat men kon wandelen op de bevroren Zuiderzee. Van de 300 honden en katten die in het begin mee het kamp bevolkten, was tegen april 1917 niet één meer te vinden. Er werd vreselijk honger geleden. Gelukkig waren er boeren in de omgeving van het kamp waar men nog wel eens wat melk kon krijgen. De dagindeling zag er uit als volgt: opstaan 6.30 u, ontbijt van 7.00 tot 7.30 en verplichte arbeid van 8.30 tot 12.00, middagmaal en pauze van 12.30 tot 14.00 u en om 14.00 weer arbeid tot 17.00, avondeten om 17.30 u. Wie niet op tijd was verspeelde zijn bon voor het eten van die dag. Er was ook een drukkerij en die drukte het kamptijdschrift Internos-Revue dat om de veertien dagen verscheen. Er was een Vlaamse en een Waalse redactie. Het was hun taak om de geïnterneerden iets opwekkends en prettig te brengen. Sport ontbrak niet in het kamp. Er werden zwemwedstrijden gehouden in de haven van Harderwijk. Ook werd er voetbal en kaatsbal gespeeld. In het kamp bouwden de Belgische wielerfans de grootste wielerbaan van Nederland. Geregeld drongen zich 5000 toeschouwers rond de piste om de belangrijkste wedstrijden mee te maken van de “Velo-Trappers” en de “Pedaalridders”. Er was Het Patat-frit huisje en een kampkantine, een polikliniek, een bibliotheek, een vakschool, badinrichtingen, een postkantoor, een wisselkantoor en een winkel. In een schouwburg had op 29 december 1915 voor het eerst een Vlaamse toneelvoorstelling plaats. Ook bestond er een organisatie ‘Liederen voor het volk’ met 500 zangers. Volgens de internationale interneringsbepalingen van de Conventie van Den Haag konden geïnterneerden vergunning verkrijgen om ingeschakeld te worden in ondernemingen. Op 17 april 1915 verleende generaal Onnen, hoofd van de afdeling “internering’ deze toestemming aan Belgische, Britse en Duitse geïnterneerden. Ze werden tewerkgesteld in de blazerijen, machinefabrieken en scheepswerven. Eind 1916 waren al meer dan 10.000 Belgen buiten kampen werkgesteld. De werkgever moest verblijfsbarakken bouwen en afrasteren met prikkeldraad en controle werd gedaan door bewakingsdetachementen. Alle kosten van huisvesting kwam ten laste van de werkgever. Vlamingen en Walen kregen aparte behuizing. Er was veel ongedierte en voor elke gedode rat kreeg men 2,5 cent. Er liepen daar dan ook veel rattenvangers rond. 318 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 van aan het Drielandenpunt in het zuiden tot aan de kustlijn in het noorden. (1) De terugkeer van de geïnterneerden In totaal zijn in Nederland geïnterneerd geweest: 33.105 Belgen (onder wie 406 officieren), 1751 Engelsen (139 officieren), 1461 Duitsers (68 officieren), 8 Fransen (5 officieren) en 4 Amerikanen officieren. De geïnterneerden van Franse en Amerikaanse nationaliteit waren afkomstig van op Nederlandse bodem gelande vliegtuigen. Op 11 november 1918 werd de oorlog beëindigd. Het duurde echter tot het tekenen van de wapenstilstandsovereenkomst voordat de Nederlandse regering de onderhandelingen over de repatriëring begon; pas vanaf december 1918 konden de geïnterneerden terugkeren naar hun vaderland. Op basis van de Conventie van Den Haag was België verplicht alle interneringskosten terug te betalen. Nederland diende een rekening in van 53 miljoen gulden. Een zware dobber voor het totaal geruïneerde België. Koren op de molen ook van de nationalistische kringen in België, die Nederland meer dan eens beschuldigd hadden van Duitsgezindheid en die oordeelden dat hiervoor een prijs moest worden betaald op de vredesconferentie van Versailles. In 1923 ondernam België nog een vruchteloze poging om de interneringskosten te delen. Toen duidelijk werd dat aan het principiële standpunt van Nederland niet te tornen viel, begon men uiteindelijk toch aan de afbetaling van een bedrag dat intussen was opgelopen tot meer dan 60 miljoen gulden. Het zou nog tot 31 december 1937 duren voordat de rekening volledig vereffend was. Tenslotte zij nog vermeld dat Nederland nooit de terugbetaling geëist heeft van de rekening van 45 miljoen gulden voor de Belgische burgervluchtelingen. Tot diep in de jaren zestig zouden geïnterneerden een parlementaire en buiten parlementairen strijd voeren voor het ontvangen van de ‘frontstreep’. Deze werd geschonken aan alle Belgische soldaten die aan het front tegen de Duitsers gevochten hadden of die op een onwraakbare wijze het front of de grens overschreden hadden nadat zij gevecht hebben geleverd en nadat zij weerstand hadden geboden “tot het laatst”. De frontstreep was niet alleen een militair ereteken, maar verleend de bezitter ook enkele materieel voordelen, zoals een oorlogspensioen. (2) Het vierjarige verblijf van de Belgische soldaten heeft weinig sporen nagelaten. Een massief Belgenmonument te Amersfoort, een Belgisch militair ereveld (begraafplaats) in Harderwijk en een Belgisch grafmonument te Heerlen zijn zowat de enige materiële overblijfselen die nog herinneren aan de interneringstijd. Ruime specifieke informatie over het onderwerp vindt men onder meer terug in de volgende publicaties (met uitgebreide bronnenlijsten: - de website Militaire vluchtelingen in Nederland 1914-1918, op http://www.wereldoorlog1418.nl/ vluchtelingen/militairen-vlucht/index.htm - BOSSENBROEK M. (e.a.), Vluchtelingen voor de Groote Oorlog. Belgen in Nederland. 19141918, De Bataafse Leeuw, Amsterdam, 1988. - DE ROODT Evelyn, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 2000). - VAN DER AA D., Onze Geïnterneerden in Holland, in LYR, R. (onder redactie van -), Onze Helden gesneuveld voor het Vaderland, pag. 239-241, Brussel, 1931. (1) Zie hierover onder meer: VANNESTE Alex, Het eerste “IJzeren Gordijn”? De elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, in Het Tijdschrift van Dexia Bank, 54 jg., nr. 214, 200/4, pag. 39-82, met uitgebreide literatuurlijst. (2) Zie hieromtrent onder meer: De Tragedie Der Oud-Strijders 1914-1918 Nederland geïnterneerd, memorie aan de Senatoriale Commissie van de Nationale Verdediging door Ere-Luitenant Kolonel van de Algemene Staf Maurice Génard, Nationaal Verbond der Strijders 1914-1918 in Nederland geïnterneerd, Brussel, 1948. Officiële lijsten van Opwijkse en Mazelse geïnterneerde soldaten zijn niet beschikbaar. Uit berichten in het hoofdstuk Het frontblaadje “De stem uit Opwijck” en uit diverse beschikbare correspondentiestukken kunnen wij volgende (zeker onvolledige) lijstje opmaken: Adolf De Brucker, Benoit Meert, Jozef De Smedt, Frederik De Doncker, Louis Verhavert, Petrus Jozef Baeckens, Petrus Moerenhout, Alfons De Geest, Frans Dierickx, Jozef Meskens, Jozef Van Damme (Nijverseel) en Mazelaar Jan Sneppe (zie ook de lijst het hoofdstuk Oud-strijders) 320 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 heeft hun geantwoord dat er geen werkloozen zijn. Louis De Houdt en Filemon Van Hooymissen hadden samen uitgeweest en eenige druppels gedronken.Zij zijn eenige uren later gestorven na hevige pijnen, eerst Louis 3 uren daarna Filemon. Het scheen dat de jenever zoo zeer vervalst was, zelfs vergiftend. Het parket van Brulles is de lijkschouwing komen doen en zijn dan ook nog twee lijken opgegraven van FransVan Lokeren Hulst en een kindje van Frans Van der Stappen (Bareel) die ook plotseling gestorven waren. De molen Callebout Nijverzeel is gestraft om graanen te malen te hebben zonder toelatingsbiljetten, voor 3 maanden heb ik gehoord gesloten. VicIn deze omslag, stuurde de echtgenote van Benoît Meert, toor zal het vervelend gevonden hebben, Delphina Van Geet, op 12 februari 1916 een briefje vanuit Amersfoort aan Louis Geeurickx. en heeft zijn vrijë besteed om naar een Let op de stempel “OUVERT Par l’AUTORITE MILITAIRE”. De brief vrouw uit te zien. Hij is getrouwd met werd geopend aan de linker zijde en zichtbaar terug gesloten met de oudste dochter van Van Mulders de plakband “CONTROLE POSTAL MILITAIRE”. Eeksken. Op de achterzijde de afzender: Paarden zijn nog genomen, den ouden B. Meert, Geïnterneerd Grenadier zwarten van Seraphien Heijvaert, een Militair Hospitaal barak q van Jan Vereertbrugghen, van Sisken Amersgoort Van Malderen, 1 van Joseph Van MalHolland deren, 1 ‘t hof Neeken, 1 Gustaaf van ‘t hof ten Neeken – Gust Verhavert, van weduwe Esselens, enz. enz.ook nog veel Albertdorp den 13 Nov. 1916 gebrand die zal men waarschijnlijk later nemen. Ik denk, Mijnheer, een andere dag nog wat meer Mijn beste Vriend Louis, te schrijven. Vergeef mij dat ik U zoo lang zonder Beste groeten van Benoit en onze kleine Maria nieuws heb gelaten. Daar ik de laatste tijden het Mw B. Meert zeer druk heb gehad is er van schrijven zeer Utrechtschen weg 8, weinig gekomen. Amersfoort Eerst moet ik U melden dat ik nog altijd in goede In de De stem uit Opwijck nr. 18 van 15 december 1916 meldde de redacteur Louis Geeuricks dat hij een brief ontvangen had van Benoit Meert met een uitgebreide beschrijving van het interneringskamp voor Belgische militairen Albertsdorp te Soesterberg (Holland) waarvan hij beheerder-boekhouder. Hierna volgt de volledige tekst van deze brief. gezondheid ben. Nieuws komt er zeer weinig, doch de laatste tijden mogen wij eens in de maand naar huis schrijven met eene speciaal daartoe bestemde kaart. Wij mogen er natuurlijk niets opzetten voor anderen doch als U wilt kunt U mij eenige regeltjes schrijven en die zal ik trachten naar Uwe geliefden te sturen (afgecopieerd natuurlijk) anders kan ik het niet doen op eene gevaarloze manier. Ik tracht op alle manieren om eenig nieuws voor U te bekomen en zoo ben ik er eindelijk ingelukt eenige woordjes te bekomen. Het is zeer weinig en toch geloof ik dat het goed zal doen het te vernemen. Wilt U zoo goed zijn deze kaart, na lezing te sturen aan de Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 322 Intusschen stel het goed mijn beste en als ‘t God belieft tot ziens. Uwen gansch genegenen Benoit Benoït Constant Meert in een Hollands interneringskamp. en ‘s zondags twee, tweemaal per week lof en men bewaart ook het H. Sacrament in een groote brandkast. De aelmoezenier heeft ook een huisje een paar meters van het dorpje. De aangiften worden hier op het dorp gedaan en dan overgestuurd naar Soest. Tot hiertoe is er een sterfgeval geweest (een pasgeboren kindje). Verders zijn we hier verscholen in de mastboomen en ieder heeft een gezonde kleur. Eenmaal is er een begin geweest van besmettelijke ziekte en dit was gauw overmeesterd (Diphteritus). Ik geloof dat mijn artikel U zal beginnen te vervelen en daarom zal ik maar eindigen. Later volgt er dan nog wat hoop ik … Ik vergat te zeggen dat ik hier samen woon met den hoofdonderwijzer (een braven jongen van Antwerpen, Daniël Wéry wachtmeester bij de Artilerie). Onze eetmalen gebruiken we hier met drieen den Eerw. Heer Dekkers (ook van Antwerpen was vroeger professor te Schaerbeek), de hoofdonderwijzer en uw dienaar. U hoeft niet te vragen hoe we hier dorpspolitiek houden. Ik geloof dat ik nu mijn schade heb ingehaald om te schrijven en als U denkt dat U met al dit de vrienden kunt van nutte of aangenaam zijn, kan U er gerust iets van uitzoeken voor uw bladje. (1) Benoït Constant Meert, ° Moorsel 21 februari 1884, † Laken 5 april 1929, gehuwd met Delphina Van Geet (° Opwijk 20-11-1884, † Asse 5 november 1950). In 1911 startte hij de melkerij CV St.-Anna op in de Processiestraat (met steun van de Opwijkse Boerenbond). In 1923 richtte hij in de Gasthuisstraat de Melkerij Meert op, in de gebouwen van zijn schoonbroer Jozef Van Geet (hophandelaar en landbouwer). Na zijn dood in 1929 werd de zaak verder gezet door zijn echtgenote en zijn enige dochter Maria Emerentia (° 5 mei 1913, † 18 februari 1960). In 1935 verhuisde het bedrijf naar de Kloosterstraat waar het vanaf 1936 werd het geleid werd door de echtgenoot van de dochter Maria Emerentia, Peters Soens (afkomstig van Strombeek). Het was dan gekend als de melkerij Meert-NOSTA. Op 9 januari 1917 stuurt men vanuit Amersfoort een briefkaart met volgend bericht aan Louis Geeurickx: Amersfoort 9 Jan. 17 Geachte Mr Geeurickx Volgens belofte meld ik U dat de toestand der heer Meert steeds vooruitgaande is. Toch vrees ik, dat hij een operatie zal moeten ondergaan. Hij is vol moed en opgewekt. Gisteravond ontving ik uit Roosendaal een telegram van zijn vrouw, dat zij vanmorgen hier komt met ‘t kind. Dat zal een blijdschap zijn. Ik ben toch zoo dankbaar dat haar overkomst eindelijk gelukt is. Zij logeeren natuurlijk bij mij en hoop ik dat zij hier zal mogen blijven. Met vele groeten van Mr Meert, Hoogachtend C. van Driel. Op 11 februari 1917 schreef Alfons De Geest vanuit Zeist volgende brief aan Louis Geeurickx: Zeist, 11-2-17 Geachte Vriend Louis, Uw geëerd schrijven van 21-1- is mij goed toegekomen en ik wil dus niet uitstellen, voor zooveel ik kan Uwe vragen te beantwoorden. 324 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Geïnterneerden in Zeist, 1916. Boven rechts Jozef Van Damme (Nijverseel). Belgische kantine van het interneringskamp Scheveningen, 1916. In het midden boven: Opwijkenaar Jozef Baeckens. Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Voor- en achterzijde van een prentbriefkaart die Jozef Baeckens, geïnterneerde Opwijkenaar, ontving van zijn vriend Louis Baert (Zeist), 1916. Belgische militairen geïnterneerd in Nederland. Rechts Jozef Baeckens (Opwijk). 327 Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918 Mevr. J. Baeckens ( Maria Josephina De Plecker), in het kamp Amersfoort, ontving deze kaart van haar nicht Bertha van Sint-Gillis Brussel (met portret van Bertha en haar zoon). Juffrouw Marguerite De Smedt stuurde deze kaart aan J. Baeckens, Interneringsgroep Scheveningen. Op de foto: Dokter Benoit De Smedt (burgemeester van Opwijk 1889-1920), zijn vrouw Julia Joanna Van Ermengem en hun jongste dochter Marguérite (° 1895). Deze laatste was eind 1914 teruggekeerd uit Engeland - zie Dagboek Louis Lindemans (31 december 1914). 329 Krijgsgevangenen 330 Krijgsgevangenen Zoals in alle oorlogsconflicten werden ook gedurende de Eerste Wereldoorlog heel wat krijgsgevangenen afgevoerd naar kampen, zodat zij niet langer deel konden nemen aan de strijd. Dit lot was ook zeer veel Belgische militairen beschoren. Al van in de beginperiode (augustus-september 1914) werden honderden Belgische krijgsgevangenen naar Duitsland afgevoerd. Onderscheid werd daarbij gemaakt tussen de officieren die in de Oflags (Officieren Lager) werden opgesloten en de gewone soldaten die in Stalags werden ondergebracht. Het totaal aantal Belgische krijgsgevangenen verschilde uiteraard van jaar tot jaar, maar bedroeg gemiddeld ongeveer 40.000 man. De talrijkste groepen Belgische krijgsgevangenen werden te voet of per trein (veewagens) naar Duitsland gebracht meestal, naar Hannover en vandaar verdeeld over een 150-tal verschillende kampen, gevangenissen en disciplinaire kampen. De meest bekende waren: Soltau, Giessen, Göttingen, Hameln, Holzminden, Munster, Munsterlager, Parchim en Sennelager. Naast de eigenlijke krijgsgevangenen waren er ook de burgerlijke gevangenen, Belgische burgers die meestal om politieke redenen naar Duitse kampen werden afgevoerd. Na het beeindigen van de Eerste Wereldoorlog, vanaf december 1918 tot midden 1919, werden deze kampen geëvacueerd. De gevangenen werden daarbij samengebracht in verzamelkampen en via Kopenhagen, Hamburg, Bremerhaven en Nederland naar hun vaderland gerepatrieerd. In deze bijdrage zullen wij het uitsluitend hebben over de voorschriften van toepassing op de briefwisseling van deze gevangenen en over de inlichtingsburelen die voor hen werden opgericht. Ruime specifieke informatie over het onderwerp vindt men onder meer terug in de volgende bijdrage: - LURKIN Abel, Onze Krijgsgevangenen in Duitschland, in LYR, R. (onder redactie van -), Onze Helden gesneuveld voor het Vaderland, pag. 219-226, Brussel, 1931. Officiële lijsten van Opwijkse en Mazelse krijgsgevangenen zijn niet beschikbaar. Er zouden er, voor Opwijk, in totaal een 40-tal geweest zijn, dus ca. 15% van de soldaten. Uit berichten in de hoofdstukken Het oorlogsdagboek van Louis Lindemans maar vooral uit Het frontblaadje “De stem uit Opwijck” kunnen wij volgende lijst opmaken voor Opwijk: Jozef Aerts, Alfons Baeckens, frans Biesemans, Juul Bogemans, Alfons Caudron, Aug.De Block, Jacobus De Bondt, Philemon De Mulder, Hendrik De Plecker, Jan De Schepper Florent Dierickx, Georges Heyvaert , Jozef Houthuys, Alfons Palsterman, Juul Pelicaen, Baptist Roosemont, Gustaaf Roosemont, Jozef Saerens, Baptist Van De Voorde, Jan Van den Broeck, Victor Van den Broeck, Albert Van Mollem, August Van Rossem, frans Vastenavond, Ben. Vereertbrugghen, Frans Vermeeren, frans Vermeir, Livien Vermeir, Leo Wijnants,.. Het verslag van pastoor Octaaf De Smet maakt melding van de terugkeer, op 15 november van de Mazelse krijgsgevangenen: Felix Heyvaert, René Michiels en Constant Van der Straeten - zie pag. 331. In De Stem uit Opwijck nr. 4 van 1 december 1915 lezen wij onder meer ook: Onze krijgsgevangene makkers worden in Opwijck niet vergeten, en de vergadering der christene moeders heeft een werk gesticht dat alle maanden 5 fr naar onze vrienden stuurt Men heeft reeds 1800 fr in kas.; eene enkele rondhaling in de kerk gedaan bracht 400 fr op en in nr. 6 van 1 januari 1916: Alle maanden worden er pakken op gestuurd aan de krijgsgevangenen; er zijn er rond de 40. en in nr. 9 van 15 februari 1916: Er is hier een uitgewisselde krijgsgevangene van ‘t Eeksken, Waverijns, terug gekomen. Hij was gevallen aan den IJzer verleden jaar rond Januari, door een schot in de knie. Hij is 3 dagen blijven liggen en wierd dan door Duitsche brankardiers gevonden en opgeraapt. Hij had, van dorst, vuil water gedronken en heeft licht den typhus gehad. Nu is hij genezen, doch hij blijft mank. en nog in hetzelfde nummer: Victor Van den Broeck, krijgsgevangene in Duitschland, werkt daar bij eenen boer. Hij stelt het goed. en in nr. 30 van 29 juni 1918: Juul Pelicaen, die krijgsgevangen was in Duitschland is, een zestal dagen geleden in Zwitserland aangekomen. en tenslotte in nr. 32 van 10 oktober 1918 (laatste nummer): Te Opwijck kermis was er concert in de St Pauluszaal, ingericht door de zangmaatschappij ten voordele der Opwijksche krijgsgevangenen. Krijgsgevangenen Om te huis te kermissen hadden de inwoners een stukje spek en wat rijst mogen halen naar ‘t Comiteit. 331 Niet alle krijgsgevangenen bleven tot het einde van de oorlog in Duitsland – zie betreffende Victor Van den Broeck en Florent Dierickx de brief die het Opwijks gemeentebestuur schreef aan het Pasbureel Asse, dd. 14 oktober 1916, pag. 291. Over de lotgevallen van Jan Van den Broeck, gereformeerd soldaat: zie Het frontblaadje “De stem uit Opwijck” nr. 11 e.v. en onderstaande brief van Kerstdag 1916 aan Louis Geeurickx: Krijgsgevangen Constant Van der Straeten van Mazenzele. Portret op een prentbriefkaart. Op de achterzijde van de erg beschadigde prentbriefkaart kunnen wij nog lezen: Güstrow, den 20-7-’15 Beste vriend, Het verwondert mij grootendeels te vernemen, dat gij van mij niets ontvangt, niettegenstaande ik U alle veertien dagen schrijf. Gij kunt wel denken dat ik niet zou laten U te schrijven. Zelfs het eerste portret dien ik weggestuurd heb was naar U. Dat is nu het tweede. Ik hoop wel dat gij er een van zal ontvangen. Ik ben tevreden te vernemen dat gij allen nog goed gezond zijt, hetgeen bij mij ook niet mankeerd. De komplementen aan aan al mijn vrienden en kennissen, alsook aan mijne ouders, dat ik de pakjes goed ontvang en zij vergeten de nummer bij te schrijven. Ook hebt gij de komplimenten van onzen gebuur die ook nog in volle gezondheid is. A... De groeten... Constant. Goldiroil den 25-12-1916 Goede vriend Louis, onmiddellijk geef ik antwoord op Uw geeerd schrijven. Die groote taak dat Gij op zich hebt genomen, dit zal levenslang in ‘t Herte blijven van de Opwijckenaars. Ik kan denken zij U veel inspanning kost maar het is een Edele taak die veel lof verdient, in deze tijden. Vriend Gij vraagd mijne geschiedenis die zal ik laten U kennen. Gelijk U weet toen bij ons algemeene mobilisatie was, zijn wij gelijk vertrokken. Ik heb een maande alf mijn Regement gedient en ben toen gereformeerd, dan ben ik naar huis teruggekeerd, dit duurde tot 23 october 1915, dezen dag hadden de Duitschers eene verordening bekent gemaakt, dat al de mannen die gemobiliseerd waren of geweest hadden tijdens den oorlog zich moesten aanbieden binst de 24 uren op straf van de kogel zoo zij dit verzaakten: deze mannen die zich aanmelden zouden behandelt worden als krijgsgevangenen, ik melde mij niet aan maar wilde de grens oversteken naar Olland om zoo mijn nog mogelijk diensten aan onze regeering aan te bieden, die ik dacht te bereiken, maar ik ben gesnapt, dit verinderde alles. Daardoor heb ik 6 maanden selgevang gedaan in duitschland, het leet dat daar hen uitgestaan kan ik onmogelijk beschrijven, als kloeke kerel in gevang gekomen, en toen ze me er uitlieten kon ik nog pas op mijn beenen staan. Zoo ben ik van daar naar kamp van Sennelager gestuurd, gansch ontbloot van geld, want dit hadden ze mij in Preson ontnomen daar heb ik mijn kozijn Victoor Vanden Broeck gesproken maar wij waren niet in dezelfde afdeeling, onze bijeenkomst geschiede tijdens de begrafenis van een macker op kerkhof van kamp, hij zegde mij dat hij hem had aangemelt, 24 october 1915 met frans Verhauven zoon van Jef Nijverseel, en Tennes Heintjes, die met Scheppers Victor zijn dochter is getrouwd, die zijn dan samen naar dees kamp gestuurd, deze twee laatsten heb ik niet gezien. Victoor zegde mij dat zij Krijgsgevangenen 333 Voor en achterzijde van een prentkaart die krijgsgevangen Henri De Plecker op 25 november 1914 schreef vanuit Kriegsgefangenen Lager Hameln 17 naar zijn zuster en schoonbroer Joseph BaekensDe Plecker die als vluchtelingen in de Den Haag verblijven (zie het hoofdstuk Belgische militaire geïnterneerden in Nederland 1914-1918, pag. 314 e.v.). Henri De Plecker schreef zijn kaart met potlood. Hameln den 25 November 1914 Beminde Zuster en Schoonbroeder Ik koom u enige woorden te schrijven om u te laten weten dat ik nog altijd in goede gezondheid ben en hoop van u allen hetzelde ik stuur u mijn portret maar het is niet al te goed gemaakt maar ik hoop dat het u toch zal aangenaam zijn. Ik heb hier over eenige tijd een pakje met siggaretten gezonden door Leon Vandertalle 6e Ligne interneringsgroep B1 Scheveningen kunt gij dien misschien somtijds gelief hem dan eens voor mij te bedanken daarvoor ik heb eene kaart geschreven maar weet niet of hij ze zal ontvangen ik ontvang nog altijd nog goed nieuws van huis en ook van onze Ouders en onze zusters van Brussel in afwachting groet ik u Vriendelijk u broeder Henri Afzender Henri De Plecker Corps de transport 73538 Kriegsgefangenen lager Hameln. Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds 335 Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds In augustus 1914 verraste de oorlog een Davidsfonds dat zich in snelle groei bevond. De socioloog en Leuvense hoogleraar Vliebergh, een spilfiguur in de Boerenbond, had met zijn vrienden de vereniging nieuw leven ingeblazen. Vooral de onvermoeibare propagandist Ossenblok, een Antwerps onderwijzer, had ertoe bijgedragen dat het aantal leden in enkele jaren was verdubbeld tot 12.000, in 112 afdelingen. Die werden gebruikt om de radicale Vlaamse eisen bij de bevolking en in de wetgeving te doen doordringen. In 1913 bijvoorbeeld hadden hoofdbestuur, gouwbonden en een twintigtal afdelingen zich ingezet voor Vlaamse regimenten in het leger, waarvoor geen enkele socialistische vereniging opkwam en geen enkele afdeling van het Willemsfonds. In september 1914 zou naar tweejaarlijkse gewoonte weer een katholiek flamingantisch congres worden gehouden door het Davidsfonds, ditmaal in Vilvoorde. Door de Duitse inval begin augustus kwam er geen congres. De voormannen van het Davidsfonds beleefden het lot van de Vlaamse bevolking in heel zijn verscheidenheid. Sommigen kwamen er met de schrik af. Een heel aantal vluchtte naar Nederland, waaruit de secretaris Karel Heynderickx al na drie dagen terugkwam naar Sint-Niklaas, ondervoorzitter priester Amaat Joos later, en de Oostvlaamse gouwsecretaris Leo van Puyvelde pas na de oorlog. Vele plaatselijke bestuursleden werden als pastoor of notabele van hun gemeente onmiddellijk gegijzeld door de bezetter, en later herhaaldelijk bij het oorlogsgebeuren betrokken, zoals ondervoorzitter volksvertegenwoordiger Siffer in Gent. Lodewijk Dosfel, de ondervoorzitter van afdeling Dendermonde, werd na meer dan twee maanden dienst bij de burgerwacht gedemobiliseerd. Maar toen was heel zijn hebben en houden vernield bij de verwoesting van zijn stad door de Duitsers; pas op 1 mei 1915 kon hij er terugkeren. Hij zat daar dan werkeloos, want als juridisch adviseur kon hij niet meer werken bij de spoorwegen, die nu onder Duits bevel stonden. In Leuven, waar de invallers even lelijk hadden huisgehouden, bleef de woning van voorzitter Vliebergh gespaard. De verlamde man was meegenomen door zijn huisgenoten op hun vlucht naar Ukkel en na enkele maanden teruggekeerd. Bij de “bijzondere secretaris” en penningmeester Veltkamp was door plundering en vernieling in zijn bureau, een deel van de correspondentie verloren gegaan. Wanneer Heynderickx in de loop van 1915 Vliebergh eens in Leuven kon bezoeken, ging hij er tegelijk kijken naar ,,de puinen van mijn schoonmoeders en schoonbroeders huis”. Pas vanaf 1 maart 1915 werd de werking van de post hersteld en dan nog bleef het heel lang moeilijk om verzendingen te doen over de grenzen tussen het gouvernement-generaal, het etappegebied en het operatiegebied. In december 1914 kwam het eerste contact tussen Vliebergh en Heynderickx — die stadssecretaris was van Sint-Niklaas — tot stand door een tussenpersoon. Later zou een personeelslid van de Leuvense Boerenbond meer geregeld SintNiklaas bezoeken en zo een band leggen tussen Vliebergh enerzijds, Heynderickx en Joos anderzijds; nog later konden die twee in verbinding geraken met Siffer in Gent. Zo kon er enig overleg gebeuren tussen de leden van het dagelijks bestuur. Ze beslisten onder meer tot boekenschenkingen voor de krijgsgevangenen. Voorzitter Vliebergh kwam op het idee om één of twee gezanten rond te sturen naar de afdelingen, onder andere Lodewijk Dosfel (Dendermonde) die op die manier een zinvolle bezigheid kreeg in maart-april 1915. Hij moest de plaatselijke besturen uitnodigen om mee te werken aan een Oorlogsboek dat het Davidsfonds zou uitgeven zo vlug mogelijk na het herstel van de vrede: elke afdeling zou iemand aanduiden om getuigenissen en gegevens te verzamelen over het verloop van de gebeurtenissen in de eigen gemeente of streek. Ook door andere reizigers werden zoveel mogelijk afdelingen op de hoogte gebracht van het plan; bovendien via een circulaire die vermoedelijk door de secretaris Heynderickx was opgesteld. In een postscriptum ervan stond: ondanks de vaderlandse godsvrede „zetten, in menige stad, de fransgezinden tegen hun vlaamsgezinde medeburgers een geheime werking op touw door het verspreiden van onzinnige, lasterlijke beschuldigingen, ronddelen van ongetekende schotschriftjes, enzovoort. Dat de Vlamingen op hun hoede blijven en zich zorgvuldig op de hoogte houden van wat tegen hen beraamd wordt”. Deze circulaire of “Nota voor de Heren Schrijvers van de afdeelingen van het Davidsfonds” was ongedateerd en ondertekend “Het hoofdbestuur van het Davidsfonds”. (1) Met het Oorlogsboek van het Davidsfonds wilde men een basis leggen voor de latere geschiedschrijving. Hoewel deze opstellen geen echte geschiedschrijving zijn (ze bevatten teveel adjectieven daarvoor) zijn ze toch uitermate belangrijk. Net doordat de verschillende opstel- 338 Gij, nu zeg aan uwe onderhoorigen. Indien ge iets doet tegen onze soldaten,.we leggen het dorp plat. «Indien ge iets misdoet tegen onze gekwetsten, gij, (pastoor) zijt de eerste, dien we zullen door den kop schieten». Een soldaat had aan den Pastoor verweten dat de Belgen slecht waren voor de Duitsche soldaten: ze hadden vingers «abgeschnitten, aeuge ausgestochen en Zungen ausgerückt!» Te Opwijk werd een onschuldige landbouwer, in wiens gebuurte Duitschers waren gesneuveld, aangehouden, mishandeld, 3 kwartiers verder gestuurd en dan door den rug doodgeschoten, nadat hij zijn eigen graf had moeten delven. Later is hij ontgraven en onder algemeene deelneming en door heel den Gemeenteraad gevolgd op het gewijd kerkhof heerlijk begraven. Zijn naam is De Keersmaeker. Zaterdag 19en September. Een jonkman van 35 jaren Jan Baptist Cooremans, die niet wist dat hij na dat uur niet meer mocht op straat komen en op den kreet halt! van een schildwacht niet was blijven staan, maar vluchtte, wordt om 9 ure ‘s avonds doodgeschoten. Angst daarna vervulde alle herten. Woensdag 23en September. Een 40 tal pinhelmen komen op het gehucht Vrylegem huis per huis allerlei mondvoorraad weghalen: boter, vet, graan, aardappelen, en veel haver, zelfs zaaigraan... en de pachters moeten zelven den geroofden buit naar Wemme voeren. Zondag 27en September. Het Buggenhoutbosch, over de 400 hectaren groot, wordt fel door de kanons beschoten: er komt schier geen volk naar de kerk: ieder schrikt voor het kanongeschut. Het Lof geschiedt zonder zang, de Hoogmis wordt gelezen. Donderag 8en October 100 soldaten na in het klooster eenige dagen zich ingekwartierd te hebben vertrekken. Hunne peerden hebben 10 nachten in de 4 meisjesscholen doorgebracht én veel banken afgeknaagd. Kerstmis. Gansch onverwacht buiten de weet van het volk hebben 16 Duitschers, katholieken en protestanten zich stillekens in de kerk op het hoogzaal begeven en zingen onder de Kerstmis uit volle borst 4 Duitsche liederen! Een lied vóór de Communie; eenlied na de Communie;een Kerstlied en een slotlied. ‘s Avonds vieren de Duitschers Kerstmis in de statie rond een Kerstboom, en deelen lekkernij uit aan de kinderen. 1915. Zaterdag avond 2 Januari komt een onderofficier in de Pastorij in naam van bet hoog bestuur van het leger verbieden den brief van den Bisschop af te lezen. Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds Indien de brief afgelezen wordt, zijn de Burgemeester en de Pastoor verantwoordelijk en de kerk wordt gesloten. De Burgemeester kreeg ook die boodschap. Maart 15. De weerplichtigen van 1892 tot 97 inbegrepen moeten zich den eersten keer te Merchtem aanmelden en voorts maandelijks. De menschen moeten overdag: 200 meters van d’Eisenbahn wegblijven en moeten ‘s avonds allen de groote banen en nooit de voetwegen volgen. Goede Week des Woensdags komt een peloton soldaten al de ingeleverde vuurwapens uit het Gemeentehuis weghalen. 1916. 76 Duitschers doen een klopjacht op het gehucht de Boschbeek. De Duitschers doen des Zondags 64 notelaars neervellen; te Brussegem worden rond de 200 notelaars neergehaald. 1917 Woensdag 7 Februari. De jongelingen van heel den omtrek worden te Londerzeel vergaderd en vele worden uitgekozen om voor de Duitschers te gaan werken; 8 jongens van Molhem zijn te dien einde uitgekozen. Ze vertrekken en na vele ontberingen komen, toch allen gezond in 1918 terug. De Duitschers, die Mis hooren, bezigen geenen stoel: ze staan of zitten geknield: ze maken dikwijls het kruisteeken, kloppen nog al veel op de borst, en klappen niet. In de kerk zijn ze voorbeeldig en verstaan niet dat men in de kerk durft spuwen, ze toonen hunnen afkeur voor onze Vlaamsche vloekwoorden. Eenigen biechten en communiceeren. 1918. Het volk moet koper enwol leveren. Vrijdag 16 April. Augustinus Van Droogenbroeck, geboren te Wemmel, gehuwd, en zijn broeder Isidoor om een Duitsch vermoord te hebben, worden beide te Schaarbeek aan de plaats der schijfschieting, na de Sakramenten ontvangen te hebben, door den kop geschoten. Einde October wordt te Molhem een vliegplein ingericht en het blijft bestaan tot 12en November. Zondag 3en November. Ondanks het verzet van den Pastoor heeft voor een 40 tal soldaten in de geslotene kerk te Molhem gedurende 3/4 uurs een protestantsche dienst plaats bestaande uit een lofzang, eene preek van den Domine op den stoel der waarheid en nog een lofzang. Maandag 11en November. Gedurende 2 uur lang verbranden de Duitschers hoopen papieren; ze gaan vertrekken maar vernielen eerst slag op slag hunne munities en verkoopen al wat ze kunnen missen. Twee gevoelens bezielen die soldaten: droefheid over hunne nederlaag en blijdschap om het einde der slachting, om het vertrek naar de heimat: somberder zijn de officieren: ze noemen het einde treurig. 340 een bom los over ‘t dorp, die gelukkiglijk niemand trof, en op ‘t dak van een huis viel in de Diepmeerstraat; we hoorden goed het gesuis van de bom, die door de lucht vloog, ‘t Was zeker altijd niet om naar soldaten te schieten, ‘t was dikwijls ook om schrik aan te jagen aan de bevolking, om te vernielen en te branden, om volgens hun gekend systeem onschuldigen te straffen. Dien zelfden dag nog kwamen zij tot aan de statie door, deden op verscheidene plaatsen de riggels van de spoorbaan springen en namen lijk overal den buit mee die ze daar vonden. Niets was hun te lang of te zwaar als ‘t hun gerief was. Den 4en September, een Vrijdag, begon de beschieting van Dendermonde. ‘t Was een belangrijk punt, konden ze langs daar over de Schelde, zoo was Antwerpen omsingeld. ‘t Werd al meer bewogen nu in de streek. We zien heele troepen Duitsche soldaten ‘t dorp binnenvallen. Uit den mond van een schildwacht, die op de Markt stond, heeft een burger, die vroeg wat er ging gebeuren, vernomen (en dat op Duitschen toon gelijk wij kennen) dat ze Dendermonde gingen aanvallen, en als de stad zich dierf verdedigen dat ze zou afgebrand worden. We weten dat het zoo geschied is nadien als de Belgen er reeds uit waren. Deze benden kwamen hier den spoorweg bezetten en de wegen langs Opdorp en Baesrode, waarschijnlijk om een uitval van de forten langs dezen kant te beletten; ‘t was een infanterieregiment van Sleswig-Holstein. Natuurlijk konden die hier niet voorbij zonder hun vingren aan ‘t een en ‘t ander te steken; op verscheidene plaatsen werd er geplunderd en men eischte bij de voornaamste ingezetenen zelfs wijn op. De bestorming van Dendermonde geschiedde langs den grooten steenweg LebbekeBrussel. We moeten hier hulde brengen aan ‘t garnizoen der stad, dat zich dapper verdedigde en menige Duitschers neervelde. We zullen aan een ander de taak overlaten de feiten daarmee in verband te beschrijven. Alleen moet ik er bijvoegen dat de kanonnen wreed donderden en ‘s avonds bij ‘t afbranden der stad, de lucht van hier gezien als in vlam en vuur stond. Welk tooneel moet het daar geweest zijn! en welke onmenschelijkheden zijn er gebeurd, volgens ons verteld werd! Den 6en September deed een Kommandant of Hauptmann een proclamatie dat elke aanslag streng zou gestraft geweest worden en hij nam de geestelijken voor gijzelaars; hij gaf ‘t bevel vleesch te bereiden voor 10000 soldaten die moesten aankomen den Maandag. Doch zij kwamen niet, en dezen die hier kampeerden, wierden op eens terug geroepen, waar- Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds schijnlijk om naar frankrijk op te trekken, waar de slag bij de Marne aan gang was. Den I6en Sept. hoort men in de verte de beschieting van Dendermonde opnieuw. Daar hebben de Duitschers weerom verliezen geleden; ‘s anderendaags, waarschijnlijk om zich over hun mislukken te wreken, staken ze eenige huizen in brand in de Molenstraat. Dienzelfden dag, den 17en, stak men zekeren Leopold De Clercq op zijn land met de bajonet dood. In hunne wildheid zagen ze naar niets meer, en schoten naar al wie ze in ‘t zicht kregen. Ze namen op den Opstal 4 jongens geva.ngen, die ze leidden tot aan de kapel van Assche. Daar gekomen, moesten deze ongelukkigen zelf hun graf maken, en na dit beulenwerk werden ze er bij neergeschoten. Het is den 26en September, dag van- den veldslag van Buggenhout. In den vroegen morgen zien wij onze soldaten uit de forten naar hier afgezakt komen, niet meer met tien- of honderdtallen, ze zijn met duizenden, ‘t is een stoet van uren aaneen. Waar trekken ze naartoe en wat is er gaande? Ze bezetten Buggenhout, Opstal, Opwyck Merchtem. — Nooit hadden we er zooveel ineens gezien, met kanonnen,machiengeweren, auto’s, en alle krijgsmateriaal. Zeker is er een slag op handen. Inderdaad we hoorden in den namiddag het kanon rommelen, ze vielen de Duitsche belegeringstroepen aan ten Noorden en ten Westen van Brussel verschanst. Deze antwoordden weinig of niet in den dag, maar ‘s avonds begon ‘t gevecht met geweervuur en heel den nacht duurde het voort.’s Anderendaags, versterkingen aangekomen zijnde, gingen de Duitschers er op los met woest geweld. Nu moesten de onzen wijken voor ‘t getal; nochtans verdedigden zij zich als leeuwen. Er vielen toen vele dapperen voor hun land. De auto’s van ‘t RoodKruis reden gestadig en brachten de gekwetsten ten deele alhier naar ‘t gasthuis waar een Ambulancie was ingericht. Heel den voormiddag, ‘t was een Zondag, vocht men hevig met de bajonet zoodat een geneesheer van ‘t leger getuigde zelden zulke wreede worsteling bijgewoond te hebben. Groot moet het getal dooden en gekwetsten geweest zijn van beide kanten. De Duitschers waren tot aan de Linde geraakt. Het kanonvuur herbegon in den namiddag tot ‘s avonds toe. Een patroelje kwam tot in ‘t dorp en stak 4 huizen in brand aan de statie. Onder-tusschen had ons leger zich grootendeels teruggetrokken naar de forten, gevolgd door den grooten hoop der bevolking die vluchtte uit vrees. ‘s Dinsdags waren er reeds velen in de plaats, en ‘s Woensdags was ‘t hier vol grijze frakken. Op bevel van een hoofdman begon nu de plundering in de huizen; alleen de Kloosterstraat werd gespaard, dank aan de tus- Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds Vlucht der bevolking. — De Duitschers waren hier reeds zoo befaamd, dat veruit het grootste deel der bevolking, al opnam wat waarde had en draagbaar was en dan een veiliger oord zocht. Wie zal ons de slapelooze nachten afschilderen van die duizenden, welke hun huis met al wat het inhield ten prooi lieten aan hartelooze soldaten en aan laag vrouwvolk, dat door vleierij en zelfs door verraad een deel van den buit zou weten te bemachtigen? Op Donderdag 3en September bleef alles rustig; ‘t was de stilte voor den orkaan, die den volgenden dag zou loskomen. Wreede moorderij. — Den Vrijdag morgen kwamen de moordenaars het dorp in. Eenige minuten van de kerk vonden zij eenige mannen, die een gekwetst soldaat naar het lazaret gedragen hadden. Deze werden genomen; andere soldaten sleepten er nog eenige uit hun huizen, zoodat er 13 bijeen waren. Deze 13 werden bij een ligplaats der Duitschers op de gruwelijkste wijze afgemaakt. Als men na eenige dagen hun lijken naar het kerkhof zou brengen, vond men van eenigen de hoofden doorkloven, anderen waren zonder armen, allen waren zoodanig gesteld, dat men hun eenzelvigheid moest vaststellen met behulp van hun kleeren en hetgeen er in zat. Dit schrikkelijk feit werd van verre gehoord, doch door geen enkelen Belg gezien. Dezen dag werden nog verscheidene burgers doodgeschoten, omdat zij voor de Duitschers vluchtten. Ongezellige schuilplaatsen. — Dicht bij de plaats van voorgaande moorderij, zochten 5 mannen een schuilplaats diep in een graantas. Midden in dien tas was een balk, waaronder wat ruimte gekomen was door het zakken der schoven. In dat eng gevang bleven zij 4 dagen; als er geen Duitschers rond het huis waren, kregen zij eten. De soldaten waren verschillige keeren op den tas geweest en hadden er met hun bajonetten in gestoken; gelukkig dat de verborgenen diep zaten! Een dezer vertelde mij later, dat hij zich bereid had om te sterven en niet uit het hol gekomen zou zijn al hadden zij het gebouw, evenals zooveel andere rondom, in brand gestoken. In een straat aan de oostzijde der gemeente hadden de Belgische soldaten de burgers aangeraden putten in den grond te maken en zich daarin te verbergen. Deze raad werd gevolgd. Zekere V. D..., had zijn hol zoo groot en geriefelijk gemaakt dat hij er met zijn zoon 6 dagen in verbleef, er zijn bijzonderste gerief in borg en er op zijn gemak, op een bed, in sliep. De put werd eerst met planken en vervolgens met aarde en erwtrijs gedekt. De verluchting werkte bij middel van stukken stoofbuis. De eigenaar was zoo tevreden van dit verblijf, dat hij den put liet bestaan tot na den wapenstil- 343 stand, om dien zoo noodig bij den aftocht der dieven, nogmaals te gebruiken. Een buurman van V. D... was minder gelukkig. Deze had niet voor verluchting gezorgd en de inwonenden hadden in hun eigenaardige woonst nog een pijp gerookt; tot overmaat van ramp zetteden de Duitschers er hun veldkeuken vlak bij. Verbeeld u dat getrappel’ boven hun hoofden! Den volgenden dag trokken de soldaten verder en onze mannen konden nu voor verluchting zorgen. Burgers beschutten de Duitschers. — Denzelfden morgen, Vrijdag 4en September, werden ervan ‘s morgens vroeg eenige andere mannen opgezocht; deze moesten de Duitschers tot beschutting dienen bij hun aanval op Dendermonde. Zij werden eerst, met opgeheven armen, bij de kanonnen gezet, die onzen kerktoren beschoten; vervolgens moesten zij mee naar St-Gillis, op 2 Km. van Lebbeke, en tot tegen de vestingen der stad, waar de soldaten zich achter hen plaatsten, om tusschen hun beenen door, naar de bezetting van Dendermonde te schieten. Een onzer mannen kreeg hier een kogel door de hersens, terwijl er nog 2 andere gekwetst werden. De Belgische soldaten moesten ophouden met schieten, omdat al hun vijanden door burgers beschut waren. Burgerlijke krijgsgevangenen naar Soltau. — Na deze uren van doodangst werden laatstgenoemde mannen, altijd zonder rust noch voedsel, met stooten en slagen langs de groote Brusselsche baan opgeleid om in Duitschland als burgerlijke krijgsgevangenen opgesloten te worden. Intusschen waren in Lebbeke nog veel andere burgers aangehouden die meê weggeleid werden, zoodat het aantal Lebbekenaars van deze groep 270 bedroeg. De geestelijken moesten voorop gaan en werden op allerlei wijzen vernederd en beschimpt. De treurige stoet kwam tegen den avond te Assche, 2 uren van Brussel, alwaar hij in een rapenveld gestuwd werd, om er den nacht door te brengen en naar verkiezing rapen te eten. Om de gevangenen nog meer te verschrikken, werd tijdens den nacht een paard tusschen hen in gebracht en daar losgelaten. Den volgenden morgen moesten zij hun reis naar Brussel voortzetten. Onderweg liepen er 2 uit de rangen, waarvan er één dood geschoten werd. Te Brussel werden, ze allen in beesten wagens gestoken en naar Soltau in Duitschland gevoerd, waar zij 3 dagen later bijna dood van honger, dorst en schrik toekwamen. Verscheidenen werden gedurende de reis als zinneloos. Van deze werd er één in den trein doorstoken en uit den wagen geworpen, een andere werd bij de aankomst in Soltau dood geschoten. De gevangenschap was zeer hard: men leed er verschrikkelijk door honger 345 Uit het Oorlogsboek van het Davidsfonds dag voor de Broeders!! ‘s Avonds werden ze voor een soort rechters gebracht die zegden dat ze beschuldigd waren van mijnen leggen, lichtteekens geven, de bevolking opruien en op de Duitschers schieten. De rechters bevonden ze echter onschuldig. Daarna werden deze Broeders met andere kloosterlingen en eenige priesters naar het seminarie van Munster gezonden, waar ze wel behandeld en verzorgd werden. Op 4en Januari 1915 keerden zij terug naar Lebbeke. De andere gevangenen, wier lot niet minder hard was als dat der gevangenen van Soltau, kwamen te Lebbeke aan den 31en Januari, met die van Soltau. Niet één werd vroeger gelost, alhoewel er ouderlingen bij waren van 75 jaar. Werken voor den vijand. — Niets pijnlijker en’droeviger dan het leven der opgeëischten (1), mannen en jongelingen die door allerlei mishandelingen verplicht werden voor den wreeden overweldiger te werken, tegen 0,36 fr. daags. Deze moesten bijna zonder eten, zonder verzorging, onvoldoende gekleed en dikwijls zonder schoeisel, 2 jaren lang, alle dagen, bij hitte, vorst, regen en sneeuw, werken, onder de hoede van dwingelanden, met geweren en knuppels gewapend. Geen wonder dat er zoovelen als slachtoffers vielen! En hoe vielen?! Door honger, door ellende, door slagen, enz.; zonder den troost van zorgzame ouders, van eene teerbeminde echtgenoote, en vooral zonder de hulp van een priester om ze voor de gewichtige reis naar de eeuwigheid te bereiden. Sterven en in een put gestoken worden als een ruige hond, en dat in een katholiek land en onder bewaking van lieden, die zich voor wereldbeschavers uitgeven!! (1) De 2 grootste groepen en die het meest afgezien hebben, vertrokken uit Lebbeke (den 10en en den 26en October 1911). veel smokkelaars, die hun brood wonnen met allerlei koopwaren, vooral levensmiddelen, over die grens te brengen of te halen. Alhoewel er verschillige in het gevang geraakten of grooteboet moesten betalen, toch bleef de smokkelhandel bestaan tot aan den wapenstilstand. Gedurende de bezetting werden door Duitschers doodgeschoten: één smokkelaar die over de grens wilde gaan; één opgeëischte, die wegliep toen hij Duitschers zag komen en de Wed. Heirbaut, die naar heur land wilde gaan over de grens. De Duitsche soldaten, gezonden om de huizen te onderzoeken, waren niet zelden ingelicht door verraad van jaloersche geburen. De, prijzen der eetwaren stonden zeer hoog. Zoo kostte 100 kgr. tarwe tot 500 fr.; 1 kgr. vleesch tot 30; 1 kgr. vet tot 33; 1 kgr. boter tot 33; 1 kgr. suiker tot 12 fr. enz. De werking van het voedingskomiteit liet op onze gemeente veel te wenschen over. De boeten door onze gemeente en hare bewoners betaald voor het achterblijven der opgeëischten, voor het achterhouden van opgeëischte eetwaren, van wol, koper, enz. beliepen zeer hoog. De wapenstilstand kwam voor ons nog juist op tijd, want 1 of 2 dagen later, zouden wij weerom hebben moeten vluchten en alle gerief aan den vijand overlaten. Den 13en November 1918 vertrokken de laatste Duitschers uit het dorp. SAMENVATTING a) Bij den inval. Burgers gedood, 33. — Huizen in brand gestoken, 29. — Woningen waarvan enkel de schuur in brand gestoken werd, 2. — Huizen gedeeltelijk vernield of zeer beschadigd, 50. — Burgerlijke krijgsgevangenen naar Soltau, 253. — Naar Sennelager, 137. — Als gevolg dezer gevangenschap gestorven, 22. b) Tijdens de bezetting. In het Oorlogsboek volgt dan uitgebreid het relaas vanaf 26 oktober 1916, van de opgeeiste Lebbeekse burgers naar door de Duitsers bezet gebied in frankrijk. Dit verslag, weliswaar erg interessant, wordt in het kader van dit boek niet gebracht. Wij vervolgen met “Het leven tijdens de bezetting” te Lebbeke. Het leven tijdens de bezetting. — In onze gemeente, tegen de grens van OostVlaanderen (etappegebied) en Brabant (algemeen bestuur) gelegen, bevonden zich redelijk Burgers opgeëischt om voor den Duitscher te werken, 600. — Als gevolg dezer opeisching door mishandeling, honger of ziekte gestorven, 35. — Lebbekenaars doodgeschoten, 3. c) Slot. Boeten door de gemeente en haar bewoners aan de Duitschers betaald, meer dan 500.000 fr. — Lebbeke leverde 498 soldaten; daarvan zijn er gesneuveld of vermist, 38. Soldatenbrieven 346 Soldatenbrieven Diverse soldatenbrieven, naar andere soldaten of naar het thuisfront, kwamen al aan bod in de hoofdstukken Het verhaal van Mazels frontsoldaat Jan De Nil en Het verhaal van Leon Lindemans. Hieronder volgen er nog enkele. De meeste brieven waren door de verzender zelf geschreven, ieder volgens zijn eigen kunnen. Sommige soldaten dienden wel hulp te vragen aan een makker die wèl kon schrijven. Een aantal van de hierna volgende brieven waren gericht aan het thuisfront, meestal naar de ouders. Anderen brieven waren bestemd voor medefrontsoldaten. Een aantal brieven waren gericht aan Louis Geeurickx, brancardier, sociaal en maatschappelijk geëngageerd man. Hij was de aanspreeken tussenpersoon en vertrouwensmens voor de corresponderende Opwijkse fronters. Zijn werk voor de redactie van het frontblaadje De Stem uit Opwijck –zie pag. 385 e.v.- bracht dit natuurlijk ook mee. blijve staan maar daar is toch aan te doen Wij moeten Maar voor doen het zal wel ne keer beeteren maar ik zal kontijnt zijn als zal moogen naar huis komen Wannd het zen triestig bij den troep. Wijden krijgen niet...elijk iet en het is kostelijk. Wij moeten zeefven zeen zen alfe geven voor ne booteram is dat niet Veel Lieve ouders maar het is toch niet ik hep doch nog altijd liever voor naar huis te koomen maar God Weet van nier het kan zoo goed voor 3 maanden zijn als voor 14 daagen en ik spijs van mogen naar de Gaijsken te gaan en ik kom mijne Brief te sluiten met de pijn maar niet met het hart. En Veele kopelementen Zusters en Broeders en kenisen M frans Vernimmen Chasseur A pied 4/3 Mons Gij moet het 5 Regiment schrijven (?) 4/3 Voor de uitgaande briefwisseling van Louis Geeurickx, onder meer naar Opwijkse frontsoldaten, verwijzen vooral wij naar het hoofdstuk Gedachten, brieven en opstellen 1914-’18 van Louis Geeurickx. In vele gevallen drukken de soldatenbrieven veel vertwijfeling, angst voor de toekomst en heimwee naar het geboorte- of woondorp en naar de geliefden thuis uit. Enkele keren ontwaren wij ook relatieproblemen. Op 2 augustus 1914 schrijft soldaat Frans Vernimmen vanuit zijn eenheid te Mons (Bergen) naar zijn ouders te Moerzeke. Enkele dagen later, op 27-28 september 1914 sneuvelt hij te Opwijk, op ‘t Eeksken aan de grens met Buggenhout - zie hoofdstuk Gesneuvelden. 2 Augustus 1914 Lieve ouder ik kom hu te laten Weeten lieve ouders Gij moet Geen Verdried maaken lieve ouders het zal niet laank duren ik pijs in kort te huis te zijn dat Waar pijst Lieve ouders en gij moet niet benaad zijn het kan Geen kout Gij moet Geen schrik hebben ik moet toch ne keer sterven ik kan zoo goed nu sterven hals laaters Lieve ouders Gij moet geen Verdriet maken ik en Weenig op het is mij Gelijk maar het is voor hu dat zoo Veel Werk wel Is en het 2e bladzijde van de brief van frans Vernimmen van 2 augustus 1914. Soldatenbrieven 348 geliefde omhelzen, en hun met zekerheid mogen beloven, hun nooit meer te moeten verlaten. En ook nog mogen zeggen aan onze kleine zoontjes, ‘t was voor uwe vrijheid mijn kind, dat het Vaderland, uwen geliefden vader geroepen heeft. Aan mijne makkers ongetrouwd: Helden van Opwijck! Moed jongens, moed! Uw lijden is al duurder geweest als het mijne, maar men zal uwe dapperheid gansch uw levenlang prijzen. Droevig is het zoo lang uwe woonplaats in de loopgrachten te moeten nemen, maar er zal een dag komen, dat ge er zult uitspringen als woedende leeuwen, en verscheuren al wie vijand is, om daarna een vrije leven te genieten. Ja jongens, naar die dag van vrijheid trachten Uwe Ouders hunne dappere zonen te mogen omhelzen, alsook nog Uwe zooteerbeminde, die bid voor U en met ongeduld naar uwe terugkomst wacht, om dan zoo gauw mogelijk het huwelijksbootje in te treden en een gelukkig leven met elkaar te genieten. E. D. C. veel meer nieuws kan ik u niet schrijven alsdat het hier nog altijd hetzelfde is maar wij pijssen dit jaar naar huis te gaan Nu vriendt Louis sluit ik en druk u de hand van verre uw Vriendt Abbeloos Joseph B 266 A.B; 3/A (1) Jozef Abbeloos sneuvelde te Oostwinkel op 2 november 1918 - zie hoofdstuk Gesneuvelden. . Louis Geeurickx ontvangt volgende brief, in potlood, van Jozef Abbeloos (1) , gedateerd 29 maart 1916: front - 29-3-16 Vriendt Louis Met dezen kom ik u te laten weten alsdat het met ons hier nog goed gaat en wij hoopen van u hetzelfde want ware het anders het zou mij een groot verdriet aandoen. Vriendt Louis ik heb van mijne zuster die in Londen is een brief ontvangen die mijne moeder naar haar geschreven had maar daar stondt niet veel in als dat den Duitsch daar alles kwam ophalen en er begint armoede te komen en dat kan ik ook goed gelooven en dat het tijd is dat wij naar ginder weder keeren maar God weet wanneer. Vriendt Louis ik mag u ook nog laten weten alsdat wij hier ook Passchen goed gehouden hebben gelijk een oprechte Opwijckenaar moet doen want wij laten hier niet veel gelegenheid voor bijgaan als wij kunnen om onze kristelijke plichten te kwijten Louis wij zijn alszoo groot gebracht en willen alszoo sterven als een kristelijk man en niet anders. Vriendt Louis kunt ge mij geen inlichtingen geven ik heb gezien in uwen brief dat er een Marie Costers getrouwd is en of het mijne schoonzuster niet is gemoest mij dat eens laten weten als ge de goed heid wilt hebben. Vriendt Louis ons adres is veranderd het is nu van mij en Louis De Coninck B266 A.B. 3/A. In deze kleine omslag, 11 x 8,3 cm, stuurde Jozef Abbeloos op 29 maart 1916 een briefje aan Louis Geeurickx. Let op de stempel “OUVERT Par l’AUTORITE MILITAIRE”. De brief werd geopend aan de linker zijde en zichtbaar terug gesloten met de plakband “CONTROLE POSTAL MILITAIRE”. Frontsoldaat Jean De Troch (1) kon volgende brief naar zijn ouders op Droeshout (Waaienberg) laten smokkelen: Afzender: Mr. Jean De Troch C. 96. 10 Compagnie Armee Belge en Campagne Mr. Joseph De Troch Opwijck Brabant België (bij Aalst) Wijenberg DIEU et PATRIE Den 14 Februarie 1917 Beminde Ouders Zusters en Broeder Ik kan mij tog niet nalaten u eenige woorden te schrijven, aangezien het tog zoo lang geleden is dat ik van u nog eenige woorden mogen lezen heb. Het is nu een gans jaar alsdat ik zonder nieuws ben van u. Beste ouders het is zeer tristig. Nu met mij gaat het nog bijzonder goed, en met mijnen vriend Seppen gaat het ook nog op zijn beste wij zullen het alzoo maar trachten te houden. Ook ben ik zeer verwondert van u, omdat ik geen Soldatenbrieven 350 Uw ongelukkige vriend Joseph. J. Roemendael Hopital Millitaire Belge a Fontgombault (salle 4) Indre (1) Jozef Roemendael, Jozef, ° Opwijk 31-05-1890, zoon van Carolus Ludovicus en Moens Natalia, soldaat 2e Genie, † Fontgombault (krijgsgasthuis, frankrijk) 14-08-1917, begraven St-Anne d’Auray (dep. Morbihan, fr), graf B-07-25. Op 23 juli 1917 zendt Louis Costers (1) volgend briefje (2) aan Louis Geeurickx: Den, 23sten Juli 1917 Vriend Louis, Gij zult mischien al wel vernomen hebben, dat sedert eenige dagen weeral eens, al de adressen verandert zijn, ik haast mij dus, om u mijn nieuw adres te laten geworden. Alles is hier nog goed, nochtans, men verwacht hier binnen kort grootte veranderingen, hier in het Veurne-Ambacht, waar den Heer Hoofdonderwijzer, Buggenhout, den vader van onzen vriend Jan, ons nog dikwijls van gesproken heeft, als wij nog ter schole waren, niet denkende dat wij hier zulke schrikkelijke dagen, zouden komen beleven, en waar ik gansch alleen zoude staan om het ongeval, van mijnen ongelukkigen broeder Gustaaf te betreuren, waarvoor ik veel verdriet heb en waarvoor ik ook bid dag en nacht, omdat hij weldra terug moge medestrijden, en eens met ons samen, de ouderlijke woning moge binnentreden. Daarmee sluit ik, en eenen vriendelijken groet van hier verre. Uwen vriend Costers L. Mdl. D.44 Groupe A.A. ste 1 Batterie Belgisch leger. (1) Louis Costers “Marechal de Logis”, vermoedelijk ° Opwijk 16-12-1887, † Asse 28-05-1954, x Therèse Heyvaert. (2) Zijn briefomslag was langs de achterzijde gesloten met een sluitzegel (vignet) met de tekst “Yzer 1916” en de leuze “Zedelijk Volk, Groot Volk” van het SKVH (Secretariaat der Katholieke Vlaamsche Hoogstudenten). Oorlogsmeters Oorlogsmeters of marraines de guerres waren meisjes en vrouwen uit onder andere frankrijk, Nederland, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Zwitserland die tijdens de Eerste Wereldoorlog correspondeerden met militairen aan het front. De “oorlogsmeters” waren niet altijd bezield met met dezelfde belangloze gevoelens -er was veel kaf tussen het koren- en het was ook weer de taal (Frans, Engels) die de simpele Vlaamse soldaat belette nauwer in contact te komen. Wel kwam later het “Werk der Vlaamse Oorlogsmeters”, door mevrouw Em. Hullebroeck in Nederland gesticht, zodat nu onze Vlaamse jongens, in hun taal, eens een troostbriefje konden ontvangen of schrijven, maar dit werk werd door de legeroverheid gewantrouwd en later zelfs verboden. Het had ook tot doel de Vlaamse en Nederlandse vrouwen aan te zetten om zich over het lot van de Vlaamschen IJzersoldaat te ontfermen en, voor den duur van den oorlog, door een opbeurende briefwisseling, de jarenlange vereenzaming dragelijker te maken. Deze briefwisseling heeft de “Oorlogsmeter” of “Oorlogsmoeder” steeds met dezelfde soldaat, waardoor de toon vertrouwelijker en hartelijker kan worden. (1) In het Opwijks frontblaadje De Stem uit Opwijck nr. 26 van 1 november 1917 lezen wij: Oorlogsmeters. Vele deftige dames en juffrouwen uit Canada bieden zich aan als oorlogsmeter voor brave belgische soldaten. De briefwisseling zou in ‘t Engels of fransch moeten geschieden. Indien er liefhebbers zijn onder onze lezers, dat ze mij hunnen naam sturen. Voor engelsche of fransche brieven kunnen ze desnoods een makker aanspreken. Volgende brief werd gevonden in een privéverzameling in Opwijk. Wij weten niet met zekerheid of de soldaat een Opwijkenaar, een Belg dan wel een frans soldaat was. Wij geven de oorspronkelijke (uitgetypte) tekst en een vrije vertaling naar het Nederlands. Soldatenbrieven 352 “Militaire Briefkaarte” van soldaat Jozef Buyens aan Louis Geeurickx, dd. 4 december 1917. Op 3 maart 1918 schreef frontsoldaat Jozef De Brandt (3) volgende brief aan Louis Geeurickx met de vraag brieven naar oorlogsmeters te tekenen: Grafsteen van Jozef françois Buyens op de mlitaire begraafplaats van Steenkerke. Bidprentje van J.B. Buyens: zie het hoofdstuk Gesneuvelden.. Yzer den 3-3-18 Vriend Louis Ik laat u weten als dat ik in goede gezondheid zijn en ik verhoop van u het zelfde. Nu Louis ik heb hier een briefje in steken hetgeen gij eens zoudt moeten teekenen voor mijnen cameraad en voorts zenden naar Folkestone Engeland het is ook voor een Marraine dat hij heeft gevraagt, het zou moeten geteekent worden hier op het front van onzen kapiteit of almoezenier maar ze zijn in congé, daarom stuur ik den brief aan u om eens te teekenen voor mijn cameraad, simpel eens uwen naam op zetten, gij zijt daar toch bekent geloof ik, daar steekt ook eenen brief in, in het Englisch geschreven voor zijn marraine laat dien daar bij insteken als gij hem voortsstuurt. Ge teekent op het papier voor madame Dorlodot, den hunderen is voor zijn marrain geschreven in het Englisch, en dat voor madame in fransch, Vriend louis ik ben al in correspondence met mijn marraine van den ….. Ik verwacht een klein antwoord uwen landgenoot Jozeph De Brandt … Z163 – 4e Comp. Armée Belge en Compiègne Louis wilt gij den brief voor Engeland toeplakken en dien voor zijn marraine oppen laten als gij eens wilt teekenen zult gij het papier vinden in de brief. 354 Op 23 juni 1918 ontvangt Louis Geeurickx volgende brief van Jan Buggenhout (1) : Den 19 juni 1918. Beste Louis , Zoo gij de “Stem” nog niet gedrukt hebt neem dan mijn artikeltje over trouwen niet. Leg het weg tot later of tot nooit. Is ze gedrukt onderteeken het dan niet zoo mogelijk. Is ze gedaan “tant pis” zeggen ze in ‘t fransch en laat dan maar gaan. ‘t Zal wel eens uitkomen waarom ik u dit schrijf. Voor ‘t oogenblik mag ik er niet meer over zeggen. Hoe gaat het met U? Soldatenbrieven Hier alles betrekkelijk goed. ‘t Zou veel beter kunnen zijn maar ook oneindig slechter. Ik geraak op mijn plooi. Nog niets geschrift van huis. Veel beste groeten van Eugeen en van mij. Ik ben... Jan Buggenhout (1) Jan Buggenhout, ° Opwijk 20-09-1893, overleden 08-09-1918 in het krijgshospitaal te Blois (Frankrijk) - zie hoofdstuk Gesneuvelden. Soldatenbrieven 356 Half oktober1918 ontvangt Louis Geeurickx deze brief van een frontsoldaat: 11-10-1918 Goede Vriend Louis, Uw schrijven goed ontvangen tot heden in goede gezondheid, Wat staan wij verwondert het droevig nieuws dat we heden ontvangen. Laats was ik nog op weg om onze vriend een bezoek te brengen. Hij was juist verrandert. Nu heb ik het geluk niet meer gehad om hem te zien, in leven, zijn podret zal ik in bewaring houden. Zoo gouw het mogelijk is zal ik het mijn zenden, gelijk ge weet moet ik voorts doen met mijn solde. Ik zou u al geen in mijn macht is 5 franken, ik ben al de vrienden indachtig. Om vereert te worden zijn ik heden niet bij. Ik zoo de 2e Augusty 1914 moeten onder de wapens geweest hebben maar daar denk ik niet op als ik het geluk mag genieten om in goede gezondheid weder te keeren. Heden weinig tijd om te schrijven, ik zit in niemandsland. Deze brief schrijf ik over eenige dagen. De vijand was. ‘t Is te hopen dat het zoo voorts gaat. In afwachting groet ik u Uwe vriend (... ) z144 – 3e komp. 13 L. Na zijn militiedienst en daarna vier dienst aan het IJzerfront moest soldaat Jean De Troch (Droeshout-Waaienberg – zie hierboven pag. 348) ook nog naar Duitsland, met het Belgisch Bezettingsleger (“Wacht aan de Rijn”). Op 3 mei 1919 schreef hij volgende brief naar zijn ouders, zusters en broer: De Heer Vincent De Troch Opwijck Wijënberg Brabant België e Jean De Troch 1 grenadiers 10 kompanie Post Bureel N° 4 Belgisch Bezettings Leger Urdingen Den 2 Mei 1919. Dierbare Ouders Zusters en Broeder. Nogmaals kom ik u eenige regelen te sturen, omdat den legen tijd te lang duurt zonder iets te doen. Wegens aangaat mijner gezondheid ik stel het nog bijzonder goed, hopende wegens uw allen dat gij het nog even wel maakt. Nu wij hebben hier ook alle dagen slecht weder, de laatste dagen van de maand April heeft den snieuw hier nog twee dagen wit gelegen, en voorts veel regen. ‘t Is waarlijk triestig ik geloof dat het tees jaar geen zomer zal geraken. Ik verneem hier in een onzer dagbladen, dat het in Engeland gesnieuwt heeft dat men van den eenen tot den anderen kant van de straten niet kost zien en in Amerika is het geleden van 1874 dat het nog zoo kout geweest heeft gelijk de laatste dagen van April. En ik denk dat het daar in Belgie ook zoo wel zal zijn. Het is nog niet te laat, indien het weder gaat veranderen, het wort tog stillekens aan tijd. Nu van de klassen laten af te gaan word hier ook niet meer gesproken. Volgens mij zijn ze ons vergeten. Binnen acht maanden is het wederom nieuwjaar, en ik pijs van daar tegen tog thuis te zijn. Dat ik nu tegen huis moest liggen en niet meeder moeten doen als hier dan was ik gansche dagen thuis, gelijk nu wederom al onze mannen zijn de wacht wij zijn hier nog met tweeën ik en eenen van Walferghem, dat het nu zoo verre niet was ge zout mij nog al zien loopen voor thuis te zijn. Hoe gaat het daar worden de klassen van 14 en 15 nog niet binnen geroepen. Ik ben nog nieuwsgierig om te weten hoe het daar zoo allemaal gaat, want hier weten wij tog van niets als een wijnig uit de dagbladen, en van de vrede daar word ons ook niets van gemelt. Ik geloof dat ze ons nog zouden willen lomer maken als wij zijn. Ik heb al voor mij genomen van een plan maar niet te laten trekken, want hoe meer men in onzen kop zitten hoe slechter en zoo lang wij hier zijn moeten zij ons tog t’eten geven en betalen. Ik schrijf het alzoo maar omdat ik er tog niets aan te zeggen heb, mocht ik het hier maar afstappen gezout mij nog al ne gang zien gaan geloof ik. Hoe gaat het daar? Hebben ze in Belgie ook den 1sten Mei geviert hier in duitschland hebben al de fabrikken stil gelegen. Zij mochten niet werken van de belgen. Ze hebben ons hier gezegt dat dienen dag alle jaren zal geviert worden. Den eersten Mei zal dus gevoert worden als den dag van zegenpraal den dag van overwinning en zal gevoert worden gelijk het zondaags. Nu meer nieuws kan ik u ook niet melden. Ik sluit mijnen brief met een gezond hart en wel dat hij u in den zelfden toestant zal mogen komen vinden. Aanveert de hartelijkste groeten van uwen toegenegen zoon. Jean Detroch eenen goeden dag van Seppen 358 Soldatenbrieven enkele jong stierven) en stelde zich kandidaat voor het ambt van veldwachter van Opwijk (Jan Baptist Hermus vroeg in het voorjaar 1937 zijn pensioen aan). Petrus slaagde als enige Opwijkenaar in het examen en werd, ondanks tegenkanting uit politieke hoek, door de provinciegouverneur benoemd (hij was in 1928 kandidaat gemeenteraadslid voor de frontpartij (1)). Na de oorlog (1944) werd hij geschorst en werd handelsvertegenwoordiger. Maar de maandenlange internering (in slechte medische en hygiënische omstandigheden) hadden hem gekraakt. Hij overleed op 12 november 1947, amper 49 jaar oud. De jongste en eerste oorlogsvrijwilliger van Opwijk (én van het kanton Asse), Vuurkruiser, met 8 frontstrepen, ridder in de Leopoldsorde, werd een plaats op het erepark der oudstrijders op het Opwijks kerkhof geweigerd! (1) De (herziene) kiezerslijst van 1928 vermeldt als beroep van Petrus De Ridder “fabriekwerker”. (2) De frontpartij, gebruikelijke benaming voor Het Vlaamsche front, de op 13 febr. 1919 te Antwerpen opgerichte, uit de frontbeweging (zie hoofdstuk WO I en de Vlaamse Beweging) gegroeide Vlaams-nationalistische partij. De frontpartij was gebaseerd op confessionele en sociale verdraagzaamheid (de Godsvrede), die de samenwerking tussen alle Vlaamsnationalisten mogelijk moest maken en streefde naar een radicale oplossing van het Vlaamse probleem door zelfbestuur. Zij was antimilitaristisch en democratisch georiënteerd. Er was geen hechte partijorganisatie: de plaatselijke en regionale afdelingen traden vrij autonoom op en slechts in het parlement vormden de fronters één blok. Interne polemieken over de Godsvrede, meningsverschillen tussen gematigde en extreme nationalisten en de toenemende invloed van autoritaire en GrootNederlandse strekkingen, veroorzaakten een latente crisis, die na de verkiezingsnederlaag van 1932 losbarstte en leidde tot het uiteenvallen van de partij. Leidende figuren waren Hendrik Borginon, A. Debeuckelaere en H. van Puymbroeck. Zie ook het hoofdstuk Wereldoorlog I en de Vlaamse Beweging. Vele van de hiervoor beschreven soldatenbrieven werden ons bezorgd door Emmanuel Geeurickx (Asse), zoon van Louis Geeurickx, de Opwijkse frontsoldaat-brancardier – zie onder meer de hoofdstukken Dagboek 1914-’18 van Louis Geeurickx en Gedachten, brieven en opstellen 1914-’18 van Louis Geeurickx. Zij bleven tot voor kort bewaard bij de familie Geeurickx en werden onlangs overgemaakt aan het archief van onze heemkundige kring. Petrus Joannes De Ridder, ° 1898, † 1947. Het is de lezer wellicht niet ontgaan dat het in vele gevallen brieven en kaarten betreft van soldaten die sneuvelden. In aansluiting bij dit hoofdstuk over soldatenbrieven wensen wij hier een bijdrage te brengen van Hubert De Koster (Klaarstraat). Hubert reageerde op de vraag in een HOMtijdschriftnummer voor hulp bij de identificatie van fotomateriaal, meer specifiek in verband met de foto van de VOS-en die afgedrukt in het hoofdstuk De oorlog herdacht. Wij laten hierna graag Hubert zelf aan het woord (in de voetnoten geven wij enkele verduidelijkingen): De man links op de foto, met de lange jas (kapootjas) is mijn vader Raymond, Jan DE KOSTER. De anderen zijn mij onbekend, vaag herken ik de foto als zijnde jongens uit de Broekstraat bij het leger aan de IJzer. Raymond, Jan DE KOSTER was de zoon van Jozef, Gabriel en Maria, Angelica Van den Brande, geboren te Asse op 11.08.1895 en overleden te Opwijk op 07.06.1949. Bij het leger was zijn stamboeknummer 118.1857, hij was soldaat bij het 14° Linieregiment, van 18.09.1914 tot 23.12.1916, daarna bij het 18° linieregiment van 24.12.1916 tot 360 langs weerskanten van het dorp wel een kilometer het land in. Wij kunnen ons hier goed moede maken met de bergen op en af te klimmen.” Weer aan het front in september 1916 in een neerslachtige stemming, maar een kaartje uit Manchester van december 1916 laat vermoeden dat hij opnieuw een herstelperiode ditmaal in Engeland doormaakte. Naar huis gaan en de goede gezondheid van alle vrienden is het belangrijkste thema van de brieven van januari en maart 1917. Op een vraag om overplaatsing naar de telegraaftroepen krijgt hij een negatief antwoord, maar “ik heb er nu al zoo lang bij geweest, ik zal het nu nog maar wat volhouden, ik denk niet alsdat het nog zoo lang zal duren, nog eenige maanden goede hoop, en ik denk als dat wij er dan wel zullen zijn nietwaar vriend Louis?” (april 1917) Na nog een brief in augustus dankt hij in oktober L. Geeurickx voor het adres van een oorlogsmeter “(een correspondente die brieven en pakjes zou sturen ) en voor de ontvangst van één dollar overgemaakt door dhr. de Dorlodot (?) In december 1917 schrijft Raymond dat “zij hunnen repos (rustperiode na inzet aan het front ) niet gestolen hebben, nu hadden wij hem dubbel en dik vandoen, het is hier heel slecht.” Op 18 mei 1918 meldt hij dat “mij een klein ongeluk overkomen is, ik ben gekwetst geworden in mijn links been van eenen bal kogel)”. Hij verblijft in Villers le Sec (Calvados ) in het ziekenhuis, in dezelfde brief deelt hij ook mee dat de vader van Louis De Wachter overleden is. In juni 1918 -één maand na de kwetsuur- is hij opnieuw aan het front, de laatste brief is gedateerd op 24 juli 1918. Daarna wordt het nog vier maanden wachten vooraleer de triomfantelijke terugkeer mogelijk wordt. Doorheen de verschillende brieven loopt de draad van de kameraadschap met dorpsgenoten aan het front. Hierbij de verschilende namen die Raymond in zijn brieven vermeldt: Jozef De Velder, Louis De Plecker, Processiestraat, Louis De Wachter, Jean Tistaert, Henri De Clerck, Emiel Van Malderen, Jan De Mol, Droeshout, frans Van der Stappen, Jan Buggenhout, Louis De Ridder, Broekstraat, Baptist Berghman, Alfons Buyens, Louis Albrecht. Het Belgisch leger is nu doorgestoten tot in Aalst. Raymond wil absoluut naar huis. Mits achterlaten van zijn wapen, mag hij via de spoorweg van Leireken tot in Opwijk rijden. Als cyclist beschikt hij namelijk over een fiets. Dat moet vóór 14 november 1918 geweest zijn, wanneer volgens Lindemans de laatste Duitse soldaten het dorp verlaten. Zijn zuster Marie De Koster vertelde immers dat Duitsers met Soldatenbrieven een rode armband om, gelegerd in de fabriek Van Breuze, hem groetten met “Kamerat” wanneer hij via het station naar huis aan de Wallekensweg reed. Ook toen zij hem bij het graf van zijn moeder aan de kerk zagen, groetten zij hem. Zij vertelde dat zij onwel werd van emotie wanneer zij haar oudste broer na vier jaar terugzag als eerste soldaat in Opwijk. Dat weerzien gebeurde in het café Van Dooren in de Stationstraat. Dezelfde dag vervoegde Raymond zijn eenheid te Aalst. Een gelijkaardig verhaal zou kunnen verteld worden over alle 245 Opwijkse soldaten uit den Grote Oorlog. Door de herkenbaarheid zou het verhaal banaal kunnen worden. 24 jonge Opwijkenaren zijn gesneuveld, en diegenen die terugkwamen waren getekend voor hun leven. Zij werden geconfronteerd met doodsangst, met brutaliteit, met overlevingsdrang. Maar zij wisten ook wat het betekende hoop te hebben, te verlangen naar vrede en rust, moed te houden. Solidariteit was voor deze mensen geen leeg begrip. Het schijnbaar hoogdravend idealisme zoals zou blijken uit uw artikels over AKVS en KSA in het tijdschrift (•), werd door de studenten aan het front omgezet in concrete ondersteuning van “gewone” jongens. Op die manier werd toen sociaal engagement in daden omgezet. Naast doodsangst, vertwijfeling, miserie, betekende de frontervaring voor velen ook een leerschool. Ze leerden brieven schrijven, andere mensen kennen, andere streken. Mensen die nog nooit van onder de kerktoren vandaan waren geweest, kwamen in frankrijk en Engeland terecht, en moesten zich aanpassen om te kunnen overleven. Wij hun kinderen en kleinkinderen heben op vele terreinen de vruchten mogen plukken van hun inzet. Wij gedenken hen daar zeer dankbaar voor. Hubert DE KOSTER (1) Zie ook noot (6) (heldenhuldekruisen) in het hoofdstuk Wereldoorlog I en de Vlaamse Beweging. (2) Artikelenreeks van Jan Meeussen 100 jaar Katholieke Vlaamse Studentenbond van Opwijk en KSA Opwijk in het HOM-tijdschrift 2003-3, pag. 2-8 – I: 1904-1918, 2003-4, pag. 2-9 - II. 1919-1929 en 2004-1, pag. 8-22 - III. 19301954 - zie ook het hoofdstuk Enkele aspecten van de culturele, maatschappelijke en sociale werking tijdens de oorlog in Opwijk. Militaire vluchtelingen in Nederland 1914-1918 362 De bevoorrading van de bevolking, de armoede, de hulporganisaties De ravitaillering van de bevolking liet reeds zeer spoedig van bij de bezetting te wensen over. De bestaande stocks waren onmiddellijk uitgeput. Bezet België bracht onvoldoende voedsel voort voor de behoeften van zeven miljoen inwoners. De bevolking was derhalve aan een strenge rantsoenering onderworpen. wens om de blokkade van het vasteland zo doeltreffend mogelijk te maken, hinderden zeer sterk de bevoorrading. Hierdoor werd de Belgische bevolking toch geplaagd met ondervoeding of zeer dure smokkel. De buitenlandse hulp van ca 2.000 comités in vele (neutrale) landen werd dan verleend in geld in plaats van in voedings- en kledingswaren. In het najaar van 1914 werd België -dat vastzat tussen Duitse oorlogsmachine en Britse blokkades- bedreigd door een enorme hongersnood. Er diende een nooit eerder vertoonde humanitaire hulpoperatie opgezet te worden voor ons land dat voor 80 procent van zijn voedselvoorziening afhankelijk was van import. In het Oorlogsdagboek van Louis Lindemans maar vooral in Het frontblaadje “De stem uit Opwijck” lazen wij al heelwat over de rantsoenering en de noodzakelijke levenswijze qua voeding. Met de toestemming van de bezetter werd in oktober 1914 het “Nationaal Hulp- en Voedingscomité” opgericht door Ernest Solvay (industrieel en sociaal denker) en Emile francqui (aanvankelijk financier en politicus, daarna vice-gouverneur van de “Société Générale”). Het zorgde voor import uit de Ver. Staten van levensmiddelen, die uitsluitend voor de Belgische bevolking waren bestemd. Met dit doel kwam in de Ver. Staten zelf de “Commission for Relief in Belgium” tot stand, onder voorzitterschap van Herbert Hoover (een erg gefortuneerde mijnbouwer en filantroop en latere president van de V.S. 1929-’33). Toen Amerika in 1917 zelf in oorlog kwam, werd de controle over de Amerikaanse leveringen waargenomen door een NederlandsSpaanse commissie. Via de haven van Rotterdam werden zo meer dan 5 miljoen ton levensmiddelen ingevoerd, op binnenschepen naar België verscheept en langs ca 140 verdeelpunten naar de gemeenten gebracht. Oorspronkelijk was er voldoende voedingsimport voorzien. De duikbotenoorlog en de Britse Opvallend is de afwezigheid van vlees. Enkel de welstellenden konden zich dit veroorloven. De volkslagen moesten zich tevreden stellen met spek. In vele gevallen bedroeg het weekrantsoen 500 gr. voor twee personen, dit kostte 1,40 fr. Dit hoge bedrag —een arbeider verdiende voor de oorlog 2 fr. per dag— wijst op de rampzalige invloed der inflatie. Deze was het gevolg van de zeer zware oorlogsbelastingen geheven door de bezetter. Reuzel werd algemeen gebruikt voor het brood en in de keuken. Boter was enkel voor de rijken weggelegd; de margarine die overigens gemaakt werd van plantaardige olie uit de koloniën, verscheen in het geallieerde kamp slechts tijdens de oorlog. Onder de gerantsoeneerde goederen treffen wij naast soda voor de afwas ook “céréaline” aan. Dit was een mengsel van gebrande graansoorten ter vervanging van koffie. Arbeiders die zwaar handwerk verrichtten hadden recht op een bijkomende portie brood. De bevoorrading Veel aspecten van de bevoorrading kunnen geïllustreerd worden met de teksten van gemeentelijke briefwisseliging, al van enkele dagen na het begin van de oorlog. Wij brengen hierna reprensatieve uitgaande briefwisselingen van het Opwijks en van het Mazels gemeentebestuur. Opwijk N° 868. Aankoop van meel. Opwijck, 13 oogst 1914. Mijnheer de Gouverneur, als gevolg aan uwen brief van den 8 oogst laatstleden, hebben wij de eer U.E. te verzoeken om aan de maalderij “Drij Fonteinen te Vilvoorde” de toelating te willen geven van voor onze gemeente 10 000 kilogrammen meel af te leveren, aange- 364 inhoud (oogst, meubelen, beesten, kleedingstukken, beddegoed enz.) afgebrand. 2° Deze huisgezinnen zijn samengesteld als volgt: 1. Aerts Ludovicus 3 mannen (75, 26 en 25 j.) 2 vrouwen (69 en 39 j.) 2. De Clerck Ildefons 4 mannen (74, 34, 7 en 6 j.) 4 vrouwen (72, 6, 3 en 1 j.) 3. Aerts Paulus 1 man (46 j.) 4 vrouwen (15, 12, 10 en 7 j.) 4. Vereecken Joannes 5 mannen (72, 45, 14, 9 en 6 j.) 2 vrouwen (42 en 21 j.) 5. De Keersmaeker frans-Xaveer 2 mannen (19 en 8 j.) 4 vrouwen (24, 23, 16 en 12 j.) 6. Michiels Henricus 3 mannen (79, 44 en 40 j.) 1 vrouw (46 j.) 7. Waverijns Egied-Frans 2 mannen (32 en 31 j.) 1 vrouw (21 j.) 8. Van den Broeck Guillaume 1 man (25 j.) 2 vrouwen (24 en 1 j.) 9. Luypaert Ludovicus 1 man (52 j.) 10. Van der meeren Theophiel 4 mannen (58, 18, 14 en 6 j.) 2 vrouwen (59 en 27 j.) 3° Wij verlangen voor bovenvermelde huisgezinnen een hulp te ontvangen, in kleedingstukken, beddegerief en deksels. De Heer Goossens, Voorzitter der Provinciale Landbouwcommissie te Assche. N° 959 Vraag voor kleedingstukken Opwijck, den 21 April 1915. Mijnheer de Voorzitter, Wij hebben de eer UEd. Hartelijk te bedanken voor de kleedingstukken en de deksels dewelke gij ons reeds hebt toegezonden voor de bewoners der afgebrande en geplunderde huizen onzer gemeente. Terzelfdertijd nemen wij de vrijheid UE. te verzoeken ons nog eene hoeveelheid kleedsels voor schoolkinderen, onderkleedsels, linnen, hemden, (schoenen), kousen enz. te willen verleenen voor de noodlijdenden onzer gemeente. Er zijn op het gehucht Nijverseel, verscheidene kinderen die zich naar de school niet kunnen begeven door gebrek aan voldoende kleedsel. Op dit gehucht zijn ook nog een veertigtal huisgezinnen die gedeeltelijk geplunderd zijn geweest en waarvan wij vroeger geene melding hebben gemaakt. Aanvaard, Mijnheer de Voorzitter, met onzen voorafgaanden dank, de verzekering onzer hoogachting De Burgemeester & schepenen (get. ) B. De Smedt De heer Janssen, Voorzitter van het Provinciaal Hulp- en Voedingskomiteit te Brussel. N° 902 Eeksken Opwijk, 7 Januari 1915 Mijnheer de Voorzitter, Wij hebben wij de eer UE. grootelijks te bedanken, voor de kleedingstukken die gij aan onze noodlij- Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties dende afgebranden hebt willen verleenen. In hunnen naam onzen besten en welgemeende dank. Ingevolge uwen brief van den 28ste December laatstleden, hebben wij de eer UE. te laten weten, dat onze gemeente in nood verkeert. Wij hebben reeds 12000 franken geleend aan de Maatschappij van het Gemeentekrediet, voor krijgsvergoeding aan de bloedverwanten der soldaten onder de wapens, de gesneuvelden der gemeentebedienden en onderstand aan het Bureel van Weldadigheid, alsook nog 2000 franken aan bijzonderen voor dezelfde redenen. Onze gemeente zou wekelijks 1400 frank moeten uitgeven om de volledige uitbetaling der krijgsvergoeding te kunnen doen. Gelief ons in onze noodwendigheden ter hulp te komen en ons een voorschot te verleenen, ten einde bedoelde betalingen te kunnen blijven uitvoeren. De Heer Voorzitter van het Provinciaal Steun- en Voedingskomiteit, Eikstraat n° 16. N° 921 Brief met dankbetuigingen aan het Consulaat van Amerika Opwijck, 25 Februari 1915 Mijnheer de Minister, In den naam van de gemeeneraad en van gansch de Opwijcksche bevolking achten wij het eene volstrekte plicht U Ed. onzen innigsten dank te uiten, voor al het goede dat het Amerikaansche Consulaat ons tot heden in deze droevige omstandigheden heeft bewezen. Wij bedanken U E. insgelijks voor al e milde giften die wij door de tussenkomst van Amerika voor onze armen en voor de bewoners van afgebrane huizen hebben ontvangen. Zonder uwe edelmoedige tusschenkomst hadde onze diepbedroefde bevolkin nog grooter gebrek aan levensmiddelen, kleedingstukken en andere behoeften geleden. Aanvaard, Mijnheer de Minister, met onze herhaalde dankbetuigingen de verzekering van onze eerbiedige gevoelens. De Burgemeester (get.) B. De Smedt. Aan zijne Excellentie de Minister der Vereenigde Staten van Amerika te Brussel N° 948 Voeding van de bevolking Opwijck, 8 April 1915. Mijnheer de Voorzitter, Wij hebben de eer UE. hartelijk te bedanken voor de hoeveelheid meel die gij ons tot heden hebt oegestaan voor de voeding der bevolking onzer gemeente. Nochtans vinden wij ons gedwongen UE. ter kennis te brengen dat wij niet kunnen voorzien in de nodwendigheden onzer inwoners met de 6500 kilos die ons wekelijks worden toegezonden. Tot heden hebben 830 huisgezinnen, bevattende 4980 perso- 366 Als gevolg aan uwen brief van den 1 November laatstleden n° B.E. 906, heb ik de eer IL E. te laten weten, dat er in onze gemeente geene inwoners zijn, die eenen graanmolen bezitten voor hunne persoonlijke behoeften» Den Heere Voorzitter der Provinzial-ErnteKommission. te Brussel. N° 1070. Over de verkoopplaats van voedsel. Opwijck, 15 November 1915. Mijnheer de Zivilkommissar, Als gevolg aan uwen brief van den 11den November laatstleden.Tageb. N° 8611/1II, heb ik de eer U.E. te laten weeten, dat er in onze gemeente eene verkoopplaats bestaat, welke echter niet van de gemeente afhangt, of ook niet van de gemeente gekontroleerd wordt. De gemeente staat in geene verhouding met deze verkoopplaats. Zij is alleenlijk afhankelijk van het nationaal voedingskomiteit. Er wordt meel verkocht en koloniale waren. De waren worden alleenlijk aangekocht te Brussel en te Vilvoorde. De verkoop geschiedt uitsluitelijk kontant en alleenlijk aan de Inwoners der gemeente. Er worden verkocht met eene kleine winst, dewelke echter aan de arme lieden ten goede komt. Den Heere Zivilkommissar beim Kaiserl. Kreischef te Brussel. N° 1088. Prijs van het suiker Opwijck, den 22 December 1915. Mijnheer de Keizerlijke Kreischef, Als gevolg aan uwen brief van den 17 December laatstleden, Tageb. n° 9448/1II, heb ik de eer U.E. te laten weten, dat het Schepencollege onzer gemeente den prijs van het suiker vastgesteld heeft als volgt 1°) geraffineerd suiker (rangdierte Würfel) aan 98 franken de 100 kilogrammen. 2°) gekristalliseerde suiker, aan 82 fr. de 100 kilogrammen. 3°) geraffineerde suiker kassonade aan 95 frs. de 100 kilogrammen. N° 1094 Hoogste prijzen – uitvoerverbod Opwijck, 31 December 1915 Mijnheer de Zivilkommissaris, In antwoord op uwen geëerd schrijven van 29 December, hebben wij de eer Ued. te berichten: (Tageb. N° 9686/III) 1) Onze gemeente heeft op eigen aanleiding geene hoogste prijzen voor waren vastgesteld. 2) Onze gemeente heeft het inzicht niet op eigen aanleiding hoogste prijzen vast te stellen. 3) Onze gemeente heeft in de drij laatste maanden geene verordeningen op eigen hand uitgevaardigd. 4) Onze gemeente heeft geen uitvoerverbod, uit haar gebied, van levensmiddelen uitgevaardigd. Den Heer Zivilkommisar beim Kaiserl. Kreischef, Brussel Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties N° 1138 Levering van kolen Opwijck, den 24 Febr. 1916. Mijnheer de Burgemeester, Ik heb de eer UE. te verzoeken zoohaast mogelijk gevolg te willen geven aan onzen brief van den 19 Januari laatstleden, n° 1110, aangaane de betaling der som van 365 franken, dewelke uwe gemeente ons verschuldigd is, voor levering van eenen wagen kolen van de duitsche soldaten. Aanvaard, Mijnheer de Burgemeester, de verzekering mijner eerbiedige achting. De Burgemeester (get.) B. De Smedt De Heere Burgemeester der gemeente Maxenzele N° 1209 In beslag genomen aardappelen Opwijck, 29 April 1916. Mijnheer de Kommandant, Ik heb de eer Ued. te melden dat er in onze gemeente bij de volgende landbouwers nog aardappels in beslag genomen liggen: 1° Bij Wed. Jozef Haverals, te Opwijck-Mansteen 700 kilos. Hiervan zijn reeds geleverd 200 kilos. Blijven dus in beslag 500 kilos. 2° Bij Louis Robberecht, te Opwijck-Mansteen 800 kilos. Hiervan is nog niets geleverd. 3° Bij Meersman Benoit, te Opwijck-Mansteen 700 kilos. Hiervan zijn reeds geleverd 100 kilos. Blijven dus in beslag 600 kilos. 4° Bij Verdoodt Petrus, te Opwijck-Mansteen 1100 kilos. Hiervan zijn reeds geleverd 300 kilos. Blijven dus in beslag 800 kilos. Al de voormelde personen hebben mij ten stelligste verklaarddat zij, in geval deze aardappelen nog moeten geleverd worden, slechts plantaardappelen kunnen leveren. Ik neem dus de vrijheid Ued. te vragen de in beslag genomen hoeveelheden te willen vrijgeven om de bezitters toe te laten hunne aardappelen te planten. Aan den Heer Kommandant der bezettingstroepen te Assche N° 1180 Aardappelvoorraden Opwijck, 1 April 1916. Mijnheer de Zivilkommissar, In antwoord op uw geëerd schrijven van 2 Februari 1916, nr. 10561/III, hebben wij de eer Ued. hieringesloten de rekening te zenden der aardappelvoorraden op 31 Meert, alsook een afschrift der geleibrieven B. Bijlage aan N° 1180 Gemeente Opwijk Aardappelvoorraad op 31 Meert 1916. Bij de nieuwe voorraadsopgave van 6 Meert zijn er totaal aangegeven 389.210 K°. Per ijzeren weg of rijtuig zijn er geene aardappelen in de gemeente uitgevoerd. Er zijn geen aardappelen uit andere gemeenten binnengekomen. Van 6 Meert tot 31 Meert zijn er 25 dagen verloopen. Voor de personen boven de 7 jaar maakt dit dus, aan 300 grammen per dag, een verbruik van 7 ½ K°. Voor de kinderen onder de 7 jaar, aan 200 grammen per dag, 5 K°. Voor de zwijnen aan 3 K° per dag, 75 K°. 368 luin. Deze voorraad is geheel aangekocht door het provinciaal oogstbureel op 30 Juni, behalve de 183 kilos tarwe waarvan wij U hooger schrijven. Deze zullen wij ook naar het depot van Vilvoorde laten brengen te zamen met de andere granen. N° 110 Opwijck, 30 Januari 1917. Mijnheer de Zivilkommissar, Gevolg op uw schrijven van 10 Janari, nummer 8049.z. Wij hebben aan onze politieorganen order gegeven, op den goeden uitvoer van de verordeningen betreffende de voeding te waken. Voor hetgeen aangaat het opzoeken der aardappelvoorraden, zijn er door hulp der soldaten nog 22.000 K° aangekocht voor Brussel. Wij hebben er zelf nog wat aangekocht, welke zullen gebruikt worden voor de gemeentesoep Van al deze aardappelen zijn er nog geene geleverd uit oorzaak van den vorst. Al de beschikbare aardappelvoorraden zijn hiermede geleverd; er zullen er zelfs nog tew einig zijn voor de bevoorrading onzer gemeente. N° 151 Opwijck, 20 Februari 1917. Mijnheer de Zivilkommissar, Antwoord op uw schrijven van 14 Februari, nr 9945. Er zijn tot heden in onze gemeente nog geene massamaaltijden ingericht, doch binnenkort zal de volkssoep ingericht worden. Deze zal uitsluitend bestemd zijn voor de behoeftigen. De voedingsmiddelen zullen verschaft worden door het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit. Het dagelijksch rantsoen zal zijn een halve liter per man. De kosten zullen gedekt worden door het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit. N° 250 Opwijck, 23 April 1917. Aan het Provinciaal Oogstbureel, Brussel Wij hebben de eer U goede ontvangst te melden van uwen omzendbrief van 15 April. Wij hebben als voorloopige stapelplaats een lokaal van het gasthuis der gemeente genomen. Als bewaker hebben wij aangesteld mijnheer August Van Mulders, dorp nr. 13. N° 378 Opwijck, 25 Juni 1917 Aan de Kohlenzentrale, Kanselarijstraat, Brussel Mijnheeren, Wij nemen de vrijheid Ued te verzoeken ons zoogauw mogelijk de 50 ton kolen Tout-Venant te willen doen opzenden welke reeds verscheidene maanden voor onze gemeente besteld zijn door Mr Rayer van Brainel’Alleud aan de koolmijn “Nord de Charleroi” op afkorting van kontrakt nr. 524. Deze kolen zijn uitsluitelijk bestemd voor de bezettingstroepen der gemeente, voor de volkssoep en arme bevolking onzer gemeente. N° 547 Opwijck, 14 September 1917. Mijnheer de Zivilkommissar, Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties Gevolg op uw schrijven van 11 September, nr. 20053.z. Het nazicht van delandbouwstatistiek is door onze gemeente doorgevoerd. Het is gedaan door de zorgen van het plaatselijk hulp- en voedingskomiteit. Zij is gedaan door meting van de met graangewassen en aardappelen beplante gronden. Alle velden met graangewassen en aardappelen beplant zijn afzonderlijk gemeten. Er zijn als te weinig aangegeven vastgesteld: a) In ‘t geheel 142.85 hectaren. b) Afzonderlijk: 1) Rogge 46.79 hectaren 2) Tarwe 73.04 hectaren 3) haver is niet gemeten. 4) aardappelen 22.62 hectaren. N° 745 Kolen Opwijck, 2 December 1917. Mijnheer Jozef Verdoodt, ter gemeente. In antwoord op den brief van den heer De Roy van Merchtem van 1 December, zenden wij U volgende inlichtingen: Maandelijksch rantsoen noodig voor het gasthuis 1500 kilo gemeentehuis 750 kilo volkssoep 1600 kilo gemeentemagazijn 250 kilo de 5 smederijen der gemeente 4000 kilo eene bakkerij met kolen 1500 kilo Wij kennen anders geene kleinbedrijven die kolen noodig hebben. Wij hebben uwe rekeningen van 4 en 15 Februari wel ontvangen. Gelief nota te nemen dat de rekening van den Heer Zivilkommissar in dato van 13 November 1917 aldus luidde: 70 ton ½ vette huiskolen aan 76.75 fr. per 1000 kg of 5372.50 10 ton 80.50 805.— 10 ton 93.-930.— 65 ton 75.70 4920.50 Totaal 155 ton tegen 12028.—fr. Rekent men tegen deze prijzen de doorsnedeprijs per 1000 kilo zoo bekomt men 77.60 fr., of per rantsoen van 120 kilo, 9.32 fr. Wij hebben de kolen aan de huisgezinnen gerekend tegen 9.40 fr. per rantsoen van 120 kilo. De 1210 rantsoenen hebben ons dus opgebracht 11374 fr. Wij hebben gestort op de Deutsche Bank 12028.— Wij hebben te goed volgens rek. nr. 109 86.25 Te zamen fr. 12114.25 Dus blijft er in ons voordeel 12114.25 – 11374.-- = 740.25 fr. in plaats van 244.15 fr. Gelief dit na te zien en ons te laten weten of wij akkoord gaan. N° 1120 Opwijck, 10 Meert 1918. Mijnheer J. De Roy, Opzichter der kolenverdeeling voor Vlaanderen, Merchtem Aangezien het huidig rantsoen kolen van gemeentehuis, gasthuis en volkssoep volstrekt ontoereikend is, nemen wij de vrijheid U te verzoeken het rantsoen te willen verhoogen tot 3000 k° kolen voor het gasthuis, 3000 k° kolen voor de volkssoep, 1000 k° kolen voor het gemeentehuis. Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties 370 Mijnheer de Zivilkommissar, Gevolg op uw schrijven van 15 April, nr. 27363.z. Ziehier de namen der personen die door onzen gemeenteraad benoemd zijn als leden van de aardappelkommissie. Als groote landbouwer Jan Vereertbrugghen Als kleine landbouwer Jozef De Smedt Als burgers die geen land bewerken Fernand Wynants en Jozef Temmerman. N° 1323 Verhageling Opwijck, den 27 Mei 1918 Aan de Provinzial Ernte-Kommission, Brussel Wij hebben de eer U te melden dat er op donderdag 23 Mei laatstleden, een gedeelte van den oogst onzer gemeente beschadigd is geweest door verhageling. Verscheidene landbouwers der gehuchten Mansteen, Weyenberg en Hulst, hebben ons desaangaande reeds eene klacht ingediend. N° 314 Kolen 10 December 1918. Aan de gemeentemagazijnen van Braband, Brussel Gevolg op uw schrijven van 21 Nov. 1918. 1° Het aantal huisgezinnen der gemeente is 1450. 2° Het aantal stoven onmisbaar in de openbare besturen is 22 (met inbegrip der scholen). 3° Het aantal stoven onmisbaar voor de werken van openbaar nut is 3, 4° Er zijn drij kongregaties, het aantal stoven die hun onmisbaar zijn, is 15. 5° In het begin der maand waren er in de gemeente geen kolen in voorraad, 6° Onze gemeente moet gerangschikt worden in de landbouwgemeenten. Mazenzele Maxenzele, den 10 Augustus 1917 Mijnheer de Burgerlijke Kommissaris bij den Keizerl. Kreischef – Koningsplaats –Brüssel Ingevolge uwen brief van 4 Augustus 1917, Tageb. n° 1833 …, heb ik de eer Ued te laten weten, dat er in onze gemeente, enkel eenen molen bestaat voor graan te malen, dewelke met kolen gestookt wordt; de maandelijksche hoeveelheid kolen tot het gebruik dezer is ongeveer een wagon Maxenzele, den 10 Augustus 1917 Mijnheer de Burgerlijke Kommissaris bij den Keizerl. Kreischef – Koningsplaats –Brüssel - Land In antwoord op uw schrijven van 19 Juli 1917, Tageb. n° 17869.Z, heb ik de eer Ued te laten weten, dat er in onze kleine gemeente, gansch uit landbouwers bestaande, de inrichting van gemeenteslachtingen niet hoogst noodzakelijk is. Nochtans zoo de noodzakelijkheid er zich van voordeedt zoo zou het gemeentebestuur onmiddellijk maatregelen nemen. Nr. 115 Kolenverdeeling Maxenzele, den 2 October 1917 Aan den Heer Zivilkommissar Brüssel-Land - Koningsplein te Brussel Ingevolge verordening van den Heer GeneraalGouverneur in date 1 September 1917, heb ik de eer Ued te laten weten: 1e Het aantal huisgezinnen onzer gemeente beslaat ten getalle van 227, 2e Het getal kleinbedrijven ten getalle van 3, namelijk: De …… Jozef De Smedt a) De Maeseneer Louis, hoefsmid b) De Maeseneer Jules, hoefsmid c) Van der Straeten frans, maalder 3e Het getal onzer handelaars die patent betalen zijn ten getalle van drij, te weten: a) Weduwe Jozef De Smedt b) ………. Van der Straeten c) Weduwe frans De ……. Hoogachtend, De d.d. Burgemeester Maxenzele, 9 Februari ‘18 Aanvraag van kolen Mijn de Voorzitter van het Provinciaal Ernte Kommission – Eikstraat nr. 20, Brussel Ik hen de eer Ued. hiernevens te doen geworden een aanvraag van den maalder frans Van der Straeten, onzer gemeente, tot het bekomen van kolen voor zijn stoommolen. De d.d. Burgemeester Nr. 249 Maxenzele, 10 Februari ‘18 Aanvraag petroleum Mijnheer de Voorzitter van het Komiteit – Ernte Kommission – Eikstraat nr. 20, Brussel Ik hen de eer Ued. hiernevens te doen geworden: aanvraag van den maalder frans Vanderstraeten voor het bekomen van 5 liters petroleum, voor het kuisschen van zijn stoommachien. De d.d. Burgemeester Uittreksel des Register der beraadslagingen der Gemeenteraad van Maxenzele Zitting van 12 December 1917. Tegenwoordig: M.M. Van Langenhove, d.d. Burgemeester, Van der Straeten, Vereertbrugghen, ……, DeVits, Esselens, Verdoodt en Michiels, secretaris. Dagorde: Beraadslaging aangaande den brief van den Heer Burgerlijke Kommissaris bij den Keizerl. Kreischef, te Brussel – Land, in dagteekening 5 December 1917 Tageb. 23000 Z. waartoe deze den gemeenteraad uitnoodigt tot het benoemen eener Kommissie betrekkelijk de aardappelen, ………, melk en boter. De Raad: Gezien bovengemelde brief: Besluit: Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties 372 Eenzelvigheidskaart en identificatiebewijs van Louis Lindemans als lid van het Opwijks Steun- en Voedingscomiteit. Hij bezat dergelijk bewijs ook voor zijn functie bij het Regionaal Steun- en Voedingscomiteit (Asse). d’Alleud, Diest, Genappe, Haacht, Halle, Jodoigne, Zoutleeuw, Sint-Kwintens-Lennik, Leuven, Nijvel, Perweze, Schaarbeek (landelijk), Sint-Joost ten Noode-Elsene-Ukkel (landelijke delen), Tienen-Glabbeek, Vilvoorde-Wolvertem en Waver. Samen waren zij verdeeld in 339 plaatselijke comités (gemeentelijk niveau). Opwijk en Mazenzele behoorden, samen met Asse, Bekkerzeel, Sint-Uliks-Kapelle, Kobbegem, Essene, Hamme, Hekelgem, Liedekerke, Sint-Katharina-Lombeek, Merchtem, MollemBollbeek, Relegem, Teralfene en Ternat, tot het gewestelijk comité Asse (in totaal 45.500 inwoners). Te Asse was er ook het reginale depot ingericht. De bijzondere taak van de gewestelijk comités was het Provinciaal Comité te helpen bij de organistie voor een rechtvaardige verspreiding van de hulp en het voedsel. Zij dienden toen te zien op de correcte toepassing van de geldende regels die hiervoor opgesteld waren door het Nationaal en het Provinciaal comité. De gewestelijke comités dienden een verbindingsorganisme te zijn tussen de lokale comités en het Provinciaal comité. De samenstelling en de werking van de lokale comités diende te gebeuren in overeenstemming met een reglement opgesteld door het Provinciaal comité. Noch de leden van het Provinciaal comité, noch deze van de gewestelijke comités en de plaatselijke comités ontvingen een vergoeding. In vele (kleinere) localiteiten verzorgden de leden van het plaatselijk comité zelf de bevoorrading en de verdeling van de hulp. Maar door de langdurige situatie en de uitbreiding van de taken diende er personeel ingezet te worden. Eind 1918 beschikte het geheel van de Brabantse comités over 5.116 leden, 1.0491 bedienden en 6.607 werkmannen. De plaatselijke werking in Opwijk In zijn Geschiedenis van Opwijk (1937-’39) schrijft Jan Lindemans (pag. 228): Een ander aspect van de oorlogsjaren is de werkzaamheid van het plaatselijk Hulp- en Voedingcomité dat, in samenwerking met het Nationaal Comité en de Amerikaansche « Commission for Relief in Belgium », de bevoorrading van de bevolking ter harte nam, steun verleende aan werkloozen en noodlijdenden. Dit comité kwam hier, zooals elders, tot stand in November 1914, onder voorzitterschap van Al. Ant. Lindemans. Het was gevestigd in de «Waag»: het was dus daar dat men de menschen zag aanschuiven met hun velerlei kleurige kaarten om de meest verscheidene eetwaren (vele tot dusver onbekende bij onze landsche bevolking!) te bemachtigen. In Februari 1916 kwam daar nog bij het Werk der Zuige- 374 Leden: F. De Smedt, landbouwer J. De Vits, landbouwer, gemeenteraadslid E. Verdoodt, landbouwer, gemeenteraadslid A. De Smedt, landbouwer Afgevaardigden van de Belgische geëvacueerden: M. Bevernage, dokter Afgevaardigde van de franse geëvacueerde: C. Prunez, werkman Ondercomité voor de volkssoep Voorzitter: Octaaf De Smet, pastoor Secretaris-schatbewaarder: E. Esselens, landbouwer, gemeenteraadslid Leden: F. De Smedt, landbouwer J. Vereertbruggen, landbouwer, schepen Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties Ch. Van der Straeten, landbouwer, schepen J. Sablon, landbouwer, gemeenteraadslid Verdeling van de subsidies (in fr.) aan Mazenzele door de afdeling Hulp van het Provinciaal Comité van Brabant (vanaf zijn ontstaan tot 31 december 1918) Volksvoeding, levensmiddelen, supplementen, verwarmingshulp (van 1914 tot 4 november 1917) 24.512,66 Hulp aan werklozen (van 1914 tot 4 november 1917) 24.705,50 Voedingshulp (van 4 nov. 1917 tot 4 november 1917) 29.149,86 Volkssoep (van 4 nov. 1917 tot 4 november 1917) 223,44 Onderhoudshulp 50.350,00 Schoolmaaltijden 5.786,29 Werk van het kind 1.244,00 Oorlogswezen ? Hulp T.B.C. (?) 623,25 Franse geevacueerden 161.052,94 Belgische geevacueerden 802,00 Gratis klederenverdeling 671,00 Noodwoningen ? Schoolhulp en welzijn 1.717,71 Algemene kosten van het plaatselijk comité 731,50 Totaal: 243.994,90 Subsidies niet afkomstig van het nationaal of provinciaal comité 11.905,92 Zowel in Opwijk als in Mazenzele (zoals op zowat plaatsen) waren er mensen die een zekere afkeer hadden van het (plaatselijk) hulp en – voedselcomité, ondermeer mensen die meenden onterecht behandeld en bediend te worden door het comité – zie hiervoor onder meer Het oorlogsdagboek van Louis Lindemans, 3 november 1917. Enkele leden van het Opwijks Hulp- en Voedingscomité. V.l.n.r.: gemeentesecretaris Adolf Heyvaert, R. Drouard (vertegenwoordiger van de geëvacueerden van Halluin, politiecommissaris Rombauts en M. Bouville. (1) Zie de uitgebreide Compte rendu des opérations du Comité Provincial de Secours et d’Alimentation pour le Brabant au 31 Décembre 1918, uitgegeven door het Comité Provincial de Secours et d’Alimentation pour le Brabant. Dit werk, dat wij enkel hebben voor de provincie Brabant, geeft ons, in diverse tabellen en presentaties nog een aantal andere verdere gegevens over de hulp en onderstand onze dorpen en onze Brabantse buurdorpen. - Opwijk, Asse en Hekelgem hadden tussen de 30 en 40% voedingsondersteunden, Mazenzele tussen 10 en 20 %, Merchtem, Mollem, Steenhuffel,... tussen 20 en 30 %, Wolvertem en Brussegem minder dan 10 %. - Opwijk, Merchtem, Steenhuffel,... hadden tussen de 500 en 1999 gebruikers van de 375 Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties volkssoep en economische restaurants, Mazenzele, Mollem, Brussegem,... tussen de 200 en 499, Asse tussen 2.000 en 5.000. - in al onze Brabantse buurgemeenten was er een werk voor kinderwelzijn. - in Opwijk, Mazenzele, Merchtem, Asse,... bestond de schoolmaaltijd uit een koek of een beschuit. In Mollem kreeg men er een tas cacao of torréaline bij. - Opwijk en Asse hadden een eetplaats voor tuberculozen. Mazenzele, Merchtem, Mollem,... niet. In Asse was er een dispensarium. - ... (2) Louis Lindemans was ook lid van het regionaal comité Asse. Bereiding van de volkssoep in het gasthuis van Opwijk. De werking van de Conferentie van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk 1914-1918 De Opwijkse Conferentie van de H. Vincentius a Paulo van Opwijk afdeling van de werd in 1856 door pastoor Van Hemel opgericht met een geestelijk doel en had tevens de opdracht de arme gezinnen te bezoeken en ook materieel te steunen. (1) De volgende verslagen (enkele verslagen van de wekelijkse vergaderingen, verslag over de werking in Opwijk tijdens de oorlogsjaren voor de algemene jaarlijkse vergadering van augustus 1919 (in Asse), verslagen van de werking tijdens de oorlog in de gedenkboekjes van respectievelijk 75 en 100 jaar bestaan van de Opwijkse conferentie) geven een levendig beeld van de materiële problemen van onze voorouders tijdens de Grote Oorlog. (1) Vincentiusvereniging: genootschap van roomskatholieke leken, in 1833 opgericht door de fransman frédéric Ozanam (1813–1853), met het doel de christelijke idee van caritas daadwerkelijk te verwezenlijken. De vereniging werd genoemd naar haar grote voorbeeld Vincentius a Paulo, een in 1736 heilig verklaarde priester, die zich tijdens zijn leven hoofdzakelijk had ingezet voor de armenzorg. De vereniging organiseerde zich in kleinschalige lekenorganisaties -die uitsluitend mannelijke leden telden -gericht op individuele geloofsverdieping en geloofsbeleving in collectief verband. Naast materiële en geestelijke hulpverlening via huisbezoek werden geleidelijk allerlei andere werken aangevat: reclassering, kinderbescherming, lectuurvoorziening (volksbibliotheken), woonwagenwerk, voogdij. Hun aandacht voor de armen was een typische uiting van het negentiende-eeuwse katholiek caritatief en paternalistisch denken, dat het sociaal probleem als een armoedeprobleem bena- 377 Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties Samenvattend verslag van de werkzaamheden van 1915 van de Conferentie van Sint-Vincentius a Paulo te Opwijk. Zitting van 12sten Oktober [1916] Om 6 uren begint de vergadering met het gebed en eene geestelijke lezing. Het verslag der voorgaande zitting wordt voorgelezen en goedgekeurd. Vijftien leden waren aanwezig, de Heeren … Nadat de staat der kas kenbaar gemaakt en de wekelijksche onderstand uitgedeeld wierd er overgegaan tot het uitreiken van eene groote hoeveelheid hemdens, kousen en slaaprobens. Iedere afdeeling bekwam zijn aandeel. De zitting eindigt met de geldomhaling en de slotgebeden. De schrijver (get. Jos Vereertbrugghen) De Voorzitter (get. L. Lindemans) Vergadering van 19den Oktober [1916] Om 6 uren begint de vergadering met het openingsgebed en eene geestelijke lezing. Het verslag der voorgaande vergadering wordt voorgelezen en aangenomen. Vijftien leden waren aanwezig, de Heeren … De staat der kas wordt kenbaar gemaakt. De rondgang voor het dienstjaar 1916 wordt voorgoed geregeld en vastgesteld op 11de November. De zitting eindigt met de geldomhaling en de slotgebeden en een gebed voor onze drie medebroeders onder de wapens. De schrijver (get. Jos Vereertbrugghen) De Voorzitter (get. L. Lindemans) Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties De vergadering eindigt om zeven uren met de geldomhaling en de slotgebeden. De schrijver (get. Jos Vereertbrugghen) De Voorzitter (get. L. Lindemans) Zitting van 27sten Maart [1917] Om 6 uren begint de vergadering met het openingsgebed en eene geestelijke lezing. Het verslag der voorgaande vergadeing wordt voorgelezen en aangenomen. De staat der kas wordt kenbaar gemaakt. Zestien leden waren aanwezig, de Heeren … Er is in ‘t Komiteit eenen heelen deel mansgoed en kinderkostuums toegekomen. Iedere afdeeling bekwam zijn aandeel: de uitdeeling geschiedde in ‘t Gasthuis na de vergadering; ‘t was waarlijk een groot pak dat ieder lid meekreeg. [einde blz.] Zitting van 12ste Juni [1917]. Om 7 uren begint de vergadering met het openingsgebed en eene geestelijke lezing. Het verslag der voorgaande zitting wordt voorgelezen en aangenomen. Dertien leden waren aanwezig, de Heeren … De staat der kas wordt kenbaar gemaakt en de wekelijkschen onderstand verleend. De Heer Voorzitter maakt ons den feestdag van toekomenden vijdag indachtig en zet ons aan,dit jaar, den feestdagvan ‘t heilig Hert wel te vieren opdat ons België, op bijzondere wijze aan ‘t heilig Hert toevertrouwd, weldra van ‘t vijandelijk juk verlost weze. Daar in naburige dorpen al vluchtelingen zijn toegekomen, zoo spoort de Voorzitter ons aan, om zoo er in Opwijck ook toekomen, ‘t zij fransche vluchtelingen of Landgenoten, van deze goed te ontvangen, daar die menschen toch niets meer hebben. Terwijl wij nog in bezit van alles zijn. De vergadering eindigt met de geldomhaling en de de slotgebeden. De schrijver (get. Jos Vereertbrugghen) De Voorzitter (get. L. Lindemans) Zitting van 3de Juli [1917] De vergadering begint om de gewone uur met het openingsgebed en eene geestelijke lezing. De staat der kas wordt kenbaar gemaakt. Dertien leden waren aanwezig: de Heeren … De Heer Voorzitter noodigt ons ook van de vluchtelingen te gaan bezoeken, om te zien of deze bij de burgers zijn ingenomen, of er behoorlijk plaats en logement is, of de inwoners over hunne vluchtelingen tevreden zijn; wat plaats er in de huisgezinnen nog is om nieuwe vluchtelingen te plaatsen zoo er nog moesten toekomen. Eenige afdeelingen worden gevormd en iedere afdeeling zal eene lijst opmaken. 379 De vergadering eindigt met de geldomhaling en slotgebeden. De schrijver (Jos. Vereertbrugghen) De Voorzitter (L. Lindemans) Vergadering van 24sten Juli [1917] Om 7 uren begint de zitting met het openingsgebed en eene geestelijke lezing. Het verslag der voorgaande zitting wordt voorgelezen en aangenomen. Bij ‘t opgeven der kas wordt met reden opgemerkt dat de offer in de Mis en de omhaling in de algemeen vergadering zoo gering zijn dit jaar, nu de nood noch grooter is dan de vorige jaren en menige beurzen het zoo goed geven kunnen. Gelukkiglijk dat de Heer Voorzitter eene bijzondere gift van 30 frs. ontving. Er wordt nogmaals gesproken over den toestand der vluchtelingen en der families waar bij zij inwonen. De Heer Voorzitter geeft lezing van eenen heelen lijst families in Opwyck die, zoo er nog uitwijkelingen toekomen, gaarne hun aandeel zullen innemen. Deze lijst moet steeds aangroeien. De Heer Felix Van der Stappen wordt als werkend lid van ‘t Genootschap voorgesteld. Deze Heer werkend lid, toen hij Opwijck verliet, bleef elders ‘t Genootschap steeds getrouw en zou gaarne zijne plaatsvan vroeger innemen. De vergadering eindigt met de geldomhaling en de slotgebeden. De schrijver (Jos. Vereertbrugghen) De Voorzitter (L. Lindemans) Zitting van 31ste Januari [1918] Om vijf uren begint de vergadering. Het verslag der voorgaande zitting wordt voorgelezen en aangenomen. De staat der kas wordt kenbaar gemaakt. Vijftien leden waren aanwezig: de Heeren … De Heer Voorzitter geeft lezing van den lijst kleedingstukken die wij ontvangen hebben en van diewelke te verkrijgen zijn. Het aandeel dat wij te goed hebben overtreft het gekregene. Er wordt beslist van toekomenden Donderdag al de leden samen te vergaderen in ‘t Gasthuis waar de kleedingstukken zijn afgelost. Ieder lid zal daarvoor een lijstje gereed maken; doch die huisgezinnen zullen slechts kleedingstukken bekomen die de geringste inkomsten hebben, want het zijn altoos dezelfde niet, die ondersteuning verdienen. Toekomende vergadering om 6 uren. De schrijver (Jos. Vereertbrugghen) De Voorzitter (L. Lindemans) Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties om de – te herberg, in hunne eerste, dringenste noodwendigheden te voorzien. Overiges het pl. Kom. vond in de werk. leden zijne beste getrouwste helpers. Niet een liefdewerk mag als vreemd aan het G. aanzien worden. Een woord over de geldmiddelen waarover wij beschikten: schier uitsluitelijk a/ omhalingen in de wek. zittingen en de alg. verg. b/ offer in de missen die 4 maal ‘s jaars c/ en bijzonder: opbrengst van de alg. omhaling door leden in al de huizen der gem. ‘s donderdags in Allerzielenweek. Deze laatste bedroeg in 1914, 1954 fr., vermeerderde van jaar tot jaar zoodat ze over 1918, 2905 fr. bedroeg ‘t zij 1000 fr. meer dan in het 1ste oorlogsjaar. In tegendeel giften in natuur, namelijk in aardappelen, verminderden van jaar tot jaar. In 1915 haalden wij nog rond de 20 zakken rond. Daarenboven konden wij nog aan zeer hoffelijke prijzen 150 zakken aankoopen. Zoodat wij rond 170 zakken konden verdeelen tusschen ongeveer 200 huisgezinnen. In 1916 waren de kaarten gekeerd. Slechts 4 zakken! … Wij stonden er voor lijk de Godd. Meester, toen men hem, om 5000 te spijzen slechts 5 br. nanbood. Wij hoopten dat het mirakel der verm. der brooden zich onder eenen anderen vorm zou vernieuwen. Maar ‘t mirakel kwam niet, noch in 16, noch in 17, noch in 18. HH. Eene vraag welke wij ons jaarlijksch verslag moeten beantwoorden is deze: worden de 4 feestdagen van het Genootschap, niet allen door de werkende leden, maar ook door de eerleden plechtig gevierd 1e door eene alg. comm. 2e door het deelnemen ‘s namiddags aan de alg. vergadering van al de leden. “Het vieren van de 4 f. van het Gen., lezen wij in het Handboek der Conf. Is eene van die plichten waarvan men zich het meest doordringen moet.” Inderdaad hoe zouden wij onze werken kunnen doen bloeien, zoo wij over haar Gods zegen niet inriepen? Waardoor zouden wij vervangen die eenheid van hert, welke uit de godv. plechtigheden, uit de alg. verg. voortspruit. Zonder deze zou de band, die al de leden der Conf. in een sluit, weldra verslappen en verdwijnen. God dank! De 4 j. verg. werden gedurende de oorlogsjaren tamelijk wel bijgewoond. Een 100tal leden, soms meer, soms min, waren doorgaans aanwezig. Bijz. de verg. van Kerstmis was altijd talrijk. Die vergaderingen, - schier de eenige publieke vergaderingen die wij, ondanks het verbod van de D. bezetting, konden houden, waren telkens voor de Conf. eene gelegenheid het beste deel van het volk op de hoogte te houden van den alg. toestand, van de alg. noodwendigheden, en in droeve tijden, de gemoederen op te beuren, te versterken. 381 Zoo konden wij in die alg. verg. conferentiën, voordrachten geven over de Voeding der Zuigelingen (Kindermelk), over de bestrijding van den woekerhandel, over solidariteit en menschenliefde – over het herbergen van vluchtelingen en vreemdelingen. Andere malen, ontleenden wij aan de Gesch. Van onzen patr. de H. V. à Paulo, de wondere liefdewerken door den H. Vincentius tot stand gebracht gedurende de bl. oorlogen die in zijnen tijd ook, in frankrijk en in de naburige landen woedden… In de alg. verg. werden ook den d. overweldiger niet gespaard. Een zekeren keer, gaf een pater Capucien lezing, niettegenstaande van de treffendste deelen van den heugelijken brief van Kard. Merc. “Vaderlandsliefde en standvastige lijdzaamheid.” Die brief, door de D. ten strengste verboden, voorgelezen, uitgelegd, verklaard. Al de wandaden, moordingen, plunderingen, van de D. opgesomd, geschandvlekt … Of dit de verg. opbeurde! Vooral de alg. vergadering van Kerstmis, altijd talrijk bijgewoond, was voor ons een gelegenheid om aan onze Vaderlandsliefde volle lucht te geven. Ik herinner mij nog altijd de eerste oorlogs Kerstdag 1914, toen wij verslag gegeven hadden over den alg. toestand der Conf. en neergeslagen mismoedigd de droevige toekomst inzagen, - hoe eensklaps als eene rilling door de zaal liep, toen een van ons den naam van den beminden Koning Albert deed toejuichen, en eene geestdriftige hulde bracht aan onze gesneuvelden, aan onze IJzerhelden. En telkens, elk der 4 oorlogsjaren, op Kerstmis, terwijl eenige stappen van daar, de Duitschen, rond hunnen kerstboom, Weinacht vierden met heesche dronken stemmen schreeuwden voor hunnen Keizer, juichten wij onzen koning toe…, hem, die ginder achter den IJzer, tusschen onze jongens, op de eerste lijn stond, hem die in zijn diepbeproefd hert toen gansch het gansche belg. volk sloot. Albert, den welbeminden, den edelmoedigen, den onversaagde, den groote, groot en hooggeprezen tusschen alle koningen der aarde! Na dat verslag Ik zou U nog een woord willen zeggen – maar ik maak misschien misbruik van uwe aandacht – ik … over de werkzaamheden van onze 4. 3 werkende en 12 eerleden aan het front. Zij ook waren niet onwerkzaam. Alhoewel niet vereenigd in eene conf. – ‘t geen onmogelijk was, - brachten zij nochtans iets tot stand, - gansch in den geest van het Genootschap, zoodanig dat de beste conf. niet beter zou verricht hebben, - iets eigenaardigs en tevens uiterst stichtend – en dat wel bij middel van een eenvoudig soldaten- gazetje “De Stem uit O.”, een der 1ste sold. Gazetjes die aan het front het licht zagen. Gesticht einde 1915 door … alle 14 dagen .. Het zou spreken, zeiden de stichters, van O., over Opwijckenaars tot Opwijckenaars. Het zou aan onze jongens nieuws brengen uit het geliefde geboortedorp: sterfgevallen, huwelijken, geboorten. Nieuws ook uit het leger: vrome wapenfeiten, 384 Bevoorrading, armoede, de hulporganisaties Oorlogskant. Om gelden in te zamelen ten bate van de oorlogsslachtoffers werden fraaie kantwerkjes gemaakt en verkocht. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomité steunde ook werkloze kantwerksters door hen de grondstoffen te verschaffen en de kantwerken te verkopen. Kantwerk, 29x45 cm., middenstuk in naaldkant (“joit de Venise”) en boord op “Duchesse”-wijze. Let op de jaartallen 1914 (boven leeuw links), 1915 (boven leeuw rechts en 1916 (onder wapenschild). De toneelgroep van de Opwijkse Zangmaatschappij vóór de Sint-Pauluszaal dd. 30 juni 1918. Met de kermisdagen gaf zij een voorstelling ten voordele van het Steuncomité.
Similar documents
03/01/1913 - ten mandere Izegem
de Z. E. H. deken het heilig Misoffer niet meer op dragen. En zijn gezondheidstoestand verergerde zoo danig, dat men twee maanden later, in het bijzijn van gebuurs, kerkmeesters en geestelijkheid...
More information