jan dobber en Cees vermaas - VBA beleggingsprofessionals
Transcription
jan dobber en Cees vermaas - VBA beleggingsprofessionals
vba beleggingsprofessionals JOUR NA A L _ vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL Trading De impact van een verplicht clearingregime voor OTC-derivaten 8 Jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform 16 Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading 22 Het land der tussenpersonen 36 jaargang 27_nummer 105 voorjaar 2011 jaargang 27_nummer 105 voorjaar 2011 — INHOUD Commissies/voorzitters — PRaktIjk I — prakTijk i De impact van een verplicht clearingregime voor OTC-derivaten De impact van een verplicht clearingregime voor OtC-derivaten 8 — Inleiding Op 15 september 2010, precies twee jaar na de val van Lehman Brothers, heeft de Europese Commissie een conceptverordening (Verordening) gepubliceerd. De Verordening verplicht vrijwel alle financiële instellingen OTC-derivatentransacties via een centrale clearingorganisatie (central counterparty/CCP) af te wikkelen. De introductie van een verplicht clearingregime maakt deel uit van een breder pakket maatregelen om de transparantie van de OTC-derivatenmarkten te vergroten en het systeemrisico te verminderen. In de Verenigde Staten is vergelijkbare regelgeving in voorbereiding (Dodd-Frank Act). Een verplicht clearingregime heeft een enorme impact op de werking van de OTC-derivatenmarkten en brengt specifieke risico’s en kosten met zich mee voor clearing members en hun cliënten. Omdat sprake is van een Bilaterale Structuur Buy Side “End” User Sell Side “End” User CCP structuur (na novatie) Buy Side “End” User Clearing Member CCP Clearing Member Sell Side “End” User Figuur 1: Clearing members en novatie OTC-derivatentransacties worden bilateraal overeengekomen tussen twee marktpartijen. In een clearingstructuur komen de uiteindelijke transacties echter niet tot stand tussen de marktpartijen (“end users”) die de transactie hebben geïnitieerd maar tussen een beperkt aantal hoog gekapitaliseerde clearing members. Marktpartijen, die niet zelf de status van clearing member hebben, moeten daarom een clearingcontract met een (general) clearing member sluiten waarin de clearing member een volmacht verstrekt aan de marktpartij om, voor rekening en risico van de cliënt, in naam van de clearing member transacties af te sluiten. Bij novatie worden de transacties tussen de beide clearing members als het ware in tweeën geknipt waarna de centrale clearingorganisatie (CCP) daar als centrale tegenpartij wordt tussengeschoven. Vóór novatie is dus sprake van een transactie tussen twee clearing members. Na novatie is sprake van een transactie (i) tussen de clearing member van cliënt A en de CCP en (ii) tussen de CCP en de clearing member van cliënt B. De CCP fungeert na novatie als centrale tegenpartij, waarmee het tegenpartijrisico tussen clearing members wordt overgenomen door één CCP. verordening werkt deze direct door in de nationale wetgeving van de Europese lidstaten. De G-20 landen hebben afgesproken uiterlijk in 2012 een verplicht clearingregime voor gestandaardiseerde OTC-derivaten in te voeren. Reduceren CCP’s het systeemrisico CCP’s nemen het tegenpartijrisico over (zie Figuur 1) en reduceren daarmee potentieel het systeemrisico. Wanneer de CCP in staat is het faillissement van haar clearing members op te vangen, kan een domino-effect worden voorkomen. Bij CCP’s concentreren zich echter wel grote risico’s waardoor de gevolgen van een faillissement van een CCP potentieel dramatisch kunnen zijn. CCP’s worden de ultieme too big too fail instellingen. De kans dat een CCP failliet gaat is mede gezien de grote hoeveelheden onderpand die worden gevraagd gering. Echter, ondenkbaar is dat niet en in dat geval zou een CCP ook wel eens too big too save kunnen zijn. Onbegrijpelijk is daarom dat deze infrastructurele CCP’s gezien de inherente concentratierisico’s als commerciële instellingen gaan fungeren. Datzelfde geldt in mindere mate ook voor clearing members. Zij verrichten infrastructurele taken waarbij sprake is van een sterke risicoconcentratie en zouden hun werkzaamheden naar onze mening niet mogen combineren met de handel voor eigen rekening en risico. Een CCP biedt in potentie verrekeningsvoordelen omdat posities van haar clearing members met elkaar verrekend worden waardoor het tegenpartijrisico kan worden verminderd (multilateral netting, zie Figuur 2). Deze voordelen kunnen echter alleen worden behaald wanneer geen sprake is van marktfragmentatie. Daarvoor is het noodzakelijk dat • sprake is van slechts één CCP. In de praktijk is echter sprake van diverse concurrerende CCP’s. In de huidige Europese praktijk is SwapClear dominant voor zover het de clearing van interest rate swaps betreft terwijl ICE de onbetwiste marktleider is voor de clearing van credit default swaps. • slechts één clearing member wordt gebruikt. Veel partijen willen echter niet van een clearing member afhankelijk zijn. Denk daarbij naast commerciële redenen ook aan de noodzaak om in geval van een naderend faillissement van de Bestuur van de Vereniging Drs. Hans de Ruiter, voorzitter Drs. Frans Mahieu RBA, secretaris Mr.Drs. Jos Keijzers RBA, penningmeester Anne Gram CFA Drs. Marianne Oomkes RA Drs. Ad van den Ouweland RBA Directeur Dr. Inge van den Doel Nicole Grootveld en Bas Zebregs1 Bas Zebregs Nicole Grootveld clearing member posities over te kunnen dragen aan een andere clearing member (portability). • Wanneer alle OTC-derivaten voor centrale clearing in aanmerking komen. Lang niet alle OTC- derivaten zijn voldoende gestandaardiseerd, liquide en adequaat te prijzen om voor verplichte clearing in aanmerking te komen. Naast centraal geclearde transacties zal dus ook de bilaterale structuur blijven bestaan. Zo zullen belangrijke verrekeningsvoordelen verloren gaan en kan het tegenpartijrisico zelfs groter worden (zie Figuur 3). Een CCP loopt gedurende de looptijd van een (OTC-derivaten)transactie tegenpartijrisico. Afhankelijk van de openstaande posities houden clearing members daarom onderpand aan bij een CCP. De clearing members verlangen op hun beurt onderpand van hun cliënten. In een CCP-structuur Bilaterale verrekening 50 15 C Een belangrijk voordeel van CCP’s ten opzichte van bilaterale clearing is dat de waarderingsmethode van de CCP leidend zal zijn. Daardoor zullen als het goed is minder geschillen bestaan over waarderingen van posities en de hoogte van het uit te wisselen onderpand. Verandering en impact Verplichte clearing leidt ertoe dat financiële instellingen die nu gewend zijn bilaterale (ISDA-) contracten te sluiten met tegenpartijen, in de toekomst gebruik moeten maken van een clearing member. Naar verwachting zal een relatief kleine groep CCP’s en clearing members de clearingmarkt domineren. Dat brengt het gevaar met zich mee dat er, in vergelijking met de huidige situatie, weinig onderhandelingsruimte zal zijn en dat hoge tarieven in rekening gebracht zullen worden. Naar onze mening zouden de Europese toezichthouders de bevoegdheid moeten hebben om in te grijpen. — INtERVIEW & NEtWERk Multilaterale verrekening 20 A B A B 60 Er zal dus altijd sprake zijn van marktfragmentatie waarbij het zeer de vraag is in hoeverre de verrekeningsvoordelen die een CCP in potentie biedt ook gerealiseerd zullen worden. 5 10 55 D 30 B 20 C Tegenpartijrisico: A=70, B=5, C=70, D=10 50 jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform 16 D Tegenpartijrisico: A=60, B=0, C=20, D=0 Figuur 2: Bilaterale en multilaterale verrekening Bij bilaterale verrekening worden de onderlinge verplichtingen van tegenpartijen gesaldeerd tot een enkele (betalings)verplichting. Dit komt overeen met de huidige situatie onder ISDA contracten. Multilaterale verrekening is mogelijk wanneer een CCP als centrale wederpartij fungeert. De onderlinge (derivaten)contracten tussen Partij A-D zijn daardoor vervangen door contracten tussen Partij A-D met de centrale clearingorganisatie. Hierdoor is niet alleen sprake van verrekening tussen partijen onderling maar worden verplichtingen tussen alle partijen met elkaar verrekend. Dit leidt ertoe dat het tegenpartijrisico voor Partij B en D nihil is en het tegenpartijrisico voor Partij A en C wordt verminderd. De grafische weergave hieronder gaat er overigens wel vanuit dat Partij A-D allemaal de status van clearing member hebben. Voor de meeste marktpartijen zal dat niet het geval zijn. Stel dat Partij A geen clearing member is maar Partij C als clearing member gebruikt dan zal Partij C in totaal 80 ontvangen (20+60). Partij A krijgt vervolgens op basis van het clearingcontract met C een bedrag van 60. vba b_eleggingsprofessionals Ballotagecommissie Drs. Els Nieuwenhuizen RBA, voorzitter Tuchtcommissie Mr. Harry Panjer, voorzitter Kascommissie Drs. Rob van Boeijen RBA, voorzitter Programmacommissie Drs. Okko Rabeling RBA, voorzitter Jaap Koelewijn en Inge van den Doel vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 8 Nummer 105_Voorjaar 2011 9 — DOssIER — iNTErViEW & NETWErk jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform — Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading 22 — iNTErViEW jan Dobber: ‘Er is nog ruimte voor prijsverbetering’ Dirk Broeders, David Rijsbergen and Robin Vogelaar — De wereld van de beurzen is snel aan het veranderen. Als je door het beursgebouw van architect Jos Cuypers op Beursplein 5 loopt, dan voel je nog de sfeer van vroeger. Glas in lood, mooie bakstenen en een statig trappenhuis. De sigarenrook hangt bij wijze van spreken nog in de nissen waar de handelaren vroeger hun orderbonnetjes invulden. De kappersstoel in de hal is een relikwie uit de tijd dat beurshandelaren nog gesoigneerde heren waren, die alle tijd hadden om zich te laten verzorgen. De handel begon vroeger om elf uur en sloot om drie uur. Van veel fondsen werd maar een paar keer per dag een notering gemaakt. Het is allemaal verleden tijd. De beurs is allang niet meer de centrale handelsplaats waar het grootste deel van de handel fysiek bij elkaar komt. De handel vindt plaats in gigantische datacentra, meerdere voetbalvelden groot, waar de computers de algoritmen voor de matching van het orderboek in milliseconden uitvoeren. Extreme snelheid is normaal geworden. Een gemiddelde transactie neemt 0,3 seconden in beslag. In de grote fondsen wordt doorlopend een notering gemaakt. De traditionele beurs, die nog geen vijfentwintig jaar geleden eigendom was van leden van de Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel is zelf ook beursgenoteerde onderneming geworden. Er is geen zelfregulering meer, maar de AFM houdt in Nederland toezicht op de beurs en de alternatieve platforms. Er vinden in de beurswereld in hoog tempo fusies en overnames plaats. Amsterdam Exchanges, de AEX, ging op in Euronext, Euronext fuseerde met de New York Stock Exchanges en ondertussen is er alweer een fusie tussen deze gigant en de Duitse beurs in voorbereiding. Ook de alternatieve marktplaatsen kunnen zich niet aan de consolidatiegolf onttrekken. Maar houden al deze veranderingen ook verbeteringen in? Sinds de invoering van MiFID, Markets in Financial Instruments Directive, in 2007 zijn er grote veranderingen opgetreden. Het klassieke model van de nationale beurs als centrale plaats voor handel en noteringen stond al jarenlang zwaar onder druk. De buitenbeurshandel, die altijd al bestond, nam de afgelopen decennia toe. Sinds MiFID mogen effectenhuizen hun eigen handelsplatforms hebben. Daarop kunnen ze hun eigen orders uitvoeren en ook orders intern tegen elkaar wegstrepen. Was inhouse matching tien jaar geleden nog een taboe, nu is het aan de orde van de dag. Maar wordt de klant er echt beter van of ziet hij risico’s over het hoofd? Het blijft dus de vraag of de veranderingen verbeteringen zijn. Worden de kosten echt lager als de spreads toenemen? Wat zijn de risico’s van het verhandelen van orders buiten een central counterparty om? Wat is de toekomst van de klassieke beurs? Kunnen de toezichthouders het allemaal nog aan? VBA Journaal laat twee experts aan het woord. Hier, in de rubriek Interview Jan Dobber, zelfstandig investeerder en ex-directeur Optiver. In de rubriek Netwerk Cees Vermaas, CEO van NYSE Euronext Amsterdam. Bij de gesprekken kwamen dezelfde onderwerpen aan bod. De overeenkomsten en verschillen geven stof tot nadenken. — Door de invoering van MiFID, (Markets for Financial Instruments Directive) zijn er grote veranderingen opgetreden in het functioneren van financiële markten. Een belangrijke verandering is dat er ruimte is gecreëerd voor alternatieve marktplaatsen waarop ook retailorders afgewikkeld mogen worden. Het was altijd al mogelijk om orders voor de wholesale markt buiten de beurs om af te wikkelen. Nieuw is ook dat orders op een trading platform intern tegen elkaar weggeboekt mogen worden. Men noemt dit inhouse matching. Omdat er verschillende mogelijkheden zijn om orders af te wikkelen, moeten de effectenhuizen hun klanten best execution van de orders garanderen. Dit betekent dat de orderuitvoering plaatsvindt tegen zo laag mogelijke kosten en met een zo hoog mogelijke snelheid. De opkomst van alternatieve platforms heeft verschillende gevolgen. In de eerste plaats hoeven de platforms geen pre-trade transparantie te bieden over hun orderboek. Dat heeft tot de kritiek geleid dat de kwaliteit van de prijsvorming vermindert. Vraag en aanbod en bied- en laatprijzen zijn immers niet bij alle marktpartijen bekend. In de tweede plaats gebeurt het afwikkelen van de handel – de levering van stukken – bij alternatieve platforms niet altijd via een centrale tegenpartij. Als een effectenhuis de tegenpartij is, dan ontstaat tegenpartijrisico. — COlUmN Even googelen op Jan Dobber levert weinig op. Hij opereert in stilte. Hij heeft geen relatie met de gelijknamige Jan Dobberschool in Haarlem. Jan Dobber was directeur van het beurshandelsbedrijf Optiver. Dit bedrijf is in 1986 opgericht. Toen was het nog een klassieke market maker op de optiebeurs. Dat is nu anders. Op de website van Optiver staat: ‘Today, we are one of the leading international proprietary trading firms, employing more than 550 employees worldwide.’ Het land der tussenpersonen 36 Dobber heeft, na zijn terugtreden, een aanzienlijk deel van zijn belang verkocht, maar is ondernemer gebleven. Hij meldt spontaan nog wel aandeelhouder van Optiver te zijn, maar hij bemoeit zich niet meer met de dagelijkse operatie. Hij is nu investeerder in bedrijven. Ik wil processen altijd efficiënter maken, zegt hij. Op die manier blijf je de concurrentie een stap voor, terwijl je de markt in zijn geheel ook efficiënter maakt. Hij investeert o.a. met Willem Middelkoop in het Gold and Discovery Fund. Albert J. Menkveld Aan dat efficiënter maken van de markt draagt hij indirect nog steeds bij. Optiver is aandeelhouder van het handelsplatform Chi-X dat naar verluidt gekocht gaat worden door het Amerikaanse bedrijf Bats. We spraken met een ontspannen en energiek ogende Jan Dobber over de toekomst van de handel. Is er nog ruimte voor een centrale marktplaats? Een belangrijke functie van een beurs is bieden van de gelegenheid tot ‘price discovery’. Professionele handelspartijen op een markt stellen risicokapitaal ter beschikking om de handel mogelijk te maken. Een handelaar neemt risico. Hij heeft uiteindelijk altijd een eigen boek. Als je geen eigen positie hebt, kun je de handel niet faciliteren. De handel heeft dus een belang bij het verschaffen en in stand houden van liquiditeit. Professionele handelaren zullen hun kapitaal daar inzetten, waar zij de meeste waarde toevoegen. Omdat een handelaar alleen beloond wordt als hij daadwerkelijk een transactie doet, wordt hij automatisch geprikkeld om de hoogste biedprijs en de laagste laatprijs af te geven. In dat geval zullen de marges tussen bied- en laatkoersen optimaal zijn. De directionele order flow – de orders van eindbeleggers – wordt dan op Jan Dobber (1963) is actief in de financiële sector sinds 1985. Na een periode bij ABN AMRO Bank kwam hij bij het net opgerichte Optiver terecht. Gedurende zijn 17 jaar bij Optiver is hij als directeur mede verantwoordelijk voor het uitgroeien van Optiver tot één van de grootste en meest vooraanstaande handelshuizen met een wereldwijd netwerk in zowel de aandelen- als derivatenmarkten. Sinds zijn vertrek bij Optiver is hij actief als investeerder in en adviseur van hedgefondsen en als informal investor. Banken en andere financiële instellingen beroepen zich regelmatig op zijn expertise op het gebied van financiële markten. Verder in dit nummer Editorial 3 de meest efficiënte manier verwerkt. Je zou kunnen zeggen, dat als er één keer per dag op één plaats een veiling plaatsvindt, de prijsvorming en de liquiditeit optimaal zijn. Dat is niet de werkelijkheid en het is voor de grote fondsen met veel handel ook niet nodig. vba b_eleggingsprofessionals vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 16 Nummer 105_Voorjaar 2011 17 Hoofdredacteur Prof.Dr. Jaap Koelewijn Uit de vereniging 4 Adjunct Hoofdredacteur Dr.ir. Gerben de Zwart CFA Diederik Bertens, Niels Honcoop en Arianne Leuftink Rondetafelgesprek Kondratieffgolf 6 Kees de Vaan — Introduction Financial markets worldwide have changed dramatically in recent years due to technological improvements. Not long ago, the majority of the stock market volume was executed manually on the exchange floor through hand signaling and shouting. Nowadays, most orders are executed at great speed by fully automated systems. Fast trading platforms are able to accept, execute, and reply to orders in less than one millisecond. And speed is not the only element that has changed. According to conventional wisdom the great majority of equities are traded on public exchanges, such as the New York Stock Exchange (NYSE) or Euronext. For instance, five years ago nearly 80 percent of the capitalization of U.S. equities was executed by the NYSE. However, the Securities and Exchange Commission (SEC) recently estimated that the NYSE currently executes only 26 percent of the volume in its listed stocks. The remaining volume is split among more than 10 public trading platforms, more than 30 dark pools, and numerous internalizing broker-deals. A similar increase of execution on alternative trading platforms is also visible in Europe, where the Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) has increased competition between exchanges and alternative trading platforms. Technological innovations and the altered equity market structure have opened the door for new types of professional market participants, such as high-frequency traders (HFTs). HFT in this Abstract This article explores the consequences of the changing equity market structure and more specifically the emergence of high-frequency trading (HFT) for long term institutional investors. With its rise, HFT has attracted a lot of attention. HFT is believed to accelerate the price-discovery process, reduce transaction costs and promote an efficient allocation of resources. But HFT also stimulates the process of fragmentizing market liquidity over many trading venues. This is particularly relevant for institutional investors who are subsequently required to slice their orders into smaller sizes or trade on alternative (‘dark’) trading platforms to avoid significant market impact. We suggest four lessons from HFT for long term investors: (1) ensure adequate liquidity management, (2) increase monitoring of the order transaction process, (3) be aware of the (technological) capabilities of your counterparties, and (4) prevent market manipulation and reduce reputation risk. respect is the use of computer algorithms to automatically and instantaneously make trading decisions, submit orders, and manage those orders after submission in a market-neutral and non-directional way. According to estimates of the SEC, HFTs nowadays represent more than 50 percent of U.S. equity market volume, up from 30 per cent in 2005. In Europe, consensus of market estimations regarding the current market share of HFT in equity volume is between 30 and 40 percent. These estimations highlight the fact that the scale of HFT is significant and growing worldwide. With its rise, HFT has attracted a lot of attention Praktijk II Meer waardering voor onderpand Hoe onderpand de waarde van derivaten bepaalt 12 — “The liquidity enhancing role of highfrequency traders is not undisputed.” — and has been, justified or unjustified, linked with events of market turbulence such as the ‘flash crash’ of May 6, 2010. On that day, U.S. equity markets experienced a significant price movement, as S&P 500 index futures dropped more than 5 percent in five minutes, only to rebound almost entirely within the next 15 minutes. Although the SEC investigation concluded that the flash crash incident was not directly caused by HFT, it acted as a catalyst and many market participants started to question its merits and its impact on the equity market structure. Among these market participants are institutional investors such as insurance companies and pension funds, who may find it increasingly difficult to execute large orders on public trading platforms without significantly impacting the price, as high-frequency traders submit large numbers of trading orders and subsequently push down the average transaction size on these venues. Furthermore, high-frequency traders can extract trading surplus from other investors by exploiting their speed advantage in a profitable manner. Therefore, institutional investors increasingly turn Dirk Broeders (r) and David Rijsbergen (l) (Robin Vogelaar is not in the picture) to less transparent trading platforms such as dark pools, which are less prone to these developments as they only disclose order information after trades are executed. This paper explores the possible consequences of high-frequency trading, specifically in equity markets, for long term institutional investors such as insurance companies and pension funds, and suggests four practical lessons for these investors. The next section provides a broad overview of highfrequency trading, while section 3 discusses the possible impact of high-frequency trading on financial markets. The practical lessons for institutional investors are addressed in section 4. Finally, section 5 describes the conclusions. What is high frequency trading? High-frequency traders (HFTs) can generally be characterized as professional traders who utilize algorithmic techniques to generate orders with an extreme short investment horizon (often milliseconds). Maximizing the speed of market access and the number of executable trades is a major component of their trading strategy. Hence, HFTs invest in high-speed connections and sophisticated algorithms for generating, routing and executing orders. For this purpose, HFTs generally rent socalled server racks which provide the opportunity of locating the trade server in the same building as vba b_eleggingsprofessionals the exchange (co-location). Specific characteristics of HFT include (i) a trading strategy that focuses on exploiting arbitrage opportunities within or across asset classes, (ii) a market-neutral approach in which overnight exposures are limited, (iii) a very short average holding period varying from several seconds to minutes and (iv) the submission of numerous orders that are usually cancelled shortly after submission (the order-to-transaction ratio of high-frequency traders can easily be 100to-1 or more). Joeri Potters en Michel Lansink In practice, however, high-frequency trading is typically not a single strategy in itself, but the use of sophisticated technology to implement various traditional trading strategies. Some HFT strategies involve a ‘delta-neutral’ approach to the market (ending each trading day in a neutral position to reduce exposure to overnight market risks), while other strategies are not neutral and sometimes acquire net long and net short positions. Hence, high-frequency traders can operate as market maker, directional trader or as both. Review Momentum en reversal: 20 jaar later 30 The market impact of high-frequency trading Technological innovations have led to a dramatic change in the worldwide equity market structure in recent years. In Europe, this development was amplified by the introduction of the Markets in vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 22 Nummer 105_Voorjaar 2011 23 Joop Huij en Marno Verbeek Uitgelicht Programma in de praktijk 35 Inge van den Doel Bookreview Finding Alpha The search for alpha when risk and return break down 38 David Blitz — Call FOR PaPERs Het najaarsnummer van het VBA Journaal heeft als thema “Variabele beloning: weerzin of prikkel?”. In dit themanummer willen we stilstaan bij de consequenties van variabele beloning in de financiële wereld. Meer specifiek willen we stilstaan bij de vraag in hoeverre en op welke manier variabele beloningen wenselijk zijn voor medewerkers in de financiële sector maar ook voor pensioenfondsen, vermogens beheerders verzekeraars in het algemeen. De redac tie denkt hierbij aan de volgende onderwerpen maar staat open voor andere suggesties: • • • • • • • • • • Performance fees ten opzichte van fixed fees voor externe vermogensbeheerders Agency problemen: Aandeelhouders versus werknemer belangen en die van andere stakeholders De gevolgen van bonussen/variabele beloning Code Banken & de Commissie Scheltema Bonussen en de gevolgen voor de transparantie van de arbeidsmarkt Governance en de rol van sustainable indices De rol en verantwoordelijkheid van institutionele beleggers in de beloningstructuur van beurs genoteerde bedrijven Variabele beloning binnen pensioenfonds: zinnig of onzinnig? Literature review: onderzoek naar lange termijn performance effecten op winstgevendheid en aandeelhouderswaarde van variabele beloning. De effecten van kick backs Het najaarsnummer verschijnt in oktober 2011. Via deze call for papers roepen wij geïnteresseerde auteurs op om vóór 29 april 2011 contact op te nemen met de redactie ([email protected]). vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL VBA Journaal is een uitgave van VBA Beroeps vereniging van Beleggingsprofessionals. Het VBA Journaal verschijnt vier keer per jaar Gerben de Zwart — DOssiEr Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading1 — COlOFON Redactie Drs. Huub van Capelleveen Drs. Eduard van Gelderen CFA FRM Drs. Dirk Gerritsen Drs. Ernst Hagen Arianne Leuftink Drs. Jan Bertus Molenkamp RBA Drs. Gerard Roelofs MBA RBA FRM Dr. Alfred Slager RBA Auteursinstructie zie: www.vbabeleggingsprofessionals.nl Fotografie en illustraties Fotopersbur0 Dijkstra Max Kisman Redactieadres & opgave advertenties VBA – Irma Willemsen telefoon: 020 618 2812 email: [email protected] Abonnementen VBA Beursplein 5 1012 JW Amsterdam telefoon: 020 618 2812 email: [email protected] Abonnementenprijs 2010: € 90,80 inclusief verzendkosten Opmaak en realisatie a z az grafisch serviceburo bv, Den Haag. www.azgsb.nl De in het VBA Journaal geplaatste artike len geven de mening weer van de auteurs en niet noodzakelijk de mening van de redactie. ISSNnummer 09202269 Copyright © 2011 Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals Accountingcommissie Drs. John van Scheijndel, voorzitter Commissie Asset & Liability Management Drs. Niels Kortleve, voorzitter Commissie Risk Management Drs. Berry Debrauwer Commissie Duurzaam Beleggen Drs. Marcel de Berg RBA, voorzitter Commissie Private Equity Drs. Lodewijk van Pol, voorzitter Commissie Tactische Asset Allocatie Drs. Ivan Moen RBA, voorzitter Commissie Vastgoed Drs. Maarten van der Spek RBA, voorzitter Commissie Technische Analyse Juus de Kempenaer, voorzitter Commissie Private Banking Mr. Albert Hartink, voorzitter Commissie Investment Perfomance Measurement Mark van Eijk, voorzitter Commissie Behavioral Economics Jan van der Hout RBA, voorzitter VBA vertegenwoordiging in Regional Investment Performance Subcommittee EMEA Mark van Eijk Remco van Eeuwijk, CFA VBA vertegenwoordiging in Global Investment Performance Standards Council Mark van Eijk Dutch Commission on Bonds (DCB) en European Bond Commission (EBC) Drs. Kiemthin Tjong Tjin Joe RBA, voorzitter Curatorium VBA permanente educatie Drs. Jan Overmeer, voorzitter Curatorium VU-VBA Opleiding Investment Management Prof.Dr. Robert van de Meer, voorzitter Effas Board in Frankfurt Drs. Kees de Vaan RBA VBA vertegenwoordiging in de Raad voor de Jaarverslaggeving Dr. Jan Vis MBA RV VBA vertegenwoordiging in DSI Mr.Drs. Jos Keijzers RBA Seniorenconvent Jacques van den Berg RBA, voorzitter Bovenstaande personen zijn bereikbaar via het secretariaat van de VBA. Telefoon: 020 - 618 28 12 — editorial Wat is er aan de hand met de handel in de financiële markten? In 2010 werden gemiddeld slechts 741 aandelen per transactie op de Amsterdamse beurs verhandeld, terwijl dit in 2004 nog bijna drie keer zo veel was. De Bank of England schat dat tegenwoordig 50% van de handelsvolumes het gevolg zijn van High Frequency Traders. In deze editie van het VBA Journaal gaan we dieper in op de grote veranderingen in de financiele markten op het gebied van trading als gevolg van technologische ontwikkelingen en de invoering van MiFID. Ook staan we stil bij gevolgen voor de institutionele belegger. Geheel in de stijl van de nieuwe opzet van het VBA Journaal belichten we dit onderwerp zowel vanuit de praktijk als vanuit de wetenschap. De twee praktijkbijdrages gaan dieper in op de gevolgen van de kredietcrisis voor over-the-counter derivaten. Naar aanleiding van de crisis heeft de waardering van deze instrumenten in de afgelopen jaren een flinke verandering ondergaan. Verder zal de verplichte invoering in 2012 van Central Clearing zorgen voor nog meer ingrijpende wijzigingen. Op dit moment lijkt het dat veel marktpartijen en toezichthouders de risico’s en kosten van de invoering onderschatten. De twee interviews bieden een blik in de keuken van traditionele en alternatieve marktplaatsen. Door de keuze voor Cees Vermaas (CEO NYSE Euronext Amsterdam) en Jan Dobber (ex-directeur Optiver) leggen we de overeenkomsten en verschillen bloot tussen de traditionele beurzen en de nieuwe alternatieve handelsplatforms. Pikken deze laatste platforms de krenten uit de pap? In het wetenschappelijke gedeelte gaan we dieper in op de lessen voor institutionele beleggers met betrekking tot high frequency traders. De snelle opkomst van deze nieuwe handelaren leidt ertoe dat het voor institutionele beleggers lastiger wordt om een transactie te doen in de financiële markten. Hiernaast staan we stil bij de invloed van transactiekosten op de winstgevendheid van de momentum en reversal anomaliën. En natuurlijk is er ook veel nieuws uit de vereniging. Zo staan we stil bij het recente rondetafelgesprek over de Kondratieffgolf, is er een interview met de voorzitter van de Programmacommissie en blikken we terug op een aantal activiteiten in het afgelopen kwartaal. Na het verschijnen van het eerste nummer hebben we een flink aantal positieve reacties ontvangen. Suggesties hebben we verwerkt in deze tweede editie van het VBA Journaal in de nieuwe stijl. Verder was de redactie meer dan verheugd over de zeven reacties op de call for papers. Ik wijs u dan ook graag op de nieuwe call for papers voor het Najaarsnummer 2011op pagina 2. Veel leesplezier! Gerben de Zwart vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 3 — uit de vereniging — de pensioenfondsen crisis — Donderdag 3 februari 2011 gaf Frits Bosch een presentatie over de Pensioenfondsencrisis. Frits heeft Risico als Obsessie geschreven over dit onderwerp. Frits had sheets, maar koos ervoor zijn verhaal gewoon te vertellen. Ik denk een goede keuze: zo bleef de aandacht op het verhaal gericht. Frits nam ons mee door de geschiedenis: Huygens, het CAPM van Markowitz, ALMmodellen tot te lage dekkingsgraden. De huidige crisis is veroorzaakt door grepen uit de kas, slecht toezicht en te veel risico. Zijn basisveronderstelling dat modellen in realiteit niet werken zet het pensioenbeleggen op scherp. De dynamiek zat in het vragenkwartiertje, dat enthousiast uitliep. Discussie in de zaal over of het juist is dat langjarige verplichtingen afgezet worden tegen dagkoersen van beleggingen. Particulieren worden gedwongen bij “hun” pensioenfonds premies af te dragen. Moeten particulieren niet meer vrijheid hebben om andere keuzes te maken en kunnen ze dat? Mijn idee is dat pensioenfondsen de uitvoering van pensioen onder voorwaarden kunnen blijven uitvoeren. Prudent beleid en eenvoudige, transparante beleggingen horen daar zeker bij. Niels Honcoop Zie ook de levendige discussie over deze presentatie op www.nvba.nl! (archief bijeenkomsten) — Pe module Selectie en monitoring van externe portfoliomanagers — Op donderdag 20 en 27 januari vond de eerste PE sessie van 2011 plaats die in het teken stond van “Selectie en monitoring van externe portfoliomanagers”. Hoewel of juist omdat deze module voor de eerste keer werd gegeven was de opkomst met dertig deelnemers prima. Veel professionele instellingen besteden het beheer van hun beleggingsportefeuille uit aan externe managers. Door missers in het verleden gaan meer stemmen op om de verantwoordelijkheden in het proces van selectie, monitoring en verantwoording te scheiden. Wouter ten Brinke (Theta Capital Management) schetste de rode draad van het selectieproces in het algemeen en de selectie van de hedge fund manager in het bijzonder. Risico’s en correlaties blijken persistent en zeggen iets over de toekomst anders dan rendementen. Het selectieproces is het resultaat van een team waarin ieder zijn rol en expertise heeft. Het blijft mensenwerk en daarom is de dialoog met de manager onontbeerlijk. Selectie gaat veel verder dan kwantitatieve analyses. Sven Smeets (Altis Investment Management) toonde aan de hand van enkele case studies de vele stappen die doorlopen moeten worden om tot de finale short list te komen voor selectie. Feitelijk begint dan pas het proces van monitoring, ook bekend als nauwlettend toekijken op de manager. Tja en dan volgt uiteindelijk na een boeiende sessie de opmerkelijke conclusie: Ga niet op zoek naar ‘de beste’ manager. Die blijkt toch niet te bestaan. Kies een manager die bij je past en kijk niet alleen naar ‘performance chasers’. Diederik Bertens vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 4 — overleg vBa commissies 10 maart 2011 — De commissies vervullen een essentiële rol binnen de VBA. Het zijn de 14 vakinhoudelijke en 6 ondersteunende commissies die zorg dragen voor het goed functioneren van de vereniging. De vakinhoudelijke zijn zoals bekend gespecialiseerd in een bepaald deelgebied, volgen de laatste ontwikkelingen op hun vakgebied en doen (wetenschappelijk) onderzoek. Deze kennis wordt gedeeld met de leden via publicaties, bijeenkomsten en op de VBA website. Een belangrijke plaats is toebedeeld aan de Programmacommissies die circa 25 bijeenkomsten organiseert waarbij zij zorgt voor een gevarieerd aanbod en de kwaliteit en objectiviteit bewaakt. De bijeenkomst in maart werd bijgewoond door 2/3 van de commissies, vertegenwoordigd door voorzitters of leden. Enthousiast en betrokken gaf elke deelnemer een beeld waar zijn of haar specifieke commissie zich het afgelopen jaar mee bezig heeft gehouden, wat op de agenda staat voor 2011 en ook wat aandachtspunten kunnen zijn die zijn gesignaleerd bij diverse werkzaamheden en events. Voorop staat het identificeren van trends en ontwikkelingen alsook het onderhouden van de noodzakelijke expertise. Kruisbestuiving tussen de verschillende commissies wordt steeds beter benut. Het bereiken van leden die niet in de commissies plaats hebben was een discussiepunt. Gesuggereerd werd via Linkedin een forum te creëren en op deze wijze meer betrokkenheid en aandacht te verkrijgen voor de diverse onderwerpen. Uiteindelijk is de doelstelling van de commissies niet alleen inhoudelijk maar tevens heeft het sociale netwerk toegevoegde waarde voor de VBA-leden. Bij sluiting van deze bijeenkomst nodigt Hans de Ruiter een ieder uit voor een rondleiding in het Stedelijk Museum en de tentoonstelling “Temporary Stedelijk 2” te bezoeken. In drie groepen worden we rondgeleid door enthousiaste en bevlogen gidsen in het oude deel van het Stedelijk dat zojuist prachtig verbouwd is. Hoewel de naam van deze tentoonstelling anders doet vermoeden zal het museum vanaf nu tot aan de officiële heropening altijd open zijn. “Must see” stukken zijn tentoongesteld zoals de Mondriaan en Malevitsj werken naast de enorme blikvanger van Matisse’ collage “La Perruche et la Sirène”. Het nieuwe deel van het museum laat nog even op zich wachten om bekende reden maar de grootsheid is op de maquette duidelijk te zien. De avond werd besloten met een diner in Brasserie Keijzer waarbij nog een aantal commissieleden zich aansloten. Arianne Leuftink — _ agenda 14 april 2011 Cursus PE Rendement en risicokarakteristieken van Private Equity – Jesse de Klerk Rosarium te Amsterdam _ _ 14 april 2011 VBA gecombineerde fieldtrip naar TKH Group en Nedap _ 28 april 2011 Gaan onderhandse leningen hyaten in de kapitaalmarkt opvullen? – Arnold Gast Rosarium te Amsterdam _ _ 26 mei 2011 Tiende Lustrum van de VBA 50 jaar! Terugkijken op 50 jaar vermogensbeheer en lessen voor de toekomst Duisenberg Auditorium van Rabobank Nederland in Utrecht _ _ 31 mei 2011 Beleggingssymposium SeCo Beursplein 5 te Amsterdam _ 24 juni 2011 Macro Economische Beschouwingen – Anton Brender Rosarium te Amsterdam _ vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 5 — uit de vereniging — Rondetafelgesprek Kondratieffgolf — Onderstaand is een verslag van het rondetafelgesprek (Frans Ballendux, Jaap van Duijn, Philip Menco, Kees de Vaan, Peter Vermeulen, Sep Van der Voort en René Willemsen) over de Kondratieffgolf. Dit gesprek is het vervolg op de bijeenkomst van 2009 waarbij het nieuwe boek “Beleggen op de Golven” van de heren Vermeulen en Ter Veer als uitgangspunt diende. De inleiding werd deze keer verzorgd door Jaap van Duijn. Inleiding De Kondratieff- of lange golf beschrijft een sinusoidecyclus in de moderne kapitalistische wereldeconomie. Een golf duurt gemiddeld zo’n vijftig tot zestig jaar. De oorsprong ervan berust in technologische revoluties die leidende industrieën en economische sectoren creëren. Een golf kan onderverdeeld worden in vier verschillende fasen: voorspoed, recessie depressie en herstel. Een technologische doorbraak trekt de economie uit het dal (herstelfase) en leidt op basis van vervolginvesteringen een periode in van een langjarige bovengemiddeld economische groei, de voorspoedfase. Na verloop van tijd verkrapt de arbeidsmarkt, waardoor de loonkosten stijgen en de winsten onder druk komen. De rente stijgt als gevolg van de aanwakkerende inflatie, waardoor investeringen onder druk komen en de economische groei begint te haperen: de recessie fase. In de daaropvolgende fase, de depressie, worden deze ontwikkelingen versterkt door neerwaartse trends in consumptie en op financiële markten en ontstaat een neerwaartse spiraal die de economische groei terugdringt tot fors onder de gemiddelde groei. Figuur 1 geeft de datering van deze periodes van de vijf Kondratieff cycli. Kredietcrisis: de top van de vijfde Kondratieffgolf? Een belangrijke uitdaging voor aanhangers van de Kondratieff is steeds weer om te bepalen wanneer een golf gestart is en waar we ons op dit moment in de golf bevinden. Van Duijn plaatst de start van de vijfde Kondratieff na de recessie van de beginjaren negentig in 1992. De IT- & internetrevolutie is de drijvende innoverende kracht achter deze golf. Dit is precies 100 jaar nadat de opkomst van elektriciteit de derde golf inluidde. Het zwaartepunt van de vijfde golf ligt niet in de VS maar in China. Dit laatste verklaart tevens waarom de mondiale economie ondanks de kredietcrisis in de (Westerse) wereld, naar zijn idee, op dit moment nog steeds in de opgaande fase van de Kondratieff zitten. Kijkend naar de mondiale groei kan niet anders dan geconstateerd worden dat het nog steeds goed gaat met de wereldeconomie hoewel dat vanuit een westerse bril bekeken niet altijd zo lijkt en voelt. Uitgaande van de ontwikkelingen in China kan de opgaande fase nog zeker zo’n acht jaren aanhouden. Dit impliceert een top in deze Kondratieff cyclus rond 2017/2018 hetgeen overeenkomt met een normale duur van de opgaande fase van zo’n 25 jaar. Desondanks verwacht hij dat de top eerder zal liggen. Hij plaatst deze in 2013. Hij beschouwt daarmee de kredietcrisis niet als top van de vijfde golf. Tot 2013 zal, als gevolg van het herstel in exporten en voorraden, een conjunctureel economisch herstel plaatsvinden waarna de economie zal wegzakken daarbij, parallel aan de jaren zeventig, “geholpen” door een verkeerd overheidsbeleid. Hij sluit een externe oorzaak van de volgende recessie daarbij niet uit. Hierbij passeert ook de optie van een eventuele oorlog (vergelijk 1813 en 1913) de revue. Anderen zien eerder 2007 en de kredietcrisis als overgangspunt van de opgaande naar de neergaande fase van de vijfde golf. Hij besluit met de opmerking dat wij ons in een periode van grote veranderingen bevinden. Naast de Kondratieff- en de nog langere S-vormige cyclus hebben demografische ontwikkelingen, de uitputting van de aarde en de graduele verschuiving van de economische en politieke macht van het Westen richting het Oosten, volgens sommigen een 500 jarige cylcus, een veel nadrukkelijkere invloed op onze toekomst dan wij gewend waren. De Oost-West dualiteit Als het zwaartepunt van deze golf in China ligt, wat betekent dit dan voor Europa en de VS? Uit de historie blijkt dat de leidende macht van een golf in de volgende golf zijn groei en welvaartsniveau redelijk op peil weet te houden, maar in de daaropvolgende golf buitenspel komt te staan. Een goed voorbeeld hiervan is het Verenigd Koninkrijk. Dit land was het groeicentrum van de eerste golf. Het profiteerde van haar technologische voorsprong op het gebied van kolen en stoom. De derde golf, de tweede industriële revolutie, had aardolie als voornaamste bron van energie. Een groot deel van de opgaande fase van deze derde golf ging aan het VK voorbij, omdat zij er niet tijdig in slaagden de omschakeling naar de nieuwe technologieën te maken. Hieruit zou men kunnen concluderen dat Europa en de VS zich nog niet al te veel zorgen hoeven te maken, maar dat Japan als leidende Figuur 1: Datering Kondratieffgolven Voorspoed Oorlog Recessie Depressie Herstel Eerste Kondratieff 1782-1802 1802-1815 1815-1825 1825-1836 1836-1845 Tweede Kondratieff 1845-1866 1866-1872 1872-1883 1883-1892 Derde Kondratieff 1892-1913 1920-1929 1929-1937 1937-1948 Vierde Kondratieff 1948-1966 1966-1973 1973-1980 1980-1990 Vijfde Kondratieff 1990-?? Bron: Van Duijn (2008) vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 6 1913-1920 macht van de derde golf een zware periode staat te wachten. Het dilemma voor de aanwezigen is de, door de kredietcrisis onaangedane hoge groei in Azië enerzijds, en de met de gevolgen van deze zelfde crisis kampende Westerse economieën anderzijds. Gegeven de ontwikkelingen in Azië waar een enorme middelklasse aan het ontstaan is, is het moeilijk om echt somber te worden over de mondiale economische groei. Toch lijkt het Westen hier maar moeilijk de aansluiting te kunnen vinden, terwijl de gevolgen van de kredietcrisis nog niet verteerd zijn. Op de kortere termijn zien de meesten dat de groei in China zich de komende jaren verder kan doorzetten, terwijl men minder optimistisch over de VS en Europa is zonder daarbij overigens zeer somber te zijn. Een enkeling vraagt zich echter wel af in hoeverre het Westen uiteindelijk van de groei in China kan blijven profiteren. China zal zijn aandacht meer en meer gaan richten op het binnenland en minder op de export. Trekken we een parallel naar Japan dan kan geconstateerd worden dat de westerse wereld weinig succesvol is in het afzetten van haar producten in dit land. Gevoegd bij de schuldenproblematiek leidt dit tot een aanmerkelijk minder rooskleurige toekomst voor Europa en de VS. Een meer optimistische variant is dat we aan de vooravond staan van een potentiële enorme productiviteitsstijging. Pas nu is de economie zodanig gestructureerd dat zij optimaal van de internet en IT-revolutie kan gaan profiteren. Deflatie, inflatie of hyperinflatie? Een ander onderwerp dat ter sprake kwam is de inflatieontwikkeling. Een vrees voor deflatie heeft plaatsgemaakt voor een verwachting van milde inflatie. Overigens is het de vraag of het woord “ vrees” hier op zijn plaats is. De angst die bestaat dan wel bestond voor een eventuele periode van deflatie wordt niet door iedereen begrepen. Kijkend naar het verleden is deflatie gebruikelijker dan inflatie. Vaak ook ging deflatie gepaard met een gezonde economische groei. Pas wanneer sprake is van een negatieve loon- prijsspiraal wordt de deflatie vervelend. Een enkeling geeft een aanzienlijke kans aan een stagflatiescenario. Belangrijkste argumentatie is de hoge schuldpositie van overheden gecombineerd met de enorme geldhoeveelheid, stijging van belastingen, grondstofprijzen, arbeidskosten per eenheid product en een toename van de angst voor inflatie. een meerjarig dalend deel van de golf bevindt. Duidelijk is dat we ons bevinden in een periode waarin zich grote veranderingen aan het voltrekken zijn: technologische vernieuwingen, demografische ontwikkelingen, het tot volwassenheid komen van grote, voorheen “emerging”, economieën en een daarmee gepaard gaande verschuivende economische en politieke macht van West naar Oost. Veranderingen die merkbaar zijn in de huidige tijdsgeest waarin mensen aanvoelen dat veranderingen aanstaande zijn, maar hier nog niet in mee willen gaan. Kees de Vaan Syntrus Achmea Samenvattend Bezien vanuit de positie van China als centrum van de huidige vijfde Kondratieff dan is het aannemelijk te veronderstellen dat de voorspoedfase van de mondiale economie zich in ieder geval nog een aantal jaren kan voortzetten. Het westerse deel van de wereld zal daarvan mogelijk deels, maar in ieder geval veel minder profiteren. Niet uitgesloten kan worden dat dit deel van de wereld zich al in vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 7 — Praktijk i de impact van een verplicht clearingregime voor otCderivaten — Auteurs Nicole Grootveld en Bas Zebregs1 Inleiding Op 15 september 2010, precies twee jaar na de val van Lehman Brothers, heeft de Europese Commissie een conceptverordening (Verordening) gepubliceerd.2 De Verordening verplicht vrijwel alle financiële instellingen OTC-derivatentransacties via een centrale clearingorganisatie (central counterparty/CCP) af te wikkelen. De introductie van een verplicht clearingregime maakt deel uit van een breder pakket maatregelen om de transparantie van de OTC-derivatenmarkten te vergroten en het systeemrisico te verminderen. In de Verenigde Staten is vergelijkbare regelgeving in voorbereiding (Dodd-Frank Act). Een verplicht clearingregime heeft een enorme impact op de werking van de OTC-derivatenmarkten en brengt specifieke risico’s en kosten met zich mee voor clearing members en hun cliënten. Omdat sprake is van een Bilaterale Structuur Buy Side “End” User Sell Side “End” User CCP structuur (na novatie) Buy Side “End” User Clearing Member CCP Clearing Member Sell Side “End” User Bron: AGP Figuur 1: Clearing members en novatie OTC-derivatentransacties worden bilateraal overeengekomen tussen twee marktpartijen. In een clearingstructuur komen de uiteindelijke transacties echter niet tot stand tussen de marktpartijen (“end users”) die de transactie hebben geïnitieerd maar tussen een beperkt aantal hoog gekapitaliseerde clearing members. Marktpartijen, die niet zelf de status van clearing member hebben, moeten daarom een clearingcontract met een (general) clearing member sluiten waarin de clearing member een volmacht verstrekt aan de marktpartij om, voor rekening en risico van de cliënt, in naam van de clearing member transacties af te sluiten. Bij novatie worden de transacties tussen de beide clearing members als het ware in tweeën geknipt waarna de centrale clearingorganisatie (CCP) daar als centrale tegenpartij wordt tussengeschoven. Vóór novatie is dus sprake van een transactie tussen twee clearing members. Na novatie is sprake van een transactie (i) tussen de clearing member van cliënt A en de CCP en (ii) tussen de CCP en de clearing member van cliënt B. De CCP fungeert na novatie als centrale tegenpartij, waarmee het tegenpartijrisico tussen clearing members wordt overgenomen door één CCP. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 8 verordening werkt deze direct door in de nationale wetgeving van de Europese lidstaten. De G-20 landen hebben afgesproken uiterlijk in 2012 een verplicht clearingregime voor gestandaardiseerde OTC-derivaten in te voeren.3 Reduceren CCP’s het systeemrisico CCP’s nemen het tegenpartijrisico over (zie Figuur 1) en reduceren daarmee potentieel het systeemrisico. Wanneer de CCP in staat is het faillissement van haar clearing members op te vangen, kan een domino-effect worden voorkomen. Bij CCP’s concentreren zich echter wel grote risico’s waardoor de gevolgen van een faillissement van een CCP potentieel dramatisch kunnen zijn. CCP’s worden de ultieme too big too fail instellingen. De kans dat een CCP failliet gaat is mede gezien de grote hoeveelheden onderpand die worden gevraagd gering. Echter, ondenkbaar is dat niet en in dat geval zou een CCP ook wel eens too big too save kunnen zijn. Onbegrijpelijk is daarom dat deze infrastructurele CCP’s gezien de inherente concentratierisico’s als commerciële instellingen gaan fungeren. Datzelfde geldt in mindere mate ook voor clearing members. Zij verrichten infrastructurele taken waarbij sprake is van een sterke risicoconcentratie en zouden hun werkzaamheden naar onze mening niet mogen combineren met de handel voor eigen rekening en risico. Een CCP biedt in potentie verrekeningsvoordelen omdat posities van haar clearing members met elkaar verrekend worden waardoor het tegenpartijrisico kan worden verminderd (multilateral netting, zie Figuur 2). Deze voordelen kunnen echter alleen worden behaald wanneer geen sprake is van marktfragmentatie. Daarvoor is het noodzakelijk dat • sprake is van slechts één CCP. In de praktijk is echter sprake van diverse concurrerende CCP’s. In de huidige Europese praktijk is SwapClear dominant voor zover het de clearing van interest rate swaps betreft terwijl ICE de onbetwiste marktleider is voor de clearing van credit default swaps. • slechts één clearing member wordt gebruikt. Veel partijen willen echter niet van een clearing member afhankelijk zijn. Denk daarbij naast commerciële redenen ook aan de noodzaak om in geval van een naderend faillissement van de Bas Zebregs Nicole Grootveld clearing member posities over te kunnen dragen aan een andere clearing member (portability). • Wanneer alle OTC-derivaten voor centrale clearing in aanmerking komen. Lang niet alle OTC- derivaten zijn voldoende gestandaardiseerd, liquide en adequaat te prijzen om voor verplichte clearing in aanmerking te komen. Naast centraal geclearde transacties zal dus ook de bilaterale structuur blijven bestaan. Zo zullen belangrijke verrekeningsvoordelen verloren gaan en kan het tegenpartijrisico zelfs groter worden (zie Figuur 3). Een CCP loopt gedurende de looptijd van een (OTC-derivaten)transactie tegenpartijrisico. Afhankelijk van de openstaande posities houden clearing members daarom onderpand aan bij een CCP. De clearing members verlangen op hun beurt onderpand van hun cliënten. In een CCP-structuur Bilaterale verrekening Multilaterale verrekening 20 A B A B 60 Er zal dus altijd sprake zijn van marktfragmentatie waarbij het zeer de vraag is in hoeverre de verrekeningsvoordelen die een CCP in potentie biedt ook gerealiseerd zullen worden. 50 15 C Een belangrijk voordeel van CCP’s ten opzichte van bilaterale clearing is dat de waarderingsmethode van de CCP leidend zal zijn. Daardoor zullen als het goed is minder geschillen bestaan over waarderingen van posities en de hoogte van het uit te wisselen onderpand. Verandering en impact Verplichte clearing leidt ertoe dat financiële instellingen die nu gewend zijn bilaterale (ISDA-) contracten te sluiten met tegenpartijen, in de toekomst gebruik moeten maken van een clearing member.4 Naar verwachting zal een relatief kleine groep CCP’s en clearing members de clearingmarkt domineren. Dat brengt het gevaar met zich mee dat er, in vergelijking met de huidige situatie, weinig onderhandelingsruimte zal zijn en dat hoge tarieven in rekening gebracht zullen worden.5 Naar onze mening zouden de Europese toezichthouders de bevoegdheid moeten hebben om in te grijpen. 5 10 55 Tegenpartijrisico: A=70, B=5, C=70, D=10 D 30 B C 20 50 D Tegenpartijrisico: A=60, B=0, C=20, D=0 Figuur 2: Bilaterale en multilaterale verrekening Bij bilaterale verrekening worden de onderlinge verplichtingen van tegenpartijen gesaldeerd tot een enkele (betalings)verplichting. Dit komt overeen met de huidige situatie onder ISDA contracten. Multilaterale verrekening is mogelijk wanneer een CCP als centrale wederpartij fungeert. De onderlinge (derivaten)contracten tussen Partij A-D zijn daardoor vervangen door contracten tussen Partij A-D met de centrale clearingorganisatie. Hierdoor is niet alleen sprake van verrekening tussen partijen onderling maar worden verplichtingen tussen alle partijen met elkaar verrekend. Dit leidt ertoe dat het tegenpartijrisico voor Partij B en D nihil is en het tegenpartijrisico voor Partij A en C wordt verminderd. De grafische weergave hieronder gaat er overigens wel vanuit dat Partij A-D allemaal de status van clearing member hebben. Voor de meeste marktpartijen zal dat niet het geval zijn. Stel dat Partij A geen clearing member is maar Partij C als clearing member gebruikt dan zal Partij C in totaal 80 ontvangen (20+60). Partij A krijgt vervolgens op basis van het clearingcontract met C een bedrag van 60. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 9 — Praktijk i Figuur 3: Marktfragmentatie – Bilaterale versus centraal gecleard De meer gestandaardiseerde en liquide derivatencontracten, zoals veel interest rate swaps en credit default swaps, zijn relatief eenvoudig te clearen. Voor deze producten zijn ook al CCP's actief. Voor andere derivatencontracten zoals inflation linked swaps en swaptions is dat (nog) niet het geval. Hoewel CCP's zullen proberen hun productaanbod te verbreden, zal een niet onbelangrijk deel van de derivatencontracten niet gecleard kunnen worden. Het feit dat een deel van de derivatentransactie centraal wordt gecleard en een deel (zoals nu) bilateraal wordt afgewikkeld, leidt tot marktfragmentatie. Operationeel heeft dit tot gevolg dat zowel bilateraal als met clearing members onderpand moet worden uitgewisseld. Daarnaast gaan verrekeningsvoordelen verloren en zal het tegenpartijrisico kunnen toenemen. Dat wordt inzichtelijk gemaakt in het volgende voorrbeeld waarbij een marktpartij zijn exposure uit inflation linked swaps (ILS) in een bilaterale structuur kan verrekenen met zijn exposure uit interest rate swaps (IRS) terwijl dat niet mogelijk is wanneer alleen IRS transacties centraal worden gecleard. Bilaterale verrekening leidt tot netto exposure 3 mln. Inflation Swap ISDA/CSA +5 mln. Interest Swap ISDA/CSA –2 mln. Inflation Swap ISDA/CSA +5 mln. zal veel meer onderpand verstrekt worden dan in de huidige bilaterale structuur. Dat komt omdat, in tegenstelling tot de huidige bilaterale contracten, niet alleen onderpand van de uitstaande verplichtingen wordt uitgewisseld ten behoeve van de tegenpartij (variation margin) maar dat daarnaast altijd extra margin gestort moet worden ten behoeve van de CCP (initial margin). Daar komt nog eens bij dat vermogensbeheerders in tegenstelling tot veel banken en hedgefondsen veelal eenzijdige posities hebben waardoor sprake is van een grotere exposure en veel meer onderpand gestort zal moeten worden. Met name voor de meer kredietwaardige marktpartijen heeft dit grote gevolgen omdat zij onder de bilaterale contracten nooit extra onderpand afdroegen. Hierdoor worden volgens ons de verkeerde partijen gestraft. De Verordening zou daarom moeten voorschrijven dat bij de onderpandberekening rekening gehouden moet worden met de kredietwaardigheid van partijen. In een bilaterale structuur wordt als onderpand cash of effecten uitgewisseld waarbij veel vermogensbeheerders de voorkeur aan effecten geven. Onderpand in de vorm van cash biedt de meeste zekerheid en is operationeel het eenvoudigst hanteerbaar. Hoewel de Verordening dat niet voorschrijft, lijken veel CCP’s er dan ook voor te kiezen om een deel van het onderpand (variation margin) uitsluitend in de vorm van cash toe te staan. Een strikte eis om alleen cash te aanvaarden, kan leiden tot liquiditeitsproblemen. Immers, wanneer vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 10 +3 mln Net. exposure +5 mln Net. exposure Interest Swap CCP –2 mln. Wanneer bilaterale ILS en centraal geclearde IRS niet gecleard kunnen worden, is exposure 5 mln. een cliënt geen cash voorhanden heeft dan zal deze op een andere manier cash moeten genereren door geld te lenen of bezittingen te verkopen. De crisis van 2008 heeft geleerd dat liquiditeitsproblemen niet onderschat mogen worden. Naar verwachting zullen veel clearing members funding diensten aanbieden. Wij verwachten een sterke groei van de markt voor repurchase agreements (repo’s) wat ook weer tegenpartijrisico’s met zich brengt. Aangezien over cash onderpand veelal een lage rentevergoeding wordt betaald en deze gelden niet anderszins worden belegd (opportunity loss), kunnen de kosten van cash onderpand zeer aanzienlijk zijn. Voor zover onderpand in de vorm van financiële instrumenten door de CCP was toegestaan, is van belang dat de Verordening bepaalt dat alleen zeer liquide financiële instrumenten als onderpand aanvaard mogen worden. Onduidelijk is of bijvoorbeeld staatsobligaties door CCP’s als onderpand aanvaard mogen worden. De Verordening zou CCP´s moeten verbieden alleen cash onderpand te accepteren en duidelijk moeten maken dat ook staatsobligaties als onderpand aanvaard dienen te worden. In de huidige Verordening is geen uitzondering voor intragroep transacties opgenomen. Dat lijkt een omissie. Net als onder bilaterale ISDA-contracten gebruikelijk is, verlangen veel CCP’s en clearing members dat onderpand in eigendom wordt overgedragen aan de CCP respectievelijk de clearing member. Het is daarbij van belang dat CCP’s vaak commerciële banken gebruiken als settlement bank waardoor het de vraag is of deze gelden afdoende beschermd zijn wanneer deze bank failliet gaat. Wij zouden er daarom voorstander van zijn om het verstrekken van onderpand ook mogelijk te maken door middel van garanties of verpandingen. Dat zou de pijn voor veel financiële instellingen verzachten omdat het aantal settlements verminderd zou kunnen worden en de CCP alleen toegang krijgt tot de margintegoeden waneer de kredietwaardigheid in het geding is. De door de clearing members en CCP’s berekende kosten, de verplichting om onderpand deels in cash te storten en de noodzaak liquiditeit te (kunnen) genereren, zullen de kosten voor veel eindgebruikers aanzienlijk doen toenemen. Zij hebben vervolgens diverse mogelijkheden: • het gebruik van OTC-derivaten voortzetten door de hogere kosten en dus een lagere performance te accepteren. Andere beleggingen kunnen worden afgebouwd om cash (onderpand) te genereren. Vervolgens kan met OTC-derivaten worden geprobeerd het risicoprofiel van de afgebouwde beleggingen te repliceren. Dat zou dus uiteindelijk leiden tot een groter gebruik van OTC-derivaten (en hogere onderpandeisen). • het gebruik van OTC-derivaten te verminderen. Bijvoorbeeld door meer risico’s te accepteren in plaats van deze af te dekken of door gebruik te maken van andere hedging strategieën die veelal grofmaziger zijn en dus een mismatch kunnen veroorzaken. De Verordening stelt ook strengere eisen aan bilaterale transacties die (nog) niet voor verplichte clearing in aanmerking komen. Zo is er de verplichting dagelijks onderpand uit te wisselen voor wat betreft de uitstaande verplichtingen (vergelijkbaar met variation margin). Op zichzelf is dat een goed idee. Een dagelijkse uitwisseling van onderpand kan voor kleinere marktpartijen echter problematisch en kostbaar zijn. Faillissement van de clearing member Wanneer een clearing member failliet gaat, houdt de CCP de posities van de gefailleerde clearing member op eigen boek. De CCP zal eerst proberen de posities van de gefailleerde clearing member inclusief de nog resterende (initial) margins over te dragen aan een andere clearing member. De Verordening voorziet daartoe in het aanwijzen van back-up clearing members maar zij zullen voorwaarden bedingen om te kunnen weigeren. Het ontbreken van een systeem van gegarandeerde overdraagbaarheid is een ernstige tekortkoming. Opvallend is ook dat de Verordening niets zegt over overdraagbaarheid wanneer een CCP failliet gaat. Tot slot merken wij op dat in potentieel chaotische situaties snel gehandeld moet worden. Zo kent SwapClear een procedure waarbij binnen 48 uur overgedragen dient te worden op straffe van liquidatie met alle vervangingsrisico’s vandien. Vermogensscheiding is essentieel wanneer een clearing member failliet gaat. Het is daarbij van belang of onderpand wordt aangehouden op een gesegregeerde cliëntrekening of een gezamenlijke omnibusrekening. Gesegregeerde rekeningen bieden meer bescherming maar minder verrekeningsmogelijkheden. Omnibusrekeningen bieden meer verrekeningsmogelijkheden maar wanneer sprake is van een tekort, verhaalt de CCP zich op het onderpand zoals dat door de gezamenlijke cliënten is gestort. Daarmee stelt een cliënt zich bloot aan risico’s die door derden zijn veroorzaakt. Marktpartijen moeten zich hiervan bewust zijn. Transactierapportages De Verordening schrijft ook voor dat OTCderivatentransacties zo spoedig mogelijk gerapporteerd worden aan centrale systemen (trade repositories). Voor zover transacties centraal worden gecleard, zal de CCP of de clearing member deze transacties melden. Maar ook bilaterale transacties moeten worden gemeld en dat kan, afhankelijk van de mate van detail en tijd waarbinnen gemeld zal moeten worden, een operationele uitdaging zijn. De transactiegegevens kunnen gebruikt worden door toezichthouders. Echter, voor zover deze gegevens aan de markt bekend worden gemaakt dient rekening te worden gehouden met de commerciële gevoeligheden van deze informatie. Dat kan worden opgelost door deze informatie pas na verloop van tijd en op geaggregeerde basis bekend te maken. De huidige Verordening laat deze vragen vooralsnog onbeantwoord. Noten 1 Nicole Grootveld is werkzaam als manager risk control & operations bij Cardano. Bas Zebregs is werkzaam als jurist bij APG Asset Management 2 ‘Proposal for the European Parliament and of the Council on derivative transactions, central counterparties and trade repositories’, Presidency Compromise 7 February 2011, 2010/0250(COD), 6239/11, <register. consilium.europa.eu>. Zie ook B.J.A. Zebregs, ‘Verplichte clearing voor OTC-derivaten in Europa’, Tijdschrift voor Financieel Recht, 2011-1/2, p. 5-17. 3 www.pittsburghsummit. gov. 4 International Swaps and Derivatives Association, heeft gestandaardiseerde Master Agreements ontwikkeld die van toepassing verklaard kunnen worden op alle OTC-derivatentransacties die tussen partijen worden gesloten. Meestal wordt periodiek onderpand uitgewisseld op basis van een aanvullende Credit Support Annex, vgl. <www. isda.org>. 5 Zo berekent SwapClear, de Europese marktleider voor de clearing van interest rate swaps, een tarief van 10bp voor effecten onderpand. Daarnaast wordt over cash onderpand een vergoeding van slechts EONIA -25bp betaald. Conclusie Er is sprake van een concept Verordening en veel moet nog worden uitgewerkt in nadere regelgeving. Duidelijk is wel dat verplichte clearing realiteit zal worden en dat de regelgevers vastberaden zijn verplichte clearing vóór eind 2012 in te voeren. Aanvankelijk waren vooral de banken actief in Brussel. Inmiddels begint ook de buy-side zich te mengen in de discussie. Het lijkt er echter op dat de risico’s en kosten die centrale clearing met zich meebrengt door veel marktpartijen en toezichthouders nog worden onderschat. Ook wordt het steeds duidelijker dat het systeemrisico door het gebruik van CCP’s wellicht beperkt kan worden maar dat het voor individuele eindgebruikers kan betekenen dat ze juist meer risico’s en kosten moeten accepteren. Hopelijk is het nog niet te laat en zullen in de Verordening nog aanpassingen worden aangebracht die de negatieve effecten voor veel marktpartijen zullen beperken. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 11 — Praktijk ii Meer waardering voor onderpand Hoe onderpand de waarde van derivaten bepaalt — Toen in de zomer van 2007 duidelijk werd dat er zeer grote problemen bestonden met subprime hypotheken in de Verenigde Staten, leidde dat binnen de kortste keren tot een wereldwijde liquiditeitscrisis. Onzeker over elkaars kredietwaardigheid bleken banken niet langer bereid elkaar geld te lenen, of alleen tegen ongekend hoge rentes. De financiële markten kwamen enkele dagen vrijwel tot stilstand. De crisis zorgde voor een drastische en blijvende verandering in de manier waarop derivaten worden gewaardeerd. In het verleden werden derivaten vooral verhandeld tussen banken en werd er geen onderpand gebruikt om het kredietrisico af te dekken. De waarde van het derivaat werd bepaald tegen Euribor, de interbancaire rente voor ongedekte leningen. Euribor bevat een impliciete opslag voor kredietrisico [1], [2], die in de jaren voor de crisis echter zeer laag was. De laatste tien jaar is er veel aandacht geweest voor het afdekken van kredietrisico. Tegenwoordig worden derivatenposities vrijwel zonder uitzondering gedekt met onderpand. Omdat het kredietrisico van derivaten daarmee zo goed als verdwenen is, verdwijnt ook de basis voor een opslag voor kredietrisico in de rente. Het gebruik van onderpand beïnvloedt met andere woorden de hoogte van de disconteringscurve [3], [4]. Auteurs Joeri Potters en Michel Lansink (Cardano) Figuur 1: Historische ontwikkeling van Euribor en Eonia 6,0% Faillissement Lehman Uitbreken kredietcrisis 5,0% Euribor EONIA 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% Mar 2002 Mar 2003 Mar 2004 vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 12 Mar 2005 Mar 2006 Mar 2007 Mar 2008 Mar 2009 Mar 2010 Mar 2011 De liquiditeitscrisis was niet zozeer de oorzaak, als wel de katalysator van de nieuwe manier van waarderen. Dit wordt duidelijk wanneer we Euribor vergelijken met een ander rentetarief. Op de top van de crisis leenden banken hoogstens nog voor zeer korte looptijden geld aan elkaar uit. Het rentetarief dat ze daarvoor rekenden was Eonia, het rentetarief dat betrekking heeft op (eveneens ongedekte) leningen met een looptijd van één handelsdag. Vanwege de korte looptijd is het kredietrisico op zulke leningen substantieel lager. Tot de zomer van 2007 bewegen Euribor en Eonia nagenoeg synchroon (figuur 1) en is het verschil tussen beide rentes klein en stabiel. De risicoperceptie is laag. Daar komt verandering in zodra de crisis uitbreekt: Euribor loopt sterk op als gevolg van het verhoogde kredietrisico en een gebrek aan liquiditeit waardoor het verschil ten opzichte van Eonia al snel meer dan een half procentpunt bedraagt. Een jaar later, in de periode na het faillissement van Lehman Brothers, loopt het verschil zelfs kortstondig op tot meer dan twee procentpunt. Voor het eerst is er sprake van een materieel waardeverschil wanneer tegen Eonia in plaats van Euribor wordt gewaardeerd. De gevolgen beperken zich vanzelfsprekend niet tot de bankensector, ook institutionele beleggers als pensioenfondsen worden ermee geconfronteerd. Pensioenfondsen hebben de laatste jaren op grote schaal gebruik gemaakt van derivaten als renteswaps om marktrisico’s af te dekken. De recente veranderingen betekenen dat deze derivaten op een andere manier gewaardeerd gaan worden en een substantieel andere waarde kunnen krijgen.1 In dit artikel gaan we in op enkele recente ontwikkelingen in de derivatenhandel. We lichten toe hoe de waardering van derivaten in het verleden tot stand is gekomen en wat er sinds het uitbreken van de kredietcrisis is veranderd. Een belangrijke verandering is dat Eonia (en niet Euribor) in het vervolg de basis vormt voor het waarderen van derivaten waarvan het kredietrisico is afgedekt. Een tweede belangrijke verandering die we toelichten is dat de waardering van derivaten nauw samenhangt met de afspraken die worden gemaakt over onderpand. We besluiten dit artikel met de consequenties die deze veranderingen hebben voor pensioenfondsen en andere eindgebruikers van derivaten. Van euribor naar eonia Wie vandaag de dag de omvang en de professionaliteit van de renteswapmarkt ziet, kan zich moeilijk voorstellen dat de eerste renteswap minder dan dertig jaar geleden werd verhandeld. De eerste swaps werden primair tussen banken onderling verhandeld zonder dat er voorzieningen werden getroffen om het kredietrisico af te dekken – er werd over en weer geen onderpand gestort. Het was logisch dat de banken de variabele rentebetalingen zouden baseren op Euribor, waar zij zich ook tegen financierden. De handel groeide explosief, spoedig waren renteswaps de meest verhandelde renteproducten en de grote liquiditeit bij verschillende looptijden maakte swaps bij uitstek geschikt om er een — De crisis zorgde voor een drastische en blijvende verandering in de manier waarop derivaten worden gewaardeerd. — betrouwbare rentecurve van af te leiden. Euribor werd in korte tijd de onbetwiste referentierente en vormde de basis voor de swapcurve waartegen allerlei producten en kasstromen contant gemaakt werden. Vooral in het laatste decennium heeft de swapen derivatenmarkt zich sterk ontwikkeld. Nieuwe spelers traden toe van buiten de bankwereld, zoals pensioenfondsen en verzekeraars. De verhandelde volumes groeiden sterk en er kwam mede daardoor meer aandacht voor het afdekken van tegenpartijrisico. Collateral management, het beheer van onderpand met als doel het tegenpartijrisico van een derivatentransactie te reduceren, nam een grote vlucht. Kwam het tien jaar geleden nog voor dat er geen onderpand werd gestort of dat het onderpand op maandbasis werd aangepast, tegenwoordig is het uitwisselen van onderpand de standaard en worden waardeveranderingen in de regel zelfs op dagbasis verrekend. Derivaten zijn daarmee zo goed als vrij van kredietrisico en het is logisch dat ze gewaardeerd worden tegen een (zo goed als) risicovrije rente. Een geschikte kandidaat daarvoor is Eonia. Het onderstaande eenvoudige voorbeeld geeft de relatie weer tussen de waarde van onderpand en de disconteringvoet. Een pensioenfonds heeft over een jaar een bedrag van duizend euro tegoed van een tegenpartij. Veronderstel dat de contante waarde hiervan € 950 is. Om het kredietrisico te minimaliseren, wordt de tegenpartij verzocht de contante waarde Michel Lansink (l) en Joeri Potters (r) (de € 950) als onderpand te storten. Gedurende het jaar groeit de contante waarde aan tot duizend euro en het onderpand houdt hier gelijke tred mee. Dat is immers het hele punt van onderpand: als de tegenpartij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, moet het onderpand voldoende zijn om de contante waarde van de kasstroom te dekken. Het voorbeeld maakt het volgende duidelijk: wanneer een (derivaten)positie met onderpand wordt afgedekt, volgt de disconteringvoet uit het rendement op het onderpand. Banken onderling gebruiken standaard cash als onderpand en vergoeden hierop Eonia. Dat impliceert dat de bijbehorende derivatenpositie ook tegen Eonia contant gemaakt moet worden. Zoals eerder belicht: tot 2008 was er geen materieel verschil tussen Euribor en Eonia en dus geen expliciete noodzaak tot differentiatie. De crisis heeft het gebruik van Eonia voor discontering in gang gezet. Bij het handelen in derivaten wordt al ruime tijd rekening gehouden met Eonia als disconteringscurve. In de volgende paragraaf gaan we in op de relatie tussen onderpand en disconteringscurve wanneer niet cash maar obligaties als onderpand fungeren. Dit is in het bijzonder relevant voor pensioenfondsen. Csa discounting De toetreding van pensioenfondsen tot de derivatenmarkt heeft ertoe geleid dat er verschillende soorten onderpand worden gebruikt. Wanneer banken onderling derivaten handelen, is cash als onderpand gebruikelijk. Voor pensioenfondsen ligt het storten van cash echter veel minder voor de hand, aangezien ze vaak geen substantiële allocatie vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 13 — Praktijk ii naar cash hebben. Daar staat tegenover dat ze doorgaans een groot deel van hun belegd vermogen in obligaties aanhouden. Pensioenfondsen die derivaten gebruiken, laten daarom contractueel vastleggen dat ze obligaties als onderpand mogen storten en ontvangen. Dergelijke afspraken worden vastgelegd in de Credit Support Annex (de CSA), een bijlage van de officiële ISDA-documentatie die de marktstandaard is voor derivatentransacties. Voor de bank betekent een dergelijke afspraak dat het van groot belang is op ieder moment cash in obligaties om te kunnen wisselen. De bank maakt hiervoor gebruik van de repo-markt. tekort schiet om eventuele verliezen te dekken (een zogeheten joint default). Omdat de lening met onderpand verzekerd is, is de rentevergoeding op de lening betrekkelijk laag. Wanneer het onderpand van zeer hoge kwaliteit is (bijvoorbeeld triple A staatsobligaties van Europese overheden als Nederland, Duitsland en Frankrijk), zijn het liquiditeits- en kredietrisico miniem en zal de rentevergoeding ongeveer rond Eonia liggen. Van andere overheden (Griekenland, Spanje, Ierland) en bedrijfsobligaties ligt de kredietwaardigheid een stuk lager en is de rentevergoeding hoger. Om te zien hoe het onderpand de waardering van — ... kredietrisico bij derivatentransacties is tegenwoordig tot een minimum beperkt. — Een repurchase agreement of repo is een transactie waarbij geld wordt geleend dat door onderpand wordt gedekt. Enigszins gestileerd betekent dit het volgende: de partij die geld uitleent, ontvangt onderpand. Zodra de lening afloopt, wordt het geleende bedrag terugbetaald met rente en wordt ook het onderpand weer overgedragen. Vanwege het onderpand is het tegenpartijrisico in een repo minimaal: er treedt immers alleen verlies op als de tegenpartij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen en tegelijkertijd de waarde van het onderpand Figuur 2: Overzicht kasstromen in geval van cash als onderpan Cash (financiering) Financiering Cash (onderpand) Bank Eonia Pensioenfonds Eonia Figuur 3: Overzicht kasstromen in geval van obligaties als onderpand Cash (financiering) Financiering Bank Obligaties (onderpand) Eonia (1) obligaties (onderpand) (2) Eonia + X% Cash Repomarkt vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 14 Pensioenfonds derivaten beïnvloedt, nemen we aan dat een bank en een pensioenfonds een swap hebben gehandeld die een positieve waarde voor het pensioenfonds heeft gekregen. Er bestaat nu een aantal mogelijkheden wat betreft onderpand: 1 Als de CSA tussen de bank en het pensioenfonds alleen cash toelaat, trekt de bank cash aan (intern of extern) tegen Eonia. De cash wordt vervolgens als onderpand doorgezet naar het pensioenfonds (figuur 2). De rente die de bank en het pensioenfonds elkaar onderling vergoeden op de cash ligt vast in de CSA en is doorgaans Eonia. Zoals hierboven beargumenteerd legt dit tevens de disconteringscurve vast. 2 Als de CSA alleen staatsobligaties van de hoogste kredietwaardigheid toelaat, zal de bank opnieuw cash aantrekken tegen Eonia (figuur 3). De cash wordt vervolgens uitgeleend in de repo-markt en de bank ontvangt behalve hoogwaardige staatsobligaties als onderpand op termijn ook een rentevergoeding die ongeveer vergelijkbaar is met Eonia (X in de figuur is hier bij benadering nul). Het onderpand van de repo wordt naar het pensioenfonds gestort als onderpand voor de derivatenportefeuille. Het pensioenfonds ontvangt obligaties van de gewenste kwaliteit en de bank ontvangt een rentevergoeding in de buurt van Eonia over haar cash lening. De disconteringcurve die van toepassing is op het derivaat is ook in deze situatie Eonia. 3 Als de CSA ook minder kredietwaardige obligaties toelaat, bestaat er voor de bank een mogelijkheid om een hogere vergoeding dan Eonia te krijgen. Cash wordt uitgezet in de repo-markt, maar dit keer neemt de bank genoegen met onderpand van mindere kredietkwaliteit (figuur 3). Hierop ontvangt de bank een hogere rentevergoeding (de opslag X in de figuur is in dit geval groter dan nul). Hoe hoog de opslag boven Eonia precies is, hangt onder andere af van de looptijd van de repo, de kwaliteit van het onderpand en de liquiditeit ervan in de markt. De obligaties worden tenslotte gestort naar het pensioenfonds als onderpand voor de derivatenportefeuille. Dit vertaalt zich in een hogere disconteringscurve (ten opzichte van Eonia) en een lagere absolute marktwaarde van derivaten ten opzichte van Eonia. Vanwege de afspraken in de CSA resulteert voor het pensioenfonds dus een lagere marktwaarde van de swap dan in de voorgaande twee voorbeelden. De voorbeelden maken duidelijk dat er waarde zit in onderpand. Wanneer cash als onderpand wordt gebruikt, zijn de financierings- en disconteringsrente gelijk aan Eonia. Dat geldt in grote lijnen ook wanneer cash wordt vervangen door obligaties van de hoogste kredietwaardigheid. Wanneer de CSA kwalitatief minder hoogwaardig onderpand toestaat, leidt dat tot een hogere rente en een andere waarde van het derivaat. In de volgende paragraaf bespreken we welke consequenties dit heeft voor pensioenfondsen. Consequenties voor pensioenfondsen De overgang naar Eonia is inmiddels een aantal jaar gaande en heeft enkele gevolgen waar pensioenfondsen zich op moeten voorbereiden. De waardering van derivaten is veranderende. Fondsen krijgen daarmee te maken bij het afsluiten van nieuwe derivaten en bij het tussentijds waarderen van bestaande posities. Dit is onder andere relevant in de volgende situaties: • Unwinden: het komt geregeld voor dat pensioenfondsen bestaande derivatencontracten openbreken. De eenvoudigste manier is een zogeheten unwind, waarbij het contract met de tegenpartij wordt ontbonden en de contante waarde ervan wordt uitbetaald. De rentecurve waarmee het lopende derivaat wordt gewaardeerd, hangt af van afspraken die zijn opgenomen in de CSA. • Noveren: In sommige gevallen is de oorspronkelijke tegenpartij niet goed gepositioneerd om de unwind uit te voeren of is er een derde partij die gunstiger voorwaarden biedt. Het pensioenfonds kan dan besluiten het contract te noveren. Anders dan bij een unwind blijft de oorspronkelijke transactie bestaan: een derde partij neemt de Literatuur [1] Collin-Dufresne, P. en Solnik, B. (2001) On the term structure of default premia in the swap and LIBOR markets, Journal of Finance, juni 2001 [2] Feldhuetter, P. en Lando, D. (2007) Decomposing swap spreads, Journal of Financial Economics 88-2008. [3] Johannes, M. en Sundaresan, S. (2007) The impact of collateralization on swap rates, Journal of Finance, februari 2007. positie van het pensioenfonds over. Noveren werd onder andere veel toegepast toen nog niet alle banken over waren gegaan op CSA Discounting. Er kon toen tijdelijk geprofiteerd worden van de verschillen in waardering tussen banken. • Bij collateral management is de waarde van de derivatenpositie bepalend voor de hoeveelheid onderpand die gestort moet worden. Een afwijking in waardering kan leiden tot een dispuut met de tegenpartij. Het pensioenfonds moet zorgen dat er tijdig aanpassingen in de administratieve systemen worden gemaakt, in lijn met de huidige ontwikkelingen. Een andere relevante ontwikkeling [5] die nauw aan het bovenstaande gerelateerd is, is de komst van een Central Clearing Counterparty (CCP). Binnen de Europese Commissie wordt hard gewerkt aan regelgeving rondom de OTC-derivatenhandel. Doelstelling is het tegenpartijrisico dat voortvloeit uit het gebruik van OTC-derivaten onder te brengen bij één centrale tegenpartij: de CCP. Deze centrale instelling moet leiden tot minder kredietproblemen en meer transparantie in de derivatenmarkt. De CCP zal eind 2012 van start gaan voor onder andere renteswaps. Volgens de huidige stand van zaken zijn vanaf dat moment ook Nederlandse pensioenfondsen die renteswaps gebruiken, gebonden aan dit nieuwe orgaan. Hoewel veel nog onzeker is, zal de CCP naar verwachting met name cash als onderpand accepteren en daarover een rente op basis van Eonia vergoeden. Conclusie De waardering van derivaten heeft de afgelopen jaren een verandering ondergaan. De opkomst van collateral management heeft ertoe geleid dat kredietrisico bij derivatentransacties tegenwoordig tot een minimum wordt beperkt. Er bestaat een directe relatie tussen het rendement op onderpand en de rente die wordt gebruikt om derivaten te waarderen. De basis voor het waarderen van derivaten is verschoven van Euribor naar Eonia wanneer cash als onderpand wordt gegeven. Wanneer obligaties als onderpand worden toegestaan kan dit, afhankelijk van de kredietwaardigheid van het onderpand, leiden tot een rentecurve die boven Eonia ligt. [4] Piterbarg, V. (2010) Funding beyond discounting: collateral agreements and derivatives pricing, Risk Magazine, 2010 [5] Grootveld N. en Zebregs, B. (2011) De impact van een verplicht clearingregime voor OTC-derivaten. VBA Journaal, voorjaar 2011 Noot 1 Ter indicatie van het verschil in marktwaarde waarderen we een renteswap met een looptijd van dertig jaar, een vaste rente van 4,5% (versus zesmaands Euribor) en een hoofdsom van € 100 miljoen tegen de Euribor- en de Eoniacurve. Gewaardeerd tegen de Eonia-curve ligt de marktwaarde van de swap circa 4% hoger. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 15 — intervieW & netWerk jan dobber en Cees vermaas: van hoekman naar alternatief platform — De wereld van de beurzen is snel aan het veranderen. Als je door het beursgebouw van architect Jos Cuypers op Beursplein 5 loopt, dan voel je nog de sfeer van vroeger. Glas in lood, mooie bakstenen en een statig trappenhuis. De sigarenrook hangt bij wijze van spreken nog in de nissen waar de handelaren vroeger hun orderbonnetjes invulden. De kappersstoel in de hal is een relikwie uit de tijd dat beurshandelaren nog gesoigneerde heren waren, die alle tijd hadden om zich te laten verzorgen. De handel begon vroeger om elf uur en sloot om drie uur. Van veel fondsen werd maar een paar keer per dag een notering gemaakt. Auteur Jaap Koelewijn Het is allemaal verleden tijd. De beurs is allang niet meer de centrale handelsplaats waar het grootste deel van de handel fysiek bij elkaar komt. De handel vindt plaats in gigantische datacentra, meerdere voetbalvelden groot, waar de computers de algoritmen voor de matching van het orderboek in milliseconden uitvoeren. Extreme snelheid is normaal geworden. Een gemiddelde transactie neemt 0,3 seconden in beslag. In de grote fondsen wordt doorlopend een notering gemaakt. De traditionele beurs, die nog geen vijfentwintig jaar geleden eigendom was van leden van de Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel is zelf ook beursgenoteerde onderneming geworden. Er is geen zelfregulering meer, maar de AFM houdt in Nederland toezicht op de beurs en de alternatieve platforms. Er vinden in de beurswereld in hoog tempo fusies en overnames plaats. Amsterdam Exchanges, de AEX, ging op in Euronext, Euronext fuseerde met de New York Stock Exchanges en ondertussen is er alweer een fusie tussen deze gigant en de Duitse beurs in voorbereiding. Ook de alternatieve marktplaatsen kunnen zich niet aan de consolidatiegolf onttrekken. Maar houden al deze veranderingen ook verbeteringen in? Sinds de invoering van MiFID, Markets in Financial Instruments Directive, in 2007 zijn er grote veranderingen opgetreden. Het klassieke model van de nationale beurs als centrale plaats voor handel en noteringen stond al jarenlang zwaar onder druk. De buitenbeurshandel, die altijd al bestond, nam de afgelopen decennia toe. Sinds MiFID mogen effectenhuizen hun eigen handelsplatforms hebben. Daarop kunnen ze hun eigen orders uitvoeren en ook orders intern tegen elkaar wegstrepen. Was inhouse matching tien jaar geleden nog een taboe, nu is het aan de vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 16 orde van de dag. Maar wordt de klant er echt beter van of ziet hij risico’s over het hoofd? Het blijft dus de vraag of de veranderingen verbeteringen zijn. Worden de kosten echt lager als de spreads toenemen? Wat zijn de risico’s van het verhandelen van orders buiten een central counterparty om? Wat is de toekomst van de klassieke beurs? Kunnen de toezichthouders het allemaal nog aan? VBA Journaal laat twee experts aan het woord. Hier, in de rubriek Interview Jan Dobber, zelfstandig investeerder en ex-directeur Optiver. In de rubriek Netwerk Cees Vermaas, CEO van NYSE Euronext Amsterdam. Bij de gesprekken kwamen dezelfde onderwerpen aan bod. De overeenkomsten en verschillen geven stof tot nadenken. — Door de invoering van MiFID, (Markets for Financial Instruments Directive) zijn er grote veranderingen opgetreden in het functioneren van financiële markten. Een belangrijke verandering is dat er ruimte is gecreëerd voor alternatieve marktplaatsen waarop ook retailorders afgewikkeld mogen worden. Het was altijd al mogelijk om orders voor de wholesale markt buiten de beurs om af te wikkelen. Nieuw is ook dat orders op een trading platform intern tegen elkaar weggeboekt mogen worden. Men noemt dit inhouse matching. Omdat er verschillende mogelijkheden zijn om orders af te wikkelen, moeten de effectenhuizen hun klanten best execution van de orders garanderen. Dit betekent dat de orderuitvoering plaatsvindt tegen zo laag mogelijke kosten en met een zo hoog mogelijke snelheid. De opkomst van alternatieve platforms heeft verschillende gevolgen. In de eerste plaats hoeven de platforms geen pre-trade transparantie te bieden over hun orderboek. Dat heeft tot de kritiek geleid dat de kwaliteit van de prijsvorming vermindert. Vraag en aanbod en bied- en laatprijzen zijn immers niet bij alle marktpartijen bekend. In de tweede plaats gebeurt het afwikkelen van de handel – de levering van stukken – bij alternatieve platforms niet altijd via een centrale tegenpartij. Als een effectenhuis de tegenpartij is, dan ontstaat tegenpartijrisico. — intervieW jan dobber: ‘er is nog ruimte voor prijsverbetering’ — Even googelen op Jan Dobber levert weinig op. Hij opereert in stilte. Hij heeft geen relatie met de gelijknamige Jan Dobberschool in Haarlem. Jan Dobber was directeur van het beurshandelsbedrijf Optiver. Dit bedrijf is in 1986 opgericht. Toen was het nog een klassieke market maker op de optiebeurs. Dat is nu anders. Op de website van Optiver staat: ‘Today, we are one of the leading international proprietary trading firms, employing more than 550 employees worldwide.’ Dobber heeft, na zijn terugtreden, een aanzienlijk deel van zijn belang verkocht, maar is ondernemer gebleven. Hij meldt spontaan nog wel aandeelhouder van Optiver te zijn, maar hij bemoeit zich niet meer met de dagelijkse operatie. Hij is nu investeerder in bedrijven. Ik wil processen altijd efficiënter maken, zegt hij. Op die manier blijf je de concurrentie een stap voor, terwijl je de markt in zijn geheel ook efficiënter maakt. Hij investeert o.a. met Willem Middelkoop in het Gold and Discovery Fund. Aan dat efficiënter maken van de markt draagt hij indirect nog steeds bij. Optiver is aandeelhouder van het handelsplatform Chi-X dat naar verluidt gekocht gaat worden door het Amerikaanse bedrijf Bats. We spraken met een ontspannen en energiek ogende Jan Dobber over de toekomst van de handel. Is er nog ruimte voor een centrale marktplaats? Een belangrijke functie van een beurs is bieden van de gelegenheid tot ‘price discovery’. Professionele handelspartijen op een markt stellen risicokapitaal ter beschikking om de handel mogelijk te maken. Een handelaar neemt risico. Hij heeft uiteindelijk altijd een eigen boek. Als je geen eigen positie hebt, kun je de handel niet faciliteren. De handel heeft dus een belang bij het verschaffen en in stand houden van liquiditeit. Professionele handelaren zullen hun kapitaal daar inzetten, waar zij de meeste waarde toevoegen. Omdat een handelaar alleen beloond wordt als hij daadwerkelijk een transactie doet, wordt hij automatisch geprikkeld om de hoogste biedprijs en de laagste laatprijs af te geven. In dat geval zullen de marges tussen bied- en laatkoersen optimaal zijn. De directionele order flow – de orders van eindbeleggers – wordt dan op Jan Dobber (1963) is actief in de financiële sector sinds 1985. Na een periode bij ABN AMRO Bank kwam hij bij het net opgerichte Optiver terecht. Gedurende zijn 17 jaar bij Optiver is hij als directeur mede verantwoordelijk voor het uitgroeien van Optiver tot één van de grootste en meest vooraanstaande handelshuizen met een wereldwijd netwerk in zowel de aandelen- als derivatenmarkten. Sinds zijn vertrek bij Optiver is hij actief als investeerder in en adviseur van hedgefondsen en als informal investor. Banken en andere financiële instellingen beroepen zich regelmatig op zijn expertise op het gebied van financiële markten. de meest efficiënte manier verwerkt. Je zou kunnen zeggen, dat als er één keer per dag op één plaats een veiling plaatsvindt, de prijsvorming en de liquiditeit optimaal zijn. Dat is niet de werkelijkheid en het is voor de grote fondsen met veel handel ook niet nodig. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 17 — intervieW Je ziet dat er sprake is van golfbewegingen. Er is altijd buitenbeurshandel geweest. Institutionele beleggers wikkelden vroeger ook grote transacties af buiten de beurs om, al dan niet op een eigen platform. Er was ook concurrentie tussen beurzen. In Duitsland kon je ook derivaten kopen op Nederlandse fondsen. Met indices lag – en ligt – dat moeilijker, want voor een derivaat op een beursindex moet je royalty’s betalen. Door de invoering van MiFID verwachtte iedereen dat de handel buiten de beurs om, op alternatieve beurzen, een grote vlucht zou nemen. We zien nu wel dat de spreads tussen bied- en laatkoersen op alle beurzen wat groter zijn geworden, en dat het aantal aandelen waarvoor deze prijs geldt is afgenomen. Dat komt niet alleen door de grotere volatiliteit en de risicoaversie. Ook voor het omvallen van Lehman zag je al dat de spreads wat opliepen. Dat komt door het meer gefragmenteerd worden van de handel. Er zijn meer alternatieven waardoor de handel per platform soms dunner wordt. Uiteindelijk zal er een optimum ontstaan tussen de handel op een centrale plaats en die op alternatieve platforms. Er is meer concurrentie en dat is uiteindelijk goed. — Het zegt al genoeg dat Euronext zijn prijzen voor large caps heeft verlaagd. Daar zat dus nog ruimte. — Is de handel goedkoper geworden? Dat is nog maar de vraag. Aan de ene kant zie je dat de belegger meer mogelijkheden krijgt. Dat is een goede zaak. Maar er zijn ook nadelen. Als je via de centrale markt handelt, dan weet je dat de clearing via een centrale counterparty loopt. Je bent er nagenoeg zeker van dat je de stukken geleverd krijgt. Handel je via een alternatief platform, dan kan het zijn dat je niet via zo’n partij cleart. De transactie kan ook via een broker lopen. Er is dan sprake van een counterparty risk. Als de broker omvalt, kunnen er problemen ontstaan. Dat hebben we gezien bij het omvallen van Lehman. De curatoren zijn nog steeds bezig met het afwikkelen van het faillissement. Wie de stukken van een verkooptransactie nog wil leveren, krijgt nul op het rekest, want daar zit de curator niet op te wachten. Als je gekocht had, en je moet afnemen, dan heb je geen keus. De curator zal er ongetwijfeld voor hebben zorg gedragen dat deze transactie reeds is afgewikkeld. Het risico is dus niet symmetrisch. Als je de stukken niet hebt kunnen leveren, loop je prijsrisico. Je zult ze alsnog moeten verkopen tegen de actuele koers en die kan lager zijn. Het is niet zo dat je je geld kwijt bent, want het is delivery versus payment. Je krijgt je geld wel, maar de hoofdsom kan wel lager zijn bij de actuele prijs. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 18 De transactie is misschien wel goedkoper, maar de belegger moet rekening houden met andere risico’s. Bij handel via een alternatief platform treden extra risico’s op. Professionele partijen zijn zich daarvan bewust, maar of de particulier snapt wat de risico’s zijn, weet ik niet. Je zult alle kosten en risico’s van een transactie mee moeten nemen. Bij best execution denken de meeste beleggers aan de laagste prijs en de snelste uitvoering. Ik vind de nadruk op snelle uitvoering wat eenzijdig. Bij een goede orderuitvoering gaat het om veel meer aspecten. In dat opzicht heeft MiFID het leven niet eenvoudiger gemaakt. Levert de fusie tussen beurzen voordelen op? De belegger zal meer keuze krijgen, maar de voordelen zijn nog niet maximaal. Elke beurs heeft zijn eigen clearing. In de VS is dat anders. Daar is één centraal clearing house. Daardoor kun je makkelijker tussen verschillende platforms kiezen. Het begrip best execution is in de VS veel duidelijker. Halen de alternatieve platforms de krenten uit de pap? Ongetwijfeld. Het zegt al genoeg dat Euronext zijn prijzen voor large caps heeft verlaagd. Daar zat dus nog ruimte. Dat is het effect van concurrentie. Houdt de centrale markt zijn unieke positie voor listing vast? Waarom zou Euronext daarin een bijzondere positie hebben? De markt bepaalt zelf wel wat er gaat gebeuren. Neem nu het bedrijf van Peter Paul de Vries. Zijn vehikel Value8 – ontstaan door een reverse takeover – biedt een alternatief voor een IPO. De aanbieders dicteren niet hoe de markt eruit zal zien. De markt zoekt zelf naar een optimale oplossing. De aanbieders moeten zich aanpassen aan de vraag. Welke voorwaarden zijn er nodig voor zo’n optimum? Het is belangrijk dat beleggers zekerheid hebben over een goede uitvoering en afwikkeling van orders. De derivatenmarkt kan zich in Nederland zo goed ontwikkelen, omdat er een goed systeem van clearing is. Dat draagt bij aan het vertrouwen van beleggers in de markt. Dan zie je dat die markt zich goed ontwikkelt. Wat vind je van flash trading? De bedoeling van MiFID was, dat door de concurrentie tussen platforms de marges kleiner zouden worden. Bij flash trading is dat niet het geval. Een handelsplatform moet voordat ze een trade op het eigen platform afwikkelen – dat kan betekenen dat er interne matching plaatsvindt – eerst de order aan de markt laten zien. Daar hebben ze milliseconden de tijd voor. Het kan zijn dat een andere partij die order dan overneemt. Hitten noemen we dat. Maar dat gebeurt niet noodzakelijk tegen een betere prijs, want het is heel goed mogelijk dat de evenwichtsprijs een stukje onder de gequote prijs ligt. Je hebt pas echt prijsverbetering als de trade wordt gedaan tegen een iets lagere prijs. Als er volledige transparantie zou bestaan, dan trad die prijsverbetering wel op. — netWerk — Cees vermaas: van beurs met it systeem naar it systeem met een beurs — Cees Vermaas is sinds juni 2010 de CEO van NYSE Euronext Amsterdam. Zijn CV maakt duidelijk wat voor bedrijf een beurs tegenwoordig is. Anders dan zijn voorgangers heeft hij geen loopbaan in de financiële sector doorlopen. Hij studeerde technische bedrijfskunde in Den Haag en maakte daarna carrière in de ICT. Hij werkte tot en met 2001 bij Getronics en CMG en trad per 2002 in dienst bij de beurs. Vermaas ziet scherp wat de uitdagingen van de beurs als centrale marktplaats zijn. Hij maakt duidelijk dat hij de grote veranderingen die op zijn bedrijf afkomen als een uitdaging ziet en wil ermee aan de slag. Is er in de nieuwe marktstructuur, met decentrale handelsplaatsen, nog ruimte voor een beurs zoals NYSE Euronext? Alle veranderingen komen uiteraard niet onverwacht. Al zeven jaar voordat MiFID werd ingevoerd fuseerden de beurzen pan-Europees. Euronext ontstond daardoor. Het was al veel langer duidelijk dat de klassieke centrale markt waarin het overgrote deel van de order flow verplicht naar de centrale gereglementeerde markt moest onder druk stond. Er zijn al veel langer platforms waarop professionele marktpartijen hun flow konden afwikkelen. In dat opzicht moet je de veranderingen niet overschatten. Het is een proces dat al decennialang aan de gang is en dat gedreven wordt door technologische ontwikkelingen. We zitten nu in de derde golf van het consolidatieproces van beurzen. Eerst was er een Europese fusiegolf, daarna kwam de intercontinentale fusietrend en nu zien we dat er wereldbeurzen ontstaan. De voorgenomen fusie van NYSE Euronext met Deutsche Börse zal leiden tot zo’n wereldspeler. We zijn ook buiten onze thuismarkten actief. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een ‘hub’ in het Midden Oosten. Ik ben ervan overtuigd dat er ruimte zal blijven bestaan voor beurzen met een breed aanbod van diensten. Wij bieden de belegger meer dan alleen een handelsplatform. Auteurs Jaap Koelewijn en Inge van den Doel Cees Vermaas Toch bestaan de alternatieve platforms bij de gratie van hun lagere kosten. Dat is waar en dat hebben wij ons aangetrokken. Wij zijn flink goedkoper geworden. Voor de meest courante handel zijn onze prijzen verlaagd. We rekenen voor een order met een omvang van 10.000 euro tussen de 0,3 en 0,5 basispunten. De beurskosten van een dergelijke order bedragen dus gemiddeld 40 cent. Het grootste deel van de kosten van een trade wordt door de broker in rekening gebracht. Als de retailklant 15 basispunten betaalt, dan zijn onze kosten daarvan maar een fractie. De alternatieve platforms trekken het meest aantrekkelijke deel van de handel naar zich toe. Bovendien heeft de professionele handel – de derivatenhuizen en de proptraders – behoefte aan platforms waarop ze hun eigen posities kunnen afwikkelen. Deze behoefte is een gegeven, maar er zal altijd een centraal orderboek moeten blijven. Daar vindt de prijsvorming plaats en wordt liquiditeit gevormd. De alternatieve platforms doen aan cherry picking en hebben mogelijk geprofiteerd van interne vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 19 — netWerk laat draaien. Wij worden actiever in een ander deel van de value chain van de effectenhandel. Feitelijk hebben we nu drie kernactiviteiten: de cash handel, de derivatenhandel en de IT. In de laatste poot zetten we nu 450 miljoen euro om. Onze ambitie is om daar op een termijn van een paar jaar een miljard omzet te realiseren. Wat onderscheidt dan een beurs zoals NYSE Euronext van de alternatieve marktplaatsen? De alternatieve marktplaatsen bieden de klant een zeer specifiek aanbod. Je kunt in een beperkt aantal fondsen tegen lage prijzen handelen. Onze propositie aan de klanten is veel breder. Wij leveren een groot aantal andere producten en diensten. Denk bijvoorbeeld aan listing. Genoteerd zijn op een bekende beurs draagt bij aan de branding van een bedrijf. Het heeft richting de kapitaalmarkt toegevoegde waarde om op een beurs genoteerd te staan. Maar het allerbelangrijkste is dat een beursnotering een onderneming flexibele toegang tot de kapitaalmarkten biedt. We hebben het afgelopen jaar gezien dat er grote emissies – meestal van al genoteerde bedrijven – zijn geweest. Er is voor vele miljarden kapitaal uit de markt gehaald. De IPO markt stond op een laag pitje, maar de al genoteerde bedrijven waren erg actief. Ook voor private equity bedrijven zijn wij belangrijk. Op enig moment zullen zij weer van hun participaties af moeten. Zij kunnen dat via een beurs doen. En de private equity partijen kunnen er natuurlijk zelf ook kapitaal ophalen. Daarnaast ontwikkelen en beheren we indices. Op de beurs staan gestructureerde producten genoteerd en kunnen Exchange Traded Funds worden verhandeld. Tenslotte zijn we natuurlijk nog steeds de belangrijkste plaats waar derivaten verhandeld worden. Nederland heeft daarin een zeer sterke positie. — subsidiëring door NYSE Euronext, in de zin dat wij voor de meest liquide aandelen mogelijk te duur waren en voor de minder liquide wat te goedkoop. Zoals ik al zei, dat hebben we ons aangetrokken. We spannen ons onder druk van de concurrentie nog meer in om de klant goed te bedienen. We zijn klantvriendelijker geworden, denken nog meer dan vroeger goed met onze klanten mee en bedenken gerichte oplossingen. Kun je daarvan voorbeelden geven? Dat er partijen zijn die hun eigen platform hebben en daarop intern matchen is een gegeven. Wij bieden nu oplossingen voor deze klanten op basis van onze deskundigheid en technologische kennis van handelsalgoritmen. Wij kunnen de klant helpen bij het opzetten en het operationeel houden van hun eigen platforms. De grote banken kunnen onze specifieke kennis en ervaring op IT gebied insourcen. Ons bedrijf verandert daardoor. In het verleden kwam de klant naar onze markt en onze systemen. Nu brengen wij de systemen naar de klant. Dat moet je overigens niet letterlijk opvatten. Onze computersystemen staan op grote en zeer goed beveiligde complexen in de VS en Engeland. Wij veranderen van een beursbedrijf met een IT systeem naar een IT bedrijf dat marktplaatsen vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 20 De alternatieve platforms maken wel gebruik van de transparantie van de centrale markt maar dragen er niet aan bij. — Vermindert de kwaliteit van de prijsvorming door de alternatieve platforms? Het is natuurlijk heel gemakkelijk om op incidenten te wijzen. Denk maar aan de flash crash van 6 mei 2010, toen er voor het aandeel Procter and Gamble op verschillende platforms een prijsverschil van 35% bestond. Dat is geen goede situatie. Maar los van deze incidenten is het zo, dat de alternatieve platforms wel gebruik maken van de transparantie van de centrale markt maar er niet aan bijdragen. Op de centrale markt kun je zien welke orders er in het boek zitten en wat de prijzen zijn. De meeste alternatieve platforms doen dat niet. Zij geven geen inzicht in de diepte van hun orderboek. Het zou een goede zaak zijn als alle partijen ex ante transparant waren over hun orderboek. Dan zou je nog beter kunnen zien wat vraag en aanbod is. Je kunt dan de diepte van de markt zien en dan kunnen de prijzen verbeteren. De platforms dragen niet bij aan de versmalling van de spreads. Ik wil er graag op wijzen dat ons boek een grote liquiditeit biedt. Ook voor de meest liquide aandelen bieden wij nog steeds in meer dan 60% van de gevallen de beste bid/ offer propositie. Het boek is zo diep dat ook grote trades gemakkelijk 5 tot 6 keer uitgevoerd kunnen worden. Betekenen de recente ontwikkelingen ook echte verbeteringen voor de belegger? Dat is geen vraag waar een eenduidig antwoord op mogelijk is. Ik gaf al voorbeelden dat de markt door de nieuwe structuur tijdelijk fors uit evenwicht kan raken. Een heel ander probleem is dat de marktpartijen nu heel nadrukkelijk letten op de zichtbare kosten van de handel. Wat vaak vergeten wordt, is dat je ook moet letten op de achterliggende kosten en risico’s van de afwikkeling van de handel. Als gereglementeerde markt clearen wij via LCH Clearnet. Dat is in vaktermen een central counterparty, die garant staat voor de levering van de stukken. Als je via ons handelt, dan weet je dat je altijd je stukken geleverd krijgt. Mocht er een tegenpartij in de periode tussen de trade en het settelen omvallen, dan staat het clearinghouse garant voor de levering. Doe je via een broker een trade en die valt om, dan heb je een probleem. Je hebt dan geen zekerheid over de levering van je stukken. Professionele partijen weten, zeker na Lehman, dat dit risico er is en ze houden er rekening mee. Wat doet NYSE Euronext? NYSE Euronext (NYX) is een wereldwijde aanbieder van financiële markten en innovatieve handelstechnologieën. De NYSE Euronext beurzen in Europa en de Verenigde Staten verhandelen aandelen, futures, opties, fixed-income producten en ETF’s. Met meer dan 8.000 genoteerde producten vertegenwoordigen de beurzen van NYSE Euronext – de New York Stock Exchange, NYSE Euronext, NYSE Amex, NYSE Alternext en NYSE Arca – een derde van het wereldwijde aandelenhandelsvolume. Tot NYSE Euronext behoort ook NYSE Liffe, de op één na grootste derivatenbeurs ter wereld naar handelswaarde. NYSE Euronext biedt commerciële technologie, connectiviteit en marktdata producten en diensten van NYSE Technologies. NYSE Euronext is onderdeel van de S&P 500 index en de enige beurzengroep in de Fortune 500. www.nyse.com www.euronext.com Bezoekadres: Beursplein 5 1012 JW Amsterdam Telefoon: 020 550 4400 Is er een level playing field? Nog onvoldoende. Als gereglementeerde markt staan wij onder strenger toezicht dan de alternatieve platforms. Bovendien, omdat we in veel landen actief zijn, moeten we met verschillende vormen van toezicht door meerdere toezichthouders rekening houden. Dat stelt hoge eisen aan onze organisatie. Omdat de afwikkeling van de handel per platform verschilt, is er nog geen volledig geïntegreerde Europese effectenmarkt. Bij de handel op de alternatieve platforms is er niet altijd een central counterparty. Dat leidt tot onduidelijkheid voor beleggers. Als die onzekerheid over wat je de achterkant van de handel kunt noemen verdwenen is en alle platforms aan dezelfde transparantieeisen en vorm van toezicht moeten voldoen, dan kunnen alle partijen op een gelijkwaardige manier concurreren. In dat opzicht hebben we nog een weg te gaan. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 21 — doSSier Four lessons for institutional investors regarding highfrequency trading1 — Authors Dirk Broeders, David Rijsbergen and Robin Vogelaar2 Introduction Financial markets worldwide have changed dramatically in recent years due to technological improvements. Not long ago, the majority of the stock market volume was executed manually on the exchange floor through hand signaling and shouting. Nowadays, most orders are executed at great speed by fully automated systems. Fast trading platforms are able to accept, execute, and reply to orders in less than one millisecond. And speed is not the only element that has changed. According to conventional wisdom the great majority of equities are traded on public exchanges, such as the New York Stock Exchange (NYSE) or Euronext. For instance, five years ago nearly 80 percent of the capitalization of U.S. equities was executed by the NYSE. However, the Securities and Exchange Commission (SEC) recently estimated that the NYSE currently executes only 26 percent of the volume in its listed stocks. The remaining volume is split among more than 10 public trading platforms, more than 30 dark pools, and numerous internalizing broker-deals.3 A similar increase of execution on alternative trading platforms is also visible in Europe, where the Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) has increased competition between exchanges and alternative trading platforms. Technological innovations and the altered equity market structure have opened the door for new types of professional market participants, such as high-frequency traders (HFTs). HFT in this Abstract This article explores the consequences of the changing equity market structure and more specifically the emergence of high-frequency trading (HFT) for long term institutional investors. With its rise, HFT has attracted a lot of attention. HFT is believed to accelerate the price-discovery process, reduce transaction costs and promote an efficient allocation of resources. But HFT also stimulates the process of fragmentizing market liquidity over many trading venues. This is particularly relevant for institutional investors who are subsequently required to slice their orders into smaller sizes or trade on alternative (‘dark’) trading platforms to avoid significant market impact. We suggest four lessons from HFT for long term investors: (1) ensure adequate liquidity management, (2) increase monitoring of the order transaction process, (3) be aware of the (technological) capabilities of your counterparties, and (4) prevent market manipulation and reduce reputation risk. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 22 respect is the use of computer algorithms to automatically and instantaneously make trading decisions, submit orders, and manage those orders after submission in a market-neutral and non-directional way.4 According to estimates of the SEC, HFTs nowadays represent more than 50 percent of U.S. equity market volume, up from 30 per cent in 2005.5 In Europe, consensus of market estimations regarding the current market share of HFT in equity volume is between 30 and 40 percent.6 These estimations highlight the fact that the scale of HFT is significant and growing worldwide. With its rise, HFT has attracted a lot of attention — “The liquidity enhancing role of highfrequency traders is not undisputed.” — and has been, justified or unjustified, linked with events of market turbulence such as the ‘flash crash’ of May 6, 2010. On that day, U.S. equity markets experienced a significant price movement, as S&P 500 index futures dropped more than 5 percent in five minutes, only to rebound almost entirely within the next 15 minutes.7 Although the SEC investigation concluded that the flash crash incident was not directly caused by HFT, it acted as a catalyst and many market participants started to question its merits and its impact on the equity market structure.8 Among these market participants are institutional investors such as insurance companies and pension funds, who may find it increasingly difficult to execute large orders on public trading platforms without significantly impacting the price, as high-frequency traders submit large numbers of trading orders and subsequently push down the average transaction size on these venues. Furthermore, high-frequency traders can extract trading surplus from other investors by exploiting their speed advantage in a profitable manner.9 Therefore, institutional investors increasingly turn Dirk Broeders (r) and David Rijsbergen (l) (Robin Vogelaar is not in the picture) to less transparent trading platforms such as dark pools, which are less prone to these developments as they only disclose order information after trades are executed. This paper explores the possible consequences of high-frequency trading, specifically in equity markets, for long term institutional investors such as insurance companies and pension funds, and suggests four practical lessons for these investors. The next section provides a broad overview of highfrequency trading, while section 3 discusses the possible impact of high-frequency trading on financial markets. The practical lessons for institutional investors are addressed in section 4. Finally, section 5 describes the conclusions. What is high frequency trading? High-frequency traders (HFTs) can generally be characterized as professional traders who utilize algorithmic techniques to generate orders with an extreme short investment horizon (often milliseconds). Maximizing the speed of market access and the number of executable trades is a major component of their trading strategy. Hence, HFTs invest in high-speed connections and sophisticated algorithms for generating, routing and executing orders. For this purpose, HFTs generally rent socalled server racks which provide the opportunity of locating the trade server in the same building as the exchange (co-location). Specific characteristics of HFT include (i) a trading strategy that focuses on exploiting arbitrage opportunities within or across asset classes, (ii) a market-neutral approach10 in which overnight exposures are limited, (iii) a very short average holding period varying from several seconds to minutes and (iv) the submission of numerous orders that are usually cancelled shortly after submission (the order-to-transaction ratio of high-frequency traders can easily be 100to-1 or more).11 In practice, however, high-frequency trading is typically not a single strategy in itself, but the use of sophisticated technology to implement various traditional trading strategies.12 Some HFT strategies involve a ‘delta-neutral’ approach to the market (ending each trading day in a neutral position to reduce exposure to overnight market risks), while other strategies are not neutral and sometimes acquire net long and net short positions.13 Hence, high-frequency traders can operate as market maker, directional trader or as both. The market impact of high-frequency trading Technological innovations have led to a dramatic change in the worldwide equity market structure in recent years. In Europe, this development was amplified by the introduction of the Markets in vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 23 — doSSier Figure 1: Average number of shares traded per transaction on Euronext Amsterdam (2004-2010) 5000 Weighted average 10% percentile 4000 90% percentile Estimation 3000 2000 1000 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Source: Euronext Amsterdam. Figure 1 reports the weighted average of the 50 most traded domestic shares (unbalanced) on Euronext Amsterdam, as well as the 10% and 90% percentile. Financial Instruments Directive (MiFID) in 2007, which aimed to increase efficiency and competitiveness of European capital markets. The implementation of MiFID has created a competitive market for order execution by stimulating competition among trading venues. This not only increased the number of trading venues, but also created new market making and arbitrage opportunities for high-frequency traders. Subsequently, many of the new trading platforms such as multilateral trading facilities (MTFs), have developed a mutually dependent relation with HFT market makers, who act as the principal supplier of liquidity on these venues.14 HFTs can, for instance, enlarge the scope of traded securities on a multilateral trading facility by introducing trade execution in a new financial instrument (in return for a quoted spread). As such, an important benefit attributed to HFT is their role in fostering competition between trading venues and liquidity providers. This has led to a narrowing of market (bid-ask) spreads and a reduction of brokerage commissions, thus reducing trading costs per trade for all market participants.15 Another beneficial result of HFT is its impact on the price discovery function of financial markets. Academic literature generally finds a positive influence of HFT on the price discovery of stocks, as mispricing of financial assets can be arbitraged away within milliseconds.16 The liquidity enhancing role of high-frequency traders, however, is not undisputed. Academic evidence on the relation between enhanced liquidity and HFT, for instance, is mixed.17 Moreover, the recent flash crash incident has raised questions concerning the ‘robustness’ of the liquidity provided by HFTs. In this respect, it is important to note that high-frequency traders operating as market maker do so in a manner significantly different from the traditional market makers (such as specialists on vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 24 public exchanges). HFT market makers do not face the significant trading obligations that applied to traditional manual market makers and that were designed to promote fair and orderly markets and fair treatment of investors.18 Today, the obligations that apply to most registered market makers are minimal. In fact, nowadays many liquidity providing firms are not even registered as market maker. As such, so-called ‘shadow market makers’ such as HFTs may easily leave the market in case of unexpected market-moving events (which are difficult to program), thereby reducing liquidity when it is needed the most. — “... a dramatic change in the worldwide equity market structure ...” — Another important outcome of the changed equity market structure and increased competition between trading platforms is the fragmentation of market liquidity over many trading venues. The increased competition between trading venues created arbitrage opportunities for HFTs, who started executing large numbers of trades with high speed on many trading venues. In this respect, the emergence of high-frequency traders contributed to a decline in the average size of trade orders, as the rise in trades outpaced the rise in share volume. The SEC, for instance, documented a rise in the number of average daily trades in NYSE-listed Figure 2: Relative market share of dark pools in Euro area (2008-2010) 11 % Dark pool market share 10 9 8 7 6 5 4 08Q1 08Q2 08Q3 08Q4 09Q1 09Q2 09Q3 09Q4 10Q1 Source: CESR. Market share (%) is calculated by dividing the value of dark pool trading by the value of total securities trading in the euro area. stocks from 2.9 million trades in 2005 to 22.1 million trades in 2009, versus a rise in average daily share volume from 2.1 billion shares to 5.9 billion shares in the same period. As a consequence, the average trade size in NYSE-listed stocks dropped from 724 shares to 268 shares between 2005 and 2009, which represents a 63 percent decline.19 Moreover, a similar trend is visible in Europe. Figure 1 displays the average number of shares traded per transaction on Euronext Amsterdam and reports a decline in the average number of shares traded per transaction from 1.969 in 2004 to 768 in 2009. In 2010, the estimated outcome was 741, indicating a 62 percent decline in the average number of shares traded per transaction in the last six years.20 Note that the top 10 percent largest trades show an even steeper decline in the average shares involved in each transaction. These numbers appear to confirm that the tradable size on public exchanges has decreased significantly. This development, in combination with the ability of high-frequency traders to extract trading surplus by exploiting their speed advantage, has made it increasingly difficult for institutional investors to execute (large sized) orders on public exchanges. For the execution of their (large sized) trades, they therefore increasingly turn to alternative trading platforms such as dark pools, which are less prone to these developments as they only disclose prices after trades are executed. The interaction between dark pools and public trading markets also introduces new challenges. Figure 2 indicates that the share of securities traded on dark pools in Europe has increased to approximately 9 percent in recent years. So, in normal times, dark pools generally execute a substantial proportion of the trading volume. During volatile circumstances such as the ‘flash crash’, however, trading on dark platforms appears to drop significantly, thereby forwarding the flood of (sell) orders to the public markets (stock exchanges). This raises the interesting question whether public markets are able to handle nearly all the order flow in tough times, while being bypassed by large volumes in normal times.21 Four lessons for institutional investors The emergence of high-frequency trading has had a profound impact on the equity market structure in recent years. Liquidity, for instance, may change instantaneously causing real losses in the execution of large orders. In order to address the more complex market reality, regulators are working on a number of steps. For instance, the SEC has recently adopted circuit breakers for individual stocks, which intervene in the trading operations when securities or futures markets fluctuate too much within a certain time period.22 In Europe, the European Commission is currently working on the Review of MiFID, which involves a number of proposals aimed at the potential new risks that increased use of HFT could pose to financial markets. These proposals focus on the strengthening of risk controls among high-frequency traders and trading venues, fair and equal offering of co-location facilities and a reduction of excessive order volume by introducing a cap on the ratio of orders to transactions.23 Moreover, both Europe and the U.S. are reviewing whether (high-frequency) traders that provide significant liquidity to a market should be subjected to similar conditions as ‘traditional’ market makers with obligations to provide quotes and liquidity. Although these proposals will contribute to the mitigation of part of the risks that increased use of HFT might pose, institutional investors need to be aware of the broad consequences that the emergence of HFT might have for their portfolio vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 25 — doSSier Order from an institutional investor directed to a broker Attempt to execute the order internally Figure 3: Order execution of an institutional investor through a broker Attempt to execute the order via a public market Attempt to execute the order via a MTF management process. In this context, we suggest four lessons for institutional investors. Ensure adequate liquidity management The fragmentation of market liquidity over different trading venues as well as the rise of highfrequency trading has significantly reduced the tradable size on public exchanges. In managing this development, institutional investors have reduced their average trade order size. However, this has put upward pressure on transaction costs. In order to circumvent a rise in trading costs, institutional investors may increasingly opt to trade on dark pools. In this respect, it is important for institutional investors to incorporate the possibility of an illiquidity shock in dark pools, which might occur during volatile market conditions. Hence, executing trades via dark pools places a higher demand on liquidity management in terms of adequacy and professionalism. Regularly simulating and evaluating stress scenarios could provide a useful tool in this risk management context to prepare for liquidity short falls. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 26 Attempt to execute the order via a dark pool Moreover, the emergence of high-frequency trading also makes it harder for (institutional) investors to adequately establish the underlying level of market liquidity. Certain high-frequency trading strategies might provide ‘ghost liquidity’, which can result in an unclear representation of the real depth of the market order book (and of the real supply and demand in the market). Hence, traditional indicators for market liquidity such as trading volume might not necessarily be reliable. In order to establish a realistic image of market liquidity on a certain trading venue, institutional investors need to monitor a wide array of liquidity measures such as bid-ask spreads, price volatility, turnover ratio and the order-to-transaction ratio. Market depth is important to assess carefully, as it refers to the volume of trades possible without moving prevailing market prices. Monitor the order transaction process With regard to the implementation of their investment strategy and the rebalancing of their investment portfolios, institutional investors typically depend on brokers for the execution of orders. Figure 3 displays the way in which an order is generally executed by a broker. Note that the order execution process is dependent on the specific market conditions at the time of the execution. In general, brokers will first try to match incoming orders internally through so-called broker crossing systems. If there is insufficient internal liquidity, brokers will generally turn to dark pools for the execution of the order. Although dark pool liquidity increased in recent years, they may be unable to provide sufficient liquidity for very large orders under certain market conditions. In this case, the broker will opt for a public exchange or a multilateral trading facility. However, at public markets, large order execution might be more prone to high-frequency trading strategies such as predatory trading. By means of predatory trading, HFTs exploit regularities in the investing behavior of other investors by acquiring positions a fraction earlier.24 An example might be predictable quarterly rebalancing strategies. Predatory trading is — “... HFT has stimulated the process of fragmentizing market liquidity over many trading venues.” — more difficult within dark pools as price quotes are not publicly displayed, making it harder to observe trading patterns. Hence, institutional investors need to be aware of their order execution chain and the possible impact of HFT on an efficient execution of orders. This has, e.g., to do with the optimal order size. Large trades may need to be divided into smaller orders, as HFTs have become better able to detect trading patterns and how to profit from these. This may result in higher trading costs for pension funds and may subsequently force pension funds to improve their way of executing large orders with minimum market impact. Moreover, institutional investors need to be aware of the technical capabilities as well as the limitations of the trading systems of their brokers. In general, the changes in the equity market structure have made it increasingly important for institutional investors to define a clear policy regarding the order execution chain. execute a high(er) number of transactions. This might require the use of an automated trading system, which increases the vulnerability to HFT strategies. For instance, certain highly sophisticated high-frequency (low-latency) strategies are primarily focused on identifying trading patterns or less sophisticated algorithmic trading rules used by other market participants.25 These low-latency strategies continuously improve or modify their trade algorithms in order to combat the threat of the strategy being reverse engineered by competitors. So due to the rapid technological improvements, it is important for institutional investors to be aware of the technical capabilities of counterparties and other market participants aimed at predatory trading. Prevent market manipulation and reduce reputation risk Long term investors might not only be influenced indirectly by HFT, but may also invest in highfrequency driven (hedge) funds or through their broker. Regulators are still discussing whether some HFT strategies violate existing rules against fraudulent, market manipulation or other improper market behavior. There is an ethical and legal side to HFT which could imply a reputation risk for institutional investors. They should therefore be aware of unintentional market manipulation and contribute to prevent such behaviour. This may invoke collaboration initiatives between pension funds and other institutional investors to coordinate activities aimed at this goal. Conclusions Technological improvements as well as regulatory reforms have significantly altered financial markets worldwide in recent years. The new equity market structure has opened the door for new types of professional market participants such as high-frequency traders and alternative trading venues such as dark pools. With its emergence, high-frequency trading (HFT) has attracted a lot of attention. HFT is credited with accelerating the price-discovery process, limiting market frictions and reducing transaction costs. However, HFT has also stimulated the process of fragmentizing market liquidity over many trading venues. This has introduced new challenges and risks for institutional investors who rely on well functioning financial markets. As a consequence, they are required to diminish their trade order size or trade on alternative (‘dark’) trading platforms to avoid significant market impact. We suggest several areas where institutional investors can contribute to controlling risks involved in HFT and ensure an efficient order execution across trading platforms. Be aware of (technological) capabilities of counterparties The fragmentation of market liquidity forces institutions to reduce their average trade order size in order to avoid having a significant price impact on traded securities. As a consequence, institutional investors are generally required to vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 27 — doSSier Noten 1 The authors would like to thank Paul Cavelaars, Lode Keijser and Sven Stevenson for useful suggestions. 2 Dirk Broeders and David Rijsbergen work in the Supervisory Strategy Department at De Nederlandsche Bank (DNB). This article is written in a personal capacity and does not reflect any DNB position or policy. Robin Vogelaar is a student at Erasmus University Rotterdam. 3 The numbers are obtained from the speech by SEC Chairman Mary Schapiro ‘Strengthening our Equity Market Structure’, September 7, 2010. Dark pools are automated trading platforms, in which transactions are executed by matching blocks of buy and sell orders of anonymous traders. As such, the price and volumes of orders are not displayed before a transaction is executed on the system. Hence, dark pools are dark in the sense that they lack pre-trade transparency. 4 Hendershott, T. and Riordan, R., (2009), ‘Algorithmic Trading and Information, Working Paper NET Institute 09-08. 5 Exact figures on the size of HFT are not (yet) available. This can primarily be explained by the fact that most trading platforms are not yet capable of distinguishing high-frequency traders from other algorithmic traders. 6 Autoriteit Financiële Markten, (2010), ‘High frequency trading’, November 2010. 7 Approximately 2 billion shares with a total volume of over $56 billion dollars were traded during these 20 minutes. See SEC Report, ‘Findings Regarding the Market Events of May 6, 2010’, September 30, 2010. 8 SEC Report, ‘Findings Regarding the Market Events of May 6, 2010’, September 30, 2010. For the catalyst effect see for example ‘‘Flash crash’ delivers clear messages’, Duncan Niederauer, Financial Times, May 26, 2010 and ‘’High-frequency trading under scrutiny’’, Financial Times, July 28, 2009. 9 HFTs can exploit their speed advantage by executing (and cancelling) orders so as to vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 28 10 11 12 13 14 15 16 17 position their orders at front of the order book queue and intermediate in market transactions for a short period of time. See A. Cartea en J. Penalva (2010), ‘Where is the Value in High Frequency Trading?’, SSRN Working paper, for different HFT strategies focused on extracting trading surplus. Market-neutral strategies are often attained by taking matching long and short positions in different stocks. See SEC Report, ‘Findings Regarding the Market Events of May 6, 2010’, September 30, 2010. See European Commission (2010), ‘Review of the Markets in Financial Instruments Directive (MiFID)’, 8 december 2010. Jovanovich and Menkveld (2010) find that HFTs in the role as market makers do not always succeed in returning to a neutral position, but conclude that a tendency of reducing positions at the end of a trading day does exist. Jovanovich, B. and Menkveld, A.J., (2010), ‘Middlemen in Limit-Order Markets’, Preliminary version of the paper, June 12, 2010. Autoriteit Financiële Markten, (2010), ‘High frequency trading’, November 2010. The temporary short-selling ban on financial stocks in 2009 might support this view. As HFTs could not properly arbitrage financial stocks, they stopped providing liquidity in these stocks. Several studies show that spreads of financial stocks subsequently widened by 40 percent and volumes decreased substantially after the short-selling ban was enacted. See for example the IMF Global Financial Stability Report, April 2010, Chapter I (Annex 1.2). Hendershott, T. and Riordan, R., (2009), ‘Algorithmic Trading and Information, Working Paper NET Institute 09-08. It is important to note, however, that HFTs generally use arbitrage trading strategies that solely focus on the relative mispricing between assets (classes), and not so much on the relation between price and fundamental value of a security. See for example Hendershott, T., Jones, C.M., and A.J. Menkveld, (2008), ‘Does 18 19 20 21 22 23 24 25 algorithmic trading improve liquidity?’, Journal of Finance, forthcoming, WFA 2008 paper, and Venkataraman, K., (2001), ‘Automated versus floor trading: an analysis of execution costs on the Paris and New York Exchanges’, Journal of Finance 56, 1445-1485. These included affirmative obligations to provide liquidity and to promote price continuity, as well as negative obligations that exclude trading in ways that would exacerbate price movement. Note, however, that traditional market makers have possible methods to get around these obligations, such as quoting stub quotes. See the speech by SEC Chairman Mary Schapiro ‘Strengthening our Equity Market Structure’, September 7, 2010. See SEC (2010), ‘Concept release on equity market structure’, Concept release no. 3461358. The estimate for 2010 is based on the average number of shares traded per transaction on Euronext Amsterdam in december 2010, which was subsequently scaled up to a yearly estimate. See SEC Report, ‘Findings Regarding the Market Events of May 6, 2010’, September 30, 2010. Note the difference with broad market circuit breakers, which are longstanding and apply across securities and futures markets in many parts of the world. See European Commission (2010), ‘Review of the Markets in Financial Instruments Directive (MiFID)’, 8 december 2010. Predatory trading refers to the practice of HFTs to quickly determine regularities in the buying behaviour of institutional investors or other large buyers. In case several parts of an order have been executed, HFTs start to build positions in the same security to exploit further executions. Autoriteit Financiële Markten, (2010), ‘High frequency trading’, November 2010. vba b_eleggingsprofessionals LUSTRUMSEMINAR VBA 50 JAAR donderdag 26 mei 2011 Duisenberg Auditorium Rabobank Nederland Utrecht Lessen uit het verleden, blik op de toekomst Programma ter gelegenheid van Vanaf 12.15 uur Ontvangst in het Duisenberg Auditorium van Rabobank Nederland in Utrecht 12.30 uur Lunch 13.30 uur Welkomstwoord door Hans de Ruiter, voorzitter VBA Beleggingsprofessionals het tiende lustrum van VBA Beleggingsprofessionals De constante bij beleggen is verandering. Zowel de theorie als de praktijk van het beleggen veranderen razend- Opening door de dagvoorzitter Brendan Maton, freelance journalist and researcher specialising in pensions and institutional investing in Europe snel. Toen de VBA werd opgericht in 1961 waren er nog geen opties of indexbeleggers en was Japan een opkomende economie. In 2011, 50 jaar later, is de Euro wellicht al weer over 13.50 uur Robert Arnott, American entrepreneur, investor, editor and writer who focuses on articles about quantitative investing 14.35 uur Roger Urwin Global head of investment content at Towers Watson 15.20 uur Pauze 15.40 uur Willem Buiter Chief Economist at Citigroup 16.25 uur Amlan Roy Director of the Investment Banking Division of Credit Suisse 17.10 uur 17.30 uur 18.30 uur Afsluiting Borrel Einde van de lustrumviering zijn hoogtepunt heen en is China een supermacht in opkomst. Onder al deze omstandigheden moeten VBA-leden hun bijdrage leveren aan een verstandige manier van beleggen. Gelukkig kunnen we ons daarbij laten bijstaan door toppers uit de theorie en de praktijk. Op ons feestelijk jubileumseminar doen we dat. Topsprekers kijken kritisch terug en helpen een antwoord te formuleren op de vraag hoe het verder gaat met de wereld en met het beleggingsvak. De voertaal is Engels. Het lustrum wordt gesponsord door Robeco, Rabobank, Citigroup, Credit Suisse, PGGM, Blackrock, Kempen Capital Management en Towers Watson Inschrijving graag via e-mail [email protected]. Aanmelding graag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vóór 12 mei 2011. Het lustrum vindt plaats in het Duisenberg Auditorium van Rabobank Nederland, Croeselaan 18 in Utrecht. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 29 — revieW Momentum en reversal: 20 jaar later — Auteurs Joop Huij en Marno Verbeek Inleiding Ongeveer twintig jaar geleden kwam de positie van het Capital Asset Pricing Model (CAPM) onder druk te staan. Niet alleen publiceerden Fama en French (1992, 1993) hun invloedrijke artikelen waarin de rol van beta als enige verklaring voor verschillen in verwachte aandelenrendementen werd aangevallen, maar er verschenen ook talloze artikelen die patronen in aandelenrendementen documenteerden die het CAPM niet kon verklaren. Inmiddels is er veel gebeurd op dit gebied. Ondanks het ontbreken van een deugdelijke theoretische basis heeft het drie-factor model, geïntroduceerd door Fama en French (1995), een belangrijke plaats veroverd. Dit model breidt het standaard CAPM uit met twee additionele factoren die eerder gedocumenteerde anomalieën opvangen: het size effect (small cap aandelen leveren gemiddeld hogere rendementen dan hun beta impliceert) en het waarde-effect (aandelen met een hoge ratio boekwaarde/marktwaarde leveren hogere Tabel 1. Rendementen van verschillende momentumstrategieën. De momentum portefeuilles zijn gebaseerd op rendementen over de afgelopen J maanden waarbij een holding periode van K maanden wordt gebruikt. Aandelen worden gerangschikt op basis van hun rendementen over de afgelopen J maanden en de gelijkgewogen rendementen van de aandelen met de 10% laagste rendementen (sell portefeuille) en 10% hoogste rendementen (buy portefeuille) worden berekend over de komende maand. De steekproef beslaat de periode januari 1965 tot en met december 1989. Bron: Jegadeesh en Titman (1993). J K= 3 6 9 12 3 Sell 1,1% 0,9% 0,9% 0,9% 3 Buy 1,4% 1,5% 1,5% 1,6% 3 Buy-sell 0,3% 0,6% 0,6% 0,7% 6 Sell 0,9% 0,8% 0,7% 0,8% 6 Buy 1,7% 1,7% 1,7% 1,7% 6 Buy-sell 0,8% 1,0% 1,0% 0,9% 9 Sell 0,8% 0,7% 0,7% 0,8% 9 Buy 1,9% 1,9% 1,8% 1,6% 9 Buy-sell 1,1% 1,2% 1,1% 0,8% 12 Sell 0,6% 0,7% 0,8% 0,9% 12 Buy 1,9% 1,8% 1,7% 1,6% 12 Buy-sell 1,3% 1,1% 0,9% 0,7% rendementen dan hun beta impliceert). De verdediging van deze additionele factoren is vooral een empirische kwestie, waarbij sterk geleund wordt op historische patronen die in de periode 1926 tot en met 1990 in Amerikaanse gegevens zijn gevonden. De relevantie van het drie-factor model ligt voor een deel in het feit dat hiermee de prestaties van vermogensbeheerders beoordeeld kunnen worden, gecorrigeerd voor mogelijke tilts naar small caps of waarde aandelen. In deze bijdrage gaan we nader in op twee patronen die niet door de Fama en French factoren verklaard kunnen worden: momentum en (short-term) reversal. Momentum verwijst in dit geval naar het patroon dat aandelen die de afgelopen 3 tot 12 maanden een hoog rendement hebben laten zien, het gemiddeld genomen de komende 3 tot 12 maanden ook nog goed doen. Reversal betreft het omgekeerde patroon, maar dan over een kortere periode, veelal van een week of een maand. Narasimhan Jegadeesh stond aan de wetenschappelijke wieg van beide patronen. In het onderstaande vatten we kort samen wat precies de bevindingen zijn over de momentum en reversalpatronen, mogelijke verklaringen, wat de economische relevantie ervan is, in hoeverre er aanwijzingen zijn dat deze patronen nog steeds bestaan en wat de rol is van transactiekosten. Onze belangrijkste conclusie is dat zowel momentum als reversal momenteel nog steeds bijzonder interessant zijn als beleggingsstrategieën. Zelfs als rekening gehouden wordt met realistische transactiekosten die de strategieën met zich mee brengen, blijken de strategieën winstgevend te zijn. Momentum effect vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 30 Een momentumportefeuille bestaat uit de combinatie van een long positie in aandelen met een hoog historisch rendement en een short positie in aandelen met een laag historisch rendement (ofwel winners-minus-losers). Jegadeesh en Titman (1993) laten zien dat een momentumstrategie gebaseerd op de bovenste 10% en de onderste 10% aandelen gerangschikt op basis van het rendement over de voorafgaande 3, 6, 9 of 12 maanden, een gemiddeld rendement oplevert tussen de 0,7% en 1,3% per maand, afhankelijk van de lengte van de holding periode van de strategie. Deze gemiddelde rendementen, gemeten over de periode 1965 tot 1989 zijn zeer groot, zowel in economisch opzicht als wat statistische significantie betreft. De resultaten van deze analyse zijn samengevat in Tabel 1. Het rendement op een dergelijke momentumstrategie is niet te verklaren door marktbeta of de twee eerder genoemde Fama en French factoren. (De rendementen in Tabel 1 zijn overigens niet gecorrigeerd voor eventuele exposures naar de Fama en French factoren). Jegadeesh en Titman (2001) onderzoeken de winstgevendheid van momentum in de jaren 1990 tot en met 1998. Ze laten onder andere zien dat ook over deze recentere periode het momentumrendement zeer hoog is. Zo leverde een strategie gebaseerd op rendementen over de voorafgaande zes maanden, met een holding periode van eveneens zes maanden, een gemiddeld rendement op van maar liefst 1,4% per maand, zelfs wat hoger dan in de daaraan voorafgaande decennia. Tevens laten de onderzoekers zien dat het momentumeffect sterker is bij small cap aandelen (d.i., aandelen met een marktkapitalisatie lager dan die van het mediane NYSE aandeel) dan bij large — “… zowel momentum als reversal zijn momenteel nog steeds bijzonder interessant als beleggingsstrategie” — cap aandelen, hoewel het effect zelfs bij large cap nog 0,9% per maand bedraagt (met een t-waarde van 2,59). Momentum laat zich moeilijk verklaren op basis van rationele factoren, zoals risico-aversie, en Jegadeesh en Titman suggereren dat psychologische factoren een rol spelen, waarbij overreacties en onderreacties op een subtiele manier samenwerken. Voor alle duidelijkheid, bovenstaande rendementen zijn papieren rendementen en houden geen rekening met transactiekosten, bid-ask spreads, en dergelijke. We komen hier in het onderstaande op terug. Reversal effect Naast het momentumeffect presenteert Jegadeesh (1990) empirisch bewijs voor het bestaan van negatieve seriële correlatie in maandelijkse aandelenrendementen. In de meest eenvoudige strategie die hierop gebaseerd is, worden elke maand aandelen gesorteerd op basis van hun rendement in de voorafgaande maand, waarna een long positie in de onderste 10% wordt gecombineerd met een short positie in de bovenste 10%. Precies omgekeerd dus dan bij momentum. Het rendement op Joop Huij (Marno Verbeek staat niet op de foto) deze reversal portefeuille, over de periode januari 1934 tot en met december 1987, bedraagt 2,0% per maand, met een t-waarde van 12.55. In januari is het gemiddelde rendement iets lager dan in de andere maanden van het jaar. Ook deze rendementen laten zich moeilijk verklaren door het model van Fama en French. De resultaten van deze analyse zijn samengevat in Figuur 1. Rendementen sinds 1990 Indien we de rendementen op de meest gebruikte momentum- en reversalstrategieën (d.i., de momentum en reversal rendementen die gepubliceerd worden op de webpagina van Kenneth French) analyseren zoals die zich sinds januari 1990 hebben gerealiseerd, dan blijkt dat de rendementen Figuur 1: Het reversal effect. De reversalportefeuilles zijn gebaseerd op rendementen over de afgelopen maand waarbij een holding periode van een maand wordt gebruikt. Aandelen worden gerangschikt op basis van hun rendementen over de afgelopen maand en de gelijkgewogen rendementen van de aandelen met de 10% laagste rendementen (losers) en daaropvolgende decielen worden berekend over de komende maand. De steekproef beslaat de periode januari 1934 tot en met december 1987. Bron: Jegadeesh (1990). 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% –0,5% (1) Losers 2 3 4 5 6 7 8 9 (10) Winners –1,0% –1,5% vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 31 — revieW 4800% per jaar! Zelfs wanneer transactiekosten laag zijn, kan de invloed ervan bij een dergelijke turnover enorm zijn. Daarnaast is het zo dat zowel momentum- als reversalstrategieën de neiging hebben om te beleggen in small cap aandelen. Omdat de strategieën beleggen in aandelen met extreem hoge of lage rendementen over de afgelopen periode, beleggen ze per definitie in aandelen met een hoge volatiliteit. Aangezien small cap aandelen over het algemeen een hogere volatiliteit hebben dan large cap aandelen, beleggen momentum- en reversalstrategieën voornamelijk in small cap aandelen. Nu is het zo dat small cap aandelen normaal gesproken aanzienlijk duurder zijn om te verhandelen dan large cap aandelen. Deze eigenschap van momentum- en reversalstrategieën maakt het een terechte vraag of de strategieën nog winstgevend zijn na transactiekosten. Niet alleen omdat zij een hoge turnover hebben, maar ook omdat ze beleggen in aandelen met relatief hoge transactiekosten. nog steeds erg hoog zijn. We vinden namelijk een gemiddeld rendement van 0,6% per maand over deze periode voor de momentumstrategie en een rendement van 0,3% per maand voor de reversalstrategie. Dit geeft aan dat de bovengenoemde resultaten moeilijk toe te schrijven zijn aan data snooping. Opvallend is ook dat de winstgevendheid stand heeft gehouden, ondanks de toenemende bekendheid van deze strategieën en dat steeds meer beleggers bewust of onbewust momentum- en reversalstrategieën volgen. Transactiekosten Hoewel de rendementen van momentum- en reversalbeleggingsstrategieën in eerste instantie erg hoog lijken, is het maar de vraag hoeveel van deze rendementen overblijft wanneer transactiekosten meegenomen worden. De turnover van beide beleggingsstrategieën is namelijk erg hoog. Ter illustratie, een reversalstrategie waarbij naar aandelenrendementen over de afgelopen maand wordt gekeken, heeft een turnover van ongeveer 400% per maand (double-counted turnover, weliswaar). De strategie is namelijk een long-short strategie waarbij iedere maand vrijwel de gehele long en short portefeuilles verkocht en vervangen worden door nieuwe aandelen. Dit vertaalt zich in een turnover van bijna vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 32 Niet geheel verwonderlijk zijn er meerdere academische studies verricht naar de invloed van transactiekosten op de winstgevendheid van momentum- en reversalbeleggingsstrategieën. Een van de meest toonaangevende studies in deze literatuurstroming is het werk van Avramov, Chordia en Goyal (2006). In hun onderzoek kijken deze auteurs naar de winstgevendheid van reversalstrategieën na het meenemen van transactiekosten. Om transactiekosten te modelleren maken zij gebruik van het transactiekostenmodel dat is ontwikkeld door Keim en Madhavan (1997). Dit model is een van de weinige pogingen in de academische literatuur om transactiekosten voor het beleggen in aandelen te kunnen modelleren. (Hoewel ook verscheidene studies zijn verricht naar de winstgevendheid van momentumstrategieën zullen we ons bij het bespreken van deze literatuurstroming in dit artikel beperken tot de studies die de invloed van transactiekosten voor reversalstrategieën onderzoeken om dat de turnover van deze strategieën aanzienlijk hoger is en de invloed van transactiekosten bij reversalstrategieën het grootste is.) Het model van Keim en Madhavan (1997) modelleert de kosten van marktimpact en commissies voor koop- en verkooptransacties in aandelen. De onderzoekers hebben data over meer dan 62.000 trades in NYSE en AMEX aandelen voor hun studie aangeleverd gekregen van 21 verschillende brokers over de periode januari 1991 tot maart 1993. Keim en Madhavan (1997) laten zien dat er grote verschillen in transactiekosten bestaan tussen aandelen en dat de belangrijkste determinanten voor deze transactiekosten de volgende zijn: (1) de beurs waarop de aandelen verhandeld worden, (2) de marktkapitalisatie van het aandeel, (3) de grootte van de transactie, en (4) prijs van het aandeel.1 Op basis van het Keim en Madhaven (1997) model voor transactiekosten concluderen Avramov, Chordia en Goyal (2006) dat reversalstrategieën door de zeer hoge turnover niet winstgevend zijn na het meenemen van transactiekosten (en zelfs verlieslatend kunnen zijn!). De onderzoekers stellen dat de rendementen van reversalstrategieën die in andere studies worden gedocumenteerd de illusie creëren dat winstgevende beleggingsstrategieën bestaan, terwijl deze in werkelijkheid niet geïmplementeerd kunnen worden. Een kritische blik op de transactiekosten van reversalstrategieën Hoewel het aannemelijk is dat transactiekosten een belangrijke invloed kunnen hebben op de winstgevendheid van reversalstrategieën, is er toch een aantal redenen om nog eens goed te kijken naar de resultaten van Avramov, Chordia en Goyal (2006). Allereerst is het de vraag hoe goed de transactiekosten van reversalstrategieën gemodelleerd kunnen worden met behulp van het Keim en Madhavan (1997) model. Aandelenmarkten hebben namelijk belangrijke veranderingen ondergaan over de laatste decennia. Zo is men in de Verenigde Staten bijvoorbeeld overgegaan tot prijsnoteringen in decimalen in plaats van in achtsten; zijn handelsvolumes aanzienlijk toegenomen; is de concurrentie tussen brokers toegenomen; en — “… de meest significante anomalieën die gevonden zijn in aandelenmarkten.” — hebben belangrijke technologische vernieuwingen plaatsgevonden. Het is daarom een terechte vraag of het Keim en Madhaven (1997) model ook over het afgelopen decennium nauwkeurige schattingen geeft voor transactiekosten. Ten tweede is het zo dat het aandelenuniversum waarop de studie van Avramov, Chordia en Goyal (2006) is uitgevoerd aandelen met een extreem lage marktkapitalisatie bevat. Zoals eerder uitgelegd hebben reversalstrategieën de neiging om juist in deze aandelen te beleggen. Het zou zo kunnen zijn dat de transactiekosten van een reversalstrategie veel lager zouden zijn wanneer niet belegd wordt in deze aandelen die extreem hoge transactiekosten met zich mee brengen. Tenslotte is de reversalstrategie die door Avramov, Chordia en Goyal (2006) is onderzocht erg naïef in die zin dat de long en short portefeuilles op ieder moment in de tijd volledig geherbalanceerd worden. Hoewel deze aanpak gebruikelijk is in de academische literatuur over empirical asset pricing, zullen er weinig beleggers zijn die hun beleggingsstrategieën op een dergelijke manier implementeren. Deze aanpak kan namelijk leiden tot een extreem hoge (en een onnodige) turnover. De meeste beleggers maken in praktijk gebruik van een portefeuilleconstructie algoritme om de turnover van hun beleggingsstrategie onder controle te houden. Het is onduidelijk of de transactiekosten die Avramov, Chordia en Goyal (2006) vinden voor een reversalstrategie ook zo hoog zouden zijn wanneer gebruik gemaakt wordt van een simpel portefeuilleconstructie algoritme. In een recente studie onderzoeken De Groot, Huij en Zhou (2011) in hoeverre de drie bovengenoemde punten invloed hebben op de transactiekosten van reversalstrategieën en tot andere conclusies kunnen leiden wat betreft marktefficiëntie. Om te onderzoeken of het Keim en Madhavan (1997) model ook nauwkeurige schattingen geeft van transactiekosten over het afgelopen decennium vergeleken de onderzoekers de schattingen van dit model met die van het transactiekosten model dat ontwikkeld is door Nomura Securities, een van de grootste aandelenbrokers ter wereld. Het transactiekosten model van Nomura Securities bevat min of meer dezelfde verklarende variabelen als het Keim en Madhaven (1997) model. Het Nomura model is echter gekalibreerd op veel meer en recentere trade data: de parameters van het model zijn ieder kwartaal over de periode 1995 tot 2009 herschat op basis van ongeveer 500.000 transacties per keer. Een ander belangrijk verschil tussen het Nomura model en het Keim en Madhaven (1997) model is dat het Nomura model zodanig vormgegeven is dat geschatte transactiekosten niet negatief kunnen zijn. Uit de vergelijking van De Groot, Huij en Zhou (2011) blijkt dat het Keim en Madhaven (1997) model de transactiekosten voor small cap aandelen onderschat. Wanneer het Nomura model zou worden gebruikt in een onderzoek naar de invloed van transactiekosten op de winstgevendheid van reversalstrategieën, zouden geschatte transactiekosten dus nog hoger uitvallen! 2 Echter, de tweede belangrijke bevinding van de studie van De Groot, Huij en Zhou (2011) is dat transactiekosten exponentieel toenemen naarmate de marktkapitalisatie van aandelen daalt. Ze vinden dan ook dat het weglaten van small cap aandelen uit het beleggingsuniversum ertoe leidt dat de transactiekosten van een reversalstrategie meer dan halveren. Dit terwijl de winstgevendheid van reversalstrategieën in het large cap segment bijna net zo hoog is als in het small cap segment. Het is weliswaar het geval dat reversalwinsten wat hoger zijn in het small cap dan in het large cap segment van de markt, maar de reductie van transactiekosten in het large cap segment is zodanig dat reversalstrategieën in dit segment zeer winstgevend blijken te zijn na transactiekosten. Ook blijkt het gebruik van een simpel portefeuilleconstructie de turnover van reversalstrategieën aanzienlijk te verlagen zonder een negatief effect te hebben op het rendement van de strategieën. vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 33 — revieW Tabel 2: Het reversal effect, turnover en transactiekosten. De reversalportefeuilles zijn gebaseerd op rendementen over de afgelopen week waarbij een holding periode van een week wordt gebruikt. Aandelen worden gerangschikt op basis van hun rendementen over de afgelopen week en de gelijkgewogen rendementen van de aandelen met de 10% laagste rendementen (losers) en daaropvolgende decielen worden berekend over de komende week. De steekproef beslaat de periode januari 1990 tot en met december 2009. Rendementen zijn in basispunten per week. Bron: De Groot, Huij en Zhou (2011). 1500 grootste U.S. aandelen Standaard –88,2 Met portfefeuilleconstructie 8,3 500 grootste U.S. aandelen 100 grootste U.S. aandelen –3 31,5 30,5 53,1 De onderzoekers laten zien dat de turnover van de strategie gehalveerd wordt wanneer aandelen niet direct gekocht of verkocht worden wanneer deze niet meer tot de onderste of bovenste 10% van aandelen behoren wanneer deze gerangschikt worden op historische rendementen, maar wanneer de aandelenposities aangehouden worden totdat een bepaalde drempelwaarde overschreden wordt. Bijvoorbeeld, een aandeel dat aangekocht is nadat het wat rendement betreft behoorde tot de onderste References —Avramov, D., T. Chordia, and A. Goyal, 2006, “Liquidity and autocorrelations in individual stock returns”, Journal of Finance, 61, 2365-2394. —De Groot, W., J. Huij and W. Zhou, 2011, “Another Look at Trading Costs and Short-Term Reversal Profits”, working paper Rotterdam School of Management, download at http://ssrn.com/ abstract=1605049 —Fama, E. F., and K. R. French, 1992, “The cross-section of expected stock returns”, Journal of Finance, 47:427-465. —Fama, E. F., and K. R. French, 1993, “Common risk factors in the returns on stocks and bonds,” Journal of Financial Economics, 33:3-56. —Fama, E. F., and K. R. French, 1995, “Size and book-tomarket factors in earnings and returns,” Journal of Finance, 50:131-155. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 34 —Jegadeesh, N., 1990, “Evidence of predictable behavior of security returns”, Journal of Finance, 45, 881-898. —Jegadeesh, N., and S. Titman, 1993, “Returns to Buying Winners and Selling Losers: Implications for Stock Market Efficiency.” Journal of Finance, 48:65-91. —Jegadeesh, N., and S. Titman, 2001, “Profitability of Momentum Strategies: An Evaluation of Alternative Explanations”, Journal of Finance, 56:699-720. —Keim, D. B., and A. Madhavan, 1997, “Transaction Costs and Investment Style: An Inter-Exchange Analysis of Institutional Equity Trades”, Journal of Financial Economics, 46, 265-292. 10% van aandelen wordt pas weer verkocht wanneer het rendement van het aandeel boven het mediane rendement komt. Wanneer de onderzoekers een reversalstrategie toepassen op large cap stocks in combinatie met het simpele portefeuilleconstructie vinden ze dat de strategie hoge rendementen laat zien na transactiekosten. De resultaten van deze analyse zijn samengevat in Tabel 2. Conclusie Al met al concluderen wij dat de momentum- en reversaleffecten die gedocumenteerd zijn door Professor Jegadeesh gezien kunnen worden als belangrijke anomalieën in aandelenmarkten. De effecten zijn niet alleen waarneembaar over een recente tijdsperiode, maar blijken ook niet verklaard te kunnen worden door de transactiekosten die de strategieën met zich mee brengen. Sterker nog, wanneer zowel hoge transactiekosten worden vermeden wanneer uitsluitend in large cap aandelen wordt belegd en wanneer onnodige turnover wordt vermeden door een simpel portefeuilleconstructie algoritme, blijkt een reversalstrategie zeer winstgevend te zijn na transactiekosten. Noten 1 Keim en Madhavan (1997) vinden dat de prijs van een aandeel een positieve relatie heeft met de transactiekosten van het aandeel. Deze relatie valt voor een groot deel toe te wijzen aan zogenoemde ‘penny stocks’. Dit zijn small cap aandelen met een lage prijs waarvan de liquiditeit vaak zeer beperkt is. 2 In hun studie laten De Groot, Huij en Zhou (2011) zien dat met name de verchillen in functionele vorm de verschillen in schattingen voor transactiekosten tussen het Keim en Madhavan (1997) model en het Nomura model veroorzaken, en niet zozeer de gebruikte data om de modellen te kalibreren. — uitgeliCHt Programma in de praktijk Okko Rabeling — De commissies zijn de kern van de VBA en dragen zorg voor het goed functioneren van de vereniging. De commissies zijn onder te verdelen in de zogenaamde vakinhoudelijke commissies en de ondersteunende commissies. Een voorbeeld is de Programmacommissie. Deze coördineert en organiseert bijeenkomsten die interessant zijn voor de leden van de VBA. Een ontmoeting met Okko Rabeling, de voorzitter. Auteur Inge van den Doel Hoe ben je bij de VBA gekomen? Wat brengt het VBA lidmaatschap jou? In 1999 ben ik gestart met de VBA opleiding. Terug van weg geweest weer in de collegebanken, best bijzonder en interessant. Tijdens de opleiding passeerden alle aspecten van beleggen de revue. Dit kwam meteen goed van pas in mijn toenmalige functie. Bovendien vond ik het interessant hoe de docenten de theorie aan hun eigen praktijk relateerden. Daarnaast haalde ik veel uit de contacten die ik tijdens de opleiding op deed. Na de opleiding zocht ik een vervolg; dit vond ik bij de VBA zelf. Het bijwonen van de bijeenkomsten was voor mij een gemakkelijke manier om invulling te geven aan mijn eigen education permanente. Ook gaf het weer een interessante uitbreiding van mijn netwerk. Hoe ben je bij de programmacommissie gekomen? Hoe ervaar je het voorzitterschap van de programmacommissie? De lezingen spraken mij bijzonder aan. Ik wilde echter nog meer doen met het beleggingsvak . Ik heb met diverse commissies gesproken, maar deze waren te specialistisch voor wat ik in mijn werk nodig had. Toen kwam ik in contact met de Programmacommissie, exact wat ik zocht. VBA Programmacommissie De Programmacommissie coördineert en organiseert circa 25 bijeenkomsten per jaar. De Programmacommissie is naast de vakinhoudelijke commissies het aanspreekpunt voor sprekers. Zij zorgen samen voor een gevarieerd aanbod van bijeenkomsten. Zij bewaken bovendien de kwaliteit en kijken of zowel theorie als praktijk rondom een onderwerp goed worden belicht. VBA bijeenkomsten bieden een ideale gelegenheid om te netwerken: de sociale aspecten van de bijeenkomsten moeten zeker niet worden onderschat. De Programmacommissie bestaat op dit moment uit Okko Rabeling (voorzitter), Han van Lamoen (secretaris), Carla Buijink-Alderliesten, Muriel Freriksen, Haitze Hoos, Michel van Mazijk, Lex van der Sommen, Daniel van der Tuin, Michel Wetser en Wynand van der Zandt. In 2003 ben ik lid geworden waarna ik in 2006 commissievoorzitter ben geworden. Ik krijg nu met alle facetten van het beleggingsvak te maken en door de afstemming met de sprekers ga ik net nog een stapje dieper in op de materie en de bredere context. In de tijd dat ik nu onderdeel uit maak van de Programmacommissie ben ik betrokken geweest bij meer dan 150 bijeenkomsten. Dus met mijn PE punten zit het voorlopig wel goed! De Programmacommissie is geen vakinhoudelijke commissie, maar een ondersteunende, en eigenlijk ook een overkoepelende. Hoe moet ik dat zien? De Programmacommissie is binnen de VBA zowel verantwoordelijk voor de afstemming van het gehele aanbod van bijeenkomsten en seminars alsook, naast de vakinhoudelijke commissies, voor het organiseren van deze bijeenkomsten. De Programmacommissie draagt er zorg voor dat de bijeenkomsten voldoen aan de VBA criteria: inhoudelijk interessant en van voldoende niveau, geen commerciële pitch. Ook zorgt de commissie ervoor dat alle leden aan hun trekken komen. We hebben veel contact met de vakinhoudelijke commissies. Daar zit zo ongelooflijk veel kennis. Het is bijzonder inspirerend om met die leden van gedachten te wisselen. Die wisselwerking en ook die met andere VBA leden is voor ons heel waardevol. Met welke uitdagingen wordt de commissie geconfronteerd? Wij richten ons veelal op (actuele) gebeurtenissen in de financiële wereld. Gezien de huidige setting van de markten, de onzekerheden, onevenwichtigheden, veranderingen in wet en regelgeving en de mondiale (politieke) krachten is het extra lastig te voorspellen hoe de toekomst eruit zal gaan zien. Dat veranderingen hierin grote impact zullen hebben is iedereen duidelijk, maar hoe en wanneer is een lastige. Daarom willen wij de mogelijke impact in een vroeger stadium bij de leden onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld door what-if scenario’s. We willen faciliteren dat we hierover met elkaar in debat gaan. Dit is een behoorlijke uitdaging, maar gelukkig denkt men zowel binnen als buiten de vereniging graag met ons mee. Heb je nog tips voor VBA leden? De bijeenkomsten zijn gratis education permanente en toegang tot een geweldig netwerk. Maak er gebruik van! Wil je vakinhoudelijk verder inzoomen, neem dan vooral deel in een van de vakinhoudelijke commissies of richt er zelf één op. Wij denken graag met je mee. En last but not least: wij staan altijd open voor tips en ideeën voor bijeenkomsten of sprekers. Blijf deze vooral aan onze commissie doorgeven! vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 35 — ColuMn Het land der tussenpersonen — In warenhuis De Eik legt klerk Jacob de Zoet uit aan Ogawa, zijn Japanse tolk: ‘’Yet whilst the sea is the Dutchman’s enemy, it is also his provider and the – the ‘shaper’ of his ingenuity. Had nature blessed us with high, fertile ground like our neighbours, what need to invent the Amsterdam Bourse, the Joint Stock Company and our empire of middle-men? (p.136)’’ -- The Thousands Autumns of Jacob de Zoet – David Mitchell In de roman vindt dit gesprek plaats in 1799 op Dejima, een klein handelseiland net uit de kust van Nagasaki. De Japanse keizer staat de Hollanders toe dit eiland te gebruiken voor de handel tussen Japan en de rest van de wereld. De VOC als succesvolle tussenpersoon. Ik laat even mijn fantasie de vrije loop en probeer het verhaal naar vandaag te halen. Ik lees financiële in plaats van fysieke goederen. Ik vervang transport over zee door transport via glasvezelkabels. Het handelseiland als permanente verbinding met het achterland wordt een directe toegang tot het moederbord van de beurscomputer. Plots gaat het verhaal over het succes van Nederlands hoogfrequente handelaren: All Options, Flow Traders, IMC en Optiver. Referenties —Jovanovic, Boyan and Albert J. Menkveld, Middlemen in Limit Order Markets, http:// papers.ssrn.com/sol3/ papers.cfm?abstract_ id=1624329. —Menkveld, Albert J., High-Frequency Trading and the New-Market Makers, http:// papers.ssrn.com/sol3/ papers.cfm?abstract_ id=1722924. Hoogfrequente handel Dergelijke hoogfrequente handelaren (‘high-frequency traders’)gebruiken ‘s werelds snelste computers om gedurende de dag razendsnel financiële stukken te kopen en te verkopen. Niet om een positie op te bouwen, maar met het nadrukkelijke doel de dag weer op nul te eindigen. Tussenpersonen dus. De geautomatiseerde handelstrategieën, ook wel algoritmes genoemd, draaien daarbij op zo kort mogelijke afstand van de beurscomputer. Dit alles is het logische gevolg van beurzen die in de laatste decennia volledig elektronisch zijn geworden. Hoogfrequente handelaren liggen wereldwijd onder vuur. Lucratief zal dergelijke handel zeker zijn anders bestonden deze handelshuizen immers niet. Maar, is het ook goed voor de belegger? De Japanners hadden geen keus, zij hadden de technologie simpelweg niet om buiten de tussenpersoon om de rest van de wereld te bereiken. Maar, is dat ook zo voor de gebruiker van financiële markten: u en vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 36 ik, ofwel direct ofwel via onze vermogensbeheerders? Je zou zeggen dat we elkaar wel kunnen vinden zonder deze moderne tussenpersonen omdat we tegenwoordig kunnen beschikken over een directe elektronische toegang tot de beurs. Komen de winsten van deze tussenpersonen dan uiteindelijk uit onze zakken? Zijn we beter af als we deze handelaren uit de markt zetten? In mijn eigen onderzoek ga ik na of en hoe hoogfrequente handelaren waarde toe kunnen voegen. En, ik verken een dataset om deze ideeën vervolgens te toetsen. Liquiditeit produktie – de moderne hoekman Vaak wordt beweerd dat een hoogfrequente handelaar een natuurlijke rol heeft als liquiditeitsverschaffer. Zij legt bied- en laatkoersen in de markt waar anderen op kunnen handelen. Zijzelf koopt daarbij op de biedkoers, verkoopt op de laatkoers en verdient het verschil. In een competitieve markt is dit verschil, de ‘spread’, net genoeg om de operationele kosten terug te verdienen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan ontwikkelkosten, de afschrijving op de supercomputers en de kosten die het handelsplatform in rekening brengt. Dan blijft natuurlijk de vraag waarom leggen de eindgebruikers niet zelf bied en laatkoersen in? Dit is technisch mogelijk en het gebeurt ook. Je zou zeggen dan verdient de eindgebruiker de spread en verdwijnt deze niet in de zak van de hoogfrequente handelaar. Het inleggen van bied en laatkoersen is echter niet kostenloos. De grootste kostenpost is de zogeheten ‘vloek der winnaar’. In essentie is het probleem het volgende. Stelt u zich twee beleggers voor: u en ik. Ik heb een aandeel en wil het verkopen. Ik log in en leg een laatkoers in op twintig euro, de fundamentele waarde van het aandeel op dat moment. Ik log uit. U logt later in en in de tussentijd is er goed nieuws geweest voor het aandeel. De fundamentele waarde is eenentwintig euro. U ziet mijn prijs en u koopt. Immers, u koopt iets wat meer waard is dan de prijsquote. Als het nieuws daarentegen slecht was vindt u de prijs te hoog en besluit het niet te kopen. In dat geval blijf ik met het aandeel zitten. Dus, op mijn prijsquote rust een ‘vloek’. Immers, komt het tot een transactie dan verkoop ik iets dat meer waard is dan mijn prijs en zo niet, dan blijf ik zitten met iets dat minder waard is. Mijn ex-ante optimale strategie is de laatkoers te verhogen en op deze manier de kosten van deze ‘nadelige selectie’ te verkleinen. Echter, als de kans op nieuws zeer hoog is (in een turbulente markt) dan besluit ik zelfs geen laatkoers meer in te leggen en droogt de handel volledig op. De hoogfrequente handelaar biedt soelaas. Hij heeft immers geïnvesteerd in een zeer krachtige computer met een algoritme dat razendsnel alle relevante informatie analyseert en in een bied- of laatkoers kan verwerken. Nu is er de mogelijkheid voor mij om mijn aandeel te verkopen aan deze geautomatiseerde tussenpersoon die vervolgens een laatkoers inlegt en het later aan u verkoopt. Het belangrijke verschil is dat de computer haar koers voortdurend kan aanpassen mocht er nieuws uitkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan koersfluctuaties voor concurrerende bedrijven, prijsbewegingen in de index future of wisselkoers fluctuaties. Maar denk ook zeker aan persberichten waarbij een computer in een flits de woorden taxeert op negatieve en positieve waarde en de koers aanpast op basis van de netto balans. Of, in het geval de computer het bericht niet ‘begrijpt’ dan neemt zij onmiddellijk haar quote uit zodat niemand haar kan raken op een verouderde prijs. Natuurlijk zal de hoogfrequente handelaar bij aankoop van het stuk een marge inprijzen en is deze route via de tussenpersoon niet kosteloos. Echter, bij voldoende concurrentie is deze prijs niet hoger dan de operationele kosten van het ontwikkelen, het onderhouden en het `runnen’ van het algoritme. In theorie zijn twee computers voldoende omdat er sprake is van Bertrand prijsconcurrentie. De computers bieden tegen elkaar op in het limiet order boek totdat de break-even prijs is bereikt. Het is daarbij ook efficiënt dat niet iedereen hoeft te investeren in de allerlaatste computertechnologie. In de praktijk zal de toezichthouder in de gaten moeten houden of er inderdaad voldoende partijen actief zijn en dat de spread competitief is. trage quotes. Deze sluipschutter strategie leidt tot het tegenovergestelde resultaat: de nadelige selectie wordt vergroot voor de quotes van anderen. Dus, beleggers die voorheen zonder veel risico quotes inlegden lopen nu een verhoogd risico op de vloek der winnaars. Wat zijn de feiten? Het is dus uiteindelijk empirisch onderzoek dat moet uitwijzen of hoogfrequente handel nu goed of slecht is voor de de markt. Ik heb daartoe de handel in Nederlandse indexfondsen onderzocht rondom de introductie van het tweede handelplatform Chi-X in 2007. Met de introductie verschijnt een grote hoogfrequente handelaar in de markt die zeer actief handelt op beide markten. Zij is betrokken in twaalf procent van de Euronext transacties en in maar liefst drieëndertig procent van de Chi-X transacties. Tachtig procent van haar transacties komt voort uit bied- of laatkoersen die zij heeft ingelegd in de markt. Zij lijkt dus meer hoekman te zijn dan sluipschutter. Het liquiditeitsaanbod, vaak gemeten door het gemiddelde verschil tussen de bied- en laatkoers, de spread, is met 35% verbeterd. De gemiddelde diepte op de beste bieden laatkoers is iets afgenomen maar deze afname valt in het niet vergeleken met de spread afname. Verrassend is echter dat het aantal transacties niet is toegenomen. De hoogfrequente handelaar is inmiddels in vele markten actief. Chi-X startte met Nederlandse en Duitse aandelen maar handelt inmiddels alle grote Europese fondsen. En met succes. Zij is op dit moment de tweede aandelenmarkt in Europa, net na de London Stock Exchange, maar voor NYSE-Euronext en Deutsche Börse. Of de Hollanders tussenpersoon zijn in deze markten? Dit zullen we pas weten als de historische roman ‘The Trillion Trades of Jacob de Zoet’ over een paar eeuwen uitkomt. Albert J. Menkveld Liquiditeit consumptie – de sluipschutter Tot dusver gebruikten de hoogfrequente handelaren de computer enkel in goede zin. Informatie en snelheid werden gebruikt om de door hen ingelegde quotes voortdurend te verversen. Er is natuurlijk ook de mogelijkheid om de robot verborgen op te stellen en te ‘schieten’ op VU University Amsterdam en TI Duisenberg School of Finance vba b_eleggingsprofessionals Nummer 105_Voorjaar 2011 37 — BookrevieW Finding alpha the search for alpha when risk and return break down Review door David Blitz, Head Quantitative Equity Research bij Robeco — Finding Alpha The Search For Alpha When Risk And Return Break Down Eric Falkenstein uitgever: Wiley, 2009, ISBN 978-0-470-44590-7 In “Finding Alpha” betoogt Eric Falkenstein dat het nemen van meer risico bijna nooit gepaard gaat met een navenant hoger rendement. Theoretische modellen die wel een positieve relatie tussen risico en rendement impliceren, zoals het Capital Asset Pricing Model (CAPM), verwijst hij daarmee naar de prullenmand. Empirisch laat Falkenstein onder meer zien dat naarmate aandelen risicovoller zijn, bijvoorbeeld in termen van de CAPM bèta, volatiliteit of leverage, het rendement niet hoger is. Voor andere beleggingscategorieën vindt hij soortgelijke resultaten. Zo blijken high yield obligaties niet beter te renderen dan investment grade obligaties. En ook als het gaat om beleggingsfondsen, opties, futures, valutamarkten, loterijen, filmproducties of gokken op sportwedstrijden, keer op keer blijkt dat meer risico in de praktijk niet wordt beloond met meer rendement. De basis voor de verklaring van dit fenomeen is volgens Falkenstein dat jaloezie een belangrijkere drijfveer is dan hebzucht. Waar gangbare economische theorieën ervan uitgaan dat mensen streven naar het maximaliseren van hun absolute welvaart, hechten mensen volgens Falkenstein meer belang aan hun positie in vergelijking tot anderen. Dit denken in termen van relatieve welvaart hangt nauw samen met benchmarking: het evalueren van de eigen prestaties door deze te vergelijken met die van een index of peer group. Dit verklaart bijvoorbeeld ook waarom, gemiddeld genomen, mensen nu niet gelukkiger zijn dan bijvoorbeeld honderd jaar geleden, toen het algehele welvaartsniveau aanzienlijk lager lag. Falkenstein laat ook formeel zien hoe de afwezigheid van risicopremies op deze wijze kan worden verklaard. Kort gezegd is de argumentatie dat als de nutsfunctie is gebaseerd op relatieve welvaart, risico nemen neerkomt op het afwijken van de consensus, ofwel de marktportefeuille. Het beleggen in laag-risico aandelen is in die optiek even risicovol als het beleggen in hoog-risico aandelen. Bovendien zijn deze risico’s vermijdbaar, zodat beleggers er niet voor hoeven te worden beloond met meer rendement. Op die manier ontstaat een vlakke relatie tussen rendement en risico, net zoals geobserveerd in de praktijk. vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 38 Het enige risico dat nog wel een beetje lijkt te worden beloond is de stap van extreem veilige obligaties naar iets minder veilige obligaties, bijvoorbeeld 1-jaars T-bills in plaats van 3-maands T-bills, of BBB obligaties in plaats van AAA obligaties. Dat hier nog een kleine risicopremie verdiend kan worden wijt Falkenstein aan het feit dat veel beleggers altijd een bepaald deel van hun geld volledig veilig willen stellen. Falkenstein gaat zelfs de stelling aan dat de risicopremie op aandelen nihil is. Hij doet dit door te beargumenteren dat de risicopremie doorgaans tot wel 15% wordt overschat doordat geen rekening wordt gehouden met rendementop-rendement effecten, survivorship bias/peso-problemen, veranderingen sinds de Tweede Wereldoorlog, belastingen, verkeerde timing van de markt en transactiekosten. Dit deel van het boek is duidelijk te kort door de bocht. Weinig lezers zullen het getal van 15% serieus nemen, al is het alleen maar omdat de genoemde effecten niet zomaar bij elkaar opgeteld kunnen worden. Dit is jammer, omdat het op zich heel interessant is om te weten hoeveel er voor een doorsnee belegger in de praktijk overblijft van de theoretische risicopremie op aandelen. De punten die Falkenstein aankaart zijn relevant, maar vragen om een veel zorgvuldigere uitwerking. Het laatste deel van het boek gaat over de zoektocht naar alfa. Falkenstein adviseert hier ten eerste om de eerdergenoemde valkuilen te vermijden, zoals hoog-risico beleggingen in de hoop een klapper te maken. Na nog een paar andere bekende voorbeelden te hebben besproken wordt hij wat filosofischer door te stellen dat aan iedere alfa een competitief voordeel ten grondslag ligt. Met andere woorden, als u bijvoorbeeld goed kunt managen, dan is dat eigenlijk uw alfa. Dit deel van het boek is op zich leuk om te lezen, ook vanwege de beschrijving van een aantal anekdotes uit zijn eigen leven, maar verwacht hier geen kant-en-klare oplossingen. De grootste kracht van Finding Alpha ligt naar mijn mening in de fundamentele discussie over de relatie tussen risico en rendement. Alleen daarom al is het boek naar mijn mening een aanrader. Tot slot een handig weetje: een groot deel van de inhoud van het boek is ook gratis terug te vinden in een artikel van Falkenstein op SSRN.com, http://ssrn. com/abstract=1420356, of op zijn populaire web log, http:// falkenblog.blogspot.com/. — INHOUD Commissies/voorzitters — PRaktIjk I — prakTijk i De impact van een verplicht clearingregime voor OTC-derivaten De impact van een verplicht clearingregime voor OtC-derivaten 8 — Inleiding Op 15 september 2010, precies twee jaar na de val van Lehman Brothers, heeft de Europese Commissie een conceptverordening (Verordening) gepubliceerd. De Verordening verplicht vrijwel alle financiële instellingen OTC-derivatentransacties via een centrale clearingorganisatie (central counterparty/CCP) af te wikkelen. De introductie van een verplicht clearingregime maakt deel uit van een breder pakket maatregelen om de transparantie van de OTC-derivatenmarkten te vergroten en het systeemrisico te verminderen. In de Verenigde Staten is vergelijkbare regelgeving in voorbereiding (Dodd-Frank Act). Een verplicht clearingregime heeft een enorme impact op de werking van de OTC-derivatenmarkten en brengt specifieke risico’s en kosten met zich mee voor clearing members en hun cliënten. Omdat sprake is van een Bilaterale Structuur Buy Side “End” User Sell Side “End” User CCP structuur (na novatie) Buy Side “End” User Clearing Member CCP Clearing Member Sell Side “End” User Figuur 1: Clearing members en novatie OTC-derivatentransacties worden bilateraal overeengekomen tussen twee marktpartijen. In een clearingstructuur komen de uiteindelijke transacties echter niet tot stand tussen de marktpartijen (“end users”) die de transactie hebben geïnitieerd maar tussen een beperkt aantal hoog gekapitaliseerde clearing members. Marktpartijen, die niet zelf de status van clearing member hebben, moeten daarom een clearingcontract met een (general) clearing member sluiten waarin de clearing member een volmacht verstrekt aan de marktpartij om, voor rekening en risico van de cliënt, in naam van de clearing member transacties af te sluiten. Bij novatie worden de transacties tussen de beide clearing members als het ware in tweeën geknipt waarna de centrale clearingorganisatie (CCP) daar als centrale tegenpartij wordt tussengeschoven. Vóór novatie is dus sprake van een transactie tussen twee clearing members. Na novatie is sprake van een transactie (i) tussen de clearing member van cliënt A en de CCP en (ii) tussen de CCP en de clearing member van cliënt B. De CCP fungeert na novatie als centrale tegenpartij, waarmee het tegenpartijrisico tussen clearing members wordt overgenomen door één CCP. verordening werkt deze direct door in de nationale wetgeving van de Europese lidstaten. De G-20 landen hebben afgesproken uiterlijk in 2012 een verplicht clearingregime voor gestandaardiseerde OTC-derivaten in te voeren. Reduceren CCP’s het systeemrisico CCP’s nemen het tegenpartijrisico over (zie Figuur 1) en reduceren daarmee potentieel het systeemrisico. Wanneer de CCP in staat is het faillissement van haar clearing members op te vangen, kan een domino-effect worden voorkomen. Bij CCP’s concentreren zich echter wel grote risico’s waardoor de gevolgen van een faillissement van een CCP potentieel dramatisch kunnen zijn. CCP’s worden de ultieme too big too fail instellingen. De kans dat een CCP failliet gaat is mede gezien de grote hoeveelheden onderpand die worden gevraagd gering. Echter, ondenkbaar is dat niet en in dat geval zou een CCP ook wel eens too big too save kunnen zijn. Onbegrijpelijk is daarom dat deze infrastructurele CCP’s gezien de inherente concentratierisico’s als commerciële instellingen gaan fungeren. Datzelfde geldt in mindere mate ook voor clearing members. Zij verrichten infrastructurele taken waarbij sprake is van een sterke risicoconcentratie en zouden hun werkzaamheden naar onze mening niet mogen combineren met de handel voor eigen rekening en risico. Een CCP biedt in potentie verrekeningsvoordelen omdat posities van haar clearing members met elkaar verrekend worden waardoor het tegenpartijrisico kan worden verminderd (multilateral netting, zie Figuur 2). Deze voordelen kunnen echter alleen worden behaald wanneer geen sprake is van marktfragmentatie. Daarvoor is het noodzakelijk dat • sprake is van slechts één CCP. In de praktijk is echter sprake van diverse concurrerende CCP’s. In de huidige Europese praktijk is SwapClear dominant voor zover het de clearing van interest rate swaps betreft terwijl ICE de onbetwiste marktleider is voor de clearing van credit default swaps. • slechts één clearing member wordt gebruikt. Veel partijen willen echter niet van een clearing member afhankelijk zijn. Denk daarbij naast commerciële redenen ook aan de noodzaak om in geval van een naderend faillissement van de Bestuur van de Vereniging Drs. Hans de Ruiter, voorzitter Drs. Frans Mahieu RBA, secretaris Mr.Drs. Jos Keijzers RBA, penningmeester Anne Gram CFA Drs. Marianne Oomkes RA Drs. Ad van den Ouweland RBA Directeur Dr. Inge van den Doel Nicole Grootveld en Bas Zebregs1 Bas Zebregs Nicole Grootveld clearing member posities over te kunnen dragen aan een andere clearing member (portability). • Wanneer alle OTC-derivaten voor centrale clearing in aanmerking komen. Lang niet alle OTC- derivaten zijn voldoende gestandaardiseerd, liquide en adequaat te prijzen om voor verplichte clearing in aanmerking te komen. Naast centraal geclearde transacties zal dus ook de bilaterale structuur blijven bestaan. Zo zullen belangrijke verrekeningsvoordelen verloren gaan en kan het tegenpartijrisico zelfs groter worden (zie Figuur 3). Een CCP loopt gedurende de looptijd van een (OTC-derivaten)transactie tegenpartijrisico. Afhankelijk van de openstaande posities houden clearing members daarom onderpand aan bij een CCP. De clearing members verlangen op hun beurt onderpand van hun cliënten. In een CCP-structuur Bilaterale verrekening 50 15 C Een belangrijk voordeel van CCP’s ten opzichte van bilaterale clearing is dat de waarderingsmethode van de CCP leidend zal zijn. Daardoor zullen als het goed is minder geschillen bestaan over waarderingen van posities en de hoogte van het uit te wisselen onderpand. Verandering en impact Verplichte clearing leidt ertoe dat financiële instellingen die nu gewend zijn bilaterale (ISDA-) contracten te sluiten met tegenpartijen, in de toekomst gebruik moeten maken van een clearing member. Naar verwachting zal een relatief kleine groep CCP’s en clearing members de clearingmarkt domineren. Dat brengt het gevaar met zich mee dat er, in vergelijking met de huidige situatie, weinig onderhandelingsruimte zal zijn en dat hoge tarieven in rekening gebracht zullen worden. Naar onze mening zouden de Europese toezichthouders de bevoegdheid moeten hebben om in te grijpen. — INtERVIEW & NEtWERk Multilaterale verrekening 20 A B A B 60 Er zal dus altijd sprake zijn van marktfragmentatie waarbij het zeer de vraag is in hoeverre de verrekeningsvoordelen die een CCP in potentie biedt ook gerealiseerd zullen worden. 5 10 55 D 30 B 20 C Tegenpartijrisico: A=70, B=5, C=70, D=10 50 jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform 16 D Tegenpartijrisico: A=60, B=0, C=20, D=0 Figuur 2: Bilaterale en multilaterale verrekening Bij bilaterale verrekening worden de onderlinge verplichtingen van tegenpartijen gesaldeerd tot een enkele (betalings)verplichting. Dit komt overeen met de huidige situatie onder ISDA contracten. Multilaterale verrekening is mogelijk wanneer een CCP als centrale wederpartij fungeert. De onderlinge (derivaten)contracten tussen Partij A-D zijn daardoor vervangen door contracten tussen Partij A-D met de centrale clearingorganisatie. Hierdoor is niet alleen sprake van verrekening tussen partijen onderling maar worden verplichtingen tussen alle partijen met elkaar verrekend. Dit leidt ertoe dat het tegenpartijrisico voor Partij B en D nihil is en het tegenpartijrisico voor Partij A en C wordt verminderd. De grafische weergave hieronder gaat er overigens wel vanuit dat Partij A-D allemaal de status van clearing member hebben. Voor de meeste marktpartijen zal dat niet het geval zijn. Stel dat Partij A geen clearing member is maar Partij C als clearing member gebruikt dan zal Partij C in totaal 80 ontvangen (20+60). Partij A krijgt vervolgens op basis van het clearingcontract met C een bedrag van 60. vba b_eleggingsprofessionals Ballotagecommissie Drs. Els Nieuwenhuizen RBA, voorzitter Tuchtcommissie Mr. Harry Panjer, voorzitter Kascommissie Drs. Rob van Boeijen RBA, voorzitter Programmacommissie Drs. Okko Rabeling RBA, voorzitter Jaap Koelewijn en Inge van den Doel vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 8 Nummer 105_Voorjaar 2011 9 — DOssIER — iNTErViEW & NETWErk jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform — Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading 22 — iNTErViEW jan Dobber: ‘Er is nog ruimte voor prijsverbetering’ Dirk Broeders, David Rijsbergen and Robin Vogelaar — De wereld van de beurzen is snel aan het veranderen. Als je door het beursgebouw van architect Jos Cuypers op Beursplein 5 loopt, dan voel je nog de sfeer van vroeger. Glas in lood, mooie bakstenen en een statig trappenhuis. De sigarenrook hangt bij wijze van spreken nog in de nissen waar de handelaren vroeger hun orderbonnetjes invulden. De kappersstoel in de hal is een relikwie uit de tijd dat beurshandelaren nog gesoigneerde heren waren, die alle tijd hadden om zich te laten verzorgen. De handel begon vroeger om elf uur en sloot om drie uur. Van veel fondsen werd maar een paar keer per dag een notering gemaakt. Het is allemaal verleden tijd. De beurs is allang niet meer de centrale handelsplaats waar het grootste deel van de handel fysiek bij elkaar komt. De handel vindt plaats in gigantische datacentra, meerdere voetbalvelden groot, waar de computers de algoritmen voor de matching van het orderboek in milliseconden uitvoeren. Extreme snelheid is normaal geworden. Een gemiddelde transactie neemt 0,3 seconden in beslag. In de grote fondsen wordt doorlopend een notering gemaakt. De traditionele beurs, die nog geen vijfentwintig jaar geleden eigendom was van leden van de Amsterdamse Vereniging voor de Effectenhandel is zelf ook beursgenoteerde onderneming geworden. Er is geen zelfregulering meer, maar de AFM houdt in Nederland toezicht op de beurs en de alternatieve platforms. Er vinden in de beurswereld in hoog tempo fusies en overnames plaats. Amsterdam Exchanges, de AEX, ging op in Euronext, Euronext fuseerde met de New York Stock Exchanges en ondertussen is er alweer een fusie tussen deze gigant en de Duitse beurs in voorbereiding. Ook de alternatieve marktplaatsen kunnen zich niet aan de consolidatiegolf onttrekken. Maar houden al deze veranderingen ook verbeteringen in? Sinds de invoering van MiFID, Markets in Financial Instruments Directive, in 2007 zijn er grote veranderingen opgetreden. Het klassieke model van de nationale beurs als centrale plaats voor handel en noteringen stond al jarenlang zwaar onder druk. De buitenbeurshandel, die altijd al bestond, nam de afgelopen decennia toe. Sinds MiFID mogen effectenhuizen hun eigen handelsplatforms hebben. Daarop kunnen ze hun eigen orders uitvoeren en ook orders intern tegen elkaar wegstrepen. Was inhouse matching tien jaar geleden nog een taboe, nu is het aan de orde van de dag. Maar wordt de klant er echt beter van of ziet hij risico’s over het hoofd? Het blijft dus de vraag of de veranderingen verbeteringen zijn. Worden de kosten echt lager als de spreads toenemen? Wat zijn de risico’s van het verhandelen van orders buiten een central counterparty om? Wat is de toekomst van de klassieke beurs? Kunnen de toezichthouders het allemaal nog aan? VBA Journaal laat twee experts aan het woord. Hier, in de rubriek Interview Jan Dobber, zelfstandig investeerder en ex-directeur Optiver. In de rubriek Netwerk Cees Vermaas, CEO van NYSE Euronext Amsterdam. Bij de gesprekken kwamen dezelfde onderwerpen aan bod. De overeenkomsten en verschillen geven stof tot nadenken. — Door de invoering van MiFID, (Markets for Financial Instruments Directive) zijn er grote veranderingen opgetreden in het functioneren van financiële markten. Een belangrijke verandering is dat er ruimte is gecreëerd voor alternatieve marktplaatsen waarop ook retailorders afgewikkeld mogen worden. Het was altijd al mogelijk om orders voor de wholesale markt buiten de beurs om af te wikkelen. Nieuw is ook dat orders op een trading platform intern tegen elkaar weggeboekt mogen worden. Men noemt dit inhouse matching. Omdat er verschillende mogelijkheden zijn om orders af te wikkelen, moeten de effectenhuizen hun klanten best execution van de orders garanderen. Dit betekent dat de orderuitvoering plaatsvindt tegen zo laag mogelijke kosten en met een zo hoog mogelijke snelheid. De opkomst van alternatieve platforms heeft verschillende gevolgen. In de eerste plaats hoeven de platforms geen pre-trade transparantie te bieden over hun orderboek. Dat heeft tot de kritiek geleid dat de kwaliteit van de prijsvorming vermindert. Vraag en aanbod en bied- en laatprijzen zijn immers niet bij alle marktpartijen bekend. In de tweede plaats gebeurt het afwikkelen van de handel – de levering van stukken – bij alternatieve platforms niet altijd via een centrale tegenpartij. Als een effectenhuis de tegenpartij is, dan ontstaat tegenpartijrisico. — COlUmN Even googelen op Jan Dobber levert weinig op. Hij opereert in stilte. Hij heeft geen relatie met de gelijknamige Jan Dobberschool in Haarlem. Jan Dobber was directeur van het beurshandelsbedrijf Optiver. Dit bedrijf is in 1986 opgericht. Toen was het nog een klassieke market maker op de optiebeurs. Dat is nu anders. Op de website van Optiver staat: ‘Today, we are one of the leading international proprietary trading firms, employing more than 550 employees worldwide.’ Het land der tussenpersonen 36 Dobber heeft, na zijn terugtreden, een aanzienlijk deel van zijn belang verkocht, maar is ondernemer gebleven. Hij meldt spontaan nog wel aandeelhouder van Optiver te zijn, maar hij bemoeit zich niet meer met de dagelijkse operatie. Hij is nu investeerder in bedrijven. Ik wil processen altijd efficiënter maken, zegt hij. Op die manier blijf je de concurrentie een stap voor, terwijl je de markt in zijn geheel ook efficiënter maakt. Hij investeert o.a. met Willem Middelkoop in het Gold and Discovery Fund. Albert J. Menkveld Aan dat efficiënter maken van de markt draagt hij indirect nog steeds bij. Optiver is aandeelhouder van het handelsplatform Chi-X dat naar verluidt gekocht gaat worden door het Amerikaanse bedrijf Bats. We spraken met een ontspannen en energiek ogende Jan Dobber over de toekomst van de handel. Is er nog ruimte voor een centrale marktplaats? Een belangrijke functie van een beurs is bieden van de gelegenheid tot ‘price discovery’. Professionele handelspartijen op een markt stellen risicokapitaal ter beschikking om de handel mogelijk te maken. Een handelaar neemt risico. Hij heeft uiteindelijk altijd een eigen boek. Als je geen eigen positie hebt, kun je de handel niet faciliteren. De handel heeft dus een belang bij het verschaffen en in stand houden van liquiditeit. Professionele handelaren zullen hun kapitaal daar inzetten, waar zij de meeste waarde toevoegen. Omdat een handelaar alleen beloond wordt als hij daadwerkelijk een transactie doet, wordt hij automatisch geprikkeld om de hoogste biedprijs en de laagste laatprijs af te geven. In dat geval zullen de marges tussen bied- en laatkoersen optimaal zijn. De directionele order flow – de orders van eindbeleggers – wordt dan op Jan Dobber (1963) is actief in de financiële sector sinds 1985. Na een periode bij ABN AMRO Bank kwam hij bij het net opgerichte Optiver terecht. Gedurende zijn 17 jaar bij Optiver is hij als directeur mede verantwoordelijk voor het uitgroeien van Optiver tot één van de grootste en meest vooraanstaande handelshuizen met een wereldwijd netwerk in zowel de aandelen- als derivatenmarkten. Sinds zijn vertrek bij Optiver is hij actief als investeerder in en adviseur van hedgefondsen en als informal investor. Banken en andere financiële instellingen beroepen zich regelmatig op zijn expertise op het gebied van financiële markten. Verder in dit nummer Editorial 3 de meest efficiënte manier verwerkt. Je zou kunnen zeggen, dat als er één keer per dag op één plaats een veiling plaatsvindt, de prijsvorming en de liquiditeit optimaal zijn. Dat is niet de werkelijkheid en het is voor de grote fondsen met veel handel ook niet nodig. vba b_eleggingsprofessionals vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 16 Nummer 105_Voorjaar 2011 17 Hoofdredacteur Prof.Dr. Jaap Koelewijn Uit de vereniging 4 Adjunct Hoofdredacteur Dr.ir. Gerben de Zwart CFA Diederik Bertens, Niels Honcoop en Arianne Leuftink Rondetafelgesprek Kondratieffgolf 6 Kees de Vaan — Introduction Financial markets worldwide have changed dramatically in recent years due to technological improvements. Not long ago, the majority of the stock market volume was executed manually on the exchange floor through hand signaling and shouting. Nowadays, most orders are executed at great speed by fully automated systems. Fast trading platforms are able to accept, execute, and reply to orders in less than one millisecond. And speed is not the only element that has changed. According to conventional wisdom the great majority of equities are traded on public exchanges, such as the New York Stock Exchange (NYSE) or Euronext. For instance, five years ago nearly 80 percent of the capitalization of U.S. equities was executed by the NYSE. However, the Securities and Exchange Commission (SEC) recently estimated that the NYSE currently executes only 26 percent of the volume in its listed stocks. The remaining volume is split among more than 10 public trading platforms, more than 30 dark pools, and numerous internalizing broker-deals. A similar increase of execution on alternative trading platforms is also visible in Europe, where the Markets in Financial Instruments Directive (MiFID) has increased competition between exchanges and alternative trading platforms. Technological innovations and the altered equity market structure have opened the door for new types of professional market participants, such as high-frequency traders (HFTs). HFT in this Abstract This article explores the consequences of the changing equity market structure and more specifically the emergence of high-frequency trading (HFT) for long term institutional investors. With its rise, HFT has attracted a lot of attention. HFT is believed to accelerate the price-discovery process, reduce transaction costs and promote an efficient allocation of resources. But HFT also stimulates the process of fragmentizing market liquidity over many trading venues. This is particularly relevant for institutional investors who are subsequently required to slice their orders into smaller sizes or trade on alternative (‘dark’) trading platforms to avoid significant market impact. We suggest four lessons from HFT for long term investors: (1) ensure adequate liquidity management, (2) increase monitoring of the order transaction process, (3) be aware of the (technological) capabilities of your counterparties, and (4) prevent market manipulation and reduce reputation risk. respect is the use of computer algorithms to automatically and instantaneously make trading decisions, submit orders, and manage those orders after submission in a market-neutral and non-directional way. According to estimates of the SEC, HFTs nowadays represent more than 50 percent of U.S. equity market volume, up from 30 per cent in 2005. In Europe, consensus of market estimations regarding the current market share of HFT in equity volume is between 30 and 40 percent. These estimations highlight the fact that the scale of HFT is significant and growing worldwide. With its rise, HFT has attracted a lot of attention Praktijk II Meer waardering voor onderpand Hoe onderpand de waarde van derivaten bepaalt 12 — “The liquidity enhancing role of highfrequency traders is not undisputed.” — and has been, justified or unjustified, linked with events of market turbulence such as the ‘flash crash’ of May 6, 2010. On that day, U.S. equity markets experienced a significant price movement, as S&P 500 index futures dropped more than 5 percent in five minutes, only to rebound almost entirely within the next 15 minutes. Although the SEC investigation concluded that the flash crash incident was not directly caused by HFT, it acted as a catalyst and many market participants started to question its merits and its impact on the equity market structure. Among these market participants are institutional investors such as insurance companies and pension funds, who may find it increasingly difficult to execute large orders on public trading platforms without significantly impacting the price, as high-frequency traders submit large numbers of trading orders and subsequently push down the average transaction size on these venues. Furthermore, high-frequency traders can extract trading surplus from other investors by exploiting their speed advantage in a profitable manner. Therefore, institutional investors increasingly turn Dirk Broeders (r) and David Rijsbergen (l) (Robin Vogelaar is not in the picture) to less transparent trading platforms such as dark pools, which are less prone to these developments as they only disclose order information after trades are executed. This paper explores the possible consequences of high-frequency trading, specifically in equity markets, for long term institutional investors such as insurance companies and pension funds, and suggests four practical lessons for these investors. The next section provides a broad overview of highfrequency trading, while section 3 discusses the possible impact of high-frequency trading on financial markets. The practical lessons for institutional investors are addressed in section 4. Finally, section 5 describes the conclusions. What is high frequency trading? High-frequency traders (HFTs) can generally be characterized as professional traders who utilize algorithmic techniques to generate orders with an extreme short investment horizon (often milliseconds). Maximizing the speed of market access and the number of executable trades is a major component of their trading strategy. Hence, HFTs invest in high-speed connections and sophisticated algorithms for generating, routing and executing orders. For this purpose, HFTs generally rent socalled server racks which provide the opportunity of locating the trade server in the same building as vba b_eleggingsprofessionals the exchange (co-location). Specific characteristics of HFT include (i) a trading strategy that focuses on exploiting arbitrage opportunities within or across asset classes, (ii) a market-neutral approach in which overnight exposures are limited, (iii) a very short average holding period varying from several seconds to minutes and (iv) the submission of numerous orders that are usually cancelled shortly after submission (the order-to-transaction ratio of high-frequency traders can easily be 100to-1 or more). Joeri Potters en Michel Lansink In practice, however, high-frequency trading is typically not a single strategy in itself, but the use of sophisticated technology to implement various traditional trading strategies. Some HFT strategies involve a ‘delta-neutral’ approach to the market (ending each trading day in a neutral position to reduce exposure to overnight market risks), while other strategies are not neutral and sometimes acquire net long and net short positions. Hence, high-frequency traders can operate as market maker, directional trader or as both. Review Momentum en reversal: 20 jaar later 30 The market impact of high-frequency trading Technological innovations have led to a dramatic change in the worldwide equity market structure in recent years. In Europe, this development was amplified by the introduction of the Markets in vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL 22 Nummer 105_Voorjaar 2011 23 Joop Huij en Marno Verbeek Uitgelicht Programma in de praktijk 35 Inge van den Doel Bookreview Finding Alpha The search for alpha when risk and return break down 38 David Blitz — Call FOR PaPERs Het najaarsnummer van het VBA Journaal heeft als thema “Variabele beloning: weerzin of prikkel?”. In dit themanummer willen we stilstaan bij de consequenties van variabele beloning in de financiële wereld. Meer specifiek willen we stilstaan bij de vraag in hoeverre en op welke manier variabele beloningen wenselijk zijn voor medewerkers in de financiële sector maar ook voor pensioenfondsen, vermogens beheerders verzekeraars in het algemeen. De redac tie denkt hierbij aan de volgende onderwerpen maar staat open voor andere suggesties: • • • • • • • • • • Performance fees ten opzichte van fixed fees voor externe vermogensbeheerders Agency problemen: Aandeelhouders versus werknemer belangen en die van andere stakeholders De gevolgen van bonussen/variabele beloning Code Banken & de Commissie Scheltema Bonussen en de gevolgen voor de transparantie van de arbeidsmarkt Governance en de rol van sustainable indices De rol en verantwoordelijkheid van institutionele beleggers in de beloningstructuur van beurs genoteerde bedrijven Variabele beloning binnen pensioenfonds: zinnig of onzinnig? Literature review: onderzoek naar lange termijn performance effecten op winstgevendheid en aandeelhouderswaarde van variabele beloning. De effecten van kick backs Het najaarsnummer verschijnt in oktober 2011. Via deze call for papers roepen wij geïnteresseerde auteurs op om vóór 29 april 2011 contact op te nemen met de redactie ([email protected]). vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL VBA Journaal is een uitgave van VBA Beroeps vereniging van Beleggingsprofessionals. Het VBA Journaal verschijnt vier keer per jaar Gerben de Zwart — DOssiEr Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading1 — COlOFON Redactie Drs. Huub van Capelleveen Drs. Eduard van Gelderen CFA FRM Drs. Dirk Gerritsen Drs. Ernst Hagen Arianne Leuftink Drs. Jan Bertus Molenkamp RBA Drs. Gerard Roelofs MBA RBA FRM Dr. Alfred Slager RBA Auteursinstructie zie: www.vbabeleggingsprofessionals.nl Fotografie en illustraties Fotopersbur0 Dijkstra Max Kisman Redactieadres & opgave advertenties VBA – Irma Willemsen telefoon: 020 618 2812 email: [email protected] Abonnementen VBA Beursplein 5 1012 JW Amsterdam telefoon: 020 618 2812 email: [email protected] Abonnementenprijs 2010: € 90,80 inclusief verzendkosten Opmaak en realisatie a z az grafisch serviceburo bv, Den Haag. www.azgsb.nl De in het VBA Journaal geplaatste artike len geven de mening weer van de auteurs en niet noodzakelijk de mening van de redactie. ISSNnummer 09202269 Copyright © 2011 Beroepsvereniging van Beleggingsprofessionals Accountingcommissie Drs. John van Scheijndel, voorzitter Commissie Asset & Liability Management Drs. Niels Kortleve, voorzitter Commissie Risk Management Drs. Berry Debrauwer Commissie Duurzaam Beleggen Drs. Marcel de Berg RBA, voorzitter Commissie Private Equity Drs. Lodewijk van Pol, voorzitter Commissie Tactische Asset Allocatie Drs. Ivan Moen RBA, voorzitter Commissie Vastgoed Drs. Maarten van der Spek RBA, voorzitter Commissie Technische Analyse Juus de Kempenaer, voorzitter Commissie Private Banking Mr. Albert Hartink, voorzitter Commissie Investment Perfomance Measurement Mark van Eijk, voorzitter Commissie Behavioral Economics Jan van der Hout RBA, voorzitter VBA vertegenwoordiging in Regional Investment Performance Subcommittee EMEA Mark van Eijk Remco van Eeuwijk, CFA VBA vertegenwoordiging in Global Investment Performance Standards Council Mark van Eijk Dutch Commission on Bonds (DCB) en European Bond Commission (EBC) Drs. Kiemthin Tjong Tjin Joe RBA, voorzitter Curatorium VBA permanente educatie Drs. Jan Overmeer, voorzitter Curatorium VU-VBA Opleiding Investment Management Prof.Dr. Robert van de Meer, voorzitter Effas Board in Frankfurt Drs. Kees de Vaan RBA VBA vertegenwoordiging in de Raad voor de Jaarverslaggeving Dr. Jan Vis MBA RV VBA vertegenwoordiging in DSI Mr.Drs. Jos Keijzers RBA Seniorenconvent Jacques van den Berg RBA, voorzitter Bovenstaande personen zijn bereikbaar via het secretariaat van de VBA. Telefoon: 020 - 618 28 12 vba beleggingsprofessionals JOUR NA A L _ vba b_eleggingsprofessionals JOURNAAL Trading De impact van een verplicht clearingregime voor OTC-derivaten 8 Jan Dobber en Cees Vermaas: Van hoekman naar alternatief platform 16 Four lessons for institutional investors regarding high-frequency trading 22 Het land der tussenpersonen 36 jaargang 27_nummer 105 voorjaar 2011 jaargang 27_nummer 105 voorjaar 2011
Similar documents
journaal - VBA beleggingsprofessionals
over (de toekomst van) Europa, pensioenfondsen die voortdurend (moeten) korten op de uitkeringen, het forse begrotingstekort naast de inmiddels beruchte ‘fiscal cliff’ waarmee de Verenigde Staten v...
More information