Er was eens
Transcription
Er was eens
De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Er was eens … Activiteitencyclus Dorien Stolwijk Annie van der Beek José Hillen Willy van Elsäcker Inhoudsopgave Belangrijke achtergrondinformatie 3 Activiteitencyclus Er was eens … Voorbeeld van een planningsrooster 5 Voorbereiding 9 Fase 1 – Introductie 14 Fase 2 – Interactief voorlezen 18 Fase 3 – Werken met verhalen 23 Fase 4 – Werken met leervragen 27 Fase 5 – Presentatie/evaluatie 31 Eindevaluatie 33 De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 2 Belangrijke achtergrondinformatie Waarom is de Taallijn ontwikkeld? Het Expertisecentrum Nederlands en Sardes hebben de afgelopen jaren de Taallijn VVE ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het doel van de Taallijn VVE is de effectiviteit van de taalstimulering van leidsters en leerkrachten te vergroten. De Taallijn biedt handreikingen voor het beperken van de achterstand in taalontwikkeling op jonge leeftijd. Onderzoeksresultaten geven aan dat een vroege aanpak van taalachterstanden effect heeft. De Taallijn is gebaseerd op de principes van interactief taalonderwijs, zoals die in eerdere publicaties van het Expertisecentrum Nederlands uitgebreid beschreven zijn. De vijf speerpunten van de Taallijn zijn Mondelinge taal, Werken aan woordenschat, Beginnende geletterdheid, ICT en multimedia en Ouderbetrokkenheid. De Taallijn voor peuters De Taallijn voor peuters is ondertussen landelijk ingevoerd. Door Sardes zijn verschillende cursussen voor peuterleidsters ontwikkeld, variërend van aparte modules voor de speerpunten tot een geïntegreerde cursus waarbij alle speerpunten aan de orde komen. In het boek Peuters Interactief met Taal (Stoep & Van Elsäcker, 2005) wordt de Taallijn uitgebreid beschreven. Bij de Taallijn voor peuters zijn tevens drie cd-roms ontwikkeld met praktijkvoorbeelden: Interactief voorlezen aan peuters, Gesprekken met peuters en Werken aan woordenschat. Dit schooljaar verschijnt op de website een serie uitgewerkte, concrete activiteitencycli voor peuters. Werken met de Taallijn houdt in dat leidsters eerst deelnemen aan een cursus, en vervolgens zelfstandig kunnen werken met de activiteitencycli. De Taallijn voor kleuters De Taallijn biedt een doorgaande lijn van peuterspeelzaal naar basisonderwijs. Sardes heeft voor groep 1 en 2 een geïntegreerde cursus ontwikkeld waarin alle vijf speerpunten van de Taallijn aan bod komen. Nadat de leerkrachten bekend zijn gemaakt met de principes en speerpunten van de Taallijn, kunnen ze zelf aan de slag. Binnen de Taallijn is een aantal kant-en-klare activiteitencycli ontwikkeld. Leerkrachten kunnen deze geheel of gedeeltelijk uitvoeren. Met behulp van een checklist kunnen ze bijvoorbeeld bepalen welke Taallijn-speerpunten in hun eigen programma's nog onderbelicht zijn en aanvullende activiteiten kiezen uit een Taallijn-thema. Ook voor kleuters verschijnt dit schooljaar op de website een serie uitgewerkte, concrete activiteitencycli. De uitgewerkte thema's voor groep 1 en 2 zijn ook bruikbaar in groep 3, zeker in de eerste helft van het schooljaar. Voordat leerkrachten aan de slag kunnen met een thema van de Taallijn, dienen zij eerst een nascholingscursus te volgen. Daarnaast is het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar bij het uitvoeren van een activiteitencyclus. In dit boek staat achtergrondinformatie over de Taallijn, de vijf speerpunten, en de opbouw en uitvoering van een activiteitencyclus. Bij het boek hoort een dvd met video-opnames van diverse activiteiten in groep 1 en 2 (Praktijkvoorbeelden van de Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2). Op de dvd staat tevens een aantal instrumenten dat bruikbaar is bij de uitvoering, zoals een planningsrooster, een checklist om een sterkte/zwakte analyse te maken en een aantal observatieinstrumenten. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 3 De Taallijn in het (speciaal) basisonderwijs Diverse activiteitencycli worden momenteel uitgeprobeerd in een aantal scholen voor het speciaal basisonderwijs. Scholen die interesse hebben in het uitproberen van de Taallijn kunnen contact opnemen met Sardes (030- 2326200). Peuter- en kleutertv De Taallijn werkt samen met het kleuterprogramma Koekeloere en de Vereniging Openbare Bibliotheken (VOB). Hierdoor is het werken met de activiteitencycli afgestemd op de afleveringen van het programma en ook wordt gebruik gemaakt van dezelfde prentenboeken. Diverse thema’s zoals Hier wonen wij!, Kriebelbeestjes, Uit de kunst!, Er was eens … en Beweeg je mee? zijn geïntegreerd. Daardoor wordt het gebruik van de Taallijn en het kijken naar Koekeloere nog aantrekkelijker en effectiever. Sylvia Peters Nijmegen, januari 2007 Meer informatie over de bijbehorende boeken en dvd’s of over scholing in de Taallijn in de diverse regio’s is te vinden op www.detaallijn.nl. Boeken, cd-roms en de dvd zijn te bestellen via www.lcowijzer.nl. Informatie over cursussen in de diverse regio's is ook te verkrijgen bij Sardes (030- 2326200). © 2007 Expertisecentrum Nederlands Deze uitgave is voorbehouden aan begeleiders en deelnemers van het trainings- en ondersteuningstraject van de Taallijn (zie www.detaallijn.nl). Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag voor commerciële doeleinden worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnames, of op enige andere wijze, zonder nadrukkelijke verwijzing naar Sardes en het Expertisecentrum Nederlands. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 4 Voorbeeld van een planningsrooster Mondelinge taal Werken aan woordenschat Beginnende geletterdheid Ict en multimedia Ouderbetrokkenheid Tijd Vooraf Week 1 Maandag Fase en activiteit Voorbereiding Leerkracht bereidt thema voor. Voorbereiden anker: poppentheater voorbereiden fase 3: een toneelspeler vragen ouders inlichten over het thema woorden selecteren bij thema en prentenboek boeken en materialen verzamelen voorbereiden gezinsportfolio en woordenmap prentenboek digitaliseren planning maken voor activiteiten stimulerende leeromgeving creëren Fase 1: Introductie Start van het thema: een poppentheater (digitale) foto's maken Samen beeldwoordenweb maken van het anker Speerpunten Foto's bekijken op digitaal schoolbord of computer Een kasteel bouwen Week 1 Dinsdag Drama rond het kasteel Taalspelletjes uit de schatkist Lettermuur Leervragen over draken Week 1 Woensdag Schrijfhoekactiviteiten: schrijven of stempelen bij foto's, sprookjesfiguur tekenen, verhaal tekenen, woordkaarten maken, labels stempelen Werkje in gezinsportfolio De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 5 Portfoliogesprek Week 1 Donderdag Fase 2: Interactief voorlezen Pre-teaching: introductie prentenboek in kleine kring Introductie prentenboek in grote groep Kernwoorden van Kleine Draak Tweede keer lezen: wie-waar-wat picto's De boekenmuur Voorlezen met verteltas of vertelkoffer Herhaald voorlezen met een luistervraag Week 1 Vrijdag Het verhaal naspelen Het prentenboek in de boekenhoek en luisterhoek Digitaal prentenboek Schrijfhoek Dagelijks Week 2 Maandag Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitaal schoolbord Herhaald voorlezen in de kleine kring met gebruik van wie-waar-wat-picto's Betekenisvolle activiteiten in hoeken met de kernwoorden, zoals tekenen, stempelen, schrijven, taal- en woordspelletjes op de computer, spelen met de voorwerpen van de thematafel of in boekenhoek of luisterhoek lezen of luisteren Fase 3: Werken met verhalen Startactiviteit: sprookjesboeken Terugkijken op het bezoek Week 2 Dinsdag Voorlezen van nieuwe boeken Waar gaat een sprookje over Een verhalenbundel Week 2 Woensdag De sprookjesmuur uitbreiden Klank- en taalspelletjes Zeg Roodkapje Sprookjes vertellen Gesprek met de ouders De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 6 Dagelijks Week 2 Donderdag Zelf prentenboeken of informatieve boekjes lezen, liedjes of versjes, naspelen verhalen, verhalen luisteren op computer, schrijfhoekactiviteiten Fase 4: Werken met leervragen Startactiviteit: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand Het sprookjesbos Voeldoos Een sprookjeskijkdoos Week 2 Vrijdag Een onderzoek Sprookje uit een ander land Een muzikaal sprookje Week 3 Maandag Koekeloere over sprookjes Portfoliogesprek Een uitnodiging maken Dagelijks Dagelijks Week 3 Dinsdag Week 3 Woensdag Week 3 Donderdag Week 3 Vrijdag Werken in hoeken: betekenisvolle lees- en schrijfactiviteiten, rollenspel, verhalen naspelen, digitaal prentenboek, zelf onderzoek doen in onderzoekshoek Fase 5: Presentatie/Evaluatie De leerkracht observeert in deze fase dagelijks bij enkele kinderen het gebruik van kernwoorden, het verhaalbegrip en de letterkennis van de kinderen tijdens de activiteiten Werken in hoeken: betekenisvolle lees- en schrijfactiviteiten, onderzoekshoek, themahoeken, rollenspel, verhaal naspelen, digitaal prentenboek, werkbladen zoals Welke letters ken ik al? Samen nadenken over eindpresentatie Voorbereiden van de eindpresentatie die samen bedacht is: samen oefenen van het toneelstuk, de liedjes, versjes, de poppenkastvoorstelling, het navertellen van het prentenboek Voorbereiden van de eindpresentatie die samen bedacht is: samen oefenen van het toneelstuk, de liedjes, versjes, de poppenkastvoorstelling, het navertellen van het prentenboek Voorbereiden van de eindpresentatie die samen bedacht is: samen oefenen van het toneelstuk, de liedjes, versjes, de poppenkastvoorstelling, het navertellen van het prentenboek Feestelijke eindpresentatie van het werk met publiek: gezamenlijke afronding van het thema, bijvoorbeeld tijdens de ochtendinloop De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 7 Na afloop Reflectiegesprek met de kinderen in kleine kring: werk/foto kiezen uit gezinsportfolio en hierover vertellen Eindevaluatie van het thema met de kinderen in grote kring: Wat hebben we geleerd? Wat hebben we samen heel goed gedaan? Wat vond je het leukst? Eindevaluatie Leerkrachten bespreken na wat goed en minder goed liep Verslaglegging en bewaren van materialen voor volgend jaar De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 8 Activiteitencyclus Er was eens … Thema: Anker: Sprookjes Poppentheater Alle thema's van de Taallijn voor groep 1 en 2 bieden talige activiteiten rondom de vijf speerpunten mondelinge taal, werken aan woordenschat, beginnende geletterdheid, ICT en multimedia en ouderbetrokkenheid. Elke activiteitencyclus duurt ongeveer drie weken en heeft een aantal fasen, waarin het centrale prentenboek een grote rol speelt. Dit prentenboek wordt meerdere malen voorgelezen, zodat woordenschat, zinsconstructies en verhaalbegrip de kans krijgen zich te ontwikkelen. Bij de uitvoering van dit thema is het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker, Van der Beek, Hillen & Peters, 2006) onmisbaar. In dit boek is uitgebreide achtergrondinformatie te vinden over de vijf speerpunten van de Taallijn, de opbouw en de fasen van een activiteitencyclus en de benodigde leerkrachtvaardigheden. Voorbereiding • • • • • • • • • Voorbereiden van het anker: poppentheater Voorbereiden van fase 3: een toneelspeler vragen Ouders inlichten over het thema Er was eens … Woorden selecteren bij thema en prentenboek Boeken en materialen verzamelen Voorbereiden van een gezinsportfolio en woordenmap Het prentenboek digitaliseren Planning maken voor activiteiten Stimulerende leeromgeving creëren Voorbereiden van het anker: poppentheater Het anker voor deze cyclus is een poppentheater over sprookjes. Dit kan een bestaand sprookje of een zelf bedacht sprookje zijn. Belangrijk is dat het sprookje aansluit bij de beleving en het niveau van de kinderen en dat het de kinderen enthousiast maakt voor de activiteitencyclus Er was eens …. De leerkracht neemt contact op met een poppentheater, met de vraag of zij een optreden over een sprookje willen verzorgen. Ze kan het poppentheater Binky Babbelkous van Sylvia van den Hoek, Annette Albers en Paula Zaal benaderen, die voor deze activiteitencyclus het verhaal Klik & Klak hebben geschreven; zie ook de website www.babbelkous.nl. Natuurlijk kunnen leerkrachten, assistenten, ouders of verwanten ook zelf een sprookje in een poppentheater spelen. Toneelspeler vragen Om het werken met andere verhalen rondom het thema Er was eens … in fase 3 in te leiden, vraagt de leerkracht een ouder of bekende om een toneelstukje te spelen. Deze verkleedt zich als bijvoorbeeld oude heer of dame, een sprookjesfiguur, een heks of een kabouter. De ‘toneelspeler’ neemt veel sprookjesboeken mee. Hij vertelt dat hij al jaren sprookjesboeken verzamelt en dat hij hoorde dat ze op school bezig zijn met het thema Er was eens …. Daarom mogen de kinderen zijn sprookjesboeken lenen. In ruil hiervoor vraagt hij een eigen sprookjesboek met de klas te maken en dit in de hal van de school De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 9 tentoon te stellen. Samen met de toneelspeler zoekt de leerkracht naar boeken over sprookjes (bijvoorbeeld in de bibliotheek) en maakt concrete afspraken over de dag en de tijd waarop deze toneelspeler in de groep komt. Ouders inlichten over het thema Er was eens … De leerkracht geeft een ouderbrief voor de ouders mee naar huis over het thema Er was eens … (zie voor een voorbeeldbrief bijlage 1). In deze brief worden ouders geïnformeerd over de activiteiten die zullen plaatsvinden op school binnen dit thema. De kinderen kunnen zelf iets tekenen op deze brief of er (de eerste letter van) hun naam op zetten. De brief kan een onderdeel van het gezinsportfolio zijn dat later in dit hoofdstuk besproken wordt. In de brief kunnen de ouders worden uitgenodigd om mee te helpen met het verzamelen van materialen bij het thema of te assisteren bij diverse activiteiten. Selectie van kernwoorden bij het thema Tijdens het thema komen de kinderen in aanraking met nieuwe woorden. Een aantal kernwoorden bij het thema wordt bewust aangeleerd en geoefend. Er zijn kernwoorden geselecteerd bij het thema en ook bij het prentenboek; beide groepen kernwoorden worden in de verwerkingsactiviteiten gebruikt. De leerkracht maakt een keuze uit de kernwoorden; ze kan hierbij gebruik maken van de toetsgegevens van kinderen of eerder gemaakte observaties. Wanneer er in de klas kinderen zijn die deze woorden al kennen is het raadzaam om voor hen aanvullende of moeilijkere woorden te selecteren. Bij de selectie van woorden kan gebruik gemaakt worden van de thematische woordenlijst van Kienstra (2003). Kernwoorden bij het thema er was eens, ze leefden nog lang en gelukkig, het sprookje, het sprookjesboek, het sprookjesbos, de fantasie, de heks, het kasteel, de kroon, het muiltje, de prins, de prinses, het paleis, de ridder, de reus, de held, de toren, bang (zijn), schrijven, vertellen, blij (zijn), boos (zijn), fout, geheimzinnig, gelukkig, gevaarlijk, oud, spannend, verboden, verdrietig, verliefd, voorzichtig, vrolijk, waargebeurd De leerkracht maakt een selectie uit bovenstaande lijst. Ze selecteert ongeveer vijftien eenvoudige woorden voor de minder taalvaardige leerlingen en vijftien moeilijke kernwoorden voor de meer taalvaardige leerlingen. Natuurlijk kan er overlap tussen beide lijsten zijn. Aan het begin van de cyclus is het doel dat de kinderen de geselecteerde woorden receptief (passief) beheersen. Aan het einde van de cyclus moeten ze de meeste kernwoorden ook productief (actief) beheersen. Selectie van kernwoorden bij het prentenboek Bij het thema Er was eens … staat het prentenboek Kleine Draak van Lieve Baeten (2005) centraal. In de onderstaande lijst wordt een aantal kernwoorden uit het prentenboek gegeven. Dit zijn vooral de woorden die belangrijk zijn voor het begrip van het verhaal. Kernwoorden bij het prentenboek de draak, groeien, vliegen, vuur spuwen, oefenen, trots, de bangerd, een kind, de staart, de vleugel, de hand, de tand, het vel, zacht, vlug, trillen, beven, schrik, het dorp, ruiken, snuiven, verstoppen, omhoog (kijken), stomverbaasd, bleek, verschrikkelijk, de burcht, gespannen, blazen, driftig, fladderen, schreeuwen, radeloos, angstaanjagend, plotseling, vreselijk, brullen, krijsen, de vriend, klein, groot, fijn, opzoeken, goede nacht, jubelen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 10 De leerkracht selecteert uit bovenstaande lijst welke woorden zij wil behandelen en houdt daarbij rekening met het taalniveau van de kinderen. Evenals bij de themawoorden, maakt ze zowel voor de minder taalvaardige als voor de meer taalvaardige kinderen een lijst met ongeveer vijftien kernwoorden. Er kan weer overlap tussen beide lijsten zijn. Koekeloere In het schooljaar 2006/2007 is er een samenwerking tussen de Taallijn en het kleuterprogramma 'Koekeloere'. Het thema Er was eens … is uitgewerkt in enkele afleveringen van het programma. De afleveringen 323 en 324 rondom het thema Er was eens … worden uitgezonden op 14, 15 en 16 mei 2007. Voor meer informatie zie www.schooltv.nl/koekeloere. Boeken verzamelen De leerkracht informeert bij de bibliotheek naar de mogelijkheden voor het lenen van een leskist. In deze leskist kunnen aan het thema verwante boeken, maar ook speel- en leermaterialen zitten. De leerkracht verzamelt zelf ook prentenboeken en informatieboeken over het thema en de kinderen mogen boeken meenemen van thuis. In bijlage 2 zijn suggesties opgenomen voor boeken. Materialen verzamelen De leerkracht verzamelt verschillende foto's, afbeeldingen, concrete voorwerpen en materialen die bij het thema en het centrale prentenboek horen voor de thematafel, fototafel/fotowand of boekenmuur. Bij de voorwerpen worden woordlabels opgehangen. Ict De leerkracht maakt een digitale versie van het prentenboek. Een stappenplan voor het maken van een digitaal prentenboek staat in het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 en op de website www.detaallijn.nl. De leerkracht maakt veel digitale foto’s, die in diverse activiteiten worden gebruikt. Daarnaast wordt in de klas indien mogelijk gebruik gemaakt van het digitaal schoolbord. Gezinsportfolio Voor alle kinderen komt er een eigen gezinsportfolio. De leerkracht kan hiervoor het bijgevoegde voorbeeld van een gezinsportfolio gebruiken (bijlage 4) of een eigen versie maken. Als de leerkracht of de school al werkt met een gezinsportfolio is het beter de eigen versie te gebruiken. De kinderen verzamelen gedurende het thema een aantal werkjes in het gezinsportfolio. In het gezinsportfolio uit de bijlage is op enkele bladzijdes al voorgedrukt wat de bedoeling is. Zowel ouders als leerkrachten kunnen met een gezinsportfolio de ontwikkeling van het kind volgen. Met behulp van het gezinsportfolio kunnen er gesprekken plaatsvinden tussen leerkracht en kinderen, tussen leerkracht en ouders en tussen ouders en kinderen. Woordenmap De leerkracht kan tijdens het thema een woordenmap aanleggen. In deze map wordt per kind genoteerd welke kernwoorden het kind actief gebruikt tijdens gesprekken en speelleersituaties. Het prentenboek in de luisterhoek Voor fase 2 kan de leerkracht het prentenboek Kleine Draak op een cassetterecorder, MP3 of voicerecorder inspreken. Ze kan dit via de computer doen, waarna het verhaal op een cd wordt gebrand. De kinderen kunnen in de luisterhoek naar het prentenboek luisteren terwijl zij meekijken in het boek. Digitaliseren van het prentenboek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 11 De leerkracht kan het prentenboek Kleine Draak digitaliseren op de computer. Het maken van een digitaal prentenboek is beschreven in het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 en op de website www.detaallijn.nl. De kinderen kunnen dit verhaal zelf op de computer beluisteren als zij op de luidspreker in het digitale prentenboek drukken waar de gesproken tekst aan gekoppeld is. De leerkracht kan ook een luidspreker toevoegen aan bijvoorbeeld de draak die in het boek staat. Op het moment dat een kind op de luidspreker bij de draak klikt, hoort het kind bijvoorbeeld het geluid van de draak of iets anders wat de draak zegt. Ook kan de leerkracht de kinderen zelf de platen van het prentenboek laten (na)tekenen en op dezelfde wijze het verhaal met de kinderen inspreken. (NB: Het maken van een digitaal prentenboek van een bestaand prentenboek is toegestaan voor eigen gebruik in de klas, maar mag niet op grotere schaal verspreid worden zonder auteursrechten te betalen). Planning maken voor activiteiten De leerkracht selecteert verwerkingsactiviteiten voor de speerpunten waaraan zij gedurende de cyclus aandacht wil besteden. Het voorbeeld van een planningsrooster dat aan het begin van dit document staat afgedrukt, kan een hulpmiddel bij de planning zijn. In het voorbeeld wordt voor elke activiteit met pictogrammen aangegeven op welk speerpunt de nadruk ligt. Stimulerende leeromgeving creëren De leerkracht denkt erover na hoe het lokaal kan worden ingericht in de sfeer van het thema. Dit hoeft niet allemaal van tevoren te gebeuren. Het inrichten van het lokaal is ook een verwerkingsactiviteit voor de kinderen. Door samen met de kinderen over het inrichten te praten, en daarna samen het lokaal in te richten, wordt de betrokkenheid bij het thema vergroot. Tijdens de duur van het thema komen er steeds meer werkjes bij, waardoor het lokaal stapsgewijs ingericht wordt in de sfeer van het thema. Hoofdstuk 9 van het boek De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 heeft betrekking op de inrichting van de leeromgeving. Hierin staan veel tips over plekjes in het lokaal, zoals een leeshoek, een boekenmuur, een woordmuur, een lettermuur, een thematafel, een computerhoek, een schrijfhoek of een ontdekhoek. Hieronder staan enkele concrete tips voor het inrichten van het lokaal bij het thema Er was eens … Tips voor het inrichten van het lokaal bij het thema Er was eens … • Een schrijfhoek met verschillende schrijfmaterialen. In de schrijfhoek kunnen de kinderen bijvoorbeeld brieven of uitnodigingen schrijven voor de ouders. Ook kunnen ze de namen van sprookjesfiguren naschrijven, of een eigen sprookjesboek tekenen. • Sprookjeshoek: in een hoek van de klas wordt een ruimte sfeervol ingericht met bijvoorbeeld fluwelen doeken, mooie kopjes, een spiegel en een sjieke stoel. In deze hoek liggen verkleedkleren om een sprookjesverhaal (na) te spelen, zoals kleding voor een prins en prinses, ridders en dergelijke. De buitenkant van de sprookjeshoek kan van karton gemaakt worden. De kinderen maken bijvoorbeeld een kasteel of een mooi huis van dit karton. • Kastelenhoek: in een hoek van de klas wordt een ruimte ingericht als kasteel. Met behulp van bijvoorbeeld ribkarton kan een kasteel gemaakt worden. In het kasteel liggen verkleedkleren van de personages uit Kleine Draak. Voor de draak kan een stokpop gebruikt worden (zoals een stokpaard) zodat de kinderen er ook op kunnen zitten. Ook kleding van bijvoorbeeld ridders en jonkvrouwen kunnen hier een plaats krijgen, waardoor kinderen verschillende eigen bedachte verhalen kunnen uitspelen. In deze hoek kan de leerkracht informatieve boeken en verhalen over kastelen leggen. • Poppenkast: bij de poppenkast kunnen de kinderen voor elkaar poppenkastverhalen (na) spelen. Zij kunnen voor het bedenken van het verhaal gebruik maken van de wie-, waar-, wat- boeken waarin van alle poppen een foto zit en waarin verschillende gebeurtenissen staan afgebeeld. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 12 • • • Vertel- en luisterhoek: een kind gaat op een stoel zitten en vertelt middels een stokpop of praatpop een eigen bedacht verhaal of een bestaand sprookje. De leerkracht heeft dit de eerste keer voorgedaan. De kinderen kunnen gebruik maken van de wie-, waar-, wat- boeken om een verhaal te bedenken. De hoek kan sfeervol ingericht worden met hangende fluwelen doeken, een mooie stoel en gekleurde lampen. Ook bandjes waarop sprookjes zijn ingesproken (door de kinderen, ouders of door de leerkracht) kunnen hier een plaats krijgen. Bouwhoek: de kinderen bouwen hun eigen kasteel van grote bouwblokken of dozen. Vervolgens bedenken zij bijvoorbeeld het verhaal bij hun kasteel, over wat er in en rondom het kasteel gebeurt. Ze kunnen een tekening maken over de gebeurtenissen of dit met behulp van de leerkracht opschrijven. Zij kunnen ridders, paarden en prinsessen tekenen en deze bij het kasteel plakken. Ook kunnen zij door zich te verkleden als iemand uit een sprookje, zelf een verhaal spelen in het eigen gebouwde kasteel. Geef de kinderen een extra stimulans door boeken over kastelen bij de bouwhoek te leggen. Een fotomuur of sprookjesmuur met foto’s van de kinderen waarop zij bijvoorbeeld als een bepaald sprookjesfiguur verkleed zijn, plaatjes uit folders en tijdschriften van sprookjesfiguren, en labels bij de kernwoorden. Op deze muur kunnen ook knutselwerkjes van eigen bedachte sprookjesfiguren komen, met daarbij de zelfbedachte naam die de kinderen aan het sprookjesfiguur geven. Deze muur blijft in ontwikkeling, nieuwe woorden kunnen worden toegevoegd, de ordening kan worden aangepast en er kunnen plaatjes of foto’s bij worden gehangen. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 13 Fase 1 Introductie Anker Poppentheater Verwerkingsactiviteiten 1. Foto's bekijken op digitaal schoolbord of computer 2. Beeldwoordenweb maken 3. Een kasteel bouwen 4. Drama rond het kasteel 5. Taalspelletjes uit de schatkist 6. Lettermuur 7. Leervragen over draken 8. Schrijfhoekactiviteiten 9. Werkje in gezinsportfolio 10. Portfoliogesprek Anker Poppentheater Het anker voor deze cyclus is een poppentheater over een sprookje. Het poppentheater Binky Babbelkous heeft voor deze activiteitencyclus het verhaal Klik & Klak geschreven. Dit wordt gespeeld door Sylvia van den Hoek, Annette Albers en Paula Zaal (zie ook de website www.babbelkous.nl). Het poppenverhaal Klik & Klak wordt gespeeld door poppen en levensgrote figuren die zich in en om de poppenkast begeven. Het verhaal gaat over een prinses. Haar gouden eendjes Klik & Klak worden gestolen. Gelukkig wil de verliefde prins Roderick de gouden eendjes gaan zoeken. De prins vindt zichzelf erg stoer, maar is dit eigenlijk niet. Hij komt vele figuren tegen in zijn zoektocht door het sprookjesbos. Uiteindelijk weet hij Klik & Klak te redden uit de handen van heks Anja Piranja. En iedereen leeft nog lang en gelukkig. Tijdens het poppentheater maakt de leerkracht digitale foto’s van de poppen die het verhaal spelen en van luisterende kinderen. Ook kan de leerkracht foto’s maken van de kinderen samen met een pop die ze heel bijzonder vinden. De foto’s kunnen later gebruikt worden voor allerlei doeleinden, zoals voor een digitale fotoshow, bij de lettermuur of de woordmuur en bij verschillende verwerkingsactiviteiten. De leerkracht kan het poppenverhaal opnemen met een digitale videocamera waardoor de kinderen het poppentheater later nog eens kunnen bekijken en over het verhaal kunnen praten. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 14 Verwerkingsactiviteiten 1. Beeldwoordenweb maken De leerkracht bespreekt met de kinderen waar ze aan denken bij het woord ‘sprookje’. Ze schrijft alle woorden die de kinderen noemen op een flap, een digitaal schoolbord of een groot vel papier. Zo ontstaat er een beeldwoordenweb rondom het thema ‘Er was eens …’. Bij elk woord komt een afbeelding of tekening, zodat de kinderen het woord zelf kunnen ‘lezen’. De leerkracht biedt de kernwoorden die niet worden genoemd zelf aan. Het beeldwoordenweb krijgt een plaats in de klas zodat de kinderen het steeds kunnen zien, en de woorden eventueel zelf kunnen stempelen of schrijven. Als het beeldwoordenweb op een digitaal schoolbord wordt gemaakt, kan het worden geprint. De leerkracht kan er ook voor kiezen om de kinderen, nadat ze een woord hebben genoemd, dit woord eerst zelf te laten tekenen. De leerkracht schrijft het woord erbij. Alle tekeningen met woorden worden gegroepeerd opgehangen, zodat de kinderen ze steeds kunnen zien. 2. Foto's bekijken op digitaal schoolbord of computer De kinderen bekijken de foto's (of eventueel delen van de digitale videofilm) van het poppentheater op het digitaal schoolbord of op de computer. De leerkracht praat er met de kinderen over wat zij van het poppentheater vonden. Inleidende vragen die de leerkracht kan stellen zijn: Over wie ging het verhaal? Wat gebeurde er in het verhaal? Vertel eens hoe jullie het poppentheater vonden. De leerkracht probeert zo veel mogelijk op een natuurlijke manier gebruik te maken van de kernwoorden. 3. Een kasteel bouwen Het poppentheater Klik & Klak speelt zich af in het sprookjesbos bij het kasteel van de prinses. Op het decor is het kasteel te zien waarin zij woont. De leerkracht gaat samen met de kinderen een kasteel bouwen in het lokaal. Samen bekijken ze boeken met afbeeldingen van kastelen en bespreken ze hoe een kasteel eruit ziet. Ook heeft de leerkracht verschillende materialen verzameld: blokken, cilinders, dozen, kokers en dergelijke. Met een steeds wisselend klein groepje kinderen bespreekt ze welke materialen er zijn en hoe ze daarmee een kasteel kunnen bouwen. De leerkracht laat de kinderen zo veel mogelijk eigen initiatieven nemen, en stimuleert hen om samen te overleggen hoe het kasteel eruit komt te zien. Alle kinderen komen aan de beurt bij het bouwen van het kasteel. Het kasteel kan voortdurend worden uitgebreid, en blijft gedurende het thema staan, zodat de kinderen er steeds in kunnen spelen. 4. Drama rond het kasteel Met een klein groepje kinderen bekijkt de leerkracht de digitale videofilm van het poppenverhaal Klik & Klak nog een keer. Met de kinderen bespreekt zij wat er gebeurde in het verhaal. De leerkracht bedenkt samen met de kinderen een toneelstuk of poppenverhaal rondom een kasteel. De kinderen mogen zelf bedenken wat er gebeurt in het verhaal en wie er in het verhaal voorkomen. Omdat het erg moeilijk kan zijn om zelf personages te bedenken, kunnen ook dezelfde figuren gebruikt worden die in Klik & Klak voorkomen. In verkleedkleren spelen de kinderen het verhaal. Ze kunnen het verhaal meerdere keren oefenen. De leerkracht kan een video-opname maken van het toneelstuk. Door dit samen met de kinderen op de tv of op het digitale schoolbord te bekijken ontstaan nieuwe interactieve gesprekken. 5. Taalspelletjes uit de schatkist In het midden van de kring staat een schatkist. De leerkracht kan de kist op spannende wijze introduceren, door bijvoorbeeld een brief van een ridder voor te lezen die in de schatkist zit. In de brief staat dat er delen van een schatkaart in de schatkist zitten. Op elk deel van de schatkaart staat een opdracht, die steeds door een klein groepje kinderen moet worden uitgevoerd. Als alle opdrachten door de groepjes zijn uitgevoerd, is de De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 15 schatkaart compleet, en kunnen de kinderen op zoek gaan naar de schat, die ergens is verborgen. Dit kan bijvoorbeeld het prentenboek zijn dat in fase 2 aan de orde komt. De volgende opdrachten staan op de stukjes van de schatkaart: - Rijmen op woorden die bij sprookjes horen, bijvoorbeeld: Kasteel – veel Zwaard – kaart Prinses – fles Draak – vaak - Losse klanken samenvoegen tot een woord: Welk woord is dit: k-a-s-t-ee-l, d-r-aa-k - Een woord in klanken splitsen: Kun je het woord in stukjes knippen: draak (d-r-aa-k) - Welk woord klinkt het langst, bijvoorbeeld: ophaalbrug of draak, fee of prinsessenjurk, prins of poppentheater? 6. Lettermuur Binnen het thema Er was eens … krijgt één letter extra aandacht, bijvoorbeeld de letter k van kasteel. De leerkracht maakt een keuze uit de volgende suggesties, voor activiteiten rondom deze letter. • De kinderen bedenken woorden met de letter. Ze schrijven, tekenen of stempelen de woorden. Dit wordt opgehangen bij de letter op de lettermuur. • De kinderen verzamelen voorwerpen of materialen die beginnen met de letter, of waarin de letter voorkomt. De materialen krijgen een plaats bij de lettermuur. • Kinderen van wie de naam begint met de letter, mogen een (gekopieerde) pasfoto met de naam erbij bij de letter op de lettermuur hangen. 7. Leervragen over draken De leerkracht bekijkt met de kinderen enkele boeken over draken. Samen ontdekken ze dat er allerlei soorten draken zijn: grote en kleine, draken met allerlei kleuren, aardige en enge draken, en dergelijke. De leerkracht schrijft op een grote flap of het digitaal schoolbord wat de kinderen over draken weten. Ze zet de kinderen tot het bedenken van leervragen. Zo nodig helpt ze de kinderen op gang door een voorbeeld te geven: Welk geluid zouden draken maken? Honden blaffen, vogels fluiten, maar wat zouden draken doen? Op deze manier stimuleert ze de kinderen om zelf met vragen te komen. Als er te weinig vragen over draken worden bedacht, kan de leerkracht er ook andere fantasiedieren bij betrekken. 8. Schrijfhoekactiviteiten De leerkracht kan enkele van onderstaande activiteiten uitkiezen die kinderen kunnen uitvoeren in de schrijfhoek. Introductie ervan vindt plaats in de kleine kring of in de schrijfhoek. Doordat kinderen na afloop hun werkje in de kring mogen laten zien, brengt dit anderen weer op ideeën om ook dezelfde of net iets andere activiteiten te ondernemen. • De kinderen schrijven/stempelen of typen bij een afdruk van een foto die gemaakt is tijdens het poppentheater. De foto’s van Klik & Klak staan ook op www.babbelkous.nl. • De kinderen tekenen op een groot vel papier een zelf bedacht sprookjesfiguur dat in een kasteel woont en geven dit een naam. Ze schrijven of stempelen eventueel ook kenmerken van deze figuur erbij. • De kinderen tekenen zelf een verhaal dat begint met ‘Er was eens …’. Het verhaal speelt zich af in een kasteel. De leerkracht kan hier woorden en zinnen bij schrijven waarna het kind, als het daaraan toe is, de woorden of zinnen nastempelt, naschrijft of plakt. • De kinderen maken woordkaarten van de woorden voor de woordspin of de lettermuur. Ze stempelen, typen, schrijven of plakken de kernwoorden na. • Er kunnen labels gestempeld worden voor bij de nieuwe hoeken in de klas (zelf een naam 9. Werkje in gezinsportfolio De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 16 In de kleine kring bekijkt de leerkracht met enkele kinderen de foto’s van het poppentheater. De leerkracht kan voor twee verwerkingen voor in het gezinsportfolio kiezen: • Aan de hand van de digitale foto’s kiezen de kinderen wat zij de meest leuke of spannende pop vonden. De leerkracht drukt de foto van deze pop af. Ze bespreekt samen met de kinderen waarom ze voor deze pop hebben gekozen, of bijvoorbeeld welke pop ze het leukst of het spannendst vonden. De leerkracht laat de kinderen op elkaar reageren. De leerkracht schrijft samen met het kind bij de foto de naam van de pop en wat er zo bijzonder aan was. De foto en de geschreven tekst krijgen een plaats in het gezinsportfolio. Afhankelijk van het niveau van het kind kan het kind de woorden ook zelf naschrijven of nastempelen. Zie voor een voorbeeld bijlage 4. • Aan de hand van de digitale foto’s kiezen de kinderen in tweetallen wat zij de meest leuke of spannende gebeurtenis vonden in het verhaal. De leerkracht praat hier met hen over. Vervolgens tekenen de kinderen hierover in het eigen gezinsportfolio. Deze tekening kan ook op een los blad worden gemaakt en later ingeplakt worden. Wanneer de tekeningen klaar zijn gaat de leerkracht met vier kinderen bekijken wat ze hebben gekozen. De leerkracht laat de kinderen op elkaar reageren en vragen aan elkaar stellen wat zij van de gebeurtenis vonden en waarom. De leerkracht schrijft samen met het kind erbij waarom het deze gebeurtenis kiest en wat er gebeurde in die situatie. Afhankelijk van het niveau van het kind kan het de woorden ook zelf naschrijven of nastempelen. Zie voor een voorbeeld bijlage 4. 10. Portfoliogesprek Als de kinderen het gezinsportfolio mee naar huis krijgen of als ze weer op school komen met hun portfolio maakt de leerkracht gebruik van de gelegenheid om met de ouders en de kinderen over de werkjes in het portfolio te praten. De kinderen zitten in de kring met hun portfolio op schoot. De kinderen die dat willen mogen vertellen over wat er thuis of op school is ingeplakt en bijgeschreven. Gespreksonderwerpen kunnen zijn: • Zijn er kinderen die iets in het portfolio hebben geplakt over sprookjes? • Hebben de ouders of verzorgers er wat bijgeschreven? • Heeft het kind met de ouders gepraat over wat het op school heeft gedaan? Vertel er eens iets over! De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 17 Fase 2 Interactief voorlezen In deze fase komen de kinderen door het prentenboek tot meer verdieping, meer verdieping in de vorm van woordenschat behorende bij het anker en meer verdieping door een andere invalshoek dan de foto's. Interactief voorlezen is een belangrijk onderdeel van deze fase. De leerkracht start deze fase met het introduceren van het prentenboek en de bijbehorende kernwoorden aan de taalzwakke kinderen (preteaching). Bij het voorlezen in de grote kring zullen deze kinderen van de voorkennis profiteren. Startactiviteiten Introductie prentenboek in de kleine kring (pre-teaching) Introductie prentenboek in de grote groep Verwerkingsactiviteiten 1. Kernwoorden van Kleine Draak 2. Tweede keer lezen: wie-waar-wat picto’s 3. De boekenmuur 4. Voorlezen met verteltas of vertelkoffer 5. Herhaald voorlezen met een luistervraag 6. Het verhaal naspelen 7. Het prentenboek in de boekenhoek en de luisterhoek 8. Digitaal prentenboek 9. Schrijfhoek 10. Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitaal schoolbord Startactiviteiten Prentenboek voorlezen Kleine Draak Lieve Baeten (2005) Inhoud: Wat doet een kleine verschrikkelijke Draak als het nog niet zo goed lukt om verschrikkelijk te zijn? Hij oefent met een mensenkind! Want mensenkinderen zijn echte bangerds zegt zijn moeder. Wanneer ze nog maar een glimp opvangen van een Draak, beginnen ze al te trillen en te beven. Maar het kind dat Mamadraak meebrengt, is heel anders. Kernwoorden bij het prentenboek de draak, de bangerd, het kind, de staart, de vleugels, de hand, de tand, het vel, het dorp, de burcht, het drakenbed, de vriend, klein, groot, zacht, goede nacht, bang, bleek, blij, de schrik, radeloos, angstaanjagend, stomverbaasd, groeien, vliegen, fladderen, vuur spuwen, blazen, oefenen, trillen, ruiken, snuiven, beven, opzoeken, trots, fijn De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 18 Introductie prentenboek in de kleine kring Pre-teaching: de leerkracht kiest een introductie uit de volgende suggesties 1. Prentenboek vertellen in de eigen taal 2. Prentenboek verkennen met behulp van een handpop Introductie 1: Prentenboek vertellen in de eigen taal (Kleuterlezen) Een leerling van groep 6, 7, of 8 vertelt het verhaal van Kleine Draak in de moedertaal aan een groepje van één tot drie kinderen. Hij/zij gaat daarbij in op moeilijke woorden en begrippen en controleert of de kinderen het verhaal in de moedertaal begrijpen. De leerkracht van groep 1 en 2 of de eigen leerkracht van de ‘voorlezer’ geeft de kinderen tips mee, bijvoorbeeld: Prentenboek vertellen in moedertaal 1. 2. 3. 4. Zorg dat je het verhaal goed kent, schrijf het eventueel in je eigen woorden, in je moedertaal op. Ga zo zitten dat de kleuter goed mee kan kijken. Vertel het verhaal spannend en praat met de kleuters over de plaatjes. Vraag aan het eind: 'Welke bladzijde vond jij het leukst?' Zoek deze bladzijde samen op en praat erover. Introductie 2: Prentenboek verkennen met behulp van een handpop De leerkracht gebruikt een handpop van een dier (bijvoorbeeld een draak) of een figuur (bijvoorbeeld een kabouter) die het verhaal met een groepje taalzwakke kinderen gaat verkennen. Later kan de handpop ook bij andere sprookjesboeken worden gebruikt. Samen met de handpop bekijken de kinderen de prenten in het boek en praten erover. Het boek wordt nog niet voorgelezen. Het gebruik van een handpop maakt de activiteit levendig en stimuleert de interactie met kinderen die niet zo makkelijk het woord nemen. De handpop kan bijvoorbeeld wijzen op de context en de illustraties, hij kan woorden uitleggen door een meegebracht voorwerp te laten zien of voelen of door een woord te noemen dat ongeveer hetzelfde betekent. De handpop laat de kinderen zelf het verhaal verzinnen bij de illustraties. De leerkracht kan zelf ook verbazing en bewondering tonen om reacties van de kinderen uit te lokken, zoals Oh, wat is dat nou…?, Hee… dat is vreemd…. of Oh jee….. Introductie prentenboek in de grote groep De leerkracht introduceert het prentenboek Kleine Draak in de grote groep. Ze bespreekt de voorkant en de achterkant met de kinderen. Bij het bespreken van de kaft van het boek laat ze de kinderen aan de hand van de illustratie voorspellen wat er zal gebeuren. Enkele voorbeeldvragen zijn: • Waar denken jullie dat het verhaal over gaat? • Waarom denk je dat? Dan leest de leerkracht de titel van het boek en vraagt aan de kinderen of ze nu beter weten waar het boek over zal gaan en waarom ze dat denken. Vervolgens bekijkt de leerkracht het boek samen met de kinderen waarbij ze de kernwoorden verduidelijkt die ze heeft gekozen bij de prenten. Dit doet ze door middel van uitbeelden (met behulp van concrete voorwerpen, afbeeldingen, foto’s en voordoen), uitleggen of uitbreiden. De leerkracht zoekt bijvoorbeeld een knuffel van een draak of een draak van plastic. Voor woorden als vliegen of vuur spuwen, kan de leerkracht afbeeldingen laten zien of ze kan dit uitbeelden of uitleggen. De materialen ondersteunen De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 19 het voorlezen van het prentenboek en later ook het naspelen of navertellen van het verhaal door de kinderen. Nadat het hele boek is bekeken, leest de leerkracht het prentenboek letterlijk voor. Tijdens het voorlezen geeft ze de kinderen steeds de ruimte om te reageren op het verhaal of op de prenten. De kinderen mogen ook op elkaar reageren. Verder kunnen de kinderen door het stellen van open vragen worden aangezet om na te denken over het verhaal. De leerkracht kan bijvoorbeeld halverwege het verhaal stoppen en vragen naar de afloop van het verhaal. Verwerkingsactiviteiten 1. Kernwoorden van Kleine Draak De leerkracht heeft van te voren de kernwoorden op stroken papier gezet. Met de woordstroken erbij, bespreekt ze met de kinderen welke belangrijke woorden ze in het verhaal zijn tegengekomen. De kinderen maken op losse kaartjes tekeningen van de woorden op de woordstroken. Samen met de leerkracht kijken ze naar de beginletter van het woord, en zoeken meer woorden met dezelfde beginletter. De woordstroken worden samen met de tekeningen op de lettermuur gehangen, bij de letter waarbij het woord hoort. De kinderen kunnen de kernwoorden op een later tijdstip nastempelen, naschrijven of natekenen bij eigen werkjes. 2. Tweede keer lezen: wie-waar-wat picto's De volgende dag leest de leerkracht het boek een tweede keer voor. Ze gaat eerst op de volgende vragen in om het verhaal terug te halen: • Over wie gaat het verhaal? • Waar speelt het verhaal zich af? • Wat gebeurt er in het verhaal? Wat is het probleem? De leerkracht schrijft de antwoorden kort op een flap, met behulp van deze picto's of de picto’s in bijlage 3: Wie b Waar ' Wat ? Als de kinderen iets niet meer zeker weten zegt de leerkracht dat zij het verhaal nog een keer gaat voorlezen en de antwoorden daarna achter de picto's zal opschrijven. Nadat het boek de tweede keer is voorgelezen, bespreekt de leerkracht het probleem in het boek en praat er samen met de kinderen over hoe dit opgelost werd. 3. De boekenmuur De leerkracht heeft een kopie gemaakt van een aantal bladzijdes (acht à tien platen) waarop duidelijk te zien is wat er gebeurt in het boek Kleine Draak. Samen met de leerkracht leggen de kinderen de platen van het verhaal in de juiste volgorde. De leerkracht laat de kinderen het verhaal met behulp van de platen navertellen. Ze geeft de kinderen de ruimte om op elkaar te reageren over de volgorde waarop de platen moeten liggen. Als alle kinderen tevreden zijn kijkt de leerkracht samen met de kinderen of het klopt. De leerkracht kan op een strook heel kort een begeleidende zin schrijven die zij samen met de kinderen bedenkt. De leerkracht stelt bijvoorbeeld de vraag wat er gebeurt op de plaat en schrijft dan bijvoorbeeld op: ‘Kleine Draak oefent’ of ‘Kleine Draak spuwt vuur’. De leerkracht hangt de platen en de begeleidende tekst op bij de boekenmuur, waardoor kinderen vaak terug kunnen kijken naar het verhaal en ook ouders zien waar het boek over gaat en dit met hun kind kunnen bespreken. Deze activiteit kan de leerkracht daarna in tweetallen uit laten voeren. De kinderen leggen de platen in de juiste volgorde en vertellen elkaar het verloop van het verhaal. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 20 4. Voorlezen met verteltas of vertelkoffer De leerkracht zoekt van te voren enkele voorwerpen uit het boek bij elkaar en stopt deze samen met het prentenboek in een tas of koffer. De kinderen mogen raden wat er in de tas zit. Eén voor één haalt de leerkracht de voorwerpen op spannende wijze tevoorschijn en zet ze neer op de verteltafel. Tijdens het voorlezen mogen de kinderen de voorwerpen gebruiken om het verhaal mee te spelen (zie ook verwerkingsactiviteit 6. 5. Herhaald voorlezen met een luistervraag In de dagen daarna leest de leerkracht het verhaal nogmaals voor in de kleine kring. Hierbij besteedt ze extra aandacht aan de nieuwe woorden uit het verhaal en aan de verhaallijn. De leerkracht vraagt naar betekenissen van de nieuwe woorden en laat de kinderen woorden aanwijzen op de illustraties en deze eventueel uitbeelden. Op deze manier kan zij zich een beeld vormen van de woorden die de kinderen al receptief beheersen. Deze informatie kan de leerkracht gebruiken voor het bijhouden van de woordenmap. Voordat de leerkracht gaat lezen stelt ze aan de kinderen een luistervraag. De leerkracht vraagt bijvoorbeeld: • Probeer eens te onthouden wat Kleine Draak kan • Hoe komt Beppo weer thuis? 6. Het verhaal naspelen De leerkracht zorgt voor handpoppen of zelfgemaakte stokpoppen van Beppo en van de draken die in het verhaal voorkomen. De stokpoppen kunnen eenvoudig gemaakt worden door de kinderen de draak of Beppo te laten tekenen of door deze op stevig papier te kopiëren uit het boek, uit te knippen en deze op een stokje (satéprikker) te plakken. Terwijl de leerkracht het verhaal in de kleine kring voorleest of vertelt, spelen de kinderen het verhaal na bij de verteltafel of in de poppenkast. Tijdens het vertellen van het verhaal kan de leerkracht de kinderen helpen bij het spelen van hun rollen door bijvoorbeeld vragen te stellen: ‘Wat deed Kleine Draak toen hij het kind zag’? of ‘Wat oefent Kleine Draak?’. De kinderen kunnen het verhaal ook zelfstandig naspelen of eigen varianten op het verhaal bedenken. Dit kan plaatsvinden in de kastelenhoek, in de bouwhoek of de poppenkast. Tijdens observaties noteert de leerkracht in een woordenmap voor elk kind welke woorden het kind actief gebruikt. 7. Het prentenboek in de boekenhoek en luisterhoek In de boekenhoek liggen veel boeken die te maken hebben met sprookjes en kastelen (zie ook bijlage 2). Deze kunnen de kinderen zelfstandig bekijken en ‘lezen’. De leerkracht gaat regelmatig bij de kinderen in de boekenhoek/luisterhoek zitten om te observeren en te luisteren naar wat het kind te vertellen heeft over het verhaal. Vragen die de leerkracht aan de kinderen kan stellen om een gesprek over de (luister)boeken op gang te brengen en zo het verhaalbegrip en de mondelinge taal bij kinderen te bevorderen zijn: • Waar gaat het boek over? • Wat gebeurt er in het verhaal / in het boek? • Welke bladzijde vind je het mooist? In de luisterhoek staat een bandrecorder met een cassettebandje waarop het boek Kleine Draak wordt voorgelezen, bijvoorbeeld door de leerkracht. De kinderen kunnen tijdens het luisteren zelf meekijken met het boek. 8. Digitaal prentenboek De leerkracht heeft van het prentenboek Kleine Draak een digitale versie gemaakt. De kinderen bekijken en beluisteren in twee- of drietallen het digitale prentenboek op de computer, zelfstandig of onder begeleiding van de leerkracht. De leerkracht kan door middel van een microfoon samen met de kinderen geluid toevoegen aan de draken en De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 21 Beppo uit het verhaal. Tijdens het bekijken van de digitale versie van het prentenboek, kunnen de kinderen door op de draak of Beppo te klikken, een geluid of tekst horen. 9. Schrijfhoek De leerkracht maakt een keuze uit de volgende suggesties voor de schrijfhoek. • De kinderen maken een eigen boek over een kasteel. Zij bedenken zelf wat er in en rondom het kasteel gebeurt, door dit te tekenen. Afhankelijk van het niveau schrijft de leerkracht het verhaal bij de tekeningen of schrijft het kind één of meerdere woorden zelf na van het voorbeeld van de leerkracht. Het stimuleert kinderen wanneer zij in een boekje mogen werken dat al klaar is (enkele witte velletjes en een gekleurde kaft aan elkaar nieten). Wanneer dit boek in de vorm van een kasteel is uitgeknipt, werkt dit extra motiverend. • De kinderen bedenken een vervolgverhaal op Kleine Draak. Ze bedenken zelf wat er met Kleine Draak en Beppo gebeurt of wat zij gaan doen nu ze samen vrienden zijn en anderen bang proberen te maken. Afhankelijk van het niveau van het kind schrijft de leerkracht de tekst die het kind bedenkt of schrijft het kind een of meerdere woorden zelf na van het voorbeeld van de leerkracht. • De kinderen bedenken zelf een fantasiedier, sprookjesfiguur of eigen draak die woont in een kasteel. Ze maken hier een tekening van op een groot vel papier. Afhankelijk van het niveau van het kind schrijft de leerkracht de naam van het dier, de draak of de sprookjesfiguur en schrijven of stempelen de kinderen dit na. • De hoofdpersonen uit het prentenboek of het poppentheater worden door de kinderen getekend en hun naam wordt nageschreven of gestempeld. Daarna kan de afbeelding bij de goede letter op de lettermuur worden gehangen. 10. Vertellen of voorlezen met ondersteuning van het digitaal schoolbord De leerkracht scant of fotografeert de prenten uit het boek. De prenten kunnen dan via de computer en beamer op het digitale schoolbord worden geprojecteerd. De kinderen zien de prenten als grote dia op het digitale schoolbord. De leerkracht kan de volgende suggesties samen met de kinderen uitvoeren: • De leerkracht kan de prenten op het digitaal schoolbord laten zien tijdens het interactief vertellen of voorlezen van het verhaal. • De geschreven (kern)woorden of zinnen kunnen worden ingesproken door de kinderen naast het ingesproken verhaal. De tekst Kleine draak spuwt vuur wordt bijvoorbeeld gekoppeld aan een pictogram (bijvoorbeeld luidspreker) op Kleine Draak waar de kinderen op kunnen klikken om de tekst te horen. • Tijdens het interactief vertellen of voorlezen van het verhaal worden (kern)woorden of zinnen bij de platen geschreven die in het verhaal voorkomen en die de kinderen belangrijk vinden om toe te voegen. De leerkracht stelt bijvoorbeeld de vraag ‘Wat gebeurt er op deze plaat?’ De leerkracht stimuleert zoveel mogelijk het gebruik van kernwoorden en vult hierbij de kinderen zonodig aan. De woorden worden als gedrukte tekst bij de prenten op de computer opgeslagen. • De leerkracht kan de begeleidende tekst die bij de platen van het verhaal hoort door kinderen in laten spreken en opnemen in het prentenboek op het digitale schoolbord. • Met de leerkracht bedenken de kinderen een eigen verhaal of een vervolgverhaal over de hoofdpersonen uit het boek. De leerkracht kan de tekeningen van de kinderen scannen of de kinderen teken rechtstreeks op het digitaal schoolbord. Hiervan kan de leerkracht samen met de kinderen een eigen digitaal prentenboek maken. De kinderen kunnen ook hier het verhaal zelf inspreken. De prenten kunnen later als digitaal prentenboek dienst doen. In twee- of drietallen kunnen de kinderen op een later tijdstip het digitale prentenboek op de computer bekijken, al dan niet onder begeleiding van de leerkracht. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 22 Fase 3 Werken met verhalen In deze fase staan verhaallijnen van verschillende sprookjes centraal. De leerkracht leest nieuwe sprookjes voor en kinderen maken zelf sprookjes of schrijven en vertellen over sprookjes waarbij ze de kernwoorden op een actieve wijze gebruiken. Plezier beleven aan sprookjes staat voorop in deze fase. De leerkracht kan in deze fase het vertellen van sprookjes als terugkomend ritueel inzetten. Startactiviteit Sprookjesboeken Verwerkingsactiviteiten 1. Terugkijken op het bezoek 2. Voorlezen van nieuwe boeken 3. Waar gaat een sprookje over 4. Een verhalenbundel 5. De sprookjesmuur uitbreiden 6. Klank- en taalspelletjes 7. Zeg Roodkapje 8. Sprookjes vertellen 9. Gesprek met de ouders Startactiviteit Sprookjesboeken Om het werken met andere verhalen rondom het thema Er was eens … in te leiden, kan de leerkracht een ouder vragen om een toneelstukje te spelen. De ouder verkleedt zich als bijvoorbeeld een oude meneer of dame, een sprookjesfiguur, heks of kabouter en neemt veel sprookjesboeken met zich mee. Deze persoon vertelt dat hij of zij al jaren sprookjesboeken verzamelt en dat hij of zij hoorde dat ze op school bezig zijn met het thema Er was eens …. Hij of zij leent de kinderen daarom verschillende sprookjesboeken uit. Zij moeten in ruil hiervoor een sprookjesboek met de klas maken en dit in de hal van de school tentoonstellen. Deze persoon vertelt tot slot nog een sprookje aan de kinderen. Tijdens het bezoek maakt de leerkracht digitale foto’s van de ouder die het toneelstuk speelt en de luisterende kinderen. Ze probeert hierbij zoveel mogelijk kinderen te fotograferen. Verwerkingsactiviteiten 1. Terugkijken op het bezoek De digitale foto’s die gemaakt zijn tijdens het toneelstuk worden door de leerkracht in een digitale fotoshow op de computer of het digitale schoolbord gezet. Eventueel kan de leerkracht samen met de kinderen de gebeurtenissen, de naam van de kinderen op de foto’s en dergelijke inspreken met behulp van een microfoon. Met een klein groepje kinderen bespreekt de leerkracht de foto’s. De volgende onderwerpen kunnen met de kinderen worden besproken. Wat zie je op de foto? Wat kwam deze persoon doen? Wat hebben we met hem/haar afgesproken? De leerkracht laat zo veel mogelijk de kinderen zelf aan het woord. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 23 Op een later moment kunnen de kinderen deze foto’s nogmaals zelfstandig bekijken op de computer. De foto’s kunnen ook op de website van de school geplaatst worden, waardoor de kinderen ook aan de ouders thuis kunnen vertellen wat er op school is gebeurd. 2. Voorlezen van nieuwe boeken De leerkracht introduceert verschillende boeken die te maken hebben met het thema (zie de lijst met suggesties voor boeken in bijlage ). Samen met de kinderen wordt er een boek gekozen. Dit kan een verhalend boek, een prentenboek of een verhalenbundel zijn over sprookjes. De leerkracht bespreekt met de kinderen waarom zij voor dit boek hebben gekozen: Waarom willen jullie dat ik dit boek voorlees? Om de kinderen meer op weg te helpen kan de leerkracht de volgende vragen stellen: Lijkt het boek jullie spannend? Waarom denk je dat? Wat vind je van de plaatjes? Vervolgens bekijkt de leerkracht samen met de kinderen de kaft van het boek. De leerkracht stelt vragen, zoals: Waar denk je dat het boek over zal gaan? Denk je dat er een verhaal in het boek staat of denk je dat we iets van dit boek kunnen leren? De leerkracht schrijft de voorspellingen van de kinderen op een flap of op het digitaal schoolbord. Zij kan hierbij gebruik maken van de wie-waar-wat-pictogrammen (zie bijlage 3). De leerkracht vertelt de kinderen dat zij dit opschrijft, zodat ze later kunnen kijken of het allemaal klopte. Vervolgens leest de leerkracht de titel van het boek voor en vraagt aan de kinderen of ze nu denken dat het verhaal ergens anders over gaat of dat dat hetzelfde is gebleven. Daarna leest de leerkracht het verhaal interactief voor. Na het voorlezen worden de voorspellingen van de kinderen bekeken. Klopten de voorspellingen over de inhoud van het boek? Was het boek inderdaad zo spannend als de kinderen van tevoren hadden gedacht? Hierna kunnen de verschillen en overeenkomsten besproken worden tussen dit boek en Kleine Draak. De boeken krijgen een vaste plaats in het lokaal, bijvoorbeeld in de boekenhoek, zodat kinderen zelf in de boeken kunnen 'lezen'. De kaft van de boeken kunnen ook worden gekopieerd en een aparte plaats krijgen op een boekenmuur. 3. Waar gaat een sprookje over Deze activiteit kan de leerkracht uitvoeren wanneer er al veel verschillende sprookjes aangeboden zijn. Met de kinderen bespreekt de leerkracht wie er voor kunnen komen in sprookjes, waar het zich kan afspelen en wat er kan gebeuren. De kinderen tekenen ieder een sprookjesfiguur, een plaats waar het zich kan afspelen en een situatie. De leerkracht begeleidt de kinderen hierbij. Samen maken ze hier drie boeken van: - een boek met op iedere bladzijde een verschillend (fantasie) sprookjesfiguur of dier. Dit is het ‘Wie-boek’. - een boek gemaakt waarin afbeeldingen of tekeningen staan van verschillende locaties. Dit is het ‘Waar-boek’. - een boek waarin allerlei situaties staan getekend. Dit is het ‘Wat-boek’. Aan de hand van de Wie-, Waar-, Wat-boeken kunnen de kinderen zelf een verhaal vertellen in de vertel- en luisterhoek door steeds een andere combinatie van bladzijdes te nemen. 4. Een verhalenbundel De leerkracht bekijkt samen met een klein groepje kinderen een verhalenbundel, bijvoorbeeld Acht sprookjes van moeder de Gans van Cramer (2001). De leerkracht introduceert de verhalenbundel op een aantrekkelijke wijze. Ze neemt bijvoorbeeld een verhalenbundel waar zij zelf ervaringen mee of herinneringen aan heeft uit haar jeugd. In een interactief gesprek bekijkt de leerkracht met de kinderen hoe een verhalenbundel eruitziet, wat er in staat, waar de plaatjes zijn en van wie het boek zou kunnen zijn. Ze moedigt de kinderen aan om zelf ook iets te vertellen wat ze hebben meegemaakt, en wat te maken heeft met een sprookje. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 24 5. De sprookjesmuur uitbreiden Op de sprookjesmuur waar het kasteel van Kleine Draak hangt, kunnen nu ook sprookjesfiguren een plaats krijgen. Bij elk nieuw aangeboden sprookje wordt de sprookjesmuur uitgebreid met de sprookjesfiguren uit het sprookje, die de kinderen hebben getekend. Met hulp van de leerkracht wordt op een strook de naam van de sprookjesfiguur geschreven of gestempeld. De sprookjesfiguren krijgen een plaats bij het kasteel op de muur of op de lettermuur bij de beginletter van de sprookjesfiguur. 6. Klank- en taalspelletjes De leerkracht maakt een keuze uit de volgende klank- en taalspelletjes. • De kinderen zoeken in de kernwoorden van het thema of het boek naar een bepaalde letter, bijvoorbeeld de s van sprookje of de A van Assepoester • De kinderen vergelijken kernwoorden met elkaar: welk woord is het langst of het kortst? • Samen met de leerkracht verdelen de kinderen de kernwoorden in lettergrepen, door te klappen of te lopen als een prins of prinses op de woorden (roodkapje – rood/kap/je) • De kinderen bedenken woorden die rijmen op de kernwoorden (draak – vaak) • De kinderen maken zinnen met de kernwoorden (draak – de kleine draak is erg lief) • Een kind neemt een sprookje in gedachten en de andere kinderen stellen vragen. Bijvoorbeeld: gaat het sprookje over een dier? Het kind dat het sprookje in gedachten heeft mag alleen ja of nee zeggen. De anderen raden welk sprookje het is. 7. Zeg Roodkapje De leerkracht laat een rode zakdoek zien, een mandje en grote oren. De leerkracht stelt vragen aan de kinderen over de voorwerpen. Van wie zou dit zijn? Wat kunnen wij ermee doen? De leerkracht laat enkele (zelf getekende of gekopieerde) platen zien van het verhaal van Roodkapje. De leerkracht stelt stimulerende vragen en laat de kinderen de platen van Roodkapje in de goede volgorde leggen. De leerkracht vraagt door over het verloop van het verhaal van Roodkapje. Zij laat als het ware de kinderen het verhaal vertellen. De leerkracht zingt met de kinderen het liedje Zeg Roodkapje, waar ga je henen (Liedjes met een hoepeltje erom, 1996) en laat de kinderen om de beurt met de materialen meespelen. De leerkracht kan het lied op een flap uitschrijven. De woorden, zoals roodkapje, grootmoeder en wolf kan de leerkracht samen met de kinderen tekenen. Door deze afbeeldingen kunnen de kinderen het lied als het ware meelezen. Tot slot kan de leerkracht de kinderen letters laten omcirkelen die hetzelfde zijn, bijvoorbeeld de b van bos. 8. Sprookjes vertellen De leerkracht vertelt in de kleine kring een sprookje. Ze maakt een ritueel van het verhalen vertellen. Ze neemt bijvoorbeeld plaats op een vertelstoel, zet een vertelhoed op of maakt gebruik van een andere vertelplek. De leerkracht vertelt een bestaand sprookje of een zelf bedacht sprookje. Het verhaal sluit zo veel mogelijk aan bij het thema en de kernwoorden. Nadat de leerkracht heeft verteld is het de beurt aan één van de kinderen. Een kind neemt plaats op de vertelstoel en vertelt een (fantasie)sprookje. Als het kind klaar is met het sprookje bespreekt de leerkracht met de kinderen het verloop van het verhaal. Over wie ging het verhaal? Wat gebeurde er in het verhaal? Het verdient de voorkeur om het verhalen vertellen op geregelde tijden uit te voeren, zodat de kinderen eraan kunnen wennen. Wanneer een verhaal van een kind stokt, kan de leerkracht een prikkelende uitspraak doen om zo een nieuwe impuls te geven. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 25 Het vertellen van sprookjes kan ook in de poppenkast worden gedaan. De kinderen kunnen dan gebruik maken van poppenkastpoppen of stokpoppen. Hierdoor wordt het sprookje levendiger, en ook het luisteren. 9. Gesprek met de ouders De leerkracht creëert de gelegenheid om een gesprek met ouders te voeren over de werkjes in het gezinsportfolio van hun kind. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 26 Fase 4 Werken met leervragen In deze fase voeren de kinderen verschillende onderzoeken uit aan de hand van leervragen. De kinderen bekijken sprookjesverhalen, bedenken zelf sprookjes en maken kennis met minder bekende sprookjes. Het doel van deze fase is het uitbreiden en verdiepen van het thema, de woordenschat en kennis van de wereld. Door de kernwoorden in een andere context te gebruiken zullen de kinderen een beter begrip krijgen van de woorden, ze beter onthouden en ze ook meer actief gaan gebruiken. Startactiviteit Spiegeltje, spiegeltje aan de wand… Verwerkingsactiviteiten 1. Het sprookjesbos 2. Voeldoos 3. Een sprookjeskijkdoos 4. Een onderzoek 5. Sprookje uit een ander land 6. Een muzikaal sprookje 7. Koekeloere over sprookjes 8. Portfoliogesprek 9. Een uitnodiging maken Startactiviteit Spiegeltje, spiegeltje aan de wand… De kinderen zitten in de kring. In het midden van de kring staat een grote spiegel. De leerkracht heeft de spiegel versierd met bijvoorbeeld goud papier. De leerkracht kijkt in de spiegel en zegt: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste van dit land? De leerkracht vraagt aan de kinderen of ze weten uit welke sprookje dit komt. Wat weten de kinderen nog meer over het sprookje? Wat gebeurt er in het sprookje? Wat doet de spiegel in het sprookje? Hoe loopt het sprookje af? De leerkracht gaat dieper in op het begin en einde van een sprookje. Een sprookje begint altijd met er was eens en eindigt met ze leefden nog lang en gelukkig. De leerkracht laat de kinderen zelf een (kort) sprookje bedenken wat begint met er was eens en eindigt met ze leefden nog lang en gelukkig. De leerkracht kan de kinderen hier een tekening over laten maken. De leerkracht kan de verhalen ook opnemen, zodat alle kinderen hier naar kunnen luisteren in bijvoorbeeld de luisterhoek. Verwerkingsactiviteiten 1. Het sprookjesbos De leerkracht houdt in de kleine kring een interactief gesprek over sprookjes. De leerkracht kan het gesprek starten met bijvoorbeeld de vraag: Stel je voor dat je mee mag spelen in een sprookje en je mag zelf weten welk sprookje en wie je zou mogen zijn. In welk sprookje zou jij dan mee willen spelen? Wie zou je graag willen zijn? Waarom? Vertel er eens iets over? Zou je een sprookjesfiguur willen zijn dat wij nog niet De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 27 kennen? Hoe zie je er dan uit? Vertel er eens iets over? De kinderen kiezen wie ze graag zouden willen zijn als ze in een sprookje mee mogen spelen. Deze sprookjesfiguur gaan zij zelf knutselen. De leerkracht maakt een sprookjesbos samen met de groepjes kinderen. Wanneer alle spookjesfiguren klaar zijn bedenken de kinderen in kleine groepjes een verhaal dat zich afspeelt in het sprookjesbos. Het verhaal begint natuurlijk met er was eens … De leerkracht bespreekt met de kinderen dat er in een sprookje altijd een probleem is dat zich uiteindelijk weer oplost en dat het sprookje eindigt met ze leefden nog lang en gelukkig. De leerkracht bespreekt welk probleem zich voordoet en stelt stimulerende vragen om het verhaal op gang te brengen en om alle kinderen aan bod te laten komen. De leerkracht vraagt bijvoorbeeld: wat zou Roodkapje kunnen zeggen tegen de heks van Hans en Grietje? 2. Voeldoos De leerkracht maakt in een schoenendoos twee gaten waar de armen van een kind doorheen kunnen. In de voeldoos stopt zij voorwerpen die met een bepaald sprookje te maken hebben, bijvoorbeeld een spiegel (Sneeuwwitje), een muiltje (Assepoester), een spekje (Hans en Grietje), een lamp (Alladin) of een draak (Kleine Draak). De leerkracht gebruikt alleen voorwerpen van sprookjes die aangeboden zijn. De kinderen vertellen wat ze voelen, uit welk sprookje het voorwerp komt en welke rol het voorwerp heeft in het sprookje. 3. Een sprookjeskijkdoos De leerkracht heeft een kijkdoos van een sprookje gemaakt. Met een klein groepje kinderen bekijkt ze de kijkdoos en praat ze erover. Wat zie je? Waar denk je aan als je dit ziet? Uit welk sprookje komen de sprookjesfiguren? De kinderen vertellen in eigen woorden het verhaal van het sprookje bij de kijkdoos. De kinderen maken nu een eigen sprookjeskijkdoos. Wanneer de kijkdoos van een sprookje klaar is, kunnen de kinderen de kijkdoos aan elkaar laten zien en het sprookje erbij vertellen. 4. Een onderzoek Voor het doen van onderzoek kiest de leerkracht uit onderstaande suggesties. - Een onderzoek naar draken. In fase twee staat het prentenboek Kleine Draak centraal. Dit kan een aanleiding zijn waardoor kinderen meer willen weten over draken. De leerkracht laat een foto of afbeelding van een draak of een plastic draak zien. De kinderen mogen om de beurt een kenmerk van de draak noemen. Alle kenmerken worden door de leerkracht op een flap of een groot vel papier geschreven. De leerkracht stelt bijvoorbeeld de volgende vragen: Wat zie je? Wat voel je? De leerkracht laat de lijst zien en zegt bijvoorbeeld tegen de kinderen: we weten nu al heel veel! Wat zouden jullie nog meer willen weten over de draak? De leerkracht schrijft de vragen van de kinderen op en vult deze eventueel aan met een eigen vraag. De leerkracht stelt aan de kinderen vragen over hoe ze het antwoord op de vraag kunnen vinden. Hiervoor kan de leerkracht met de kinderen verschillende boeken en materialen verzamelen over draken, en op een ontdektafel uitstallen. De resultaten van het onderzoek legt de leerkracht samen met de kinderen vast door erover te vertellen, te schrijven en te tekenen. Wanneer een kind een antwoord op een vraag heeft gevonden kan hij of zij dit aan de klas vertellen of laten zien, bijvoorbeeld vanaf de vertelstoel. - Een onderzoek naar kastelen. Het prentenboek Kleine Draak kan ook een aanleiding zijn waardoor kinderen meer willen weten over kastelen. De leerkracht laat op dezelfde manier als de werkwijze bij het onderzoek naar draken het onderzoek naar kastelen plaatsvinden. 5. Sprookje uit een ander land Voor deze activiteit vraagt de leerkracht een ouder om een sprookje uit het land van herkomst te vertellen. De ouder vertelt het sprookje aan de kinderen. Samen met de kinderen vult de leerkracht een wie-waar-wat-schema in. De leerkracht bespreekt de De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 28 verschillen tussen dit sprookje en een sprookje dat de kinderen al kennen. Waar gaat dit sprookje over? Begint het sprookje ook met er was eens? Loopt het sprookje ook goed af? In een tabel noteert de leerkracht, met hulp van de ouder en de kinderen de overeenkomsten en verschillen op een flap. Kenmerken Sprookje uit een ander land Bekend sprookje Wie Waar Wat Kleren Andere kenmerken …. In de tabel komen woorden en afbeeldingen van de antwoorden. De leerkracht bespreekt met de kinderen over wat er echt heel anders is aan het sprookje uit een ander land, bijvoorbeeld de kleren die de sprookjesfiguren aan hebben, of de plek waar het sprookje zich afspeelt. De tabel wordt opgehangen op de sprookjesmuur. 6. Een muzikaal sprookje Voor het praten over en het uitspelen van muzikale sprookjes kan de leerkracht een keuze maken uit onderstaande suggesties. - Het muzikale sprookje van Peter en de Wolf (bijvoorbeeld orkestmuziek van Sergey Prokofiev) is voor deze activiteit geschikt. De leerkracht laat het muzikale sprookje van Peter en de Wolf aan de kinderen horen. Zij vraagt aan de kinderen om te bedenken waar het sprookje over zal gaan. De leerkracht bespreekt de ideeën die de kinderen hebben bij het muziekstuk. Samen met de kinderen bedenkt de leerkracht een toneelstuk bij het muziekstuk. Ze stelt stimulerende vragen als Wie komen er voor in het muziekstuk? Wat gebeurt er in het muziekstuk? Hoe loopt het af? Hoe kun je bewegen op de muziek? De leerkracht kan een wie-waar-wat-schema invullen om het verhaal duidelijker te maken voor de kinderen. - De leerkracht laat het muzikale sprookje van Peter en de Wolf aan de kinderen horen. De leerkracht vertelt het sprookje bij het muziekstuk. Met de kinderen kan zij bespreken hoe je aan de muziek kunt horen of wat in het sprookje gebeurt bij de muziek past. De kinderen kunnen het verhaal bij het muzikale sprookje naspelen (een groepje eenden, een groepje jagers, iemand die de wolf speelt en Peter en bijvoorbeeld kinderen die voor bloem of boom spelen). Aan de muziek is te horen wie aan de beurt is omdat bij elke personage dezelfde melodie te horen is. Ook andere muzikale sprookjes kunnen worden gebruikt. - De leerkracht kan ook gebruik maken van muziek van de Efteling. De leerkracht vertelt een bewegingsverhaal bij de muziek of laat dit de kinderen bedenken. Aan de hand van een wie-waar-wat-schema kan de leerkracht het sprookje voor de kinderen visualiseren. 7. Koekeloere over sprookjes De leerkracht kijkt samen met de kinderen naar één of beide afleveringen van Koekeloere. Inhoud van aflevering 323: Moffel leest voordat hij gaat slapen het sprookje van Hans en Grietje. Hij valt in slaap en droomt dat Moffel en Piertje bij het koekhuis van de heks zijn. In het huisje zien ze een heks. De heks gaat sprokkelhout halen en wil Moffel vetmesten. Piertje moet goed vegen anders gaat ze in de soep. Dan gaat de heks de kookpot pakken. Moffel wordt wakker. Het was gelukkig maar een droom. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 29 Inhoud van aflevering 324: Moffel zoekt zijn kroon omdat hij een echte prins wil gaan spelen. Piertje maakt intussen schoon en terwijl ze de spiegel stoft kijkt ze in de spiegel. Ze zou zelf wel naar een bal willen gaan waar een knappe prins komt. Piertje wordt Assepier. Op het bal is prins Moffel en hij vindt Assepier erg leuk. Dan slaat de klok twaalf uur. Assepier rent weg en verliest haar kroontje. Daarna voert zij hierover een gesprek in de kleine kring. Ze stuurt dit gesprek niet. De kinderen mogen zelf iets vertellen naar aanleiding van deze aflevering. Dit kan gaan over sprookjes, waargebeurd en niet-waargebeurd, bang zijn en je veilig voelen, nare dromen en fijne dromen, of iets anders wat de kinderen aandragen. Ter afsluiting kan de leerkracht met de kinderen de suggesties uitvoeren die in de beschrijving van Koekeloere worden gegeven. Hiervoor bedenkt de leerkracht met de kinderen rare gerechten voor een heksenkookboek, zingen zij het liedje ‘sprookje’ of leren zij het versje ‘heksenspreuken’. 8. Portfoliogesprek De leerkracht voert een gesprek met de kinderen over hun gezinsportfolio. In de kring kunnen de kinderen vertellen en laten zien wat er thuis in het portfolio is geplakt en wat erbij is geschreven. Gespreksonderwerpen zijn: • Zijn er kinderen die iets in het portfolio hebben geplakt over sprookjes? • Hebben de ouders of verzorgers er wat bijgeschreven? • Heeft het kind er met de ouder over gepraat? Vertel er eens iets over! De leerkracht probeert de kinderen te betrekken bij het werk van elkaar door hardop te zeggen wat ze denkt en te vragen wat andere kinderen daarvan vinden. Ze houdt er rekening mee dat kinderen die nog niets over het portfolio hebben verteld, nu aan de beurt komen. 9. Een uitnodiging maken Voor de eindpresentatie van het thema in fase 5 kunnen ouders, andere klassen en leerkrachten worden uitgenodigd. De uitnodiging wordt zo veel mogelijk door de kinderen zelf gemaakt. Enkele suggesties voor de uitnodiging zijn: • Er wordt een digitale foto gemaakt van het kind dat verkleed is als een sprookjesfiguur. Deze foto kan een plek op de uitnodiging krijgen. • De kinderen maken een werkje of tekening voor op de uitnodiging. • De datum en tijd worden door de leerkracht voorgeschreven op woordstroken zodat kinderen deze zelf kunnen nastempelen of –schrijven. • De leerkracht vraagt aan het kind wat ze op de uitnodiging wil zetten en voor wie deze uitnodiging is. Dit kan de leerkracht dan opschrijven of voorschrijven op een flap. • In kleine groepjes kunnen kinderen een digitale uitnodiging maken met behulp van het digitale schoolbord. Rondom een foto of vaststaande tekst kunnen de kinderen de uitnodiging dan verder vormgeven en eventueel iets inspreken. Deze uitnodiging kan via e-mail naar ouders verstuurd worden en op de website van de school gezet worden. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 30 Fase 5 Presentatie/evaluatie In deze fase wordt de activiteitencyclus afgerond. De leerlingen verzorgen een eindpresentatie. Door met kinderen samen te evalueren worden kinderen actief betrokken bij hun eigen leerproces. Als de kinderen in een groep evalueren, ontwikkelen ze reflectieve vaardigheden. Bij de eindpresentatie kunnen ouders worden betrokken. Presentatie/evaluatie • Eindpresentatie van het werk van de kinderen • Evalueren van de kinderen • Evalueren met de kinderen Presentatie De leerkracht denkt samen met de kinderen na over een gezamenlijke afronding. Bij de eindpresentatie kunnen ouders, andere leerkrachten en kinderen uit andere groepen worden uitgenodigd. De afronding kan bestaan uit: • • • • • • • Een fotopresentatie van alle gemaakte foto’s in een PowerPointpresentatie. De presentatie kan op het digitale schoolbord geprojecteerd worden. Ook werkjes van de kinderen kunnen hierin opgenomen worden. Boekjes, werkjes, tekeningen en woordlabels van kinderen kunnen worden gescand. De presentatie kan in de eigen klas te zien zijn, of in de hal of de gang van de school. Het toneelstuk: De kinderen geven een voordracht van het toneelstuk ‘Drama rond het kasteel’ (verwerkingsactiviteit 4 in fase 1). Ook kan de video-opname van het toneelspel worden afgespeel voor de genodigden. Enkele kinderen kunnen er dan iets bij vertellen. Voordracht van een versje of liedje: Een aantal kinderen kan een versje dat ze hebben geleerd voordragen, of een dansje uitvoeren. Ook kunnen alle kinderen samen een liedje zingen dat ze hebben geleerd. Aan de hand van pictogrammen op een flap kunnen de kinderen meelezen, of de bewegingen zien die ze moeten maken. Het muzikale sprookje: De kinderen kunnen het muzikale sprookje opvoeren (verwerkingsactiviteit 6, fase 4). Een sprookje: De kinderen bereiden met de leerkracht een sprookje voor dat ze samen opvoeren. Ieder kind heeft een rol in het sprookje. Eén van de kinderen kan verteller zijn bij het sprookje. Een sprookjesdag: Alle kinderen komen als een sprookjesfiguur verkleed naar school. Deze dag ondernemen de kinderen verschillende activiteiten met een klein groepje onder begeleiding van bijvoorbeeld een ouder. De activiteiten kunnen bijvoorbeeld zijn: luisteren naar een sprookje, maken van een snoephuisje van ontbijtkoek (stukjes ontbijtkoek op elkaar), een wedstrijdje lopen op de hakschoenen van Assepoester, broodkruimeltjes verzamelen en dergelijke. Aan het einde drinken de kinderen gezamenlijk een ‘ sprookjesdrankje’ en krijgen ze ieder een stukje van het snoephuisje van de heks uit Hans en Grietje. Een poppenkastvoorstelling. Met de kinderen kan de leerkracht een poppenkastvoorstelling voorbereiden. In kleine groepjes spelen de kinderen het poppenkastverhaal uit. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 31 Evalueren van de kinderen De leerkracht houdt de ontwikkeling van alle kinderen bij. Ze kan hiervoor gebruik maken van de gezinsportfolio’s, om de ontwikkeling van de kinderen gedurende een thema af te leiden. Daarnaast houdt de leerkracht in een woordenmap bij welke woorden een kind al kent, zowel receptief als productief. Ze observeert dagelijks enkele kinderen, bijvoorbeeld tijdens een gesprek in de kleine kring of tijdens een woordenschatspel. Ze kan de kinderen doe-opdrachten geven om te zien of ze woorden receptief beheersen (bijvoorbeeld Pak jij de draak eens van de verteltafel). Productieve woordenschat kan ze toetsen door de kinderen bijvoorbeeld het prentenboek na te laten vertellen aan de hand van de illustraties. Ze let hierbij speciaal op de kernwoorden die zij voor het thema geselecteerd heeft. De leerkracht let op de ontwikkelingen in spreekvaardigheid, woordkennis, verhaalbegrip en kennis van klanken en letters. Ze kan deze ontwikkelingen toetsen tijdens: - betekenisvolle activiteiten in hoeken - vertellen bij foto’s in de kleine kring - verhaal navertellen aan de hand van illustraties of digitaal prentenboek in kleine kring - activiteiten met letters en klanken - het zingen en opzeggen van liedjes en versjes - reflectiegesprekken - de eindpresentatie van de kinderen Evalueren met de kinderen Na afloop van het thema houdt de leerkracht een reflectiegesprek met de kinderen. Alle kinderen kiezen één van de werkjes uit hun gezinsportfolio dat ze de afgelopen weken gemaakt hebben. In de kring laten ze het werkje zien. Enkele kinderen vertellen op de vertelstoel iets over dat werkje. De andere kinderen mogen vragen stellen. De leerkracht maakt alleen zo nu en dan een opmerking, of stelt als dat nodig is een open vragen. Voorbeelden van open vragen zijn: • Waarom heb je dit werkje uitgekozen? • Wat heb je ervan geleerd? • Heb je met iemand samengewerkt? Hoe ging dat? • Vertel eens, wat heb je eerst gedaan, en toen …? De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 32 Eindevaluatie • • Zelfreflectie door de leerkracht: wat ging goed en wat niet? Verslaglegging en bewaren van materialen voor volgend jaar Na afloop van de cyclus reflecteert de leerkracht voor zichzelf of met haar collega's op de activiteitencyclus. Ze evalueert wat in het verloop van de cyclus goed liep en welke onderdelen verbeterd kunnen worden. Ten slotte verzamelt ze alle materialen en ideeën voor een volgend jaar. De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 Activiteitencyclus Er was eens … Versie 1 EXPERTISECENTRUM NEDERLANDS, pagina 33