05 - Service Box

Transcription

05 - Service Box
Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website
van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".
Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie
over het onderhoud van uw auto.
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens
toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is
gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het
elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken
u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te
nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT
om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van
Peugeot voor uw land, kunt u het instructieboekje op het volgende
internetadres raadplegen:
http://public.servicebox.peugeot.com
Selecteer:
de link "Boorddocumentatie" op de startpagina (u hoeft zich niet aan te
melden),
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw instructieboekje die overeenkomt met de datum
van deel 1A van het kentekenbewijs
j van uw auto.
U kunt hier online het instructieboekje van uw auto bekijken en hebt
toegang tot de meest recente gegevens via het pictogram:
WELKOM
Wij danken u voor uw keuze voor de 208.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u
in de gelegenheid te stellen onder alle
omstandigheden optimaal gebruik te maken
van de mogelijkheden van uw auto.
In het eerste deel van het boekje is de
belangrijkste informatie samengevat om u in
korte tijd vertrouwd te maken met de bediening
van uw auto.
Vervolgens komen alle details van uw auto
op het gebied van comfort, veiligheid en
praktische informatie uitgebreid aan bod, zodat
u en uw passagiers maximaal van de auto
kunnen genieten.
Uw auto kan, afhankelijk van het
uitrustingsniveau en de specifieke kenmerken
voor het land waarvoor uw auto bestemd
is, slechts van een deel van de in dit boekje
vermelde uitrustingen zijn voorzien.
Waarschuwing:
dit symbool geeft waarschuwingen
weer die u absoluut dient te respecteren
omwille van uw veiligheid en die van
anderen en om schade aan uw auto te
voorkomen.
Bescherming van het
milieu:
dit symbool verschijnt bij adviezen met
betrekking tot de bescherming van het
milieu.
Informatie:
Verwijzing:
dit symbool vestigt uw aandacht op
aanvullende informatie die u helpt de
gebruiksmogelijkheden van uw auto
optimaal te benutten.
dit symbool verwijstnaar de bladzijde
waar meer informatie over de
desbetreffende functie is te vinden.
Inhoud
In één oogopslag
Eco-rijden
.
.
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening
Alarm
Elektrisch bedienbare ruiten
Achterklep
Panoramadak
Rijden
44
51
53
55
56
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpanelen
Verklikkerlampjes
Meters
Boordcomputer
Boordcomputer met touchscreen
Datum en tijd instellen
21
23
33
38
40
43
Starten-afzetten van de motor
Handbediende parkeerrem
Handgeschakelde versnellingsbak
Opschakelindicator
2Tronic versnellingsbak met 5 versnellingen
2Tronic versnellingsbak met 6 versnellingen
Automatische versnellingsbak
Stop & Start-systeem
Hill Holder
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
Park Assist
Parkeerhulp
Comfort
Voorstoelen
Achterbank
Achterbank
Stuurwielverstelling
Ventilatie
Verwarming
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Achterruitverwarming
Indeling van het interieur
Voorzieningen bagageruimte
79
80
81
82
83
86
90
93
96
97
99
102
106
Zicht
57
60
62
63
64
66
66
68
71
72
76
Spiegels
Lichtschakelaar
LED-verlichting
Verlichting overdag
Automatische verlichting
Koplampen verstellen
Statische bochtverlichting
Ruitenwisserschakelaar
Automatische ruitenwissers
Plafonnier
Sfeerverlichting interieur
108
110
114
114
116
117
118
119
121
123
124
Inhoud
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Claxon
ESP
Veiligheidsgordels
Airbags
Kinderzitjes
ISOFIX-kinderzitjes
Kinderbeveiliging
Onderhoud
125
125
126
126
127
130
133
137
143
146
Praktische informatie
Bandenreparatieset
Wiel verwisselen
Sneeuwkettingen
Een lamp vervangen
Zekering vervangen
12V-accu
Eco-mode
Wisserbladen vervangen
Slepen van de auto
Trekken van een aanhanger
Allesdragers monteren
Onderhoudstips
Accessoires
Motorkap
Benzinemotoren
Dieselmotoren
Brandstoftank
Vulpistoolrestrictie (diesel)
Brandstoftank leeg (diesel)
Niveaus controleren
Controles
Audio en telematica
188
189
190
191
193
195
196
199
Technische gegevens
147
153
160
161
168
174
177
178
179
181
183
184
185
Benzinemotoren
Gewichten (benzine)
Dieselmotoren
Gewichten (diesel)
Afmetingen
Identificatie
Urgence-oproep of Assistance-oproep
Touchscreen
Autoradio / Bluetooth
Autoradio
213
215
275
301
Visuele index
.
Index
.
201
203
206
208
211
212
In één oogopslag
Buitenzijde
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af als u stopt
(bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch weer gestart als u weer weg wilt rijden.
Het Stop & Start-systeem, dat volledig is aangepast
aan rijden in de stad, zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van s
stoffen en minder geluid tijdens het wac
93
Statische bochtverlichting
Park Assist
Bij lage snelheid zorgt deze verlichting automatisch
voor extra zicht in bochten, op kruispunten,
bij parkeermanoeuvres, enzovoort, dankzij de
mistlamp aan de desbetreffende zijde.
De Park Assist is een actief parkeerhulpsysteem.
Het systeem detecteert een geschikte
parkeerruimte en bedient vervolgens de
stuurinrichting om de auto in te parkeren.
118
4
102
In één oogopslag
.
Buitenzijde
Bandenreparatieset
Panoramadak
Met deze complete set, bestaande uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel,
kunt u een noodreparatie aan een band
uitvoeren.
Dit panoramadak, dat is voorzien van regelbare
lichtgeleiders, zorgt voor bijzonder veel
lichtinval en zicht in het interieur.
56
147
Parkeerhulp achter
Deze functie waarschuwt u tijdens het
achteruitrijden voor obstakels achter de auto.
106
5
In één oogopslag
Openen
Sleutel met afstandsbediening
Brandstoftank
A. Uitklappen/inklappen van de sleutel.
B. Ontgrendelen van de auto
Uitschakelen van het alarm.
1.
2.
Openen van de brandstofvulklep.
Openen van de brandstoftankdop.
Overige beschikbare functies...
C. Vergrendelen van de auto.
Lokaliseren van de auto.
Inschakelen van het alarm.
Het ontgrendelen en vergrendelen
van de auto wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer twee
seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
44
A. Hendel in het interieur.
B. Hendel aan de buitenzijde.
C. Motorkapsteun.
188
3. Ophangen van de brandstoftankdop.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.
191
6
Motorkap
In één oogopslag
.
Interieur
Sfeerverlichting interieur
Het gedimde licht van de sfeerverlichting
verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in
het interieur. De verlichting bestaat uit een
aantal lampen die zich bevinden onder het
instrumentenpaneel, in de beenruimte, in
de plafonnier en aan beide zijden van het
panoramadak.
124
Audio- en
communicatiesystemen
Deze systemen zijn voorzien van de
nieuwste technologie: autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting,
Bluetooth handsfree set, navigatiesysteem
met kleurenscherm, AUX-aansluitingen, hifiaudiosysteem, ...
Touchscreen
215
Autoradio Bluetooth
275
Autoradio
301
2Tronic versnellingsbak
Met dit systeem kunt u tijdens het rijden
kiezen tussen automatisch en handmatig
schakelen.
5 versnellingen
83
6 versnellingen
86
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op
een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand
van deze instelling en de weersomstandigheden wordt
de airconditioning vervolgens automatisch geregeld.
68
7
In één oogopslag
Cockpit
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
8
Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer.
Stuurkolomschakelaars touchscreen.
Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/
boordcomputer.
Hendel motorkapontgrendeling.
Hendel stuurwielverstelling.
Airbag bestuurder.
Claxon.
Koplampverstelling.
Rij drukschakelaars.
10. Verstelbare en afsluitbare
zijventilatieroosters.
11. Zijruitontwaseming.
12. Instrumentenpaneel.
13. Voorruitontwaseming.
14. Zonnesensor.
15. Dashboardkastje / Uitschakeling
passagiersairbag.
16. Airbag passagier.
17. Multifunctioneel display / Autoradio.
18. Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
19. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale
vergrendeling.
20. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.
21. 12V-aansluiting.
USB-/Jack-aansluiting.
Extra USB-aansluiting.
22. Open opbergvak.
Bekerhouder.
23. Versnellingshendel.
24. Middenarmsteun met opbergvakken.
25. Handrem.
In één oogopslag
.
9
In één oogopslag
Juiste zitpositie
Voorstoelen
Handmatig verstellen
1.
2.
3.
4.
Verstelling in lengterichting.
Hoogteverstelling van de zitting.
Rugleuningverstelling.
Hoogteverstelling van de hoofdsteun.
57
10
In één oogopslag
.
Juiste zitpositie
Verstellen van de hoofdsteun
Stuurwiel verstellen
Bediening stoelverwarming
Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger te
zetten.
Druk tegelijkertijd op de knop A en op de
hoofdsteun om de hoofdsteun lager te zetten.
1.
0 : uit.
1 : laag.
2 : gemiddeld.
3 : hoog.
58
2.
3.
Ontgrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
Verstellen in hoogte en diepte.
Vergrendelen van het stuurwiel met de
hendel.
Deze handelingen moeten uit
veiligheidsoverwegingen uitsluitend
worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
59
63
11
In één oogopslag
Comfort
Buitenspiegels
Binnenspiegel
Verstellen
Uitvoering met handbediende
dag-/nachtstandinstelling
A. Selecteren van de buitenspiegel.
B. Verstellen van de buitenspiegel.
C. In de neutraalstand zetten van de
selectieschakelaar van de buitenspiegel.
1.
2.
Veiligheidsgordels vóór
Selecteren van de dagstand van de
spiegel.
Verstellen van de binnenspiegel.
108
Overige beschikbare functies...
Inklappen/uitklappen.
Uitvoering met automatische
dag-/nachtstandinstelling
1.
2.
Automatisch instellen van de dag- of
nachtstand.
Verstellen van de binnenspiegel.
109
12
A. Vastmaken.
B. Hoogteverstelling (5-deurs).
130
In één oogopslag
.
Zicht
Verlichting
Ruitenwissers
Ring A
Schakelaar A: ruitenwissers vóór
Uit.
Automatische verlichting.
Parkeerlicht.
Dimlicht/grootlicht.
Ring B
2. Hoge snelheid.
1. Normale snelheid.
Int. Interval.
0. Uit.
AUTO Automatische ruitenwissers.
Een keer wissen: trek de hendel één keer naar
u toe.
Ruitensproeiers: trek de hendel naar u toe en
houd de hendel enige tijd in deze stand.
Mistachterlicht.
119
of
Inschakelen van de stand "AUTO"
) Beweeg de hendel één keer omlaag.
Uitschakelen van de stand "AUTO"
) Beweeg de hendel nogmaals één keer
omlaag of zet de hendel in een andere
stand: Int., 1 of 2.
121
Ring B: ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
Ruitensproeier.
Mistlampen vóór en mistachterlicht.
111, 112
120
13
In één oogopslag
Ventilatie
Tips voor instellingen in het interieur
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/ Toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
14
Handbediende
airconditioning
In één oogopslag
.
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpanelen
Wanneer u het contact aanzet, slaan alle
meters uit en keren vervolgens terug naar
de '0"-stand.
A. Als het contact wordt aangezet, moet de
meter het resterende brandstofniveau
weergeven.
B. Bij draaiende motor moet het
verklikkerlampje laag brandstofniveau
uitgaan.
Verklikkerlampjes
C. Als het contact wordt aangezet, wordt op
het display van het instrumentenpaneel het
motorolieniveau weergegeven.
Ga indien nodig tanken of vul olie bij.
21
1.
Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode waarschuwingslampjes
branden.
2. Bij draaiende motor moeten deze lampjes
weer uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er
lampjes blijven branden.
23, 28
15
In één oogopslag
Controle tijdens het rijden Veiligheid voor alle inzittenden
Rij drukschakelaars
Airbag voorpassagier
Veiligheidsgordels vóór en
airbag vóór aan passagierszijde
Het branden van een verklikkerlampje geeft u
informatie over de status van de desbetreffende
functie.
A. Inschakeling van de Park Assist.
of
Uitschakeling van de parkeerhulp achter.
1.
2.
3.
A. Verklikkerlampje niet-vastgemaakte/
losgemaakte veiligheidsgordels vóór.
B. Verklikkerlampje storing van één van de airbags.
103, 107
B. Uitschakeling van het CDS-/ASR-systeem.
129
C. Uitschakeling van het Stop & Start-systeem.
94
D. Uitschakeling van de interieurbeveiliging.
52
E. Inschakeling van de elektrische kinderbeveiliging.
146
16
4.
Open het dashboardkastje.
Steek de sleutel in de schakelaar.
Selecteer de stand:
"ON" (inschakelen) wanneer een passagier
op de voorstoel zit of een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting is bevestigd,
"OFF" (uitschakelen) wanneer een
kinderzitje met de rug in de rijrichting is
bevestigd.
Verwijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
134
32
C. Verklikkerlampje uitschakeling airbag vóór
aan passagierszijde.
27
In één oogopslag
.
Onder het rijden
Stop & Start-systeem
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Overgang naar de START-stand
van de motor
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor komt in de stand-bystand:
-
-
bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h, als u de versnellingshendel
in de neutraalstand zet en het
koppelingspedaal loslaat,
bij auto's met een 2Tronic
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 8 km/h, als u het rempedaal intrapt of
als u de selectiehendel in de stand N zet.
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit
en de motor wordt gestart:
-
●
●
●
Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het verklikkerlampje
"ECO" knippert enkele seconden en gaat dan
uit.
93
bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak, als u het
koppelingspedaal intrapt,
bij auto's met een 2Tronic
versnellingsbak:
als de selectiehendel in de stand A of M
staat, als u het rempedaal loslaat,
of als u de selectiehendel in de stand A of
M zet als deze in de stand N staat en het
rempedaal niet ingetrapt is,
of als u de achteruitversnelling inschakelt.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de
START-stand automatisch geactiveerd; het
verklikkerlampje "ECO" knippert enkele
seconden en gaat dan uit.
94
Uit-/inschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF"
in te drukken; het verklikkerlampje in de
schakelaar gaat branden.
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet.
Zet tijdens het tanken en als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, altijd het contact af en neem
de sleutel uit het contactslot.
94, 95
17
In één oogopslag
Onder het rijden
Snelheidsbegrenzer "LIMIT"
Snelheidsregelaar "CRUISE"
1.
2.
3.
4.
1.
2.
3.
4.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
Inschakelen/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk
bij draaiende motor.
97
Selecteren van de snelheidsregelaar.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
Uitschakelen/inschakelen van de
snelheidsregeling.
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij
een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf
de 4e versnelling bij een handgeschakelde
versnellingsbak (2e bij een 2Tronic versnellingsbak
of een automatische transmissie).
99
18
Weergave op het instrumentenpaneel
Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is
ingeschakeld, verschijnen de instellingen van
het systeem op het instrumentenpaneel.
Snelheidsregelaar
Snelheidsbegrenzer
In één oogopslag
.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto
verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en
schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Volg
de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt
(behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet
meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of
een elektronische gestuurde versnellingsbak, laat de selectiehendel
dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type
versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler,
MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
19
In één oogopslag
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
voor een lange rit,
bij de wisseling van de seizoenen,
als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en
luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
20
Controle tijdens het rijden
1
Instrumentenpaneel met LCD-display
Meters en displays
1.
2.
3.
4.
5.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
Motorolieniveaumeter.
Opschakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave positie
selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of
automatische transmissie).
Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
Door lang op de toets B te drukken kan
deze functie worden uitgeschakeld.
Bedieningstoetsen
6.
Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
7. Onderhoudsindicator, vervolgens
kilometerteller (km of miles).
Deze functies worden na het aanzetten van
het contact achter elkaar weergegeven.
8. Dagteller (km of miles).
9. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
10. Brandstofniveaumeter.
A. Dimmer verlichting.
B. Informatie over het onderhoud.
Resetten van de geselecteerde functie
(onderhoudsindicator of dagteller).
Instellen van de tijd.
Inschakelen/uitschakelen van de digitale
snelheidsmeter.
21
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel met matrixdisplay
Meters en displays
1.
2.
3.
4.
5.
22
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
Opschakelindicator (handgeschakelde
versnellingsbak) of weergave positie
selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of
automatische transmissie).
Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
Bedieningstoetsen
6.
7.
8.
9.
Onderhoudsindicator, vervolgens
kilometerteller (km of miles).
Deze functies worden na het aanzetten van
het contact achter elkaar weergegeven.
Dagteller (km of miles).
Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
Brandstofniveaumeter.
A. Dimmer verlichting.
B. Sfeerverlichting van het
instrumentenpaneel.
C. Informatie over het onderhoud.
Resetten van de geselecteerde functie
(onderhoudsindicator of dagteller).
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder
in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Bijbehorende waarschuwingen
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van
het instrumentenpaneel enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel of op het multifunctionele
display.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of
knipperen.
1
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het constant
branden of knipperen van een
verklikkerlampje duidt op een storing,
is afhankelijk van de werkingsfase van
de auto.
23
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht
permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlicht
permanent.
Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlicht
permanent.
Het mistachterlicht is ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
24
Acties / Opmerkingen
Controle tijdens het rijden
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
Het contactslot staat in de tweede
stand (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden
(in extreme gevallen 30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het
lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrem
permanent.
De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de rubriek "Handrem" voor meer informatie
over de handrem.
Voet op het
rempedaal
permanent.
Het rempedaal moet worden
ingetrapt.
Trap bij de gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak het rempedaal in om de motor te
starten (selectiehendel in stand N).
Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een
draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het
rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit
stand P in een andere stand te kunnen zetten.
Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, zal dit controlelampje blijven branden.
knippert.
Als u de auto met een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak
op een helling te lang probeert tegen
te houden door het gaspedaal in te
trappen, raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de handrem.
1
25
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Voet op het
koppelingspedaal*
permanent.
In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem wordt de motor niet
gestart als u het koppelingspedaal
slechts gedeeltelijk intrapt.
Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor
gestart kan worden.
Automatische
ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de
rubriek "Stop & Start".
* Uitgezonderd instrumentenpaneel met matrixdisplay.
26
Controle tijdens het rijden
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display.
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
In dit geval kunt u een kinderzitje met
de "rug in de rijrichting" plaatsen.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(CDS/ASR)
permanent.
De toets linksonder op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
verklikkerlampje gaat branden.
De functie CDS/ASR wordt
uitgeschakeld.
CDS: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antislipregeling.
Druk op de toets om de functie CDS/ASR in te
schakelen. Het verklikkerlampje dooft.
De functie CDS/ASR wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem, wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden
hoger dan ongeveer 50 km/h.
1
27
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display wordt
weergegeven.
Controlelampje
28
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
STOP
permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij
een te lage motoroliedruk of bij een te
hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde
werkplaats.
Service
permanent, in
combinatie met een
ander verklikkerlampje.
Er is een ernstige storing opgetreden.
Raadpleeg de rubriek voor het desbetreffende
verklikkerlampje en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
melding (auto's met
een display).
Er is een storing opgetreden waarbij
geen specifiek verklikkerlampje gaat
branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display (auto's met een display) en raadpleeg de
desbetreffende rubriek:
waarschuwing motorolieniveau,
kans op verstopping van het roetfilter (diesel),
brandstofadditiefniveau (diesel met roetfilter).
Raadpleeg altijd het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Remsysteem
+
1
29
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Dynamische
stabiliteitscontrole
(CDS/ASR)
Zelfdiagnose
motor
30
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
knippert.
De CDS-/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het CDS-/ASR-systeem,
tenzij deze is uitgeschakeld (toets
ingedrukt en verklikkerlampje van de
toets brandt).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt
gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie met
het verklikkerlampje SERVICE.
Er is sprake van een lichte
motorstoring.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
STOP.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, met de
wijzer in het rode
gebied.
Er zit er nog ongeveer 5 liter
brandstof in de tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
knippert met de wijzer
in het rode gebied.
Er zit nog een minimale hoeveelheid
brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter.
r
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Motoroliedruk
permanent.
Er is een storing in de motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Parkeer de auto op een veilige plek.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
1
31
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
Een of meer
portierr e n
geopend
Status
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende portier
aangeeft, bij een snelheid
lager dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
portier aangeeft en een
geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
Veiligheidsgordel(s)
niet vastgemaakt of
weerr losgemaaktt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.
Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing met betrekking tot
de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Stuurbekrachtiging
32
Controle tijdens het rijden
1
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
) wacht tot de motor is afgekoeld,
) draai de dop iets los om de druk te laten
dalen,
) verwijder vervolgens de dop,
) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:
zone A , is de temperatuur in orde,
zone B, is de temperatuur te
hoog. Het waarschuwingslampje
maximumtemperatuur en het
waarschuwingslampje STOP
gaan branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
33
Controle tijdens het rijden
Dimmer dashboardverlichting
U kunt de lichtsterkte van de verlichting van
het dashboard en het touchscreen handmatig
aanpassen aan het licht van de omgeving.
34
Twee knoppen
Een knop
Touchscreen
Druk, als de verlichting brandt, op de
knop B om de dashboardverlichting en de
sfeerverlichting sterker te laten branden of op
de knop A om de verlichting te dimmen.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt.
Actief
) Druk op de knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te variëren,
) laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Niet actief
De dashboardverlichting kan niet worden
ingesteld als de verlichting van de auto is
uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting,
in de dagstand staat.
) Druk op MENU om het "HOOFDMENU"
weer te geven en selecteer vervolgens
"Instellingen".
) Selecteer "Systeemconfiguratie" en
vervolgens "Lichtsterkte".
) Druk op "Display uitschakelen". Het
touchscreen wordt volledig uitgeschakeld.
Druk nogmaals op het touchscreen
(op een willekeurig gedeelte) om het in
te schakelen.
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
het aantal afgelegde kilometers,
de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel
branden. De kilometerteller geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
1
7 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
7 seconden na het aanzetten van het contact
verdwijnt de sleutel; de teller geeft weer de
kilometerstand en de stand van de dagteller aan.
35
Controle tijdens het rijden
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
7 seconden de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display
gedurende 7 seconden het volgende aan:
7 seconden na het aanzetten van het contact
treedt de kilometerteller weer in werking en
blijft de sleutel branden.
De factor tijd kan worden meegewogen
bij de nog af te leggen kilometers,
afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan
branden als de tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals aangegeven in
het garantie- en onderhoudsboekje,
is overschreden.
36
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
) Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
) zet het contact af,
) druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
) zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
) laat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op 0
zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Controle tijdens het rijden
Kilometerteller
1
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of het
motorolieniveau in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de
onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Op het display wordt in het gedeelte A de
totale kilometerstand en in het gedeelte B de
dagteller weergegeven.
Storing motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat
het symbool "OIL_ _
_" knipperen of wordt
een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Oliepeilstok
Nulstelling dagteller
Olieniveau correct
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoud" voor
de plaats van de peilstok en het bijvullen van
motorolie voor het motortype van uw auto.
2 merktekens op de peilstok:
-
-
Te weinig olie
Druk, als de dagteller wordt weergegeven,
enkele seconden op de knop.
Als het motorolieniveau te laag is, gaat het
symbool "OIL
L" knipperen of wordt een melding
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
A = maxi; het olieniveau
mag nooit boven dit niveau
uitkomen,
B = mini; als het olieniveau
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bijgevuld
via de vuldop.
37
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer
De boordcomputer geeft actuele
informatie over het rijden (actieradius,
brandstofverbruik...).
Weergave van de informatie
-
Actuele informatie:
● actieradius,
● actueel brandstofverbruik,
● de teller van het
Stop & Start-systeem.
-
Traject "1":
● gemiddelde snelheid,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het eerste traject.
-
Traject "2" :
● gemiddelde snelheid,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
voor het tweede traject.
Display van het instrumentenpaneel
) Druk op de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaarr om
achtereenvolgens de verschillende functies
weer te geven.
38
Controle tijdens het rijden
1
Traject resetten
) Druk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan
twee seconden in.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
39
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer met touchscreen
De boordcomputer geeft tijdens het rijden
verschillende informatie (actieradius,
brandstofverbruik ...).
Weergave van de informatie
) Druk op MODE op het
touchscreen om de verschillende
functies weer te geven.
) Selecteer de gewenste functie
met uw vinger.
40
-
Actuele informatie:
● actieradius,
● huidig brandstofverbruik,
● de teller van het Stop & Startsysteem.
-
Traject "1":
● afgelegde afstand,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
-
Traject "2":
● afgelegde afstand,
● gemiddeld brandstofverbruik,
● gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Controle tijdens het rijden
1
Traject resetten
) Druk op het gedeelte voor het
resetten, rechtsonder op het
touchscreen, zodra het gewenste
traject wordt weergegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
41
Controle tijdens het rijden
Boordcomputer, enkele definities
Actieradius
Huidig verbruik
Afgelegde afstand
(km of miles)
Aantal kilometers dat u nog
met de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden, berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste verstreken
seconden.
(km of miles)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan
wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
42
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Gemiddeld verbruik
Stop & Start-teller
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start,
registreert een teller hoelang de STOP-stand
tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het contact met
de sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Controle tijdens het rijden
1
Datum en tijd instellen
Touchscreen
Instrumentenpaneel met LCD-display
) Druk deze toets in om achtereenvolgens de
volgende parameters weer te geven:
uren,
minuten,
tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
Druk op MENU om het " HOOFDMENU " weer
te geven en selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Datum Tijd ".
Selecteer " Systeemconfiguratie ".
Selecteer de datum of tijd die wordt
weergegeven, gebruik het toetsenbord om de
instellingen te wijzigen en selecteer
" Bevestigen ".
43
Toegang tot de auto
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Openen van de auto
Volledig ontgrendelen
Uitklappen van de sleutel
) Druk op deze knop om de sleutel uit te
klappen.
Met de sleutel
) Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto om de auto te
ontgrendelen.
Met de afstandsbediening
) Druk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
44
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto,
de buitenspiegels uitgeklapt.
Toegang tot de auto
Selectieve ontgrendeling
Sluiten van de auto
Normale vergrendeling
De selectieve ontgrendeling kan
worden ingesteld met behulp van het
configuratiemenu.
Standaard is de volledige
ontgrendeling geactiveerd.
Het vergrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden
branden van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels ingeklapt.
2
Met de afstandsbediening
) Alleen het bestuurdersportier
ontgrendelen: druk één keer op
het geopende hangslot.
Met de sleutel
) De overige portieren en de achterklep
ontgrendelen: druk nogmaals op het
geopende hangslot.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk
van de uitvoering van de auto, de
buitenspiegels uitgeklapt.
) Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om de auto volledig
te vergrendelen.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel mee te nemen.
Met de afstandsbediening
) Druk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand
gedraaid houdt of de knop van de
afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook
de ruiten gesloten.
45
Toegang tot de auto
Als één van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Inklappen van de sleutel
) Druk op deze knop om de sleutel in te
klappen.
Wanneer u deze knop niet indrukt bij
het inklappen van de sleutel, kan het
mechanisme beschadigd raken.
46
Toegang tot de auto
Lokaliseren van de auto
) Druk op het symbooltje van het
gesloten hangslot om de eerder
vergrendelde auto te lokaliseren
op een parkeerplaats.
De plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele
seconden.
Follow me home-verlichting
Houd deze toets ingedrukt om
de follow me home-verlichting te
activeren (inschakelen van het
parkeerlicht, het dimlicht en de
kentekenplaatverlichting).
Door de toets een tweede keer in te drukken
terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow
me home-verlichting weer uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
2
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij
de aflevering van uw auto samen met
de sleutels is overhandigd.
47
Toegang tot de auto
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
) Druk op de knop.
De portieren en de bagageruimte worden verof ontgrendeld.
Als één van de portieren is geopend of
niet goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Bij vergrendeling /
supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
als de supervergrendeling van buitenaf is
ingeschakeld, is de knop buiten werking.
) Trek de portierhandgreep aan de
binnenzijde naar u toe om de auto te
ontgrendelen.
) Als de supervergrendeling
is ingeschakeld moet de
afstandsbediening of de sleutel
worden gebruikt om de auto te
ontgrendelen.
48
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
Om deze functie in of uit te schakelen
(standaard is deze ingeschakeld):
) druk op de knop tot een geluidssignaal
klinkt en/of een melding op het display
wordt weergegeven.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Toegang tot de auto
Noodbediening
vergrendelen en ontgrendelen in het geval van
een storing in de centrale vergrendeling of van
de accu.
Bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
Storing afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
) Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen.
Synchroniseren
Overige portieren
) Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
) Verwijder met de sleutel het zwarte
afdekkapje op de zijkant van het portier.
) Steek de sleutel zonder te forceren in de
opening en duw vervolgens, zonder te
draaien, de nok het portier in.
) Verwijder de sleutel en plaats het
afdekkapje terug.
) Zet het contact af.
) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele
seconden op de vergrendelknop (gesloten
hangslot) van de afstandsbediening.
) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit
het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen
2
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is, wordt u
gewaarschuwd door dit lampje op
het dashboard, een geluidssignaal,
en een melding op het display.
) Wip het deksel los door een kleine
schroevendraaier in de uitsparing te
steken.
) Til de deksel op.
) Verwijder de lege batterij.
) Plaats de nieuwe batterij in de juiste
richting.
) Klik het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
49
Toegang tot de auto
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te
spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar
worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het
synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze
sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
50
Toegang tot de auto
Alarm
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens wijzigingen aan het
alarmsysteem aan te brengen.
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende
typen beveiliging:
-
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
-
Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand de auto binnendringt of als iets
of iemand in de auto beweegt.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbediening is
ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging
wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt,
geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
worden de omtrek- en interieurbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
2
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
Uitschakelen
) Zet het contact af en verlaat de auto.
) Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd:
het verklikkerlampje van de knop zal
één keer per seconde knipperen.
) Druk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit.
51
Toegang tot de auto
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te
voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
een huisdier in de auto wordt gelaten,
een ruit op een kier blijft staan,
de auto wordt gewassen.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
) Zet het contact af.
) Druk binnen 10 seconden op
de knop tot het verklikkerlampje
blijft branden.
) Verlaat de auto.
) Druk onmiddellijk op de
vergrendelknop van de
afstandsbediening.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
De interieurbeveiliging wordt uitsluitend
uitgeschakeld als deze procedure elke
keer na het afzetten van het contact
wordt uitgevoerd.
52
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
Storing afstandsbediening
) Druk op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening om
de omtrekbeveiliging uit te
schakelen.
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
) Ontgrendel de auto met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
) Open het portier; het alarm gaat af.
) Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
) Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening om alle
alarmsystemen in te schakelen.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
Het verklikkerlampje van de knop
zal opnieuw één keer per seconde
knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking
en knipperen de richtingaanwijzers gedurende
dertig seconden.
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening,
is het alarm tijdens uw afwezigheid
afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
) Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel in het
slot van het bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Automatisch inschakelen*
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
) Om het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
worden gedrukt.
* Volgens land van bestemming.
Toegang tot de auto
Elektrisch bedienbare ruiten
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
1.
2.
3.
4.
5.
Ruitbediening links voor.
Ruitbediening rechts voor.
Ruitbediening rechts achter.
Ruitbediening links achter.
Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter.
Automatische
bediening
(volgens uitvoering)
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig.
Druk opnieuw op de schakelaar om het openen
of sluiten te stoppen.
Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is
verwijderd, kunnen de ruiten niet meer worden
bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer
te kunnen bedienen.
Beveiliging tegen beknellen
(volgens uitvoering)
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk
dan op de schakelaar om de ruit helemaal
te openen en trek vervolgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
2
Blokkering van de
ruitbediening achter
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter
geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de
ruitbediening achter niet geblokkeerd.
53
Toegang tot de auto
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten,
houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde omhoog getrokken.
54
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat
de passagiers op de juiste manier gebruik
maken van de elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Toegang tot de auto
Achterklep
Openen
Sluiten
Noodbediening
) Trek de achterklep omlaag aan de
handgreep aan de binnenzijde.
) Druk indien nodig op de bovenzijde van de
achterklep om deze volledig te sluiten.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
Hiermee kan bij een eventuele storing in
de centrale vergrendeling, de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
-
) Ontgrendel de achterklep of de auto met de
afstandsbediening of de sleutel, druk op de
knop en til de achterklep omhoog.
2
bij draaiende motorr gaat
het verklikkerlampje enkele
seconden branden in combinatie
met een waarschuwingsmelding,
tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje
enkele seconden branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Ontgrendelen
) Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
) Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
55
Toegang tot de auto
Panoramadak
U hebt de beschikking over een panoramadak met regelbare sfeerverlichting en getint glas, waardoor
de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het dak is voorzien van een handmatig
bedienbaar tweedelig zonnescherm, ter verbetering van het thermische comfort in het interieur.
Openen
) Trek het zonnescherm met de handgreep
naar achteren tot de gewenste stand is
bereikt.
56
Sluiten
) Trek het zonnescherm met de handgreep
naar voren tot de gewenste stand is
bereikt.
Comfort
Handmatig verstelbare voorstoelen
Uit veiligheidsoverwegingen mogen de stoelen uitsluitend bij stilstaande auto worden versteld.
Verstelling in lengterichting
Hoogteverstelling
Rugleuningverstelling
3
) Til de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
) Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
) Duw de handgreep naar achteren.
57
Comfort
Hoogteverstelling
hoofdsteun
) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
) Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
) Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
58
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Toegang tot de achterbank
(3-deurs)
) Trek alleen deze hendel omhoog om de
rugleuning naar voren te klappen en schuif
de stoel vooruit.
Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze
automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.
Controleer of het terugschuiven van de
stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt
verhinderd; deze stand is noodzakelijk om
de stoel te vergrendelen in de lengterichting.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
correct zijn opgerold zodat de
achterpassagiers gemakkelijk kunnen
instappen.
Comfort
Armsteun vóór
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Opbergvakken
3
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
) Met de draaiknop naast de voorstoel kan
de stoelverwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
0 : Uit.
1 : Laag.
2 : Gemiddeld.
3 : Hoog.
) Toegang tot het afgesloten opbergvak: til
de handgreep op om het deksel op te tillen.
) Toegang tot het open opbergvak onder de
armsteun: klap de armsteun in zijn geheel
naar achteren.
59
Comfort
Eendelige achterbank
Eendelige achterbank met een zitting die niet opgeklapt kan worden en een rugleuning die neergeklapt kan worden.
Neerklappen van de rugleuning
) Schuif de desbetreffende voorstoelen
indien nodig naar voren.
) Plaats de veiligheidsgordels tegen de
rugleuning en maak ze vast.
Terugplaatsen van de rugleuning
) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
) Druk de knoppen 1 gelijktijdig in om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
Bij het neerklappen van de rugleuning
mag de middelste veiligheidsgordel niet
worden vastgemaakt, deze moet plat op
de rugleuning worden gelegd.
60
) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
) Controleer of de rode markering bij de
knoppen 1 niet meer zichtbaar is.
) Maak de veiligheidsgordels los en plaats ze
naast de rugleuning.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Comfort
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
3
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd
onderling worden uitgewisseld.
Verwijderen van een hoofdsteun:
) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,
) druk vervolgens de pal A in.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
61
Comfort
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Neerklappen van de rugleuning
) Schuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
) Houd de desbetreffende veiligheidsgordel
tegen de rugleuning en maak deze vast.
) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
Terugplaatsen van de rugleuning
) Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te
ontgrendelen.
) Klap de rugleuning 2 op de zitting.
) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.
) Controleer of de rode markering bij de knop 1
niet meer zichtbaar is.
) Maak de veiligheidsgordel los en plaats
deze naast de rugleuning.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
62
Comfort
Stuurwielverstelling
Juiste zitpositie
Stel alvorens te gaan rijden uw zitpositie af in
de volgende volgorde:
de bestuurdersstoel in lengte en hoogte,
de hoofdsteun van de bestuurdersstoel in
hoogte,
het stuurwiel in hoogte en diepte.
3
Controleer vervolgens of u een goed
zicht hebt op het instrumentenpaneel.
) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
63
Comfort
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
toevoer via het verwarmingscircuit,
toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling
1.
2.
3.
64
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.
5.
6.
Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
) Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
) Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het
onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
3
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het
thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de
functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek).
65
Comfort
Verwarming / ventilatie
1.
2.
3.
4.
5.
Temperatuurregeling.
Luchtopbrengstregeling.
Luchtverdeling.
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
Airconditioning aan/uit.
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
Temperatuurregeling
) Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Luchtopbrengstregeling
) Draai de knop in één van de
zes standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het systeem),
wordt het thermische comfort niet
meer geregeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
66
Comfort
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
) Druk op de toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het controlelampje gaat branden.
Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens alle
seizoenen effectief gebruikt worden,
mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
3
Aan
) Druk op de toets "A/C": het lampje van de
toets gaat branden.
) Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
controlelampje gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te versnellen
kunt u gedurende enkele ogenblikken de
recirculatie van de interieurlucht inschakelen.
Schakel daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
Uit
) Druk nogmaals op de toets "A/C": het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
67
Comfort
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten
en de beenruimte van de passagiers
verdeeld.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
68
Automatisch programma "comfort".
Temperatuurregeling bestuurderszijde.
Temperatuurregeling passagierszijde.
Automatisch programma "zicht".
Airconditioning AAN/UIT.
Regeling luchtverdeling.
Regeling luchtopbrengst.
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
Automatisch programma "comfort"
Er zijn drie standen waaruit de bestuurder
en zijn passagier kunnen kiezen voor het
gewenste comfort in het interieur.
) Druk herhaaldelijk op de toets
"AUTO". Het lampje gaat
branden zodra de toets wordt
ingedrukt; de ingeschakelde
stand verschijnt op het
display van de automatische
airconditioning.
Voor een aangenaam comfort en
een zo laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Voor het beste compromis tussen
thermisch comfort en een laag
geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en
dynamische luchttoevoer.
Comfort
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op de temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
) Duw de impulstoets 2 of
3 omlaag (blauw) om de waarde
te verlagen of omhoog (rood) om
de waarde te verhogen.
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt
een optimaal comfort. Desgewenst kunt u
een andere waarde instellen, die gebruikelijk
tussen 18 en 24 ligt.
Het is raadzaam het verschil tussen de
instellingen links en rechts niet meer dan 3 te
laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatisch programma "zicht"
Raadpleeg de paragraaf
"Ontwasemen - Ontdooien voor".
Handmatig instellen
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies automatisch worden
geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje
van de toets "AUTO".
) Druk nogmaals op de toets
"AUTO" om terug te keren naar
het automatisch programma
"comfort".
Voor een maximale afkoeling of
opwarming van het interieur kan de
temperatuurregeling op een waarde
lager dan 14 of hoger dan 28 worden
ingesteld.
) Duw de toets 2 of 3 omlaag
tot "LO" wordt weergegeven
of omhoog tot "HI" wordt
weergegeven.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning functioneert, als
de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk
seizoen.
3
Dit systeem maakt het mogelijk om:
in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen,
in de winter, bij temperaturen hoger dan
3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen
) Druk op de toets A/C, het desbetreffende
lampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de regeling
voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen
) Druk de toets "A/C" nogmaals in, het
desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, condens).
69
Comfort
Uitschakelen van het systeem
Regeling luchtverdeling
) Druk deze toets herhaaldelijk in
om de luchtstroom te verdelen
naar:
-
de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,
de voorruit en zijruiten (ontwasemen of
ontdooien),
de middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters,
de middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de beenruimte,
de beenruimte.
Regeling luchtopbrengst
) Druk op deze toets
"gevulde ventilator" om de
luchtopbrengst te verhogen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt
op het display weergegeven en wordt afhankelijk
van de ingestelde waarde geleidelijk voller.
) Druk op deze toets
"lege ventilator" om de
luchtopbrengst te verlagen.
70
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
) Druk deze toets in om de lucht in
het interieur te laten recirculeren.
Het lampje van de toets gaat
branden en het symbool van
de luchtrecirculatie wordt
weergegeven.
Deze stand dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te
sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers worden
geactiveerd.
) Druk zodra de omstandigheden het
toelaten de toets nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht weer te activeren
en het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit).
) Druk op de toets "lege
ventilator" tot het symbool van
de ventilator is verdwenen en
"---" wordt weergegeven.
Hierdoor worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan
of de luchtkwaliteit vermindert.
Als u op de toets "gevulde ventilator"
r drukt,
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór de uitschakeling
worden toegepast.
Comfort
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Achterruitverwarming
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
Met automatische airconditioning
met gescheiden regeling
) Zet de knoppen van de luchttemperatuur
en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
) Schakel de airconditioning in door de toets
"A/C" in te drukken; het controlelampje in
de toets gaat branden.
Automatisch programma
"Zicht"
) Selecteer dit programma om de voorruit
en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
) Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op
"AUTO" om deze functie uit te schakelen;
het lampje in de toets gaat uit en dat van de
toets "AUTO" gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
Bij auto's met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is,
de STOP-functie niet beschikbaar is.
De achterruitverwarming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de airconditioning.
3
Aan
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
) Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk van
de uitvoering) te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
) U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
) Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit,
omdat een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
71
Comfort
Indeling van het
interieur
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
72
Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
Groot open opbergvak (zonder
autoradio)
12V-aansluiting (120 W)
Houd u aan dit vermogen om te voorkomen
dat uw accessoires beschadigd raken.
USB-/Jack-aansluiting
(zie de volgende bladzijden voor meer
informatie)
Open opbergvakken
Bekerhouder
Middenarmsteun
Portiervakken
Comfort
Dashboardkastje
met verlichting
12V-aansluiting
3
In het dashboardkastje kunnen een fles
mineraalwater, de boorddocumentatie enz.
worden opgeborgen.
In het deksel zijn voorgevormde vakken
aangebracht voor o.a. een bril.
) Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting treedt in werking zodra het
dashboardkastje wordt geopend (volgens
uitvoering).
De schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde A bevindt zich in
het dashboardkastje.
Als uw auto is voorzien van airconditioning,
bevat het dashboardkastje een
ventilatieopening B die dezelfde gekoelde lucht
aanvoert als de uitstroomopeningen in het
interieur.
) Til, wanneer u een accessoire van
12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het deksel op en sluit een
geschikte adapter aan.
73
Comfort
USB-/Jack-aansluiting
Deze aansluitmodule, die bestaat uit een
JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt
zich op de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod® of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van uw
audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio en ze weergeven op het display
van het instrumentenpaneel.
74
Extra USBaansluiting
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de
draagbare apparatuur automatisch worden
opgeladen.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting het
hoofdstuk "Audio en telematica".
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
voorzien van een tweede USB-aansluiting op
de middenconsole.
Tijdens het gebruik mag de USB-/Jackaansluiting niet worden gebruikt voor het
opladen van draagbare apparatuur (kans op
overbelasting).
Comfort
Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
) leg de mat goed op zijn plaats,
) druk de bevestigingen vast,
) controleer of de mat goed vastzit.
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
3
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht,
gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer negatief worden beïnvloed.
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
) zet de stoel in de achterste stand,
) maak de bevestigingen los,
) verwijder vervolgens de mat.
75
Comfort
Voorzieningen bagageruimte
2.
3.
4.
5.
76
Hoedenplank
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
Haken
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
Verlichting bagageruimte
Riem
Sjorogen (volgens uitvoering)
Comfort
Hoedenplank
Haken
3
Verwijderen van de hoedenplank:
) maak de twee koorden los,
) til de hoedenplank iets op en verwijder
hem.
Hieraan kunt u een tas ophangen.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
rechtop achter de voorstoelen,
rechtop achter de achterbank.
77
Comfort
Gevarendriehoek (opbergen)
Onder de voorstoel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker.
Trek voordat u uit de auto stapt om
de gevarendriehoek uit te vouwen
en te plaatsen uw reflecterende
veiligheidsvest aan.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
) Plaats de gevarendriehoek achter de
auto op de in de onderstaande tabel
aangegeven afstand, afhankelijk van het
wegtype en de hoeveelheid buitenlicht.
Plaatsingsafstand (in meter)
Binnenweg
Snelweg
De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker)
moet de volgende afmetingen hebben:
A: lengte = 438 mm,
B: hoogte = 56 mm,
C: breedte = 38 mm.
Raadpleeg de handleiding van de fabrikant
voor het gebruik van de gevarendriehoek.
78
Overdag
's Nachts
50 m
80 m
150 m
Deze waarden zijn gebaseerd op
internationale richtlijnen.
Houd u bij het plaatsen van de
gevarendriehoek aan de ter plaatse
geldende wettelijke voorschriften.
De gevarendriehoek is leverbaar als
accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Starten-afzetten van de motor
Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
2Tronic versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N.
Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N.
Starten van de motor
Afzetten van de motor
) Zet de auto stil.
) Draai de sleutel linksom in de stand
1 (Stop).
) Verwijder de sleutel uit het contactslot.
) Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de
startblokkering.
) Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten).
) Laat zodra de motor draait de sleutel los.
4
Neutraalstand
Sleutel vergeten
Rijd uit veiligheidsoverwegingen
nooit met de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
dan namelijk zijn uitgeschakeld.
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld
een zware sleutelhanger...) aan de
sleutel hangt: dit kan namelijk storingen
aan het contactslot veroorzaken.
Als de sleutel onbedoeld in de stand
2 (Contact) van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en vervolgens opnieuw in de stand
2 (Contact) om het contact weer aan
te zetten.
79
Rijden
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
Vrijzetten
) Trek de hefboom van de parkeerrem aan
om uw auto stil te zetten.
) Trek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
80
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in en zet het contact uit.
Rijden
Handgeschakelde
5-versnellingsbak
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
) Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de
6e versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
trap het koppelingspedaal in.
4
) Beweeg de versnellingshendel naar rechts
en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
trap het koppelingspedaal in.
) Druk de ontgrendelknop in en beweeg de
versnellingshendel eerst naar links en dan
naar voren.
81
Rijden
Opschakelindicator*
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen als u
rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld voor een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak:
-
82
U rijdt in de derde versnelling.
De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven,
in combinatie met het nummer van de
aanbevolen versnelling bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
-
* Volgens motoruitvoering.
Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
U trapt het gaspedaal geleidelijk in.
Bij auto's met een 2Tronic
versnellingsbak of een automatische
transmissie werkt het systeem uitsluitend
in de handbediende stand.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
de eerste versnelling in te
schakelen,
de achteruitversnelling in te
schakelen,
terug te schakelen.
Rijden
2Tronic versnellingsbak met 5 versnellingen
Bij de 2Tronic versnellingsbak met vijf
versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort
van automatische bediening en het plezier van
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft drie rijstanden:
een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder dat de bestuurder iets
hoeft te doen,
een handmatige stand om
zelf te schakelen, met behulp
van de selectiehendel of de
stuurkolomschakelaars,
een auto-sequentiële stand, waarmee u
in de automatische stand op ieder moment
zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op
de selectiehendel rusten: de 2Tronic
versnellingsbak zou dan beschadigd
kunnen raken.
Selectiehendel
Stuurkolomschakelaars
4
R. Achteruit.
) Trap het rempedaal in en beweeg de
selectiehendel naar voren om deze stand
te selecteren.
N. Neutraalstand.
) Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A. Automatische stand.
) Beweeg de selectiehendel naar achteren
om deze stand te selecteren.
M. + / - Handmatig schakelen.
) Beweeg de selectiehendel naar achteren
en vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en:
beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen,
of beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
+. Opschakelen.
) Druk op de achterzijde van de
stuurkolomschakelaars "+" om op te
schakelen.
-. Terugschakelen.
) Druk op de achterzijde van de
stuurkolomschakelaars "-" om terug te
schakelen.
Het selecteren van de neutraalstand
en het in- en uitschakelen van de
achteruitversnelling is niet mogelijk met
de stuurkolomschakelaar.
83
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Handbediende stand
) Selecteer de stand N.
) Trap het rempedaal helemaal in.
) Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
De aanduiding AUTO verdwijnt en
de ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling is
alleen mogelijk als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is
gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht,
schakelt de versnellingsbak automatisch terug
naar de eerste versnelling.
) Start de motor.
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1, 2, 3, 4, 5. Versnellingen in de
handgeschakelde stand.
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt weer
als de handbediende stand wordt
geselecteerd.
) Trap het rempedaal in als dit
pictogram knippert (bijv.: starten
van de motor).
De aanduiding N op het display knippert
als u de motor probeert te starten zonder
dat de selectiehendel in de stand N staat.
) Selecteer de eerste versnelling (stand M of A)
of de achteruitversnelling (stand R).
R
) Zet de handrem los.
) Laat het rempedaal geleidelijk los
en geef gas.
De aanduidingen AUTO en 1 of
R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Tijdens het starten van de motor moet het
rempedaal worden ingetrapt.
Stoppen - Wegrijden op een helling
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
84
Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een
helling stil te laten staan, maar gebruik daarvoor
de handrem.
Geef bij het wegrijden op een helling
geleidelijk gas terwijl u de handrem
loszet.
Automatische stand
) Selecteer vanuit de handbediende stand
de stand A om terug te keren naar de
automatische stand.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding AUTO en
de ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
optimaal brandstofverbruik,
de rijstijl,
het profiel van de weg,
de belading van de auto.
Rijden
Trap om krachtig te accelereren,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre,
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand N bewegen om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in dat geval altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
Auto-sequentiële stand
Resetten
In de automatische stand kan de bestuurder
altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van
de stuurkolomschakelaar.
De stuurkolomschakelaar kan gebruikt
worden in omstandigheden waarbij sneller
terugschakelen gewenst is (naderen van een
rotonde, verlaten van een parkeergarage met
een steile helling, inhalen...).
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld, als de
snelheid van de auto en het motortoerental dit
toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het
display staan.
Na enige tijd gaat de versnellingsbak weer over
op de automatische stand.
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
versnellingsbak gereset worden.
) Zet het contact aan.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO
en -.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden en de
aanduiding AUTO gaat knipperen
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit op een storing
in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
4
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de stand N (neutraalstand).
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto volledig
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
) Selecteer de stand N.
) Trap het rempedaal in.
)
Wacht ongeveer 30 seconden tot op het instrumentenpaneel
de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt.
) Laat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
85
Rijden
2Tronic versnellingsbak met 6 versnellingen
Bij de 2Tronic versnellingsbak met
6 versnellingen kunt u kiezen tussen het
comfort van automatische bediening en het
plezier van handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
bedieningsmogelijkheden:
automatische bediening, waarbij het
op- en terugschakelen volledig automatisch
wordt geregeld,
handmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op
de selectiehendel rusten: de 2Tronic
versnellingsbak zou dan beschadigd
kunnen raken.
86
Selectiehendel
Flippers achter het stuurwiel
R. Achteruit.
) Trap het rempedaal in, trek de
selectiehendel omhoog en duw deze naar
voren.
N. Neutraalstand.
) Trap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A. Automatische bediening.
) Duw de selectiehendel naar achteren om
deze stand te selecteren.
M. + / -. Handmatig, sequentieel schakelen.
) Duw de selectiehendel naar links om deze
stand te selecteren en:
- duw de selectiehendel naar voren om op
te schakelen,
- of duw de selectiehendel naar achteren
om terug te schakelen.
+. Opschakelen.
) Trek de flipper "+" een keer naar u toe om
op te schakelen.
-. Terugschakelen.
) Trek de flipper "-" een keer naar u toe om
terug te schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand of de achteruitversnelling in
te schakelen of uit de achteruitversnelling
te schakelen.
Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Automatische bediening
) Selecteer de stand N.
) Houd het rempedaal ingetrapt.
) Start de auto en selecteer de stand A om
voor de automatische bediening te kiezen.
) Start de motor.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding N.
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1, 2, 3, 4, 5, 6. Versnellingen bij handmatig
schakelen.
AUTO. Gaat branden als u kiest voor
automatische bediening en gaat uit als
u kiest voor handmatige bediening.
) Trap het rempedaal in als dit
verklikkerlampje knippert (bijv.:
starten van de motor).
De aanduiding N op het display knippert
als u de motor probeert te starten
zonder dat de selectiehendel in de
stand N staat.
Als bij het starten het rempedaal
niet wordt ingetrapt, knippert op het
instrumentenpaneel de aanduiding
voet op het rempedaal in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
) Selecteer de automatische bediening
(stand A
A), de handmatige bediening (stand M)
of de achteruitversnelling (stand R).
R
) Zet de handrem vrij.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
de rijstijl,
het profiel van de weg.
4
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre)
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
) Neem uw voet van het rempedaal
en geef gas.
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen AUTO en 1, 1 of R.
87
Rijden
Handmatig schakelen
Handmatig schakelen
) Zet na het starten de selectiehendel in de
stand M om handmatig te schakelen.
- Beweeg de hendel in de richting van het
symbool "+" om op te schakelen.
- Beweeg de hendel in de richting van het
symbool "-" om terug te schakelen.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
) Bedien de flippers "+" of "-".
De versnellingsbak wordt dan in de gevraagde
versnelling geschakeld, als de snelheid van
de auto en het motortoerental dit toestaan. De
aanduiding AUTO blijft op het display staan.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
88
De achtereenvolgend ingeschakelde
versnellingen worden weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling is
alleen mogelijk als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen
het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Als bij stapvoets rijden de
achteruitversnelling wordt geselecteerd,
wordt deze pas ingeschakeld als de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Op
het display van het instrumentenpaneel
wordt een pictogram weergegeven.
Bij krachtig accelereren wordt de
hoogste versnelling niet ingeschakeld
als de bestuurders de flippers achter
het stuurwiel niet bedient.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling
(stand R) uitsluitend als de auto volledig
stilstaat en de voet op het rempedaal
wordt gehouden.
Rijden
Stilzetten van de auto
Storing
Voordat u de motor afzet, kunt u:
de selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de handrem aan
om de auto volledig stil te zetten.
Als dit verklikkerlampje en AUTO bij
het aanzetten van het contact gaan
knipperen, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display
van het instrumentenpaneel, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N
staat en de handrem is aangetrokken.
4
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek de handrem stevig aan om de auto
volledig te blokkeren.
89
Rijden
Automatische versnellingsbak
Bij de automatische versnellingsbak met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd door de
versnellingsbak,
programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,
programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
Schakelpatroon
1.
2.
3.
90
Selectiehendel.
Toets "S" (sport).
Toets " 7" (sneeuw).
Selectiehendel
Parkeerstand.
Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken handrem.
Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
Stilzetten van de auto, met aangetrokken
handrem.
Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M + / -. Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.
) Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om één versnelling op te schakelen.
of
) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren
om één versnelling terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
P.
-
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
7 . Programma Sneeuw
1 2 3 4. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Intrappen van het rempedaal
) Als dit pictogram op het
instrumentenpaneel verschijnt,
trap dan het rempedaal in (bijv.:
starten van de motor).
Rijden
Wegrijden
) Trek de handrem aan.
) Selecteer de stand P of N.
) Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
) Trap bij draaiende motor het
rempedaal in.
) Zet de handrem los.
) Selecteer de stand R, D of M.
) Laat het rempedaal geleidelijk
los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch
schakelprogramma
) Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de vier
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P
of R als de auto niet volledig stilstaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
) Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
4
Programma Sneeuw "7"
) Druk op de toets "7" als de motor is gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding 7.
Terugkeren naar het
automatische programma
) Om terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport of
Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.
91
Rijden
Storing
Handmatig schakelen
) Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de vier versnellingen.
) Duw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
) Trek de selectiehendel naar het symbool - om
één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding D en verschijnen
achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
versnellingsbak automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet
worden ingeschakeld in de handbediende stand.
92
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45 seconden een
waarschuwingsmelding op het display.
) Zet de selectiehendel in de stand P;
de melding verdwijnt.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de
stand P
P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt
de versnellingsbak niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
als u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehendel
geforceerd in de stand P of een
andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de handrem aantrekken.
Rijden
Stop & Start-systeem
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het controlelampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de
motor wordt in de STOP-stand gezet:
-
als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat.
-
als u, bij een 2Tronic versnellingsbak
bij een snelheid lager dan 8 km/h het
rempedaal intrapt of de selectiehendel in
de stand N zet.
Een teller telt de duur van de
momenten dat de motor afgezet
is, op. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet, wordt deze
teller op 0 gezet.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand
is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af en neem de sleutel uit het
contactslot.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
het bestuurderportier geopend is,
de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
de auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,
de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
4
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
93
Rijden
Uitschakelen
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
-
-
bij een handgeschakelde
versnellingsbak, als u het
koppelingspedaal intrapt,
bij een 2Tronic versnellingsbak:
● met de selectiehendel in de stand A of
M, wanneer u het rempedaal loslaat,
● met de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u
de selectiehendel in de stand A of M zet,
● of wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de
START-stand automatisch worden geactiveerd
als:
-
het bestuurderportier wordt geopend,
de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
de snelheid van de auto hoger is dan
11 km/h (2Tronic versnellingsbak),
er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Het controlelampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
94
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en er verschijnt een melding op het
display.
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Rijden
Inschakelen
Storingen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Onderhoud
Schakel omwille van de veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
opnieuw aanzet.
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet
meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instrumentenpaneel
gaan branden. Zet in dat geval het contact af en
start de auto dan met behulp van de sleutel.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
4
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
aan dit type accu uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
95
Rijden
Hill Holder
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
als de hellingshoek aan bepaalde
voorwaarden voldoet,
als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Holder gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem
met de hand aan. Controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel constant
brandt.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat:
in de eerste versnelling of in de
neutraalstand bij een handgeschakelde
versnellingsbak*,
in de stand A of M bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak,
in de stand D of M bij een automatische
transmissie.
* Volgens uitvoering.
96
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Rijden
Snelheidsbegrenzer
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het display
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
4
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware
punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
1.
2.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer
In-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.
3.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
4.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld.
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
8. Opgeslagen snelheid geselecteerd.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
97
Rijden
Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
Programmeren
) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT":
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
) Draai de knop 1 in de stand "0": de
selectie van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
) Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met
de toetsen 2 en 3:
+/- 1 km = kort indrukken,
+/- 5 km = lang indrukken,
+/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.
) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het
gaspedaal wordt losgelaten.
98
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
leg nooit meerdere matten op
elkaar.
Rijden
Snelheidsregelaar
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Stuurkolomschakelaars
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen
en:
de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij
een handgeschakelde versnellingsbak,
de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld
bij rijden in de handmatige stand bij een
gestuurde handgeschakelde versnellingsbak
of automatische transmissie,
bij een gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak moet de stand A zijn
geselecteerd en bij een automatische
versnellingsbak moet de stand D zijn
geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van
de "dynamische stabiliteitscontrole".
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Weergave op het display
4
1.
2.
3.
4.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5. Snelheidsregelaar in-/uitgeschakeld.
6. Snelheidsregelaar geselecteerd.
7. Ingestelde snelheid.
8. Selecteren van een opgeslagen snelheid.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
99
Rijden
Programmeren
) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
) Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2 of 3 te drukken.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
+/- 1 km = kort indrukken,
+/- 5 km = lang indrukken,
+/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
) Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
) Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
100
Storing
In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt
de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes
op het display. Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Rijden
Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Opslaan
Selecteren
4
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
) druk op de toets "+" of "-" en houd deze
ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
) druk nog eens op de toets "+" of "-" en
houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem
(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
) Druk op MENU om naar het
algemene menu te gaan.
) Selecteer het menu "Instellingen" en
vervolgens "Instellingen Auto".
) Selecteer het menu "Configuratie van
de auto" en vervolgens "Opgeslagen
snelheden".
) Kies de snelheid die u wilt wijzigen en
selecteer "Snelheid wijzigen".
) Voer de gewenste snelheid in en druk op
"Bevestigen" om de wijzigingen op te slaan.
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
101
Rijden
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en vervolgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting terwijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde
versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeert het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hij
erop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur zelf weer overnemen.
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waarvan de
afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt
tijdens de manoeuvres automatisch
geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in
combinatie met een geluidssignaal een
pictogram op het scherm verschijnt,
wat geen gevolgen heeft voor de
parkeermanoeuvre.
Het Park Assist-systeem is een
hulpmiddel voor de bestuurder die
desondanks waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
102
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal, een handtas
en dergelijke niet tussen de spaken
terechtkomen. U zou hierdoor letsel
kunnen oplopen.
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat
het Stop & Start-systeem niet over op
de STOP-stand. In de STOP-stand
wordt bij het activeren van de Park
Assist de motor weer gestart.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
Rijden
Fileparkeren - inparkeren
) Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
) Schakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u gaat parkeren.
) Rijd vooruit tot een nieuwe melding
verschijnt.
) Rijd langs de parkeerplek met een snelheid
lager dan 20 km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
Er verschijnt een melding.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten
ruimte voldoende groot is, geeft een melding
aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen.
) Zet de auto in de achteruitversnelling en
laat het stuurwiel los.
4
) Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
) Druk op deze schakelaar om het Park
Assist-systeem te activeren.
Er verschijnt een melding op het scherm.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
) Selecteer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
103
Rijden
Fileparkeren - uitparkeren
) Start de motor wanneer u de parkeerplek
wilt verlaten.
De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met
de manoeuvre op basis van de aanwijzingen
van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding
verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is
voltooid.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal.
De bestuurder kan nu het stuur weer
overnemen.
104
) Druk terwijl de auto stilstaat op deze
schakelaar om het Park Assist-systeem te
activeren.
Er verschijnt een melding op het scherm.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
) Selecteer de functie voor het uitparkeren uit
een fileparkeervak.
Het lampje van de schakelaar gaat branden.
) Schakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven dat u de parkeerplek gaat verlaten.
Het verklikkerlampje van de
richtingaanwijzer blijft gedurende
de manoeuvre knipperen op het
instrumentenpaneel, ongeacht de stand van
de hendel.
) Schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in en laat het stuurwiel
vervolgens los.
De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de
manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt
een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Rijden
Deactiveren
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
als het contact wordt afgezet,
als de motor afslaat,
als er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
als de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
als de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
als de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt,
als de bestuurder de schakelaar van het
Park Assist-systeem indrukt,
als het niet mogelijk is om de auto correct
in te parkeren (te veel manoeuvres nodig
voor het in- of uitparkeren),
als het bestuurdersportier wordt geopend,
als één van de voorwielen op een obstakel
stuit.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de
bestuurder het systeem handmatig weer
activeren om de meting voort te zetten.
Er verschijnt een melding op het scherm.
Storing
In het geval van een storing in
het systeem wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het scherm
in combinatie met een geluidssignaal (kort
piepsignaal).
Het lampje van de schakelaar knippert enkele
seconden. Als de storing optreedt tijdens het
gebruik van het systeem, gaat het lampje uit.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging worden deze
pictogrammen weergegeven op
het instrumentenpaneel.
4
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
bij het trekken van een aanhangwagen,
als het bestuurdersportier wordt geopend,
bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere duur
te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet
meten.
Objecten die groter zijn dan de
afmetingen van de auto, worden bij een
manoeuvre niet gedetecteerd door het
Park Assist-systeem.
Controleer bij slecht weer en bij
winterse omstandigheden of de
sensoren niet worden bedekt met vuil,
rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
105
Rijden
Parkeerhulp
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven en
is zelf verantwoordelijk.
106
Grafische weergave
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het multifunctionele display
worden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto
het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
het symbool "Gevaar" op het display.
Rijden
Storing
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp achter
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
4
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
107
Zicht
Spiegels
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Handmatig verstelbare buitenspiegels
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Verstellen
Verstellen
) Beweeg de hendel in de vier richtingen
om de spiegel in de gewenste stand te
verstellen.
) Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
) Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
) Zet de knop A weer in het midden.
Ontwaseming - ontdooiing
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken
(zie paragraaf "Ontwaseming Ontdooiing achterruit").
Inklappen
) Tijdens het parkeren kunt u de spiegels
handmatig inklappen.
Uitklappen
) Klap voordat u de motor start de spiegels
uit.
108
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Zicht
Binnenspiegel
Inklappen
-
Automatisch: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van
een nachtstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder ondervindt van de zon en van
koplampverlichting van achteropkomend
verkeer ...
!
Om veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.
5
Uitklappen
-
Automatisch: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
Handmatig: trek bij aangezet contact de
schakelaar A naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Verstellen
) Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
) Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
109
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Aanvullende verlichting
Automatische functies
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
parkeerlicht: om gezien te worden,
dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
bochtverlichting: voor een optimaal zicht in
bochten.
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
een mistachterlicht voor een optimale
zichtbaarheid van achteren bij mist,
mistlampen vóór met statische verlichting
voor goed zicht op kruispunten,
dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
follow me home- en instapverlichting voor
toegang tot de auto.
Het verlichtingssysteem van uw auto heeft
verschillende extra automatische functies die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
follow me home-verlichting,
statische bochtverlichting,
instapverlichting,
dagrijverlichting,
automatische verlichting.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
110
Zicht
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit.
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Uitvoering zonder automatische inschakeling
Grootlichtschakelaar
5
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Uitvoering met automatische inschakeling
111
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Uitsluitend één
mistachterlicht
) Draai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden.
) Draai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
112
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Verdraai de ring:
) één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
) twee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
) één stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
) twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
) Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Zicht
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan. Gebruik de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht
kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Uitschakelen van de
verlichting bij het afzetten
van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle
verlichting onmiddellijk uit, behalve het
dimlicht als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting
na het afzetten van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te
activeren terwijl de verlichting uit is, de
ring in de stand "0" en vervolgens in de
stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal om
aan te geven dat de verlichting nog
brandt.
De verlichting, met uitzondering van
het parkeerlicht, wordt na maximaal
30 minuten automatisch uitgeschakeld
om het ontladen van de accu te
voorkomen.
5
113
Zicht
LED-verlichting
Verlichting overdag
De verlichting overdag is verplicht in sommige
landen en wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart zodat de auto
overdag beter zichtbaar is voor de overige
weggebruikers.
Deze wordt automatisch ingeschakeld als de
motor wordt gestart.
Afhankelijk van het land van bestemming doet
deze verlichting dienst als:
verlichting overdag* en als parkeerlicht
's nachts (bij de verlichting overdag is de
lichtsterkte groter),
of als
parkeerlichten overdag en 's nachts.
* Functie kan worden ingesteld via het
configuratiemenu van de auto.
114
De verlichting overdag is beschikbaar:
in landen waar dit volgens de wetgeving
verplicht is;
het dimlicht brandt in combinatie
met de parkeerlichten en de
kentekenplaatverlichting; deze functie kan
niet worden uitgeschakeld.
in overige landen;
er branden speciale lichtunits (gloeilampen
of LED's); deze functie kan worden in- en
uitgeschakeld via het configuratiemenu van
de auto.
De lichtschakelaar moet in de stand "0" of
"AUTO" (verlichting overdag) staan.
Het uitschakelen van de verlichting overdag
vindt plaats als de lichtschakelaar wordt
bediend of als de motor weer wordt gestart; het
inschakelen van de verlichting overdag vindt
onmiddellijk plaats.
De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel,
multifunctioneel display, bedieningspaneel
airconditioning, ...) gaat niet branden, behalve
wanneer deze bij donker automatisch wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt
ingeschakeld (handmatig of automatisch).
Zicht
Parkeerlichten
Handbediende follow me
home-verlichting
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
5
Inschakelen
Uitschakelen
) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
De handbediende follow me
home-verlichting kan ook worden
ingeschakeld met de verlichtingsknop
van de afstandsbediening
(zie de rubriek "Sleutel met
afstandsbediening").
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
) Duw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
115
Zicht
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische follow me homeverlichting
De koppeling van de automatische follow
me home-verlichting aan de automatische
verlichting biedt de volgende extra
mogelijkheden:
instellen van de duur van de follow me
home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
automatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld.
Instellen
Inschakelen
) Draai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
) Draai de ring in een andere stand. Het
uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
116
De tijdsduur van de follow me
home-verlichting kan via het
configuratiemenu van de auto
worden ingesteld.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op
het instrumentenpaneel en/of verschijnt een
melding op het display in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Zicht
Koplampen
verstellen
5
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. Tussenstand.
1. 5 personen.
-. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
2. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand "0": basisinstelling.
117
Zicht
Statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de
mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant
van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
met statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
bij een geringe stuuruitslag,
bij snelheden boven 40 km/h,
als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
zonder statische bochtverlichting
118
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
Standaard is de statische
bochtverlichting ingeschakeld.
Zicht
Ruitenwisserschakelaar
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
Ruitenwissers vóór
Instellen
Wissnelheid:
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid),
Uitvoering zonder automatisch
wissen
5
uit,
één keer wissen (duw de hendel even
omlaag),
automatisch (omlaag duwen
en loslaten),
één keer (de hendel even
naar u toe trekken).
Uitvoering met automatische ruitenwissers
119
Zicht
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van de auto.
Ruitenwisser achter
Achteruitversnelling
Ruitensproeiers voor
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
uit,
interval,
wissen en sproeien (gedurende enige
tijd).
120
Instellen
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Zicht
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
5
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en
er verschijnt een melding.
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
121
Zicht
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
122
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers
los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
) Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
) Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de flat-blade
ruitenwissers te behouden, adviseren
wij u:
voorzichtig met de ruitenwissers om
te gaan,
de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de voorruit
te houden,
de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
Zicht
Plafonnier
Kaartleeslampjes vóór
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
-
als de auto wordt ontgrendeld,
als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
als een portier wordt geopend,
als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
als de auto wordt vergrendeld,
als het contact wordt aangezet,
30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
) Druk bij aangezet contact
op de desbetreffende
schakelaar.
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonnier.
5
Permanent uit.
Permanent aan.
1.
2.
Plafonnier vóór
Kaartleeslampjes
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,
in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
bij draaiende motor: onbeperkt.
123
Zicht
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
124
Inschakelen
Instellen
Als het buiten donker is, gaan de leds
van de sfeerverlichting (plafonnier,
instrumentenpaneel, voetenruimte,
panoramadak) automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
De verlichting van de middenconsole en
het panoramadak kan via het audiosysteem
worden ingesteld.
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech,
slepen of een ongeval.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
) U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
) Links: duw de hendel helemaal omlaag.
) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog.
) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
6
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
125
Veiligheid
Urgence-oproep of
Assistance-oproep
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica"
voor meer informatie over het gebruik van deze
voorziening.
) Druk op het middelste gedeelte van het
stuur met bedieningstoetsen.
Beperk het gebruik van de claxon tot de
volgende gevallen:
direct gevaar,
inhalen van een fietser of
voetganger,
naderen van een onoverzichtelijke
situatie.
126
Veiligheid
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
noodremassistentie (AFU),
de antislipregeling (ASR),
de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor
een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van
uw auto en voor een betere controle in bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat
de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
6
De CDS houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
127
Veiligheid
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP,
P
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
128
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Veiligheid
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
) Druk op de knop.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Als het lampje op de knop gaat branden, grijpt
het CDS-systeem niet meer in op de werking
van de motor.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
) Druk nogmaals op de knop om het systeem
handmatig weer in te schakelen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt
dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van het sy
àsteem wordt verzekerd door de
naleving van de voorschriften van
de constructeur met betrekking
tot de wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het PEUGEOTnetwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
6
129
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
130
Vastmaken
Hoogteverstelling (5-deurs)
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
) Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
) Knijp de knop A in en schuif deze omlaag
om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
) Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Losmaken
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
) Houd de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
Veiligheid
Veiligheidsgordels achter
Controlelampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt (op
instrumentenpaneel)
Losmaken
) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
) Houd de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
) Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
Als het contact wordt aangezet, gaat
dit controlelampje branden.
Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft
vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd
branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat
het lampje uit als de bestuurder zijn gordel
heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en
de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt,
knippert het controlelampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het controlelampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
(op instrumentenpaneel)
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste
zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Vastmaken
) Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
) Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert dit waarschuwingslampje
gedurende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend
geluidssignaal als een of meerdere
achterpassagiers hun gordels losmaken.
6
Na deze twee minuten blijft het
waarschuwingslampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
131
Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
132
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Airbags vóór
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
6
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
133
Veiligheid
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Uitschakelen
Opnieuw inschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
) steek de sleutel in de schakelaar
voor uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde,
) draai deze in de stand "OFF",
) verwijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Dit waarschuwingslampje brandt op
het instrumentenpaneel bij aangezet
contact en zolang de airbag is
uitgeschakeld.
134
Storing
Als dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Als dit lampje knippert, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbag
aan passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één van beide
waarschuwingslampjes van de airbags
permanent blijft branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Zijairbags
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Detectiezones voor een aanrijding
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Activering
Windowairbags
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg dan het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
6
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
135
Veiligheid
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
autogordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
136
Airbags vóór
Zijairbags
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de
airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende
sigaretten of een pijp brandwonden of ander
letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Veiligheid
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
PEUGEOT
T beveelt u aan kinderen op de
buitenste achterzitplaatsen van uw auto
te vervoeren:
met de rug in de rijrichting tot 2 jaar,
met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
6
* De regels voor het vervoeren van kinderen
zijn per land verschillend. Informeer hiervoor
naar de wetgeving in uw land.
137
Veiligheid
Kinderzitje op de passagiersstoel voor
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje voor het
vervoeren met de rug in de rijrichting op
de passagiersstoel voorr wordt geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde zijn
uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het
kind bij het afgaan van de airbag ernstig of
dodelijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel in de achterste
stand van de voor-/achterwaartse verstelling
worden gezet, in de hoogste stand en met
de rugleuning rechtop en mag de airbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg ervoor dat het kinderzitje geen
ander deel van de auto raakt dan de
passagiersstoel.
138
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
Veiligheid
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die
zich aan beide zijden van de zonneklep aan
passagierszijde bevindt.
6
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
139
Veiligheid
Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe
Plus"
Wordt met de rug in de
rijrichting geplaatst.
L2
"KIDDY Comfort Pro"
Voor het vervoer van
jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is
het gebruik van de
beschermband verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
140
Veiligheid
Bevestiging kinderzitjes met de
veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind// leeftijdsindicatie
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ± 10 jaar
U(R)
U(R)
U(R)
U(R)
U
U
U
U
Zitplaats links of rechts achter
U
U
U
U
Middelste zitplaats achter
U
U
U
U
Plaats
Passagiersstoel vóór (c)
-
met hoogteverstelling
-
zonder hoogteverstelling
6
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de
rijrichting of het gezicht in de rijrichting.
U(R) : als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
141
Veiligheid
Adviezen voor kinderzitjes
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
142
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje tegen de rugleuning van de stoel van de
auto aandrukt en verwijder de hoofdsteun.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug als een volwassene op de
desbetreffende zitplaats plaatsneemt.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn
door andere kinderen of als de achterbank
niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Veiligheid
ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIXnormen .
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen:
-
één bevestigingsring B achter de stoel, Top
Tetherr genoemd, voor de bevestiging van
de bovenste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker
achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de
middelste veiligheidsgordel achter naar het
midden van de auto duwen op een zodanige
manier dat de gordel normaal blijft werken.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te
maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog
of verwijder de hoofdsteun en haal de riem over
de rugleuning. Bevestig de riem met de haak
aan de bevestigingsring B en trek de riem zo
strak mogelijk aan.
6
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
twee bevestigingsringen A , die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een sticker,
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke kinderzitjes voor welke
zitplaatsen geschikt zijn.
143
Veiligheid
ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door PEUGEOT en
gehomologeerd voor uw auto
RÖMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit zitje kan worden geïnstalleerd met het gezicht in de rijrichting. Het wordt bevestigd aan de stoel
met behulp van een driepuntsgordel.
Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
144
Veiligheid
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor
ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje
ISOFIX-maat
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
F
G
C
D
E
Passagiersstoel voor
Buitenste zitplaatsen achter
Middelste zitplaats achter
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
"rug in de rijrichting"
C
D
"gezicht in de rijrichting"
A
B
B1
Geen ISOFIX
X
IL-SU*
IL-SU
IL-SU*
IL-SU
6
IUF
IL-SU
Geen ISOFIX
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
* Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de voorpassagiersstoel naar voren.
145
Veiligheid
Mechanisch
kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden
geopend.
Uitschakelen
) Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Inschakelen
Vergrendelen
) Draai de rode knop met de contactsleutel
tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
) Draai de rode knop met de contactsleutel
tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
146
) Druk bij ingeschakeld contact op deze
knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Als het lampje een ander signaal geeft,
wijst dit op een storing in de elektrische
kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van
de centrale vergrendeling; gebruik het
nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Praktische informatie
Bandenreparatieset
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto, gebruik het niet voor andere
doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw
auto voorzien van het volgende gereedschap.
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band en regelt de
bandenspanning.
2. Afneembaar sleepoog.
Zie paragraaf "Slepen van de auto".
7
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
147
Praktische informatie
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar of psi).
E. Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
148
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Praktische informatie
Reparatiemethode
1. Afdichting van het lek
) Zet het contact af.
) Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
) Controleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
) Rol de witte slang G volledig uit.
) Draai de dop van de witte slang los.
) Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
) Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
) Start de motor en laat deze draaien.
7
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
149
Praktische informatie
) Activeer de compressor door de schakelaar
B in de stand "I" te zetten, tot de
bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
150
) Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
) Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
) Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
Praktische informatie
2. Op spanning brengen
) Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
) Rol de zwarte slang H volledig
uit.
) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
) Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
) Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
) Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
) Verwijder de set en berg deze op.
) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
7
151
Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
) Berg de zwarte slang op.
) Neem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
) Houd de compressor rechtop.
) Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
152
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
) Draai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
) Rol de zwarte slang H volledig
uit.
) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
) Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
) Start de auto en laat de motor draaien.
) Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
) Verwijder de set en berg deze op.
Praktische informatie
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
3.
4.
5.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
) open de achterklep,
) til de vloerplaat op en verwijder deze,
) haal de houder met het gereedschap er uit.
Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
7
Beschikbaar gereedschap*
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
* Volgens bestemming.
153
Praktische informatie
Toegang tot het reservewiel
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van het land van bestemming, is
er een stalen reservewiel, een lichtmetalen
reservewiel of noodreservewiel aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" voor meer informatie.
154
Verwijderen van het reservewiel
) Draai de gele centrale bout los.
) Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Praktische informatie
Terugplaatsen van het reservewiel
) Leg het reservewiel in de reservewielbak.
) Draai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
) Plaats de houder met het gereedschap in
het hart van het reservewiel en maak de
houder vast.
7
155
Praktische informatie
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact af
en schakel de eerste versnelling* in om
de wielen te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes
van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
* Stand R van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak of stand P van de
automatische transmissie.
156
Procedure
) Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 3 (volgens uitvoering).
) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los
(volgens uitvoering).
) Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
Praktische informatie
) Plaats de krik 2 onder één van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).
) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de
grond staat.
Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht
onder het gebruikte steunpunt A of B
bevindt.
) Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
) Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
) Verwijder het wiel.
7
157
Praktische informatie
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
158
Procedure
) Plaats het wiel op de naaf.
) Draai de wielbouten met de hand vast.
) Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 enigszins vast (volgens
uitvoering).
) Draai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
Praktische informatie
) Laat de krik zakken.
) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
) Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de dop 4 (volgens uitvoering).
) Draai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
) Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
) Berg het gereedschap op in de houder.
7
159
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag
van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15
9 mm
195/55 R16
205/45 R17
sneeuwkettingen niet mogelijk
Montagetips
) Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
) Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
) Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
) Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
) Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
160
Rijd niet met sneeuwkettingen op
een sneeuwvrij gemaakte weg om
schade aan de banden en het wegdek
te voorkomen. Het is raadzaam
voor vertrek het monteren van de
sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op
een vlakke en droge ondergrond. Als
uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, controleer dan of de ketting en
de bevestigingen de velg niet raken.
Praktische informatie
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
) reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
) gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
) wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen,
) raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een nietpluizende doek.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
A. Uitvoering met LED-verlichting
B. Uitvoering zonder LED-verlichting
1.
2.
3.
1.
2.
3.
4.
5.
4.
5.
Grootlicht (H7-55W).
Dimlicht (H7-55W).
Dagrijverlichting/.parkeerlicht
(LED-verlichting).
Richtingaanwijzers (PWY-24W).
Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H11-55W).
Grootlicht (H7-55W).
Dimlicht (H7-55W).
Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W).
Richtingaanwijzers (PWY-24W).
Mistlampen (volgens uitvoering:
bochtverlichting) (H11-55W).
7
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
161
Praktische informatie
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
) Draai de fitting een kwart slag en verwijder
deze.
) Trek de lamp uit de fitting en vervang de
lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in de omgekeerde
volgorde.
162
Lampen dimlicht vervangen
De amberkleurige lampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
) Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
) Neem de stekker van de lamp los.
) Druk de veer uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen (uitvoering A).
) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden (uitvoering A) of naar boven
(uitvoering B).
Praktische informatie
Lampen grootlicht vervangen
) Trek via de lip de beschermkap los.
) Trek de stekker van de lamp los.
) Verwijder de lamp en vervang deze.
Dagrijverlichting / parkeerlicht
vervangen
Dagrijverlichting / parkeerlicht
vervangen (LED's)
) Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
) Verwijder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
7
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp
naar beneden.
163
Praktische informatie
Lampen van mistlampen /
bochtverlichting vervangen
Geïntegreerde zijknipperlichten
vervangen
) Via de opening onder de voorbumper kunt
u de mistlampen vóór bereiken.
) Neem de stekker van de lamphouder los
door aan de bovenkant op de borglip te
drukken.
) Verwijder de lamphouder door op de twee
klemmen te drukken (boven en onder).
) Vervang de unit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
) Steek een platte schroevendraaier tussen
het spiegelglas en de houder van de
buitenspiegel.
) Wip het spiegelglas met de
schroevendraaier los en verwijder het.
) Maak de kap van de buitenspiegel los door
de twee bevestigingsclips in te drukken.
U kunt deze unit bestellen bij
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Voor het vervangen van deze lampen kunt
u ook terecht bij het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
164
) Duw de middelste lip in en verwijder het
zijknipperlicht.
) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de defecte lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Praktische informatie
Achterlichten
1.
2.
3.
4.
Remlicht (P21W).
Achteruitrijlicht (R10W).
Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
Parkeerlicht (LED).
5.
Mistachterlicht (P21W).
LED's vervangen
Neem voor het vervangen van LED's contact
op met het PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats.
7
165
Praktische informatie
Deze drie lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden vervangen:
) open de achterklep,
) verwijder het rooster in de bekleding aan
de desbetreffende zijkant,
) draai de moer los en verwijder deze,
) neem de stekker van de lamp los,
) maak de lampunit los en verwijder deze
voorzichtig door de unit in een rechte
beweging naar u toe te trekken,
166
) duw de vier borglippen in en trek de fitting
los,
) draai de lamp een kwart slag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Druk de lichtunit goed in de steungoot in de
lengteas van de auto.
Draai de moer zodanig vast dat een goede
afdichting is gewaarborgd. Draai de moer
echter niet al te vast, om te voorkomen dat de
lichtunit beschadigd raakt.
Praktische informatie
Lamp derde remlicht vervangen
) Draai de borgpennen aan weerszijden
van het derde remlicht los zonder deze
helemaal te verwijderen.
) Duw op de bouten om de lampunit los te
maken.
) Neem de stekker van de lampunit los.
) Trek het derde remlicht naar buiten.
) Draai de lamphouder van de defecte lamp
een kwart omwenteling en verwijder deze.
) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Vervangen van de
kentekenplaatverlichting
Vervangen van de mistlamp
Open de achterklep tot halverwege om het
vervangen te vergemakkelijken.
) Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.
) Duw de schroevendraaier naar buiten.
) Verwijder het lampglas.
) Vervang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
De mistlamp is vanaf de onderzijde van de
bumper bereikbaar.
) Draai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
) Neem de stekker van de lamp los.
) Verwijder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
7
167
Praktische informatie
Zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard.
) trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los,
) verwijder het deksel en keer het om,
168
) neem de steun, waarop aan de achterzijde
de tang is bevestigd, uit.
Praktische informatie
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
) de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
) alle stroomverbruikers uit te schakelen,
) de auto stil te zetten met het contact uit,
) de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
) gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
) vervang een defecte zekering altijd door een
zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde
kleur); een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de
zekering terugkeren, laat dan de elektrische
uitrusting controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Montage van elektrische
accessoires
Goed
Defect
Tang
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
7
169
Praktische informatie
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
) Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
170
Overzicht zekeringen
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F02
5A
Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting.
F09
5A
Alarm.
F10
5A
Afzonderlijke telematica-eenheid, servicecentrale trekhaakaansluiting.
F11
5A
Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming.
F13
5A
HiFi-versterker, parkeerhulp.
F16
15 A
12V-aansluiting vóór.
F17
15 A
Autoradio, autoradio (montage achteraf).
F18
20 A
Touchscreen.
Praktische informatie
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F23
5A
Verlichting dashboardkastje, make-upspiegels, kaartleeslampen.
F26
15 A
Claxon.
F27
15 A
Ruitensproeierpomp.
F28
5A
Stuurslot.
F29
15 A
Aircocompressor.
F30
15 A
Ruitenwisser achter.
7
171
Praktische informatie
Zekeringkast achter het
dashboardkastje
172
Zekering
Stroomsterkte
Functies
F01
40 A
Achterruitverwarming.
F02
10 A
Verwarmde buitenspiegels.
F03
30 A
Impulsruitbediening vóór.
F04
-
F05
30 A
Impulsruitbediening achter.
F06
10 A
Inklapbare buitenspiegels.
F07
10 A
Inklapbare buitenspiegels.
F08
-
F09
15 A
Stoelverwarmingen vóór.
F10
20 A
Hifi-versterker.
F11
-
Niet gebruikt.
F12
-
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Praktische informatie
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
Overzicht zekeringen
Zekering
Stroomsterkte
Functies
F16
15 A
Mistlampen vóór.
F18
10 A
Grootlicht rechts.
F19
10 A
Grootlicht links.
F25
30 A
Relais koplampsproeiers (montage achteraf).
F29
40 A
Ruitenwissermotor vóór.
F30
80 A
Gloeibougies (diesel).
7
) Maak het deksel los.
) Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
) Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
173
Praktische informatie
12V-accu
Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.
Deze sticker geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden bij het PEUGEOT-netwerk
of bij een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu
kan het, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de
laadtoestand van de accu, enkele uren
(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het
Stop & Start-systeem weer zal werken.
174
Toegang tot de accu
Accukabels loskoppelen
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
) open de motorkap via hendel in het
interieur en bedien gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
) bevestig de motorkapsteun,
) verwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool.
) Trek de vergrendelingshendel zo ver
mogelijk omhoog.
Weer aansluiten van de kabels
) Plaats de geopende accupoolklem 1 op de
pluspool (+) van de accu.
) Druk verticaal op de accupoolklem 1 om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
) Zet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel 2
omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet, aangezien
de accupoolklem niet kan worden
vergrendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
Praktische informatie
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Laden met behulp van een
acculader
) Maak de accupoolklemmen los.
) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
) Sluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.
) Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en
klemmen.
Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven de
accukabels niet losgenomen te worden.
) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van
de ontladen accu A en vervolgens op de (+)
pool van de hulpaccu B.
) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
(-) pool van de hulpaccu B.
) Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van
uw auto (motorsteun).
) Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
) Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
7
175
Praktische informatie
Spaarfase
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's
moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitluitend een 12-volts accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Het aanduwen om de motor te
starten is bij een auto met een
elektronisch gestuurde versnellinsbak
of een automatische transmissie niet
toegestaan.
176
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor
het zelf opnieuw initialiseren van:
de sleutel met afstandsbediening,
het geïntegreerde GPS-navigatiesysteem.
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Praktische informatie
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal
maximaal 30 minuten gebruiken.
Inschakelen van de
eco-mode
Uitschakelen van de
eco-mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding
op het display aan dat de eco-mode is
ingeschakeld en worden de actieve functies in
de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van uw
autoradio.
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
) Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze minstens
5 minuten draaien.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden
(zie de desbetreffende paragraaf).
7
177
Praktische informatie
Wisserbladen vervangen
demonteert
) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
) Maak het wisserblad los en verwijder het.
178
Monteren
) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
) Zet het contact aan.
) Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Praktische informatie
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
De bestuurder van de auto die wordt gesleept moet over een geldig rijbewijs beschikken.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
) open de achterklep,
) til de vloerplaat op en verwijder deze,
) neem het sleepoog uit de houder.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf :
als de auto is gestrand op de autosnelweg,
bij auto's met vierwielaandrijving,
als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
7
179
Praktische informatie
Slepen van uw auto
Slepen van een andere auto
) Zet de versnellingshendel in
de neutraalstand (stand N bij
de 2Tronic versnellingsbak of
automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit voorschrift
kan er toe leiden dat bepaalde
componenten (remsysteem,
transmissie...) beschadigd raken
en dat de rembekrachtiger na het
starten mogelijk niet meer werkt.
) Maak het klepje in de voorbumper los door
het platte uiteinde van het sleepoog in de
gleuf aan de onderkant van het klepje te
steken.
) Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
) Bevestig de sleepstang.
180
) Ontgrendel de stuurinrichting door
de sleutel in het contact één stand te
verdraaien en zet de parkeerrem vrij.
) Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
) Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
) Maak het klepje in de achterbumper los
door op de onderkant ervan te drukken.
) Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
) Bevestig de sleepstang.
) Schakel de alarmknipperlichten van de
twee auto's in.
) Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
Praktische informatie
Trekken van een aanhanger
De trekhaak bestaat uit een mechanisch
systeem voor het aankoppelen van een
aanhanger of het monteren van een
fietsendrager en een elektrische aansluiting
voor de verlichting en signalering.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door PEUGEOT geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
7
181
Praktische informatie
Adviezen
Gewichtsverdeling
Koeling
Remmen
) Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
) Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen
dat de remmen oververhit raken, raadzaam om
op de motor af te remmen.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens"
voor de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn.
Zijwind
) Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
182
) Als het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
P
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Banden
) Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
) Controleer de verlichting van de
aanhanger.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt.
Praktische informatie
Allesdragers monteren
Houd u bij het monteren van de dwarsdragers
aan hun montageplaats, deze zijn
herkenbaar aan de bevestigingspennen in de
portiersponningen.
Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde
accessoires en houd u aan de
aanwijzingen en instructies in de
montagehandleiding van de fabrikant
om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
Max. toegestane daklast op allesdrager,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 65 kg.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade aan de
allesdragers en de bevestigingsplaatsen
op het dak te voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
7
183
Praktische informatie
Onderhoudstips
In het onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto.
Matte lak
Mocht uw auto voorzien zijn van een matte
blanke laklaag, volg dan de volgende
voorschriften op ter voorkoming van
beschadiging van de laklaag door inadequate
behandeling.
Deze voorschriften gelden ook voor
lichtmetalen velgen die voorzien zijn van een
matte blanke laklaag.
184
Wrijf nooit over een droge carrosserie.
Was uw auto niet in een wasstraat met
borstels.
Gebruik nooit poetsmiddelen voor de
carrosserie of de lichtmetalen velgen.
Poetsen doet de lak glimmen.
Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel
of poetsmiddel en zet de auto ook
niet in de was. Deze producten zijn
uitsluitend geschikt voor glimmende
oppervlakken. Wanneer deze producten
worden gebruikt voor auto's met een
matte lak, kan de laklaag ernstig
worden beschadigd, hetgeen zich uit
in niet meer te verwijderen glimmende
oppervlakken of vlekken.
Gebruik geen hogedrukspuit voorzien
van een borstel, aangezien dit krassen
op de carrosserie achterlaat.
Kies nooit een wasprogramma dat
eindigt met het aanbrengen van een
warme waslaag.
Wij adviseren u voor het wassen een
hogedrukspuit of minimaal een waterslang met
hoge druk te gebruiken.
Het is raadzaam de auto met onthard water af
te spoelen.
Maak uw auto uitsluitend droog met een
microvezel doek, zonder hard te wrijven.
Verwijder eventuele brandstofvlekken van de
carrosserie uitsluitend met een zachte doek en
laat de lak vervolgens drogen.
Gebruik van het gamma "TECHNATURE" - de
door PEUGEOT erkende en voorgeschreven
onderhoudsmiddelen - de insectenverwijderaar
en autoshampoo; dit zijn de enige gechikte
producten voor de carrosserie.
De insectenverwijderaar kan ook gebruikt
worden voor het reinigen van kleine vlekjes,
zoals vingerafdrukken.
Laat lakreparaties uitsluitend over aan het
PEUGEOT-netwerk of aan een gekwalificeerde
werkplaats.
Praktische informatie
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het
PEUGEOT-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de
garantie van PEUGEOT.
Ombouwsets
"Transportoplossingen":
"Veiligheid":
Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd
"Entreprise" voor het ombouwen van een
bedrijfsauto naar een personenauto en
omgekeerd.
bak bagageruimte met vakken, bagagenet,
allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op
de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op
de allesdragers, skidrager, dakkoffer, ...
inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten
met slot, zitverhogingen en kinderzitjes,
alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek,
veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen
auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen,
sneeuwsokken, mistlampen vóór, ...
De trekhaak moet door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden gemonteerd.
"Comfort":
"Styling":
"Bescherming":
windgeleiders, zonneschermen opzij
en zonnescherm achter, aansteker,
bagagestoppers, kledinghanger
voor bevestiging aan de hoofdsteun,
middenarmsteun vóór, opbergruimte onder
hoedenplank, parkeerhulp voor en achter, ...
aluminium pookknop, achterspoiler,
gestyleerde spatlappen, lichtmetalen
velgen, wieldoppen, verchroomde
buitenspiegelkappen, carrosserieset, drie
stylinglijnen (Ligne S, STreet en Graffic),
stickers, binnen- en buitenspiegelkappen,
bekleding voor handremhendel, lichtmetalen
velgen, doppen voor lichtmetalen velgen...
matten*, stoelhoezen geschikt voor stoelen
met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten,
stootlijsten voor bumpers, aluminium of PVC
dorpellijsten...
*
7
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
185
Praktische informatie
"Multimedia":
autoradio's, portable navigatiesystemen,
semi-geïntegreerde steun voor een
navigatiesysteem, handsfree set, CDwisselaar, luidsprekers, DVD-speler, kit voor
de aansluiting van een MP3- of portable CDspeler, WiFi on board, ...
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
PEUGEOT-netwerk informeren
naar de technische gegevens
(frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
ter beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
186
U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook
terecht voor het aanschaffen van producten
voor reiniging, onderhoud (interieur en
exterieur), waaronder de ecologische
producten uit het gamma "TECHNATURE",
en bijvullen (ruitensproeiervloeistof, ...),
lakstiften en spuitbussen met de kleur die
exact overeenkomt met die van uw auto
en producten voor navullen (flacon voor
bandenreparatieset...), ...
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van een
veiligheidsvest, een gevarendriehoek en
een set reservelampen en -zekeringen
in de auto verplicht zijn.
Het monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot
storingen in het elektronisch systeem van
uw auto en een verhoogd stroomverbruik
veroorzaken.
Houdt u rekening met deze te nemen
voorzorgmaatregel. Wij raden u
aan contact op te nemen met een
vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Onderhoud
PEUGEOT & TOTAL
8
187
Onderhoud
Motorkap
Schakel het Stop&Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap
wilt uitvoeren, om letsel door het
automatisch activeren van de STARTstand te voorkomen.
Openen
) Duw de hendel omhoog en til de motorkap op.
) Open het linker voorportier.
) Trek de hendel aan de onderzijde van het
portierkader naar u toe.
188
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).
Gebruik nooit een hogedrukreiniger om
de motorruimte schoon te maken: de
elektrische componenten kunnen dan
beschadigd raken.
) Neem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Sluiten
) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
) Bevestig de motorkapsteun in de houder.
) Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
) Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
Onderhoud
Benzinemotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus en het vervangen van
bepaalde onderdelen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Reservoir ruitensproeiervloeistof.
Reservoir koelvloeistof.
Reservoir remvloeistof.
Accu/zekeringen.
Zekeringkast.
Luchtfilter.
Oliepeilstok.
Motorolie (bij)vullen.
8
189
Onderhoud
Dieselmotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
190
Reservoir ruitensproeiervloeistof.
Reservoir koelvloeistof.
Reservoir remvloeistof.
Accu/zekeringen.
Zekeringkast.
Luchtfilter.
Oliepeilstok.
Motorolie (bij)vullen.
Onderhoud
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Waarschuwing brandstofniveau
Tanken
Als dit controlelampje gaat branden,
is het minimale niveau in de
brandstoftank bereikt. Er bevindt zich
nog ongeveer 5 liter brandstoff in de
tank. Als het lampje knippert, is er nog
zeer weinig brandstoff in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg indien u strandt met een lege tank
(diesel) de rubriek "Brandstoftank leeg (diesel)".
Op een label aan de binnenzijde van de
tankklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal
5 liter brandstof te tanken.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Bij het openen van de brandstoftankdop
kan een aanzuiggeluid van lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en
komt doordat de afdichting van
het brandstofcircuit een onderdruk
veroorzaakt.
Veilig tanken:
) zet altijd de motor af,
) open de brandstoftankklep,
) steek de sleutel in de dop en draai de
sleutel linksom,
) verwijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
) u kunt de auto aftanken, maar laat het
vulpistool nooit meer dan 3 keer
afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
8
191
Onderhoud
Brandstofafsluiter
Na het tanken:
) breng de dop aan,
) draai de sleutel naar rechts en verwijder
deze vervolgens uit de dop,
) sluit de brandstoftankklep.
Wanneer er brandstof wordt getankt
die niet geschikt is voor de motor
van uw auto, moet de tank worden
afgetapt en weer met de juiste
brandstof worden gevuld alvorens de
motor opnieuw kan worden gestart.
192
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter
onderbroken.
Onderhoud
Vulpistoolrestrictie (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren,
ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan
de aanwezigheid van een tankbeveiliging
op de auto er toe leiden dat tanken niet
mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar
het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
8
* Volgens land van bestemming.
193
Onderhoud
194
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen van
het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10%
en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met
een ethanolgehalte tot 100% (type E100),
worden alleen verkocht in Brazilië.
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos
rijden op biobrandstoffen die aan de huidige
en toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan de
richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk
bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat
de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Onderhoud
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de motorruimte in de rubriek
"Dieselmotoren".
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
desbetreffende rubriek.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
1,4 liter HDi motor
1.6 HDi-motor
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
) Open de motorkap.
) Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat.
) Sluit de motorkap.
) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
) Open de motorkap.
) Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
) Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
) Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
) Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
) Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
) Sluit de motorkap.
8
195
Onderhoud
Niveaus controleren
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul deze niveaus indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet
bijvullen. PEUGEOT adviseert u
om elke 5000 km het olieniveau te
controleren en, indien nodig, olie bij te
vullen.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
196
Remvloeistofniveau
Olie verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid van de
motor en de emissieregeling te voorkomen, is
het gebruik van additieven in de motorolie niet
toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje
voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof die voldoet aan de DOT3 of
DOT4-norm.
Onderhoud
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is
het (bij)vullen van het reservoir met water niet
toegestaan.
8
197
Onderhoud
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aangegeven
door het verklikkerlampje Service in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het
display (volgens uitvoering).
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Bijvullen
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
198
Afgewerkte producten
Onderhoud
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto
voor het laten controleren van bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt de rubriek "Praktische informatie"
voor meer informatie over de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale
12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het garantie- en
onderhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door
het permanent branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding op het
display (volgens uitvoering).
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de
paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
8
199
Onderhoud
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
Automatische
transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het garantie- en
onderhoudsboekje voor het interval
van de niveaucontrole.
200
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van
lekkages, duidt een te laag
remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Staat van remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT
specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht, of in de winter ijs, vormen op
de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Technische gegevens
Benzinemotoren en versnellingsbakken
Motoren
Versnellingsbak
Type Variant Uitvoering: CC... CA...
Cilinderinhoud (cm3)
Boring x slag (mm)
Max.vermogen: ECE-norm (kW)*
Toerental bij max.vermogen (t/min)
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
Toerental bij max.koppel (t/min)
Brandstof
Katalysator
1,0 l. VTi
68 pk
1,2 l VTi
82 pk
1,4 l VTi
95 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
ZMZ0
HMZ0 - HMX0
HMZ0/PS
8FP0 - 8FN0
999
1 199
1 397
71 x 84,1
75 x 90,5
77 x 75
50
60
70
6 000
5 750
6000
95
118
136
3 000
2750
4000
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
3,13
3,13
4,25
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
9
.../S : uitvoering met Stop & Start-systeem.
201
Technische gegevens
Benzinemotoren en versnellingsbakken
1,6 l VTi
120 pk
Motoren
1,6 l THP
155 pk
1,6 l THP
200 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Type variant uitvoering: CC... CA...
5FS0
5FS9
5FV8
5FU8
Cilinderinhoud (cm3)
1 598
1 598
1 598
1 598
77 x 85,8
77 x 85,8
77 x 85,8
77 x 85,8
88
105
115
147
6 000
6000
6 000
5 250
160
152
240
275
4 250
3 560
1 400
1 770
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Ja
Ja
Ja
Ja
4,25
4,25
4,25
4,25
Versnellingsbakken
Boring x slag (mm)
Max. vermogen: ECE-norm (kW)*
Toerental bij max. vermogen (t/min)
Max.koppe: ECE-norm (Nm)
Toerental bij max. koppel (t/min)
Brandstof
Katalysator
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
202
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met benzinemotor
1,0 l VTi
68 pk
Motoren
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld
(5 versnellingen)
ZMZ0
HMZ0 - HMX0
HMZ0/PS
Type Variant Uitvoering: CC... CA...
Carrosserievariant
-
Ledig gewicht
-
Gewicht rijklaar*
-
Maximum technisch toegestane massa
totaal
-
-
Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
Aanhanger geremd** (met verminderde
belading auto, binnen max. toegestaan
treingewicht)
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
-
1,2 l VTi
82 pk
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
960
975
960
975
-
-
1 035
1 050
1 035
1 050
-
-
1 485
1 527
-
1 935
2 347
-
450
820
-
760
1 150
-
450
520
-
30
46
-
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
9
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
203
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met benzinemotor
Motoren
Versnellingsbak
Type variant uitvoering: CC... CA...
Carrosserievariant
1,4 l VTi
95 pk
1,6 l VTi
120 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
8FP0 - 8FN0
5FS0
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1 055
1 070
1 080
1 090
1 130
1 145
1 155
1 165
-
Gewicht rijklaar*
-
Maximum technisch toegestane massa
totaal
-
-
Maximum toegestaan treingewicht
helling max.12%
Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max 10% of 12%
Aanhanger geremd** (met verminderde
belading auto, binnen max. toegestaan
treingewicht)
Aanhanger ongeremd
-
Aanbevolen kogeldruk
-
1 590
1 605
2 530
2 565
940
960
1 150
1 150
570
580
46
46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
204
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met benzinemotor
Benzinemotoren
Versnellingsbakken
Type variant uitvoering: CC... CA...
Carrosserievariant
1,6 l VTi
120 pk
1,6 l THP
155 pk
1,6 l THP
200 pk
Automaat
(4 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
5FS9
5FV8
5FU8
3-deurs
5-deurs
3-deurs
3-deurs
-
Ledig gewicht
1 120
1 150
1 090
1 160
-
Gewicht rijklaar*
1 195
1 225
1 165
1 235
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1605
1 632
1 640
1 650
-
Maximum toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2565
2 582
2 570
2 580
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
helling max. 10% of 12%
960
950
930
930
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1150
1 150
1 150
-
Aanhanger ongeremd
580
580
580
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
9
205
Technische gegevens
Dieselmotoren en versnellingsbakken
Motoren
Versnellingsbak
Type Variant Uitvoering: CC... CA...
Cilinderinhoud (cm3)
1,4 l HDi
68 pk
1,4 l e-HDi
68 pk
1,6 l e-HDi
92 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
8HR0
8HP0/PS
9HP0/S
1 398
1 560
73,7 x 82
75 x 88,3
50
68
4 000
4 000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)
160
230
Toerental bij max.koppel (t/min)
1750
2 000
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter
Ja
Ja
3,75
3,75
Boring x slag (mm)
Max.vermogen: ECE-norm (kW)*
Toerental bij max.vermogen (t/min)
Brandstof
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
.../S : uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.
206
Technische gegevens
Dieselmotoren en versnellingsbakken
1,6 l e-HDi
92 pk
1,6 l e-HDi
115 pk
Gestuurd handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
9HPP - 9HP8/PS
9HD8/S - 9HR8/S
1 560
1 560
75 x 88,3
75 x 88,3
68
84
4 000
3600
230
270
Toerental bij max. koppel (t/min)
1 750
1 750
Brandstof
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfilter
Ja
Ja
3,75
3,75
Motoren
Versnellingsbak
Type Variant Uitvoering: CC... CA...
Cilinderinhoud (cm3)
Boring x slag (mm)
Max. vermogen: ECE-norm (kW)*
Toerental bij max. vermogen (t/min)
Max. koppel: ECE-norm (Nm)
INHOUD CARTER (in liter)
Motor (met vervangen filter)
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
9
.../S : uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.
207
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met dieselmotoren
Motoren
Versnellingsbak
Type Variant Uitvoering : CC... CA...
Carrosserievariant
1,4 l HDi
68 pk
1,4 l e-HDi
68 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld
(5 versnellingen)
8HR0
8HP0/PS
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1035
1050
1045
1050
-
Gewicht rijklaar*
1110
1125
1120
-
Maximaal technisch toegestane massa totaal
1580
1580
-
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
1980
2080
-
Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
400
500
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
675
725
-
Aanhanger ongeremd
400
500
-
Aanbevolen kogeldruk
29
29
1125
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
208
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met dieselmotoren
Motoren
Versnellingsbak
Type Variant Uitvoering: CC... CA...
Carrosserievariant
1,6 l e-HDi
92 pk
1,6 l e-HDi
92 pk
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Gestuurd handgeschakeld
(6 versnellingen)
9HP0/S
9HPP - 9HP8/PS
3-deurs
5-deurs
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1067
1080
1075
1090
1142
1155
1150
1165
-
Gewicht rijklaar*
-
Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1625
1 640
-
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2595
2 610
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
970
970
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1150
1150
-
Aanhanger ongeremd
570
580
-
Aanbevolen kogeldruk
46
46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
9
209
Technische gegevens
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) van auto's met dieselmotoren
1,6 l e-HDi
115 pk
Motoren
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Versnellingsbak
Type variant uitvoering : CC... CA...
Carrosserievariant
9HR8/S
3-deurs
5-deurs
-
Ledig gewicht
1 075
1 090
-
Gewicht rijklaar*
1 150
1 165
-
Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1 665
-
Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
2 645
-
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 10% of 12%
980
-
Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1 150
-
Aanhanger ongeremd
580
-
Aanbevolen kogeldruk
46
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
210
Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
9
211
Technische gegevens
Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
De sticker bevat de volgende informatie:
bandenspanning, onbeladen en met volle
belading,
bandenmaat,
bandenspanning van het reservewiel,
kleurcode van de lak.
212
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie,
bij de schokdempersteun.
C. Constructeurssticker.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker
op de middenstijl aan passagierszijde.
B. Serienummer op de onderste
voorruittraverse.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode van
de lak.
Deze sticker is op de middenstijl aan
bestuurderszijde bevestigd.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij koude
banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
213
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op
deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en
een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de
alarmcentrale PEUGEOT CONNECT SOS is verstuurd*.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**.
Het g
groene ledlampje
pj blijft
j branden (zonder
(
te knipperen)
pp
) wanneer de
verbinding
g tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het
lampje uit.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd
met een gesproken bericht.
Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale PEUGEOT
CONNECT SOS melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
De alarmcentrale PEUGEOT CONNECT SOS lokaliseert onmiddellijk uw
auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de
hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd,
wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder
lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van
de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt
kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van PEUGEOT CONNECT
SOS en PEUGEOT CONNECT ASSISTANCE en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten van
PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
214
WERKING VAN HET SYSTEEM
Bij het aanzetten van het contact, gaat het
groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een storing
in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten van
PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op
elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Touchscreen
GPS-NAVIGATIE
MULTIMEDIA-AUTORADIO
BLUETOOTH-TELEFOON
INHOUD
01 Algemene werking
blz. 216
02 Basisfuncties - Bedieningspaneel blz. 217
03 Stuurkolomschakelaars
blz. 218
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in
uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt
het systeem zichzelf na het afzetten van de motor
automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
04 PEUGEOT CONNECT APPS
05 Navigatie:
routebegeleiding, verkeer, kaart,
instellingen
06 Media:
foto, radio, muziek, instellingen
07 Communicatie:
bluetooth, contacten, logboek
gesprekken, instellingen
blz. 219
blz. 220
08 Instellingen:
systeem, auto, geluid
blz. 262
Veelgestelde vragen
blz. 268
blz. 238
blz. 252
215
01 ALGEMENE WERKING
Druk een paar keer achter elkaar op MODE om naar de volgende menu's te gaan:
" Radio "
(of geluidsbron tijdens het
luisteren: CD, USB, extern)
"Boordcomputer"
r
(zie het hoofdstuk "Controle
tijdens het rijden")
OF
"Telefoon"
(tijdens het gebruik van de
telefoon)
"Kaart"
(tijdens navigatie)
Deze schermen hebben een bepaalde grafische achtergrond.
Raadpleeg de rubriek " INSTELLINGEN " om deze achtergrond te wijzigen.
Het scherm is van het type "resistief". Het is noodzakelijk om het scherm goed in te drukken, met name voor de zogenaamde "sleepbewegingen"
(bladeren in een lijst, verplaatsen van de kaart...). Het is niet voldoende het scherm even aan te raken. Het indrukken met meerdere vingers zal geen
effect hebben.
Het scherm kan met handschoenen worden bediend. Door de toegepaste technologie kan het scherm bij alle temperaturen worden gebruikt.
Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).
216
02 BASISFUNCTIES
Bij langdurig sterk zonlicht
kan het geluidsvolume
worden beperkt om het
systeem te beschermen.
Als de temperatuur in het
interieur zakt, werkt het
systeem weer met het
oorspronkelijke volume.
Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering):
Radio "FM"/"AM"/"DAB"*.
"USB"-stick.
CD-speler (in het dashboardkastje)*.
Telefoon aangesloten via Bluetooth en streaming verzending Bluetooth.
Mediaspeler aangesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel niet
meegeleverd).
Volumeregeling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor
Verkeersinformatie (TA) en
navigatieaanwijzingen).
Indrukken: onderbreken van
het geluid.
MODE: selecteren van type
permanente weergave.
ALGEMEEN MENU
Raak de velden op het scherm
aan met uw vinger.
Selecteren van het "ALGEMENE MENU":
"Navigatie" om de routebegeleiding in te stellen en de bestemming te kiezen (volgens uitvoering).
"Media" om de radio of MP3-bestanden (vanaf een USB-stick) te selecteren en om foto's te bekijken.
"Communicatie" om een telefoon met bluetooth te verbinden om veilig te kunnen bellen of verbinding te maken
met internet.
"Instellingen" om de autoradio in te stellen, de parameters van de auto in te stellen en het geluid in te stellen.
Druk nogmaals op MENU om het "ALGEMENE MENU" te verlaten en terug te keren naar de permanente weergave.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.
Gebruik geen scherpe voorwerpen om het touchscreen te bedienen en raak het niet met natte handen aan.
* Volgens uitrusting.
217
03 STUURKOLOMSCHAKELAARS
54%
-
Indrukken: onderbreken/hervatten
van de geluidsweergave.
-
-
Volume verlagen.
-
Indrukken: geluidsbron wijzigen:
radio, media.
Herhaaldelijk indrukken: navigeren
door de menu's.
-
218
Volume verhogen.
Draaien.
Radio: automatische selectie van
vorige/volgende zender.
Media: volgende/vorige track.
Menu's: verplaatsen.
Indrukken.
Radio: naar opgeslagen
voorkeuzezenders.
Menu's: bevestigen.
-
Binnenkomend gesprek: aannemen.
Tijdens een gesprek:
Toegang tot het menu Telefoon
(telefoonboek, logboek gesprekken).
Gesprek beëindigen.
-
Radio: weergave van de lijst met
zenders.
Media: weergave van de lijst met
albums/nummers.
04 PEUGEOT CONNECT APPS
Met "PEUGEOT CONNECT APPS", kan de bestuurder tijdens zijn reis nuttige informatie verkrijgen over o.a. de situatie op de weg, de
mogelijkheden voor parkeren, toeristische plaatsen, de weersomstandigheden, leuke adresjes…
Deze service bevat de toegang tot het mobiele netwerk in combinatie met het gebruik van de apps. De beschikbaarheid is afhankelijk van het
land van bestemming, het afgesloten contract en de versie van het touchscreen.
Sluit de dongel "PEUGEOT CONNECT" aan op één van de USBpoorten voor toegang tot de apps via het touchscreen.
Deze intelligente apps maken
gebruik van de gegevens van de
auto, zoals de huidige snelheid,
de kilometerstand, de actieradius
of zelfs de GPS-positie om nuttige
informatie te kunnen verstrekken.
Door middel van "Plug & Play", wordt de dongel automatisch
herkend en verschijnt het scherm waarmee toegang wordt verkregen
tot de apps.
Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige functies alleen
beschikbaar als de auto stilstaat.
De app "MyPeugeot" is een link
tussen de gebruiker, het Merk en
het Netwerk.
Hiermee kan de klant alles
te weten komen over zijn
auto: instructieboekje,
onderhoudsschema, accessoireaanbod, afgesloten contracten.
Ook is het mogelijk de
kilometerstand te melden op de
site "MyPeugeot", of zelfs een
dealer te zoeken.
219
05 NAVIGATIE
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Route berekenen
Adres invoeren
Algemeen menu
Zie de rubriek
" Communicatie " voor het
beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Contacten
Zie de rubriek
" Communicatie " voor het
gebruik van de functies van de
telefoon.
"Navigatie"
Routeopties
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Aanwijzingen
Snelste
Kortste
Navigeren
Route berekenen
Beste verhouding tijd / afstand
inclusief tolwegen
Inclusief veerboten
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject
weergegeven.
Passeren in de buurt van de etappes
Kiezen uit de lijst van
laatste bestemmingen.
Route-beschrijving
Routegeleiding starten
De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Huidige locatie
Points of Interest
Navigatie
Navigatie
Routegeleiding
Adres
Adres invoeren
Contacten
Stadscentrum
Het adres instellen.
Als etappe
Opslaan
Het actuele adres opslaan.
Route berekenen
Na het adres geselecteerd te hebben de berekening van de route starten.
Route naar
Na een contact uit de lijst geselecteerd te hebben op de toets
drukken om de route te berekenen.
Op kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken.
Etappes Route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken.
Berekeningscriteria
De berekeningscriteria in het geheugen opslaan.
Omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand.
Instellingen
Risicozones
De waarschuwing voor risicozones activeren.
Routeopties
Spraaksynthese
Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen.
Kaart
Versie van de kaartgegevens.
Bevestigen
De opties opslaan.
05 NAVIGATIE
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Audio-instelling
Verkeer
Opties verkeersinformatie
Algeme
een menu
Kaartoriëntatie
POI van de kaart
P
"Navigatie"
Kleur kaart
222
Wisselen tussen twee
menu's.
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Aanwijzingen
Op de route
De verkeersinformatie beperken tot de route, tot een straal van 50 km
rondom de auto of tot de bestemming.
In de buurt
Rondom
Criteria
Omleiden
Bericht lezen
Audio-instelling
Navigatie
De keuzemogelijkheden instellen.
Risicozones
Stem
Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen.
Kaarten
Bevestigen
Verkeer
De opties opslaan.
Op de route
In de buurt
Instellingen
Opties
verkeersinformatie
Rondom
De keuzemogelijkheden van de meldingen en de straal voor het
filteren instellen.
Bericht lezen
Instellingen
Bevestigen
Bevestigen
Kaartoriëntatie
Navigatie
Kleur kaart
Kaart
Points of Interest
POI's van
de kaart
Bevestigen
De opties opslaan.
De instellingen opslaan.
De weergave en de richting van de kaart instellen.
De weergave van de kaart instellen.
Lijst van beschikbare categorieën.
Selecteren van de POI's na het kiezen van de categorie.
De instellingen opslaan.
223
05 NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Selecteer "Navigeren".
NAAR EEN NIEUWE BESTEMMING
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer de navigatiecriteria: " Snelste " of
" Kortste " of " Beste verhouding tijd /
afstand ". Op de kaart (rechts) wordt het
gekozen traject weergegeven.
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Kies de overige criteria: " Tolwegen ",
" Veerboten ", " In de buurt ".
Selecteer "Adres".
Selecteer "Bevestigen" of raak het scherm aan
(blauwe pijl) om de navigatie te starten.
Kies het "Land" in de weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier:
de "Plaats" of de postcode, de "Straat", het
"Nr.". Bevestig elke keer uw keuze.
Druk op "Instellingen" en vervolgens op
"Route stoppen" om de navigatie-informatie te
wissen.
Selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Druk op "Instellingen" en vervolgens op
"Routegeleiding hervatten" om de navigatieinformatie weer in te voeren.
05 NAVIGATIE
NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN
NAAR EEN CONTACT UIT HET TELEFOONBOEK
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is
alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem.
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Druk op MENU om het " HOOFDMENU " weer
te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Selecteer het adres in de weergegeven lijst.
Selecteer "Contacten".
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of raak het scherm aan
(blauwe pijl) om de navigatie te starten.
Selecteer de bestemming uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Navigatie naar".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " om de navigatie te starten.
225
05 NAVIGATIE
226
NAAR GPS-COÖRDINATEN
NAAR EEN PUNT OP DE KAART
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Selecteer "Adres".
Selecteer " Op kaart ".
Stel de "Lengtegraad" en vervolgens de
"Breedtegraad" in.
Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of raak het scherm aan (blauwe
pijl) om de navigatie te starten.
Door lang indrukken worden toeristische
trekpleisters in de omgeving weergegeven.
05 NAVIGATIE
NAAR POINTS OF INTEREST (POI)
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden, ...).
Selecteer points of interest in de weergegeven
lijst.
Selecteer "Zoeken".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
of
Selecteer "Adres".
Selecteer "Op de route" of "In de buurt" of
" Op een bestemming " of " Op een adres "
om de points of interest te filteren.
Selecteer "Points of Interest".
Selecteer een point of interest in de
weergegeven lijst.
Selecteer een categorie in de weergegeven
lijst (de categorieën worden op de volgende
pagina's weergegeven).
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " om de navigatie te starten.
227
05 NAVIGATIE
LIJST MET BELANGRIJKSTE POINTS OF INTEREST (POI)
Transport
Zakencentra
Parkeerplaatsen
Benzinestations
Winkelcentra
Overnachtingen
Restaurants
De exacte procedure voor het updaten van POI's is beschikbaar op de website "http://peugeot.navigation.com".
05 NAVIGATIE
INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN RISICOGEBIEDEN
Druk op MENU om het " ALGMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
U kunt nu de melding voor risicogebieden inschakelen en vervolgens
kiezen voor:
"Met geluidssignalen"
"Alleen waarschuwen tijdens navigatie"
"Instellen waarschuwingsmelding": u kunt de tijd tussen het
moment van de radarwaarschuwing en het passeren van het
risicogebied instellen.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Bevestigen".
Selecteer " Risicozones ".
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
229
05 NAVIGATIE
EEN ETAPPE TOEVOEGEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
ETAPPES BEHEREN
Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren
(een etappe toevoegen).
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.
Selecteer "Etappes Route".
Selecteer " Omhoog verplaatsen ".
Selecteer "Toevoegen".
Selecteer " Adres ".
Selecteer " Omlaag verplaatsen ".
Het adres van een etappe geeft u
als bestemming op via de "Plaats" of
postcode, de "Straat", het "Nr.". Bevestig
elke keuze.
Selecteer vervolgens " Als etappe ".
Selecteer " Verwijderen ".
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens "Bevestigen"
om de navigatie te starten en een algemene
richting te geven aan de navigatieroute.
Selecteer "Routebeschrijving" om de
wijzigingen in de aanwijzingen op de route te
tonen.
05 NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
CRITERIA VOOR DE BEREKENING
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Nu kunt u het volgende kiezen:
navigatiecriteria: " Snelste ", " Kortste ", " Beste verhouding
tijd / afstand ",
aanvullende criteria: " Inclusief Tolwegen ", " Inclusief
veerboten ", " Passeren in de buurt van de etappes ",
" Rekening houden met verkeersituatie ".
Selecteer "Instellingen".
Selecteer " Bevestigen ".
Selecteer "Criteria".
231
05 VERKEER
VERKEERSINFORMATIE
WEERGAVE VAN BERICHTEN
FILTERS INSTELLEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Druk op MENU om het
" ALGEMENE MENU " weer te geven
en selecteer " Navigatie ".
Selecteer "Verkeer".
r
Selecteer "Verkeer".
r
Selecteer "Instellingen".
Stel de filters " Op de route ", "In de buurt",
" Rondom " in om een meer gedetailleerd
overzicht van meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
Selecteer de melding in de weergegeven lijst.
Selecteer " Kaart " of " Detail " voor meer
informatie.
Selecteer:
" Nieuwe berichten melden ",
" Alleen berichten over de
verkeerssituatie ",
" Alle berichten ".
Verfijn vervolgens het gebied van het filter.
Selecteer " Bevestigen ".
Een TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met
betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt
ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm
van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de
navigatiekaart.
232
Wij adviseren een filtergebied van:
20 km in de stad,
50 km op de snelweg.
05 VERKEER
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN MET BETREKKING TOT HET VERKEER
VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN
Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld:
Druk de toets MODE totdat "RADIO" wordt
weergegeven.
Selecteer "TA".
Selecteer "Gesproken verkeersinformatie (TA)".
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Selecteer "Bevestigen".
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra
een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven (radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken
en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is
afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
233
05 VERKEER
ROUTE OMLEIDEN
234
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer de afstand van de omleiding door
op + of - te drukken.
Selecteer "Navigatie Routegeleiding".
Selecteer " Route herberekenen ".
De route wordt qua tijd en afstand
aangepast.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer " Bevestigen ".
Selecteer "Omleiden".
Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie
wordt ontvangen.
05 KAART
KAART BEHEREN
POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN
Druk op MENU om " ALGEMENE MENU " weer
te geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer de points of interest die u op het
scherm wilt zien.
Selecteer " Kaart ".
Selecteer " Bevestigen ".
Selecteer " Points of interest ".
Selecteer een categorie uit de weergegeven
lijst (de categorieën zijn op de vorige pagina's
beschreven).
05 KAART
ORIËNTERING VAN DE KAART
KLEUR VAN DE KAART
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Navigatie ".
Druk op MENU om " HOOFDMENU " weer te
geven en selecteer " Navigatie ".
Selecteer " Kaart ".
Selecteer "Kaart".
Selecteer " Kaartoriëntatie ".
Selecteer "Kleur kaart".
Selecteer:
" Kaart als plat vlak " om de kaart in 2D te
zien,
" Kaart in perspectieff " om de kaart in
perspectief te zien.
Met " Kaart als plat vlak ":
" Oriëntatie op het noorden " om de kaart
altijd naar het noorden te richten,
" Oriëntatie auto " om de kaart op de
rijrichting van de auto te richten,
Druk vervolgens op " Bevestigen " om de
wijzigingen op te slaan.
236
Selecteer:
"Dag-/nachtkleuren
g
automatisch" om de
weergave
g
van de kaart automatisch aan te
passen aan de hoeveelheid buitenlicht, met
p
behulp van de lichtsensor van de auto,
"Kaart in dagkleuren"
g
om de kaart altijd in
de dagstand weer te geven,
"Kaart in nachtkleuren" om de kaart altijd
in de nachtstand weer te geven.
Druk vervolgens op " Bevestigen " om de
wijzigingen op te slaan.
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal
van 100 m of kleiner.
05 INSTELLINGEN
GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN
VOLUME/STRAATNAMEN
Druk op MENU om " HOOFDMENU " weer te
geven en selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Audio ".
Selecteer " Stem ".
Stel " Volume van de spraaksynthese " en/of " Straatnamen
opnoemen " in (opnoemen tijdens de navigatie).
Selecteer " Bevestigen ".
237
06 MEDIA
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Selecteer een locatie voor:
Radiozender
e
Opties radio
Algemeen menu
Muziek
Media
Navigatie-opties
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Aanwijzingen
Frequentie
De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bijwerken
De lijst bijwerken afhankelijk van de ontvangst.
Favorieten
Geheugen
Muziek
Op een zender drukken om deze te selecteren.
Nieuws
Media
Geluidsinstellingen
De geluidsverdeling in de auto instellen.
RDS-volgsysteem (RDS)
Radio
Radiozender
Weergave van radiotekst informatie (TXT)
Automatisch volgen DAB-FM
Instellingen
Gesproken verkeersinformatie (TA)
Opties radio
Verkeersmeldingen en transportberichten
De opties activeren of deactiveren.
Informatie programma's en sport
Alarmberichten en extra uitzendingen
Bevestigen
Bevestigen
De instellingen opslaan.
Map
Twee keer drukken op de map om een niveau lager te
komen. Op 5 of de toets Terug drukken om een niveau
hoger te komen.
Afspeellijst
Genre
Instellingen
Media
Muziek
De opties opslaan.
De geluidsverdeling in de auto instellen.
Willekeurige volgorde (alle nummers):
Navigatie-opties
Willekeurige volgorde (huidige album):
Continu herhalen:
De afspeelmogelijkheden instellen.
Versterking AUX-bron:
Muziek / Keuze album
Bevestigen
Een album kiezen met behulp van de hoes die wordt weergegeven.
De instellingen opslaan.
06 MEDIA
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Foto selecteren
Algemeen menu
Foto's
Media
240
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Volledig scherm
Aanwijzingen
De geselecteerde foto weergeven op het volledige scherm.
Draaien
De foto 90° draaien.
Media
Foto
Alle foto's uit de lijst selecteren.
Een tweede keer drukken om de selectie ongedaan te
maken.
Alles selecteren
Foto's
Vorige foto.
Diavoorstelling
Pauzeren / Afspelen.
De foto's als diavoorstelling op het volledige scherm
weergeven.
Volgende foto.
Bevestigen
De instellingen opslaan.
241
06 RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
OF
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer "Media".
Druk op de toets MODE totdat RADIO wordt
weergegeven.
Selecteer " Radio ".
Selecteer indien nodig een andere geluidsbron.
Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst.
Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ".
Selecteer " Bijwerken " om de lijst bij te
werken.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
242
06 RADIO
WIJZIGEN VAN EEN FREQUENTIE
OF
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Media ".
Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.
Selecteer " Radio ".
Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ".
Handmatig zenders zoeken
Via een alfabetische lijst
Druk op de huidige radiozender en
kies vervolgens de zender uit de
weergegeven lijst.
Druk op " Frequentie ", voer de frequentie in
met behulp van het toetsenbord en bevestig uw
keuze.
Automatisch zenders zoeken
Druk op
of
of verplaats de
cursor om automatisch te zoeken naar
de zender met een hogere of lagere
frequentie.
243
06 RADIO
EEN ZENDER OPSLAAN
Selecteer een zender of een frequentie
(zie het desbetreffende hoofdstuk).
Druk vanuit de permanente weergave op
" Geheugen ".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Lang indrukken: de zender onder dit nummer
opslaan.
Oproepen van opgeslagen zenders
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Media ".
Selecteer " Radio ".
Selecteer "Geheugen".
244
06 RADIO
RDS INSCHAKELEN EN UITSCHAKELEN
Druk op de toets MODE totdat RADIO/MEDIA
wordt weergegeven.
Selecteer "RDS".
Selecteer "RDS-volgsysteem".
Selecteer "Bevestigen".
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart
dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
245
06 MUZIEK
CD-, MP3-, USB-SPELER, AUX-AANSLUITING
GELUIDSBRON KIEZEN
Plaats de CD in de speler, steek de USBstick in de USB-aansluiting of sluit de USBapparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op
de USB-aansluiting aan.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
autoradio slaat de lijsten echter wel op en als
ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.
Druk op de toets MODE totdat RADIO/MEDIA
wordt weergegeven.
Selecteer het wijzigen van de geluidsbron en
kies vervolgens de geluidsbron.
De geluidsbron kan ook worden gewijzigd via
de bovenste balk.
Via de toets SRC (bron) op het stuur kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
"CD/CD MP3"
"USB, iPod"
"Radio"
"Aux"
246
"Bluetooth (streaming)"
06 MUZIEK
CD, MP3-CD, USB-SPELER
INFORMATIE EN ADVIEZEN
De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .flac,
.ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, ...) kunnen niet
worden afgespeeld.
WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en
48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze
niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor
het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in
(maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Het systeem is geschikt voor externe
geluidsdragers zoals USB- of Apple®-spelers via
de USB-aansluiting (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via de audioinstallatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het aansluiten
niet door het systeem wordt herkend, moet met
een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug
worden aangesloten.
Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te
kunnen worden afgespeeld.
Het systeem werkt niet als twee identieke apparaten tegelijkertijd zijn
aangesloten (twee USB-sticks, twee Apple®-spelers). Het is echter
wel mogelijk een USB-stick en een Apple®-speler aan te sluiten.
Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple® USBkabels.
247
06 MUZIEK
EEN TRACK SELECTEREN
Vorige track.
/
Overzicht van tracks en afspeellijsten
op USB of CD.
Volgende track.
/
Omhoog en omlaag in de lijst.
Vorige afspeellijst.
Bevestigen, verder in de menustructuur.
Volgende afspeellijst.
Terug in de menustructuur.
Pauze.
248
06 MUZIEK
APPLE®-SPELER AANSLUITEN
STREAMING AUDIO
Sluit een Apple®-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de
telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen
moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens
een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig
uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste
track.
De autoradio kan geen kopieën van foto's en hoezen weergeven.
Deze kopieën zijn alleen met een USB-stick mogelijk.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de
generatie van uw Apple®-speler.
De lijst van compatibele uitrusting en een update voor de software
zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek
"Communicatie", "Bluetooth".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de
audioweergave moet starten via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen
van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als
een geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in
te schakelen.
249
06 MUZIEK
AUX-INGANG GEBRUIKEN
Audio-kabel niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een geschikte
kabel aan op de JACK-aansluiting.
Druk op de toets MODE totdat RADIO wordt
weergegeven.
Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.
Selecteer de geluidsbron "AUX-INGANG".
Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel
daarna het volume van de autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
250
06 INSTELLINGEN
AUDIO
Druk op MENU om het " HOOFDMENU " weer
te geven en selecteer " Instellingen ".
Selecteer "Audio".
Selecteer " Sfeerr " of "Geluidsverdeling".
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het
Arkamys©-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op
het aantal inzittenden.
De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness)
zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn
voor alle geluidsbronnen gelijk.
-
" Sfeerr " (6 verschillende opties)
" Lage tonen "
" Hoge tonen "
" Loudness " (In-/uitschakelen)
"Geluidsverdeling" ("Bestuurderr", " Alle passagiers ", "Alleen
luidsprekers vóór")
r
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys©.
Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de
passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het
geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig.
Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van
de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio,
CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers
veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen
wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de
muziek optimaal wordt weergegeven.
De Arkamys©-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal
van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een
natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid
van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel
stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
251
07 COMMUNICATIE
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Contacten
Algemeen menu
Beheer contacten
Gesprekkenlijst
n
Communicatie
252
Status telefoonboek
Niveau 1
Niveau 2
Contacten bekijken
Niveau 3
Kaart
info
Gesprekkenlijst
Toetsenbord
Een nummer invoeren met behulp van de cijfers van het
toetsenbord.
Navigeren
De routebegeleiding naar het met behulp van het adres
geselecteerde contact starten.
Contacten
Toetsenblok
Bellen
Groepsgesprek
"Micro OFF": de microfoon tijdelijk uitschakelen om met een
passagier te kunnen praten zonder dat de gesprekspartner
het gesprek kan horen.
"Handset modus": het gesprek overschakelen naar uw
telefoon om een privégesprek te voeren of de auto te kunnen
verlaten zonder het gesprek te onderbreken.
"Omwisselen": van gesprekspartner wisselen zonder de
verbindingen te verbreken.
"Groepsgesprek": binnenkomend gesprek accepteren en met
meerdere personen praten.
Nieuw
Een nieuw contact aanmaken.
Wijzigen
Het weergegeven contact wijzigen.
Verwijderen
Het weergegeven contact verwijderen.
Verwijderen
Alle informatie over het weergegeven contact verwijderen.
Status
Gebruikte of beschikbare contactkaarten, percentage gebruik
intern telefoonboek en contacten via Bluetooth.
Bellen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.
Micro OFF
Handset modus
Contacten
Een nummer invoeren met
behulp van het toetsenbord.
Bekijken
Communicatie
Op een nummer drukken om te bellen of op het adres
drukken om de routebegeleiding te starten.
De gesprekkenlijst en de in het systeem opgeslagen
contacten bekijken.
Bekijken
Communicatie
Aanwijzingen
Beheer contacten
Gesprekkenlijst
Contact toevoegen
Omwisselen
Een nieuw contact toevoegen.
Contacten
Toetsenbord
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.
Bellen
253
07 COMMUNICATIE
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Bluetooth
o (apparatuur)
Bluetooth-verbindingen bis
Algemeen menu
Bellen
Communicatie
of
Tijdens gesprek (beknopt menu).
254
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Aanwijzingen
Telefoon
Verbinden
Streaming audio
De geselecteerde telefoon koppelen/loskoppelen.
Internet
Alle profielen
Communicatie
Zoeken
Verwijderen
Bijwerken
Instellingen / Bluetoothverbindingen bis
Bevestigen
Bellen
Contacten
Neerleggen
Bellen
Het zoeken naar andere externe apparatuur starten.
Streaming audio
Bluetooth
Bluetooth
(apparatuur)
Telefoon (handsfree)
Omwisselen /
Groepsgesprek
Micro OFF
Handset modus
Afsluiten
De geselecteerde telefoon verwijderen.
De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om
ze in de autoradio op te slaan.
Bluetooth instellen.
De instellingen opslaan.
Een nummer invoeren met behulp van de cijfers van het toetsenbord.
Vervolgens drukken om te bellen.
Lijst van contacten.
Het huidige gesprek beëindigen.
Van contact wisselen zonder de verbinding met het andere contact te onderbreken.
Het binnenkomende gesprek accepteren en met meerdere personen praten.
De microfoon tijdelijk uitschakelen.
Overschakelen naar uw telefoon voor een privégesprek.
Dit beknopte menu afsluiten.
255
07 BLUETOOTH
BLUETOOTH-TELEFOON
KOPPELEN
EERSTE KOPPELING
Activeer de Bluetooth-functie van uw
telefoon en stel deze zo in dat de telefoon
"waarneembaar is" (configuratie van de
telefoon).
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Communicatie ".
Selecteer "Bluetooth".
Selecteer " Zoeken ".
Er verschijnt een overzicht van de
randapparatuur die waargenomen is.
Selecteer het gewenste apparaat en kies
" Bevestigen ".
256
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag
om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de
volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Het systeem stelt voor:
"Alle profielen" (om beide profielen te selecteren).
het profiel "Telefoon (handsfree)" (alleen telefoon),
het profiel "Streaming audio" (streaming: lezen van
muziekbestanden van de telefoon),
Selecteer en bevestig uw keuze.
Kies het profiel "Handsfree" als u geen muziek wilt beluisteren.
Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de
site www.peugeot.nl.
07 BLUETOOTH
De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Kies een pincode voor de verbinding en klik op
" Bevestigen ".
Het is afhankelijk van het type telefoon of het
systeem u vraagt om toestemming voor de
overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan "Bijwerken".
Voer dezelfde pincode in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
De telefoon wordt toegevoegd aan de lijst.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst
aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het
aanzetten van het contact automatisch weer tot stand gebracht
(Bluetooth actief en apparatuur "waarneembaar").
Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen, moet
u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en
de telefoon daarna met het nieuwe p
profiel opnieuw
p
koppelen.
pp
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt
dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de
auto.
257
07 BLUETOOTH
EEN GESPREK AANNEMEN
BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een
pop-upvenster op het scherm.
Druk op MENU om
" ALGEMENE MENU " weer te geven en
selecteer " Communicatie ".
Druk kort op de toets TEL op het stuur om het
gesprek aan te nemen.
Selecteer "Bluetooth".
Houd de toets TEL op het stuur langer
ingedrukt om het gesprek te weigeren.
of
Selecteer "Ophangen".
Selecteer de naam van de randapparatuur in
de lijst.
Selecteer:
" Verbinden " of " Verbreken " om via
Bluetooth verbinding te maken met
de randapparatuur of de verbinding te
verbreken.
" Verwijderen " om deze te verwijderen uit
de lijst.
Selecteer " Instellingen " voor de
waarneembaarheid van bluetooth, het
automatisch aannemen en het importeren van
contacten.
258
07 CONTACTEN
BELLEN
EEN NIEUW NUMMER BELLEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Communicatie ".
Gebruik de telefoon niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats
of gebruik de stuurkolomschakelaars.
EEN CONTACT BELLEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer de telefoon.
Of houd TEL op het stuurwiel lang ingedrukt.
Selecteer " Contacten ".
Selecteer "Telefoonboek".
Selecteer " Toetsenbord ".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Toets het nummer in op het toetsenbord en druk
op "Bellen" om het ingevoerde telefoonnummer
te bellen.
Snelle methode:
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer de telefoon.
Selecteer of toets een telefoonnummer in en druk
vervolgens op "Bellen" om het nummer te bellen.
Selecteer " BELLEN ".
Selecteer de mobiele telefoon of de vaste lijn in
het deel " info ".
259
07 GESPREKKENLIJST
EEN GESPREK BEËINDIGEN
LAATSTE NUMMERS BELLEN
Druk op MENU om het "ALGEMENE MENU"
weer te geven en selecteer "Communicatie".
Selecteer "Gesprekkenlijst".
Selecteer de telefoon op het scherm.
OF
Houd de toets TEL op het stuur lang
ingedrukt.
OF
Druk op de toets MODE totdat TELEFOON
wordt weergegeven.
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de
auto uit veiligheidsoverwegingen stil.
260
Selecteer "Ophangen".
07 INSTELLINGEN
BELTONEN VOOR EEN OPROEP
CONTACTEN/ITEMS BEHEREN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Instellingen ".
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Communicatie ".
Selecteer "Audio".
Selecteer " Contacten ".
Selecteer " Beltonen ".
Selecteer "Items".
U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen.
Selecteer " Bevestigen ".
Selecteer:
"Nieuw" om een nieuw contact toe te
voegen.
"Wijzigen" om het geselecteerde contact te
wijzigen.
"Verwijderen" om het geselecteerde
contact te verwijderen.
"Alles verwi." om alle informatie van het
geselecteerde contact te verwijderen.
Selecteer "Geheugeninfo" om bijvoorbeeld
het aantal gebruikte of beschikbare items te
controleren.
261
08 INSTELLINGEN
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Systeeminstellingen
Algemeen menu
Systeeminstellingen
Systeeminstellingen
Instellingen
262
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Aanwijzingen
Scherm uitzetten
Helderheid
Helderheid aanpassen aan
daglicht:
De helderheid instellen.
Animatie & scrollen:
Ambiances
De achtergrond wijzigen.
Talen
Instellingen
Systeemconfiguratie
De taal selecteren.
GPS-synchronisatie:
Datum Tijd
De datum en tijd instellen.
Tijdweergave:
Systeeminstellingen
Overige
Verdergaan met de parameters van de systeeminstellingen.
Eenheden
De weergegeven eenheden voor de afstand, het verbruik en
de temperatuur instellen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens selecteren en vervolgens op
verwijderen drukken.
Instellingen
De oorspronkelijke instellingen selecteren.
Bevestigen
De instellingen opslaan.
263
08 INSTELLINGEN
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Diagnose van de auto
Configuratie van de auto
Snelheid
Opgeslagen snelheden
Algeme
ee
en menu
Geluidsinstellingen
G
Geluidsinstellingen
Instellingen
Geluidsinstellingen
264
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Rijhulpsysteem
Uit de categorieën kiezen, als geen categorie wordt
geselecteerd, wordt de volledige lijst met functies
weergegeven.
Toegang
Verlichting
Diagnose / Diagnose
van de auto
Lijst van gesignaleerde storingen (volgens uitvoering).
Instellingen
Inschakelen
Voertuiginstellingen
Configuratie van
de auto
Alles selecteren
Snelheden
Aanwijzingen
Alle selecties opheffen
Als de snelheden zijn aangevinkt op de toets drukken om de
snelheden op te slaan.
Nogmaals drukken om de instelling ongedaan te maken.
Alle snelheden selecteren of deselecteren.
Waarden
De snelheden programmeren met de standaardwaarden.
Wijzigen
De geselecteerde snelheid wijzigen.
Bevestigen
De opties opslaan.
Bevestigen
De instellingen opslaan.
Lage tonen
Sfeer
Hoge tonen
De geluidssfeer selecteren.
Volume
De geluidsverdeling in de auto instellen met behulp van het
Arkamys-systeem.
Verspreiding
Instellingen
Geluidsinstellingen
Het geluidsvolume selecteren of de aanpassing van het
geluidsvolume aan de wagensnelheid activeren.
Effecten
Beltonen
Spraaksynthese
Bevestigen
Melodie van de beltoon
Volume van de beltoon:
De melodie en het volume van de beltoon instellen als de
telefoon overgaat.
Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen.
De instellingen opslaan.
265
08 INSTELLINGEN
SYSTEEM
DE INSTELLINGEN VAN HET SYSTEEM WIJZIGEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Instellingen ".
Selecteer "Systeemconfiguratie".
Selecteer "Overige" om de overige instellingen
weer te geven.
Selecteer:
"Helderheid" om het scherm uit te
schakelen of de lichtsterkte te regelen.
" Talen " om de taal te wijzigen.
" Eenheden " om de eenheid van afstand,
verbruik en temperatuur te wijzigen.
" Datum Tijd " om de tijdzone, de
synchronisatie met het GPS, de tijd en
het formaat en vervolgens de datum te
wijzigen.
Selecteer "Gegevens wissen" om de lijst met
laatste bestemmingen, de persoonlijke points
of interest en de contacten uit het telefoonboek
te wissen.
Vink de instelling(en) aan en selecteer
"Verwijderen".
Vink " Lijst van laatste bestemmingen " aan,
druk vervolgens op "Verwijderen" en bevestig
met de melding.
Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te
gaan naar de standaardinstellingen.
266
08 INSTELLINGEN
AUTO
INSTELLINGEN WIJZIGEN
Druk op MENU om het " ALGEMENE MENU "
weer te geven en selecteer " Instellingen ".
Selecteer "Auto".
Selecteer de instelling in de lijst om de
beschrijving weer te geven en, volgens
uitvoering, de instellingen te wijzigen.
Vink vervolgens de instelling(en) aan om deze
te activeren.
Selecteer " Bevestigen " om de instellingen op
te slaan.
Selecteer " Rijden " en/of " Toegang " en/of
" Verlichting " om de categorieën te filteren.
Maak alle selecties ongedaan om de volledige
lijst weer te geven.
267
VEELGESTELDE VRAGEN
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv.
geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\
"Opties"\"Rekencriteria definiëren".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd.
Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
De POI's zijn niet gedownload.
Download de POI's van de website:
"http://peugeot.navigation.com".
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd.
Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een
melding van een
"Risicogebied" dat niet op
mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op
parallelbanen bevinden.
Z
Zoom
in
i op d
de kkaartt om d
de exacte
t positie
iti van h
hett
"Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route"
om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of
om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het
passeren van het risicogebied te verkorten.
268
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
Sommige files op de
route worden niet direct
gemeld.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het signaal van de
aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
ANTWOORD
OPLOSSING
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld.
Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
-
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon
of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.
Een overzicht van compatibele Bluetoothtelefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.
Verhoog het volume van de radio eventueel tot het
maximum en verhoog het geluidsniveau van de
telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
269
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Sommige contacten
komen dubbel voor in
de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die
in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten
dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van
de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
-
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler.
-
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.
-
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige
tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0 en kies geen klankkleur.
270
-
-
Controleer of de CD op de juiste wijze in de
speler is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen
automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om
het systeem te laten controleren of er een sterkere
zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOTnetwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit
de lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de
lijst is veranderd.
De naam van de zender
verandert.
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee
(titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
271
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
ANTWOORD
OPLOSSING
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,
Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand
te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren
en de functie Loudness AAN te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de
radio is geselecteerd.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden
de instellingen van de
balans uitgeschakeld.
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
272
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de
muziek op mijn USBstick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan
kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet
afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang
boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij
apparatuur van Apple® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet
afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
273
274
AUTORADIO / BLUETOOTH
INHOUD
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf,
na het inschakelen van de eco-mode, uit om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
276
02 Stuurkolomschakelaars
blz.
277
03 Radio
blz.
278
04 Audio
blz.
281
05 Bellen
blz.
287
06 Audio-instellingen
blz.
293
07 Configuratie
blz.
294
08 Menustructuur display
blz.
295
Veelgestelde vragen
blz.
296
275
01 BASISFUNCTIES
Selecteren van de geluidsbron:
FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX,
Streaming.
een binnenkomend gesprek
aannemen.
Lang indrukken:
toegang tot het logboek gesprekken
van de gekoppelde telefoon.
of beëindigen van het telefoongesprek.
Weergave van de lijst met
radiozenders, de nummers van een
CD/USB.
Lang indrukken: lijst met
voorkeuzezenders wijzigen.
276
Instellen van de
geluidsweergave:
klankkleur, hoge tonen,
bassen, loudness, balans,
fader, automatische
volumeregeling.
Toegang tot het
algemene menu.
Aan/uit en
volumeregeling.
Huidige bewerking annuleren.
Omhoog in de menustructuur
(menu of afspeellijst).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/
oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van
de CD, USB.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: snel vooruit of terug.
Uitwerpen van de CD.
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Radio: lang indrukken: opslaan van
een zender als voorkeuzezender.
Andere geluidsbron: zie het
desbetreffende hoofdstuk.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige/volgende
voorkeuzezender.
CD/USB : selecteren van het genre/de
artiest/de index/de vorige playlist van de
lijst, afhankelijk van de classificatie.
RADIO: automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van de
volgende track.
CD/USB: continu indrukken: versneld
vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Langer dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het gesprekkenlogboek.
Geluid onderbreken:
gelijktijdig indrukken van
de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
indrukken van een van de
twee volumetoetsen.
Volume verlagen.
RADIO: automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van de vorige
track.
CD/USB: continu indrukken: versneld
terugspoelen.
277
03 RADIO
RADIO
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.
OPSLAAN EN SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk een paar keer achter elkaar op
SRC/TEL en selecteer het golfbereik
FM1, FM2 of AM.
Houd LIST even ingedrukt om een
nieuwe lijst met voorkeuzezenders te
maken; de radio-ontvangst wordt dan
tijdelijk onderbroken.
Druk lang op een toets om de huidige
zender op te slaan. De naam van de
zender wordt weergegeven en er klinkt
een geluidssignaal om te bevestigen dat
de zender is opgeslagen.
Druk op LIST voor een overzicht van
de opgeslagen zenders in alfabetische
volgorde.
Druk op een toets om de desbetreffende
opgeslagen zender te beluisteren.
Als tijdens het beluisteren van een opgeslagen zender de
ontvangstkwaliteit slecht is, zal de autoradio een andere frequentie
zoeken die hetzelfde programma uitzendt. Er verschijnt hiervan een
melding op het display.
278
LIJST BEHEREN
Selecteer de gewenste zender en
bevestig uw keuze door op "OK" te
drukken.
Druk een keer om naar de volgende of
vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G,
J, K, ...).
03 RADIO
RDS
HANDMATIG INVOEREN VAN EEN FREQUENTIE
Druk op MENU, selecteer "Radio" en
vervolgens "Invoeren freq.".
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land
te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele
land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan
wegvallen.
Druk MENU en selecteer vervolgens
"Radio" als de FM1 of FM2 is
weergegeven.
Druk op + of - om de gewenste
frequentie te selecteren en bevestig uw
keuze met "OK".
Vink "RDS" aan of uit om het RDS-systeem
in of uit te schakelen en bevestig uw keuze
door op "OK" te drukken.
279
03 RADIO
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze
functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen
ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt
de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD,
USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht
weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de
weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN
Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren
naar de muziek meegestuurd.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op MENU
en selecteer vervolgens "Radio".
Druk op MENU , selecteer "Radio".
Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit
te schakelen.
Vink "TA" aan of uit om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
280
04 AUDIO
AUDIO-CD
EEN CD AFSPELEN
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler;
deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan
herhaalde malen op de toets SRC/TEL
tot de CD-speler wordt weergegeven op
het display.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
281
04 AUDIO
CD, USB
INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de
extensie".ogg".
Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat de
geluidskwaliteit negatief beïnvloeden.
Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de iPod of de USB-stick
moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn.
Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt 5.000 verdeeld
over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
282
Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld
over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden
echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van
het lezen van de CD beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO
9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn
voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de
audio-installatie beschadigd kunnen raken.
04 AUDIO
CD, USB
EEN PLAYLIST AFSPELEN
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een
USB-stick aan op de USB-aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke
geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe
verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de
afspeellijsten bijgewerkt.
Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is
afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt
voorgesteld om een indeling per bestand te maken.
Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de
bestaande indeling behouden.
Als er al een CD in het apparaat zit of
een USB-stick is aangesloten die u wilt
beluisteren, druk dan een paar keer op
SRC/TEL en kies dan "CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om
het vorige of volgende nummer te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om de
vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
snel vooruit of terug te spelen.
283
04 AUDIO
Druk op LIST om de menustructuur van
de bestanden weer te geven.
Selecteer een regel uit de lijst.
Druk op MENU , selecteer "Media" en
vink vervolgens "TA" aan of uit om de
ontvangst van verkeersinformatie in- of
uit te schakelen.
Selecteer de afspeelmodus:
"Normaal", "Random", "Alle
random" of "Herhaling".
Een pagina overslaan.
Omhoog in de menustructuur.
284
Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen.
Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden
worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de
mappenstructuur.
Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden
weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde.
Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in
ID3 Tag.
Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist.
-
04 AUDIO
IPOD® of DRAAGBARE APPARATUUR
U kunt bestanden op draagbare apparatuur van het
type Mass Storage Device* via de luidsprekers van
de audio-installatie in de auto beluisteren door het
apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd)
op de USB-aansluiting aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audioinstallatie in de auto. Raadpleeg de paragraaf "CD, USB".
Zorg voor een regelmatige update van de software van de
iPod® om zeker te zijn van een goede verbinding.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw draagbare apparatuur.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de iPod®.
De iPod® moet er een van de derde generatie of een recentere
versie zijn.
04 AUDIO
STREAMING-AUDIO VIA BLUETOOTH
AFHANKELIJK VAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN
DE TELEFOON
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via
het toetsenbord van de telefoon gestart worden.
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via
de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren.
De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth ®-profielen (A2DP/
AVRCP) ondersteunen.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van
het signaal van de telefoon.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek
TELEFONEREN.
Kies Streaming-audio als geluidsbron
door op de toets SRC/TEL te drukken.
Via de toetsen van de radio kunt u op
de gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen. De informatie over de
muziekstukken kan op het display
worden weergegeven.
286
05 TELEFONEREN
EEN TELEFOON KOPPELEN / EERSTE VERBINDING
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp…).
Er kunnen maximaal 5 telefoons gekoppeld worden. Druk op MENU
en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als
er al 5 telefoons gekoppeld zijn, kies er dan een die verwijderd mag
worden, druk op "OK" en selecteer "Verwijderen" (raadpleeg de
paragraaf "Verbindingen beheren").
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon.
Druk op MENU en selecteer dan
"Bluetooth".
Selecteer "Zoeken".
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig".
Selecteer in de lijst de te koppelen
telefoon en bevestig met "OK". U
kunt slechts één telefoon per keer
koppelen.
287
05 TELEFONEREN
Soms verschijnt het bluetooth adres in plaats van de naam van de
telefoon.
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van minimaal
4 cijfers in en bevestig uw invoer met "OK".
Op het scherm van de telefoon wordt een bericht
weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig
uw invoer.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
288
Accepteer de koppeling op de telefoon.
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de
koppeling.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar
gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken.
Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie
beschikbaar (mits de telefoon compatibel is).
De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om
elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te
kunnen maken met de telefoon.
05 TELEFONEREN
VERBINDINGEN BEHEREN
Druk op MENU en selecteer vervolgens
"Bluetooth".
Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw
keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde
telefoons.
Selecteer een telefoon en bevestig uw
keuze met "OK".
Selecteer of deselecteer
vervolgens:
"Tel.": Bluetooth-verbinding.
"Audio": afspelen
audiobestanden.
Bevestig uw keuze met "OK".
Selecteer "Verwijderen" om de
koppeling te verbreken.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor
Streaming-audio is.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree
telefoon is.
289
05 TELEFONEREN
BELLEN - LAATST GEKOZEN NUMMERS*
Houd de toets SRC/TEL even ingedrukt
tot de lijst met gesprekken verschijnt.
U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren,
dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de
gesprekken.
Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste
oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde
oproepen".
Vorige of volgende bladzijde van de
lijst.
Druk op "OK" om het nummer te
bellen.
De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de
auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval
altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen.
Navigeren door de lijst met gesprekken.
* Afhankelijk van de specificaties van de telefoon.
290
05 TELEFONEREN
BELLEN - VANUIT HET ADRESBOEK
Druk op MENU en selecteer
"Telefoon".
Selecteer "Bellen" en vervolgens "Adresboek".
EEN GESPREK AANNEMEN
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster
op het display.
Druk op SRC/TEL of selecteer "JA" om
het gesprek aan te nemen,
of
selecteer "NEE" om het gesprek te
weigeren.
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig uw keuze.
Druk op "OK" om het nummer te bellen.
U kunt een gesprek ook weigeren door
ESC of SRC/TEL even ingedrukt te
houden.
05 TELEFONEREN
GESPREKKEN BEHEREN
OPHANGEN
Selecteer in het contextmenu
"Ophangen" om het gesprek te
beëindigen.
U kunt ook de toets SRC/TEL even
ingedrukt houden om het gesprek te
beëindigen.
PRIVÉGESPREK
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
In het contextmenu:
selecteer "Micro OFF" om de
microfoon uit te schakelen.
selecteer "Micro OFF" uit om de
microfoon weer in te schakelen.
DOORSCHAKELFUNCTIE
(om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken)
In het contextmenu:
selecteer "Doorschakelfunctie"
aan om het gesprek via de telefoon
voort te zetten.
selecteer "Doorschakelfunctie"
uit om het gesprek via de auto
voort te zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon
kiezen.
Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding
automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt
aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon).
292
06 AUDIO-INSTELLINGEN
Druk op
om het menu met de audioinstellingen op te vragen.
om de volgende instelling
Druk op
op te vragen.
De verdeling van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor
een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden
in de auto.
De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn
gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt
verrichten.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
AMBIANCE : BASS, TREBLE en LOUDNESS.
BALANCE (balans links/rechts), FADER (balans voor/achter).
GELUIDSVERDELING (bestuurder of passagier).
AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
293
07 CONFIGURATIE
WEERGAVE en TAAL INSTELLEN
Druk op MENU en selecteer
"Instelling".
Selecteer "Versie" om informatie over de software
op te vragen.
Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst
in- of uit te schakelen.
Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
294
Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor meer
informatie.
08 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
MENU
Radio
1
2
2
2
2
Telefoon
1
2
TA
3
RDS
3
Bellen
4
Invoer freq.
4
2
2
2
2
2
2
Normaal
Random
1
2
Alle random
2
Herhaling
TA
2
2
3
3
Gemiste oproepen
3
Gekozen nummers
3
Ontvangen oproepen
3
Status telefoon
3
Bluetooth
3
Bluetooth beheer
3
Zoeken
3
Instelling
1
3
Oproep info
TXT
Media
3
Directory
4
1
2
Tijd
2
2
Taal
Deutsch
English
Español
Français
Italiano
Nederlands
Português
Português-Brasil
Русский
Türkçe
Versie
System
Weergave
Afrollende tekst
295
VEELGESTELDE VRAGEN
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen
(radio, CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (bassen, hoge
tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de
verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de
audio-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A,
balans L-R) in de middelste stand te zetten, de
klankkleur te selecteren en de functie Loudness
in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als
de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet
mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen
klankkleur hebt ingesteld.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
Bij het veranderen
van de balans wordt
de geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar
eigen wens.
296
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets SRC/TEL om het
golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
297
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
ANTWOORD
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
OPLOSSING
-
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in
de speler is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.
Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw in FAT 16 of FAT 32.
Een telefoon wordt
automatisch aangesloten
als een verbinding met
een andere telefoon
wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken. Verander de instellingen van de telefoon om het
automatisch verbinding maken uit te schakelen.
298
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De iPod wordt bij het
aansluiten op de USBaansluiting niet herkend.
De iPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt
bij het aansluiten op de
USB-aansluiting niet
herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de
voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de
12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf
geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op
schade).
Tijdens streaming audio
wordt het geluid tijdelijk
onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een
betere weergave van de streaming-audio.
Bij het afspelen tijdens "Alles
random" worden sommige
nummers overgeslagen.
De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler
uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
299
300
AUTORADIO
INHOUDSOPGAVE
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf,
na het inschakelen van de eco-mode, uit om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
01 Basisfuncties
blz.
302
02 Stuurkolomschakelaars
blz.
303
03 Audio
blz.
304
04 Audio-instellingen
blz.
313
05 Menustructuur display
blz.
314
Veelgestelde vragen
blz.
315
301
01 BASISFUNCTIES
Selecteren van de
geluidsbron:
FM1, FM2, AM, CD, AUX.
Aan/uit en
volumeregeling.
302
Instellen van de
geluidsweergave:
klankkleur, hoge tonen,
bassen, loudness,
geluidsverdeling links/rechts,
voor/achter, automatische
volumeregeling.
Weergave van de lijst met
radiozenders, de nummers van de
CD of de MP3-afspeellijsten.
Lang indrukken : updaten van de
lijst met radiozenders.
Annuleren van de bewerking.
Terugkeren naar het vorige
item (menu of afspeellijst).
Selecteren opgeslagen
voorkeuzezender.
Radio : lang indrukken: opslaan van
een zender.
Automatisch zoeken naar
zenders in aflopende/
oplopende volgorde.
Selecteren vorige/volgende
nummer van de CD.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden : versneld
vooruit- of terugspoelen.
Toegang tot het
algemene menu.
Uitwerpen van de
CD.
Handmatig zoeken naar een
vorige / volgende zender.
Selecteren vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Zoeken in een lijst.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO : selecteren van vorige/volgende
voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige/volgende item
van een menu.
RADIO : automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD / MP3 : selecteren van het volgende
nummer.
CD : continu indrukken : versneld
vooruitspoelen.
Volume verhogen.
Wijzigen van een geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Mute ; geluid onderbreken :
gelijktijdig indrukken van
de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen:
druk op één van de
twee volumetoetsen.
Volume verlagen.
RADIO : automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD / MP3 : selecteren van het vorige
nummer.
CD : continu indrukken : versneld
terugspoelen.
303
03 AUDIO
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook
als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
Druk herhaalde malen op SRC/BAND en
selecteer het golfbereik FM1, FM2 of AM.
Druk op LIST om de lijst met
opgeslagen zenders in alfabetische
volgorde weer te geven.
Selecteer de gewenste zender door op
OK te drukken.
SELECTEREN VAN EEN OPGESLAGEN VOORKEUZEZENDER
Druk lang op een toets om de
zender waar naar geluisterd wordt
op te slaan. De naam van de zender
wordt weergegeven en er klinkt een
geluidssignaal om aan te geven dat de
zender is opgeslagen.
Druk op een toets om de desbetreffende
opgeslagen zender te beluisteren.
304
Druk één keer op de toets om naar de
volgende of vorige letter te gaan (bijv..
A, B, D, F, G, J, K, ...).
Druk lang op LIST om de lijst met
zenders samen te stellen of bij te
werken, de audio-ontvangst wordt
tijdelijk onderbroken.
03 AUDIO
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land
te ontvangen omdat de frequenties van de zender niet het hele
land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan
wegvallen.
Druk op MENU.
Selecteer "Radio" en bevestig door op
OK te drukken.
Selecteer "RDS" en bevestig door op
OK te drukken.
Selecteer "On" of "Off" om de RDSfunctie in of uit te schakelen, en bevestig
de keuze op door OK te drukken.
305
03 AUDIO
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze
functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen
ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de
geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...)
automatisch onderbroken om het verkeersbericht weer te geven TA.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op MENU om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Selecteer "Radio" en bevestig door op
OK te drukken.
Selecteer "Trafic TA" en bevestig door
op OK te drukken.
Selecteer "On" of "Off" om het
uitzenden van verkeersinformatie in- of
uit te schakelen en bevestig uw keuze
door op OK te drukken.
306
TEKSTBERICHTEN WEERGEVEN
Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en
hebben betrekking op het radiostation of de muziek waar naar
geluisterd wordt.
Druk op MENU.
Selecteer "Radio" of "Media"
(afhankelijk van de geluidsbron) en
bevestig door op OK te drukken.
Selecteer "INFO TEXT" en bevestig
door op OK te drukken.
Selecteer "On" of "Off" om de weergave
van tekstberichten in- of uit te schakelen
en bevestig deze keuze door op OK te
drukken.
03
AUDIO CD
EEN CD BELUISTEREN
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm en een diameter van 12 cm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken, een CD in de
CD-speler, deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er al een CD in de CD-speler is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SRC/BAND tot de CD-functie wordt
weergegeven.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
307
03 AUDIO
CD
INFORMATIE EN TIPS
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma",
".wav".
Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat een nadelige
invloed hebben op de geluidskwaliteit.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters
te gebruiken en verwijder speciale tekens (bijv. : " ? ; ù) om problemen
met het afspelen of de weergave te voorkomen.
De geaccepteerde afspeellijsten moeten van het type .m3u en .pls zijn.
Het maximaal aantal herkende bestanden is 5 000 verdeeld over
500 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus.
308
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden afspelen
verdeeld over 8 afspeellijsten. Het is echter raadzaam het aantal
speellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te
voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de
mappenstructuur.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor een CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
03 AUDIO
CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
Plaats een MP3-CD in de speler.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke
geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Als er al een CD in het apparaat zit die
u wilt beluisteren, druk dan een paar
keer op SRC/BAND totdat "CD" wordt
weergegeven.
Druk op een van de toetsen om
het vorige of volgende nummer te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om de
vorige of volgende afspeellijst te
selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
309
03 AUDIO
Druk op LIST om de menustructuur van
de mappen weer te geven.
Selecteer een regel uit de lijst.
Een pagina overslaan.
Selecteer een map /Playlist.
Start het afspelen van het gekozen
nummer.
310
Omhoog in de menustructuur.
Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen:
Op Mappen : alle mappen met audio-bestanden worden in een
algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven,
zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur.
Op Playlist : zoals weergegeven in de playlist.
-
03 AUDIO
AUX-INGANG (AUX)
JACK-AANSLUITING
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern apparaat
aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel
(niet meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.
Druk herhaalde malen op SRC/BAND
totdat "AUX" wordt weergegeven.
Stel eerst het geluidsvolume op het externe
apparaat in.
Stel dan het geluidsvolume van de
autoradio van de auto in.
De weergave van de informatie en de bediening
gebeurt via het externe apparaat.
311
03 AUDIO
AFSPEELMETHODE
Er zijn verschillende afspeelmethodes :
Normaal : de tracks worden in de normale volgorde volgens
de afspeellijst afgespeeld.
Random : de tracks van een album of een map worden in
een willekeurige volgorde afgespeeld.
Alle random : alle tracks van alle mediaspelers worden in
een willekeurige volgorde afgespeeld.
Herhaling : alleen de tracks van dit album of deze map
worden afgespeeld.
Druk op MENU.
Selecteer "Media" en bevestig door
op OK te drukken.
312
Kies de gewenste afspeelmethode
en bevestig uw keuze met OK om de
instellingen op te slaan.
04 AUDIO-INSTELLINGEN
Druk op
om het menu met de audioinstellingen op te vragen.
De audio-instellingen BASS, TREBLE en AMBIANCE kunt u voor
elke geluidsbron apart instellen.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
AMBIANCE,
BASS,
TREBLE,
LOUDNESS,
BALANCE,
AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
Kies de te wijzigen instelling.
Wijzig de instelling en bevestig door op
OK te drukken.
313
05 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BASISFUNCTIE
1
KEUZE A
2
Keuze A1
2
Keuze A2
1
MENU
Radio
1
2
2
2
KEUZE B...
2
Tekstinfo
3
3
Eenheid
1
Afspelen
3
314
TXT DEFIL
RDS
3
2
2
Verkeersinfo
Media
1
Weergave
1
2
Normaal
2
Celsius
Farhenheit
Random
Alle random
Herhaling
Tekstinfo
1
Taal
VEELGESTELDE VRAGEN
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen,
hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op
de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam
de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans
V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten,
de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie
Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CDspeler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te
zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet
mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
315
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
ANTWOORD
OPLOSSING
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie te
horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
Druk op de toets SRC om het golfbereik
(AM, FM1, FM2 ) te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
316
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
ANTWOORD
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
OPLOSSING
-
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
Controleer of de CD met de juiste zijde boven in
de speler is geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.
De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's
afspelen.
De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is
onvoldoende om deze door de autoradio te laten
afspelen.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
Bij het lezen tijdens
"Shuffle voor alle media"
worden sommige
nummers overgeslagen.
De "Shuffle voor alle media" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten van de
motor wordt de radio
na enkele minuten
automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van
de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is
geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler
uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
317
Visuele index
Exterieur
Sleutel met afstandsbediening
- openen/sluiten
- diefstalbeveiliging
- follow me home-verlichting
- starten
- batterij
Panoramadak
Allesdragers
Accessoires
Lichtschakelaar
Led-verlichting
Dagrijverlichting
Koplampverstelling
Statische bochtverlichting
Lampen vervangen
- koplampen
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
110-116
114
114
117
118
161-164
Buitenspiegels
108-109
Portieren
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem
Ruitbediening
318
44-50
56
183
185-186
44-49
51-52
53-54
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
Sneeuwkettingen
Bandenspanning
Wiel verwisselen
- gereedschap
- demonteren/monteren
127-129
160
212
153-159
Ruitenwissers
Ruitenwisserbladen vervangen
119-122
122, 178
Bagageruimte
- openen/sluiten
- noodbediening
Bandenreparatieset
55
147-152
Park Assist
Parkeerhulp
Trekhaak
Slepen
102-105
106-107
181
179-180
Lampen vervangen
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
- mistachterlicht
165-167
Brandstoftank, tankbeveiliging
191-194
Visuele index
Interieur
Indeling bagageruimte
- hoedenplank
- haken
- verlichting
- riem
- sjorogen
76-77
Achterbank
Achterzitplaatsen
60-61
62
Kinderzitjes
ISOFIX-kinderzitjes
Mechanisch kinderslot
Elektrisch kinderslot
Voorstoelen
57-59
Airbags
Indeling interieur
verlicht dashboardkastje
12V-accessoireaansluiting
USB-aansluiting/
Jack-aansluiting
matten
Uitschakeling passagiersairbag
137-145
143-145
146
146
Veiligheidsgordels
Gevarendriehoek
133-136
72-75
134
130-132
78
.
319
Visuele index
Cockpit
Plafonnier
Sfeerverlichting interieur
Binnenspiegel
Noodoproep of pechhulpoproep
Zekeringen dashboard
123
124
109
126, 213
Touchscreen
215-274
Bluetooth autoradio
275-300
Autoradio
301-317
168-171
Datum/tijd instellen
Motorkapontgrendeling
Buitenspiegels
Ruitbediening, blokkering
Zekeringen dashboardkastje
188
74
74
Handrem
320
172
Verwarming, ventilatie
64-66
Handbediende airconditioning
66-67
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
68-70
Ontwasemen/ontdooien voor
71
Ontwasemen/ontdooien achterruit
71
108-109
53-54
USB-aansluiting/Jack-aansluiting
Extra USB-aansluiting
43
80
Handgeschakelde vijf-/
zesversnellingsbak
Opschakelindicator
2Tronic versnellingsbak met
5 versnellingen
2Tronic versnellingsbak met
6 versnellingen
Automatische transmissie
Stop & Start-systeem
Hill Holder
81
82
83-85
86-89
90-92
93-95
96
Visuele index
Cockpit (vervolg)
Instrumentenpaneel
Verklikkerlampjes
Meters
Opschakelindicator
Stop & Start-systeem
Alarm
Park Assist
Parkeerhulp
Boordcomputer met touchscreen 40-42
Datum/tijd instellen met
touchscreen
43
21-22
23-32
33-37
82
Ruitenwisserschakelaar
Boordcomputer
93-95
51-52
102-105
106-107
Koplampverstelling
117
Lichtschakelaar
Richtingaanwijzers
110-116
125
Opslaan van snelheden
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
119-122
38-39, 42
Alarmknipperlichten
Vergrendelen/ontgrendelen
vanuit het interieur
125
Stuurwiel verstellen
Claxon
63
126
48
101
97-98
99-100
.
321
Visuele index
Onderhoud - Gegevens
Niveaus controleren
- olie
- remvloeistof
- koelvloeistof
- ruitensproeiervloeistof
- brandstofadditief (diesel
met roetfilter)
Controle van onderdelen
- accu
- luchtfilter/interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter (diesel)
- remblokken/-schijven
Lampen vervangen
- voor
- achter
196-198
Brandstoftank leeg (diesel)
Gewichten (benzine)
Gewichten (diesel)
203-205
208-210
199-200
161-167
Motorkapontgrendeling
Onder de motorkap (benzine)
Onder de motorkap (diesel)
Benzinemotoren
Dieselmotoren
322
195
12V-accu
174-176
Spaarfase accu, eco-mode
176, 177
Zekeringen motorruimte
168-169, 173
188
189
190
201-202
206-207
Identificatie
Afmetingen
212
211
Index
A
Aanhanger.....................................................
r
181
Aanhangergewichten ........................... 203, 208
Aansluiting 12V ...............................................73
ABS ...............................................................127
Accessoires...................................................185
Accu ............................................... 174-176, 199
Accu laden ............................................ 175, 176
Achterbank ......................................................60
Achterruitverwarming ..................................... 71
Achteruitrijlicht ......................................165, 166
Afmetingen .................................................... 211
Afstandsbediening ............................. 44, 45, 50
Airbags ............................................................32
Airbags vóór..........................................
r
133, 136
Airconditioning ................................................19
Airconditioning (handbediend)......14, 65, 66, 71
Airconditioning met gescheiden
regeling ......................................................... 71
Alarmknipperlichten ................................78, 125
Alarmsysteem ................................................. 51
Allesdragers ..................................................183
Antiblokkeersysteem (ABS) ..........................127
Antispinregeling (ASR) ..................... 27, 30, 127
Armleuning......................................................72
Armleuning vóór..............................................
r
59
ASR ...............................................................127
Audio-aansluitingen ................................ 74, 311
Audiokabel ....................................................250
Automatische airconditioning .............14, 65, 68
Automatische ruitenwissers.................. 119, 121
Automatische transmissie...............90, 176, 200
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ....................................125
Automatisch inschakelen verlichting .....111, 116
Autoradio.......................................................301
Aux-aansluitingen ......................................... 311
Aux-ingang ............................................246, 250
B
Bagageruimte ..................................................55
Banden ............................................................19
Bandenreparatieset ...................................... 147
Bandenspanning ..................................... 19, 212
Bandenspanningscontrole (met set)............. 147
Batterij afstandsbediening ........................49, 50
Batterij afstandsbediening vervangen ............49
Bediening autoradio aan stuurkolom............ 218
Bekerhouder....................................................72
Beladen ...................................................19, 183
Benzinemotor................................
r
189, 194, 201
Binnenspiegel ...............................................109
Bluetooth (handsfree set) .....................256, 287
Bluetooth (telefoon).......................................256
Bochtverlichting ............................................ 118
Boordcomputerr ...................................38, 40, 42
Brandstof.................................................
f
19, 194
Brandstofniveaumeter...................................
r
191
Brandstoftank........................................ 191, 193
Brandstof tanken...........................191, 193, 194
Brandstoftank leeg (diesel)...........................195
Brandstofverbruik............................................19
Brandstofvulklep ................................... 191, 193
Buitenspiegels...............................................108
C
CD .................................................................246
CD-/MP3 -speler...................................
r
282, 283
CD MP3 ......................................... 246, 281-283
Centrale vergrendeling ...................................45
Claxon ...........................................................126
Contact ............................................................79
Controle motorolieniveau................................37
Controles.............................. 189, 190, 199, 200
D
Dagrijverlichting ............................ 114, 161, 163
Dashboardkastje .............................................73
Datum (instellen) .............................................43
Derde remlicht...............................................167
Dieselmotor..........................................
r
190, 194,
195, 206, 208
Dimlicht ......................................... 110, 161, 162
Display instrumentenpaneel .............. 38, 40, 82
E
Eco-mode......................................................177
Eco-rijden (adviezen)......................................19
Electronic Stability Program
(ESC) ...................................... 27, 30, 127, 129
Elektronische remdrukregelaar
(REF) ..........................................................127
Elektronische startblokkering ................... 47, 50
Extra ingang.................................................. 311
F
Follow me home verlichting .............47, 115, 116
Frequentie (radio) ..................................243, 245
Functie snelweg
(richtingaanwijzers).....................................125
.
323
Index
G
Gereedschap ........................................153, 154
Gestuurde handgeschakelde
versnellingsbak ..................................... 83, 86,
93, 176, 200
Gevarendriehoek ............................................78
Gewichten ............................................ 203, 208
Grootlicht ....................................... 110, 161, 162
H
Haken ..............................................................77
Halogeenlampen ...........................................161
Handgeschakelde
versnellingsbak...............................81, 93, 200
Handrem ................................................ 80, 200
Handsfree set ........................................256, 287
Hill-Holderr .......................................................96
Hoedenplank ...................................................77
Hoofdsteunen achterr ...................................... 60
Hoofdsteunen verstellen .................................58
Hoofdsteunen vóór..........................................
r
58
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ...........63
Hoogteverstelling
veiligheidsgordels............................... 130, 131
Hulpoproep............................................126, 214
I
Identificatie (stickers) .................................... 212
Identificatiegegevens .................................... 212
Identificatieplaatjes constructeur.................. 212
Indeling bagageruimte ....................................76
Indeling interieurr ....................................... 72, 73
324
L
Inhoud brandstoftank .................................... 191
Instellen van de uitrustingen.........................266
Instrumentenpanelen ......................................21
Interieurfilter (vervangen) .............................199
Interieurverlichting ................................123, 124
ISOFIX (bevestigingen).................................143
ISOFIX kinderzitjes ................................143-145
J
JACK-aansluiting ....................................74, 250
Jack-kabel .....................................................250
K
Kaartleeslampjes ..........................................123
Kentekenplaatverlichting ..............................167
Kinderen......................................... 141, 143-145
Kinderen (veiligheid) .....................................146
Kinderzitjes ............................ 137, 138, 140-142
Kinderzitjes (conventioneel) .........................140
Kleurcode lak ................................................ 212
Kleurendisplay ..............................................216
Klokje (instellen)..............................................43
Koelvloeistoftemperatuur................................
r
33
Koelvloeistoftemperatuurmeterr ...................... 33
Kofferdeksel sluiten ........................................55
Koplampverstelling........................................ 117
Krik ........................................................153, 154
Laden accu............................................ 175, 176
Lampen (vervangen).....................161, 165, 166
Lekke band.................................................... 147
Lichtmetalen velgen ......................................184
Lichtschakelaarr ..................................... 110, 115
Lokaliseren van de auto..................................47
Luchtfilter (vervangen) ..................................199
Luchtrecirculatie..............................................68
M
Matte lak........................................................184
Matten .............................................................75
Mat verwijderen ..............................................75
Menu ............................................220, 222, 238,
240, 252, 254, 262
Menu's (audio) ..............................220, 222, 238,
240, 252, 254, 262
Menustructuren display ...............220, 222, 238,
240, 252, 254, 262, 295, 314
Milieu .........................................................19, 49
Milieubewust rijden .........................................19
Mistachterlicht............................... 112, 165, 166
Mistlampen....................................................161
Mistlampen vóór....................
r
112, 118, 164, 167
Monteren allesdragers ..................................183
Motoren ........................................ 201, 206, 208
Motorkap .......................................................188
Motorkapsteun ..............................................188
Motorolieniveaumeterr ............................. 37, 196
MP3 (CD) ..............................................282, 283
Index
N
Navigatiesysteem..........................................231
Niveau brandstofadditief diesel ....................198
Niveau koelvloeistof................................
f
33, 197
Niveau remvloeistoff ...................................... 196
Niveau ruitensproeiervloeistof......................
f
197
Niveaus controleren.............................. 196-198
Niveaus en controles ............ 189, 190, 196-198
Noodbediening achterklep..............................55
Noodoproep ..........................................126, 214
Noodprocedure starten................................. 175
Noodremassistentie (AFU) ...........................127
Nulstelling onderhoudsindicatorr ..................... 36
P
Panoramadak..................................................56
Park Assist ....................................................102
Parkeerhulp achter........................................
r
106
Parkeerlichten ............................... 110, 114, 115,
161, 163, 165, 166
PEUGEOT CONNECT ASSISTANCE .......... 214
PEUGEOT CONNECT SOS ......................... 214
Plafonnierr ...................................................... 123
Portieren sluiten..............................................45
R
O
Oliefilter (vervangen) ....................................199
Olieniveau ............................................... 37, 196
Oliepeilstok ............................................. 37, 196
Onder de motorkap ...............................189, 190
Onderhoud (adviezen) ..................................184
Onderhoudscontroles .....................................19
Onderhoudsindicatorr ...................................... 35
Ontdooien..................................................66, 71
Ontgrendelen ..................................................44
Ontgrendelen bagageruimte...........................55
Ontluchten brandstofsysteem.......................195
Ontwasemen.............................................66, 71
Opbergvakken.....................................59, 72, 73
Opbergvakken portieren .................................72
Openen bagageruimte ....................................55
Openen brandstofvulklep..............................191
Openen motorkap .........................................188
Openen portieren............................................44
Openen zonnescherm panoramadak .............56
Opschakelindicatorr ......................................... 82
Overzicht gewichten ............................ 203, 208
Overzicht motoren ....................... 201, 206, 208
Overzicht zekeringen ....................................168
Radio ..................................... 242-244, 246, 278
Radiozender..................................
r
242, 243, 245
RDS...............................................................245
Regeling luchtopbrengst .................................68
Regeling luchtverdeling ..................................68
Regelmatige controles..........................199, 200
Regelmatig onderhoud ...................................19
Regeneratie roetfilterr .................................... 199
Reinigen (adviezen) ......................................184
Remblokken ..................................................200
Remlichten ............................................165, 166
Remmen........................................................200
Remschijven..................................................200
Reservewiel ..........................................153, 154
Reservoir ruitensproeiers .............................197
Richtingaanwijzers ............................... 115, 125,
161, 162, 165, 166
Risicozones (update) ....................................228
Roetfilter.................................................
r
197-199
Ruitbediening ..................................................53
Ruitensproeier achterr ................................... 120
Ruitensproeiers .............................................120
Ruitenwisser achterr ...................................... 120
Ruitenwisserbladen (vervangen) ..........122, 178
Ruitenwissers.................................. 26, 119, 121
Ruitenwisserschakelaar.........................
r
119-121
S
Schakelaars stoelverwarming ........................59
Selectiehendel automatische transmissie ......90
Selectiehendel gestuurde
handgeschakelde versnellingsbakk .... 83, 86, 200
Selectiehendel handgeschakelde
versnellingsbak.............................................81
Serienummer auto ........................................ 212
Set voor tijdelijke bandenreparatie ............... 147
Sfeerverlichting .............................................124
Sjorogen..........................................................76
Slepen van een auto ..................................... 179
Sleutel .......................................................44, 45
Sleutel met afstandsbediening ................. 47, 50
Sneeuwkettingen ..........................................160
Snelheidsbegrenzer................................
r
97, 101
Snelheidsregelaar...................................
r
99, 101
Spaarfase...................................................... 176
Spraaksynthese ............................................237
Starten........................................................... 175
Starten van de auto...................... 79, 83, 86, 90
Stilzetten van de auto .................. 79, 83, 86, 90
Stoelen achter...........................................
r
58, 62
Stoelen verstellen ...........................................57
Stoelverwarming .............................................59
Stop & Start........................................ 42, 71, 93,
174, 188, 191, 199
Streaming audio Bluetooth .......... 246, 249, 286
Stuurkolomschakelaars ................................277
Stuurslot ..........................................................47
Stuurwiel (verstellen) ......................................63
Synchroniseren afstandsbediening ................49
.
325
Index
T
Tankbeveiliging .............................................193
Technische gegevens .......... 201, 203, 206, 208
Te laag brandstofniveau................................191
Telefoon................................ 256, 258, 259, 261
Temperatuurregeling.......................................68
Tijdelijke bandenspanning (met set) ............. 147
Tijd instellen ....................................................43
TMC (verkeersinformatie) .............................232
Toegang tot de achterbank ( 3-deurs) ............58
Toevoer van buitenlucht..................................68
Touchscreen............................................40, 215
Trekhaak........................................................ 181
U
Uitschakelen airbag passagierr ..................... 133
Updaten risicozones .....................................228
USB ...............................................................246
USB-aansluiting ......................................74, 284
USB-poort .....................................................246
V
Veiligheidsgordels..........................130-132, 140
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen ....... 133, 137, 138, 141, 143-145
Ventilatie........................................ 14, 19, 64-66
Ventilatieroosters ............................................64
Vergrendeling
g
g kofferdeksel.............................55
Verkeersinformatie (TA)
( ) ....................... 233, 280
Verkeersinformatie (TMC) ....................232, 233
Verklikkerlampjes................................23, 27, 28
Verlichting overdag ....................... 114, 161, 163
Versnellingshendel..........................................19
Verwarming .........................................14, 19, 66
Voorstoelen .....................................................57
326
W
Waarschuwingssignaal sleutel in contact ......79
Waarschuwing vergeten verlichting.............. 113
Wassen (adviezen)........................................184
Wiel demonteren...........................................156
Wiel monteren...............................................156
Wiel verwisselen ...................................153, 154
Window-airbags ....................................135, 136
Z
Zekeringen ....................................................168
Zekeringen vervangen ..................................168
Zekeringkast dashboard ...............................168
Zekeringkast motorruimte.............................168
Zij-airbags .............................................135, 136
Zijknipperlicht................................................164
Zonnescherm (panoramadak) ........................56
Zuinig rijden ....................................................19
Dit instructieboekje behandelt alle
beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts van
een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds wijzigingen
aan te brengen in de door haar gevoerde
modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje
bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe
eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk,
is verboden zonder schriftelijke toestemming
van Automobiles PEUGEOT.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53)
met betrekking tot autowrakken, wordt
voldaan aan de in deze richtlijn gestelde
doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van
producten die door haar worden verkocht.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Néerlandais
Gedrukt in de EU
12-12
Néerlandais
www.peugeot.com
NE. 13208.0070