Document 6429410

Transcription

Document 6429410
1
2
3
4
5
6
7
8
Richtlijn Hik
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Colofon
De eerste versie van de richtlijn hik werd in 1998 geschreven als onderdeel van de richtlijnen palliatieve zorg
van het Integraal Kankercentrum Midden-Nederland. De richtlijn werd in 2005 herschreven door Z. Zylicz en
G.M. Hesselmann en opgenomen in de eerste druk van het VIKC-richtlijnenboek.
De huidige versie werd in 2009 gereviseerd door:
• Z. Zylicz, specialist palliatieve geneeskunde, Dove House hospice, Hull
• A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht
• G.M. Hesselmann, verpleegkundig specialist palliatieve zorg, UMC Utrecht
Commentaar werd geleverd door:
•
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
1. Hik
Inleiding
Hik (singultus) is het herhaald, onwillekeurig en onregelmatig optreden van een samentrekking
van het middenrif (vaak eenzijdig, meestal links) en van de hulpademhalingsspieren, die leidt tot
een plotselinge inspiratie en direct gevolgd wordt door een sluiting van de stembanden. Tijdens de
hik treedt een relaxatie op van de onderste sfincter van de slokdarm, die kan leiden tot reflux van
maaginhoud. Het optreden van hik is vrijwel altijd niet functioneel en de hik wordt dan ook als een
pathologische reflex beschouwd.
Hik treedt meestal kortdurend (<48 uur) op (kortdurende hik), maar kan ook dagen of soms weken of maanden aanhouden (chronische hik).
Kortdurende hik gaat vaak spontaan over en het is niet altijd zeker of de genomen maatregelen
daadwerkelijk hierbij helpen. Bij de chronische hik (langer dan 48 uur aanhoudend) zijn de gevolgen voor de patiënt en de omgeving soms desastreus. De patiënt kan eetproblemen krijgen, gedehydreerd raken, een refluxoesofagitis ontwikkelen, slaapproblemen krijgen, uitgeput raken en angstig, depressief of zelfs suïcidaal worden. In zeldzame gevallen kunnen patiënten met ernstige
chronische hikklachten zelfs wegrakingen ten gevolge van hartritmestoornissen (totaal A-V blok)
krijgen.
Epidemiologie
Hik komt veel vaker voor bij mannen (80-90%) dan bij vrouwen en vooral op oudere leeftijd (>50
jaar).
Hik komt voor bij 7% van patiënten met kanker in de palliatieve fase. Er zijn geen gegevens bekend over de prevalentie van hik bij andere levensbedreigende ziektes.
Pathofysiologie
De hikreflex verloopt via sensibele takken van de nervus phrenicus, de nervus vagus en de dorsale
sympathische afferente vezels. Het efferente deel verloopt langs de motorische vezels van nervus
phrenicus naar het diafragma, via de n. vagus naar de stembanden en via de intercostale zenuwen
naar de intercostale spieren. Hik kan ontstaan als gevolg van perifere of centrale (in de hersenstam)
prikkeling. Het is nog niet duidelijk of er een specifiek supraspinaal hikcentrum is. Een daling van
het koolzuurgehalte in het bloed kan de hikdrempel doen verlagen. Experimenteel kan de hik opgewekt worden bij gezonde vrijwilligers door een ballon op te blazen in het bovenste deel van de
oesophagus.
Etiologie
Kortdurende hik
Kortdurende hik kan het gevolg zijn van:
• inname van warme of koude dranken of spijzen
• inname van koolzuurhoudende dranken
• aerofagie (slikken van lucht)
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
• plotselinge temperatuurswisselingen
• alcohol
• overmatig roken
• maagdilatatie
• gastroscopie
• anesthesie/postoperatief
• koorts, sepsis, specifieke infecties (malaria, herpes zoster, influenza, cholera, tyfus)
• mycocardinfarct
In veel gevallen is de oorzaak van kortdurende hik echter onduidelijk.
Chronische hik
Er zijn veel mogelijke oorzaken van chronische hik beschreven:
• oorzaken gelegen in het spijsverteringskanaal:
- maagdilatatie t.g.v. obstructie of gastroparese (medicamenteus, paraneoplastische autonome
dysfunctie, diabetes mellitus)
- gastritis
- prikkeling in de oesofagus: refluxoesofagitis, candida-oesofagitis, aanwezigheid van een
stent, oesofaguscarcinoom
- ontstekingen zoals subfrenisch abces, cholecystitis, hepatitis, pancreatitis, appendicitis, peritonitis
- ziekte van Crohn, colitis ulcerosa
- hepatomegalie
- tumorgroei intra-abdominaal, uitgebreide levermetastasering
- aneurysma aortae abdominalis
• oorzaken gelegen in de thorax:
- tijdens of na thoraxchirurgie
- pericarditis
- pneumonie van basale longkwabben
- tumorgroei in mediastinum
- thoracaal aneurysma aortae
• oorzaken gelegen in het hoofd-halsgebied:
- faryngitis, laryngitis
- corpus alienum in uitwendige gehoorgang
- struma
- tumorgroei in de hals
• oorzaken gelegen in het centraal zenuwstelsel:
- diverse aandoeningen van hersenen of ruggenmerg, o.a. trauma, multipele sclerose, infarct,
ziekte van Parkinson, epilepsie, syringomyelie, neurosarcoïdose, abces, tumor
- arteritis temporalis
- infecties van het centraal zenuwstelsel: meningitis, encefalitis, neurolues, toxoplasmose, tuberculose
- tumorgroei in de hersenstam, hersenmetastasen of verhoogde hersendruk
- psychisch (angst of psychose)
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
• toxisch/metabole oorzaken:
- alcoholmisbruik
- bijwerking van medicijnen, o.a. corticosteroïden (m.n. beschreven na intraveneuze toediening), progestativa, benzodiazepines (bijv. diazepam of midazolam), diverse cytostatica (cisplatinum, carboplatin, etoposide, vindesine, vinorelbine, irinotecan, docetaxel, paclitaxel,
gemcitabine), barbituraten, sulfonamides, antibiotica, neuroleptica, megestrolacetaat, methyldopa en opioïden
- diabetes mellitus
- nierinsufficiëntie, peritoneaaldialyse, acute hydronephrosis, urineweginfectie, prostatitis
- hypocapnie (hyperventilatie)
- elektrolytstoornissen: hyponatriëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie
• familiair
De oorzakelijke samenhang tussen bovengenoemde aandoeningen en de hik is in veel gevallen niet
met zekerheid aangetoond. In een aantal gevallen, met name bij vrouwen, blijft ook bij chronische
hik de oorzaak onduidelijk (idiopathische hik).
Bij patiënten in de palliatieve fase wordt maagdilatatie als de meest voorkomende oorzaak beschouwd.
Andere oorzaken waaraan met name gedacht moet worden bij deze groep patiënten zijn refluxoesofagitis, infecties, tumorgroei in buik, thorax, hals of centraal zenuwstelsel, bijwerkingen van medicatie,
elektrolytstoornissen en acute nierinsufficiëntie.
Diagnostiek
Anamnese
Bij de anamnese moet gevraagd worden naar:
• ernst en de duur van de hik
• aanhouden van de hik in de slaap (wijst op organische oorzaak)
• invloed van de hik op lichamelijk en psychisch welbevinden en op de nachtrust
• factoren die invloed hebben op de hik (bijv. houding, eten)
• effect van eerdere (pogingen tot) behandeling
• pijnklachten achter het borstbeen, passagestoornissen, zuurbranden
• klachten wijzend op maagdilatatie: vol gevoel c.q. pijn in de bovenbuik, snelle verzadiging,
misselijkheid en braken
• andere buikklachten
• koorts
• recente chirurgie of ander(e) trauma(ta)
• neurologische symptomen
• medicatie
• alcoholgebruik
Lichamelijk onderzoek
Bij het lichamelijk onderzoek moet in het bijzonder aandacht gegeven worden aan:
• tekenen van infectie (o.a. koorts)
• de keel (faryngitis)
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
•
•
•
•
de hals (zwellingen, nekstijfheid)
de thorax (trauma, pericarditis, pneumonie)
de buik (opgezette buik, hypertympanie, drukpijn, weerstanden, grote lever, galblaas)
neurologisch onderzoek
Aanvullend onderzoek
Dit is alleen nodig indien hik persisteert en dagen aanhoudt, niet reageert op symptomatische behandeling en de levensverwachting niet al te kort is (meer dan enkele weken).
• laboratorium onderzoek: natrium, (geïoniseerd) calcium, magnesium, bilirubine, gamma-GT,
AF, ALAT, ASAT, amylase, lipase, glucose, creatinine, leukocyten met differentiatie, arteriële
bloedgassen
• gastroscopie (maagdilatatie, tumoren, gastritis, oesofagitis, ulceraties)
• röntgenonderzoek: X-thorax, CT-scan van abdomen, thorax, hals of hersenen
Beleid
Kortdurende hik kan behandeld worden met eenvoudige maatregelen (zie ‘niet-medicamenteuze
symptomatische behandeling’). Bij langdurig bestaande hik hebben de eenvoudige maatregelen
meestal niet of slechts kortdurend geholpen.
Indien mogelijk moet in dat geval de oorzaak (indien bekend) behandeld worden. Bij persisterende
hinderlijke hik ondanks bovengenoemde maatregelen moet medicamenteuze symptomatische behandeling worden toegepast.
Integrale benadering
Voorlichting
• Geef uitleg over de mogelijke oorzaken van hik.
• Informeer de patiënt en naasten over de mogelijke handelingen die ze zelf kunnen uitvoeren om
hik te stoppen.
• Geef uitleg over mogelijke complicaties van hik zoals gewichtsverlies, uitdroging en uitputting.
Ondersteunende zorg
• Schakel z.n. de fysiotherapeut in voor ademhalingsoefeningen.
• Overweeg ontspanningsoefeningen; zowel de fysiotherapeut als de psycholoog kunnen hiervoor
ingeschakeld worden.
Coördinatie van zorg
• Zorg voor overdracht tussen hulpverleners over effectieve aanpak van de hik.
Behandeling van de oorzaak
• staken of wijzigen van medicatie
• behandeling van refluxoesofagitis en gastritis: metoclopramide of domperidon 3 dd 10-20 mg
p.o. in combinatie met een maagzuurremmer (bijv. pantoprazol 1 dd 40 mg)
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
•
•
•
•
•
•
behandeling van infecties (bijv. Candida-oesofagitis, bacteriële faryngitis, subfrenisch abces)
behandeling van de onderliggende maligniteit (indien mogelijk)
bij hik t.g.v. hersentumoren of hersenmetastasen met oedeem: dexamethason 1 dd 4 mg
correctie van elektrolytstoornissen
bij hyperventilatie: ademen in een zakje
stent of nefrostomiekatheter bij nierinsufficiëntie door obstructie van de ureteren
Niet medicamenteuze symptomatische behandeling
Niet-medicamenteuze behandeling wordt met name toegepast bij kortdurende hik. Er zijn vele methodes die worden toegepast:
• ademhalingmanoeuvres: adem inhouden met extensie van de nek
• prikkelen van de neus en farynx: gorgelen, drinken van de verkeerde zijde van het kopje, een
lepel kristalsuiker, droog brood of ijsflinters nemen, prikkeling van het zachte gehemelte of de
pharynx met een wattenstokje of neussonde
• prikkeling van de n. vagus: Valsalva manoeuvre (persen tegen gesloten glottis), beide pinken in
de oren steken, op de oogbol drukken, druk op de a. carotis
• overige methoden: zak met ijs in de nek, drukken op de processi spinosi C5-6, veel water drinken, massage van de n. phrenicus rechts, vernevelen met fysiologisch zout, ontspanningsoefeningen, voetmassage, acupressuur, acupunctuur
• ademhalings- en/of ontspanningsoefeningen m.b.v. fysiotherapeut en/of psycholoog
• ademen in een zakje
• vernevelen met fysiologisch zout
• rectale digitale massage
• bij maagdilatatie: evt. tijdelijk een neussonde
Bij chronische hik kunnen de volgende technieken worden toegepast:
• acupunctuur
• in ernstige, therapieresistente gevallen: enkelzijdige blokkade van de n. phrenicus door een
anesthesioloog of chirurg; de waarde hiervan is omstreden
Medicamenteuze symptomatische behandeling
De medicamenteuze symptomatische behandeling van de hik is grotendeels gebaseerd op casuïstiek
en ervaring. Het wordt toegepast bij chronische, hinderlijke hik niet reagerend op nietmedicamenteuze maatregelen, waarbij behandeling van de oorzaak niet mogelijk of niet effectief is.
Het effect is i.h.a. binnen enkele dagen te beoordelen.
Behandeling van hik bij een maagdilatatie
Indien er sprake is van een maagdilatatie kan geprobeerd worden de gasvorming in de maag (en
daarmee de mogelijke prikkel voor de hik) te verminderen door behandeling met dimeticon 4 dd
40-80 mg. Daarnaast wordt geprobeerd om de maagontlediging te bevorderen door behandeling
met metoclopramide of domperidon 3 dd 10-20 mg p.o.
Behandeling van hik bij een refluxoesofagitis
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
In eerste instantie wordt behandeling gestart met een maagzuurremmer (bijv. pantoprazol 1 dd 40
mg), in combinatie met metoclopramide of domperidon 3 dd 10-20 mg. Bij onvoldoende effect kan
baclofen (zie hieronder) worden toegevoegd.
Behandeling bij onbekende of andere oorzaken van hik
Baclofen is het best onderzochte middel bij de behandeling van hik. Baclofen is een gammaaminoboterzuur (GABA)-analoog dat werkt op GABA-receptoren in het ruggenmerg. In een serie
van 37 patiënten met chronische hik (waarvan 20 met refluxoesofagitis) resulteerde behandeling
met baclofen (al dan niet in combinatie met omeprazol en cisapride) in volledig verdwijnen van de
hik bij 18 patiënten en in verbetering bij 10 patiënten.
Baclofen wordt bij maagdilatatie of refluxoesofagitis in combinatie met bovengenoemde behandelingen gegeven en bij hik door andere oorzaken als monotherapie. Startdosis: 3 dd 5 mg, op geleide
van het effect op de hik per 3 dagen verhogen met 3 dd 5 mg per dag tot een maximum van 3 dd 25
mg/dag. Na langdurig gebruik moet baclofen niet in één keer worden gestaakt, maar geleidelijk
worden uitgeslopen. Bij ernstige nierfunctiestoornissen (kreatinineklaring 10-50 ml/minuut) wordt
gestart met 1dd 5 mg p.o. en de dosis vervolgens aangepast op geleide van effect en bijwerkingen.
Bijwerkingen (m.n. bij ouderen): sufheid en misselijkheid.
Indien baclofen geen effect heeft of gecontra-indiceerd is, kunnen andere middelen worden voorgeschreven. De effectiviteit hiervan is gebaseerd op kleine series patiënten c.q. casuïstiek
• gabapentine tot 3 dd 400 mg p.o. (evt. in combinatie met baclofen)
• pregabalin 2 dd 75-300 mg (evt. in combinatie met baclofen)
• metoclopramide 3 dd 10-20 mg (ook bij oorzaken buiten oesofagus of maag)
• nimodipine 1-2 mg i.v. of nifedipine ‘Retard’ 2 dd 20-30 mg p.o.
• haloperidol 1-3 dd 1-2 mg
• chloorpromazine 3-4 dd 25 mg supp
• midazolam 5-10 mg s.c.
• amitriptyline 3 dd 10-25 mg p.o.
• valproïnezuur 2 dd 500 mg p.o.
• carbamezepine 4 dd 200 mg p.o
• sertraline 1 dd 50-100 mg p.o.
• piracetam 3-4 dd 800 mg p.o.
Chloorpromazine is het enige middel dat geregistreerd is voor de behandeling van hik. Het is echter
alleen als zetpil verkrijgbaar en de bijwerkingen zijn soms een probleem. Gelet op de publicaties,
gebruiksgemak en bijwerkingen kan bij ontbreken van effect van baclofen een voorkeur worden
uitgesproken voor behandeling met gabapentin, pregabalin, metoclopramide en nifedipine.
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Stappenplan
Diagnostiek
1. Anamnese en lichamelijk onderzoek
2. Op indicatie aanvullende diagnostiek:
• laboratoriumonderzoek
• gastroscopie
• röntgenonderzoek (X-thorax, CT-scan abdomen, thorax, hals of hersenen)
Behandeling
1. Bij kortdurende hik: niet-medicamenteuze behandeling (zie 3)
Verdere behandeling alleen noodzakelijk bij persisterende hik
2. Behandeling van de oorzaak:
• staken of wijzigen van medicatie
• behandeling van refluxoesofagitis en gastritis m.b.v. maagzuurremmers en prokinetica
• behandeling van infecties (bijv. Candida-oesofagitis, bacteriële faryngitis, subfrenisch abces)
• behandeling van onderliggende maligniteit (indien mogelijk)
• dexamethason bij hersentumoren of -metastasen met oedeem
• correctie van elektrolytstoornissen
• bij hyperventilatie: ademen in een zakje
• stent of nefrostomiekatheter bij nierinsufficiëntie door obstructie van de ureteren
3. Niet-medicamenteuze symptomatische behandeling
Bij kortdurende hik:
• ademhalingmanoeuvres
• prikkeling van neus en farynx
• prikkeling van de n. vagus
• vernevelen met fysiologisch zout
• digitale rectale massage
• bij maagdilatatie: evt. tijdelijk neussonde
Bij chonische hik:
• acupunctuur
• eenzijdige blokkade van de n. phrenicus
4. Bij persisterende hik ondanks bovengenoemde maatregelen:
medicamenteuze symptomatische behandeling:
• Bij maagdilatatie:
- dimeticon 4 dd 40-80 mg p.o., in combinatie met:
- metoclopramide of domperidon 3 dd 10-20 mg p.o.
• Bij refluxoesofagitis:
- pantoprazol 1 dd 40 mg p.o., in combinatie met:
- metoclopramide of domperidon 3 dd 10-20 mg p.o.
• Indien geen reactie en bij andere oorzaken van de hik:
Eerste keuze: baclofen (bij maagdilatatie of refluxoesofagitis in combinatie met bovengeConcept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
noemde middelen, anders als monotherapie): startdosis 3 dd 5 mg p.o., op geleide van het effect op de hik iedere drie dagen verhogen met 5 mg driemaal per dag tot een maximum van 3
dd 25 mg p.o. Bij ernstige nierfunctiestoornissen (kreatinineklaring 10-50 ml/minuut) starten
met 1dd 5 mg p.o. en de dosis vervolgens aanpassen op geleide van effect en bijwerkingen.
Alternatieven:
- gabapentine tot 3 dd 400 mg p.o. (evt. in combinatie met baclofen)
- pregabalin 2 dd 75-300 mg p.o. (evt. in combinatie met baclofen)
- metoclopramide 3 dd 10-20 mg p.o.
- nimodipine 1-2 mg i.v. of nifedipine ‘Retard’ 2 dd 20-30 mg p.o.
Eventueel:
- haloperidol 1-3 dd 1-2 mg
- chloorpromazine 3-4 dd 25 mg supp
- midazolam 5-10 mg s.c.
- amitriptyline 3 dd 10-25 mg p.o.
- valproïnezuur 2 dd 500 mg p.o.
- carbamezepine 4 dd 200 mg p.o
- sertraline 1 dd 50-100 mg p.o.
- piracetam 3-4 dd 800 mg p.o.
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
10
1
2
Niveaus van bewijsvoering
Behandeling
Niet-medicamenteuze symptomatische
behandeling
Blokkade n. phrenicus
Dimeticon
Baclofen
Gabapentine
Pregabalin
Metoclopramide
Nimodipine/nifedipine
Haloperidol
Chloorpromazine
Midazolam
Amitriptyline
Valproïnezuur
Carbamazepine
Sertraline
Piracetam
3
4
5
6
7
8
9
Referentie(s)
Niveau van
bewijsvoering
Fesmire 1988, Forrester 2003,
4
Launois 1993, Odeh 1990, Salem
1967, Smith 2003, Walker 1998
Calvo 2002, Okuda 1998 en 2008,
3
Petroianu 1998, Schuepfer 2003
4
Bernstein 1974
Bhalotra 1990, Boz 2001, Burke
3
1988, Grant 1991, Guelaud 1995,
Katsinelos 2000, Lance 1989, Launois
1993, Marino 1998, Oneschuk 1999,
Petroianu 1997 en 1998, Ramirez
1992, Tegeler 2008, Walker 1998,
Yaqoob 1989
Alonso-Navarro 2007, Hernandez
3
2004, Jatzko 2007, Moretti 2004,
Petroianu 2000, Porzio 2003
Jatzko 2007
4
3
Madanagopolan 1975, Middleton
1973
Hernandez 1999, Lipps 1990, Muk4
hopadhyay 1986, Quigley 1997
Ives 1985
4
Friedman 1955
3
Willcock 1996
4
4
Stalnikowicz 1986
4
Jacobson 1981
4
McFarling 1974
4
Vaidya 2000
4
Ten Holter 2005
Niveau 1 = gebaseerd op systematische review of tenminste twee gerandomiseerde onderzoeken
van goede kwaliteit.
Niveau 2 = gebaseerd op tenminste twee vergelijkende klinische onderzoeken van matige kwaliteit
of onvoldoende omvang of andere vergelijkende onderzoeken.
Niveau 3 = gebaseerd op 1 vergelijkend onderzoek of op niet-vergelijkend onderzoek.
Niveau 4 = gebaseerd op mening van deskundigen.
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
Literatuur
Alonso-Navarro H, Rubio L, Jiméneze-Jiménez FJ. Refractory hiccup: successful treatment with gabapentin.
Clinical Neuropharmacology 2007; 30: 186-187.
Arnulf I, Boisteanu D, Whitelaw W et al. Chronic hiccups and sleep. Sleep 1996; 19: 227-231.
Askenasy JJ. About the mechanism of hiccup. European Neurology 1992; 32: 159-163.
Bagheri H, Cismondo S, Montasfruc J. Drug-induced hiccup: a review of the French pharmacologic vigilance
database. Therapie 1999; 54: 35-39.
Bernstein JE, Kasich AM. A double-blind trial of simethicone in functional disease of the upper gastrointestinal tract. Journal of Clinical Pharmacology 1974; 14: 617-623.
Bhalotra R. Baclofen therapy for intractable hiccup. Journal of Clinical Gastroenterology 1990; 12: 122.
Boz C, Velioglu S, Bulbul I, Ozmenoglu M. Baclofen is effective in intractable hiccups induced by brainstem
lesions. Neurological Sciences 2001; 22: 409.
Burke AM, White AB, Brill N. Baclofen for intractable hiccup. New England Journal of Medicine 1988; 319:
1354.
Calvo E, Fernandez-La Torre F, Brugarolas A. Cervical phrenic nerve block for intractable hiccups in cancer
patients. Journal of the National Cancer Institute 2002; 94: 1175-1176.
Cymet TC. Retrospective analysis of hiccups at a community hospital from 1995-2000. Journal of the National
Medical Association 2002; 94: 480-483.
Engleman EG, Lankton J, Lankton B. Granulated sugar as treatment for hiccups in conscious patients. New
England Journal of Medicine 1971; 285: 1489.
Federspil PA, Zenk J. Singultus. HNO 1999; 47: 867-875.
Fesmire FM. Termination of intractable hiccups with digital rectal massage. Annals of Emergency Medicine
1988; 17: 872.
Forrester M. Acupuncture for intractable hiccups. Acupuncture in Medicine 2003; 21: 67.
Friedgood CE, Ripstein CB. Chlorpromazine (thorazine) in the treatment of intractable hiccups. Journal of the
American Medical Assocation 1955; 157: 309-310.
Friedman NL. Hiccups: a treatment review. Pharmacotherapy 1996; 16: 986-995.
Gold M, Spruyt O, Toner GC. Chronic hiccups following chemotherapy. Journal of Pain and Symptom Management 1999; 18: 387-388.
Grant JA, Steiner EM, Johnson RH. Treatment of persistent hiccups. Journal of Neurology, Neurosurgery and
Psychiatry 1991; 54: 468.
Guelaud C, Similowski T, Bizec JL et al. Baclofen therapy for chronic hiccup. European Respiratory Journal
1995; 8: 235-237.
Hernandez JL, Pajaron M, Garcia-Regata O et al. Gabapentin for intractable hiccup. American Journal of
Medicine 2004; 117: 279-281.
Ten Holter. De hik. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2005; 149: 2659-2662.
Howard RS. Persistent hiccups. British Medical Journal 1992; 305: 1237-1238.
Ives T, Fleming M, Weart C. Treatment of intractable hiccups with intramuscular haloperidol. American Journal of Psychiatry 1985; 142: 1368-1369.
Jacobson PL, Messenheimer JA, Farmer TW. Treatment of intractable hiccups with valproic acid. Neurology
1981; 31: 1458-1460.
Jansen PH, Joosten EM, Vingerhoets HM. Persistent periodic hiccups following brain abscess: a case report.
Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry 1990; 53: 83-84.
Jatzko A, Stegmeier-Petroianu A, Petroianu GA. Alpha-2-delta ligands for singultus (hiccup) treatment: three
case reports. Journal of Pain and Symptom Management 2007; 33: 756-760.
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
Katsinelos P, Pilpilidis J, Xiarchos P et al. Baclofen therapy for intractable hiccups induced by ultraflex esophageal endoprosthesis. American Journal of Gastroenterology 2000; 95: 2986-2987.
Kolodzik PW, Eilers MA. Hiccups (singultus): review and approach to management. Annals of Emergency
Medicine 1991; 20: 986-995.
Krakauer EL, Zhu AX, Bounds BC et al. Case 6-2005: A 58-year-old man with esophageal cancer and nausea,
vomiting and intractable hiccups. New England Journal of Medicine 2005; 352: 817-825.
Lance JW, Bassil GT. Familial intractable hiccup, relieved by baclofen. Lancet 1989; 2: 276-277.
Launois S, Bizec JL, Whitelaw WA, Cabane J, Derenne JP. Hiccup in adults: an overview. European Respiratory Journal 1993; 6: 563-575.
Lewis JH. Hiccups: causes and cures. Journal of Clinical Gastroenterology 1985; 7: 539-552.
LeWitt PA, Barton NW, Posner JB. Hiccup with dexamethasone therapy. Annals of Neurology 1982; 12: 405406.
Lipps DC, Jabbari B, Mitchell MH et al. Nifedipine for intractable hiccups. Neurology 1990; 40: 531-532.
Lipsky MS. Chronic hiccups. American Family Physician 1986; 34: 173-177.
Madanagopolan N. Metoclopramide in hiccup. Current Medical Research Opinion 1975; 3: 371-374.
Marino RA. Baclofen therapy for intractable hiccups in pancreatic cancer. American Journal of Gastroenterology 1998; 93: 2000.
McFarling DA, Susac JO. Carbamazepine for hiccoughs (letter). JAMA 1974; 230: 962.
Middleton RS. The use of metoclopramide in the elderly. Postgraduate Medicine 1975; 49 (Suppl 4): 90-94.
Moretti R, Torre P, Antonello RM et al. Gabapentin as a drug therapy of intractable hiccup because of vascular lesion: a three-year follow-up. Neurologist 2004; 10: 102-106.
Mukhopadhyay P, Osman MR, Wajima T, Wallace TI. Nifedipine for intractable hiccups. New England Journal of Medicine 1986; 314: 1256.
Odeh M, Bassan H, Oliven A. Termination of intractable hiccups with digital rectal massage. Journal of Internal Medicine 1990; 227: 145-146.
Okuda Y, Kitajima T, Asai T. Use of a nerve stimulator for phrenic nerve block in treatment of hiccups. Anesthesiology 1998; 88: 525-527.
Okuda Y, Kamishima K, Arai T, Asai T. Combination use of ultrasound and nerve stimulation for phrenic
nerve block. Cabadian Journal of Anesthesiology 2008; 55: 195-196.
Oneschuk O. The use of baclofen for treatment of chronic hiccups. Journal of Pain and Symptom Management
1999; 18: 4-5.
Petroianu G, Hein G, Petroianu A, Bergler W, Rüfer R. Idiopathic chronic hiccup: combination therapy with
cisapride, omeprazole and baclofen. Clinical Therapy 1997; 19: 1031-1038.
Petroianu G, Hein G, Petroianu A, Bergler W, Rüfer R. Empirical therapy of idiopathic chronic singultus Zeitung Gastroenterologie 1998; 36: 559-566.
Petroianu G. Idiopathic chronic hiccup (ICH): phrenic nerve block is not the way to go. Anesthesiology 1998;
89: 1284-1285.
Petroianu G, Hein G, Stegmeier-Petroianu A et al. Gabapentin ‘add-on therapy’ for idiopatic hiccup. Journal
of Clinical Gastroenterology 2000; 30: 321-324.
Pollack MJ. Intractable hiccups: a serious sign of underlying systemic disease. Journal of Clinical Gastroenterology 2003; 37: 272-273.
Porzio G, Aielli F, Narducci F, Varrassi G, Ricevuto E, Ficorella C, Marchetti P. Hiccup in patients with advanced cancer successfully treated with gabapentin: report of three cases. New Zealand Medical Journal 2003;
116: U605.
Quigley C. Nifedipine for hiccups. Journal of Pain and Symptom Management 1997; 13: 313.
Ramirez FC, Graham DY. Treatment of intractable hiccup with baclofen: results of a double-blind random-
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
ized, controlled, cross-over study. American Journal of Gastroenterology 1992; 87: 1789-1791.
Salem MR, Baraka A, Rattenborg CC, Holaday DA. Treatment of hiccups by pharyngeal stimulation in anesthesized unconscious subjects. JAMA 1967; 202: 126-130.
Sanchak KE. Hiccup: when the diaphragm attacks. Journal of Palliative Medicine 2004; 7: 870-873.
Schuepfer GK, Poelaert JI, Konrad C. General anesthesia or phrenic nerve block for treatment of chronic hiccups? Anesthesia and Analgetics 2003; 96: 911-912.
Smith HS, Busracamwongs A. Management of hiccups in the palliative care population. American Journal of
Hospice Palliative Care 2003; 20: 149-154.
Souadjian JV, Cain JC. Intractable hiccup. Etiologic factors in 220 cases. Postgraduate Medicine 1968; 43: 7277.
Stalnikowicz R, Fich A, Troudart T. Amitriptyline for intractable hiccups. New England Journal of Medicine
1986; 315: 64-65.
Takiguchi Y, Watanabe R, Nagao K, Kuriyama T. Hiccups as an adverse reaction to cancer chemotherapy.
Journal of the National Cancer Institute 2002; 94: 772.
Tegeler ML, Baumrucker SJ. Gabapentin for intractable hiccups in palliative care. American Journal of Hospice & Palliative Medicine 2008; 25: 52-55.
Teodorowicz J, Zimny M. The effect of ketamine in patients with refractory hiccup in the postoperative period. Preliminary report. Anaesthesiology, Resuscitation and Intensive Therapy 1975; 3: 271-272.
Thompson DF, Landry JP. Drug-induced hiccups. Annals of Pharmacotherapy 1997; 31: 367-369.
Vaidya V. Sertraline in the treatment of hiccups. Psychosomatics 2000; 41: 353-355.
Walker P, Watanabe S, Bruera E. Baclofen, a therapy for chronic hiccup. Journal of Pain and Symptom Management 1998; 16: 125-132.
Wilcock A, Twycross R. Midazolam for intractable hiccup. Journal of Pain and Symptom Management 1996;
12: 59-61.
Williamson BWA, MacIntyre IMC. Management of intractable hiccup. British Medical Journal 1977; 20: 501503.
Yaqoob M, Prabhu P, Ahmad R. Baclofen for intractable hiccups. Lancet 1989; 2(8662): 562-563.
Concept Richtlijn Hik/Versie 2.0/26-5-2009
14