Preventie I

Transcription

Preventie I
9
Preventie I
Kennis / Ervaring / Zorg
Inleiding
04Preventie, primair en secundair
Voor en tijdens de zwangerschap
06Preconceptiezorg: efficiënte preventie
en kostenbesparing
10Vaccinatie voor, tijdens en na de zwangerschap
14Prenataal onderzoek: mogelijkheden en beperkingen
16Preventie van vroeggeboorte: UZA loopt voorop
18Pre-eclampsie tijdig opsporen
Na de geboorte
20Wiegendood: werken screening en
thuismonitoring preventief?
22Neonatale massascreening: hoeksteen van preventie
24Gehoorscreening bij risico-pasgeborenen
28Blindheid voorkomen: prematuren screenen
op retinopathie
Tijdens de kinderjaren
30Slaapproblemen: slaaphygiëne helpt
33Piekdrinken: de vloedgolf gestuit?
Tot slot
37Vaccins testen op veiligheid en effectiviteit
4 Preventie
C
lichés hebben hun waarheid. Dat
geldt zeker ook voor het oude
­adagium dat voorkomen beter is dan
genezen. Doeltreffende preventie is goed
voor de volksgezondheid en is ook nog eens
kostenefficiënt. In het negende deel van
onze boekenreeks voor artsen bekijken we
welke methodes kunnen worden ingezet om
aandoeningen te voorkomen: voor en tijdens
de zwangerschap, na de geboorte en tijdens
de kinderjaren. Vaccinatie, preconceptiezorg,
prenataal onderzoek, diverse screenings,
genetisch onderzoek – in het UZA pakken
topexperts ze multidisciplinair aan.
Naarmate kinderen en jongeren ouder
worden, zijn sensibiliseringscampagnes
– bijvoorbeeld tegen piekdrinken – een zeer
doeltreffende vorm van preventie.
Dit negende boekdeel komt in twee
­afleveringen. In de volgende aflevering
­bekijken we onder meer de preventie van
hart- en v­ aatziekten, kanker en andere
­aandoeningen.
5 Preventie,
primair en
secundair
Voorkomen is beter dan
genezen: het afgesleten cliché
blijft een waarheid als een koe.
Vaccinatie, preconceptiezorg,
prenataal onderzoek, screenings,
genetisch onderzoek – elk van die
methodes kan worden ingezet
om aandoeningen te voorkomen.
Sommige – zoals het genetisch
onderzoek – hebben zwaarwegende
ethische implicaties, maar
allemaal zijn ze doeltreffend en
kostenefficiënt.
prof. dr. Pierre Van Damme
6 Preventie
Auteurs
prof. dr. Geert Mortier
Primaire preventie van infectie­
ziekten door middel van vaccinatie is
een hoeksteen van het preventieve
aanbod van Kind & Gezin, de huisarts,
de pediater en de schoolartsen.
Dankzij veralgemeende vaccinatieprogramma’s zijn de meeste
infectieziekten zeldzaam geworden.
Dat is te danken aan de toewijding
van duizenden v­ accinatoren, aan
kwaliteitsvolle vaccins en vaccinatieprogramma’s en aan de bereidwilligheid waarmee ­ouders hun kinderen
laten ­vaccineren.
Primair …
Dat de infectieziekten uit het alledaagse leven verdwenen zijn, heeft
tot een zekere nonchalance geleid.
De vaccinatiegraad is dan niet langer
optimaal om groepsimmuniteit te
garanderen: de recente opstoten van
bof en mazelen illustreren dat. Elke
dag opnieuw moeten we het brede
publiek, de gezondheidswerkers en
de beleidsmensen ervan doordringen dat vaccinatie nuttig blijft, en
dat vaccins veilig en doeltreffend
zijn. Tenslotte is deze primaire preventie in staat om ziekten de wereld
uit te helpen – een unicum in de
geneeskunde.
Ook de preconceptiezorg mikt op
primaire preventie. Het doel: ouders
met een kinderwens behoorlijk
­informeren over mogelijke risico’s
tijdens de zwangerschap en hen in
staat stellen om zich optimaal op een
zwangerschap voor te bereiden. Dat
moet meteen ook de incidentie van
aangeboren afwijkingen terugdringen. Een prenatale raadpleging komt
vaak te laat: teratogene factoren
­kunnen al in het prille begin van
de zwangerschap gevaarlijk zijn.
­Preventieve maatregelen – zoals
het toedienen van foliumzuur­
supplementen, die n
­ eurale buis­
defecten moeten ­voorkomen –
worden het best zo vroeg mogelijk
getroffen, bij voorkeur zelfs voor
de conceptie: de neurale buis sluit
al in de zesde week na de bevruchting. Ook het risico op genetische
afwijkingen wordt beter vroeg in
kaart gebracht, zodat er nog tijd is
om eventuele prenatale onderzoeken
voor te bereiden en aan te bieden.
… en secundair
Daarmee zijn we bij de secundaire
preventie beland, waarin ook de
medische genetica een belangrijke
rol begint te spelen. De klemtoon
ligt hier op informeren, en minder
op voorkomen. Een voorbeeld is
dragerschapsonderzoek in populaties waarin bepaalde genetische
aandoeningen frequent voorkomen.
Toekomstige ouders krijgen zo de
kans om risico’s te laten opsporen, wat al dan niet kan leiden tot
preventieve maatregelen, zoals
prenataal onderzoek. Ook presymptomatisch onderzoek is een vorm
van secundaire preventie. In dat genetisch onderzoek worden gezonde
individuen met een hoog risico op
een genetische aandoening getest
om na te gaan of ze al dan niet een
aanleg vertonen om de ziekte later
te ontwikkelen. Bij die ziekten gaat
het bijvoorbeeld over borstkanker
bij gezonde vrouwen in families met
hereditaire borstkanker, of over de
ziekte van Huntington bij gezonde
kinderen van wie een ouder aan
deze neurodegeneratieve aandoe-
ning overleden is. Dat presymptomatisch onderzoek komt er alleen
op vraag van het betrokken individu,
dat behoorlijk geïnformeerd is
en – onder begeleiding van arts en
psycholoog – de pro’s en contra’s
zorgvuldig heeft kunnen afwegen.
Naarmate de medische genetica
vooruitgang boekt en onze kennis
van het menselijk genoom toeneemt,
zal ook dat secundaire onderzoek aan
belang winnen. Dankzij de volledige
genoomanalyse zullen we de genetische aanleg van vele aandoeningen
kunnen bepalen. We evolueren
zo naar een gepersonaliseerde
geneeskunde – een veel­belovende
uitdaging, op voorwaarde dat we het
individu en de patiënt centraal blijven
stellen. Primum non nocere: het blijft
actueel, misschien meer dan ooit.
7 Preconceptiezorg:
efficiënte preventie en kostenbesparing
In België heeft
2 tot 3 procent van
de pasgeborenen
een ernstige
congenitale afwijking.
Preconceptiezorg
kan dat percentage
helpen reduceren.
Voorlichting en
sensibilisering
en een risicoinventarisatie
blijken betere
zwangerschaps­
uitkomsten te bieden
en kostenbesparend
te werken.
Preconceptiezorg grijpt in vóór de kritische periode van de organogenese, dus
tussen dag 17 en 56 na de conceptie. Dat is meteen het verschil met prenatale
counseling, die na die kritieke periode plaatsvindt. Doordat men via preconceptiezorg ook aan counselinggebaseerde preventieve zorg doet, kan men op
die manier ook kostenbesparingen realiseren.
Efficiënt
Uit onderzoek blijkt dat 80 tot 90 procent van de zwangerschappen gepland is.
Dat biedt kansen om toekomstige ouders vooraf zorgvuldig te informeren over
risicogedrag en mogelijke erfelijke aandoeningen.
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat preconceptiezorg betere zwangerschapsuitkomsten oplevert en kostenbesparend werkt. Daarom verdient hij
meer aandacht in het kader van de preventieve geneeskunde. Momenteel
onderzoeken de diensten gynaecologie en medische genetica van het UZA hoe
de preconceptiezorg het best kan worden georganiseerd en hoe de huisarts
er een belangrijke rol in kan spelen. Daarnaast zijn er brede initiatieven nodig
om gezondheidszorg te promoten: van informatie en sensibilisering tot het
ontwikkelen van een efficiënt terugbetalingssysteem.
Risico-inventarisatie en adviezen
Preconceptiezorg omvat in de eerste plaats een risico-inventarisatie. Een
hulpmiddel daartoe is een vragenlijst die koppels vóór het consult invullen.
Daarnaast is het van belang algemene voorlichting te geven en aan te sturen
op gedragsveranderingen in verband met roken, alcoholgebruik en overgewicht. De adviezen zijn niet alleen preconceptioneel van belang, maar kunnen
ook van toepassing zijn in de vroege zwangerschap, wanneer de vrouw nog
niet gevolgd wordt door een hulpverlener.
8 Preventie
Aandachtspunten
Domein
Omvat
Familiale
voorgeschiedenis
Aangeboren afwijkingen, mentale retardatie, epilepsie,
gehoor- en visusstoornis, hypertensie, cardiovasculaire
ziekte, leverziekte, schildklierlijden, verwantschap
van beide ouders, etnische afkomst van de ouders,
genetische ziekten in de familie.
Het is aangeraden om zowel naar de familievoor­
geschiedenis van de vrouw als naar die van de man
(seksuele partner) te peilen, tot en met verwanten in
de tweede graad of verder.
Medische
voorgeschiedenis
Operaties en chronische ziekten: auto-immuunziekten,
diabetes mellitus, hypertensie, epilepsie,
fenylketonurie, allergie, schildklierlijden, astma,
cardiovasculaire ziekte, (sikkelcel)anemie,
trombo-embolische ziekten, kanker, nierziekten,
depressie en angststoornissen.
Infecties
Immunisatie: mazelen, bof en rubella, poliomyelitis,
difterie, tetanus, influenza en HBV.
Voorgeschiedenis: soa’s, toxoplasmose (katten zijn een
risicofactor), varicella, tuberculose, CMV, parvovirus
B19, hepatitis (vooral HBV), blootstelling aan bloed,
bloedtransfusies.
Gynaecologische
voorgeschiedenis
Omgevingsfactoren
Nutritie
Klinisch onderzoek
Laboratoriumonderzoek
Anticonceptie, familieplanning, infertiliteit, menstruele
cyclus, voorgeschiedenis van gynaecologische
operatie, uitkomsten van eerdere zwangerschappen
(prematuriteit, geboortegewicht, spontane abortus,
congenitale afwijkingen bij de neonaat of opname van
de neonaat op de intensive care unit).
Biopsychosociale status, bij de moeder en de vader:
leeftijd moeder, medicatie- en kruidengebruik,
cafeïne-inname, rookgedrag, alcoholconsumptie,
middelengebruik, fysieke activiteit, huiselijk geweld,
financiële status, blootstelling aan schadelijke stoffen
(thuis en op het werk), huisdieren.
Voedingsgewoonten, BMI-berekening, eetstoornis,
voedingssupplementen, dieetrestricties, visconsumptie,
cafeïneconsumptie.
Algemeen klinisch onderzoek van de orgaansystemen
met een uitgebreider onderzoek als de medische
voorgeschiedenis dat nodig maakt.
Screening diabetes mellitus, algemeen bloedbeeld met
bloedgroep en bepaling van rhesusfactor bepaling,
rubella titer. Als dat op grond van de medische
voorgeschiedenis nodig blijkt, een uitgebreider
onderzoek.
AUTEURS
prof. dr. Bettina Blaumeiser
prof. dr. Yves Jacquemyn
GYNAECOLOGIE Afspraken
T 03 821 33 50
F 03 825 58 83
[email protected]
SECRETARIAAT
T 03 821 30 82
F 03 825 58 83
DIENSTHOOFD
·Prof. dr. Yves Jacquemyn
[email protected]
T 03 821 59 45
STAFLEDEN VERLOSKUNDE
·Dr. Inge Beckstedde
[email protected]
·Dr. Jeannette De Loor
[email protected]
·Dr. Yves Leroy
[email protected]
·Dr. Paul Ramaekers
[email protected]
9 10 Preventie
‘Na 5 weken vechten op neonatologie is ons zoontje
Lode overleden – het bericht dat we drager waren van
het Pierson S­ yndroom kwam totaal onverwacht.
We maakten – voor zover we toen wisten – 75 procent
kans op een gezond kindje, maar nadat onze tweede
zwangerschap moest worden afgebroken,
bleken we
ook nog eens
drager van
mucoviscidose.
De uitleg en steun van Veerle De Craemer en
prof. Mortier en de snelle testresultaten maakten die
moeilijke periode iets draaglijker. Nu zijn we gestart met
pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD).
Hopelijk kunnen we als genetisch belaste ouders onze
droom toch waarmaken.’
Eva (28) en haar man Dirk (32), zijn genetisch belast met het syndroom
van Pierson en mucoviscidose
Centrum Medische Genetica
Afspraken
T 03 275 97 74
[email protected]
www.genetica-antwerpen.be
Diensthoofd
·Prof. dr. Geert Mortier
[email protected]
T 03 275 97 66
Adjunct-diensthoofd
·Prof. dr. Bart Loeys
[email protected]
Stafleden
·Prof. dr. Bettina Blaumeiser
[email protected]
·Dr. Jenny van den Ende
[email protected]
·Dr. Nathalie Van der Aa
[email protected]
Verpleegkundige
·Veerle De Craemer
[email protected]
Psycholoog
·Ellen Belmans
[email protected]
11 In het ideale geval
begint een vrouw
behoorlijk voorbereid
aan haar zwangerschap. Bij die voorbereiding horen ook
vaccinaties. Omdat
preconceptieconsulten
zeldzaam blijven, moet
de vaccinatie meestal
tijdens of meteen
na de zwangerschap
gebeuren.
Vaccinatie
voor, tijdens en na
de zwangerschap
Voor de zwangerschap
Het preconceptieconsult is bij uitstek geschikt om antistoffen te bepalen
tegen ziekten die men door vaccinatie kan voorkomen, zoals rubella, of om
navraag te doen na doorgemaakte ziekte of naar de vaccinatiestatus, zoals
voor windpokken of mazelen. Op basis daarvan kan dan de vaccinatie in orde
worden gebracht. Als er antistoffen worden aangetoond, zorgt dat in elk geval
voor gemoedsrust.
Preconceptieconsulten blijven schaars, behalve in fertiliteits­
behandelingen. Daarom moet vaccinatie soms tijdens of meteen na de
zwangerschap worden overwogen.
Tijdens de zwangerschap
Auteurs
dr. Elke Leuridan
Vaccinatie tijdens de zwangerschap is voor een paar vaccins mogelijk: alle
geïnactiveerde vaccins zijn in principe toegestaan en sommige zijn zelfs
geïndiceerd. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor vaccins tegen klem (tetanus),
kinkhoest en griep.
Tetanus. Als dat nodig is, wordt bij een wonde een vaccinatie tegen tetanus en
difterie (dT) toegediend, bijvoorbeeld als de meest recente tetanusvaccinatie
al te lang geleden heeft plaatsgevonden. Een contra-indicatie is er niet. In
ontwikkelingslanden, waar nog een verhoogd risico op neonatale tetanus
bestaat, wordt het vaccin zelfs standaard tijdens de zwangerschap toegediend.
prof. dr. Pierre Van Damme
12 Preventie
Kinkhoest. Kinkhoest is een ernstige ziekte. In industrielanden is de
morbiditeit de jongste tijd toegenomen, vooral bij jonge zuigelingen.
Volwassenen worden het meest getroffen door de infectie, omdat de
antistoffen gemiddeld na 8 tot 12 jaar verdwijnen. Dat geldt zowel voor wie
een infectie heeft doorgemaakt als voor wie eerder al gevaccineerd werd. Het
ziekteverloop bij volwassenen is meestal atypisch, maar ze vormen wel een
reservoir van kinkhoest voor jonge zuigelingen. Die zuigelingen hebben tijdens
de zwangerschap en de lactatie weinig tot geen bescherming gekregen, omdat
het antistoffengehalte bij hun moeder gaandeweg was afgenomen.
Om die zuigelingen zo vroeg mogelijk te beschermen, zijn er verschillende
acties mogelijk. Tijdig starten met de zuigelingenvaccinatie (8 weken) met
hoge vaccinatiegraad is een eerste belangrijk aandachtspunt. In België raadt
de Hoge Gezondheidsraad bovendien cocoonvaccinatie aan: de vaccinatie
van alle volwassenen die in direct contact komen met jonge zuigelingen –
jonge ouders, grootouders, personeel in ziekenhuizen, kinderdagverblijven
enz. Vaccineren vanaf de geboorte – een volgende strategie – zit nog in de
onderzoeksfase. Deze strategie heeft het nadeel dat er een blijvend vatbaarheidsvenster zit tussen de geboorte en de aanmaak van voldoende antistoffen
door het kind zelf.
Een herhalingsinenting in het derde trimester van de zwangerschap biedt
het kind al meteen na de geboorte een grote dosis antistoffen. Deze strategie
wordt aanbevolen in de Verenigde Staten. Aan het Centrum voor de Evaluatie
van Vaccinaties (Universiteit Antwerpen) loopt momenteel een onderzoek
naar kinkhoestvaccinatie van zwangeren, in samenwerking met het UZA en
andere Antwerpse ziekenhuizen. Daarin wordt ook onderzocht welk effect
maternale antistoftiters op de immuunresponsen van het jonge kind hebben.
Centrum voor de Evaluatie
van Vaccinaties / VAXINFECTIO
Afspraken
T 03 265 26 52
F 03 265 26 40
[email protected]
www.ua.ac.be/CEV
Diensthoofd
·Prof. dr. Pierre Van Damme
[email protected]
T 03 265 25 38
Secretariaat
T 03 265 25 23
[email protected]
Andere geïnactiveerde vaccins. Tijdens de zwangerschap worden ook
griepvaccins aangeraden in het griepseizoen. Zwangere vrouwen zijn immers
meer vatbaar voor complicaties zoals longontsteking. Voor alle andere
vaccins die eventueel nodig zijn – hepatitis A, hepatitis B, meningokokken,
pneumokokken enz. – is zwangerschap geen absolute contra-indicatie. Wel moet
telkens worden overwogen of de vaccinatie op dat moment noodzakelijk is.
STUDIECOÖRDINATOR
·Leen Suykens
[email protected]
STAFLEDEN
·Dr. Ilse De Coster
Levend geattenueerde vaccins. Contra-indicaties zijn er voor levend
afgezwakte vaccins, zoals de vaccins tegen mazelen, bof en rubella, varicella
of gele koorts. Als vrouwen in de vruchtbare leeftijd zo’n vaccin toegediend
krijgen, moet vooraf zwangerschap worden uitgesloten. Na de toediening
wordt één maand lang anticonceptie aangeraden. Accidentele toediening van
zo’n vaccin tijdens de zwangerschap is geen reden om de zwangerschap af
te breken. Er bestaan namelijk geen gegevens over nadelige effecten voor de
zwangere vrouw of haar ongeboren kind.
[email protected]
·Dr. Annick Hens
[email protected]
·Dr. Elke Leuridan
[email protected]
·Dr. Heidi Theeten
[email protected]
VERPLEEGKUNDIGEN
·Aline Bontenakel
Na de zwangerschap
[email protected]
·Serge Broodhaers
Als een vrouw geen antistoffen heeft tegen rubella, moet de vaccinatie post
partum in orde worden gebracht. Dat is nodig om het risico op congenitaal
rubellasyndroom bij een volgende zwangerschap te voorkomen. Uit recent
onderzoek is gebleken dat in Vlaanderen 3 tot 4 procent van de vrouwen
op vruchtbare leeftijd geen antistoffen heeft tegen rubella. Binnen de
cocoonstrategie wordt ook aangeraden om pas bevallen vrouwen te
vaccineren tegen kinkhoest.
[email protected]
·Annemie Bruynseels
[email protected]
·Annelies Van Winckel
[email protected]
·Els Verheyen
[email protected]
13 ‘De studie tijdens mijn eerste zwangerschap ging na of antistoffen werden
overgedragen van moeder naar baby. De moederlijke bescherming duurde minder
lang dan verwacht. Mijn zoontje Lou bleek dan weer beter en langer beschermd dan
mijn oudste dochter, doordat ik een kinkhoestvaccin had gekregen.
Mijn deelname
verliep telkens vlot en
zonder risico’s.
De omkadering was goed en de contacten met de studiecoördinatoren waren hartelijk:
ik vond het fijn om te kunnen helpen.’
An (33) nam tijdens twee van haar drie zwangerschappen deel aan een vaccinatiestudie
14 Preventie
15 Prenataal
onderzoek:
mogelijkheden en beperkingen
De ontwikkeling van
genoomwijde DNAgebaseerde methoden
hebben een revolutie
veroorzaakt in de
prenatale diagnose.
Ze stellen ons immers
in staat om kleine
veranderingen in het
menselijke genoom
snel op te sporen. Dat
noopt tot reflecties
over de mogelijkheden,
de beperkingen en de
mogelijke ethische
implicaties.
Auteur
prof. dr. Bettina Blaumeiser
Sinds in de jaren 60 de chromosoombanderingsmethoden werden ontwikkeld,
was het klassieke chromosomenonderzoek de gouden standaard. Dat
gold zowel voor invasieve prenatale diagnostiek als voor het genetisch
onderzoek van foetussen en neonati met multipele congenitale afwijkingen.
Voortaan konden microscopisch zichtbare chromosoomafwijkingen worden
opgespoord. Submicroscopische afwijkingen bleven buiten bereik, hoewel
die congenitale afwijkingen, ontwikkelingsachterstand en andere genetische
ziekten kunnen veroorzaken. Hogeresolutiemethodes waren dus noodzakelijk.
Dankzij nieuwe DNA-gebaseerde methodes kunnen microscopische en
submicroscopische chromosomale afwijkingen op een genoomwijde basis
worden aangetoond.
SNP-array
Een van de DNA-gebaseerde methodes is microarray of SNP-array. De methode
wordt gebruikt om twee DNA-stalen te vergelijken en verschillen in het
copynumber of de dosis van een bepaald DNA-segment op te sporen.
Bij SNP-array wordt het DNA van een patiënt vergeleken met dat van een
normale controle. Verspreid over het hele genoom worden meer dan 250.000
meetpunten (SNP’s, single nucleotide polymorphisms) bekeken. Dankzij de
hoge resolutie kan de methode bij meer patiënten al dan niet pathogene genetische veranderingen opsporen. Vaak zal aanvullend onderzoek bij de ouders
nodig zijn om de overerving van een verandering te volgen en zo de betekenis
ervan beter te duiden. Dat onderzoek biedt ook grotere kansen op toevals­
bevindingen zoals het opsporen van polymorfismen en onbekende varianten.
Een verandering in copynumber is pathogeen als ze:
• eerder is gerapporteerd bij patiënten met vergelijkbare klinische
­verschijnselen (bijvoorbeeld de echografische afwijkingen bij de foetus)
• niet gerapporteerd is bij gezonde personen
• de novo is ontstaan
• genen bevat waarvan het verband met de klinische verschijnselen
­aannemelijk is.
16 Preventie
Beperkingen en implicaties
De nieuwe genetische moleculaire technieken stellen ons in staat veel
subtielere copynumbervariaties op te sporen en de resultaattermijn
significant te verkorten. Dat noopt tot reflecties over impact, beperkingen en
ethische implicaties.
Microarrays evalueren simultaan alle regio’s in het hele genoom en
maken de detectie mogelijk van ongebalanceerde structurele en numerieke
chromosoomafwijkingen van minder dan 200 kilobasen. Veel genetische
centra gebruiken de techniek voor postnatale analyses en in de prenatale
diagnostiek. Een belangrijk nadeel is wel dat niet alle vastgestelde deleties
of duplicaties klinisch relevant zijn. Dat heeft belangrijke implicaties
voor prenatale counseling. Zo kunnen afwijkingen worden opgespoord
die niet meteen relevant zijn voor de pasgeboren baby, maar kunnen
leiden tot ziektebeelden op latere leeftijd. Een opgespoorde deletie in een
tumorsuppressor-gen zoals het BRCA-gen betekent dat de foetus later een
significant verhoogd risico heeft op borst- en eierstokkanker. Die informatie
was niet meteen door de ouders gevraagd, maar ze verhoogt wel hun
onzekerheid. Dat geldt ook voor deleties en duplicaties die de vatbaarheid
voor ziekte verhogen, maar geen onmiddellijke consequenties hebben voor
de gezondheid van de neonatus. Een voorbeeld is de locus 16p11.2, waar
veranderingen kunnen leiden tot obesitas en autisme. Dat is belangrijke
gezondheidsinformatie – maar niet in een prenatale setting.
Een ander nadeel is dat de methode niet in staat is om gebalanceerde
chromosoomafwijkingen zoals translocaties en inversies aan te tonen. Ook
mozaïcisme kan ze maar tot een bepaald percentage opsporen. Ondanks alle
voordelen moet de array-techniek dan ook omzichtig worden gebruikt. Het
is erg belangrijk om verantwoorde keuzes te maken en te weten wat men
(bewust) niet weet.
In de prenatale diagnostiek is een multidisciplinaire benadering onmisbaar.
Afhankelijk van het ziektebeeld zijn – naast de verloskundigen – onder meer ook
genetici, pediaters en kinderchirurgen nodig. Goede counseling is onontbeerlijk
om te garanderen dat de aanstaande ouders informatie krijgen die relevant
genoeg is om verantwoorde keuzes te kunnen maken.
Centrum Medische Genetica
Afspraken
T 03 275 97 74
[email protected]
www.genetica-antwerpen.be
Diensthoofd
·Prof. dr. Geert Mortier
[email protected]
T 03 275 97 66
Adjunct-diensthoofd
·Prof. dr. Bart Loeys
[email protected]
Stafleden
·Prof. dr. Bettina Blaumeiser
[email protected]
·Dr. Jenny van den Ende
[email protected]
·Dr. Nathalie Van der Aa
[email protected]
Verpleegkundige
·Veerle De Craemer
[email protected]
Psycholoog
·Ellen Belmans
[email protected]
17 Preventie van
vroeggeboorte:
UZA loopt voorop
Al meer dan een
d­ecennium wordt
7 procent van de
baby’s in Vlaanderen
te vroeg geboren. Om
dat percentage terug
te dringen, moeten
meerlingzwanger­
schappen en infecties
maximaal worden
voorkomen en ­moeten
beschadigingen van
de baarmoederhals
optimaal worden
­gecompenseerd. In veel
preventiemaatregelen
loopt het UZA mee
voorop.
Auteur
prof. dr. Yves Jacquemyn
18 Preventie
Elke bevalling bij een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken – dus
minstens 3 weken vóór de verwachte bevallingsdatum – is een vroeggeboorte.
Naarmate de zwangerschapsduur korter wordt, zijn de gevolgen ernstiger. De
longen ontplooien zich onvoldoende om de baby in staat te stellen behoorlijk
te ademen (respiratory distress syndrome). In de hersenen kunnen hersenbloedingen en zuurstoftekort ernstige schade toebrengen.
Oorzaken
De belangrijkste oorzaken van vroeggeboorte zijn meerlingzwangerschappen,
afwijkingen van de baarmoeder of de baarmoederhals en infecties.
Veel meerlingzwangerschappen komen voor bij proefbuisbevruchtingen
of bij hormonale stimulatie bij mensen met een vruchtbaarheidsprobleem. Als
eerste land ter wereld bracht België een wetgeving tot stand om meerlingen in
zulke situaties te voorkomen. Meerlingen komen ook voor bij vrouwen die pas
op latere leeftijd kinderen krijgen. Dat vrouwen alsmaar ouder worden bij de
eerste zwangerschap (vroeger 25, nu bijna 29 jaar) werkt spontane tweelingen
in de hand.
Letsels van de baarmoederhals kunnen tot vroegtijdige ontsluiting leiden,
zodat de baarmoederhals al een opening vertoont voordat de weeën beginnen. Die zogenoemde cervixinsufficiëntie kan het gevolg zijn van een ingreep
aan de baarmoederhals, een zogenaamde lusexcisie. Deze ingreep is steeds
vaker nodig omdat er steeds meer infecties worden vastgesteld met het humaan papillomavirus (HPV). Onbehandeld kunnen die afwijkingen uitmonden
in baarmoederhalskanker. Vaccinatie tegen HPV biedt dus onrechtstreeks ook
bescherming tegen vroeggeboorte.
De meeste vroeggeboorten wordt echter veroorzaakt door bacteriële
infecties, in de vagina, de baarmoederhals, de baarmoeder of in de urinewegen. Vooral voor vrouwen die al eens te vroeg bevallen zijn, heeft het UZA een
programma ontwikkeld om zulke infecties te voorkomen. Bij een van de eerste
zwangerschapsraadplegingen wordt de urine onderzocht op aanwezigheid
van bacteriën. Door een eventuele bacteriurie snel te behandelen, kunnen
we vroeggeboortes op een eenvoudige manier voorkomen. Bij die patiënten
verrichten we ook regelmatig kweken om infecties op te sporen in de vagina
en de baarmoederhals.
Preventie en behandeling
Een nuttige preventiemaatregel is ook het meten van de baarmoederhalslengte. Dat gebeurt met een vaginale echografie tussen 18 en 22 weken zwangerschapsduur. Als de baarmoederhalslengte minder dan 25 mm bedraagt,
krijgt de patiënt vaginaal het hormoon progesteron toegediend, in tablet- of
gelvorm. Onderzoek toont aan dat men zo 45 procent van de vroeggeboorten
kan voorkomen.
Wanneer de baarmoederhals ernstig beschadigd is, als gevolg van eerdere
operaties of door aangeboren afwijkingen, kan eventueel een cerclage worden
uitgevoerd. Bij zo’n operatie wordt om de baarmoederhals een bandje in
kunststof aangebracht. In de klassieke cerclage gebeurt dat met een eenvoudige vaginale procedure. Die klassieke procedure is technisch niet mogelijk
wanneer de baarmoederhals ontbreekt. In dat geval moet de ingreep via de
buik gebeuren. Vroeger was daarvoor een buikoperatie nodig, met lange
ziekenhuisopname. Het UZA is een van de weinige klinieken in Europa die in
zulke gevallen een laparascopische cerclage kan uitvoeren. Dat gebeurt bij
voorkeur voordat de patiënte zwanger wordt. De ingreep kan in het dagziekenhuis gebeuren.
GYNAECOLOGIE Afspraken
T 03 821 33 50
F 03 825 58 83
[email protected]
SECRETARIAAT
Optimale voorbereiding
T 03 821 30 82
F 03 825 58 83
Als een vroeggeboorte onvermijdelijk wordt, is een optimale voorbereiding
cruciaal. Neonatologen moeten de baby meteen kunnen opvangen. Medicatie – de zogenaamde tocolytica – kan daarbij helpen. Het is niet de bedoeling daarmee de zwangerschap te blijven rekken, wel om ongeveer 48 uur te
­winnen, zodat de longen en de hersenen van de baby beter voorbereid zijn.
Al in de jaren 70 diende men daarvoor aan de moeder corticosteroïden toe,
die bij de baby een versnelde rijping veroorzaken. Als eerste ziekenhuis in
Vlaanderen voegt het UZA daar sinds eind 2010 ook magnesium aan toe. Dat
gaat via de placenta over naar het kind en zorgt zo voor extra bescherming van
de fragiele hersenen.
DIENSTHOOFD
·Prof. dr. Yves Jacquemyn
[email protected]
T 03 821 59 45
STAFLEDEN VERLOSKUNDE
·Dr. Inge Beckstedde
[email protected]
·Dr. Jeannette De Loor
[email protected]
·Dr. Yves Leroy
[email protected]
·Dr. Paul Ramaekers
[email protected]
19 Pre-eclampsie
tijdig opsporen
Zwangerschaps­
verwikkelingen als
gevolg van hoge
bloeddruk komen vrij
vaak voor. Een van
de ernstigste v­ ormen
is pre-eclampsie
of zwangerschaps­
vergiftiging. Het UZA
zet zijn uitgebreide
expertise op het ­gebied
van deze ziekte ook
in ter preventie, met
name bij vrouwen
die al pre-eclampsie
­hebben gehad en
­opnieuw zwanger
­willen worden.
Auteur
prof. dr. Yves Jacquemyn
20 Preventie
Hoge bloeddruk tijdens de zwangerschap komt voor bij 5 procent van de
zwangeren in Vlaanderen. Dat percentage neemt toe naarmate ook het aantal
zwangeren op latere leeftijd toeneemt. Veel van die vrouwen hadden al een
bloeddrukprobleem voordat ze zwanger werden. Dat ernstige hypertensieve
zwangerschapsverwikkelingen vaker voorkomen, is ook te wijten aan diabetes
tijdens de zwangerschap, die bijna epidemische vormen heeft aangenomen.
Pre-eclampsie en HELLP
Naast diabetes doen nog andere ziekten het risico op hypertensieve
zwangerschapsverwikkelingen toenemen: denk maar aan trombofilie,
antifosfolipidensyndroom en hyperhomocysteïnemie. Die
gezondheidsproblemen gaan gepaard met een verhoogde bloedstolling en
aantasting van de bloedvaten.
De oorzaak van hypertensieve zwangerschapsproblemen is nog altijd
niet volledig uitgeklaard. De meest volledige vorm is de zogenaamde preeclampsie of zwangerschapsvergiftiging. Bij deze ziekte gaat hoge bloeddruk
gepaard met een aantasting van de nieren, zodat in de urine eiwit voorkomt
(proteïnurie). In meer ernstige vormen wordt ook de lever aangetast en
wordt de bloedstolling bij patiënten verstoord, zodat ze bloedplaatjes gaan
verbruiken. Dat is het zogenoemde HELLP-syndroom (Hemolysis elevated liver
enzymes and low platelets – hemolyse, verhoogde leverenzymen en weinig
bloedplaatjes).
Al vroeg in de zwangerschap – rond 3 tot 4 maanden – is bij die patiënten
de ontwikkeling van de placenta gestoord. Bij een gezonde vrouw verliezen
de bloedvaten – de spiraalarteriën – hun spierwand, zodat ze maximaal
openstaan om de placenta te doorbloeden. Bij vrouwen die later pre-eclampsie
zullen ontwikkelen, gebeurt dat niet. Daardoor wordt de bloedstroom
beperkt en raakt de placenta minder sterk doorbloed. Als reactie daarop zal
ze stoffen aanmaken – onder meer placental growth factor en sFLt- 1 – die
in de bloedcirculatie van de moeder terechtkomen. Die stoffen willen de
bloedvaten zo aanpassen dat ze de placenta beter doorbloeden. Vaak heeft dat
een averechts effect: de bloedvatwand (het endotheel) raakt beschadigd en er
ontwikkelt zich pre-eclampsie.
Preventie: tijdig opsporen
Op het gebied van ernstige pre-eclampsie en HELLP heeft het UZA een
uitgebreide expertise opgebouwd. Die willen we ook inzetten voor de preventie,
vooral bij patiënten die na een pre-eclampsie opnieuw zwanger willen
worden. Eerst sluiten we de hoger opgesomde aandoeningen uit – trombofilie,
antifosfolipidensyndroom, hyperhomocysteïnemie, diabetes enzovoort.
Mochten toch afwijkingen worden opgespoord, dan krijgen die een gerichte
behandeling.
Bij alle patiënten die 12 weken zwanger zijn, wordt een Doppleronderzoek
van de arteria uterina uitgevoerd. Daarmee willen we aanpassingen opsporen
aan de bloedvaten die de placenta moeten doorbloeden. Als die bloedvaten
niet maximaal uitgezet zijn, weten we dat de patiënte een verhoogd risico
heeft op pre-eclampsie. Zijn ze wél goed uitgezet, dan kunnen we de ouders
geruststellen: deze keer zal het bijna zeker goed gaan.
Indien de bloedstroom na 12 weken gestoord was, wordt het onderzoek
nog eens herhaald na 20 weken. In het kader van een wetenschappelijk
­onderzoek krijgen patiënten bovendien de kans om de eventuele
aanwezigheid van stoffen zoals placental growth factor en sFLt-1 te laten
opsporen. Door al deze metingen en onderzoeken te combineren kunnen we
bepalen hoe hoog het risico is dat een patiënte pre-eclampsie zal ontwikkelen.
Op basis daarvan leggen we vast hoe vaak patiënten op raadpleging moeten
komen. Mochten zich inderdaad verwikkelingen voordoen, dan kunnen we de
baby voorbereiden op een vroeggeboorte door de moeder corticosteroïden en
magnesium toe te dienen.
GYNAECOLOGIE Afspraken
T 03 821 33 50
F 03 825 58 83
[email protected]
SECRETARIAAT
T 03 821 30 82
F 03 825 58 83
DIENSTHOOFD
·Prof. dr. Yves Jacquemyn
[email protected]
T 03 821 59 45
Supplementen
STAFLEDEN VERLOSKUNDE
Volgens recent onderzoek kan een eenvoudig voedingssupplement – arginine
– het risico op pre-eclampsie significant doen dalen. We hopen dat we die
bevindingen in het kader van multicentrisch Europees onderzoek verder
kunnen ontwikkelen. Bij alle patiënten met een voorgeschiedenis van preeclampsie peilen we bovendien naar de dagelijkse opname van calcium in het
dieet. Het is immers aangetoond dat vrouwen die weinig calcium gebruiken
een verhoogd risico op pre-eclampsie hebben. Deze vrouwen krijgen daarom
preventief een supplement van 2 gram calcium per dag.
·Dr. Inge Beckstedde
[email protected]
·Dr. Jeannette De Loor
[email protected]
·Dr. Yves Leroy
[email protected]
·Dr. Paul Ramaekers
[email protected]
21 Wiegendood:
werken screening en
thuismonitoring preventief?
De jongste decennia
is het aantal
wiegendoden fors
gedaald. Het is niet
aangetoond dat
screening – onder meer
met slaapstudies –
en thuismonitoring
effectief zijn om dat
percentage verder
terug te dringen.
Het blijkt nog altijd
beter om de bewezen
aanbevelingen te
volgen.
Auteur
prof. dr. Patrick Van Reempts
Sudden Infant Death Syndrome (SIDS) of wiegendood is het plotse en
onverwachte overlijden van een zuigeling jonger dan 12 maanden, zonder
verklaarbare oorzaak. Sinds kort wordt in dat verband ook de term Sudden
Unexpected Infant Death (SUID) gebruikt. SUID’s worden dan verder
onderverdeeld in verklaarde en onverklaarde overlijdens. In die laatste
categorie hoort ook wiegendood thuis.
Daling
In veel landen blijft wiegendood de voornaamste oorzaak van sterfte bij
zuigelingen onder 12 maanden. Toch is het aantal gevallen in de laatste 30 jaar
met meer dan 50 procent gedaald: van 3 per duizend levendgeborenen tot
minder dan 1 pro duizend. In Vlaanderen bedroeg het aantal in 1993 plusminus
1.7 pro duizend levend geborenen of 116 gevallen, en in 2008 plusminus 0.3
pro duizend levend geborenen of 18 gevallen.
De daling is te danken aan een aantal factoren: de betere registratie van
verklaarde doodsoorzaken (andere dan wiegendood), de campagne van de
jaren 1990 om ruglig tijdens de slaap te stimuleren, het ontraden van roken
tijdens en na de zwangerschap, aanbevelingen om de slaapomgeving veiliger
te maken. Dat heeft ook het aantal onverklaarde overlijdens doen stagneren.
De factoren die een absoluut epidemiologisch risico op wiegendood vormen,
blijven de bekende triade: prematuriteit, intra-uterine groeiretardatie en
roken, en een laag sociaaleconomisch milieu.
Slaapstudie-screening
Intussen wordt aangenomen dat er geen directe link bestaat tussen de zogenoemde Apparent Life Threatening Events (ALTE) en SIDS. Omdat men vroeger
dacht dat apneu en ALTE-fenomenen de voorlopers waren van wiegendood,
werd toen thuismonitoring aanbevolen voor zogenaamde risico-zuigelingen,
ex-prematuren en broertjes of zusjes van wiegendoden. Parallel daarmee
werden apneu, hartritmestoornissen (bradycardie) en zuurstofdesaturatie
geregistreerd aan de hand van een eenmalige nachtelijke polysomnografie.
22 Preventie
De slaapstudie werd dus gehanteerd als methode om wiegendoodrisico’s te
screenen. Intussen is duidelijk geworden dat ze daarvoor niet specifiek en
gevoelig genoeg is. De methode wordt gebruikt om events zoals apneu, bradycardie, zuurstofdesaturaties, abnormale ademhalings-, ritme-, slaap­patronen
en convulsies beter in kaart te brengen bij kinderen met een onderliggend
lijden. Als duidelijk afwijkende patronen worden vastgesteld, zouden die
­kinderen tijdelijk een thuismonitoring met geheugen kunnen gebruiken.
Thuismonitoring
Er bestaat zo goed als geen ondubbelzinnig bewijs dat cardiorespiratoire thuismonitoring wiegendood kan voorkomen – al ligt zo’n eenduidig besluit niet voor
de hand, aangezien in de voorbije 40 jaar slechts één studie methodologisch
onberispelijk was. Dat betekent echter niet dat thuismonitoring compleet ineffectief is. Ze kan aangewezen zijn voor specifieke risicogroepen: zuigelingen die
thuis ernstige voorvallen hebben gehad waarvan de oorzaak ook na zorgvuldige
oppuntstelling onduidelijk blijft, extreme prematuren die bij ontslag uit het
ziekenhuis nog sporadisch apneu en bradycardie blijven vertonen.
Intensieve Neonatale Zorg
Secretariaat
T 03 821 58 02
F 03 821 48 02
[email protected]
Diensthoofd
·Prof. dr. Patrick Van Reempts
[email protected]
Preventie: volg de aanbevelingen
Er bestaan geen goede methoden of scores om een individueel wiegendood­
risicoprofiel op te stellen dat wiegendood kan voorspellen. Noch
anamnestische parameters, noch diagnostische technieken (slaapstudies) of
bewakingstechnieken (thuismonitoring) volstaan daarvoor.
T 03 821 47 24
Kliniekhoofd
·Prof. dr. Ludo Mahieu
[email protected]
Senior staflid
Voor de preventie van wiegendood zet men daarom beter in op
de gepubliceerde aanbevelingen. De aanbevelingen waarvoor
het meeste bewijs bestaat, zijn:
• rugslaap tijdens elke vorm van slaap
• een harde matras gebruiken
• slapen in de kamers van de ouder(s), maar niet samen in
hetzelfde bed slapen
• geen zachte voorwerpen of los beddengoed in het bedje
• prenatale zorg voor zwangeren
• niet roken tijdens en na de zwangerschap
• alcohol en illegale drugs tijdens en na de zwangerschap vermijden
• borstvoeding aanraden
• een pacifier (fopspeen) gebruiken bij dutjes en bij het inslapen
• hoge temperaturen vermijden
• geen cardiorespiratoire monitoren gebruiken om het risico op wiegendood
tegen te gaan.
·Dr. Sabrina Laroche
[email protected]
stafleden
·Dr. David Van Laere
[email protected]
· Dr. Henry Blom
[email protected]
Hoofdverpleegkundige
· Ronald Vermeulen
[email protected]
Klinisch psychologe
·Hannelore Maddens
[email protected]
23 Neonatale
massascreening:
hoeksteen van preventie
In de neonatale
massascreening
wordt het bloed bij
elke pasgeborene
onderzocht
op bepaalde
stofwisselingsziekten,
zelfs wanneer er geen
symptomen of klinische
tekens waarneembaar
zijn. Snelle diagnose
en behandeling kan
de ontwikkeling van
aandoeningen helpen
voorkomen.
Voor het onderzoek wordt een minieme hoeveelheid bloed opgevangen
op een vloeipapiertje, het zogenaamde bloedkaartje. Dat kan met de post
naar het screeningslabo worden verstuurd. Afwijkende resultaten worden
doorgegeven aan de behandelende arts.
Doel: preventie
Toen de hielprik of Guthrie-test anno 1967 zijn intrede deed, was hij gericht op
de preventie van mentale retardatie door stofwisselingsziekten. Anno 2012 is
dat doel enigszins bijgesteld: het gaat nu om de preventie van ziekte en overlijden door stofwisselingsziekten, door middel van een doeltreffend, acceptabel, realistisch en wetenschappelijk gefundeerd screeningsprogramma.
De screening van pasgeborenen in Vlaanderen wordt sinds 1 januari 2012
uitgevoerd door 2 erkende screeningscentra:
• Het Provinciaal Centrum voor Opsporing van Metabole Aandoeningen
(PCMA) in Antwerpen
• Het Vlaams Centrum Brussel voor Opsporing van Metabole Aandoeningen
(VCBMA), een samenwerking tussen het UZ Brussel en het Universitair
KinderZiekenhuis Koningin Fabiola (ULB).
UZA en PCMA
Auteur
prof. dr. François Eyskens
Het PCMA vzw is een EVAP – een Extern Verzelfstandigd Agentschap Privaat
– dat een samenwerkingsovereenkomst heeft met het provinciebestuur
van Antwerpen en het UZA. De materniteiten die voor de neonatale
massascreening met het PCMA samenwerken, liggen in de provincies
Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen. Daarnaast worden ook bloedkaartjes
toegestuurd via zelfstandige vroedvrouwen.
Nagenoeg volledige screening
In 1988 werd in het PCMA een studie verricht naar het aantal nietgeprikte pasgeborenen in de materniteiten van de provincie Antwerpen.
24 Preventie
Gemiddeld werd 2,8 procent van alle pasgeborenen niet geprikt. Dankzij een
controlesysteem op basis van de geboortelijsten van de materniteiten werd
dat percentage teruggedrongen tot 0,1-0,2 procent. Dat betekent dus dat het
PCMA nagenoeg alle pasgeborenen screent. De risicogroepen die uit de boot
dreigen te vallen, zijn en blijven de poliklinische bevallingen en neonati die in
een Neonatale Intensieve Zorgen eenheid (NIC) verblijven. De groep die niet
gescreend wordt, bestaat vooral uit illegalen.
Screeningsprogramma
Ook in de neonatale massascreening hebben zich de jongste jaren belangrijke
technologische vernieuwingen voorgedaan. Een opvallend voorbeeld daarvan
is de tandem-massaspectrometrie (MS/MS). Met een MS/MS-toestel kan men
op basis van een bepaald patroon van massa-fragmentjes een groot aantal biochemische bestanddelen in het bloed opsporen. De techniek is zeer gevoelig:
enkele microliters bloed op een vloeipapiertje of bloedkaartje volstaan al.
Het huidige Vlaamse screeningsprogramma is gericht op de vroegdiagnostiek van 11 aandoeningen bij de pasgeborene. De op te sporen aandoeningen
werden opgesteld op basis van internationale criteria: de criteria van Wilson
& Jungner. in één tijd werden op een bloedvlekje naast hyperfenylalaninemie,
maple syrup urine disease, organische acidemieën methylmalonacidemie
(MMA/PA), glutaaracidurie type 1 en isovaleriaanzuuracidemie opgespoord,
naast de mitochondriale vetzurenverbrandingsstoornissen MCAD def., MADD
def. en VLCAD def. Met andere technieken worden ook aangeboren hypo­
thyroidie, bijnierhyperplasie en biotinidase deficiëntie opgespoord. Momenteel loopt een pilootproject om het screeningsprogramma uit te breiden met
behandelbare lysosomale stapelingsziekten.
Provinciaal Centrum
voor de Opsporing van
Metabole Aandoeningen
(PCMA vzw)
secretariaat
Doornstraat 331
2610 Wilrijk
T 03 740 50 20
[email protected]
www.provant.be
DIRECTEUR
·Prof. dr. François Eyskens
[email protected]
ADMINISTRATIE
·Cecile Van Riet
·Jos Terreur
Voorlichting en informatie-uitwisseling
KWALITEIT
Het is van cruciaal belang om de ouders tijdig, volledig en correct te informeren. Dat moet hen immers in staat te stellen om met kennis van zaken te
beslissen of hun baby al dan niet aan het bevolkingsonderzoek zal deelnemen.
De informatie wordt het best in het laatste zwangerschapstrimester gegeven.
Het is de bedoeling om daarvoor nieuwe kanalen in te zetten, onder meer de
gynaecologen en de paramedici die bij prenatale zorgen betrokken zijn.
Intussen investeert het PCMA in een nieuwe databank, die specifiek is
ontwikkeld voor de neonatale massascreening. Het nieuwe systeem kan
worden gekoppeld aan de federale informaticatoepassingen eHealth en
eBirth. Het moet snelle communicatie mogelijk maken met materniteiten
(voor de bloedprik) en met behandelende artsen (bij afwijkend resultaat).
·Ilse Poels
(kwaliteitscoördinator
en preventiemedewerker)
·Eddy Philips
(hoofdlaborant en kwaliteitsmedewerker)
LABORANTEN
·Els Knaepkens
·Wendy Peeters
·Pascal Bornbergen
·Loes Anthonissen
25 Gehoorscreening
bij risico-pasgeborenen
Baby’s die op een
­neonatale intensive
care unit (NICU)
­verblijven, hebben
een verhoogd risico
op gehoorverlies. In
het UZA worden
ze g­ escreend en
­opgevolgd door een
­multidisciplinair team
van NKO-artsen,
audiologen, kinder­
artsen-neonatologen
en genetici.
Auteur
prof. dr. An Boudewyns
Permanent gehoorverlies van 40 dBHL of meer in het beste oor komt in het
Westen voor bij 1 op 1000 pasgeborenen. Laattijdig opgespoord en daardoor
onbehandeld gehoorverlies dat al van bij de geboorte aanwezig is, heeft een
negatieve invloed op de spraak- en taalontwikkeling, de leermogelijkheden, de
sociale en emotionele ontwikkeling en de levenskwaliteit van het kind.
NICU: hoger risico
De American Academy of Pediatrics (2003) heeft richtlijnen uitgeschreven
voor gehoorscreening bij kinderen. Daarin stipuleert ze dat alle pasgeborenen
gescreend moeten worden voordat ze 1 maand oud zijn. Daarnaast somt ze
risicofactoren voor gehoorverlies op: infecties bij de zwangere (TORCHES),
een familiegeschiedenis van gehoorverlies, craniofaciale afwijkingen,
kenmerken van een syndroom waarin gehoorverlies voorkomt. Sommige
risicofactoren worden frequent aangetroffen bij baby’s die op een neonatale
intensive care unit (NICU) verblijven: hyperbilirubinemie met noodzaak tot
wisseltransfusie, verblijf op de NICU van 5 dagen of meer, Extra Corporele
Membraan Oxygenatie (ECMO) en behandeling met ototoxische medicatie.
Het risico op gehoorverlies ligt bij NICU-kinderen dan ook 10 maal hoger, met
een incidentie van 2 tot 4 per 100 neonati.
NICU-kinderen hebben bovendien een hoger risico op auditieve
neuropathie/dyssynchronie. Bij deze aandoening is de transmissie van
geluiden verstoord. De storing doet zich voor in de synaps tussen de binnenste
haarcellen en de gehoorzenuw of in de gehoorzenuw zelf. Soms gaat het om
een tijdelijke stoornis. Ze wordt dan toegeschreven aan een onvoldoende
maturatie van het auditief systeem.
Wanneer gehoorverlies is vastgesteld, is een volledige audiometrische
oppuntstelling nodig voordat het kind 3 maanden oud is. Zo nodig moet een
behandeling worden opgestart voor de leeftijd van 6 maanden om achterstand
in de ontwikkeling van het auditieve systeem te voorkomen. Bij prematuren
wordt in dit geval rekening gehouden met de post-terme leeftijd.
Gehoorscreening in UZA
Om al die redenen gaat in het UZA veel aandacht naar de neonatale
gehoorscreening bij NICU- kinderen. De gehoorscreening en de verdere
26 Preventie
opvolging worden er gecoördineerd door een multidisciplinair team waarbij
NKO-artsen, audiologen, kinderartsen-neonatologen en genetici nauw
betrokken zijn. De universitaire dienst NKO is sinds 1998 erkend door Kind
en Gezin als een multidisciplinair gespecialiseerd neonataal gehoorcentrum
en fungeert ook als referentiecentrum voor de universele neonatale
gehoorscreening die Kind en Gezin in Vlaanderen uitvoert.
Neonatale gehoorscreening kan gebeuren door middel van een
automatische BERA (aABR) of door het registreren van oto-akoestische
emissies (OAE). Met OAE is het echter niet mogelijk om een diagnose te
stellen van auditieve neuropathie/dyssynchronie. Daarom gebruiken we in
het UZA voor de gehoorscreening van de NICU-kinderen een aABR. Deze
screeningsmethode heeft een hoge sensitiviteit (99 tot 100 procent) en
specificiteit (98 procent). De test geeft weinig vals-positieve resultaten. Met
de aABR kan dus onnodige ongerustheid bij de ouders worden voorkomen.
Meteen is de techniek ook kostenefficiënt.
Neus-, keel- en oorziekten
Na de screening
Afspraken
T 03 821 33 85
De screening is mogelijk vanaf 31 weken na de conceptie. Zodra het
kind 2 maal faalt op de screening worden een volledige audiometrische
oppuntstelling en een klinisch onderzoek door de kinder-NKO-arts gepland.
Als die onderzoeken een gehoorverlies bevestigen, wordt dat uitvoerig
met de ouders besproken. In dat gesprek komen onder meer de implicaties
van dit gehoorverlies op de verdere ontwikkeling van hun kind aan bod,
maar ook de mogelijkheden tot gehoorrevalidatie en eventuele verdere
etiologische diagnostiek. Een oppuntstelling naar de oorzaak voor het
gehoorverlies gebeurt op basis van een standaardprotocol. Als kinderen
met een zeer ernstig bilateraal gehoorverlies op termijn onvoldoende
gehoorwinst boeken met conventionele hoortoestelaanpassing zal een
cochleair implantaat worden voorgesteld.
F 03 821 44 51
[email protected]
DIENSTHOOFD
·Prof. dr. Paul Van de Heyning
[email protected]
T 03 821 34 51
NEONATALE GEHOORSCREENING
·Prof. dr. An Boudewyns
[email protected]
AUDIOLOGEN
·Anouk Hofkens-Van den Brandt
[email protected]
·Sara Dirckx
[email protected]
27 ‘Al op de dienst intensieve neonatale zorg werd vastgesteld dat
de gehoorzenuw van Robbe beschadigd is.
Bij die diagnose
werden we heel goed
opgevangen.
Hoewel de graad van het gehoorverlies nog niet duidelijk is,
draagt hij nu hoorapparaten die een groot verschil maken.
Hij volgt sinds kort ook logopedie om de ontwikkeling van
zijn gehoor te verbeteren en achterstand te voorkomen.’
Anns (27) zoontje Robbe (1) werd 10 weken te vroeg geboren
28 Preventie
29 Retinopathie van
de prematuur (ROP)
is een oogaandoening die te vroeg
geboren baby’s treft
en tot levenslange
blindheid kan leiden.
Tijdige o
­ psporing en
­adequate behandeling
kunnen dat voorkomen. In veel gevallen
blijft opvolging nodig.
AuteurS
dr. R.M. Erica Smets
Blindheid
voorkomen:
prematuren screenen
op retinopathie
Tijdens de zwangerschap ontwikkelen de bloedvaten in het netvlies zich vanaf
week 15 vanuit de papil centrifugaal naar de periferie. Aan het eind van de
zwangerschap (40 weken) bereiken ze de temporale rand van de retina. Als
gevolg van prematuriteit kan deze ontwikkeling verstoord raken, zodat een
neovasculaire retinopathie ontstaat. Als daardoor de hele retina loskomt, kan
dat tot blindheid leiden.
Pathogenese
In de pathogenese van ROP worden 2 fasen onderscheiden. De initiële fase
(tot 30 weken) wordt gekenmerkt door relatieve hyperoxie en een lokale
daling van de signaalstof die de aangroei van bloedvaten controleert, de
vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF). In de late fase (tot 44 weken) stelt
men relatieve hypoxie en verhoogde lokale VEGF-spiegels vast. Dat vormt de
prikkel voor de ontwikkeling van de preretinale neovascularisaties die typisch
zijn voor ernstige ROP.
Opsporing
dr. Ilse De Veuster
30 Preventie
Het aantal kinderen dat als gevolg van ROP blind wordt, kan worden beperkt
dankzij goede neonatale zorgen – onder meer door zuurstofmonitoring
– en door aangepaste opsporing en behandeling. Prematuren die worden
geboren na minder dan 32 weken zwangerschap of prematuren van wie het
geboortegewicht tussen 1500 en 2000 gram ligt en die een onstabiel klinisch
verloop kennen, lopen het risico ernstige ROP te ontwikkelen. Om de ernst
van ROP te beoordelen, hanteert men een internationale classificatie. De
criteria daarvoor zijn de gevasculariseerde zones en het stadium waarin de
retinopathie verkeert. Plus-disease verwijst naar sterke vasculaire verwijding
en kronkeling (tortuositas) van de retinale vaten in de posterieure retina, een
zeer belangrijk signaal van ernstige retinopathie.
Om het tijdstip van het eerste oogonderzoek ter opsporing van ROP te
plannen, gelden internationale richtlijnen. Die houden rekening met de
zwangerschapsleeftijd. De opvolgonderzoeken worden vastgelegd naargelang
de toestand en maturatie van de retina.
Oogheelkunde
Secretariaat
T 03 821 44 28 (balie)
T 03 821 33 72 (afspraken)
F 03 821 41 96
Laserbehandeling
[email protected]
[email protected]
Als men ROP type 1 vaststelt, moet binnen 72 uur een behandeling worden
uitgevoerd die bestaat uit laserfotocoagulatie van de perifere, nog avasculaire
retina (de bron van VEGF). In de meeste centra gebeurt deze ingreep onder
algemene narcose. In het UZA hebben we een techniek ontwikkeld die ons
in staat stelt om de behandeling onder topische anesthesie en sedatie uit
te voeren. De kinderen verdragen deze behandeling goed: pijnstilling na
de procedure bleek tot nu toe niet nodig. Ook intubatie en kunstmatige
beademing kunnen we vermijden. Dat is een belangrijk voordeel: prematuren
zijn immers niet altijd gemakkelijk van de beademing af te halen.
Als de ROP niet regresseert, moet de behandeling zo nodig worden
herhaald. In de meeste gevallen kunnen we daardoor blindheid voorkomen.
Fotocoagulatie van de retinale periferie heeft wel één groot nadeel: het
gezichtsveld wordt blijvend ingekrompen.
Diensthoofd
·Prof. dr. Marie-José Tassignon
[email protected]
Stafleden
· Prof. dr. Marie-José Tassignon
[email protected]
· Prof. dr. Veva De Groot
[email protected]
· Dr. R.M. Erica Smets
[email protected]
· Dr. Carina Koppen
[email protected]
· Dr. Jan Van Looveren
Injectie met VEGF-remmer
[email protected]
· Dr. Ilse De Veuster
In sommige gevallen – meer bepaald bij type I ROP met stadium 3+ in zone I –
levert een behandeling met intravitreale bevacizumab betere resultaten op
dan de conventionele laserbehandeling. Bevacizumab is een monoklonale
antistof die werkzaam is tegen VEGF. Onder topische verdoving en in steriele
omstandigheden wordt een intravitreale injectie uitgevoerd. In het UZA
hebben we al beperkte ervaring met deze therapie opgedaan, met name bij
patiëntjes van wie de algemene toestand te slecht was om een laserbehandeling te kunnen doorstaan. Die eerste ervaringen zijn alvast hoopgevend. De
behandeling heeft bovendien het voordeel dat het perifere gezichtsveld niet
wordt uitgeschakeld, zodat het zich toch nog kan ontwikkelen.
Opvolgonderzoeken voor ROP kunnen worden stopgezet zodra de
retinale vascularisatie volledig is en de ROP is geregresseerd of wanneer op de
postmenstruele leeftijd van 45 weken geen type II ROP wordt vastgesteld.
Na regressie van ROP doen zich vaak visuele problemen voor zoals vervorming van de maculaire regio, lage visus, refractiestoornissen (myopie, astigmatisme, anisometropie) of strabisme. Daarom moet de visuele ontwikkeling
van nabij worden opgevolgd. Dat gebeurt het best door een gespecialiseerde
kinderoogarts. Als patiënten als gevolg van ernstige ROP littekens vertonen,
hebben ze hun hele leven lang oftalmologische opvolging nodig.
[email protected]
· Dr. Inge Leysen
[email protected]
· Dr. Stefan Kiekens
[email protected]
Consulenten
· Prof. dr. Robert De Keizer
[email protected]
· Dr. René Trau
[email protected]
· Dr. Kristien Verbruggen
[email protected]
· Dr. Pascale Evens
[email protected]
· Dr. Helena Smet
[email protected]
· Dr. Michel Van Lint
[email protected]
31 Slaapproblemen:
slaaphygiëne helpt
Kinderen die niet of
onrustig slapen – elke
ouder krijgt er wel
mee te maken. Een
goede slaaphygiëne
blijft de beste preventie en de geschikte
behandeling.
Auteur
Dr. Stijn Verhulst
Iedere ouder wordt wel eens geconfronteerd met een kind dat niet wil gaan
slapen of ‘s nachts vaak wakker wordt. Meestal gaan deze problemen vanzelf
wel voorbij, maar soms blijven ze aanslepen. Ze kunnen ernstige gevolgen
hebben voor het gedrag, de stemming en eventueel ook op de ontwikkeling.
Bovendien ondermijnt het ook het functioneren van de ouders en van de rest
van het gezin.
De ontwikkeling van de slaap
De meeste slaapstoornissen die bij baby’s, peuters en kleuters voorkomen,
hangen samen met gedrag. Om ze te behandelen, volstaat het meestal om de
ouders uit te leggen hoe de slaap zich ontwikkelt en hoe men hem kan sturen
door principes te hanteren die te maken hebben met de slaaphygiëne.
De slaap kan worden opgesplitst in twee delen: REM-slaap en non-REMslaap (NREM). NREM-slaap wordt verder opgedeeld in 3 stadia. Stadium 3
wordt ook wel diepe slaap genoemd. Die vindt vooral plaats in het eerste deel
van de nacht. Kinderen hebben meer diepe slaap dan volwassenen. REM-slaap
wordt gekenmerkt door een sterke vermindering in perifere spiertonus en
toegenomen hersenactiviteit. De meeste dromen vinden plaats tijdens de
REM slaap.
Neonaat
• totale slaaptijd: 16 tot 20 uur per dag
• geen dag/nacht-differentiatie
• duur slaapcyclus: 40 minuten
• 3 slaapstadia: actieve (REM), rustige (NREM) en onbepaalde slaap.
Zuigeling
• gemiddelde totale slaap tijd daalt tot 14 uur per dag
• dag/nacht-differentiatie vanaf 1 maand
• vanaf 3 maanden langste slaapperiode van 3 tot 4 uur
• 70 tot 80 procent van de zuigelingen slaapt door vanaf 9 maanden
• 2 dutjes met een duur van 2 tot 4 uur
32 Preventie
Peuter en kleuter
• totale slaaptijd: 12 uur per dag
• 1 namiddagdutje, verdwijnt tussen de leeftijd van 3 tot 5 jaar
• de hoeveelheid REM slaap daalt nog altijd
• de hoeveelheid diepe slaap neemt toe
Schoolgaande kinderen en adolescenten
• totale slaaptijd: 11 uur voor kinderen in de lagere school en 9 tot 10 uur voor
adolescenten (wordt meestal niet gehaald)
• de hoeveelheid diepe slaap vermindert tot 20 tot 25 procent van de totale
slaaptijd.
De behoefte aan slaap verschilt van kind tot kind. Er zijn langslapers en
kort­slapers, kinderen die snel een duidelijk dag-nachtritme ontwikkelen en
kinderen bij wie dat langer duurt. Als het kind ’s ochtends zelf opstaat of
vlot wakker wordt, slaapt het genoeg. Is het kind overdag hangerig of juist
prikkelbaar en druk, dan kan dat wijzen op slaaptekort of op een slaapstoornis.
Vuistregels en tips
Een goede nachtrust begint overdag
• Stel duidelijke eisen: geef positieve aandacht voor gewenst gedrag, negeer
en bestraf ongewenst gedrag.
• Breng een duidelijke dagindeling aan.
• Stuur het kind niet als straf naar bed.
• Gebruik de slaapkamer alleen om te slapen, liever niet om in te spelen.
• Betrek als het kan, het kind bij de inrichting van de slaapkamer.
• Geen zware of opwekkende voeding voor het slapen gaan.
• Beloon het kind als het doorgeslapen heeft.
Bereid de slaap goed voor
• Zeg het kind dat het bijna bedtijd is, zodat het zich erop kan voorbereiden.
• Niet te veel opwinding meer.
33 • Altijd rond hetzelfde tijdstip: zorg voor regelmaat.
• Geef het kind niet de indruk dat je opziet tegen het slaapdrama.
• Neem als ouders allebei dezelfde houding aan.
• Leer het kind zelf in te slapen. Wacht niet tot het kind slaapt om uit de kamer
te gaan. Leg het wakker in bed.
Zorg voor rituelen
• Maak van het slapengaan een dagelijks ritueel, met een vaste opeenvolging
van dezelfde gebeurtenissen.
• Vermijd lange, eindeloze slaaprituelen die het kind steeds opnieuw
de gelegenheid geven iets te vinden om de aandacht te trekken.
Creëer een slaapvriendelijke omgeving
• Zorg dat de kamer niet te licht is en ongeveer 18 graden warm.
• Sluit lawaai zoveel mogelijk buiten.
• Laat de deur van de slaapkamer op een kier of laat een lampje op de kamer
of in de gang branden om de angst voor het donker te temperen.
En als het kind ’s nachts wakker wordt?
• Laat in het begin de ouder naar het kind toegaan die
het makkelijkst neen zegt.
• Kies één strategie die beide ouders consequent hanteren.
• Niet meteen uit bed bij de eerste kik, maar wacht evenmin tot het kind
helemaal overstuur is.
• Hou het vooral sober. Maak niet te veel licht en praat zachtjes. Probeer het
kind te troosten op zijn kamer en bij voorkeur in zijn bedje.
• Laat het kind in zijn eigen bed slapen.
• Beperk troostmaatregelen als even drinken of bij het bed blijven zitten.
• Ga niet naar het kind als je boos bent.
34 Preventie
Piekdrinken:
de vloedgolf gestuit?
Ook in ons land zijn
ze steeds talrijker:
jongeren die in korte
tijd zo buitensporig
veel alcohol
consumeren dat ze
stomdronken – en al
dan niet bij bewustzijn
– bij een spoeddienst
terechtkomen. Het
UZA en de Universiteit
Antwerpen gaan
samen in het verweer.
Auteur
prof. dr. Jose Ramet
Het taalgebruik liegt er niet om: terwijl we vroeger nog half onbezorgd de
Angelsaksische term binge drinking konden gebruiken, zijn er intussen
noodgedwongen Nederlandstalige equivalenten opgedoken. Piekdrinken of
comazuipen, dat doet een akelig grote fractie van onze jeugd. De plaag tast de
hele leeftijdscategorie aan, van arm tot rijk. Piekdrinken moet dan ook worden
geïnterpreteerd in de context van een adolescentiegebonden hang naar experimenteren en risicogedrag.
Al 43 procent
In 2007 werd bij jongeren in 35 Europese landen een enquête gehouden over
hun alcoholconsumptie. Van de ondervraagden meldde 43 procent minstens
één episode van buitensporig alcoholgebruik in de 30 dagen die aan het
interview voorafgingen – 7 procent had in die periode maar liefst vijf zulke episoden meegemaakt. Denemarken was koploper met 60 procent piekdrinkers,
terwijl Spanje het met 26 procent nog relatief goed deed en België zich bij het
Europese gemiddelde schaarde. Hoewel piekdrinken zich in de hele groep
adolescenten heeft verspreid, blijft een minder gunstige sociaaleconomische
status een duidelijke risicofactor. Andere risicofactoren zijn een onaangepast
drinkgedrag bij de ouders en een minder streng ouderlijk toezicht. In veel
gevallen blijken de ouders zich zelfs niet eens van het risicovolle drinkgedrag
van hun kind bewust te zijn.
Dankzij adequate zorg ontwaken de meeste jongeren zonder restletsels uit
een ethylcoma. Toch heeft piekdrinken heel wat nadelige neveneffecten, zoals
tanende schoolresultaten, geweldpleging, ongevallen en seksueel risicogedrag, met als gevolg een verhoogde incidentie van tienerzwangerschappen en
van besmetting met seksueel overdraagbare infecties. Als jongeren tijdens de
groei grote hoeveelheden alcohol innemen, heeft dat bovendien een negatieve invloed op de ontwikkeling van de hersenen.
Situatieschets
Als ouder, arts of geëngageerd lid van onze samenleving moet je wel op die
vloedgolf reageren. Het UZA en de UA hebben samen een plan opgezet voor
35 de preventie van piekdrinken bij jongeren. De eerste stap is een verkennend
onderzoek. Dat moet een beeld schetsen van de situatie in België. Daarom
zijn de diensten pediatrie, de urgentiecentra, de onafhankelijk praktiserende
pediaters en de huisartsen van het hele land aangeschreven met de vraag om
elk geval van alcoholintoxicatie bij kinderen of adolescenten tot 18 jaar te registreren. Die gegevens willen we toetsen aan de bestaande incidentiecijfers.
Daarnaast willen we ze gebruiken om zo nauwkeurig mogelijk het risicoprofiel
van onze jonge piekdrinkers te schetsen en de omstandigheden in kaart te
brengen die episodes van buitensporig alcoholgebruik in de hand werken.
Deze observatiestudie zal midden 2013 afgerond zijn.
Bewustmaking begint nu
Zodra we met de verzamelde gegevens een realistisch beeld hebben geschetst, kunnen we werk maken van de volgende fase. Samen willen UZA en
UA een bewustmakings- en preventiecampagne organiseren en uitvoeren die
zich richt tot alle hulpverleners, ouders en professionele opvoeders. Eigenlijk is deze preventiecampagne al aan de gang: de ervaring leert immers dat
deelname aan een studie mensen automatisch sensibiliseert en ze strategieën influistert om verder onheil te voorkomen. Toch moeten we ook bij het
brede publiek de alarmklokken luiden, om te voorkomen dat België straks de
droevige records van andere Europese landen evenaart. Voor ons hele project
kunnen we alvast rekenen op de steun van de Belgische Vereniging voor
Kindergeneeskunde. Het is de bedoeling dat ook andere overheidsinstanties
zullen meewerken.
Samen willen UZA en UA niets aan het toeval overlaten om onze jongeren
in staat te stellen met een heldere geest de stap naar volwassenheid te zetten.
Puberen is zo al ingewikkeld genoeg – daar horen geen sloten rum, wodka of
gin bij.
36 Preventie
Dienst pediatrie
Hemato-oncologie
ONDERZOEKSLEIDER BINGE DRINKING
onthaal pediatrie
·Dr. Philip Maes
·Prof. dr. José Ramet
[email protected]
[email protected]
[email protected]
T 03 821 32 51 of 03 821 38 10
· Prof. dr. Koen Norga
·Dr. Jozef De Dooy
F 03 829 11 94
[email protected]
[email protected]
HIV
·Prof. Guido Van Hal
Diensthoofd
·Dr. Philip Maes
[email protected]
·Prof. dr. Jose Ramet
[email protected]
[email protected]
Immunologie
Multidisciplinaire
T 03 821 41 15
·Prof. dr. Margo Hagendorens
consultaties
F 03 821 43 00
[email protected]
coördinatoren
Intensieve zorg
Metabole ziekten
Secretariaat diensthoofd
·Dr. Jozef De Dooy
·Prof. dr. François Eyskens
·Ingrid Maervoet
[email protected]
Diabetes
[email protected]
Metabole ziekten
·Prof. dr. Raoul Rooman
T 03 821 57 45
·Prof. dr. François Eyskens
Downsyndroom
·Iris Mallinus
[email protected]
·Dr. Marek Wojciechowski
[email protected]
Neurologie
Obesitas
T 03 821 53 23
·Prof. dr. Berten Ceulemans
·Prof. dr. Jose Ramet
[email protected]
Mucoviscidose
Stafleden
·Dr. Sandra Kenis
·Prof. dr. Kristine Desager
Algemene pediatrie
[email protected]
Spina bifida
·Prof. dr. Jose Ramet
·Dr. Netke Riekhoff
·Prof. dr. Koen Van Hoeck
[email protected]
[email protected]
Groeipoli
·Dr. Marek Wojciechowski
Nefrologie
·Prof. dr. Geert Mortier
[email protected]
· Prof. dr. Koen Van Hoeck
·Prof. dr. Annick France
Allergologie
[email protected]
·Prof. dr. Margo Hagendorens
· Prof. dr. Dominique Trouet
Educatoren
[email protected]
[email protected]
Diabetesteam
Downsyndroom
Obesitas
·Anne Gotemans
·Dr. Marek Wojciechowski
· Prof. dr. Jose Ramet
[email protected]
[email protected]
[email protected]
·Hilde Haagdorens
Endocrinologie, diabetes
Pneumologie
[email protected]
& groeistoornissen
· Prof. dr. Kristine Desager
·Hilde Van Huffelen
·Prof. dr. Raoul Rooman
[email protected]
[email protected]
[email protected]
· Dr. Stijn Verhulst
·Sandra Van Riet
·Dr. Annick France
[email protected]
[email protected]
[email protected]
Slaap
Gastro-enterologie
· Dr. Stijn Verhulst
Diëtisten
& Hepatologie
[email protected]
Allergologie
·Dr. Els Van de Vijver
· Prof. dr. Patrick Van Reempts
·Nancy Pyck
[email protected]
[email protected]
[email protected]
37 Diabetes
patiëntenbegeleiding
·Annemie Van de Sompel
·Mariska Waldukat
[email protected]
[email protected]
·Katrien Wellens
·Claudia Deckx
[email protected]
[email protected]
Downsyndroom
·An De Meyer
MUCO en studieverpleegkundige
[email protected]
·Hilde Stevens
Gastro-entero
[email protected]
·Annemie Van de Sompel
·Monica Waskiewicz
[email protected]
[email protected]
·Nancy Pyck
[email protected]
Verpleegkundige nefrologie
Metabole ziekten
·Sofie Eerens
·Karin Luyten
[email protected]
[email protected]
·An De Meyer
Sociaal verpleegkundige HIV team
[email protected]
· Myriam Willems
Nefrologie
[email protected]
·Katrien Wellens
[email protected]
Secretariaat conventies
Obesitas & Down
·Conventie voor diabetes
·An De Meyer
[email protected]
[email protected]
·Conventie voor metabole ziekten
Eindverantwoordelijke
[email protected]
·Annemie Van de Sompel
·Conventie voor nefrologie
[email protected]
[email protected]
·Conventie voor mucoviscidose
Logopedie
[email protected]
·Miek Claes
·Multidisciplinaire consulten Downteam
[email protected]
[email protected]
Klinisch
psychologen
·Julie De Muynck
[email protected]
·Marian De Wulf
[email protected]
·Sanne Kuylen
[email protected]
·Hannelore Maddens
[email protected]
38 Preventie
Vaccins testen
op veiligheid en effectiviteit
Dankzij vaccins
zijn heel wat
infectieziekten
zeldzaam geworden.
Toch blijven nieuwe
vaccins broodnodig.
Het Centrum voor
Evaluatie van
Vaccinaties (CEV)
gaat – in hechte
samenwerking met
het UZA – na hoe
veilig en doeltreffend
vaccins zijn. In dat
onderzoek staat
de veiligheid van
de deelnemers aan
vaccinstudies voorop.
Dat infecties als polio, difterie en tetanus vandaag nog nauwelijks voorkomen,
hebben we te danken aan doeltreffende en veilige vaccins en behoorlijk
geïmplementeerde vaccinatieprogramma’s. Om na te gaan hoe veilig en hoe
efficiënt vaccins zijn, is onderzoek nodig.
Gerenommeerd referentiecentrum
Het Centrum voor Evaluatie van Vaccinaties (CEV) heeft al meer dan
25 jaar ervaring op het gebied van klinische vaccinstudies en de evaluatie
van vaccinatieprogramma’s. Het CEV werd in 1994 opgericht aan de
Universiteit Antwerpen en is sinds 1996 een referentiecentrum van de
Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) voor de preventie en controle van
hepatitis. Sinds 2008 maakt het deel uit van VAXINFECTIO, het vaccin- en
infectieziekteninstituut. Intussen heeft de WGO het CEV ook erkend als
referentiecentrum voor de preventie en controle van infectieziekten. Sinds
een 5-tal jaren werkt het CEV nauw samen met het UZA voor de uitvoering van
Fase 1-onderzoek, de zogenaamde first use in humans.
Hoe verloopt een studie?
De ontwikkeling van een nieuw vaccin is een langdurig proces en neemt
gemiddeld 10 tot 15 jaar in beslag. Na farmacologisch en toxicologisch
onderzoek van een kandidaat-vaccin in het labo, volgt er eerst een preklinische
fase. Daarin onderzoekt men de werkzaamheid en veiligheid bij dieren.
Zijn die resultaten gunstig, dan kan de stap naar vaccinstudies op mensen
worden gezet.
Ethisch Comité
Daarvoor wordt altijd de goedkeuring van het Ethisch Comité van het
UZA gevraagd. Er wordt een protocol voorgelegd waarin de resultaten van
voorgaande onderzoeken beschreven staan, net zoals de manier waarop het
kandidaat-vaccin in het klinisch onderzoek verder zal worden bestudeerd.
39 Auteurs
dr. Ilse De Coster
Naast de verzekeringsdocumenten en toestemmingsformulieren wordt ook
het rekruteringsplan ter goedkeuring voorgelegd. Pas nadat het Ethisch
Comité het hele dossier heeft goedgekeurd kunnen vrijwilligers worden
gerekruteerd. Dankzij jarenlange ervaring beschikt het CEV over een
uitgebreide databank met deelnemers die zich graag blijvend kandidaat
stellen voor nieuwe studies. Dat neemt niet weg dat er altijd vraag blijft naar
nieuwe vrijwilligers. Bepaalde vaccinstudies kunnen ons er toe aanzetten
om heel specifiek en gericht te gaan rekruteren, soms in samenwerking met
diensthoofden in het UZA.
Rekrutering
dr. Annick Hens
Leen Suykens
Gezonde deelnemers uit alle leeftijdsgroepen komen in aanmerking voor
een vaccinstudie. Aandoeningen zoals hypertensie, ouderdomsdiabetes en
hypercholesterolemie vormen meestal geen bezwaar, op voorwaarde dat ze
goed onder controle worden gehouden, al dan niet met medicatie. Uit onze
ervaring blijkt immers dat de meeste bijwerkingen van vaccins vrij mild en van
voorbijgaande aard zijn: vermoeidheid, hoofdpijn of last op de inentingsplek.
Door dergelijke pathologieën uit te sluiten zou men bovendien de resultaten
kunnen vertekenen: het is immers de bedoeling om de resultaten van de
vaccinstudie te extrapoleren naar de algemene bevolking.
Vóór de studie begint, worden de deelnemers uitgebreid geïnformeerd
over het doel, de praktische uitvoering en mogelijke neveneffecten. Dat
gebeurt vaak op een infosessie waarop deelnemers de kans krijgen om vragen
te stellen, kennis te maken met een deel van het studieteam en eventueel al
een afspraak te maken.
Fase I
dr. Heidi Theeten
40 Preventie
Het vaccinatieteam bestaat uit een 3-tal artsen, 5 verpleegkundigen, een
onderzoekscoördinator en een administratieve kracht. Hoofddoel is het
uitvoeren van studies naar nieuwe vaccins of naar aangepaste samenstelling
of nieuwe schema’s voor bestaande vaccins. Fase II- en III-studies worden
meestal uitgevoerd op de campus van de Universiteit Antwerpen. Voor de
uitvoering van Fase I-studies kunnen we gebruikmaken van de Research Unit
van het UZA.
In Fase I gaat het om studies waarin nieuwe vaccins voor het eerst
toegediend worden aan gezonde vrijwilligers (‘first use in humans’). Meestal
gaat het om 20 tot 40 volwassen deelnemers. De Research Unit van het UZA
is bijzonder goed uitgerust en beschikt over alle faciliteiten voor studies
waarin de vraag naar veiligheid centraal staat. Bovendien gaat het om een
afdeling die afgesloten is van de rest van het ziekenhuis, wat de veiligheid en
de vertrouwelijkheid van diverse gegevens, studievaccins en studiestalen nog
verhoogt. Ook het technisch materiaal wordt constant gemonitord.
De Research Unit bevindt zich ook in de directe nabijheid van de labo’s
voor medische microbiologie en experimentele hematologie van het UZA,
wat een nauwe samenwerking mogelijk maakt. Soms wordt de samenwerking
uitgebreid naar de collega’s van de dienst cardiologie, endocrinologie en
dermatologie.
Fase II en III
Ook voor de fase II- en fase III-studies wordt soms gebruik gemaakt van deze
locatie. In die studies blijft veiligheid een belangrijk aandachtspunt, maar in
fase II zoekt men vooral naar de optimale dosis van een kandidaat-vaccin: de
dosis die de beste immuunrespons biedt en de minste bijwerkingen. In deze
onderzoeksfase doet men een beroep op een groter aantal deelnemers.
Als de resultaten van de fase I- en fase II-studies gunstig zijn, kan men
aan een fase III-studie denken. Die moet de doeltreffendheid van een vaccin
nagaan, in vergelijking met een controlegroep die een placebo of een
referentievaccin toegediend krijgt. Omdat daarvoor veel meer deelnemers
nodig zijn, worden Fase III-studies vaak in verschillende onderzoekscentra
tegelijk uitgevoerd.
dr. Elke Leuridan
Kwaliteitsstandaard
Om hoogwaardig onderzoek te kunnen leveren, moeten alle
onderzoeksstappen voldoen aan de regels van Good Clinical Practice (GCP).
Dat is een internationaal erkende ethische en wetenschappelijke
kwaliteitstandaard voor ontwerp, uitvoering, documentatie en rapportering
van studies waarbij menselijke deelnemers betrokken zijn. Onze dienst
beschikt daarom over eigen Standardized Operating Procedures (SOP’s).
Daarin staat hoe wij die regels in de praktijk vertalen en bewaken. Alle
teamleden kregen daarover een opleiding en volgen regelmatig bijscholingen.
Daarnaast garanderen externe controleorganen de kwaliteit van de
uitgevoerde studies door middel van monitoring en audits.
Voor zulke studies is een nauwe samenwerking met collega’s van andere
disciplines nodig, niet alleen om vrijwilligers te kunnen rekruteren, maar
ook om zo nodig medische informatie uit te wisselen. Bij de start van een
studie wordt de vrijwilliger immers altijd zorgvuldig naar zijn medische
prof. dr. Pierre Van Damme
41 ‘Dat ik met mijn deelname een nuttige bijdrage lever aan het vaccinatieonderzoek geeft mij een goed gevoel. Als militair op humanitaire missies in Afghanistan en Afrika ervaar ik het preventieve nut van vaccinaties aan den lijve.
Vaccinatie is trouwens een voorwaarde om te mogen vertrekken. Een jaar lang
moest ik alles nauwkeurig bijhouden en af en toe op controle komen. Alles
verliep heel vlot, de contacten waren heel persoonlijk en open.
Ik zou het meteen
opnieuw doen!’
Jan (45), nam deel aan een fase II-studie rond nieuwe toedieningswegen van vaccins
42 Preventie
43 Centrum voor de Evaluatie
van Vaccinaties / VAXINFECTIO
Afspraken
T 03 265 26 52
voorgeschiedenis en zijn medicatiegebruik gevraagd. Als de ernst of stabiliteit
van een aandoening niet duidelijk is, zal de studie-arts even polsen bij de
behandelende arts. Zowel bij het begin als bij het einde van een studie krijgt
de deelnemer een brief mee voor de huisarts of verwijzende arts, zodat die op
de hoogte blijft en relevante informatie – zoals data van vaccinaties – ook in
het globaal medisch dossier kan bijhouden.
F 03 265 26 40
[email protected]
www.ua.ac.be/CEV
Vaccinstudies blijven nodig
Secretariaat
Met deze aanpak deed het Centrum voor Evaluatie van Vaccinaties
de afgelopen jaren onderzoek naar vaccins tegen een breed scala van
infectieziekten. In samenwerking met de vaccin-industrie worden vaccins
getest tegen seizoensgriep, maar ook tegen H1N1- of H5N1-infecties. We
bekijken niet alleen hoe we een hogere immuunrespons kunnen verkrijgen,
maar onderzoeken ook de toepasbaarheid van nieuwe devices, bijvoorbeeld
voor intradermale toediening.
In het CEV worden vaccins getest tegen aandoeningen die bij ons
vaak voorkomen, zoals herpes zoster, cytomegalovirus (CMV) of pertussis
(kinkhoest), maar ook tegen aandoeningen die in andere werelddelen veel
leed veroorzaken, zoals tyfus en de Ross River-virusinfectie. Het Centrum
werkt ook mee aan de ontwikkeling van vaccins tegen humaan papillomavirus
(HPV), zowel profylactisch als therapeutisch.
Het belang van de deelnemer staat altijd voorop. De consultaties verlopen
professioneel en rustig, zodat een aangename relatie groeit tussen de deelnemer en ons team. Mede daardoor staat het CEV bekend voor zijn langetermijnstudies. Daarin worden de deelnemers na vaccinatie nog jarenlang gevolgd om
het immunologisch antwoord na vaccinatie te onderzoeken. Dat is onder meer
het geval voor vaccins tegen hepatitis A en B en tegen kinkhoest. Sommige
studies lopen al bijna 20 jaar.
Onderzoek en studies zijn een onmisbare stap, zowel om nieuwe vaccins
te ontwikkelen als om bestaande vaccins te behouden. Daarom worden
bijvoorbeeld ook regelmatig studies uitgevoerd naar de interactie tussen
vaccins die tegelijk worden toegediend. In België is de vaccinatiegraad hoog,
zowel voor zuigelingen als voor schoolkinderen en jongeren. Daardoor zijn
een aantal infectieziekten zeldzaam geworden. Toch zijn er nog heel wat
infectieziekten waarvoor nog geen vaccin beschikbaar is – denken we maar
aan HIV, respiratoir syncytieel virus (RSV), CMV enz. Verder wetenschappelijk
onderzoek en klinische studies blijven dus broodnodig.
T 03 265 25 23
[email protected]
DIENSTHOOFD
·Prof. dr. Pierre Van Damme
[email protected]
T 03 265 25 38
STUDIECOÖRDINATOR
·Leen Suykens
[email protected]
STAFLEDEN
·Dr. Ilse De Coster
[email protected]
·Dr. Annick Hens
[email protected]
·Dr. Elke Leuridan
[email protected]
·Dr. Heidi Theeten
[email protected]
VERPLEEGKUNDIGEN
·Aline Bontenakel
[email protected]
·Serge Broodhaers
[email protected]
·Annemie Bruynseels
[email protected]
·Annelies Van Winckel
[email protected]
·Els Verheyen
[email protected]
44 Preventie
45 Dit is het negende boek in de UZA-boekenreeks voor
huisartsen en specialisten. Hebt u een deel gemist? Neem
contact op met de dienst communicatie, T 03 821 32 96,
[email protected] en we bezorgen u het ontbrekende
boek (zolang de voorraad strekt).
9
Oncologie
9
Preventie I
InlEIdIng
cOlOfOn
04
Een uitgave van
het
Universitair Ziekenhuis
Wilrijkstraat 10,
2650 Edegem
T 03 821 30 00
10
14
[email protected]
16
www.uza.be
rEdActIE En
18
rEAlIsAtIE
20
22
Universitair Ziekenhuis
Antwerpen
Wilrijkstraat 10
2650 Edegem
24
28
www.uza.be
30
UZAboekje9_cove
r_02.indd 1
Kennis / Ervaring
Kennis / Ervaring / Zorg
Kennis / Ervaring
/ Zorg
33
Kennis / Ervaring
en secundair
dE ZWAngErschA
nA dE gEbOOrtE
Jansen & Janssen
Customer Media
www.jaja.be
fOtOgrAfIE
Jan Locus
Stefaan Van Hul
Eric de Mildt
Kennis / Ervaring / Zorg
Kennis / Ervaring / Zorg
Preventie, primair
VOOr En tIjdEns
p
Preconceptiezorg:
efficiënte preventie
en kostenbespar
ing
Vaccinatie voor,
tijdens en na de
zwangerschap
Prenataal onderzoek:
mogelijkheden
en beperkingen
Preventie van vroeggeboort
e: UZA loopt voorop
Pre-eclampsie
tijdig opsporen
06
Antwerpen,
Kennis / Ervaring
/ Zorg
/ Zorg
/ Zorg
Wiegendood: werken
screening en
thuismonitoring
preventief?
Neonatale massascreeni
ng: hoeksteen
Gehoorscreening
van preventie
bij risico-pasgeb
orenen
Blindheid voorkomen:
prematuren screenen
op retinopathie
tIjdEns dE kIndErjArEn
Slaapproblemen:
slaaphygiëne helpt
Piekdrinken: de
vloedgolf gestuit?
tOt slOt
37
Vaccins testen
op veiligheid en
effectiviteit
Kennis / Ervaring / Zorg
Kennis / Ervaring
/ Zorg
14/06/12 0
1 UZA – Uw partner in de zorg
2 Cardiovasculaire en metabole pathologie
3 Obesitas
4 Oncologie
5 Neurowetenschappen
6 Eindorgaanfalen
7 Moeder- en kindcentrum
8 Zeldzame ziekten
9 Preventie I
46 Preventie
Colofon
Een uitgave van het
Universitair Ziekenhuis Antwerpen,
Wilrijkstraat 10,
2650 Edegem
T 03 821 30 00
[email protected]
www.uza.be
Redactie en realisatie
Jansen & Janssen Customer Media
www.jaja.be
Fotografie
Jan Locus
Stefaan Van Hul
Eric de Mildt
47 Universitair Ziekenhuis Antwerpen
Wilrijkstraat 10
2650 Edegem
www.uza.be