Artikel - Elsevier`s Geïllustreerd Maandschrift

Transcription

Artikel - Elsevier`s Geïllustreerd Maandschrift
H. J. V A N D E R W E E L E
DOOR
P. A. HAAXMAN JK.
Een bezoek aan het atelier van een schilder kan hem in een uur tijds beter
doen kennen dan het zien van zijne schilderijen op eene gansche reeks van
tentoonstellingen. Dat is inzonderheid het geval met Herman Johannes van
der Weele. Vóór dat ik dezen artist in zijn werkplaats bezocht, meende
292
ELSE VIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
ik hem door jaren langen omgang en bestudeering van zijn werken vrij
wel te kennen, hem, den gezelligen prater over kunst, die zoo gaarne
en zoo gemakkelijk aan anderen mededeelt hoe hij er over denkt en ook
een en al aandacht is, wanneer hij iemand treft die ook tot de overtuigden behoort. Een discours met Van der Weele over kunsttheorieën en
beginselen, over de groote mannen van vroeger en van het heden, is een waar
genot. Als alle docenten zoo vol geestdrift en convictie waren, dan zou het
studeeren bij de jeugd er prettiger in gaan. De didactische kant zit bij Van
der Weele zoo ingeworteld, het is hem in die mate een tweede natuur geworden
om zijn overtuiging en zijn kennis aan anderen mede te deelen, dat hij ook
onder zijne kunstbroeders als verstandig kouter over de kunst eene eereplaats
inneemt. Maar zijn eigen werk kan men eerst goed genieten op zijn atelier.
Als men hem zoo hoort redeneeren en over het mooie — soms ook over de
gebreken — van anderer arbeid hoort uitweiden, denkt men wel eens: die
Van der Weele moet toch zelf een eerste bolleboos in de kunst zijn. Maar
zooals men bij ervaring weet, staat de theorie dikwijls ver van de practijk,
en kan men over 't een wel eens heel mooi redeneeren zonder nu juist een
held in het andere te zijn. Bij Van der Weele nu gaat dat samen, en op zijn
atelier krijgt men daarvan den frisschen, vollen indruk.
Ik trof het bijzonder op een keer dat hij juist van buiten was teruggekeerd.
Met zijn vriend Ter Meulen, die in didactischen aanleg zijn evenknie is hoewel
meer naar den wijsgeerigen kant, had hij eenige weken zich verkneukeld in
het zuivere natuurgenot, ongestoord studies geschilderd in 't open veld, naar
pracht van luchten gekeken, genoten van de tonenweelde des morgens er»
des avonds en getracht eenige indrukken daarvan vast te leggen met het penseelBij het bezoek aan de ateliers van vele onzer tegenwoordige knappe tijdgenooten, en ook nu weer bij Van der Weele in zijn intieme omgeving van
zoo pas uit de volle natuur meegebrachte versche indrukken, herinnerde
ik mij onwillekeurig wat Eugène Fromentin in zijn voortreffelijk werk /^y
vl/ö/Vr^ ö"ö7//?r/tf/.y van de zeventiende eeuwsche meesters zegt, dat zij
daarom een zoo geheel afzonderlijke plaats in de kunstgeschiedenis innemen
omdat zij in hun kunst een afspiegeling gaven van hun land en volk. De
Hollandsche schilderkunst was en kon niet anders zijn dan het portret van
Holland, zijn uitwendig, trouw, nauwkeurig, compleet, welgelijkend beeld,
zonder eenige opsiering. Welnu ik durf beweren dat de kracht en de roem
der tegenwoordige Nederlandsche school van 't einde der 19'^ eeuw, eveneens
in diezelfde eigenschap is gelegen. Ook zij geeft het portret van land en
volk; ook zij verjongt zich telkens aan die heerlijke luchten, dien rijkdom van
tonen, die, sedert Ruysdael, Van Goijen en Van de Velde er door geïnspireerd
werden, onveranderlijk dezelfde zijn gebleven. Het is nog altijd hetzelfde
beginsel, dezelfde methode in de ateliers van onze artisten, het streven naar
den eenvoud, naar de soberheid der dingen in de natuur, die hun uitbeeldingzoo dichterlijk schoon maakt.
Bij geheele reeksen zag ik op Van der Weele's atelier pas geschilderde
Op 't akkerveld (schilderij).
294
ELSEVIER S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
studies, en ik vergat dat zij met verf gedaan waren, het ideaal van den
kunstenaar zag ik daar in tonen weergegeven.
Toen ik de opmerking waagde, dat dit alles toch veel mooier was dan tentoonstellingen veeltijds te zien geven, moest Van der Weele dit volmondig beamen.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen — zei hij — maar de meeste expositieschilderijen zijn op het effect van de „entourage" berekend. Voor een woonvertrek, waarvoor zij dan toch gemaakt zijn, is er te veel geofferd aan den
grooten indruk, de détails zijn verwaarloosd en de meeste schilderijen te wit.
Dus ge zoudt liever niet exposeeren ?
Dat is weer een ander uiterste. Tentoonstellingen zijn nu eenmaal, ik zeg
Boschontginning'Jte Hulshorst (krijtsiudie).
niet het beste, maar zeker het eenvoudigste en zekerste middel om het publiek
met de kunst en hare beoefenaars in aanraking te brengen. Daar hebt ge onze
beroemde oude schilders. Hunne werken zijn thans hooggeroemd door de
gansche wereld, maar hunne tijdgenooten kenden hen te nauwernood omdat
zij weinig gelegenheid hadden om hunne schilderijen te zien. Van tentoonstellingen was toen geen sprake, ook niet van museums. Daartegenover staat
echter, dat de kunst zelve er veel beter bij voer. Rij een schilderij werd in
die dagen evenzeer op détails gelet als tegenwoordig dikwijls bij studies
alleen schijnt te geschieden, en men nam toen volop den tijd om zich aan
een kunstwerk geheel te wijden en het niet eer los te laten vóór men er
H. J. VAN DER WEELE.
395
zekere volkomenheid in bereikt had. Kom daar tegenwoordig eens om! Een
artist, die met zijn tijd wil medegaan, werkt soms voor drie, vier tentoonstellingen te gelijk en de een is nog niet geopend, of voor de andere ontvangt
men weer een uitnoodiging. En men doet gaarne meê, vooreerst natuurlijk
Zandkar in de duinen (schilderij), eigendom van den Heer J. H. Broekman Jr., Amsterdam.
uit eigenbelang en dan ook omdat de tentoonstellingen, vooral die in het
buitenland, er ontzaggelijk veel toe bijgedragen hebben om den roem der
Hollandsche schilderschool van de 19^ eeuw te vestigen. . . .
Terwijl Van der VVeele zoo sprak, had ik met aandacht naar een plankje
296
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD
MAANDSCHRIFT.
gekeken, dat ik uit een hoek van zijn atelier in 't licht had gebracht. Daar
was een rund op geschilderd; het stond daar met alle bijzonderheden van het
dier, zijn fluweelige huid, zijn goeiigen kop, het diepe donzige zwart van de
vacht, maar met al die uitvoerigheid toch een dier vol leven, niets te veel
en niets te weinig, een kompleet kunstwerk.
En zoudt ge toch wel willen geloven, dat dit zoo uitvoerige koetje op een
tentoonstelling niets doet. Het zou nauwelijks de aandacht trekken te midden
van de effectvolle schilderijen.
Dit zeggende, draaide de schilder een ezel om, waarop een schilderij in
aanleg, een echte Van der Weele mij tegenschitterde: een kar op^een zandigen
weg, hel door de zon uit een blauwe lucht verlicht.
,_^
Ziedaar nu een echt tentoonstellingsschilderij, dat
mijn intiem gedane koe volkomen doodslaat.
Van der Weele had gelijk, maar ik waagde toch de
opmerking, dat in die lucht, in het brutaal midden in
't zonlicht geschilderd kereltje op de kar, in het schonkige
paard en in de kranige vegen van den zandigen grond
meer temperament en ziel lag dan in tien van die mooi
geacheveerde studies te zamen.
Ge kunt best gelijk hebben, riep Van der Weele
weer met dat eigenaardig doceerende in zijn stem, maar
als ik die koe niet zoo uitvoerig geschilderd had en
nog veel meer andere koeien en paarden op dezelfde
manier, dan had ik wat u ziel gelieft te noemen, in
mijn schilderijen nooit bereikt.
Aan den anderen kant van den ezel stond een
voltooid schilderij, dat ik eerst moeite had voor een
Van der Weele te herkennen: een zonnig landschap in
den omtrek van Keppel, met hoog opgaand dun geboomte, een koehoedster langs den boschrand en een
wit koetje, glanzende in 't zonlicht, in 't verkort op
den voorgrond.
Koehoedster (krijtstudie).
't Is vreemd, maar nu ik dit schilderij, na zes weken
buiten te hebben gewerkt, terug zie, is er toch iets in wat mij niet bevalt.
Ja, ik vind het zeer knap, echt buiten waargenomen, maar op en top een
Van der Weele is het niet.
Ik moet er nog wat aan doen. Dit zeggende, had Van der Weele een
brokje zwart krijt uit zijn vestzak gehaald en schetste luchtig en in een oogwenk
eenige schrappen op het doek; toen nog een paar vegen met een stuk wit krijt,
en daar stond op eens het schilderij in optima forma. De schilder had even
een kar met een kereltje in 't landschap geteekend en daarmee de compositie
verbeterd zooals zij werkelijk moest zijn.
Van der Weele heeft er vooral slag van naar aanleiding van het werk van
kunstbroeders juiste opmerkingen te maken. Men ziet hem gaarne op de
H. J. VAN DER WEELE.
297
ateliers, wanneer daar werken in aanleg zijn. Over het hoe en waarom van
de dingen, over het mooie van de compositielijn, het min of meer goed doen
van een figuur in het landschap, de tegenstelling van tonen en hunne onderlinge waarde, daarover weet hij zoo smakelijk en met zoo veel fijn en scherpzinnig oordeel te redeneeren, dat ook zeer ontwikkelde artisten, dien vriend
gaarne op hun atelier zien en zijn raad hoog op prijs stgllen. Maar
omgekeerd waardeert Van der Weele elke gezonde opmerking over zijn eigen
werk. Met liefde herinnert hij zich het oordeel, dat indertijd Bosboom en
Mauve, voor hem grootmeesters van de Hollandsche kunst der laatste halve eeuw,
over zijn werk hebben geveld, ook als dat oordeel soms lang niet malsch was.
Van der Weele was nog pas eenige jaren aan 't schilderen, toen Bosboom hem
Hut op de heide (schilderij).
de eer aandeed van een bezoek op zijn toenmalig atelier op de Lange Beestenmarkt, hetzelfde waar zijn oude vriend J. B. Torn gewerkt had. Van der
Weele had toen een schilderij ingezonden op de Driejaarlijksche in den Haag.
waarop hij een zoneffect zoo diep van toon had geschilderd, dat het veeleer
den indruk maakte van een maneschijn.
Bosboom had het daar opgemerkt en kwam v. d. W., dien hij niet kende,
opzettelijk bezoeken, om te zeggen: wat heht ge daar een leelijk schilderij,
maar wat is het bestudeerd! Hard werken maar, en je zult er wel komen.
Dat mengsel van afkeuring en van lof had voor den aankomenden schilder
uit dien mond eene bizondere waarde en gaf hem meer steun dan onbepaalde
goedkeuring had kunnen doen.
*
298
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT. •
Herman Johannes van der Weele werd 13 Januari 1852 te Middelburg geboren. Het werd hem al spoedig duidelijk, dat hij, de achtste van negen kinderen,
wat men noemt zijn eigen weg in de wereld moest zoeken. De omstandigheden waren zijn jeugd niet gunstig, in zoover hij reeds op zijn n ^ jaar de
school verlaten en een . . . betrekking moest zoeken. Maar voor een jongen
van het ernstige plichtsbesef en de wilskracht van Herman van der Weele
was dit volstrekt geen bezwaar. Hij begon dan op dien prillen leeftijd zijn
loopbaan op een belastingkantoor, en van de weinige guldens die hij daar al
pennende in de maand verdiende, profiteerde hij om zijn gebrekkige schoolkennis aan te vullen. In den heer Vermeulen, leeraar, later directeur der
Hoogere Burgerschool in zijn geboortestad, vond hij een vaderlijken vriend, bij
wien hij den vrijen tijd buiten zijn kantooruren vlijtig besteedde om juist datgene
te leeren, wat hem later bij de studie voor de beide akten M. O. teekenen
Jong vee (schilderstudie).
zoo uitnemend te pas zou komen. Als bij intuitie stuurde hij van den aanvang af in de richting van zijn artistieke ontwikkeling. Zijn gezond verstand
en de wijze raad van zijn vader weerhielden hem van het al te vroeg schilderijtjes maken, zonder dat er nog eenig degelijk fond was gelegd De lust
zat er anders al vroeg genoeg bij. Kr bestaat een schilderij in olieverf van
Van der Weele, heel netjes geteekend 2 November 1867, voorstellende in
naïeve uitvoerigheid en beholpenheid een gezicht bij winter op het dorp
Koudekerke, gestoffeerd met eenige figuren wien men het werkelijk kan aanzien
dat zij staan te klappertanden van de kou. Het is geschilderd op een verweerd
plankje, gebroken uit de achterdeur van een ouden omnibus. Dit ,Jugend
werk" heeft wel niet de pretentie van eenige kunstwaarde te bezitten, maar
het teekent de vroege liefhebberij van Van der Weele, die trots allen tegenspoed en materieele bezwaren, zijn weg trachtte te vinden. Met de avonduren werd letterlijk gewoekerd, en toen het den jongen studioos eindelijk
H. J. VAN DER WEELE.
299
gelukt was het belastingkantoor den rug toe te keeren en een aanstelling te
ontvangen als buitengewoon opzichter van de zee- en havenwerken in Zeeland,
kwam er ruimer gelegenheid om teekenles te nemen onder leiding van
den leeraar v. d. Meer Mohr. Sedert was de volle aandacht van den knaap
gericht op de mogelijkheid om zijn studiën nog eens in Den Haag te mogen
voortzetten onder leiding van den heer Koelman, den toenmaligen directeur
der Teekenacademie aldaar, en toen dat oogenblik, dank zij de loffelijke medewerking van eenige nobele Middelburgers, die later pleizier van hun beschermeling hebben beleefd, eindelijk was aangebroken, had Van der Weele in een
minimum van tijd zijn examen gedaan. Dat was in 1873, het jaar van het
overlijden van den uitnemenden Haagschen teekenleeraar Kachel, die van der
Weele's leermeester was en in wiens plaats hij nog 't
zelfde jaar een aanstelling kreeg aan de Burger dag- en
avondschool, die later is overgegaan in de Hoogere Burgerschool met 3-jar. cursus, waar hij thans nog met het
meeste succes werkzaam is. Ook behoorde hij aanvankelijk tot het personeel van leeraren der Haagsche Ambachtsschool en deed kort daarna zijn examen ook voor
de akte M. O. lijnteekenen. Een en ander was zeker een
mooi resultaat voor een jongeling, die reeds op zijn
11^ jaar de schoolbanken had moeten verlaten.
En heel die lange weg was door Van der Weele
afgelegd om eindelijk met hart en ziel zijn roeping te
kunnen volgen.
Later verhaalde dr. Bredius hem, dat hij niet de eerste
Van der Weele was, die zich op de schilderkunst toelegde. Onder de kunstenaars der 17e eeuw toch was er
een Zacharias van der Weele van Goes, een schilder, van
wien onze Herman Johannes mogelijk afstamt. Misschien
heeft die verwantschap wel een atavistischen invloed
gehad op Herman's neiging.
Herdersjongen (krijtstudie).
Wie weet wat 'n knappe baas die Zacharias van Goes
in zijn tijd is geweest, en toch al wat men op den
huidigen dag van hem weet, is dat hij, evenals ieder sterveling, op zeekren
dag eens getuigenis aflegde, bij welke gelegenheid staat niet eens vermeld.
Van Gabriel is het bekend, dat hij reeds sinds jaren een eigenaardig
dagboek houdt, door den origineelen schilder /> / b « r ^/ /«f £tf«/y,? genaamd,
waarin hij zorgvuldig uit dagbladen en periodieken kritieken over zijn werk
verzamelt. Een zeer ijverig verzamelaar van gegevens omtrent onze tijdgenooten-artisten is ook de heer J. Kruseman, te 's Gravenhage, die geheele
portefeuilles vol heeft, waarin, keurig gerangschikt, afbeeldingen naar hunne
schilderijen en mededeelingen omtrent hun leven en werken. Zoo kreeg Van
der Weele bij den dood van zijn vader in zijn bezit een collectie extracten
uit dagbladen, die men in het ouderlijk huis te Middelburg ijverig had
OJ
O
O
Span ossen in Gelderland (schilderij).
H. J. VAN DER WEELE.
3OI
verzameld. Een der belangrijkste data daarin vermeld was de tentoonstelling
van 1883, de zoogenaamde Koloniale te Amsterdam. Van der Weele had daar
een zeer belangrijk schilderij, dat de kunstvrienden zich zeker nog wel zullen
herinneren, eenige magere, vreeselijk afgeleefde zandkarrepaarden. Dat
schilderij was een datum in zijn jong kunstenaarsleven. En werd veel over
dat schilderij gesproken. Israels vond het zeer knap, en een zeer moeielijk te
bevredigen artist Vincent van Gogh dweepte er letterlijk mee. Men moet nu
op Van der Weele's atelier de studies zien voor dat schilderij, om dat oordeel
volkomen te kunnen deelen, Daar is o.a. een geschilderde studie naar een
wit paard, waar de botten uitsteken, met zoon druiligen kop en die eigenaardige
beweging met het achterbeen, zooals afgeleefde paarden kunnen doen, dat is
een brok idieele, d. w. z. eigen persoonlijke kunst, nog veel mooier dan de
Ossekar op de Veluwe (schilderij), eigendom der firma Boussod Valadon & Co.
daareven vermelde koe met de onberispelijke vacht.
Ik wilde dan zeggen, dat er in die dagen veel over dat schilderij is
geschreven en dat Van der Weele's vader er zich een weelde van maakte,
al die goede aanteekeningen omtrent zijn knappen jongen te verzamelen.
Sedert het schilderij van 1883 zijn er nog heel wat mooie dingen van Van
der Weele gezien. Zijn voorkeur heeft veelal het zandkarrepaard of de trekos
op de Veluwe, ook al van wege het pittoreske landschap, waarin dat dier zijn
sjouwersbestaan gewoonlijk voortsleept. Het eene hoort zoo bij het andere op zijn
schilderijen en 't lijkt alles zoo hoogst eenvoudig. In dit opzicht heeft Van der
Weele veel overeenkomst met den meester Mauve, die zoo weergaloos groot
was in zijn eenvoud. Ik zag van Van der Weele een hoekje in Limburg, een
boerenerf, schitterend verlicht, met tegenstellingen van diepe, heldere schaduw.
302
ELSEVIER S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
Wat was dat bekwaam er op neergegooid, raak van tegenstellingen en subliem
mooi van toon ! Ik zag daar ook, zoo pas meegebracht uit Nunspeet, een studietje
van een boerenhoeve, met een wit muurtje waarop de zon fonkelt en er naast
wat boomgewas, dat schaduw werpt. Hoe de schilder dat gezien en in zich
opgenomen had, begreep ik best, maar om het zoo met enkele vegen correct
van toon en van onderlinge waarde naast elkaar te zetten, zie dat is schilderen.
Ik zag ook een studie van een roode koe, fel gloeiend uitkomend tegen een
diep blauwe lucht.
Op eens een opmerking van Van der Weele:
Toen ik die lucht voor mij had, zei ik tegen Ter Meulen: dat is niet te
schilderen, dat vinden ze, als het er op staat, veel te blauw. Enfin, nu staat
Zandladen (studie in olieverf).
het er, maar die roode koe heeft mij geholpen.
Zoo over sterke kleuren in de natuur sprekende, schoot mij de volgende
„ware gebeurtenis" uit het leven van Jan Hendrik Weissenbruch te binnen.
Men had hem eens geërgerd met een critiek over een nog al groen landschap.
Weissenbruch had het daar telkens over en een zijner kunstbroeders,
met wien hij buiten aan 't flaneeren was, verdroot het, dat Weissenbruch
maar steeds op dat groen terugkwam en dan tegelijk den naam noemde van
den in die dagen nog al op de spraak zijnden criticus.
Wie nu nog eens dien naam noemt, zoo werd geopperd, betaalt den wijn
aan tafel!
Dat werd afgesproken.
H. J. VAN DER WEELE.
303
Op eens ziet Weissenbruch een eigenaardige belichting van het land, dat
daardoor zoo verschrikkelijk groen werd, dat hij het uitschreeuwde:
Als ik nu ,,zeker iemand" hier had, zou ik hem er eens willen door heen
halen en vragen of dat soms geen groen is!
Hij had den naam niet genoemd en dus geen wijn verbeurd.
Er is geen kant van de kunst of Van der VVeele heeft dien bekeken en er
zich aan geoefend. Hij begon in de 8 0 " jaren in /Wt/zrz' 6V#<2fc>, waarvan
hij sedert 1876 werkend lid is, zijne eerste proeven met etsen, en werd in die
kunst ingewijd door Jan Vrolijk. Met dezen en met
Zilcken en Holswilder heeft Van der Weele in die dagen
veel gedaan om de liefhebberij in etsen weer te doen
herleven. Er was toen zelfs een hartstocht voor 't etsen,
die nu in de laatste jaren weer aanmerkelijk verflauwd
is. Er kwamen in die dagen knappe dingen uit de handen
der leden van /W^rz', waar Van der Weele commissaris
voor de kunstzaal was.
Als men een zijner etsen uit dien tijd ter hand neemt,
bijv. „het zwijnenhok" of ,.het doode lam", dan staat
men verbaasd over de stoere bewerking, over het polissez
et repolissez, dat op zoo'n dierenvacht is toegepast, net
zoo lang tot de volle kracht er is van het licht en zijn
reflexies. Men ziet dan op zoo'n ets tonen zonder kleur
nog sterker dan op menig overigens heel knap schilderij.
Als tweede voorbeeld van zijn etstalent, noem ik de
navolgingen met de etsnaald naar een viertal beroemde
werken, 3 aquarellen en een schilderij van Anton Mauve,
die hem door het huis Goupil werden opgedragen en die
zoo uitnemend in den smaak vielen, dat de afdrukken
'/
van een dier kapitale etsen gemaakt, binnen één maand
geplaatst waren. Te Parijs, op de wereldtentoonstelling
Meisje uit Elspeet
van 1889, werd hij voor die ets bekroond met een medaille
(krijtstudie).
en verwierf hij tegelijk in dat jaar een eervolle vermelding
voor een zijner schilderijen. Voor de andere kapitale ets naar Mauve, ,,a sandy
road", zooals de Amerikanen die noemden, werd Van der Weele op de wereldtentoonstelling te Chicago bekroond. Later hebben ook Dake en Stark naar
Mauve geëtst, maar het teeder blonde, de naïve geest van den meester werd
door niemand beter begrepen dan door zijn bewonderaar Van der Weele.
Dat onze vriend ook boetseert, ligt voor de hand. Dat moest eigenlijk elk
artist bij intuitie doen, om zich telkens en telkens te oefenen aan den vorm
en het karakter der dingen. Ik herinner mij het genot, waarmede hij op een
dag dat ik den schilder op zijn atelier trof, een beeldje uit een hoek
haalde. Het was een landelijk figuurtje, een koehoedster met breien haar een-
304
ELSEVIER'S GEÏLLUSTREERD MAANDSCHRIFT.
tonig leven wat opfleurende. Wat lag dat alles in dat figuurtje! De meester
had er blijkbaar zelf pleizier van, hier geconcentreerd en vastgelegd te zien,
wat hij in dat boerenmeisje mooi had gevonden van lijn en beweging.
De korte, stevige gestalte van Van der Weele, zijn sobere gebaren en des
te bewegelijker gelaat teekenen den werker. Men voelt het aan de breede
hand, waarmede hij zoo'n pootigen handdruk weet te geven, men ziet het aan
de plooien in zijn eerlijk gezicht, dat hij veel en hard en met liefde gewerkt
heeft. Menig ander in zijn positie, die een vrij belangrijke hoogte in de
kunst bereikt heeft, geeft er de brui van om langer teekenles te geven. Maar
bij Van der Weele is dat onderwijs geven een tweede natuur geworden, en
zijne leerlingen stellen het op hoogen prijs een leermeester te bezitten van
artistieken geest.
Het is opmerkelijk, zooveel harmonie ik vond tusschen Van der Weele's
werk en de schilderijen en studies van kunstbroeders, die zijn woning sieren.
Van den vroeg gestorven M. Boks, den genialen landschapschilder, zag ik
een zonnigen landweg met donker geboomte tegen 't licht, een wonder van
zuivere kracht. Van der W^eele voelde zich bijzonder tot den arbeid van dien
artist aangetrokken, want ik zag hier meer dan een rijp werk van dien zeldzamen jongen meester. Dan bezit hij ook een van de geniaalste studies van
Breitner, een slapende jonge vrouw van een ontzaggelijk mooi coloriet; verder
een knap werk, schapen bij de kooi, van Ter Meulen; een juweeltje van
kracht van Jacob Maris; teekeningen van Bosboom en Israels; een schilderij
van De Bock; een paneeltje met dood vogeltje van Thijs Maris, en zoo al
meer van de elite der modernen. Ook zag ik een der beste portretten door
Willy Martens, afbeeldende Van der Weele's sympathieke echtgenoote, mejuffrouw Johanna Stam, de dochter van den knappen houtgraveur van dien naam.
Dat Van der Weele's werk, zoo schilderijen als teekeningen, in den kunsthandel en bij de liefhebbers zeer in trek zijn, is van voldoende bekendheid *).
Afgescheiden van zijn kunst en toch ook weer innig daarmee samenhangende,
boeide mij in Van der Weele steeds zijn bijzondere gave van mededeelen aan
anderen van wat in hem overtuiging is geworden. Een professoraat aan een
kunstacademie zou hem bijzonder goed afgaan en aan de leerlingen van die
Academie zeer ten goede komen, maar het zou misschien, evenals indertijd
bij Allebé, zijn ten koste van zijn kunst. Laat ons er daarom liever niet
aan denken.
*). Reeds op betrekkelijk jeugdigen leeftijd verwierf Van der Weele onderscheidingen. Behalve de
reeds genoemde medailles op de wereldtentoonstellingen te Parijs en Chicago, behaalde hij in 1884
op de expositie van dat jaar in het CVJ/J/W /Wactf te Londen een bronzen medaille; werd hij in 1893
op een tentoonstelting in Den Haag met goud bekroond voor een bloemstuk (anemonen), thans in het
bezit van den heer F. P. Ter Meulen; en verkreeg hij, te Manchen in 1897, een gouden medaille 2e klasse.
in
O
CO
o
30
>
Aielier.