De Klimaatcrisis - Vrije Universiteit Brussel

Transcription

De Klimaatcrisis - Vrije Universiteit Brussel
DM_cover_klimaatcrisis_Opmaak 1 14/11/11 15:05 Pagina 1
DE KLIMAAT-
CRISIS
Philippe Huybrechts - Peter Tom Jones
inhoud
I. Mondiale klimaatpoker
2
II. Het klimaat is nooit een stabiel gegeven geweest 4
III. De hedendaagse (antropogene) klimaatwijzigingen
7
IV. Wat brengt de toekomst?
13
V. 20
Wat te doen: adaptatie én mitigatie VI. De politieke reactie
24
Referenties
27
© 2011 Luster, Antwerpen | www.uitgeverijluster.be
20111108b_Klimaatcrisis.indd 1
8/11/11 18:14
I. Mondiale klimaatpoker
‘Human progress is neither automatic nor inevitable. We are faced now with the fact that
tomorrow is today. We are confronted with the fierce urgency of now. In this unfolding
conundrum of life and history there is such a thing as being too late…’ (Martin Luther
King Jr., geciteerd in undp, 2007)
Vanwege zijn verregaande impact op andere wereldproblemen is het klimaatvraagstuk goed op weg om
hét ecologische, economische, sociale en morele vraagstuk van de eenentwintigste eeuw te worden.vnsecretaris-generaal Ban Ki-moon noemde het klimaatprobleem ‘the defining challenge of our age’. Zonder
dat velen het beseffen, zijn wij allemaal betrokken bij een onbedoeld maar wel fundamenteel en potentieel catastrofaal experiment met het klimaatsysteem van de planeet aarde. De verstoring van het klimaat kan men vergelijken met een olietanker: het duurt een hele tijd vooraleer hij in gang wordt gezet,
maar zodra hij op kruissnelheid is, valt die nog heel moeilijk af te remmen. Toch is dat precies wat moet
gebeuren. Als de wereld niet snel overgaat tot het nemen van de vereiste maatregelen, dan kunnen de
gevolgen van de klimaatwijzigingen bijzonder schadelijk uitvallen en onze capaciteit om ons aan te passen tenietdoen, stelt Rajendra Pachauri, voorzitter van het vn-klimaatpanel, in het State of the World
Report (2009). Anderzijds, en positiever bekeken: als wij er als wereldgemeenschap voor opteren om dit
vraagstuk krachtdadig aan te pakken, dan is het realistisch om de noodzakelijke transitie te maken naar
een grondstoffenefficiënte, lage koolstofeconomie. In vele sectoren van de samenleving kan dat allerlei
bijkomende voordelen opleveren.
Wat hieronder volgt, is een kernachtig overzicht van de huidige kennis van het klimaatvraagstuk. Hoe
verhouden de huidige klimaatwijzigingen zich tot de klimaatevoluties uit het verleden? Wat zijn de oorzaken van de hedendaagse globale opwarming? Wat zullen de komende decennia en eeuwen ons brengen? Kan het tij nog gekeerd worden? Welke politieke oplossingen worden voorgesteld? De antwoorden
op deze vragen kunnen in eerste instantie gevonden worden in het vierde evaluatierapport van het vnklimaatpanel (ar4, ipcc, 2007), de organisatie die in 1988 werd opgericht door de Wereld Meteorologische Organisatie (wmo) en het milieuprogramma van de vn (unep). In dit rapport evalueert het ipcc
(Intergovernmental Panel on Climate Change) de beschikbare wetenschappelijke, technische en socio-economische vakliteratuur over de risico’s van klimaatverandering voor de mens. Het is vandaag nog steeds
het meest wetenschappelijk onderbouwde synthesedocument over het klimaatvraagstuk. Het volgende
ipcc-rapport (ar5) verschijnt in 2013. De klimaatwetenschap evolueert echter snel. In 2009 werd reeds
een update van de laatste bevindingen gepubliceerd ter gelegenheid van de vn-klimaatconferentie in
Kopenhagen (The Copenhagen Diagnosis, 2009). Regelmatig verschijnen nieuwe bijdragen in toptijdschriften zoals Nature en Science. In dit boek wordt van de meest relevante daarvan een samenvatting gemaakt.
Daaruit zal blijken dat op een aantal vlakken de recente ontwikkelingen sneller dreigen te verlopen dan
het ipcc in 2007 had kunnen voorspellen.
2
20111108b_Klimaatcrisis.indd 2
8/11/11 18:14
Een ontkennende houding met betrekking tot de aard en omvang van de gevolgen van de klimaatveranderingen is vandaag volledig achterhaald door de wetenschappelijke feiten. In de populaire media zijn
klimaatontkenners echter lange tijd disproportioneel vaak aan het woord gelaten. Hun belangrijkste
bedoeling was om twijfel te zaaien en het publiek te misleiden, op dezelfde wijze en vaak met dezelfde
personen die jarenlang volhielden dat er geen verband bestond tussen roken en longkanker (zie ook Oreskes en Conway, 2010, en Bradley, 2011). Dit heeft ertoe geleid dat er zelfs vandaag nog een kloof bestaat
tussen de perceptie van het grote publiek versus de stand van zaken in de klimaatwetenschap zelf. Bij de
bespreking van de belangrijkste klimaataspecten zullen we daarom, op basis van vakliteratuur, ook aandacht besteden aan de vaakst aangehaalde argumenten van de klimaatontkenners, om deze vervolgens
te ontkrachten.
3
20111108b_Klimaatcrisis.indd 3
8/11/11 18:14
II. Het klimaat is nooit
een stabiel gegeven geweest
‘If we do not take the time to review the past we shall not have sufficient insight to
understand the present or to command the future. For the past never leaves us, and the
future is already there.’ (Mumford, 1967)
Vooraleer in te gaan op de hedendaagse globale opwarmingproblematiek, loont het de moeite eerst de
grote historische natuurlijke klimaatveranderingen te schetsen.
Klimaatextremen gedurende de voorbije miljard jaar
Tussen 730 en 580 miljoen jaar geleden – tijdens het zogenaamde Neoproterozoïcum – verkeerde de aarde
minstens twee maal in een extreme ‘diepvriestoestand’: tijdens een snowball earth event was de planeet
(waarschijnlijk) bijna volledig met sneeuw en ijs bedekt. Dit staat in schril contrast met het tijdperk van
het Laat-Krijt (97,5 tot 65,5 miljoen jaar geleden) toen de aarde zich in een heel warme ‘superbroeikastoestand’ of hot house bevond. Wetenschappers schatten dat de gemiddelde temperatuur van de Arctische
Oceaan (noordpoolgebied) 70 miljoen jaar geleden ongeveer 15°C bedroeg (Jenkyns e.a., 2004). Er was
geen ijs aan de polen. De atmosferische co2-concentraties lagen in die tijd drie tot zes maal hoger dan
de huidige. Vanaf ongeveer 50 miljoen jaar geleden is het klimaat gestaag beginnen afkoelen; deze temperatuurdaling wordt sterk geassocieerd met de afname van de co2-concentratie in de atmosfeer, maar
werd ook beïnvloed door de continentendrift en gebergtevorming. Het broeikasklimaat handhaafde zich
tot ongeveer 34 miljoen jaar geleden: tijdens de overgang van het Eoceen naar het Oligoceen verzeilde de
wereld in een nieuwe, zogenaamde ice house world, met het ontstaan van de eerste gletsjers op Antarctica.
Deze voegden zich uiteindelijk samen tot de Antarctische ijskap ongeveer 13 miljoen jaar geleden. IJs in
het noordpoolgebied verscheen pas later aan de horizon rond 7 miljoen jaar geleden, eerst op Groenland
en later, vanaf 2,6 miljoen jaar geleden, ook op de noordelijke continenten. Tot op heden bevindt de aarde
zich nog steeds in deze ‘ijskasttoestand’, hoe vreemd dat ook mag klinken. Ook binnen deze ijskasttoestand kunnen aanzienlijke klimaatschommelingen optreden.
Klimaatschommelingen tijdens de voorbije 800.000 jaar
Vanaf het begin van de Quartaire periode (2,6 miljoen jaar geleden) ontstonden er cyclische perioden
waarin ijstijden afgewisseld werden door interglacialen, eerst minder uitgebreid met een periode van
40.000 jaar en later (vanaf 800.000 jaar geleden) met veel grotere ijskappen en een periode van ongeveer
100.000 jaar. Zoals het woord het zelf zegt, zijn interglacialen periodes tussen twee ijstijden in. Tijdens
deze interglacialen ligt de gemiddelde temperatuur op aarde een vijftal graden hoger. Momenteel verkeert de aarde sinds het einde van de laatste ijstijd (ongeveer 10.000 jaar geleden) in zo’n periode van rela-
4
20111108b_Klimaatcrisis.indd 4
8/11/11 18:14
tieve warmte. Tijdens de overgang van de laatste ijstijd naar het huidige interglaciaal – het zogenaamde
Holoceen – zijn enorme ijskappen, vooral in Noord-Amerika en Scandinavië, gesmolten, waardoor het
zeeniveau met ongeveer 125 m is gestegen. In tegenstelling tot de broeikaswereld van het Krijt was het
smelten van de ijskappen niet volledig. Het huidige interglaciaal, met nog altijd grote ijskappen in het
noordpoolgebied (Groenland) en het zuidpoolgebied (Antarctica), verschilt dus sterk van de toestand
tijdens het Krijt, toen er nergens ijs was.
De opeenvolging van glacialen en interglacialen tijdens de ijskasttoestand van de aarde kan worden
verklaard door kleine, periodieke wijzigingen in de baan van de aarde om de zon. Daardoor verandert de
locatie en de hoeveelheid van de inkomende zonnestraling. Hoewel de kleine wijziging in zonnestraling
de initiële oorzaak is voor de overgang van ijstijden naar interglacialen, kunnen deze cycli pas optreden
door het bestaan van zogenaamde terugkoppelingsmechanismen. Een van de belangrijkste, positieve
(versterkende) terugkoppelingsmechanismen is de toename van de concentratie aan co2 in de atmosfeer,
als gevolg van veranderingen in de koolstofcyclus in de oceanen. Aangezien co2 een broeikasgas is – wat
betekent dat deze moleculen infraroodstraling van de aarde kunnen absorberen en heruitzenden naar
de aarde – zullen hogere concentraties ervan leiden tot hogere temperaturen. Hierdoor kan er meer co2
vrijkomen, wat op zijn beurt voor een verdere opwarming zorgt. Onderzoek op ijskernen heeft uitgewezen dat de cycli tussen ijstijden en interglacialen, die ongeveer 100.000 jaar duren, verrassend goed
samenvallen met het verloop van de co2- en methaanconcentraties in de atmosfeer (Petit e.a., 1999, Loulergue e.a., 2008 en Lüthi e.a., 2008). Voor alle duidelijkheid: de relatie tussen co2 en temperatuur tijdens
de overgang van ijstijden naar interglacialen is complex. Initieel drijven hogere temperaturen de co2concentraties aan; vervolgens zorgen de hogere co2-concentraties voor een verdere opwarming. Een verkeerd begrip van de relatie tussen co2 en temperatuur – zoals bij een aantal klimaatontkenners voorkomt
– leidt dan ook tot een foutieve inschatting van de moderne globale opwarming, waarbij hogere co2concentraties de opwarming van de aarde onmiskenbaar aandrijven, en dus voorop lopen (zie verder).
Slotsom: het klimaat van de laatste honderdduizenden jaren vertoont natuurlijke variaties, waarbij
kleine verstoringen in de beweging van de aarde om de zon aanleiding geven tot drastische temperatuurveranderingen via complexe terugkoppelingsmechanismen. Grosso modo verhoudt de evolutie van
de temperatuur zich ook tot de wijzigingen in de gasconcentraties in de atmosfeer. Zonder het effect
van de (mede) door de mens veroorzaakte globale opwarming zouden we nog minstens 30.000 jaar moeten wachten voordat een nieuwe ijstijd zijn intrede zou doen (ipcc, 2007). Mét het effect van de globale
opwarming is het koffiedik kijken omtrent wat er in de toekomst gaat gebeuren.
5
20111108b_Klimaatcrisis.indd 5
8/11/11 18:14
Fig. 1: Evolutie van co2, temperatuur, ch4, δ18o en insolatie (bezonning) tijdens de laatste 420.000 jaar
(Vostok, Antarctica).
280
260
240
220
200
2
0
-2
-4
-6
-8
A
600
500
C
-0.5
400
0.0
D
0.5
100
50
0
1.0
δ Oatm(‰)
Bezonning j 65° n
ch (p.p.b.v)
B
700
Temperatuur (°C)
co (p.p.m.v)
diepte (m)
E
-50
jaar geleden
Deze periode omvat de laatste vier ijstijden (overgenomen van Petit e.a., 1999). Nieuwere
gegevens van de Dome C ijskern (Antarctica) die teruggaan tot 800.000 jaar geleden bevestigen deze evoluties (Lüthi e.a., 2008; Loulergue e.a., 2008).
6
20111108b_Klimaatcrisis.indd 6
8/11/11 18:14
III. De hedendaagse
(antropogene)
klimaatwijzigingen
‘Dramatic flips in the climate have occurred in the past but none has happened since the
development of complex human societies and civilisation, which are unlikely to survive
the same sort of environmental changes if they occurred now. (…) Civilisation developed,
and constructed extensive infrastructure, during a period of unusual climate stability,
the Holocene, now almost 12,000 years in duration. That period is about to end. (…)
Humanity cannot afford to burn the Earth’s remaining underground reserves of fossil fuel.
(…) To do so would guarantee dramatic climate change, yielding a different planet from
the one on which civilisation developed and for which extensive physical infrastructure
has been built.’ (Hansen, 2007)
Uit de voorgaande paragraaf onthouden we dat het klimaat op geen enkele manier een statisch gegeven
is. Het evolueert voortdurend en dit op verschillende tijdschalen. Vandaag bevinden we ons, sinds het
einde van de laatste ijstijd, in een warmere periode (interglaciaal) die, in afwezigheid van de moderne
mens, binnen enkele tienduizenden jaren zou worden opgevolgd door een nieuwe ijstijd. Het huidige
interglaciaal is een tijdvak waarin het klimaat, gemiddeld gezien en globaal genomen, relatief stabiel
was. Dit neemt niet weg dat er ook in deze periode kleinere klimaatschommelingen zijn geweest. Twee
perioden waar klimaatontkenners vaak naar verwijzen zijn de zogenaamde ‘warme middeleeuwen’ (9001350) en de ‘kleine ijstijd’ (1550-1850). Het meest recente onderzoek heeft echter aangetoond dat deze bijzondere perioden eerder regionale dan wel globale verschijnselen waren. Die werden veroorzaakt door
een aantal natuurlijke evoluties, zoals wijzigingen in zonne- en vulkanische activiteit of evoluties in oceaanstromingen die de energieverdeling over de planeet beïnvloedden (Mann e.a., 2008). De zogenaamde
‘warme middeleeuwen’ waren hoegenaamd niet warmer dan de globale temperatuur van de laatste 50
jaar (zie verder).
Net zoals het klimaat en de gemiddelde temperatuur is ook de co2-concentratie in de atmosfeer tijdens
het Holoceen vrijwel constant gebleven. Het is op grond van deze gegevens dat we de actuele wijzigingen moeten beoordelen. In schril contrast met de relatieve klimaatstabiliteit van de laatste 10.000 jaar
hebben de activiteiten van de industriële mens ertoe geleid dat een aantal kritische componenten in het
globale klimaatsysteem ongezien snel veranderen. Als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen en mondiale veranderingen in landgebruik, zoals ontbossing, is de concentratie aan broeikasgassen
(waaronder co2) vooral de voorbije decennia zowel ‘onnatuurlijk’ snel als tot ‘onnatuurlijk hoge’ waarden
toegenomen.
7
20111108b_Klimaatcrisis.indd 7
8/11/11 18:14
De observaties
Het vierde ipcc-rapport stelde in 2007 overduidelijk dat de opwarming van het klimaatsysteem zeer
waarschijnlijk het gevolg is van menselijk handelen (méér dan 90 procent zekerheid). Die zekerheid
is sindsdien nog groter geworden – alhoewel een volledig mathematische zekerheid (100 procent) in
deze wellicht niet kan gegeven worden. De gemiddelde aardtemperatuur, of die nu wordt bepaald aan
de oppervlakte of voor de gehele troposfeer, is gedurende de twintigste eeuw significant gestegen met
ongeveer 0,7°C. Bovendien valt er een versnelling waar te nemen. De temperatuur steeg de laatste 50 jaar
gemiddeld bijna twee maal zo snel als tijdens de laatste 100 jaar. Tijdens de laatste 25 jaar steeg de temperatuur gemiddeld met 0,19°C per 10 jaar. Volgens de giss temperatuursreeks die bijgehouden wordt
door de nasa, was 2010 het warmste jaar op aarde sinds het begin van de directe waarnemingen in 1850
(Hansen e.a., 2010). Negen van de jaren in de periode 2001-2010 bevinden zich in de top tien van de warmste jaren sinds 1850. Daarmee is het laatste decennium het warmste ooit sinds het begin van de instrumentele metingen en zet de opwarmende trend zich onverminderd voort. De recente temperaturen zijn
nu onmiskenbaar hoger dan die van (minstens) de laatste 1.300 jaar (Mann e.a., 2008). De laatste keer in
de geschiedenis dat het even warm was als vandaag was wellicht gedurende het Holoceen klimaatsoptimum, ongeveer 6.000 jaar geleden, en gedurende het vorige interglaciaal, 125.000 jaar geleden. Deze
beide periodes vallen samen met maxima in de bezonning tijdens de zomer op het noordelijk halfrond
en werden veroorzaakt door gekende veranderingen in de baan van de aarde rond de zon, zoals hierboven
beschreven.
Deze opwarming uit zich consistent in allerlei andere fysische parameters zoals de afgenomen sneeuwen ijsbedekking in het noordelijke halfrond en een stijgend zeeniveau. De opwarming vindt niet alleen
plaats in de atmosfeer, maar ook in de bovenste 3.000 meter van de oceanen. 90 procent van de extra
energie in het klimaatsysteem is geabsorbeerd door de oceanen. Hogere oceaantemperaturen leiden tot
een expansie van het zeewater, wat bijdraagt aan de stijging van de zeespiegel. Tegelijkertijd wordt ook
vastgesteld dat, overeenkomstig met de hogere lucht- en oceaantemperaturen, de gemiddelde waterdampconcentratie (h2o) van de atmosfeer is toegenomen sinds de jaren 1980. Dit is een ander belangrijk
(versterkend) terugkoppelingsmechanisme: hogere temperaturen leiden tot hogere waterdampconcentraties. Aangezien h2o eveneens een (weliswaar kortlevend maar niettemin krachtig) broeikasgas is, kan
dit voor een verdere stijging van de temperatuur zorgen. In dit geval zijn de hogere waterdampconcentraties geen oorzaak maar wel een gevolg en een terugkoppeling van de huidige opwarming. De waterdampconcentraties in de atmosfeer zijn intern aan het klimaatsysteem en zouden niet uit zichzelf veranderen. In dit geval reageren ze op een initiële opwarming door een externe verstoring.
Daarnaast zijn gebergtegletsjers wereldwijd in grootte afgenomen. Uitgedrukt in totaal ijsverlies is de
trend verdubbeld tussen 2000 en 2010. Waar de Groenlandse en Antarctische ijskappen ongeveer in evenwicht waren tot het midden van de jaren 1990, tonen de meest recente gegevens een duidelijke toename
in de ijsverliezen voor de periode 2000-2010 (Rignot e.a., 2011). Het gaat vooral om de versnelling van de
zogenaamde outlet glaciers, de gletsjers die uitlopen in zee. In Groenland is er ook sprake van ijsverlies
door het sneller smelten van ijs dan de aangroei via sneeuwval. Als gevolg stijgt het globale zeeniveau
momenteel met een gemiddelde van 3,3 millimeter per jaar (periode 1993-2010). Deze stijging is de laatste jaren ongeveer gelijk verdeeld tussen gletsjersmelt, ijskapsmelt, en uitzetting van zeewater. Bekeken
over de twintigste eeuw is de globaal gemiddelde zeespiegel met 0,17 meter verhoogd. Het grootste deel
daarvan is terug te brengen tot de thermische expansie van de oceanen.
8
20111108b_Klimaatcrisis.indd 8
8/11/11 18:14
Los van de globale evolutie inzake temperatuur en zeeniveau beginnen er zich nu ook een heel aantal
trends door te zetten op het continentale en regionale niveau. De gemiddelde temperatuur in het noordpoolgebied is de voorbije 100 jaar twee keer zo snel gestegen als de gemiddelde opwarming van de aarde.
Dat heeft er mee toe geleid dat het Arctische zee-ijs significant in omvang aan het afnemen is. Dit is
vooral duidelijk in de zomerperiodes waarin een gemiddelde reductie van 7,4 percent per decennium
werd opgemeten. In 2007 en 2011 werden minimumrecords opgetekend en bedroeg de zee-ijsuitbreiding
in september nog maar de helft van diegene vastgesteld bij het begin van de satellietwaarnemingen in
1979. Ook de temperatuur van de bovenste lagen van de permafrost in het noordelijke halfrond is sinds
de jaren 1980 toegenomen (met een cijfer tot 3°C). Dat kan leiden tot een positieve koolstofterugkoppeling: hogere temperaturen leiden tot een ontbinding van permafrost waardoor co2 en ch4 (methaan)
vrijkomen. Dat veroorzaakt een verdere opwarming waardoor de drijvende kracht toeneemt voor de verdere ontdooiing van de permafrost. Dit leidt tot extra broeikasgassen, die op hun beurt de opwarming
voeden.
Ook neerslagpatronen zijn significant gewijzigd. In de oostelijke delen van Noord- en Zuid-Amerika,
Noord-Europa en Noord- en Centraal-Azië is de regenval toegenomen; in de Sahel, de mediterrane
gebieden, zuidelijk Afrika en delen van Zuid-Azië is er een verdroging opgetreden. In grote delen van
de wereld komen meer intense en langere droogteperiodes voor. Toch is er ook een toename merkbaar
van plotselinge en hevige neerslagperiodes. Gedurende de voorbije 50 jaar is er ook een duidelijke trend
in extreme temperaturen merkbaar. Koude dagen en nachten komen minder vaak voor; hete dagen,
nachten en hittegolven worden frequenter. Het ipcc beweert ten slotte dat er meer en meer bewijsmateriaal voorhanden is om een link te leggen tussen de opwarming en een stijging van intense tropische
orkanen in de Noord-Atlantische Oceaan. Rekening houdend met een toenemende kustbevolking in de
gebieden waar tropische orkanen voorkomen, verwacht men dat alsmaar meer mensen het slachtoffer
van orkanen zullen worden. De ravage die de orkaan Katrina in New Orleans in september 2005 in zijn
kielzog achterliet én die vooral de arme (zwarte) bevolking trof, is wat dat betreft veelzeggend. Wat het
totale aantal tropische orkanen betreft (met inbegrip van de andere tropische oceaangebieden), is er nog
geen duidelijke trend merkbaar. De grote natuurlijke schommelingen bij het voorkomen van tropische
orkanen en de relatief korte meetreeksen bemoeilijken namelijk het opsporen van langetermijntrends.
Bedachtzaamheid is hier de beste raadgever. Zo staat het buiten kijf dat orkanen in armere landen ook
meer slachtoffers kunnen maken. Orkaan Nargis in Myanmar in mei 2008, die voor 78.000 doden zorgde
(Mastny, 2009), spreekt wat dat betreft boekdelen.
De recente opwarming beïnvloedt ook een heel aantal biologische systemen, met als meest markante
gevolgen de vroegere intrede van de lente en een poolwaartse verschuiving van plant- en diersoorten (zie
ook Rosenzweig e.a., 2008). Andere effecten van regionale klimaatwijzingen op natuurlijke en menselijke
milieus komen meer en meer op het voorplan. In deze context verwijst het ipcc onder andere naar het
effect van temperatuurstijgingen op de landbouw en de menselijke gezondheid, met hittedoden, verspreiding van bepaalde ziekten en allergenen.
De oorzaken
In de klimaatdiscussie moet men rekening houden met zowel opwarmende als afkoelende factoren die,
in klimaatjargon, de stralingsbalans van de aarde kunnen verstoren. Zo leidt een toename van broeikasgassen in de atmosfeer tot een opwarmend effect. Een hogere concentratie van broeikasgassen veroorzaakt een onevenwicht tussen de hoeveelheid zonne-energie die de aarde absorbeert en de mate waarin
9
20111108b_Klimaatcrisis.indd 9
8/11/11 18:14
ze die opnieuw uitstraalt naar de ruimte. Het verschil tussen deze twee factoren wordt uitgedrukt in
een hoeveelheid watt per vierkante meter (W/m2). Met een wetenschappelijke term noemt men dit radiative forcing of ‘stralingsforcering’. Broeikasgassen zorgen dus voor een positieve forcering. Er bestaan
ook afkoelende factoren. Zo leidt de verbranding van fossiele energiebronnen ook tot de uitstoot van
zogenaamde fijne sulfaataërosoldeeltjes. Zij zorgen ervoor dat er netto gezien minder zonne-energie het
oppervlak van de aarde bereikt. Dat aërosolen een temperatuurverlagend effect uitoefenen, was al langer geweten; sinds kort weet men ook dat er een indirect effect actief is waardoor de levensduur van de
wolken verlengd wordt en hun optische eigenschappen veranderen. Het gevolg daarvan is dat de wolken
meer zonnestraling reflecteren dan in hun niet-verontreinigde conditie. Wetenschappelijk onderzoek
heeft alleszins aangetoond dat dit zogenaamde global dimming-effect aanzienlijk is geweest, vooral tijdens de tweede helft van de twintigste eeuw. De aërosolen in de atmosfeer hebben ons met andere woorden, juist vanwege hun afkoelende invloed, beschermd voor een nog grotere globale opwarming dan wat
empirisch werd waargenomen. De hoge aërosoluitstoot in de naoorlogse periode is trouwens een van de
redenen waarom er in de periode 1940-1970 een kleine daling van de gemiddelde aardtemperatuur werd
waargenomen.
Naast broeikasgassen en sulfaataërosolen zijn er nog andere factoren die de netto energiebalans van de
aarde beïnvloeden: het gaat daarbij zowel om menselijke factoren (andere aërosolen, ozon enzovoort) als
natuurlijke factoren (zonnestraling, vulkaanuitbarstingen). Een van de belangrijkste bevindingen in het
vierde vn-klimaatrapport is dat men nu een grotere duidelijkheid heeft gekregen over de netto-invloed
van al deze factoren, die we hier in meer detail bespreken.
Broeikasgassen
Metingen tonen aan dat sinds het begin van de industriële revolutie menselijke activiteiten voor een aanzienlijke verhoging van de concentraties aan ‘lang levende’ broeikasgassen hebben gezorgd. Het betreft
vooral koolstofdioxide (co2), methaan (ch4) en lachgas (n2o). De toename van de co2-concentratie is het
gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen en van wijzigingen in landgebruik (vnl. ontbossing).
De verhoogde methaan- en lachgasconcentraties zijn vooral het gevolg van landbouwactiviteiten, met in
het bijzonder de intensieve veeteelt, rijstbouw, en het gebruik van kunstmest. co2 is het belangrijkste
(menselijke) broeikasgas: de concentratie ervan is toegenomen van een pre-industriële waarde van 280
deeltjes per miljoen (ppm) tot een cijfer van 368 ppm in 2000 en 392 ppm in 2011. Dit is een concentratie
die ver afwijkt van de ‘normale’ natuurlijke schommelingen. Onderzoek op basis van ijsboringen heeft
uitgewezen dat de co2-concentratie tijdens de laatste 800.000 jaar gevarieerd heeft van minima van 180
ppm (tijdens de koudste perioden gedurende de ijstijden) tot maxima van 300 ppm (tijdens interglacialen) (Spahni e.a., 2005; Lüthi e.a., 2008). De huidige co2-concentratie is nooit eerder voorgekomen
tijdens de voorbije 800.000 jaar en wellicht moet men minstens 4,5 miljoen jaar teruggaan in de tijd, tot
de Pliocene periode, om gelijkaardige concentraties te vinden (Pagani e.a., 2010). De snelheid van deze
stijging in de loop van de afgelopen eeuw is ook zonder weerga, zeker in vergelijking met de voorbije
20.000 jaar. De co2-aangroeisnelheid was het snelst gedurende de laatste 10 jaar met gemiddeld 1,9 ppm
per jaar. De atmosferische methaanconcentratie is gestegen van een pre-industriële waarde van 715 ppb
(deeltjes per miljard) tot een actuele (jaar 2011) waarde van 1809 ppb, terwijl die van lachgas (n2o) is
toegenomen van 270 tot 323 ppb. Net als bij co2 gaat het hier om stijgingen die ver buiten de natuurlijke
schommelingen liggen. De belangrijke conclusie luidt dat het gecombineerde effect van verhoogde co2-,
ch4- en n2o-concentraties heeft geleid tot een (opwarmende) verstoring van de stralingsbalans met +2,4
10
20111108b_Klimaatcrisis.indd 10
8/11/11 18:14
W/m2 t.o.v. 1750. Niet onbelangrijk om op te merken is dat sinds 2007 de atmosferische methaanconcentratie, die 10 jaar lang min of meer stabiel was gebleven, opnieuw is beginnen stijgen (Rigby e.a., 2008).
Aërosolen
Overigens is het zo dat de opwarming die veroorzaakt wordt door hogere concentraties van broeikasgassen nu nog gedeeltelijk gemaskeerd wordt door een netto afkoelende invloed van de verschillende types
van aërosolen van menselijke oorsprong (sulfaat, organische koolstof, stof enzovoort). Het ipcc schat
de netto-bijdrage van deze aërosolen op -0,5 W/m2 en -0,7 W/m2, overeenkomend met, respectievelijk, de
directe en de indirecte forcering. In vergelijking met het rapport van 2001 is de wetenschappelijke zekerheid gevoelig verbeterd, al blijft de invloed van aërosolen vandaag nog steeds de grootste onzekerheidsfactor in het kwantificeren van de verstoringen in de stralingsbalans van de aarde.
Andere invloeden
Verder is het interessant er op te wijzen dat natuurlijke factoren zoals vulkanisme en de verandering in
de sterkte van de zon ook een invloed hebben op de moderne klimaatevoluties. Explosieve vulkaanuitbarstingen injecteren subtstantiële hoeveelheden sulfaten tot op grote hoogte waar ze dezelfde werking
hebben als aërosolen afkomstig van menselijke activiteiten. Vulkanische aërosolen hebben een levensduur tot 2 jaar vooraleer ze door neerslag uit de atmosfeer worden gewassen. Een toevallige opeenvolging van sterke vulkaanuitbarstingen in het begin van de negentiende eeuw is de belangrijkste oorzaak
voor het iets koelere klimaat gedurende die periode. De uitbarsting van de Pinatubo in 1991 zorgde voor
een tijdelijke wereldwijde temperatuursdaling van ongeveer 1°C. Ook zijn er kleine veranderingen in de
sterkte van de zon vastgesteld. Bekeken over de volledige periode sinds 1750 heeft de evolutie in de zonnestraling voor een beperkt netto opwarmend effect gezorgd. Die bijdrage wordt momenteel geschat op
+0,02 tot + 0,11 W/m2 (Schmidt e.a., 2011). In vergelijking met het effect van broeikasgassen (+2,4 W/m2)
is dit zeer beperkt. Klimaatontkenners die beweren dat de versnellende opwarming gedurende de laatste
20 jaar het gevolg is van de toegenomen zonnestraling slaan de bal mis. Ook de zogenaamde Svensmarkhypothese (Svensmark en Friis-Christensen, 1997), die tal van klimaatontkenners nog steeds naar voren
brengen, is op los zand gebaseerd (zie ook Jones e.a., 2007). Deze hypothese stelt dat de moderne opwarming verklaard kan worden door een verhoogde zonne-activiteit die ervoor zorgt dat er netto gezien minder kosmische straling de aarde bereikt. Hierdoor worden er minder wolken gevormd, wat op zijn beurt
een stijging van de temperatuur teweegbrengt, aldus de hypothese. Deze theorie strookt echter niet met
de wetenschappelijke feiten. Vooreerst bestaat er geen wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat kosmische straling een invloed heeft op de vorming van wolken. Ten tweede is er helemaal geen wetenschappelijke zekerheid over de relatie tussen wolkenvorming en veranderingen in het klimaat. Ten slotte: zelfs
als de intensiteit in kosmische straling een invloed zou hebben op wolkenvorming en temperatuur, dan
nog kan dit geenszins de versnellende opwarming van de voorbije decennia verklaren. Directe metingen
van de kosmische intensiteit vertonen namelijk geen neerwaartse trend in die periode. In hun bekende
publicatie beslechtten Lockwood en Fröhlich (2007) dit debat als volgt: ‘…over the past 20 years, all the
trends in the Sun that could have had an influence on the Earth’s climate have been in the opposite direction to that
required to explain the observed rise in global mean temperatures’.
11
20111108b_Klimaatcrisis.indd 11
8/11/11 18:14
Conclusie
Sinds 1750 is het netto-effect van menselijke activiteiten een opwarmende forcering van +1,6 W/m2. Wanneer men voor de periode 1750 tot op heden enkel de natuurlijke factoren (zonne-activiteit, vulkaanuitbarstingen) in rekening zou brengen, dan zou de planeet niet opgewarmd maar eerder iets afgekoeld zijn
(ipcc, 2007). Over de vraag of de huidige opwarming in essentie door de mens is gecreëerd, bestaat met
andere woorden geen redelijke wetenschappelijke twijfel meer.
12
20111108b_Klimaatcrisis.indd 12
8/11/11 18:14
IV. Wat brengt de toekomst?
‘Confronted with a problem as daunting as climate change, resigned pessimism might
seem a justified response. However, resigned pessimism is a luxury that the world’s poor
and future generations cannot afford – and there is an alternative.’ (undp, 2007)
Gevolgen op korte termijn (tot 2100)
In zijn rapporten besteedt het vn-klimaatpanel veel aandacht aan de projecties voor de toekomst: hoe
sterk en hoe snel zal de aarde opwarmen, en wat zijn de te verwachten gevolgen op het vlak van de stijging van het zeeniveau, de evolutie van de biodiversiteit, de voedselproductie en menselijke gezondheid?
Om iets zinnigs te kunnen zeggen over de te verwachten opwarming moeten we enerzijds de klimaatgevoeligheid kennen en anderzijds de toekomstige broeikasgasemissies. Over beide aspecten bestaat onzekerheid, zodat de schatting van de toekomstige opwarming binnen een relatief brede vork van mogelijke
waarden ligt.
Klimaatgevoeligheid
De ‘klimaatgevoeligheid’ wordt gedefinieerd door de uiteindelijke temperatuurstijging bij het verdubbelen van de co2-concentratie ten opzichte van het pre-industriële niveau (280 ppm). In zijn jongste rapport stelt het ipcc dat het ‘waarschijnlijk’ (meer dan 66 procent kans) is dat de klimaatgevoeligheid in
een vork tussen 2 en 4,5°C ligt, met 3°C als de ‘meest waarschijnlijke waarde’. Tegelijkertijd claimt het
ipcc dat een lage klimaatgevoeligheid (< 1,5°C opwarming bij een verdubbeling van de co2-concentratie)
zeer onwaarschijnlijk is. Anderzijds kan men niet met zekerheid stellen dat klimaatgevoeligheidswaarden van meer dan 4,5°C onmogelijk zijn.
Emissiescenario’s
Om meer duidelijkheid te krijgen over de toekomstige uitstoot van broeikasgassen werkt het ipcc met
een reeks scenario’s. In het evaluatierapport van 2001 hanteerde het ipcc een zestal families van scenario’s die – en dit is heel belangrijk – ‘even plausibel’ zijn. Het betreft a1fi, a1b, a1t, a2, b1 en b2. Dit
zijn scenario’s die verschillen op het vlak van onder andere economische groei, bevolkingsgroei en technologische evoluties. Het vierde rapport werkte met dezelfde scenario’s. Belangrijk om weten is dat dit
scenario’s zijn zonder additionele maatregelen op het vlak van klimaatbeleid. Dit heeft sommigen ertoe
aangezet om uit te halen naar het ipcc, dat nodeloos alarmistisch zou zijn (Albrecht, 2007). Deze redenering snijdt echter weinig hout: de reële uitstootcijfers evolueren sinds 2000 sneller dan zelfs het ergste
ipcc-emissiescenario kon vermoeden, wat mede het gevolg is van een stijging van de koolstofintensiteit
van de economische groei (Canadell e.a., 2007). Ondanks een kleine vermindering van de uitstoot van
13
20111108b_Klimaatcrisis.indd 13
8/11/11 18:14
broeikasgassen in 2009 vanwege de globale financiële crisis, was 2010 opnieuw een absoluut recordjaar
met een 5 procent hogere uitstoot dan 2008.
De projecties voor 2100
Op het vlak van de globale temperatuurevoluties, projecteert het ipcc, op basis van een hele reeks
klimaatmodellen, een verdere temperatuurstijging van 0,2°C/decennium voor de twee volgende
decennia, en dit voor alle scenario’s. Wanneer het gaat over de te verwachten temperatuurtoename
tegen 2100 is het wél belangrijk een onderscheid te maken qua scenario. In realistische emissiescenario’s bedraagt de waarschijnlijkste opwarming tegen 2100 dan 1,8° tot 4,0°C. Fig. 2 toont de volledige
vork voor de mogelijke temperatuurtoename tegen 2100. Als men rekening houdt met de al geobserveerde 0,74°C opwarming in vergelijking met die van 1850-1899, betreft het hier in alle gevallen een
temperatuurtoename boven de 2°C-grens (totale temperatuurstijging ten opzichte van pre-industriële
temperatuur). Dat laatste cijfer is de waarde die naar voren wordt geschoven als de drempelwaarde die
niet zou mogen worden overschreden (zie verder). Voor de volledigheid werd ook een hypothetisch geval
toegevoegd aan de scenario’s: de opwarming in het scenario dat de broeikasgasemissies in het jaar 2000
plots tot nul herleid zouden zijn geweest. Door de traagheid in het klimaatsysteem zou de temperatuur
ook dan nog verder toenemen met 0,3 tot 0,9°C.
Fig. 2: Projecties voor de temperatuurstijging op basis van diverse emissiescenario’s (ipcc, 2007)
5.0
4.0
3.0
A2
A1B
B1
Year 2000 constant
concentrations
20 century
A2
A1B
2.0
1.0
0
B1
A1T
B2
A1B
A2
A1FI
B1
-1.0
1900
2000
2100
Het ipcc maakte ook een schatting van de te verwachten stijging van de zeespiegel: afhankelijk van het
opwarmingsniveau zou het zeeniveau stijgen met 0,18 à 0,59 meter tegen 2100. In deze berekeningen
werden een aantal andere fenomenen (waaronder het dynamisch gedrag van het Groenland- en Antarctisch ijs) niet opgenomen omdat deze mechanismen, en hun mogelijke betekenis, momenteel niet goed
genoeg begrepen worden om ze als basis voor projecties te gebruiken. Afhankelijk van de gemaakt hypotheses, zouden dynamische effecten in de ijskappen tot 0,17 meter extra zeespiegelstijging kunnen veroorzaken. Nieuwe studies sinds november 2007 geven indicaties dat de ipcc-projecties inzake de zeespiegelstijging wellicht te optimistisch zijn. Een zeespiegelstijging tegen 2100 in de ordegrootte van 0,8
tot 1,3 meter kan niet helemaal worden uitgesloten (Copenhagen Diagnosis, 2009).
14
20111108b_Klimaatcrisis.indd 14
8/11/11 18:14
Een gelijkaardige opmerking geldt voor het Arctische zee-ijs (Noordpoolijs). Uit de modellen die in het
ipcc-rapport van 2007 werden geëvalueerd bleek nog dat het Arctische zee-ijs ten vroegste tegen het
einde van de eenentwintigste eeuw volledig afwezig zou zijn tijdens de warmste periode in het jaar. Het
dramatische verlies aan zee-ijs sinds 2000 suggereert echter dat dit fenomeen zich veel sneller voordoet
dan de modelvoorspellingen. Recentere modelberekeningen geven nu aan dat het volledig smelten van
het zee-ijs tijdens de zomer zich al zou kunnen voordoen vanaf 2040 (Copenhagen Diagnosis, 2009). Hoewel het smelten van dit ijs niet bijdraagt aan een zeespiegelstijging, heeft dit wel gevolgen voor de verdere opwarming van de planeet. Naarmate meer ijs wordt omgezet in water verhoogt de absorptiegraad
van zonne-energie door de aarde. Dit leidt tot een positief terugkoppelingsmechanisme waardoor de
temperatuur sneller kan toenemen.
Andere gevolgen
Dat de klimaatwijzigingen op het vlak van gezondheid nadelige gevolgen zullen hebben, zal niemand
verbazen. De gezondheidsgevolgen zijn legio: ondervoeding; nadelen als gevolg van hittegolven, stormen, droogtes, bosbranden en overstromingen; diarree; hart- en vaatziekten; gevolgen van hogere ozonconcentraties en een grotere verspreiding van infectieziekten. Een mogelijk voordeel van de klimaatopwarming kan zich voordoen in de koude regio’s, waar het aantal slachtoffers ten gevolge van de koude
zou kunnen afnemen. Dit effect wordt echter ruimschoots tenietgedaan door de negatieve gevolgen
elders ter wereld. Dit is vooral pertinent in de ontwikkelingslanden, maar ook de rijkere landen worden
getroffen. Zo vielen er naar schatting 52.000 doden ten gevolge van de hittegolf die tijdens de zomer van
2003 grote delen van Europa langdurig teisterde (zie Battisti en Naylor, 2008). Onderzoek heeft gesuggereerd dat de waarschijnlijkheid dat die fenomenen zich tijdens de komende vier decennia opnieuw
voordoen met een factor 100 toeneemt (Stott e.a., 2004). Tegen het einde van de eenentwintigste eeuw
zou de recordzomer van 2003 voor een gemiddeld scenario de norm worden. Dit zal vooral de zwaksten
in de samenleving treffen: ouderen, kinderen en mensen met een beperkt inkomen (nef, 2009).
De klimaatopwarming heeft niet alleen rechtstreekse gevolgen voor de menselijke gezondheid, maar
ook voor planten, dieren en volledige ecosystemen. Het ipcc vermoedt dat de veerkracht van tal van
ecosystemen deze eeuw nog zal worden overschreden door een nooit eerder geziene combinatie van klimaatwijzigingen, geassocieerde verstoringen en andere oorzaken van globale wijzigingen (wijzigingen
in landgebruik, vervuiling, overexploitatie van grondstoffen). Verder voorspelt men dat de koolstofopnamecapaciteit van de aardse ecosystemen zal pieken vóór 2050. Nadien verwacht men een daling van
die capaciteit (positieve terugkoppeling) waardoor de opwarming versterkt zal worden. Wanneer de temperatuurtoename de grens van 1,5-2,5°C (ten opzichte van 1990) overschrijdt, dan is het zeer waarschijnlijk dat er alleen nog negatieve gevolgen optreden, op het vlak van biodiversiteit, ecosysteemdiensten en
-goederen, zoals voedsel- en watervoorziening.
Zolang de temperatuurstijging niet al te groot wordt, is het effect op die voedselproductie sterk afhankelijk van de geografische ligging, aldus het ipcc (2007). In de droge en tropische regionen verwacht men
een afname; in de gematigde regio’s kan er een lichte verbetering optreden. Wanneer de temperatuur
echter te sterk toeneemt, dan leidt dit tot een daling van de voedselproductie overal ter wereld. Vooral
de mensen die afhankelijk zijn van puur op regen gebaseerde kleinschalige landbouw zullen met grote
moeilijkheden worden geconfronteerd. Recenter onderzoek bevestigt dat toekomstige hitte, nog meer
dan droogte, lelijk kan uitpakken voor de landbouwsector. Battisti en Naylor (2008) komen tot de conclusie dat er een 90 procent-kans bestaat dat tegen 2100 de laagste temperaturen tijdens het groeiseizoen in
15
20111108b_Klimaatcrisis.indd 15
8/11/11 18:14
de (sub)tropische gebieden hoger zullen liggen dan de meest extreme temperaturen die er tot op heden
werden gemeten. Dit kan de opbrengsten voor maïs en rijst met 20 tot 30 procent doen dalen. Een gelijkaardig, maar minder dramatisch, fenomeen dreigt zich te voltrekken in de meer gematigde streken. De
nefaste effecten voor de landbouw vanwege de hittegolf in 2003 in West-Europa mogen als een duidelijke
waarschuwing dienen.
Op het vlak van waterbeschikbaarheid verwacht het ipcc tegen 2050 een toename met 10 tot 40 procent
in sommige vochtige tropische gebieden en op hogere breedtegraden. In de droge zones op gemiddelde
breedtegraden en in droge tropische zones voorziet men echter een verdere daling van 10 tot 30 procent. Gebieden met extreme droogte zullen dus uitbreiden. In de loop van de eenentwintigste eeuw verwacht men dat opgeslagen watervoorraden in gletsjers en sneeuwbedekking gevoelig zullen afnemen.
Dit is problematisch voor ongeveer één zesde van de wereldbevolking die voor zijn watertoevoer kritisch
afhankelijk is van smeltwater van belangrijke berggebieden.
Meer broeikasgassen in de atmosfeer leiden ook tot een verdere verzuring van de oceanen, vaak het
‘andere co2 probleem’ genoemd. De oceanen fungeren immers als een ‘koolstofput’ (sink): zij zijn in staat
om een deel van de door de mens uitgestoten co2 te absorberen. Momenteel verdwijnt een kwart van
de antropogene uitstoot op die manier uit de atmosfeer (Le Quéré e.a., 2009). Wanneer koolstofdioxide
oplost in water wordt koolzuur gevormd waardoor de zuurtegraad (pH) daalt. Afhankelijk van het toekomstige emissiescenario schat het ipcc dat die zuurtegraad van de oceanen met 0,14 à 0,35 eenheden
zou afnemen tijdens de eenentwintigste eeuw. Dit zou overeenkomen met een daling zonder voorgaande
in de jongste geschiedenis van onze aarde. Hoewel het onderzoek naar de effecten van een verzuring
van de oceanen slechts in zijn kinderschoenen staat, gaat men ervan uit dat dit negatieve gevolgen zal
hebben voor het plankton, bepaalde schelpdieren, en de koraalriffen. Deze organismen zijn grotendeels
opgebouwd uit calciumcarbonaat – een stof die opgelost kan worden door koolzuur – en zijn zeer gevoelig voor een té snelle pH-daling. Bij het proces komt co2 terug vrij en bestaat het reëele gevaar dat de
efficiëntie van de oceanische koolstofput sterk afneemt.
Gevolgen op de langere termijn
Temperatuur
Het ipcc geeft aan dat de temperatuur, zelfs in de ‘optimistische’ emissiescenario’s, na 2100 verder zal
blijven stijgen. De traagheid van het klimaatsysteem is immers groot. Simplistisch gesteld is de opwarming die zich nu voordoet het gevolg van emissies uit een vroegere periode; terwijl de gevolgen van de
veel hogere emissies van vandaag zich nog in de toekomst moeten manifesteren. In tegenstelling tot
aërosoldeeltjes vertonen broeikasgassen een lange levensduur waardoor zij tot lang na hun uitstoot kunnen bijdragen aan de opwarming van de atmosfeer, zelfs bij een stabilisatie van hun atmosferische concentratie. Het temperatuursniveau waarop de aarde uiteindelijk zal stabiliseren hangt voornamelijk af
van de totale gecumuleerde hoeveelheid broeikasgassen die sinds de industrialisering werden uitgestoten. Op een duizendjarige tijdschaal kan de gerealiseerde opwarming niet meer worden teruggedraaid,
zelfs niet nadat een zero-emissie samenleving zou zijn bereikt en concentraties langzaamaan kunnen
beginnen dalen (zie Solomon e.a., 2009 en Gillett e.a., 2011).
Zeespiegel
Wat de stijging van het zeeniveau betreft, is het traagheidseffect nog veel groter. Het zeeniveau wordt niet
alleen bepaald door de hoeveelheid extra water die er na (partieel) smelten van ijskappen en gletsjers in
16
20111108b_Klimaatcrisis.indd 16
8/11/11 18:14
de oceanen terechtkomt, maar ook door de uitzetting van het water als gevolg van de opwarming. Beide
fenomenen verlopen echter bijzonder langzaam. Als gevolg van de trage transportsnelheid van energie
in de oceanen (die optreden als een buffer) en de langzame respons van de ijskappen op de opwarming,
zal er zelfs bij een drastische daling van de broeikasgasuitstoot nog een lange periode van meerdere duizenden jaren nodig zijn voordat het klimaatsysteem een nieuw stabiel regime bereikt. Enkele concrete
cijfers kunnen dit verduidelijken. In het ipcc-rapport van 2007 geeft men aan dat, in een gemiddeld
emissiescenario (A1B), het zeeniveau alleen al als gevolg van thermische uitzetting met 30 tot 80 centimeter zou stijgen tegen 2300 (in vergelijking met 1980-1999). Ongeveer 10 centimeter daarvan zijn het
gevolg van de historische co2-uitstoot tot dusver en kunnen al niet meer vermeden worden. Het krimpen van het Groenlandijs zal ook ná 2100 blijven bijdragen aan de stijging van de zeespiegel, tot zolang
de temperatuur zich boven de pre-industriële waarde bevindt. Boven een kritische drempelwaarde van
ongeveer 3°C, waarvoor het afsmelten van het ijs sneller verloopt dan de aangroei via sneeuwval, zal dit
uiteindelijk leiden tot de volledige eliminatie van de Groenlandse ijskap (zie ook Gregory, Huybrechts
en Raper, 2004). Dit zou leiden tot een zeespiegelstijging van 7,5 meter in een tijdspanne van enkele duizenden jaren. Dit proces is waarschijnlijk onomkeerbaar wanneer de ijskap meer dan 20 procent van
zijn huidige volume verloren heeft, wat al na enkele eeuwen het geval kan zijn afhankelijk van de graad
van opwarming (zie Ridley e.a., 2010). Bovendien is het zo dat een aantal dynamische processen zoals
versnelde gletsjervloei nog niet volledig geïntegreerd zijn in de huidige modellen. Dit alles zou kunnen
leiden tot snellere en vroegere stijgingen van de zeespiegel.
Wat de toekomst van het Antarctische ijs betreft, schrijft het ipcc dat dit continent te koud zal blijven
voor significante afsmelting aan het ijsoppervlak gedurende de komende eeuwen. Bovendien verwacht
men een kleine aangroei van de ijskap als gevolg van hevigere sneeuwval in een warmer klimaat. Dit
proces wordt tegengewerkt door een versnelde gletsjervloei naar zee op plaatsen waar de omringende
ijsplaten in contact staan met warmer oceaanwater. Dit zijn dezelfde ‘dynamische processen’ die ook
in Groenland worden vastgesteld. Het is onduidelijk welk proces de komende eeuwen de overhand zou
halen. Echter, voor een volgehouden opwarming groter dan 5°C kan de West-Antarctische ijskap waarschijnlijk niet meer in stand gehouden worden, wat het globale zeeniveau op termijn met 3 tot 5 meter
zou doen stijgen (zie Huybrechts, 2009).
17
20111108b_Klimaatcrisis.indd 17
8/11/11 18:14
Waarom het klimaatprobleem een ethisch vraagstuk is
Een uitermate relevant gegeven in het klimaatvraagstuk behelst de omgekeerde relatie tussen de historische verantwoordelijkheid voor de opwarming en de kwetsbaarheid voor het probleem. De landen
die de laatste 200 jaar voor de grootste uitstoot hebben gezorgd (de Verenigde Staten, Europa en Japan:
ongeveer 60 procent van de historische koolstofuitstoot) zijn niet de landen waar vandaag en morgen
de slachtoffers vallen. In jargon spreekt men van klimaatonrechtvaardigheid, zowel binnen de huidige
generaties als ten aanzien van de toekomstige generaties. Het klimaatvraagstuk is daarom in essentie ook
een ethisch probleem:
‘Many people, some living, others yet to be born, will die from the effects of climate change. Is each death
equally bad? How bad are those deaths collectively? Many people will die before they bear children, so
climate change will prevent the existence of children who would otherwise have been born. Is their nonexistence a bad thing? By emitting greenhouse gasses, are the rich perpetrating an injustice on the world’s
poor? How should we respond to the small but real chance that climate change could lead to worldwide
catastrophe?’ (Broome, 2008)
Klimaateffecten en klimaatgerelateerde natuurrampen spelen vandaag al een belangrijke rol in de levens
van de armste mensen ter wereld. Droogtes, overstromingen en (tropische) stormen hebben een onmiddellijke impact, vooral voor die mensen die in de kwetsbare zones leven en geen financiële middelen
bezitten om zich te beschermen tegen potentiële klimaatschokken. De verwoestende impact van cycloon
Nargis in mei 2008 in het gebied van zuidelijk Myanmar is exemplarisch.
In het Human Development Rapport 2007/2008 van het vn-ontwikkelingsprogramma (undp, 2007) erkent
men dat klimaatwijzigingen een nefaste invloed hebben op de ontwikkelingskansen voor miljoenen, ja
zelfs miljarden mensen in deze wereld. Klimaatwijzigingen verhogen de druk op verarmde samenlevingen, waardoor die in een negatieve spiraal van deprivatie terechtkomen. De kwetsbaarheid ten aanzien
van extreme weerfenomenen is extreem ongelijk verdeeld in deze wereld: 98 procent van de slachtoffers
van klimaatrampen tussen 2000 en 2004 bevond zich in de ontwikkelingslanden. Het risico ten aanzien
van klimaatrampen is 79 maal kleiner voor een inwoner uit een rijk oeso-land dan voor iemand uit een
ontwikkelingsland.
Volgens het vn-klimaatpanel (ipcc, 2007) zullen de zwaarste klappen vallen in de grote megadelta’s
(Azië, Egypte), zwart Afrika en de kleine (laaggelegen) eilanden. Het Afrikaanse continent, dat op geen
enkele wijze verantwoordelijk kan worden gesteld voor de huidige opwarming, is een van de meest
kwetsbare gebieden ter wereld. Dit heeft te maken met de beperkte aanpassingscapaciteit. Men verwacht
dat in Afrika tegen 2020 tussen 75 en 250 miljoen mensen zullen moeten overleven in gebieden met grote
waterschaarste, met alle gevolgen vandien voor de voedselzekerheid (zie ook Battisti en Naylor, 2008). In
Azië gaat het vooral over de landen die voor hun watervoorziening afhankelijk zijn van de Himalayagletsjers. Door het verder smelten van deze gletsjers neemt de kans op overstromingen en steenlawines toe.
Binnen enkele decennia, wanneer de gletsjers sterk in omvang zijn afgenomen, verwacht men een aanzienlijke daling van de waterbevoorrading tijdens bepaalde perioden van het jaar. Men schat dat tegen
2050 ongeveer een miljard mensen met dit probleem zullen te maken krijgen. De megadelta’s komen dan
weer onder druk te staan van een stijging van het zeeniveau. Zeespiegelstijgingen en extreme weerfenomenen hebben ook een zware impact op kleine eilanden. De degradatie van de kustgebieden, als gevolg
van erosie en het verbleken van de koralen (door de hoge temperatuur), zal negatieve gevolgen hebben
18
20111108b_Klimaatcrisis.indd 18
8/11/11 18:14
voor de lokale visserij en het toerisme. Laaggelegen eilanden zullen te maken krijgen met extra overstromingen, waardoor vitale infrastructuur zal worden beschadigd.
Wanneer worden klimaatwijzigingen gevaarlijk?
Het concept van ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’ verwijst naar het langetermijndoel van het vn-raamverdrag inzake klimaatwijzigingen (unfccc) dat in 1992 boven de doopvont werd gehouden. Hierin stelt
men expliciet dat de doelstelling erin moet bestaan om de hoeveelheid aan broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat ‘gevaarlijke antropogene interferentie met het klimaatsysteem’
weet te voorkomen. De onderliggende rationale is dat ecosystemen zich onvoldoende kunnen aanpassen
aan de wijzigende omstandigheden wanneer de temperatuurstijging te snel en te groot wordt. Dit kan
zeer negatieve gevolgen hebben voor onder andere de voedselvoorziening, de waterbeschikbaarheid en
het frequenter optreden van extreme weersfenomenen (hittegolven, droogtes, stormen, overstromingen enzovoort). Hoe sneller en hoe hoger de gemiddelde opwarming optreedt, hoe catastrofaler het verwachte effect van deze zogenaamde lineaire, graduele klimaatwijzigingen.
Tegelijkertijd houdt men ook rekening met het optreden van zogenaamde abrupte klimaatwijzigingen.
Technisch gezien is een abrupte klimaatwijziging een gebeurtenis waarbij het klimaatsysteem voorbij
een bepaalde drempelwaarde wordt geduwd. Dit veroorzaakt een overgang naar een nieuwe stabiele
toestand met een snelheid die niet door de oorzaak maar door het klimaatsysteem zelf wordt bepaald.
Zelfs een kleine drijvende kracht kan een abrupte wijziging in gang steken. De verstoring kan bovendien
ook zeer klein zijn. Sinds geruime tijd trachten wetenschappers concrete cijfers te plakken op de ligging
van deze drempelwaarden, uitgedrukt als een kritische temperatuurstijging ten opzichte van de preindustriële periode of een ultieme co2-concentratie. Het probleem is dat de juiste ligging van de drempelwaarden niet met grote zekerheid gekend is. Het gaat alvast om abrupte klimaatwijzigingen zoals het
snel afsterven van koraalriffen, het onomkeerbare verlies van het Groenlandijs en het Arctische zee-ijs
(tijdens de zomer), het verzwakken van de Golfstroom, het afbreken van de West-Antarctische ijskap
enzovoort. Uit recent onderzoek (Lenton e.a., 2008) blijkt dat we, vooral wat de eerste drie fenomenen
betreft, langzaamaan aan het flirten zijn met de relevante kritische drempelwaarden. Uitgaande van de
cijfers voor deze kritische drempelwaarden stellen een aantal klimaatwetenschappers (vrij arbitrair) dat
de maximaal toelaatbare opwarming beneden de 2°C moet blijven ten opzichte van de temperatuur in
1750. Zodra deze kritische grens overschreden wordt, neemt het risico immers toe dat via een ingewikkelde combinatie van positieve terugkoppelingsmechanismen een reeks van gevaarlijke kettingreacties
in gang gezet wordt. De 2°C-grens werd inmiddels ook door de EU officieel erkend als de niet te overschrijden temperatuurstijging. Het 2°C-concept mag anderzijds niet verbloemen dat zelfs de huidige
opwarming (van 0,74°C) nu reeds voor een heel aantal bevolkingsgroepen en soorten ‘gevaarlijk’ en zelfs
ronduit dodelijk is (zie Hare, 2009; Pachauri, 2009).
19
20111108b_Klimaatcrisis.indd 19
8/11/11 18:14
V. Wat te doen:
adaptatie én mitigatie
‘The starting point for action and political leadership is recognition on the part of
governments that they are confronted by what may be the gravest threat ever to have
faced humanity. Facing up to that threat challenges at many levels. Perhaps most
fundamental of all, it challenges the way that we think about progress.’ (undp, 2007)
Uit de voorgaande paragraaf is gebleken dat het beperken van de gemiddelde opwarming tot maximaal
2°C een minimale voorwaarde is om ongeziene menselijke schade te voorkomen.
Adaptatie zonder mitigatie?
In deze context is het onbegrijpelijk dat er vandaag nog heel wat ‘economische klimaatsceptici’ zijn die
beweren dat we ons maar beter gewoon aanpassen aan de klimaatveranderingen. Dit is een stelling die
wordt verdedigd door onder andere de Nederlandse geoloog Salomon Kroonenberg (2006) en de Deense
statisticus Bjørn Lomborg (2007). Zowel het ipcc (2007) als ex-Wereldbankeconoom Nicholas Stern
(2006) kwamen echter tot de conclusie dat de ‘kost van inactie’ groter is dan de kostprijs van het noodzakelijke klimaatbeleid. Stern heeft aangetoond dat ‘niets doen’ een economische recessie zou teweegbrengen: een jaarlijks verlies van 5 tot 20 procent van het Bruto Mondiaal Product. Hij stelt daarom voor
om minstens 1 procent van het Bruto Mondiaal Product te spenderen aan klimaatmaatregelen. Klimaatwetenschappers weten bovendien dat, hoe langer men wacht om in te grijpen, hoe groter de gevolgen
zullen zijn en hoe langer die zullen nawerken. Alleen door een drastische daling van de uitstoot (mitigatie) kan de mensheid er uiteindelijk in slagen om de broeikasgasconcentraties te stabiliseren. En dan
nog zullen de effecten op de trage componenten van het klimaatsysteem (de ijskappen en het zeeniveau) eeuwen tot millennia voelbaar blijven. Zonder mitigatie verzeilen we in een uitzichtloze situatie
waarin zowel de oorzaak als de gevolgen in ernst blijven toenemen. We mogen niet in de val trappen
van zij die ‘evidence beyond reasonable doubt’ eisen vooraleer over te gaan tot actie. Dan is het immers
te laat. Het klimaatsysteem bevat kritische drempelwaarden die, eens overschreden, onomkeerbare
– en economisch onbecijferbare – evoluties in gang steken.
Ook vanuit ethisch standpunt is het ‘adaptatieplan’ van Kroonenberg en Lomborg beschamend (Broome,
2008). Zij gaan volledig voorbij aan de realiteit dat de menselijke samenleving de laatste eeuwen zeer
kwetsbaar is geworden. Kroonenberg en Lomborg negeren het feit dat vandaag en morgen de slachtoffers vooral zullen vallen in die gebieden die niet verantwoordelijk zijn voor het probleem. Zonder klimaatbeleid dat (ook) gericht is op een mondiale daling van de uitstoot zal deze schrijnende vorm van
ongelijkheid nog verder toenemen. De kwetsbare regio’s in de wereld beschikken niet over de middelen
om zich aan te passen. Een succesvol aanpassingsbeleid vereist financiële hulp van de rijke landen.
20
20111108b_Klimaatcrisis.indd 20
8/11/11 18:14
De recente aandacht voor de vn-millenniumdoelstellingen dient gekoppeld te worden aan het besef dat
zonder stringente maatregelen tal van die doelstellingen gewoon niet kunnen worden gehaald. Integendeel. Een escalerende globale opwarming zou het proces van ‘ontwikkeling’ wel eens kunnen terugdraaien. Hoe de wereld zal omgaan met het klimaatvraagstuk zal een rechtstreeks effect hebben op de
ontwikkelingskansen van miljoenen tot zelfs miljarden mensen in deze wereld. Als we falen, dan zal volgens het undp (2007) de armste 40 procent van de wereldbevolking veroordeeld worden tot een schimmig bestaan. Ongelijkheden binnen landen zullen vergroten terwijl de kans op een inclusieve globalisering langzaamaan zal wegebben.
Slotsom: aanpassen aan de klimaatwijzigingen zonder mitigatie is als dweilen met de kraan open. Om
de klimaatwijzigingen te lijf te gaan, is er behoefte aan een tweesporig beleid: (1) adaptatie: aanpassing
aan de klimaatgevolgen die door de traagheid in het systeem al onafwendbaar zijn én (2) mitigatie: een
beperking van de snelheid en de uiteindelijke schaal van de opwarming.
Mitigatie: ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’ vermijden?
Rest ons de vraag wat er moet gebeuren om de ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’ te voorkomen. In de
literatuur vindt men verschillende ‘mitigatiescenario’s’ terug, die onder andere afhankelijk zijn van de
inschatting van wat ‘gevaarlijk’ is (zie Smith e.a., 2009).
Veruit het meest veeleisende streefdoel is dat van James Hansen, die stelt dat 350 ppm co2 de maximaal
toelaatbare waarde kan zijn. Aangezien de co2-concentratie vandaag reeds meer dan 390 ppm bedraagt,
moeten we in die optiek methoden vinden om grote hoeveelheden co2 uit de lucht te halen (zie Hansen, 2007). Hansen’s doelstelling komt ongeveer overeen met het safe landing-scenario van Hare (2009),
een scenario waarbij we vanaf 2050, netto gezien, ‘negatieve emissies’ realiseren. Op die manier zou de
temperatuurstijging bijna zeker beneden de 2°C-grens blijven. Maatschappelijk gezien en misschien ook
vanuit technologisch oogpunt lijkt dit scenario echter onhaalbaar.
Iets meer realistisch is het meest stringente scenario van het jongste ipcc-rapport (zie Tabel 1). Om een
redelijke kans te hebben om onder de 2°C-grens te blijven, moet de mondiale broeikasgasuitstoot met
minstens 50 tot zelfs 85 procent dalen tegen 2050 (met 2000 als referentiejaar). Dit komt overeen met
een te verwachten opwarming van maximaal 2 tot 2,4°C tegenover de pre-industriële temperatuur. Dit
alles zou overeenkomen met een stabilisatieconcentratie van 350 à 400 ppm co2, tot 50 ppm boven de
maximumwaarde van Hansen.
Een derde scenario behelst de daling van de wereldwijde uitstoot met 30 tot 60 procent tegen 2050, wat
zou overeenkomen met een (meest waarschijnlijke) opwarming van 2,4 tot 2,8°C (en 400 à 440 ppm co2).
Dit is een opwarmingsniveau dat reeds een heel aantal onomkeerbare problemen kan veroorzaken. Om
de opwarming te beperken tot 2,8°C zou men tegen 2030 een bedrag kleiner dan 3 procent van het mondiale bruto product moeten spenderen aan klimaatmaatregelen. Die kostprijs kan dan vergeleken worden
met de 5-20 procent schade die zou worden veroorzaakt in een business as usual-scenario, zoals dat van
het Sternrapport. Bedenk bovendien dat de economische kostpijs vermeld in Tabel 1 nog geen rekening
houdt met een heel aantal secundaire voordelen, waardoor de nettobalans aanzienlijk minder duur kan
uitdraaien.
21
20111108b_Klimaatcrisis.indd 21
8/11/11 18:14
Het emissietraject verbonden aan de 2°C-doelstelling kan ook anders worden voorgesteld. Meinshausen e.a. (2009) vonden dat om met 75 procent kans onder de 2°C-grens te blijven, de totale emissie tussen 2000 en 2050 niet meer dan 1000 Gigaton co2 zou mogen bedragen. Vermits tussen 2000 en 2009
reeds 350 Gigaton werden uitgestoten, resten er nog 650 Gigaton voor de periode tussen 2010 en 2050.
Aan de huidige emissies is dit koolstofbudget binnen 20 jaar opgebruikt. Het jaar waarin de globale co2
emissies pieken, om daarna af te nemen, is dus cruciaal. Met een piekmoment in het jaar 2011 volstaat
een jaarlijkse emissiereductie met 3,7 procent tot 2050 om binnen het budget te blijven. Wordt echter
gewacht met een neerwaartse trend tot in 2020, dan moeten de emissies jaarlijks met 9 procent dalen tot
op nul in 2040 om hetzelfde effect te bereiken.
Tabel 1: Verband tussen gemiddelde temperatuurtoename, overeenkomstige co2-stabilisatieconcentratie, piekmoment voor uitstoot, vereiste evolutie co2-uitstoot, en economisch kostenplaatje tegen
2030/2050 (andere ipcc-categorieën niet overgenomen) (ipcc 2007)
Categorie
CO2stabilisatieniveau
(ppm)
T-toename
(°C) t.o.v.
pre-industr. T*
Piekjaar
voor
CO2-emissies
Reductie in
(% t.o.v. 2000)
A1
350 - 400
2,0 - 2,4
2000-2015
−85 tot −50
A2
400 - 440
2,4 - 2,8
2000-2020
−60 tot −30
B
440 - 485
2,8 - 3,2
2010-2030
−30 tot +5
CO2-uitstoot
Economische
kostprijs in
2030/2050
(in % BMP)
< 3 / < 5,5
0,2 - 2,5 / 0 - 4
* Dit is de zogenaamde ‘meest waarschijnlijke waarde’ bij een (gemiddelde)
klimaatgevoeligheid van 3°C bij een verdubbeling van de co2-concentratie.
Hoe kan men een daling van 50 – 85 procent realiseren?
Via de combinatie van aangepaste regulering, groene fiscaliteit, gedragswijzigingen én reeds bestaande
en nog te ontwikkelen technologieën (zie Tabel 2) is het mogelijk om de doelstelling van een 50 à 85 procent wereldwijde co2-reductie te respecteren en de transitie naar een lage koolstofeconomie te bewerkstelligen (zie ook Jones en De Meyere, 2009). Dat veronderstelt zeer grote inspanningen in alle relevante
sectoren én landen. Cruciaal is ook dat er een serieuze prijs wordt geplakt op de emissies van broeikasgassen.
22
20111108b_Klimaatcrisis.indd 22
8/11/11 18:14
Tabel 2: Technologische opties volgens het ipcc (2007)
Sector
Huidige beschikbaarheid
Commercieel beschikbaar tegen 2030
Energie
Meer efficiëntie in aanbod/
distributie; Hernieuwbare energie;
Kernenergie; Substitutie van steenkool door
gas; Kool-stofcaptatie en opslag (primair)
Geavanceerde nucleaire energie;
Geavanceerde hernieuwbare energie;
Nieuwe types van zonnecellen
Transport
Hogere efficiëntie; Schonere diesel; Hybride
voertuigen; Biobrandstoffen; Gepland openbaar transport; Fietsen en wandelen
Tweede generatie biobrandstoffen; Hogere
efficiëntie in luchtvaart; Geavanceerde
hybride en elektrische voertuigen
Gebouwen
Efficiënte belichting (spaarlampen, led’s);
Zonne-energie; Efficiënte temperatuurcontrole; Betere isolatie; Alternatieven en betere
recyclage van koelvloeistoffen en gassen
Intelligent design van kantoren en bedrijven;
Zonnecellen
geïntegreerd in gebouwen
Industrie
Efficiënte elektronische apparatuur;
Recyclage en nieuwe materialen;
Processpecifieke technologieën;
Controle van niet co2gassen
Koolstofcaptatie en opslag voor cementindustrie, metallurgie en mestproductie;
Verbeteringen in opbrengst
Landbouw
Restauratie van uitgeputte gronden;
Management voor lagere emissies;
Energiegewassen ter vervanging van fossiele
brandstoffen; Verbeterde energie-efficiëntie
Bosbouw
Beter bosbeheer (groei, instandhouding
en management); Bosbouwproducten voor
bioenergie
Speciale boomsoorten voor snellere koolstofopname; Betere monitoring van koolstofopslag in bodems en vegetatie
Afval
Methaanterugwinning bij storten; Energieterugwinning bij verbranding; Recyclage,
compostering en afvalminimalisering;
Afvalwaterbehandeling
Biobedekking en biofilters voor optimalisatie
van methaanoxidatie
Inerte elektroden voor aluminiumindustrie;
Geavanceerde energie-efficiëntie
De secundaire voordelen van een klimaatbeleid
Er is ook een positieve kant aan het klimaatverhaal: radicale evoluties inzake transport, elektriciteitsproductie en behuizing creëren ook heel wat opportuniteiten. Een eerste positief ‘neveneffect’ behelst
de mogelijkheid om veel nieuwe jobs te creëren. Een rapport van het Europees Vakverbond (etuc, 2007)
over de link tussen klimaatwijzigingen, mitigatiemaatregelen en werkgelegenheid, toont aan dat een
proactief mitigatiebeleid een netto positief effect zou hebben op de werkgelegenheid. Als men alle sectoren bij elkaar optelt, zowel de winnaars als de verliezers, dan zouden er netto gezien 1,5 procent extra jobs
bijkomen. Andere evidente kansen doen zich voor op het vlak van energieonafhankelijkheid en leefbare
steden (met schonere luchtkwaliteit, lagere gezondheidskosten en meer verkeersveiligheid). Omdat deze
zogenaamde ‘secundaire voordelen’ onmiddellijk en lokaal voelbaar zijn, is een krachtig klimaatbeleid
een economisch rationele keuze, ongeacht of andere landen inspanningen leveren om de uitstoot terug
te dringen (Pittel en Rübbelke, 2008; nef, 2009).
23
20111108b_Klimaatcrisis.indd 23
8/11/11 18:14
VI. De politieke reactie
‘It is New Year’s Day, 2101. Somehow, humanity survived the worst of global warming
– the higher temperatures and sea levels and the more intense droughts and storms – and
succeeded in stabilizing Earth’s climate. Atmospheric greenhouse gas concentrations
peaked a few decades ago and are expected to continue their downward drift throughout
the twenty-second century. Global temperatures are slowly returning to their prewarming levels. The natural world is gradually healing. The social contract largely held.
And humanity as a whole is better fed, healthier, and more prosperous today than it was
a century ago.’ (State of the World, 2009)
Met de historische getuigenis van Professor James Hansen voor de Amerikaanse Senaat werd op 23 juni
1988 het klimaatvraagstuk op de politieke agenda gecatapulteerd. Hieronder volgt een kort overzicht van
de belangrijkste mijlpalen in de totstandkoming van een mondiaal klimaatbeleid de afgelopen decennia.
Zal de internationale gemeenschap erin slagen een akkoord te onderhandelen dat in staat is tijdig de
‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’ af te wenden? Het historische precedent van het Montrealakkoord – dat
de uitstoot van cfk’s succesvol aan banden legde – kan enige hoop bieden. Helaas is de problematiek
van het gat in de ozonlaag amper te vergelijken met de complexiteit van het klimaatvraagstuk, waarbij
de oorzaken fundamenteel samenhangen met het moderne, op fossiele brandstoffen gebaseerde ontwikkelingsmodel.
Het Kyotoprotocol
Vier jaar na Hansen’s getuigenis werd op de vn-conferentie over Milieu en Ontwikkeling in Rio de Janeiro
(1992) een akkoord bereikt over een Kaderverdrag over Klimaatverandering (unfccc), dat tot nu toe is
geratificeerd door 192 landen. Hierin verklaren de landen op vrijwillige basis de uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren tot op het niveau waarop geen ‘gevaarlijke klimaatveranderingen’ kunnen optreden. In
1997 werden in Kyoto (Japan) de krijtlijnen uitgetekend van het huidige klimaatregime. Het Kyotoprotocol stelt voor industrielanden een bindende limiet van 5,2 procent reductie van de uitstoot van een korf
van zes broeikasgassen ten opzichte van het niveau van 1990. Het protocol heeft betrekking op de periode
2008-2012. Om de kosten van de uitvoering van het protocol te drukken, werden marktgebaseerde flexibele mechanismen ingevoerd waarmee de partijen op een economisch efficiënte manier emissierechten
kunnen verwerven: landen kunnen zo hun reductiedoelstellingen voor een deel realiseren door in andere
landen te investeren in maatregelen die de uitstoot daar ter plaatse doen verminderen.
Kyoto was aanvankelijk een symbolische overwinning: voor het eerst aanvaardden industrielanden bindende emissiereducties. Problematisch was echter dat met de verkiezing van George W. Bush de VS zich
terugtrok uit het Kyotoprotocol. Het Amerikaanse voorbeeld werd gevolgd door Australië. Het duurde
bovendien tot 16 februari 2005 vooraleer het Kyotoprotocol officieel van kracht werd, nadat met de ratificatie van Rusland voldoende partijen het verdrag hadden ondertekend. Met andere woorden: pas 13
24
20111108b_Klimaatcrisis.indd 24
8/11/11 18:14
jaar na de oprichting van de unfccc kon een klimaatbeleid echt van start gaan. Bovendien omvat het
akkoord slechts de emissies van een beperkt aantal landen ter wereld. Daarenboven is de 5,2 procentdoelstelling op geen enkele manier in overeenstemming met de wetenschappelijk noodzakelijke cijfers
om ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’ te voorkomen. Het klimaateffect van het Kyotoprotocol zal dan ook
uiterst miniem zijn. Toch kan men het symbolische belang ervan, als eerste stap naar een veel krachtiger
en verregaander rapport, niet onderschatten.
De uitdagingen na Kyoto (na 2012)
In 2012 loopt het Kyotoprotocol af. Gezien de wetenschappelijke gegevens over de noodzakelijke, draconische emissiereducties, is het van vitaal belang dat er na 2012 een krachtdadige opvolger voor Kyoto tot
stand komt. Voor een post-Kyoto-overeenkomst wordt aangestuurd op een langetermijnverbintenis met
als eindpunt 2050. Om effectief en legitiem te zijn, zal een post-Kyoto-regime moeten kunnen steunen op
een bredere participatiebasis, met inbegrip van ook landen als China, India en Brazilië. Globaal genomen
zal de totale broeikasgasuitstoot tegen 2050 met minstens 50 à 85 procent moeten dalen om een redelijke
kans te hebben de 2°C opwarming te vermijden. Gezien hun historische koolstofschuld zullen rijke landen het initiatief moeten nemen. Dit is conform het unfccc-principe van ‘gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid’. Bijkomend stelt het vn-kaderverdrag dat de rijke landen de inspanningen
van de arme landen mee moeten financieren. Dat geldt zowel voor adaptatie- als mitigatiemaatregelen.
Het spreekt voor zich dat dit een heikel thema is.
In december 2007, vier weken na de publicatie van het vierde ipcc-rapport, werd in Bali (Indonesië) voor
het eerst officieel onderhandeld over wat er moet gebeuren na 2012. Ondanks de blokkagepogingen van
de Amerikaanse delegatie werd op het allerlaatste moment het zogenaamde Bali-actieplan uit de brand
gesleept. Een jaar later werd in Poznan (Polen) een belangrijke opvolgingsconferentie gehouden. Mede
omdat de Amerikaanse delegatie nog steeds die van George W. Bush was, werd er weinig vooruitgang
geboekt. Zowel op het vlak van technologiesteun als over de vraag voor extra middelen voor een Adaptatiefonds werden er geen toegevingen bekomen. Met de inauguratie van de nieuwe VS-President Barack
Obama in januari 2009 herleefde de hoop dat de wereldgemeenschap tot een nieuw klimaatakkoord zou
komen. In tegenstelling tot zijn voorganger erkende Obama volop de klimaatproblematiek en gaf hij aan
bereid te zijn om mee te werken aan (inter)nationale oplossingen. In december 2009 vond dan de cruciale
vn-Conferentie plaats in Kopenhagen (Denemarken). Ondanks de immense verwachtingen liep de Conferentie op een sisser af. De hete aardappels werden doorgeschoven naar de volgende vn-Conferentie,
die een jaar later in het Mexicaanse Cancún plaatsvond. Na het diplomatieke fiasco in de Deense hoofdstad is men er in Cancún wél in geslaagd om op het allerlaatste nippertje tot een ‘historisch’ akkoord te
komen. De tekst erkent dat er scherpe reducties in de uitstoot van broeikasgassen nodig zijn om de temperatuurstijging beneden de 2°C te houden en dat er een verlenging moet komen van het Kyotoprotocol.
Anderzijds werd er in Cancún geen enkele concrete, bindende afspraak gemaakt. Eigenlijk werden alle
hete aardappels eens te meer doorgeschoven naar de volgende Conferentie(s).
In de loop van 2011 werd bovendien duidelijk dat de onderlinge relaties tussen de grote politiek-economische machtsblokken zeer gespannen blijven. 2011 is ook het jaar waarin Europa met een zware economische crisis worstelt en Barack Obama vanuit de uiterst klimaatsceptische, Republikeinse hoek fel
wordt belaagd. In de aanloop naar de vn-Conferentie in Durban (Zuid-Afrika) eind 2011 zit de situatie
nog steeds muurvast. De meeste ontwikkelingslanden pleiten voor een tweede Kyotoprotocol met enkel
bindende verplichtingen voor de rijke landen, terwijl Japan, Rusland en Canada daar voorlopig niet van
25
20111108b_Klimaatcrisis.indd 25
8/11/11 18:14
willen weten. De VS weigeren op hun beurt bindende doelstellingen zolang ook China en India geen verplichtende doelstellingen krijgen opgelegd. De Europeanen nemen een middenpositie in: zij aanvaarden nieuwe, bindende doelstellingen voor de industrielanden op voorwaarde dat alle andere landen hun
engagement bevestigen om hun uitstoot te verminderen en akkoord gaan met een deadline voor het finaliseren van een nieuw mondiaal, bindend klimaatakkoord.
Gelukkig is er ook goed nieuws. Ondanks het voorlopig uitblijven van een waardige opvolger voor het
Kyotoprotocol stelt men wel vast dat het klimaatdiscours wereldwijd is doorgesijpeld. Een bonte waaier
van initiatieven groeit van onderuit. Die gaan van kleinschalige alternatieven als transitiesteden tot veel
grotere initiatieven op het niveau van steden en provincies. Diverse Vlaamse steden zijn partijen binnen
het EU-Burgemeestersconvenant. Hierin gaan zij engagementen aan om tegen 2020 hun uitstoot sterker
te reduceren dan is afgesproken in de fameuze 20/20/20 doelstellingen van de Europese Commissie. Op
mondiaal niveau bestaat er het C40 Cities Network waarin een grote groep (ook Amerikaanse en Aziatische) megasteden eveneens ambitieuze klimaatdoelstellingen heeft aanvaard. Bovendien zijn er ook
steeds meer (ook Vlaamse) steden en provincies die zelfs volledige klimaatneutraliteit beogen tegen 2020
(Provincie Limburg), 2030 (Leuven) of 2050 (Gent). Men kan alleen maar hopen dat dit type van initiatieven langzaamaan het draagvlak vergroot om ook op mondiaal niveau een nieuw vn-klimaatverdrag
te bekomen.
Historisch kruispunt
We staan vandaag voor een historische kruispuntsituatie: gaan we voor een langetermijnaanpak van de
klimaatcrisis of beperken we ons tot de kortzichtige verdediging van particuliere belangen? In het eerste denkspoor maken we de transitie naar een nieuwe economie, waarin een hoge levenskwaliteit wordt
gekoppeld aan een lage milieu-impact. De voordelen hiervan zijn legio. Niet alleen zullen er massaal veel
nieuwe, lokaal verankerde jobs worden gecreëerd in de ecosectoren van de toekomst, zo’n beleid zal ook
leiden tot meer energieautonomie en gezonde, leefbare steden. Indien we de tweede piste volgen, dan
verliezen we niet alleen de meervoudige voordelen van een transitiebeleid, maar gaan we naar een opwarming die ver boven de veilige grenzen ligt. Dit zal op termijn leiden tot een sterke daling van het globale
welvaartsniveau. Economieën kunnen zich herstellen van een financiële crisis, maar er is helaas geen
terugspoelknop voor een globale opwarming die een reeks van kritische drempelwaarden onomkeerbaar
overschrijdt. Het wordt tijd dat iedereen deze werkelijkheid onder ogen ziet. Dit is een uniek moment in
de geschiedenis waarbij we de basis kunnen leggen voor een duurzame, comfortabele, aantrekkelijke en
rendabele toekomst (Jones en De Meyere, 2009). Laten we hier dan als wetenschappers, politici, ondernemers, maatschappelijke bewegers en menselijke wezens voluit voor gaan zodat het citaat aan het begin
van dit hoofdstuk realiteit moge worden in het jaar 2101.
26
20111108b_Klimaatcrisis.indd 26
8/11/11 18:14
Referenties
Albrecht, J., Klimaatrelativisme, Leuven, 2007.
Battisti, D.S., Naylor, R.L., Science, 323, 2008, 240-244.
Broome, J., Scientific American, juni 2008, 97-102.
Bradley, R.S. Global warming and political intimidation. University of Massachusetts Press, Amherst, 2011.
Canadell, J.G., e.a., PNAS, 104 (47), 2007, 18866-18870.
ETUC, Climate Change and Employment: Impact on employment of climate change and CO2 emissions reduction
measures in the EU-25 to 2030, 2007.
Gregory, J.M., Huybrechts, P., Raper, S.C.B.,Nature, 428, 2004, 616.
Gillett, N.P., e.a., Nature Geoscience, 4, 2011, 83-87.
Hansen, J., Philosophical Transactions of the Royal Society A, 365, 2007, 1925-1954.
Hansen, J., e.a., Reviews of Geophysics, 48, 2010, RG4004.
Hare, W.L., in State of the world 2009: Into a warming world, Worldwatch Institute, New York, 2009, 13-29.
Huybrechts, P., Nature, 458, 2009, 295-296.
ipcc, Fourth Assessment Report (ar4), wmo/unep, Geneve, 2007.
Jenkyns, H.C., Nature, 432, 2004, 888-892.
Jones, P.T., De Meyere, V., Terra Reversa: de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid, Utrecht/Berchem,
2009.
Jones, P.T., Jacobs, R., Terra Incognita, Gent, 2006/2007.
Jones, P.T., Huybrechts, P., van Ypersele, J.P., De Gheldere, S., De Walsche, A., Vandaele, J., De Standaard,
27/8/2007.
Jones, P.T., Huybrechts, P., De Gheldere, S., van Ypersele, J.P., De Standaard, 11/12/2008.
Keytsman, E., Jones, P.T., Het Klimaatboek, Berchem, 2007.
Kroonenberg, S., De menselijke maat: de aarde over tienduizend jaar, Amsterdam, 2006.
Lenton, T.M., e.a., PNAS, 105 (6), 2008, 1786-1793.
Le Quéré, e.a., Nature Geoscience, 2, 2009, 831-836.
Lockwood, M., Fröhlich, C., Proceedings of the Royal Society A, 2007 [doi:10.1098/rspa.2007.1880].
Lomborg, B., Cool it: The Skeptical Environmentalist’s Guide to Global Warming, Londen/New York, 2007.
Loulergue, L., e.a., Nature, 453, 2008, 383-386.
Lüthi, D., e.a., Nature, 453, 2008, 379-382.
Mastny, L., in State of the world 2009: Into a warming world, Worldwatch Institute, Washington DC, 2009,
xxiii.
Mann, M.E., e.a., PNAS, 105, 2008, 13252-13257.
Meinshausen, M., e.a., Nature, 458, 2009, 1158-1162.
Mumford, L., The Myth of the Machine I: Technics and Human Development, New York, 1967.
NEF, Tackling climate change, reducing poverty, New Economics Foundation, Londen, 2009.
Oreskes, N., en E.M. Conway, Merchants of Doubt, New York, 2010.
Pachauri, R.K., in State of the world 2009: Into a warming world, Worldwatch Institute, Washington DC,
2009, xvi-xvii.
Pagani, M., e.a., Nature Geoscience, 3, 2010, 27-30.
Petit, J.R., e.a., Nature, 399, 1999, 429-436.
Pittel, K., Rübbelke, D., Ecological Economics, 68 (1-2), 2008, 210-220.
27
20111108b_Klimaatcrisis.indd 27
8/11/11 18:14
Ridley, J., e.a., Climate Dynamics, 35, 2010, 1065-1073.
Rigby, M., e.a., Geophysical Research Letters, 35, 2008, L22805.
Rignot, E., e.a., Geophysical Research Letters, 38, 2011, L05503.
Rosenzweig, C., Nature, 453, 2008, 353-357.
Schmidt, G.A., e.a., Geoscientific Model Development, 4, 2011, 33-45.
Smith, J.B., e.a., PNAS, 106 (11), 2009, 4133–4137.
Solomon, S., e.a., PNAS, 106 (6), 2009, 1704-1709.
Spahni, R., e.a., Science, 310, 2005, 1317-1321.
State of the World 2009, Into a warming world, WorldWatch Institute, Washington DC, 2009.
Stern, N., Stern Review on the Economics of Climate Change, Royal Institute London, 2006.
Stott, P.A., Stone, D.A., Allen, M.R., Nature, 432, 2004, 610-614.
Svensmark, H., Friis-Christensen, E.J., J. Atmos. Solar-Terrest. Phys, 59, 1997, 1225-1232.
The Copenhagen Diagnosis, Updating the World on the Latest Climate Science. The University of New
South Wales Climate Change Research Centre (CCRC), Sydney, 2009.
undp, Human Development Report 2007/2008, New York, 2007.
28
20111108b_Klimaatcrisis.indd 28
8/11/11 18:14
DM_cover_klimaatcrisis_Opmaak 1 14/11/11 15:05 Pagina 2
Milieuvriendelijk
produceren
De Morgen kiest bewust, elke dag opnieuw, voor 100% gerecycleerd papier en voor een milieuvriendelijk
drukprocedé bij Eco Print Center (EPC).
De drukpersen in het Eco Print Center werken volgens een uniek, innovatief en milieuvriendelijk drukprocedé dat droge offset-druk (= waterloos drukken) genoemd wordt.
Voordelen?
1. Afwezigheid van water.
Bij het aanmaken van de drukplaat hoeven geen chemicaliën toegevoegd te worden om de plaat uit te
wassen zoals in een normale conventionele drukkerij. Gevolg: er wordt geen water vervuild en er hoeft
dus ook geen water gerecycleerd te worden.
Bijkomend werd heel recent ontdekt dat gewoon regenwater voldoende is om de drukplaten
probleemloos uit te wassen, wat een bijkomende milieubesparing van leidingwater betekent!
Bij het drukproces zelf is het water volledig verdwenen wat resulteert in een besparing van nog eens
minstens 500m³ water per jaar per pers dat niet gerecycleerd dient te worden (100% besparing op het
conventioneel benodigde proceswater).
Hierdoor heeft men diverse bijkomende ecologische voordelen:
• VOC problematiek (Volatile Organic Compounds) in het drukproces verdwijnt omdat bij afwezigheid van vochtwater ook geen alcohol of andere additieven die VOC bevatten dienen toegevoegd
te worden om het vochtwater bacteriologisch zuiver te houden!
• Er treden er geen papierbreuken op, wat in vergelijking met een conventioneel drukproces een
duidelijk stabieler productie (met minder papierafval) garandeert.
• De conventionele inktmist die zich overal verspreidt, wordt vermeden. Deze resulteerde vroeger
in een ongezonde werkomgeving met extra veel onderhoud.
2. Opstartafval wordt met meer dan 50% teruggeschroefd tov. conventionele technologie.
3. Besparing van grotere hoeveelheden afvalinkten door gebrek aan inktwissels
4. Het aantal benodigde poetsdoeken is meer dan 50% gedaald tov. de conventionele technologie. Hieraan
gekoppeld zijn de hoeveelheden benodigde reinigingsmiddelen ook sterk gedaald, wat de totale milieu
impact sterk positief beïnvloedt.
5. De ontwikkeling van wateroplosbare inkten is mogelijk geworden
Ook voor dit boekje, ‘De Klimaatcrisis’, werd gekozen voor 100% gerecycleerd papier en voor drukken bij
Eco Print Center.
Philippe Huybrechts
(1962)
is professor in de klimatologie en de glaciologie aan de Vrije
Universiteit Brussel, verbonden aan het departement geografie
en de interdisciplinaire onderzoeksgroep Earth System Science.
Zijn onderzoek situeert zich op het gebied van de numerieke
modellering van gletsjers en ijskappen. Hij was mede-auteur
van opeenvolgende IPCC rapporten en vervult voor het vijfde
IPCC-evaluatierapport de rol van review editor.
Peter Tom Jones
(1973)
is burgerlijk ingenieur Milieukunde, doctor in de Toegepaste
Wetenschappen en werkzaam als Onderzoeksmanager (IOF)
aan de K.U.Leuven. Hij publiceerde in diverse tijdschriften
omtrent thema's als klimaat, duurzaamheidtransities en
ecologische economie. Hij is o.a. co-auteur van Terra Incognita:
Globalisering, ecologie en rechtvaardige duurzaamheid
(2006/2007), Het Klimaatboek: Pleidooi voor een ecologische
omslag (2007) en Terra Reversa: de transitie naar
rechtvaardige duurzaamheid (2009).