Why America Should Care, or Not?
Transcription
Why America Should Care, or Not?
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Why America Should Care, or Not? De Amerikaanse denktanks en magazines over de gevolgen van de omwentelingen in Tunesië en Egypte voor de Verenigde Staten Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 23221 Maarten Phyfferoen MASTERPROEF MANAMA CONFLICT AND DEVELOPMENT PROMOTOR: (PROF.) DR. Sami Zemni COMMISSARIS: (PROF.) DR. Koenraad Bogaert ACADEMIEJAAR 2011 - 2012 Abstract: De Arabische revoluties in Tunesië en Egypte zorgden voor het wegvallen van twee autoritaire regimes die jarenlang Amerikaanse bondgenoten waren. Deze nieuwe situatie verplicht de Verenigde Staten er toe om haar beleid ten opzichte van beide landen bij te sturen. In deze verhandeling gaan we ons specifiek toespitsen op de debatten die dit teweegbrengt in en tussen de invloedrijke Amerikaanse denktanks en magazines. We trachten aan de hand van een kritische lezing van de gevonden bronnen, waarbij we de verschillende standpunten niet los van elkaar zien maar juist aan elkaar koppelen, de kampen binnen de debatten te identificeren en zo goed mogelijk te kaderen. Hierbij maken we gebruik van vier key issues die we kunnen bestempelen als de vier grote discussiepunten. De vier key issues vormen tevens de basisopbouw van de thesis. Het gaat om de vragen: welke rol moet de VS spelen in de democratisering van Tunesië en Egypte, hoe was de houding van Obama tijdens de protesten zelf, wat met de opkomende Islamitische politieke partijen en betekent de nieuwe realiteit in Egypte het einde van het bondgenootschap. Het resultaat is een blauwdruk van de debatten waarbinnen we de ideologische scheidingslijnen, de prioriteit van de Amerikaanse belangen en veiligheid, oude discussies en de steeds veranderende realiteit in Tunesië en Egypte zien doorwerken. Inhoudstafel: Inleiding.................................................................................................................................... 1 §1. Het onderwerp: Tunesië en Egypte, en hun relatie met de Verenigde Staten..... 1 §2. De onderzoeksobjecten: denktanks en magazines, en hun relevantie................. 3 §3. Onderzoeksvraag en methodologie....................................................................... 7 Hoofdstuk 1: De omwentelingen en de Amerikaanse reactie: een overzicht.......................... 9 §1. Tunesië.................................................................................................................. 9 §2. Egypte.................................................................................................................... 11 Hoofdstuk 2: De rol van de Verenigde Staten in het democratiseringsproces........................ 15 §1. Het voortouw nemen of achter de schermen werken?......................................... 16 §2. Economische steun: een voordelige noodzakelijkheid.......................................... 18 §3. De democratiepromotie aanpassen aan de budgettaire crisis.............................. 21 Hoofdstuk 3: Evaluatie en kritiek: Obama's reactie.................................................................. 23 §1. Kritiek langs alle kanten......................................................................................... 23 §2. Wanneer de tijd verstrijkt ... positieve stemmen.................................................. 26 Hoofdstuk 4: De opkomst van de Islamitische partijen............................................................ 28 §1. De Moslimbroederschap en Ennahda.................................................................... 28 §2. Het debat: van islamofobie tot samenwerking...................................................... 29 §3. Geen nieuw debat.................................................................................................. 33 §4. Wat met de Al-Nour partij...................................................................................... 34 Hoofdstuk 5: Het verlies van een bondgenoot?........................................................................ 35 §1. Wat met de samenwerking tussen de VS en het Egyptische leger?....................... 35 §2. De gevolgen voor het Israëlisch-Palestijns vredesproces....................................... 39 Conclusie................................................................................................................................... 42 Bibliografie................................................................................................................................ 45 Bijlage 1: De denktanks en hun doelstellingen......................................................................... 62 Bijlage 2: De magazines en hun doelstellingen......................................................................... 66 Inleiding: De wereld was enigszins verwonderd wanneer in december 2010 Mohamed Bouazizi's wanhoopsdaad het winterse Tunesië in vuur en vlam zette. Een warme winter die de aanzet was voor een nog broeierige Arab spring. Het eerste slachtoffer van deze revolutionaire ronde was de Tunesische autoritaire president Ben Ali die op 14 januari Tunesië ontvluchtte na vier weken van onophoudelijke protesten (Bauer & Schiller, 2012). Het Tunesische momentum verspreidde zich doorheen de rest van de Arabische wereld. In Egypte werd op 25 januari opgeroepen tot een dag van protest welke het startschot was voor een omwenteling met als eerste hoogtepunt op 11 februari 2011 het aftreden van Hosni Mubarak als president. Maar ook hierna blijft de strijd voor democratisering voortduren (Cf. Infra). In Libië ontstond in de oostelijk gelegen Cyrenaica-regio, na een aantal dagen van hevige protesten, een rebellenbeweging die vanuit hun uitvalsbasis Benghazi beetje bij beetje oprukten naar de hoofdstad Tripoli om de Libische kolonel en dictator Moammar alQadhafi af te zetten. De situatie escaleerde tot een grootschalige burgeroorlog tussen de opstandelingen en Qadhafi-loyalen. Uiteindelijk kwamen de rebellen, mede dankzij een NAVOinterventie als overwinnaars uit de strijd (Perthes, 2011; Buckley, 2012). Op 20 oktober 2011 werd Qadhafi gevangengenomen en vermoord, Libië was in handen van de Nationale overgangsraad. Op het Arabische schiereiland moest de Jemenitische president Ali Abdullah Saleh na maandenlang protest zijn greep op de macht laten varen terwijl in Bahrein de heersende Al-Khalifa elite een hardhandig repressiebeleid voerde om met succes hun macht veilig te stellen. Ook het Syrië van Assad is niet immuun voor de protestgolven die zich gedurende 2011 doorheen de Arabische wereld hebben verspreid. Op dit eigenste moment zijn de maandenlange protesten tegen het regime van Assad geëvolueerd tot een bloedige en gruwelijke burgeroorlog zonder enig vooruitzicht op een snelle beëindiging van het gewapend treffen (Dodge, 2012). De Arabische wereld is in beweging, een nieuwe realiteit dringt zich op. Ook de Verenigde Staten moet zich aanpassen aan deze nieuwe realiteit. Tijd voor de Verenigde Staten om zich zorgen te maken, of niet soms? Dit gaat echter niet over één nacht ijs en wordt gekenmerkt door een hevig debat over de mogelijke gevaren en veranderingen van de omwentelingen voor de VS. Het is een debat waarin denktanks en magazines een niet te onderschatten rol spelen. Het is net dit debat die onze aandacht krijgt. §1. Het onderwerp: Tunesië en Egypte, en hun relatie met de Verenigde Staten In deze thesis gaan we ons specifiek focussen op twee Afrikaanse landen, namelijk Tunesië en Egypte. Allebei hebben ze het afgelopen jaar, na populair protest, een machtswissel gekend waarbij een autoritaire president moest aftreden. Beide landen en dus ook hun voormalige autoritaire regimes waren en zijn tot dusver nog steeds bondgenoten van de Verenigde Staten. Het Amerikaanse beleid ten aanzien van Noord Afrika in de post-koude oorlog era wordt ingegeven door een groot aantal factoren. Hieronder vallen onder andere: de belofte van de Verenigde Staten om mee te helpen in verdediging van Europa, het beschermen van de toegang en toevoerroutes van olie uit het Arabische schiereiland, handelsvrijheid, communicatie, maritieme veiligheid, ... De geopolitieke strategie van de Verenigde Staten in Noord Afrika is rechtstreeks geënt op deze objectieven. Dit wordt in de praktijk omgezet in een politiek die gericht is op: het aanknopen van vriendschapsrelaties met de Noord Afrikaanse landen, het bewerkstelligen van de stabiliteit van de regio, het steunen van pro-Amerikaanse regimes en deze betrekken in het Midden Oosten vredesproces, en de mogelijkheden creëren om indien nodig extremistische religieuze groepen die 1 een dreiging vormen voor de regionale veiligheid te modereren (Yakan, 2000). In het kort: de overheersende doelstelling van de Verenigde Staten is om een diepgaande politieke, economische, veiligheids- en militaire samenwerking aan te gaan met de Maghrebijnse staten (Zoubir, 2006). Laten we eerst eventjes de relaties tussen de Verenigde Staten en Tunesië van dichtbij bekijken. Tunesië heeft sinds de onafhankelijkheid in 1956 een geprivilegieerde positie op de lijst van Amerikaanse bondgenoten. Dit gaat zover dat in de jaren negentig Tunesië door de Amerikaanse beleidsmakers tentoongespreid werd als het voorbeeld van een neoliberaal succesverhaal dankzij: hervormingen, marktliberalisering, secularisme, vrouwenrechten, ... Maar de prioriteiten van de Verenigde Staten in het bondgenootschap met Tunesië liggen vooral in de veiligheidssfeer. Zeker tijdens de Algerijnse burgeroorlog kon Tunesië genieten van veel Amerikaanse steun om zo te voorkomen dat radicale Islamitische elementen Tunesië zouden meesleuren in het conflict, en om iedere vorm van destabilisering door Libië te ontmoedigen. Dankzij haar strategische waarde slaagde het bewind in Tunesië erin te ontsnappen aan de kritiek over haar ondermaatse mensenrechten rapport. Iedere vorm van repressie werd gelegitimeerd als noodzakelijk voor het behoud van de stabiliteit en het overleven van de regering ten opzichte van radicale antiwesterse Islamitische krachten (Zoubir, 2008). Na september 2001 heeft de VS, in het kader van de War on Terror, nog actiever getracht om de relaties met Tunis verder uit te diepen om zo de Westerse coalitie tegen de Axis of Evil te versterken. Hoewel Tunesië een beperkte Islamitische dreiging kende bleef de VS, ondanks het democratiseringsbeleid van George W. Bush, Ben Ali's hardhandige repressie steunen en werd hij een belangrijk partner in de globale strijd tegen terrorisme (Durac & Cavatorta, 2009). Tunesië kent voornamelijk sterke steun vanuit het Defense Department, wiens leiders er alles aandoen om Tunesië aan de kant van de Verenigde Staten te houden. Bijvoorbeeld wanneer het State Department druk wilde uitoefenen op Ben Ali om de mensenrechten te respecteren, werd het Witte Huis door het Defense Department overtuigd om dit niet te doen (Zoubir, 2008). Als de relatie tussen de Verenigde Staten en Tunesië al goed is dan kunnen we de relatie tussen de Verenigde Staten en Egypte als innig karakteriseren. Nadat de Egyptische president Gamal Abdul Nasser op 28 september 1970 overleed en opgevolgd werd door Anwar Sadat, werden de Amerikaans-Egyptische relaties terug versterkt. Doorheen de jaren vijftig en zestig had Nasser met de nationalisering van het Suez kanaal en zijn op de Sovjet Unie gerichte politiek, de banden met het Westen als het ware doorgesneden. Een beleid dat ongedaan werd gemaakt door Sadat die het Egyptische buitenlandbeleid entte op de Verenigde Staten waardoor Egypte één van de grootste ontvangers van Amerikaanse economische steun werd. Wanneer Egypte in 1979 een vredesverdrag afsloot met Israël werden de relaties met de Verenigde Staten inniger dan ooit te voren. Egypte werd de belangrijkste Amerikaanse bondgenoot in de Arabische wereld en bijgevolg de tweede grootste ontvanger van economische en militaire assistentie na Israël. De verbeterde Amerikaans-Egyptische relaties uitte zich ook in een grotere militaire aanwezigheid van de VS in Egypte en een uitgebreidere samenwerking met het Egyptische leger (Yakan, 2000). De waarde van de relaties met Egypte zijn in vergelijking met Tunesië veel groter en fundamenteler. De redenen hiervoor zijn divers. Ten eerste speelt Egypte een pivotale rol in het ondersteunen van het Midden Oosten vredesproces. Egypte is één van de weinige Arabische landen die er continu voor zorgt dat het diplomatieke contact tussen de partijen in het Arabisch-Israëlisch conflict 2 vergemakkelijkt wordt. Daarnaast heeft het als buurland de taak om de smokkel van wapens uit Egypte naar de Gaza strook tegen te gaan. Ten tweede is er de cruciale geostrategische ligging van Egypte. Het land is, door de aanwezigheid van het Suez kanaal, de verbindingsweg tussen Afrika, Azië en Europa. Doordat het kanaal in 1956 door Nasser genationaliseerd werd zijn goede relaties met de Egyptische staat belangrijk voor de VS om het gebruik van het kanaal voor economische en militaire doeleinden te garanderen. Het Suez kanaal speelt per slot van rekening een niet te onderschatten rol als doorvoersluik voor de olie afkomstig uit de Golf (Yakan, 2000). Ten derde is Egypte, net als Tunesië, een belangrijke bondgenoot voor de Verenigde Staten in de War on Terror. De VS rekent op een sterke Egyptische partner in de strijd tegen het terrorisme, ondermeer de jarenlange Egyptische ervaring in het bekampen van extremistische groeperingen maakt Egypte zo belangrijk (Sharp, 2012). Hosni Mubarak, die in 1981 president werd, was dan ook een partner van formaat voor de Verenigde Staten. Net als Ben Ali in Tunesië kon Mubarak zijn autoritair regime bestendigen dankzij de Amerikaanse steun. Nochtans kreeg Mubarak zeker tijdens het eerste ambtstermijn van George W. Bush veel kritiek te verduren vanuit Amerika en werd hij onder druk gezet om hervormingen door te voeren. Maar door een aantal strategisch tegenslagen - Iran kreeg steeds meer invloed in Libanon en Irak, het geweld in Irak escaleerde terug en in de Palestijnse gebieden behaald Hamas een verkiezingsoverwinning - moest de VS de kritiek op het Mubarak-regime laten vallen. De veiligheid van de Amerikaanse belangen primeerden weer, en opnieuw gebeurde dit via autoritaire bondgenoten. Mubarak bood zijn diensten aan in ruil voor Amerika's stilzwijgen (Berger, 2011). De aanstelling van Generaal James Jones als National Security Advisor en het voorstel van de Obama administratie om AFRICOM (The United States Africa Command) meer financiële middelen te geven, tonen volgens Zoubir (2009) aan dat Obama vasthoudt aan het beleid van zijn voorganger wat betreft de veiligheid en samenwerking met de landen in de Maghreb, namelijk veiligheid en de Amerikaanse belangen als prioriteiten (Zoubir, 2009). Dit zet Yahia Zoubir (2009) er toe aan om te concluderen dat als Obama's Caïro speech een indicator is, iedere vorm van verandering in het beleid ten opzichte van de autoritaire bondgenoten in Noord Afrika traag zal zijn. De huidige realiteit heeft er echter voor gezorgd dat Obama niets anders kan dan zijn beleid in een versneld tempo aan te passen. De protesten in de Arabische wereld hebben tot gevolg gehad dat twee steunpilaren (Ben Ali en Mubarak) van de Amerikaanse security policy in Afrika en het Midden Oosten verdwenen zijn. Obama moet met andere woorden een nieuwe manier van omgaan vinden met de nieuwe politieke actoren en realiteit in Tunesië en Egypte, zonder dat dit ten kostte gaat van de Amerikaanse belangen. Stof genoeg om te discussiëren, zo ook binnen de invloedrijke denktanks en magazines. §2. De onderzoeksobjecten: denktanks en magazines, en hun relevantie Dit onderzoek focust zich op de discussies binnen enerzijds de invloedrijke beleidsvormgevende denktanks en anderzijds de gezaghebbende opiniërende magazines. Hoewel de geschiedenis vol zit met voorbeelden waarbij de machtigen der aarde advies zochten bij de grote geesten van hun tijd, bleef het tot het einde van de jaren veertig duren vooraleer er een echte beleidsanalyserende en adviserende industrie ontstond en zich consolideerde. Deze ontwikkeling werd gekarakteriseerd door een ontplooiing van instituten die er exclusief op gericht waren om beleidsopties gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek te injecteren in het beleidsvormingsproces. Deze instituten kregen het label denktanks opgekleefd ('t Hart & Vromen, 2008). 3 Het begrip 'denktank' is een moeilijk te definiëren term (Stone & Garnett, 1998). Een klassieke positivistische benadering van denktanks beschrijft deze als 'ideeën fabrieken'. Goodman ziet ze als: 'organisations that sponsor research on specific problems, encourage the discovery of solutions to those problems, and facilitate interaction among scientists and intellectuals in the pursuit of these goals (Goodman aangehaald in 't Hart & Vromen, 2008, p. 135).' Binnen de denktanks is er een grote verscheidenheid aan doelen, het zijn de policy-oriented think tanks die zich toespitsen op overheidsbeleid met als doel dit beleid te verbeteren of alternatieven te ontwikkelen. Bepaalde onderzoekers concluderen dat in de huidige realiteit sommige organisaties, die zich denktank noemen, buiten dit conventionele plaatje opereren. Ze gebruiken de naam denktank om informatie te herschrijven en te valideren, terwijl research en de productie van ideeën niet langer meer tot de kerntaken behoren. Deze vaststelling past in een post-positivistische benadering van de rol van kennis in de politiek en public policy, waarbij de inherente dubieuze en betwiste natuur van kennis word benadrukt. Daarnaast concentreert deze benadering zich op de belangrijkheid van het framen van policy issues en het ontstaan van discourscoalities waarbinnen gelijkaardige beleidsnarratieven circuleren ('t Hart & Vromen, 2008). Een definiëring die zich tussen de positivistische en postpositivistische benadering bevindt is deze van Andrew Rich: 'I define think tanks as independent, noninterest-based, non-profit organizations that produce and principally rely on expertise and ideas to obtain support and to influence the policymaking process' (Rich, 2004, p. 11). Rich gaat uit van een tweeledigheid. Enerzijds zijn denktanks operationeel gezien vzw's die research ondernemen rond beleidsproblemen. Anderzijds zijn het politiek gezien, agressieve instituten die actief proberen hun publieke geloofwaardigheid en toegang tot de politiek te maximaliseren om zo de invloed van hun expertise en ideeën op het beleid te vergroten. Naast de definiëring van denktanks is een tweede fundamentele vraag: in welke mate hebben denktanks nu invloed? Een belangrijke rol voor het al of niet hebben van invloed is weggelegd voor de media. Denktanks krijgen net veel invloed doordat de media ze als belangrijk beschouwen. In een politieksysteem met een grote mate aan mediavrijheid, kunnen denktanks de beleidsmakers zowel indirect als direct beïnvloeden. Indirect kunnen de denktanks via de media hun ideeën verspreidden en zo de publieke opinie beïnvloeden. Direct kunnen ze via de media de beleidsmakers overtuigen dat ze de moeite waard zijn om te consulteren (Stone & Garnett, 1998). Toch is het in kaart brengen van de invloed van denktanks niet eenvoudig en mogen we zoals Diane Stone en Mark Garnett (1998) argumenteren de invloed ook niet overschatten. Ze stellen vast dat denktanks vooral invloed hebben in periodes van transitie en veranderingen, wanneer het met andere woorden noodzakelijk is om het beleid aan te passen. Net zoals dit nu nodig is met het Amerikaanse beleid ten opzichte van Egypte en Tunesië. Daarnaast halen de denktanks hun invloed vooral, zoals de rol van de media reeds deels duidelijk maakte, uit het aanknopen van relaties en netwerken waarlangs ze een link leggen met het policy-making netwerk. Uiteindelijk concluderen Stone en Garnett dat in vele landen denktanks een publiek hebben in de media en regeringskringen, een publiek dat in de toekomst wellicht eerder zal groeien dan verkleinen (Stone & Garnett, 1998). In de Verenigde Staten hebben denktanks nog meer invloed dan in andere landen. Ze spelen er een vitale rol op het politieke en beleidsvlak en dit zowel op lokaal als nationaal niveau (McGann, 2005). Denktanks in de VS zijn een echte industriële tak. In Washington alleen al huizen meer dan honderd denktanks waarvan sommige werkingsmiddelen hebben van verschillende miljoenen dollars. De situatie in de VS is uniek en is dan ook eerder de uitzondering dan de regel. De redenen hiervoor moeten ten eerste gezocht worden in het steeds veranderend Amerikaanse spoils system waardoor 4 bijvoorbeeld de dienst buitenlandszaken vaak van staf verandert. Hierdoor ontstaat, in vergelijking met andere landen, een uitgebreidere en extrovertere beleidsmakende gemeenschap met veel ruimte voor denktanks. Ten tweede is het Amerikaanse beleidsvormingssysteem veel opener over haar werking en activiteiten, en bijgevolg ook ontvankelijker voor ideeën van buitenaf. Ten derde kunnen we de overvloedige aanwezigheid van private financiering die de uitbouw van een dergelijke denktank industrie mogelijk maakt aanhalen (James, 1993). Ten vierde moeten we wijzen op de veranderde positie van de Verenigde Staten op internationaal gebied. Na Wereldoorlog Twee heeft de VS zijn isolationisme overboord geworpen en heeft het de rol van wereldleider op zich genomen. Hierdoor werden de opeenvolgende regeringen steeds afhankelijker van het advies van beleidsexperts wat betrof internationale relaties. Ten vijfde speelde de impact van de vredesbeweging en de burgerrechtenbeweging op het ontwaken van het publieke bewustzijn omtrent politieke en sociale problemen een belangrijke factor in de proliferatie van de denktanks in de Verenigde Staten (Abelson, 1998). Kortom, denktanks zijn invloedrijke organisaties in de Amerikaanse politiek en een studie van de ideeën van deze instituten, omtrent een aangepast beleid ten opzichte van de nieuwe realiteit in Tunesië en Egypte, is op zijn plaats. Maar zoals hierboven vermeldt bevinden er zich in Washington alleen al meer dan honderd denktanks, terwijl verspreidt over de Verenigde Staten nog eens honderden gelijkaardige organisaties bestaan. Daarnaast bestaan denktanks in allerlei vormen en maten. Er zijn vijf grote organisatorische types, namelijk: academic-diversified, academic-specialized, contract research organizations, advocacy think tanks en policy enterprise (McGann, 2005).1 Een selectie van de te onderzoeken denktanks dringt zich dus op. Hiervoor zijn we vertrokken vanuit het in 2012 verschenen The Global Go To Think Tanks Report 2011 dat een overzicht geeft van de vijftig meest invloedrijke denktanks wereldwijd op vlak van veiligheid en buitenlandse relaties, op basis van een wereldwijde rondvraag bij experts. Uit deze lijst hebben we de tien invloedrijkste Amerikaanse denktanks genomen. Het gaat om: Center for Strategic and International Studies, Brookings Institution, Council on Foreign Relations, Carnegie Endowment for International Peace, RAND Corporation, Woodrow Wilson International Center for Scholars, Heritage Foundation, Hoover Institution, Belfer Center for Science and International Affairs en het Center for American Progress (McGann, 2012). Naast deze tien werd de lijst van onderzochte denktanks nog aangevuld met drie bijkomende denktanks die wel voorkomen op de lijst van de vijftig meest invloedrijke denktanks maar dan op lagere plaatsen. Ten eerste werd het Institute for Policy Studies toegevoegd aan de lijst omdat het één van de oudste advocacy think tanks is en nog steeds een niet te onderschatten invloed heeft (McGann, 2012). Ten tweede werd het Cato Institute er bijgevoegd vanwege de sterke ideologische libertaire oriëntatie van de organisatie. De bedoeling was om zo een meer ideologisch gedifferentieerd denktankveld te onderzoeken. Als laatste denktank werd het American Enterprise Institute genomen. De redenen hiervoor waren enerzijds de sterke neoconservatieve ideologie van het instituut en anderzijds het sterke onafhankelijke organisatorisch karakter, twee kenmerken die AEI enigszins anders maakt dan andere conservatieve denktanks zoals The Heritage Foundation (McGann, 2005; Schifferes, 2003, 2 juli).2 1 Voor een uitbundig overzicht van deze organisatorische types zie McGann, 2005. Een overzicht van de onderzochte denktanks en hun doelstellingen kan u terugvinden achteraan de thesis in Bijlage 1 op pagina 62. 2 5 Een tweede groep actoren die onderzocht worden zijn de opiniërende magazines. Als onderdeel van de media hebben ook zij een niet te onderschatten invloed. Laten we vertrekken vanuit de link tussen de publieke opinie en het buitenlandsbeleid. Oude studies gingen ervan uit dat de invloed van de publieke opinie op het buitenlandsbeleid beperkt was. Recente studies daarentegen hebben dit weerlegd en stellen net vast dat de impact van de publieke opinie niet miskent mag worden (Soroka, 2003).3 Daarnaast concluderen deze studies dat de publieke opinie meestal stabiel en rationeel is opgebouwd. Dit doet Soroka (2003) concluderen dat de publieke opinie wel ergens haar bronnen moet hebben. De media zijn één van de, en zo niet zelfs de belangrijkste bronnen van de individuele voorkeur van een persoon voor een welbepaald buitenlandsbeleid, bijgevolg vormen de media dan ook bronnen voor de publieke opinie. Bovendien zijn de media een gewichtige brug tussen het publiek en de beleidsmakers. Enerzijds volgen de politici de media om zo de publieke opinie te kennen, anderzijds vormen ze voor het publiek de manier bij uitstek om te weten wat de beleidsmakers aan het doen zijn (Soroka, 2003). Ondanks deze conclusies blijven volgens Van Aelst en Walgrave (2011) ook nu nog vele hedendaagse kwantitatieve studies vasthouden aan het idee dat de media wel een zekere vorm van agenda setting macht hebben maar dat dit toch gezien moet worden als een gelimiteerde macht. Nog steeds zijn het de politieke partijen, belangengroepen, etc. die de belangrijkste agenda setters zijn. Een groeiend aantal kwalitatieve studies gaan, aldus Van Aelst en Walgrave dit model echter aanvechten (Walgrave aangehaald in Van Aelst en Walgrave, 2011, p. 296; Davis aangehaald in Van Aelst en Walgrave, 2011, p. 296). Deze studies vertrekken vanuit bovenstaand idee dat de media een belangrijke invloed hebben op de publieke opinie. Hieruit verklaren ze het belang van de perceptie die de politici hebben over de media. Doordat de media zo'n invloed hebben op de publieke opinie, gaan de politici ervan uit dat media belangrijk zijn en dus gevolgd moeten worden. Dit zorgt voor de grote politieke agenda setting macht van de media. Toch doen we er goed aan om de onafhankelijkheid van de agenda setting macht van de media ietwat te nuanceren. Zowel de publieke opinie als politici kunnen zelf de media gebruiken om een bepaalde topic op de politieke agenda te plaatsen (Van Aelst & Walgrave, 2011). Waarom magazines? Integendeel tot bijvoorbeeld kranten, televisienieuws, etc. die mikken op een breed publiek, gaan magazines zich focussen op een bepaald gespecialiseerd niche publiek. Magazines pogen op een diepgaande, vaak toegankelijke wetenschappelijke en opiniërende manier over een bepaald domein te schrijven voor een kernpubliek met een zekere achtergrond (Lehrman, 2007). In de VS circuleren heel wat magazines, waaronder een groot aantal die gespecialiseerd zijn in politiek en buitenlandsbeleid, het zijn net deze magazines die de tweede onderzoeksgroep van deze studie vormen. Het zal niemand verwonderen dat deze magazines een kleinere oplage kennen dan bijvoorbeeld de grote kranten. Toch vinden we dat deze tijdschriften het verdienen om opgenomen te worden in deze studie. Ten eerste is het publiek die deze magazines tracht te bereiken geïnteresseerd in politiek en internationale relaties. Het zijn mensen die zich hiermee bezighouden en engageren, en wiens mening sterk beïnvloed kan worden door de magazines die ze lezen. Ten tweede is het doorheen het onderzoek duidelijk geworden dat er een link bestaat tussen de magazines en denktanks. Verschillende onderzoekers die verbonden zijn aan een denktank gaan de magazines gebruiken als fora om hun ideeën te publiceren en te verspreiden onder het publiek (Cf. Infra). Ten laatste moeten we wijzen op de huidige moderne communicatie middelen. Oplages 3 Voor een overzicht van deze studies zie Soroka, 2003. 6 zeggen niet alles meer. Alle magazines hebben websites waar de publicaties geraadpleegd kunnen worden, Huffington Post is zelfs uitsluitend een internetmagazine. Daarnaast hebben de meeste magazines blogs op gericht om de connectie met het publiek te verbeteren en te verzekeren (Drezner & Farrell, 2004). Volgens Drezner en Farrell (2008) hebben deze blogs een grote impact op de publieke opinie, niet zozeer omdat ze een groot publiek bereiken, maar wel omdat de opiniemakers in de media veel belang hechten aan blogs. Journalisten van allerlei soort gaan blogs gebruiken om hun eigen ideeën vorm te geven. Uiteindelijk werden elf Amerikaanse magazines die zich voor een belangrijk deel bezighouden met politiek en internationale relaties uitgekozen. De tijdschriften werden zo gekozen dat het gehele ideologische spectrum aan bod komt, zodanig dat zoveel mogelijk politieke ideeën en stemmen aan het woord komen. De tijdschriften zijn: National Review, Foreign Affairs, Foreign Policy, The Atlantic, The New Yorker, The Nation, The New Republic, Mother Jones, News Week/The Daily Beast, The Weekly Standard en The Huffington Post.4 §3. Onderzoeksvraag en methodologie Nu we ons onderwerp en onderzoeksobjecten gedefinieerd hebben kunnen we overschakelen tot het uiteindelijke formuleren van onze onderzoeksvraag/doelstelling. Wat we proberen te doen in deze studie is de discussie die heerst in en tussen de denktanks en magazines over hoe het beleid ten opzichte van Tunesië en Egypte aangepast moet worden en wat de gevolgen voor de Verenigde Staten zullen zijn, in kaart te brengen. Wat we niet gaan doen is iedere denktank en magazine afzonderlijk bespreken en de standpunten ervan beschrijven. We willen vermijden dat we uiteindelijk komen tot een opsomming van denktanks en magazines en hun standpunten. Onze bedoeling is om de velerlei standpunten met elkaar te linken, zo willen we de verschillende kampen binnen de discussie identificeren en waar mogelijk proberen we ze terug te koppelen aan oudere discussies, ideeën, beleid, ... Daarnaast moeten we ook nog vermelden dat hoewel de onderzoeksvraag gewaag maakt van Tunesië en Egypte, het vooral Egypte is dat het onderzoek zal domineren. Dit is niet het gevolg van een vooropgesteld doel maar wel van de praktische realiteit. Zoals eerder in de paragraaf over de relaties tussen Tunesië, Egypte en de Verenigde Staten duidelijk werd, is Egypte nu eenmaal belangrijker voor de Verenigde Staten dan Tunesië. Vandaar dat de focus van de denktanks en magazines voornamelijk gericht is op de situatie in Egypte. Aan bovenstaande doelstellingen hebben we ook onze methodologie aangepast. We zijn begonnen met ons bronnenmateriaal te verzamelen. Dit is gebeurt in februari 2012. We vermelden deze datum omdat dit al onmiddellijk een belangrijk gebrek van deze studie aankaart. Het onderzochte bronnenmateriaal beperkt zich van het begin van de Arabische lente tot en met februari 2012. In de maanden daarna zijn er nog tal van gebeurtenissen geweest die ongetwijfeld tot menig artikel hebben geleid. Maar vanwege de reeds zo grote bronnencorpus en de beperkte tijd zijn deze niet meer opgenomen in dit onderzoek. Deze studie is dan ook niet retrospectief maar is een aanzet tot een breder onderzoek naar een nog steeds aan de gang zijnde discussie. De bronnen werden verzameld via de websites van de onderzochte denktanks en magazines. Dit werd mogelijk gemaakt door de uitgebreide webarchieven. De bronnenverzameling wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan soorten documenten. Het gaat om: artikels, blogs, columns, op-eds, 4 Een overzicht van de onderzochte magazines en hun doelstellingen kan u terugvinden achteraan de thesis in Bijlage 2 op pagina 66. 7 commentaren, beleidsrapporten, webmemo's, beleidsvoorstellen, interviewtranscripties en video's van panelgesprekken. De tweede stap in het onderzoek hield een eerste lezing van de bronnen in. De bedoeling hiervan was om een aantal key issues te identificeren die dan als kapstokken konden dienen voor het onderzoek. De gevonden key issues vormen de basis voor de subvragen die aan bod komen in de vier analysehoofdstukken. Het gaat om de vraag ofdat de Verenigde Staten de democratie in Tunesië en Egypte moet verspreiden en hoe dit moet gebeuren, de evaluatie van de reactie van Obama en zijn administratie op de omwentelingen, wat moet de VS doen met de opkomst van de islamitische partijen in Tunesië en Egpyte en wat zal er gebeuren met de Amerikaanse bondgenootschappen in Noord Afrika en het Midden Oosten na de val van Mubarak en Ben Ali. Aan deze kapstokken werden tijdens een tweede lezing van de bronnen de argumenten van de denktanks en magazines gekoppeld en onderling met elkaar gelinkt om zo de verschillende meningen en kampen per key issue te verkrijgen. In een laatste stap werden deze meningen en kampen teruggekoppeld aan secundaire literatuur in een poging om deze zoveel mogelijk te kaderen. Het product van deze methodologie is een studie die bestaat uit vijf hoofdstukken. In een eerste inleidend hoofdstuk gaan we als opstap kort de omwentelingen en de Amerikaanse reactie erop schetsen. De daaropvolgende vier hoofdstukken volgen de logica van de key issues. Het tweede hoofdstuk houdt zich bezig met de vraag of de VS actief moet meewerken aan de democratisering in de behandelde landen, en zo ja hoe dit dan moet gebeuren. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op de evaluatie van Obama's reactie op de toestand in Tunesië en Egypte door de denktanks en in de magazines. Het vierde hoofdstuk kijkt naar de mening van de auteurs over de opkomst van de Islamitische partijen en hoe de Verenigde Staten het best hierop kan reageren. In het laatste hoofdstuk gaan we na wat volgens de auteurs de gevolgen zullen zijn voor het bondgenootschap, namelijk voor de samenwerking met het Egyptische leger en het Israëlisch-Palestijns conflict. 8 Hoofdstuk 1: De omwentelingen en de Amerikaanse reactie: een overzicht §1. Tunesië Tijdens de wintermaanden van 2011 kwam de Tunesische bevolking in opstand tegen het jarenlange autoritaire regime van Zine El Abidine Ben Ali. Een verrassing voor velen, zo ook voor de beleidsmakers in de VS. In november 2009 werd Ben Ali nog verkozen met 89,4 procent van de stemmen, zijn partij had de absolute meerderheid, de oppositie werd de mond gesnoerd of gecoöpteerd en alle macht over de veiligheidsdiensten en economie was in handen van de Ben Ali en Trabelsi clan. Kortom, alles wees erop dat Ben Ali aan de macht zou blijven. De protesten gingen van start na de zelfverbranding van een werkloze jongere in de zuidelijke stad Sidi Bouzeid. Zijn protest was gericht tegen de werkloosheid en corruptie die een echte plaag waren in het Tunesië van Ben Ali, maar moet ook gezien worden binnen een bredere interne discrepantie in Tunesië tussen het rijkere noordelijke kustgebied en het arme achtergestelde rurale binnenland van Tunesië. Mohamed Bouazizi's daad op 17 december 2010 lag aan de basis van de protestbeweging die zich eerst manifesteerde als een regionaal protest in Sidi Bouzeid en zich van daaruit verspreidde over het hele land. Dit was ondermeer het gevolg van het repressieve optreden van het Ben Ali regime dat het toen nog regionale protest hardhandig wilde neerslaan. Het nieuws van de repressie verspreidde zich in Tunesië en zorgde ervoor dat ook andere krachten wakker geschud werden. De Tunesische advocatuur en de militanten van de UGTT (Union Générale Tunisienne du Travail) voegden zich bij het protest dat nu een nationaal karakter kreeg. De Tunesische middenklasse, ooit de machtsbasis van Ben Ali, mobiliseerde zich als gevolg van het ongenoegen over de repressie en de neoliberale hervormingen die alleen tot doel hadden om Ben Ali kliek te verrijken (Murphy, 2011). Ondertussen bleef Ben Ali vasthouden aan de dubbele strategie van repressie en onrealistische beloften, een strategie die niet correspondeerde met de realiteit en de druk op Ben Ali groeide dan ook verder. Op 13 januari kondigde Ben Ali in een televisietoespraak aan dat er grote tegemoetkomingen zouden komen en de volgende dag ging hij nog verder met het ontslag van de volledige regering en de belofte voor nieuwe verkiezingen binnen de zes maanden. Toch bleven de massabetogingen voortduren en werd de druk alleen maar groter wanneer het leger weigerde te schieten op de betogers. Ben Ali stond nu volledig geïsoleerd en diezelfde avond nog verscheen de eerste minister Mohammed Ghannouchi op de televisie met de boodschap dat Ben Ali naar het buitenland was gevlucht. Op 15 januari werd de voorzitter van het parlement Fouad Mebazaa aangesteld als interim president (Murphy, 2011). Het vertrek van Ben Ali en de aanstelling van een nieuwe interim president betekende niet het einde van de onrusten. De voorgestelde toegevingen werden niet aanvaard door de betogers en de nieuwe regering die op 17 januari aangesteld werd bestond, tot groot ongenoegen van de betogers, uit oude Ben Ali getrouwen. Om het ongenoegen bij de bevolking te temperen en te tonen dat de nieuwe regering oprecht was over de politieke transitie, werden de vertrouwelingen van Ben Ali verder uit de politiek gezuiverd en werden onderzoeken ingesteld naar corruptie. De nieuwe regering bevond zich in een moeilijke positie omdat ze langs de ene kant legitimiteit moest opbouwen en tegelijk moest zorgen voor stabiliteit in Tunesië. Geen gemakkelijke opgave want de overblijfselen van Ben Ali's veiligheidsdienst zorgden nog steeds voor onrust en de steun van de oppositie aan de nieuwe regering was maar oppervlakkig. Op 23 januari werd de Kasbah bezet door een sit-in waarmee de betogers hun ongenoegen wilden uitten over de nieuwe interim regering. De bezetting werd op 27 9 januari door de politie ontruimd. Diezelfde dag nog namen alle regeringsleden die vroeger lid waren van de RCD partij (Rassemblement Constitutionnel Démocratique), behalve premier Ghannouchi, ontslag uit de regering (Murphy, 2011). De herschikking van de interim regering betekende niet het einde van de protesten. Het volksprotest was ondertussen versplinterd en terwijl de middenklasse terug stabiliteit wilde en het dagelijkse leven opnieuw trachtte op te nemen bleef een radicale kern van betogers, voornamelijk studenten, Islamisten en arbeiders, op straat komen om volledig komaf te maken met het ancien regime. Het protest werd steeds gewelddadiger. Opnieuw werd van 20 februari tot 4 maart de Kasbah bezet om Ghannouchi onder druk te zetten om zijn ontslag in te dienen, een nieuwe regering aan te stellen, het parlement te ontbinden en verkiezingen voor een nieuwe constituante uit te schrijven. Uiteindelijk diende Ghannouchi zijn ontslag in op het einde van februari (Murphy, 2011). Ondertussen kondigde interim president Mebazaa aan dat er voor 24 juli 2011 verkiezingen zouden zijn om een constitutionele vergadering te verkiezen die belast zou zijn met het herschrijven van de grondwet (Murphy, 2011). De verkiezingen voor de constituante vonden uiteindelijk later plaats dan voorop gesteld. Op 23 oktober 2011 konden de Tunesiërs hun stem uitbrengen voor een nieuwe grondwettelijke vergadering. De verkiezingen werden gewonnen door de islamitische Ennahda partij die weliswaar geen absolute meerderheid behaalde en een coalitie aanging met de seculiere centrum linkse partijen Ettakatol en CPR (Congrès pour la République). De leider van de Ettakatol partij Mustapha Ben Jaafar werd verkozen tot voorzitter van de constituante en de leider van de CPR Moncef Marzouki werd de nieuwe president. Deze stelde dan op zijn beurt Hamadi Jebali, de Secretaris-generaal van Ennahda, aan als eerste minister (Arieff, 2011). De reactie van de Verenigde Staten op het hele gebeuren in Tunesië kwam pas traag op gang. Tijdens de eerste weken van de protesten hield de VS zich opvallend afzijdig. Volgens Marc Lynch (2011a, 13 april) was dit het gevolg van het feit dat de VS weinig belangen had in Tunesië en dan ook weinig invloed had om de gebeurtenissen in Tunesië te beïnvloeden. Pas op 11 januari sprak Secretary of State Hillary Clinton haar bezorgdheid uit over de toestand in Tunesië maar wees ze er tegelijk op dat de VS geen partij koos. Pas op 14 januari na het vertrek van Ben Ali kwam President Obama naar buiten met zijn steun voor de Tunesische bevolking en wees hij op de nood voor vrije en eerlijke verkiezingen. Hij werd hier een dag later in gevolgd door Clinton die erop wees dat de VS hierin wilde helpen (Arieff, 2011). In zijn State of the Union Adress van 25 januari, zei Obama: 'And tonight, let us be clear: the United States of America stands with the people of Tunisia, and supports the democratic aspirations of all people. (ABC News, 2011, 13 april; Wagner & Machnowski, 2011)'. Op 26 januari sprak Clinton, na een gesprek met Gannouchi en de Tunesische minister van buitenlandse zaken, haar steun uit voor de interim-regering en loofde ze deze voor de belofte van verkiezingen. Maar tegelijk wees ze ook op de mogelijke gevaren en op het gebrek aan ervaring met democratie in Tunesië. Ze hamerde erop dat de VS er alles zou aan doen om de democratisering te helpen doen slagen en dat Assistant Secretary for Near Eastern Affaires jeffrey Feltman reeds aanwezig was in Tunesië om te kijken hoe de VS kon helpen bij de democratische transitie (Wagner & Machnowski, 2011). In maart wees Obama er in een speech over de Amerikaanse politiek in het Midden Oosten nogmaals op dat de VS de Tunesische bevolking steunt en dat Tunesië en Egypte een voorbeeld kunnen stellen via vrije verkiezingen, de ontwikkeling van een civil society en democratisering. De VS ambassadeur 10 bij de Verenigde Naties Susan Rice verklaarde dat het belangrijk is voor de Amerikaanse nationale veiligheid en belangen dat de democratische transitie in Tunesië zou slagen. Verschillende hooggeplaatste Amerikaanse regeringleden zijn dan ook al op bezoek geweest in Tunesië sinds het vertrek van Ben Ali. Omgekeerd zijn Tunesische politici naar de VS gegaan. Reeds in maart 2011 had Obama in het licht van de G8 top in Deauville een ontmoeting met de toenmalige interim-premier Caïd Essebsi die dan nogmaals in oktober op bezoek kwam in Washington (Arieff, 2011). Over de verkiezingen die in diezelfde maand oktober plaatsvonden vertelden verschillende regeringsleden meermaals dat ze open stonden om samen te werken met elke nieuwe regering wat de ideologische basis ook mocht zijn. Deze lijn werd doorgetrokken tot Ennahda, wat ze in de praktijk deden was belangrijk en niet waarvoor hun naam stond. Op 23 oktober feliciteerde Obama dan ook de Tunesische bevolking met het verloop van de verkiezingen (Arieff, 2011). En reeds eind november bracht de ideologische leider van de Ennahda, Rached Ghannouchi, een bezoek aan Washington waar hij onder andere contact had met beleidsmakers om over het post-Ben Ali Tunesië te spreken (Ajimi, 2011, 13 april). Het mag duidelijk zijn dat de VS de aspiraties van de Tunesische bevolking met woorden steunde. Maar de daden van steun waren in vergelijking met gelijkaardige gebeurtenissen vroeger eerder bescheiden van aard en kwamen pas traag op gang. De oorzaak hiervoor moet gezocht worden in recessie van de Amerikaanse economie, de budget crisis en een vermoeidheid om internationaal tussen beiden te komen na de vele internationale tussenkomsten en militaire interventies van de Bush era (Dadush & Dunne, 2011). De VS steun na het vertrek van Ben Ali was vooral gericht op economische crisissteun en steun voor de politieke transitie. In 2011 ging dit om ongeveer 42 miljoen dollar aan billaterale niet-militaire steun. Hiernaast bleef er ook militaire steun stromen naar Tunesië (Arieff, 2011). §2. Egypte Iets meer dan een week nadat de Tunesische president Ben Ali zijn land moest ontvluchten kwam het ook tot protesten in Egypte. Jarenlang ongenoegen over het autoritaire regime van president Husni Mubarak en de inspiratie van de Tunesische revolutie zorgden ervoor dat oppositiegroepen op 25 januari 2011 een dag van protest organiseerde (Egypt news, 2011, 13 april). Uiteindelijk werd aan de oproep voor de protestactie door duizenden gehoor gegeven en ontstond er op Tahrir plein in Caïro een grote protestbeweging. Hoewel het protest aanvankelijk vreedzaam verliep werden de betogers hardhandig uit elkaar gedreven door de oproerpolitie wat dan weer geweld uitlokte bij de betogers. Het protest bleef niet alleen geïsoleerd tot Caïro, ook in andere steden zoals Alexandrië werd er gehoor gegeven aan de protestoproep (Michael, 2011, 13 april). De protesten op het Tahrir plein bleven de hele dag duren en het plein werd bezet door de betogers die er een sit-in hielden. Gedurende de nacht probeerde de oproerpolitie het plein met geweld schoon te vegen, een strategie die alleen de woede en de vastberadenheid bij de manifestanten deed groeien. Gedurende 26 en 27 januari waren er in heel Egypte gewelddadige confrontaties tussen betogers en ordediensten. Maar ondanks de draconische maatregelen van de overheid kwamen er op 28 januari opnieuw duizenden mensen op straat in heel Egypte die zich keerden tegen alle symbolen van het Mubarak regime. Ondertussen groeide de protestbeweging steeds meer aan 11 en organiseerde zich beter, zeker eenmaal de Moslimbroederschap zich achter de protesten schaarde. Tegelijk werd de repressie van de ordediensten steeds gewelddadiger (El-Ghobashy, 2011, 14 april). Op 29 januari verscheen Mubarak op televisie met de melding dat hij een nieuwe regering aanstelde in de hoop zo de bevolking tot rust te brengen. Daarnaast stelde hij Omar Suleiman, het hoofd van de inlichtingendienst, aan tot vicepresident om zo aan te geven dat zijn zoon Gamal hem niet zou opvolgen. Deze strategie had een omgekeerd effect want de toegeving van Mubarak zorgde alleen maar voor meer vastberadenheid bij het volk om het regime omver te werpen. Met het verdwijnen van de ordetroepen op straat keerden de betogers zich tegen alles wat symbool stond voor het regime en het parasitaire karakter ervan. De algemene roep was nu dat Mubarak moest vertrekken. De positie van Mubarak werd steeds wankelder, zeker nadat de VS Mubarak opriep om tot een ordelijke democratische transitie te komen (El-Ghobashy, 2011, 14 april; Dalacoura, 2012; Baldor, 2011, 14 april). Om de orde te herstellen na de terugtrekking van de politie werd het leger ingezet dat enthousiast onthaald werd door de manifestanten. Ondertussen organiseerde het regime pro-Mubarak betogingen om de legitimiteit van het regime te tonen. Op 1 februari liet Mubarak weten dat hij niet van plan was om nog een ambtstermijn als president na te jagen en hij dan ook niet zou deelnemen aan de presidentsverkiezingen in september 2011. Ondertussen bleven de protesten voortduren en kwam het tot confrontaties tussen manifestanten en pro-Mubarak groepen. Het Egyptische leger dat aanwezig was in de steden weigerde te schieten op de manifestanten en wees erop dat ze er waren om het volk te beschermen (Al Jazeera, 2011a, 14 april). De massabetogingen op het Tahrir plein en elders in Egypte bleven doorgaan terwijl Mubarak steeds meer steun en macht verloor. De druk op Mubarak, ondermeer van de militaire leiders, zorgde er uiteindelijk voor dat hij op 11 februari aftrad (Imam, 2011, 15 april; Aly, 2012). De macht werd overgenomen door de Supreme Council of the Armed Forces (SCAF) en zes maanden later startte het proces tegen Mubarak en andere spilfiguren van regime (Dalacoura, 2012). Reeds de dag voor het aftreden van Mubarak liet SCAF weten dat ze gehoor zouden geven aan de eisen van het volk. Op 19 maart werd er tijdens een referendum constitutionele amendementen aangenomen inzake het beperken van het aantal presidentiële ambtstermijnen, het beperken van antiterrorisme en noodwetten en het versterken van de rechtelijke supervisie van de verkiezingen (Dalacoura, 2012). Toch bleef het de volgende maanden zeer onrustig in Egypte, op regelmatige basis vonden grote betogingen plaats om de militairen onder druk te zetten om de democratische transitie sneller door te voeren (Aly, 2012). Uiteindelijk kwamen er verkiezingen voor het parlement in drie stappen die duurde van 28 november 2011 tot 19 januari 2012. Verkiezingen voor het hogerhuis werden in twee stappen gehouden van 4 tot 22 februari (The Carter Center, 2012a; The Carter Center, 2012b). Beide verkiezingen werden gewonnen door de Freedom and Justice Party van de Moslimbroeders met de radicalere Islamitische Al Nour partij als tweede grootste (The Telegraph, 2012, 15 april; Carnegie Endowment for International Peace, 2012, 15 april). De eerste post-Mubarak presidentsverkiezingen zijn gepland op 23 en 24 mei (Michael, 2012, 13 april). Maar ook nu blijft de situatie in Egypte gespannen en zijn er nog op regelmatige basis protesten. 12 Hoe reageerde de Verenigde Staten op deze omwenteling tegen wat toch een sleutel bondgenoot kon genoemd worden? De Obama administratie nam in Egypte aanvankelijk een niet zo progressief standpunt in. Clinton liet in de eerste dagen van het massaprotest optekenen dat de VS het Egyptische regime stabiel achtte en dat het op zoek was naar manieren om tegemoet te komen aan de eisen van de bevolking (Wagner & Machnowski, 2011). Vicepresident Joe Biden ging zelfs verder en noemde Mubarak geen echte dictator (Kerry & Wilson, 2011, 15 april). Deze uitspraken zetten kwaad bloed bij de demonstranten in Egypte en werd gezien alsof de VS haar verantwoordelijkheid ontvluchtte omdat het protest gericht was tegen hun bondgenoot. Maar terwijl de protesten verder duurden en de reactie van het regime steeds gewelddadiger werd was er een verandering te zien in de reactie van de VS. De Obama administratie maande Mubarak aan om politieke hervormingen door te voeren en een einde te maken aan het gewelddadig neerslaan van de manifestaties als hij een gelijkaardig scenario als in Tunesië wilde vermijden (Wagner & Machnowski, 2011). Vanaf de zesde dag van de protesten zien we dat de Amerikaanse beleidsmakers voor het eerst spreken over een ordelijke transitie. Vervolgens stuurde Obama Frank G. Wisner als speciale gezant naar Egypte om Mubarak bewust te maken dat hij zich moest voorbereiden op een ordelijke transitie. Terwijl de Amerikaanse senaat op 3 februari een resolutie aannam waarin Mubarak aangemaand werd zijn macht over te dragen aan een interim-regering bleef de Obama administratie vaag over wat ze bedoelden met een ordelijke transitie. Deze onduidelijke situatie werd alleen erger wanneer Wisner op 5 februari liet optekenen dat het in het algemeen belang was dat Mubarak aan de macht zou blijven en de transitie zou leiden. De rest van de administratie distantieerde zich van deze uitspraak en diezelfde dag nog zei Clinton dat de VS een transitieproces onder leiding van de Egyptische Vicepresident Suleiman zou steunen. Tijdens de dagen die hierop volgden was er voornamelijk een groeiende irritatie te zien in Washington over het uitblijven van een echte democratische transformatie en de blijvende repressie tegen betogers en journalisten. De VS verhoogde vervolgens de druk op Suleiman nadat Obama steeds meer kritiek kreeg omdat hij niet onmiddellijk het ontslag van Mubarak had geëist. Op 10 februari was Obama dan ook duidelijk over het feit dat de televisietoespraak van Mubarak, waarin hij zijn macht overdroeg aan Suleiman maar weigerde af te treden, niet beantwoordde aan de eisen van de manifestanten. Wanneer Mubarak uiteindelijk op 11 februari aftrad was Obama nuchter over de toekomst. Hij wees erop dat het aftreden van Mubarak niet het einde van de democratische transitie betekende maar juist het begin en dat er dan ook nog moeilijke momenten in het verschiet zouden liggen. Aan de militairen vroeg hij om de weg vrij te maken voor eerlijke en vrije verkiezingen (Kerry & Wilson, 2011, 15 april). De reacties in Washington na het vertrek van Mubarak over de machtsovername door SCAF waren positief en hoopvol. Op 14 februari liet Clinton nog weten dat de VS hoopvol was dat Egypte een echte democratie zou worden (Al Jazeera, 2011b, 15 april). De VS heeft dan ook na het vertrek van Mubarak economische steun vrijgemaakt om deze transitie te ondersteunen. Naarmate het duidelijk werd dat de SCAF zich aan haar macht vastklampte en de onrusten in Egypte nog niet gedaan waren, veranderde de houding van de VS. Meermaals vroegen Amerikaanse officials om een einde te maken aan de repressie, de militaire rechtbanken voor burgers en de noodwet. Na de val van Mubarak heeft de Amerikaanse regering immers blijven ijveren voor vrije en eerlijke verkiezingen in Egypte (Office of the Press Secretary, 2011, 15 april). De administratie was dan ook blij met de verkiezingen, de eerste zitting van het Egyptisch parlement en de overdracht van de wetgevende macht aan het 13 parlement. Obama feliciteerde het Egyptische volk met deze belangrijke stappen richting democratie (Office of the Press Secretary, 2012a, 15 april). 14 Hoofdstuk 2: De rol van de Verenigde Staten in het democratiseringsproces Moet de VS de democratie in Egypte en Tunesië verspreiden? Deze geladen vraag kunnen we identificeren als één van de kernpunten van het debat over de omgang van de omwentelingen in Egypte en Tunesië. Het verspreiden van de democratie over de wereld is reeds lang een pertinente kwestie in het Amerikaanse buitenlandbeleid. We denken maar terug aan de Bush jaren en de Freedom Agenda toen democratie nog verspreid werd met wapens, wat resulteerde in langdurige en kostelijke oorlogen in Irak en Afghanistan. De gedachte dat de VS de taak heeft om democratie te verspreiden over de hele wereld kunnen we terug voeren op het idee van het Amerikaans exceptionalisme. De term vindt zijn oorsprong bij de negentiende eeuwse Franse politiekfilosoof en socioloog Alexis de Tocqueville die vond dat de VS een speciale plaats beklede tussen de andere naties omdat het een natie van migranten en de eerste moderne democratie was (Thimm, 2007, 15 april). Dit exceptionalisme is ook vandaag nog een belangrijk onderdeel van de Amerikaanse identiteit en een wezenlijk bestanddeel ervan is de ambitie om de wereld te bevrijden en te verlichten via het verspreiden van mensenrechten en democratie (Poppe, 2010). De financiële en economische crisis, budgetproblemen en kostbare oorlogen in Irak en Afghanistan zorgen er echter voor dat deze missie niet langer evident is. Reeds in de 2002 worldview poll van The Chicago Council werd duidelijk dat 72 procent van de ondervraagde Amerikanen niet langer vonden dat de VS als de enigste supermacht de wereldproblemen moet oplossen maar in de plaats haar deel moest doen in samenwerking met andere landen (Thimm, 2007, 15 april). Deze overtuiging wordt gedeeld door president Obama zoals we kunnen afleiden uit het antwoord op de vraag van een journalist over zijn idee van Amerikaans exceptionalisme: 'I'm enormously proud of my country and its role and history in the world," Obama said here Saturday when asked whether he believed in the concept of "American exceptionalism." ". . . So I see no contradiction between believing that America has a continued extraordinary role in leading the world towards peace and prosperity and recognizing that that leadership is incumbent, depends on, our ability to create partnerships because we can't solve these problems alone (Shear en Wilson, 2009, 15 april).' Hoewel het idee dat de VS democratie moet verspreiden nog steeds leeft is de manier waarop dit moet gebeuren sterk veranderlijk in de tijd. Zeker de post-koude oorlog presidentschappen zijn sterk onderheven aan controversie over de manier van democratiepromotie (Cf. Afghanistan en Irak). De beginperiode van de Obama administratie werd gekenmerkt door een trage ontwikkeling van haar eigen democratiseringsagenda en retoriek (Poppe, 2010). Op het moment dat het presidentschap van Obama zijn laatste jaar ingaat krijgt hij de kans om de basis te leggen voor een democratiseringsbeleid voor Tunesïe en Egypte. Maar wat vinden de belangrijke opiniemakers dat hij moet doen? In een eerste punt gaan we kijken welke vorm deze democratiepromotie moet aannemen. In een volgend puntje focussen we ons op het belang van economische ondersteuning. Tot slotte staan we nog even stil bij de impact die de budgettaire crisis kan hebben op de democratiseringpromotie. 15 §1. Het voortouw nemen of achter de schermen werken? Allereerst kunnen we vaststellen dat er een zekere consensus bestaat tussen de opiniemakers over het idee dat de VS wel degelijk aan democratiseringspromotie moet doen in Egypte en Tunesië. Maar de manier waarop dit moet gebeuren is onderheven aan discussie. Een eerste pijnpunt in de discussie is de mate waarin de VS een echte actieve rol moet spelen in het hele democratiseringsproces. De meer conservatieve opiniemakers, maar ook sommige eerder progressief georiënteerde onderzoekers en auteurs, vinden dat er zo snel mogelijk middelen vrijgemaakt moeten worden om de Amerikaanse democratiseringspromotie van start te laten gaan. Ze pleiten voor een actieve rol van de VS waardoor seculiere liberale groepen in Tunesië en Egypte de kans krijgen om zich te organiseren en de electorale strijd aan te gaan met de islamitische partijen (Indyk, 2011, 16 april; Khanna, 2011, 16 april; Hirsi Ali, 2011a, 16 april; Bar, 2011, 16 april; Phillips, 2011a; Ibrahim, 2011, 16 april; Wieseltier, 2011, 16 april; Szrom, 2011, 16 april). Het actief steunen en ontwikkelen van partijen in het buitenland is niet nieuw. Dergelijke strategieën van democratiepromotie werden reeds vroeger toegepast en het ontwikkelen van politiekpluralisme is dan ook één van de basisobjectieven van de Governing Justly and Democratically strategie van het State Department (Epstein, Serafino & Miko, 2007). Het was een strategie die mede gebruikt werd om tot democratische en economische hervormingen te komen in Oost-Europa na het uiteenvallen van Sovjet Unie. Hiervoor werden allerlei steunprogramma's opgericht, goedgekeurd door de FREEDOM Support Act, die vooral zorgden voor expertise advies, materiële en financiële steun aan lokale organisaties. Er werd technische steun gegeven aan politieke partijen, parlementen en onafhankelijke media met als doel om tot een ontwikkeling te komen van een echte civil society. Dit steunbeleid werd in 2007 in een onderzoek van de Congressional Research Service nog gelauwerd voor de positieve effecten die het had in landen zoals Kirgizië, voornamelijk dan de steun voor de civil society en politieke partijen, bij het aanbrengen van de basis voor verandering (Tarnoff, 2007). De actieve steun van de VS wordt dan weer door anderen afgewogen tegen het feit dat de bevolking in Tunesië en Egypte niet staat te wachten op een made in America democracy. Obama moet daarom zijn invloed gebruiken om tot een bottom-up democratic change te komen. Een democratische transitie die van binnenuit groeit en waarbij de VS slechts op een indirecte manier tussenkomt. Dit zou leiden tot een veel duurzamer democratisch project dan wanneer dit van boven of buitenaf opgelegd wordt (Dunne, 2011a, 16 april; Walt, 2011, 16 april; Pollack, 2011, 16 april; Woodrow Wilson Center, 2011, 16 april; Alterman, 2012; Carothers, 2011, 16 april; Boaz, 2011, 16 april). De VS moet voorkomen dat ze overkomt als de buitenlandsmogendheid die dicteert wie er mee mag doen aan het democratiseringsproces en wat de mensen moeten doen. Amerika moet de democratisering steunen maar ze mag het proces niet willen sturen. Mensen zullen immers altijd sceptisch staan tegenover buitenlandse krachten die proberen binnenlandse processen te leiden. Dit wordt gekoppeld aan het feit dat de jarenlange steun aan autoritaire regimes gezorgd heeft voor een eerder negatief beeld van de VS in de Arabische wereld. Wanneer de Verenigde Staten dan liberale democratische groepen gaat steunen zal dit een doodvonnis betekenen voor deze groepen. De Amerikaanse steun zou gebruikt kunnen worden door de tegenstanders om de liberale krachten in diskrediet te brengen. Daarom menen ze dat het vruchtbaarder zal zijn wanneer de VS een low16 profile aanneemt (Bandow, 2011a, 17 april; Fisher, 2011a, 18 april; Diamond, 2011, 18 april; Bandow, 2011b, 17 april; Galen Carpenter, 2011, 18 april; Brown, 2011a, 16 april; Allison, Burns, Hegazy, Nye & Walt, 2011, 18 april; Carothers, 2011, 16 april; Mother Jones, 2011, 16 april). Dit wil echter niet zeggen dat de Verenigde Staten moet afzien van steun voor het democratiseringsproces. Ze moeten bijvoorbeeld het proces van democratisering ondersteunen door te helpen zorgen voor de basis van sterke, verantwoordelijke en transparante instituties. Daarentegen moet Amerika niet trachten te beslissen wie de mensen zijn die in deze instituties gaan zetelen (Duss, 2011a, 18 april; Bennis, 2011a, 19 april) Vooral het libertaire Cato Institute is ervan overtuigd dat een low-profile aan de orde is. Ze geloven stellig dat de VS moet ophouden met het denken dat ze de macht en de invloed hebben om naties en gebeurtenissen vorm te geven. Ze moeten stoppen met micromanaging van het binnenlandsbeleid van andere landen. Volgens de commentatoren hebben vooral de gebeurtenissen in Egypte aangetoond dat een dergelijk beleid niet werkt. Ze stelden vast dat de betogers in Egypte maar weinig belang hechtten aan de uitspraken en voorstellen van de Amerikaanse regering. Terwijl ook Mubarak niet opzij ging wanneer Obama dit wilde. De beste manier waarop de VS tot democratisering kan komen, in bijvoorbeeld Egypte, is door op een private manier advies te geven. Dit is de manier waarop de Verenigde Staten volgens Cato nog het meeste invloed kan hebben (Bandow, 2011c, 19 april). Is dit standpunt van het Cato Institute nu zo bijzonder? Nee, Cato pleit al langer voor een noninterventionistisch beleid en leggen hierbij een sterke nadruk op individuele vrijheden (Bandow, 2011c, 19 april). Ze hebben dan ook veel kritiek gegeven op de Freedom agenda van de Bush administratie. Christopher Pebler, een onderzoeker aan het Cato Institute, wees er al eerder op dat de VS te veel uitgaat van het idee dat het een grootmacht is en daardoor steeds haar belangen overschat met als gevolg dat het overal wil tussenkomen en druk uitoefenen. De VS moet haar macht controleren en gedisciplineerd gebruiken. Dit is volgens Pebler echte wijsheid (Lozada, 2009, 19 april). Een wijsheid die we in zekere mate terugvinden in de commentaren van Cato op de revoluties in Egypte en Tunesië. Het is niet verwonderlijk dat de commentatoren en artikels die de bottom-up democratic change en de low-profile theses prediken uit eerder centrum, linker, of in het geval van Cato, libertaire hoek komen. Terwijl de voorstanders van een actieve rol van de VS in het steunen van seculiere liberale krachten, feitelijk meer aanleunend bij het vroegere extraverte interventionistisch democratiseringsbeleid, voornamelijk uit het rechtse en conservatieve ideologisch spectrum komen. Er is immers een idee bij de conservatieven dat het hedendaagse Amerika niet langer meer haar heilige missie volgt (Cf. Amerikaans exceptionalisme). De VS staat voor de dringende keuze om haar ethische missie te hervatten in de afgelopen moeilijke decennia die door Huntington gedefinieerd worden als a clash of civilisations (Turner, 2002). Toch mogen we ons niet volledig blind staren op de ideologische en politieke overtuigingen van de denktanks en magazines. Het als conservatieve bestempelde Hoover Institution stuurde bijvoorbeeld in april 2011 een artikel aan de hand van Shmuel Bar (2011) de wereld in waarin geijverd werd voor actieve steun van de VS aan de liberale groepen in de Arabische wereld. In oktober 2011 publiceerde datzelfde Hoover institution een artikel 17 van Larry Diamond (2011, 16 april) die wees op het gevaar dat te veel Amerikaanse steun en geld ervoor zou zorgen dat de seculiere liberale organisaties als pionnen van de VS zouden gezien worden. We mogen immers niet vergeten dat er in het geval van Egypte nog heel wat gebeurd is in de periode tussen april en oktober: aanhoudende betogingen, repressie door de SCAF, de vooruitzichten op een verkiezingsoverwinning van de Moslimbroederschap, ... §2. Economische ondersteuning: een voordelige noodzakelijkheid Een tweede belangrijk punt dat we terugvinden in de discussie over de rol die Amerika moet spelen in het democratiseringsproces is het belang van economische ondersteuning. De denktanks en magazines zijn het er over eens dat een echte democratisering in Tunesië en Egypte pas kan slagen wanneer de economie in die landen zich opnieuw stabiliseert. Reeds in de periode van de Freedom Agenda werd er volgens Lars Berger (2011) gewezen op het feit dat vooraleer er echte democratisering in de Arabische wereld kan komen, de politieke, economische en sociale problemen in de regio aangepakt moeten worden. Een vaststelling die er het Carnegie Endowment for International Peace in oktober 2002 toe aanzette om te concluderen dat dit een langdurige Amerikaans engagement zou vereisen (Berger, 2011). De revoluties in Egypte en Tunesië waren deels ingegeven door economisch ongenoegen. De betogers waren onder andere gemobiliseerd door aanhoudende armoede, werkloosheid en gebrek aan economische mogelijkheden. Tegelijkertijd hadden de autoritaire regimes geen economische plannen klaar om een antwoord te bieden op het ongenoegen. Ben Ali bleef bijvoorbeeld een dubbele strategie volgen waarbij protesten onderdrukt werden en loze beloftes van werkgelegenheid werden gegeven, hoewel hij en zijn familie de Tunesische economie in handen hadden. Nu de autoritaire regimes gevallen zijn, zullen de nieuwe beleidsmakers met dezelfde economische problemen geconfronteerd worden en moeten ze een oplossing vinden op de economische eisen van het volk (Malik & Awadallah, 2011). De opiniemakers volgen deze redenering en sporen de Amerikaanse regering dan ook aan om economische steun vrij te maken voor Egypte en Tunesië. De roep voor economische ondersteuning is vooral gericht op Egypte terwijl Tunesië in de commentaren een minder prominente rol krijgt. Dit is het gevolg van de belangrijke strategische plaats die Egypte inneemt in de Amerikaanse MiddenOosten politiek. Denk maar aan de Egyptische rol in het Israëlisch vredesproces of de doorgang naar de Perzische golf via het Suezkanaal. Deze fixatie op Egypte wordt bekritiseerd door J. Scott Carpenter (2011, 20 april) in Foreign policy die vindt dat Amerika door het traag op gang komen van de steun voor Tunesië belangrijke mogelijkheden laat liggen. Zijn belangrijkste argument is dat Tunesië een symbolische rol heeft als het eerste land dat zijn autoritaire leider tot aftreden dwong. Maar het uitblijven van economische steun en de daardoor aanhoudende economische crisis zal een welslagen van de democratische transitie in Tunesië onmogelijk maken. Een mislukking die grote gevolgen zou hebben voor het lukken van de omwentelingen in andere Arabische landen (Scott Carpenter, 2011, 20 april). We mogen wel niet vergeten dat in de maanden na zijn artikel de economische steun voor Tunesië op gang is gekomen, zij het niet genoeg om te zorgen voor een duurzame economische stabilisatie (Dadush & Dunne, 2011). 18 Welke acties moet de Amerikaanse regering ondernemen om de economie in Egypte en Tunesië te ondersteunen? Een sterke nadruk wordt gelegd op het creëren van werkgelegenheid. Hiervoor zijn leningen en financiële ondersteuning voor kleine en middelgrote ondernemingen belangrijk. Voor Edward Halper (2011, 20 april) is het bestaan van een grote en sterke middenklasse zelfs een noodzakelijke factor om tot een succesvolle democratische transitie te komen. Het zijn immers vooral zij die het meeste baat hebben bij een stabiele regering die respect heeft voor vrijheden en mensenrechten, dus moet de VS zich vooral richten op de ondersteuning van de middenklasse (Halper, 2011, 20 april). Kwijtschelding van schulden, een herschikking van de steun aan Egypte waarbij de focus verlegd moet worden van militaire naar economische hulp en het promoten van private investeringen in de economie zijn allemaal maatregelen die snel door de Obama administratie kunnen ondernomen worden. Daarnaast kan de VS ook technisch advies geven aan de nieuwe regeringen zodat deze een uitgebalanceerd economisch beleid kunnen ontwikkelen (Bomberg, 2011, 21 april; Norris, 2011, 21 april; Kagan & Dunne, 2011, 21 april; Katulis, 2011a, 21 april; Tanden, 2011, 21 april; Dewan, 2012, 21 april; Margon, 2011, 21 april; Janka, 2011, 21 april). Zoals hierboven reeds vermeld staat is er in de commentaren een sterke neiging om zich voornamelijk te concentreren op Egypte vanwege de belangrijke strategische positie van het land. Het pleiten voor economische steun om tot democratisering te komen is dan ook niet alleen ingegeven door altruïsme maar heeft ook een realpolitieke insteek. De stabilisatie en de groei van de economie in Egypte en Tunesië kan ook positieve gevolgen hebben voor de Amerikaanse economie en veiligheid. Ten eerste zijn er de zwaar geladen punten terrorisme en veiligheid. Door de economische ondersteuning van Egypte en Tunesië hebben democratische hervormingen meer slaagkans. Hierdoor zal de bevolking veel meer politieke inspraak en zelfbeschikkingsrecht hebben over haar eigen toekomst. Op deze manier wordt een belangrijk rekruteringsbasis voor terroristische organisaties weggenomen, een idee dat een belangrijke rol speelde in de Bush doctrine en aangehaald werd als motivatie voor bijvoorbeeld de inval in Afghanistan. Want terroristen zijn eerder afkomstig uit ondemocratische landen. Daarnaast gaat een gevoel van relatieve nationale ontbering de kans op rekrutering voor terroristen verhogen en een crisis in de nationale economie van een land zorgt voor een zwakkere staat wat de rekrutering voor terroristen makkelijker maakt (Kivimäki, 2005). Julie Taylor (2011, 22 april) van RAND Corporation vindt het dan ook zinvol om geld, dat normaal voor counterterrorisme maatregelen en militaire steun bedoeld was, te gebruiken om de Tunesische en Egyptische economie te ondersteunen (Allison et al., 2011, 18 april). Ten tweede zien we dat sommige stemmen ervoor pleiten dat, nog belangrijker dan grote steuncampagnes, nieuwe vrijhandelsakkoorden die de handel met de Verenigde Staten, Europa en andere regionale handelscentra openen pas echt kunnen zorgen voor economische stabilisatie en groei in Egypte en Tunesië (Gwertzman, 2011, 19 april; Alterman, 2012, Kagan & Dunne, 2011, 21 april). Deze commentatoren denken verder volgens de neoliberale logica die ervan uitgaat dat vrijhandel en kapitaalsmobiliteit zal zorgen voor innovatie wat dan weer zal leiden tot economische groei. Want door vrijhandel krijgen ondernemers de kans om economische mogelijkheden met twee handen te grijpen (Jessop, 2002). Hierbij spelen ook de gevolgen voor de Amerikaanse economie mee als belangrijke drijfveer. Alterman (2012) is hier zelfs heel expliciet over. Hij zegt dat een US19 Egyptian Free Trade Agreement een vooropgesteld doel moet zijn. De VS moet dit nastreven en niet passief wachten op een nieuw economisch beleid uit Cairo. Op deze manier kan de Verenigde Staten het economische denken helpen vormgeven en de mogelijke terugkeer naar een door de staat gecontroleerde economie tegenhouden (Alterman, 2012). Tijdens Bush jaren waren vrijhandelsakkoorden, net als bij Alterman, een belangrijk onderdeel van het buitenlandbeleid. De Freedom Agenda steunde voor democratiepromotie op de ideeën van de Washington Consensus. Hierbij werd er van uitgegaan dat verkiezingen, het openen van markten volgens de neoliberale principes en het ijveren voor vrijhandelsintegratie in de mondiale markt zou zorgen voor de ontwikkeling van market democracies (Hassan, 2011, 22 april). Er zijn dus parallellen te trekken tussen de democratie promotie van de Freedom Agenda en de commentatoren van de revoluties in Egypte en Tunesië die wijzen op het belang van vrijhandel voor de economische stabilisatie en groei die nodig is om tot een levensvatbare democratisering te komen. We kunnen hier wel vragen bij stellen want na de verkiezingoverwinningen van verschillende Islamitische partijen, die er mede gekomen waren door de druk van de VS, verlegde de Bush administratie in 2007 de nadruk van het ijveren voor verkiezingen naar het openen van markten en vrijhandel. Als gevolg werden economische activiteiten het hoofddoel van de democratiseringspromotie waardoor een incoherent buitenlands economisch beleid ontstond dat werd samengehouden door een neoliberale kerngedachte. Economische hervormingen waren belangrijk terwijl politieke hervormingen niet meer het hoofddoel waren en de Verenigde Staten haar bondgenoten in de Arabische wereld hiervoor dan ook niet langer onder druk zette (Hassan, 2011, 22 april). Kan een te grote focus op economische hervormingen er voor zorgen dat de VS terug in dezelfde val stapt? Dit brengt ons bij een derde punt. Vooral in Egypte heeft de jarenlange steun aan Mubarak gezorgd voor een negatieve perceptie van de VS. De situatie in Tunesië is volgens een interview van Bernard Gwertzman (2011, 19 april) van Council on Foreign Relations met Michele Dunne en Rafik Hariri, twee kenners, toch ietwat anders. Zij menen dat door de steeds afstandelijker wordende relatie tussen de Verenigde Staten en het Ben Ali regime Amerika op een positievere perceptie kan rekenen bij het Tunesische volk. Vele commentatoren wijzen er daarom, zeker in het geval van Egypte, op dat de VS er alle belang bij heeft om de juiste en effectiefste steun te geven aan het democratiseringsproces. Want als Amerika steun geeft die echt duidelijke positieve effecten heeft voor de democratisering kan dit zorgen voor een verandering van het beeld bij de Egyptische bevolking. Een positievere kijk op de Verenigde Staten zou dan weer de belangen van de VS ten goede komen (Kagan & Dunne, 2011, 21 april; Brown, 2011a, 16 april; Duss, 2011b, 20 april; Katulis, 2012, 20 april; Cook, 2012, 21 april; Pollack, 2011, 16 april; Ahmed, 2011, 20 april; Naiman, 2011, 20 april; Ries, 2011, 20 april; Byman, 2011a, 20 april; Carothers, 2011, 16 april). De nadruk die deze commentatoren leggen op het al dan niet bestaan van een positief beeld van de Verenigde Staten in Egypte en Tunesië kunnen we terugvoeren tot een mentaliteitswijziging die plaatsvond als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001. Na de koude oorlog werden de inspanning van de Amerikaanse overheid, om de globale publieke opinie in het voordeel te krijgen van de VS en zo een positieve perceptie te creëren, geprivatiseerd. Het waren voornamelijk actoren als: CNN, Hollywood, Madison Avenue en Motion 20 Picture Association of America die het beeld van de VS in het buitenland vormgaven. De 9/11 aanslagen maakten een einde aan deze toestand. Plotseling werd de beleidswereld er zich van bewust dat negatieve ideeën, beelden en percepties geleidelijk aan konden samensmelten en een potentieel onverwacht gevaar vormen voor de Amerikaanse nationale veiligheid. Sindsdien is de roep om een coherent en effectief beleid, dat de beeldvorming en publieke opinie in het buitenland proAmerikaans moet maken en houden, groot (Price, 2010). §3. De democratiepromotie aanpassen aan de budgettaire crisis Uit het bovenstaande bleek al dat de denktanks en magazines het erover eens zijn dat de Verenigde Staten het democratisch proces moet ondersteunen. Voor sommigen moet dit via een actieve rol van de VS, anderen vinden indirecte steun beter. Daarnaast is er het belang van de economische ondersteuning voor het welslagen van de democratische hervormingen. Kortom er is geld nodig. Niet verwonderlijk dat er kritiek terug te vinden is op het voorstel van sommige politici om de steun van de Verenigde Staten aan andere landen in te perken. De voorstellen om het foreign aid budget te verminderen moeten we situeren binnen budgetcrisis waarmee de Amerikaanse regering te maken heeft. Zowel in het door de republikeinen gedomineerde Huis van Afgevaardigden als de door de democraten gedomineerde senaat werden voorstellen gedaan om de steun te verminderen (Myers, 2011, 23 april). De budgettaire crisis wordt reeds aangehaald als één van de redenen voor het traag op gang komen van de steun aan Tunesië (Dadush & Dunne, 2011). In een periode van grote veranderingen en onrusten in de Arabische wereld kan dit volgens een aantal van de opiniemakers ernstige gevolgen hebben voor het Amerikaanse buitenlandbeleid en de belangen in het buitenland. Wanneer de situatie in Egypte of Tunesië uit de hand zou lopen dan zullen de kosten voor de VS veel hoger liggen. Dus is het onverstandig om te snijden in de hulpprogramma's en moet de Verenigde Staten de democratische transitie ten volle ondersteunen. (Alterman, 2011; Kneezle, 2011, 23 april; Tanden, 2011, 21 april; Norris, 2011, 21 april). 'Egypt has now entered a period of tremendous promise and very real risk. While it might be tempting for some in Washington to pull back from our aid commitments to Egypt, the wars in Afghanistan and Iraq make crystal clear the immense costs to our nation when we become involved on the ground after the shooting starts. These costs dwarf any aid program (Norris, 2011, 21 april).' Vandaar dat we stemmen horen die erop wijzen dat de Verenigde Staten niet als enigste land moet instaan voor de ondersteuning van hervormingen. De VS moet samenwerken met andere landen, donoren en internationale instellingen om hulpprogramma's te ontwikkelen en te financieren (Rothkopf, 2011, 24 april; Indyk, 2011, 16 april; Bomberg, 2011, 21 april; Norris, 2011, 21 april, Margon, 2011, 21 april). We kunnen dit koppelen aan het groeiend besef in de VS dat Amerika niet langer meer als enigste wereldmacht de problemen in de wereld moet oplossen maar dat ze beter hun deel kunnen doen in samenwerking met andere landen (Cf. Infra). Anderen vinden het dan weer belangrijk dat de VS haar steun zo kostenefficiënt mogelijk maakt. Dit willen ze bereiken via het leveren van technologie en know-how die uiteindelijk weinig kost voor de VS. Een andere manier is 21 diplomatieke ondersteuning dit kan variëren van het mobiliseren van ngo's tot het ontwikkelen van nieuwe internationale instituties die zich bezig houden met wereldproblemen (Pollack, 2011, 16 april). De steun van de Verenigde Staten moet zich focussen op beleidsgebieden waar het echt een verschil kan maken. Een dergelijke aanpak heeft in het hedendaagse, door een budgettaire crisis geplaagde, Amerika de meeste kans om goedgekeurd te worden (Carafano, Phillips, McNamara & Dale, 2011; Pollack, 2011, 16 april; Ries, 2011, 20 april). 22 Hoofdstuk 3: Evaluatie en kritiek: Obama's reactie Als een integraal deel van het hoofddoel van de denktanks, namelijk het verstrekken van de nodige informatie aan de policymakers om hun beleidslijnen uit te tekenen, wordt er vaak een evaluatie gegeven van het beleid. In de magazines die een duidelijke opiniërende functie hebben, vinden we een dergelijke beoordelingstendens ook terug. Naast de analyses van de mogelijke gevolgen van de revoluties in Tunesië en Egypte en adviezen rond een hieraan aangepast beleid, vloeit er veel inkt over een evaluatie van de manier waarop de Obama administratie omgaat met de crisis. Vandaar dat we in dit hoofdstuk even stil blijven staan bij de ideeën over en de waardering van de reactie van Obama en zijn medewerkers tijdens de protesten door de onderzochte denktanks en magazines. We vertrekken vanuit een algemeen punt van kritiek om daarna vast te stellen dat deze kritiek anders uitgewerkt wordt naargelang de ideologische oriëntering van de denktanks en magazines. Als laatste punt tonen we aan dat de kritiek geen vaststaand gegeven is maar doorheen de tijd kan veranderen, aangezien we constateren dat aan links progressieve zijde een tijdje na de protesten positieve stemmen opgaan over Obama's omgang met de crisis. §1. Kritiek langs alle kanten Een groot punt van kritiek die we aan beide zijden van het ideologische spectrum terugvinden is de twijfelende houding die de administratie heeft ten toon gespreid tijdens de protesten zelf. Het beeld dat de meeste denktanks en magazines geven van de omgang met de revoluties kunnen we samenvatten als reactionair en slecht gecoördineerd. De uitspraken van de administratie waren vaak niet realistisch. In plaats van een sterke en algemene positie in te nemen en deze te verdedigen reageerde Obama en zijn team van gebeurtenis tot gebeurtenis. Volgens velen ligt dit gebrek aan een coherente en proactieve strategie aan de basis van het negatieve gevoel dat bij vele betogers groeide over de rol van de Verenigde Staten. De twijfelende houding wekte het vermoeden dat de VS alleen maar de betogers steunde wanneer deze aan de winnende hand leken te zijn. Maar het twijfelen zorgde er niet alleen voor dat Amerika haar geloofwaardigheid verloor in de ogen van de betogers. Ook vanuit het standpunt van de nog bestaande Amerikaanse autoritaire bondgenoten maakte de Verenigde Staten geen goede beurt. De steeds terugkerende conclusie is dan ook dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor de Amerikaanse belangen en de capaciteit van de Verenigde Staten om de gebeurtenissen in de Arabische wereld te beïnvloeden of vorm te geven (Szrom, 2011, 16 april; Bolton, 2011a, 11 april; Bolton, 2011b, 11 april; Bolton, 2011c, 11 april; Thiessen, 2011, 11 april; Hamid, 2011a, 7 april; Hamid, 2011b, 7 april; Brown, Dunne, Muasher & Ottaway, 2011, 11 april; Dunne, 2011b, 7 april; Asare, 2011, 7 april; Geraghty, 2011, 7 april; Gelb, 2011a, 7 april; Ferguson, 2011, 7 april; Berman, 2011, 7 april; Bromwich, 2011, 7 april, Hamid, 2011c, 7 april; Fly, 2011, 7 april). Hoewel we de kritiek op de twijfelende houding zowel in conservatieve als links progressieve hoek terugvinden, kunnen we toch stellen dat beide ideologische kampen hun kritiek anders gaan uitwerken. Ze focussen op verschillende prioriteiten. Met andere woorden de ideologische overtuiging, als we het al niet een vorm van ideologische (en politieke) polarisatie van de samenleving kunnen noemen, speelt nog steeds een belangrijke rol in de ideeënvorming. Aan de linker zijde kunnen we de kritiek karakteriseren als meer gericht op de toekomst, als een betoog voor verandering in de specifieke omgang met Tunesië en Egypte. Kortom: Obama had de kans en mogelijkheid om met een doordachte en proactieve reactie op de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte een verandering te brengen in de jarenlange relaties met beide landen. Bijvoorbeeld in het 23 geval van Egypte moest Obama sneller een expliciete positie innemen tegen Mubarak en deze duidelijk maken dat hij moest aftreden. Want alleen met dergelijke duidelijke standpunten heeft Obama de kans om een einde te maken aan de jarenlange steun aan ondemocratische regimes. Met soortgelijke pro-betogers reacties kan hij met andere woorden de juiste context scheppen om in dialoog te treden met de nieuwe maatschappelijke en politieke krachten die zich op het voorplan manifesteren. Het wordt gezien als een goed begin om te komen tot een nieuwe strategie die gericht is op de Amerikaanse belangen op lange termijn (Shaikh, 2011, 8 april; Hamid & Shaikh, 2011, 7 april; Becker, 2011, 8 april; Hirst, 2011, 8 april; Zeese, 2011, 8 april; Bennis, 2011b, 9 april; Dreyfuss, 2011, 9 april). Tot ongenoegen van de commentatoren doet hij dit niet. In hun ogen blijft Obama met zijn twijfelende houding vasthouden aan de dertig jaar oude strategie van het ondersteunen van autoritaire regimes. Hij blijft immers middelen sturen naar Egypte waardoor Mubarak kan volharden in zijn repressie tegen de betogers. Het is dan ook duidelijk voor het Institute for Policy Studies dat Obama niets geleerd heeft van de toestand in Tunesië aangezien ze vaststelden dat de President met zijn onzekere houding in de kaarten van Mubarak speelde. De kritiek is dan ook heel hard en de onderzoekers van het Institute for Policy Studies vinden het ironisch dat iedere dag Amerikaanse soldaten hun leven riskeren om democratische principes te verspreiden in Afghanistan en Irak en nu de mogelijkheid zich aanbiedt om op een eerder vreedzame wijze tot democratisering te komen in de Arabische wereld begint Obama als het ware op twee paarden te wedden (Bennis, 2011a, 19 april; Asare, 2011, 7 april; Prince, 2011a, 10 april; Nichols, 2011, 10 april). Zoals we hierboven reeds geïnsinueerd hebben was er ook heel wat ongenoegen over de omgang met de revolutie in Tunesië. De kritiek spitste zich vooral toe op de relatieve stilte die de Amerikaanse functionarissen aannamen tijdens de protesten. Volgens het Institute for Policy Studies was dit niet omdat ze geen idee hadden van wat er gebeurde maar moet de oorzaak gezocht worden in een hypocriet beleid (Prince, 2011b, 10 april; Zunes, 2011, 10 april). Het hypocriete beleid waarvan het Institute for Policy Studies gewag maakt kunnen we beter omschrijven als een reaalpolitiek waarbij Obama in het begin van de protesten geen uitspraken deed om zo de relaties met Ben Ali niet volledig op te blazen. Maar eenmaal de betogingen vorderden en de betogers wel aan de winnende hand waren liet hij Ben Ali publiekelijk vallen om zo de Amerikaanse positie in het nieuwe Tunesië veilig te stellen. Toch blijft de scepsis aanwezig, bijvoorbeeld Nadia Bilbassy-Charters (2011, 10 april) in Foreign Policy, waar we ook commentatoren terugvinden die positief zijn over de houding van Obama (Cf. Infra), vindt dat de snelheid waarmee de honderdtachtig graden draai van de Amerikaanse houding ten opzichte van de protesten in Tunesië genomen werd, meer blijk geeft van de hypocrisie van het beleid dan van een rationele correctie. De harde woorden, zoals hypocriet, aan het adres van Obama zijn niet verwonderlijk. In zijn Caïro speech in 2009 was het net hij die opriep voor een nieuw begin van de relaties tussen de Verenigde Staten en de Moslim wereld (Russell, 2009, 10 april). Dat zijn reactie op de Arabische lente niet in de lijn lag van zijn speech wordt vooral door zij die gehoopt hadden op verandering gezien als een verloochening van zijn democratische idealen. Verwijzingen naar de Caïro speech zijn dan ook een recurrent fenomeen in de kritieken. Want in tegenstelling tot zijn beloftes heeft Obama tijdens de protesten in Egypte aanvankelijk de oude Nixon-doctrine verder gezet. Obama had, aldus Jason Brownlee (2011), geen Sinatra-doctrine zoals Gorbachev in 1989, een vergelijking tussen de toestand 24 vandaag in de Arabische wereld en de Sovjet Unie in 1989 wordt nochtans herhaaldelijk aangehaald. Nee, Obama toonde geen ontvankelijkheid om de Arabische samenleving hun eigen pad te laten uitstippelen en te volgen. In plaats daarvan probeerde de Obama administratie het traditionele Amerikaanse veiligheidsframe te bewaren om zo de nodige stabiliteit voor de Amerikaanse belangen te behouden. Vandaar ook Obama's twijfelende houding, want hoewel de VS zich probeert te positioneren aan de kant van de betogers, hebben Amerikaanse diplomaten tijdens de betogingen koortsachtig gewerkt om Mubarak's veiligheidschef Omar Suleiman als nieuwe president te installeren. Wanneer dit niet lukte stemde Obama dan maar in met een 'soft military coup'. Kortom: in Obama's aanpak primeerden de Amerikaanse belangen en niet zijn democratische idealen (Brownlee, 2011). Opvallend is dat aan conservatieve zijde de kritiek op Obama's reactie net gebruikt wordt om het gehele buitenlandbeleid dat gevoerd wordt tijdens Obama's presidentschap te hekelen. In de speech van Obama over de onrusten in de Arabische wereld stelt Danielle Pletka van het American Enterprise Institute vast dat de president zich onverschillig uitlaat over de democratische transitie in Egypte. Daarnaast vindt ze dat het lijkt alsof Tunesië niet eens op Obama's wereldkaart staat aangezien hij met geen woord rept over de toestand daar (AEI Press, 2011, 11 april). In de ogen van deze rechts georiënteerde critici en onderzoekers is de twijfelende houding van Obama het zoveelste bewijs dat hij gewoonweg niet geïnteresseerd is in het buitenlandbeleid. Hij ziet de vele buitenlandse dreigingen voor de VS niet en als hij toch actief is op het vlak van buitenlandse politiek dan richt hij zich vooral op onderhandelingen die al lang niet meer aan de orde zijn en dus vaak geen succes kennen. Hij gelooft dat billaterale fora een betere weg zijn om de internationale problemen op te lossen in plaats van te geloven in het wereldleiderschap van de Verenigde Staten (Bolton, 2011b, 11 april; Bolton, 2011c, 11 april). In de bovenstaande kritieken vinden we duidelijk een vorm van heimwee terug naar het beleid dat furore kende tijdens het presidentschap van George W. Bush, en waar de auteurs grote voorstander van waren. In tegenstelling tot wat minachtend gezien wordt als 'een geloof in billaterale fora', werd Bush's buitenlandsbeleid gekarakteriseerd als een unilaterale politiek (Kelly, 2003). Het was de periode van de aanslagen van elf september 2011 waardoor de grootste prioriteiten van de regering de Amerikaanse veiligheid en buitenlandsbeleid waren. Volgens Kanet (2006) zorgde dit voor een groots neoconservatief interventionistisch buitenlandbeleid dat toch wel haaks staat op de manier waarop Obama omging met de gebeurtenissen in Egypte en Tunesië. We mogen niet vergeten dat de context vandaag veranderd is en dat de kritiek op de desinteresse van Obama voor het buitenlandsbeleid gezien moet worden in de bredere economische en budgettaire crisis waar de VS onder te lijden heeft en waarvan de interventionistische Bush politiek mede een oorzaak is, waardoor Obama's prioriteiten meer bij het binnenlandsbeleid liggen (Crotty, 2011; Dadush & Dunne, 2011). Toch weerhoudt dit er het Hoover Institute en Heritage Foundation niet toe om Obama te verwijten dat hij te weinig is tussengekomen in de revoluties en hierdoor mede ervoor zorgde dat de opstanden uiteindelijk geen voordeel betekende voor de Verenigde Staten. Het Hoover Institute komt tot het besluit dat Obama zich feitelijk als een pessimist heeft gedragen die diep van binnen denkt dat de Verenigde Staten zijn beste tijd heeft gekend (Ajami, 2011, 11 april; Robinson, 2011, 11 april; Gardiner, 2011, 11 april). Een kritiek die we kunnen terugbrengen tot het breder gevoel dat heerst aan conservatie zijde, namelijk dat de VS aan het Amerikaanse exceptionalisme verzaakt. De juiste manier waarop de Obama administratie had moeten handelen, zoals Hoover senior fellow Peter Berkowitz liet op tekenen in een interview, was dan ook: 25 'The American policy in my judgment should have been rooted in the great tradition that began with Harry Truman in 1947 said that it would be in the wake of Communist conquests in Eastern Europe, said that it will be the policy of the United States government to promote the conditions of freedom everywhere around the world; a policy that was reaffirmed by Ronald Reagan in his great Westminster speech in which he outlined the conditions under which freedom flourished which had to do with the strong civil society and freedom of press and independent judiciary and was then reaffirmed by George Bush in 2003 at his great NEH speech when he announced the Freedom Agenda became the first president to say now the Freedom Agenda, which is a policy of the United States must focus on the Arab/Muslim world. That should have been our policy, but the Obama administration has systematically distanced itself from the Freedom Agenda (Robinson, 2011, 11 april).' §2. Wanneer de tijd verstrijkt ... positieve stemmen Met al deze negatieve reacties zouden we haast vergeten dat sommige auteurs reeds tijdens de protesten zelf maar vooral erna een positieve evaluatie maakten van de manier waarop de Obama administratie reageerde. Het is opvallend dat de meeste van deze positieve waarderingen zich een paar maanden later situeren dan de werkelijke protesten. Laten we even van dichterbij de meningsverandering bekijken die we vaststellen bij Rob Prince van het Institute for Policy Studies. Als vertegenwoordiger van de linker zijde in het debat volgde Prince aanvankelijk de stelling dat Obama's reactie hypocriet was. Maar naarmate de tijd verstreek, en de contouren van het nieuwe Tunesië zichtbaar werden, nam hij een mildere opstelling aan over de houding van Obama. In december 2011 kunnen we vaststellen dat Rob Prince van het Institute for Policy Studies in een artikelenserie over het post-Ben Ali Tunisië terugkomt op het negatieve beeld van Obama's reactie op de gebeurtenissen in Tunesië. Nu wijst hij erop dat Obama met zijn steun voor de afzetting van Ben Ali gezorgd heeft voor een breuk met het oude beleid dat autoritaire regimes steunde. Obama deed dit omdat hij de relaties met Tunesië een facelift wilde geven want Ben Ali werd steeds meer een bedreiging voor de Amerikaanse belangen in plaats van een bondgenoot (Prince, 2011c, 12 april). Kortom de Amerikaanse president heeft zich getoond als een realist die weet dat de Verenigde Staten niet langer de macht heeft om de politiek in de Arabische wereld te dicteren en erkent dat de VS zich flexibeler zal moeten opstellen. Prince aanvaart met andere woorden de reaalpolitiek en geeft toe dat Obama deels aan de basis lag voor het welslagen van de revolutie in Tunesië. De inspiratie voor de toch wel opmerkelijke positieverandering vond Prince in het werk van Farhat Othman die een analyse maakte van de Tunesische opstand en tot de conclusie kwam dat deze alleen maar tot een goed einde gebracht kon worden dankzij het groene licht van de VS (Othman, 2011, 20 juli). Doorheen Prince's artikel wordt het duidelijk dat hij na een grondige analyse van Othman's werk en een ontleding van Obama's houding door een reaalpolitieke lens tot de conclusie kwam dat Othman de meest geloofwaardige uitleg kon bieden voor het slagen van de revolutie (Prince, 2011c, 12 april). Aansluitend bij Prince zien we dat ook Professor Nicolas Burns van het Belfer Center in de zomer van 2011 door middel van een meer genuanceerdere en reaalpolitiek gerichte analyse tot de conclusie komt dat Obama wel goed gereageerd heeft. Hij verwerpt de kritiek dat Obama's reactie te traag op gang kwam en dat hij te laat de betogers steunde. In de plaats moet de respons van Obama, volgens Burns, gekaderd worden binnen het bredere politieke klimaat. Obama moest op het moment van de Arabische omwentelingen reeds het hoofd bieden aan verschillende binnenlandse en buitenlandse problemen. Het antwoord van de administratie op de Arabische lente was hierdoor gestileerd in de 26 context van met elkaar in competitie tredende prioriteiten. Er moest rekening gehouden worden met de grondoorlogen in Irak en Afghanistan, het steeds assertiever wordende regime in Teheran, internationaal terrorisme, de klimaatverandering en de economische recessie (Janka, 2011, 21 april; Allison et al., 2011, 18 april). Of zoals Burns het verwoordt: 'My image of him is a leader carefully juggling two conflicting and competing interests up on a high wire, without a net beneath him, and in the full glare of the international spotlight (Allison et al., 2011, 18 april).' Prince en Burns zijn geen uitzonderingen. We kunnen vaststellen dat nog verschillende andere commentatoren, een tijdje na de feiten, tot de conclusie komen dat Obama met zijn aanpak van de crisis gezorgd heeft voor een welgekomen verandering in vergelijking met het vroegere interventionistische beleid (Kroll, 2011, 13 april; Rothkopf, 2011, 24 april; Lynch, 2011b, 13 april; Rizza, 2011, 13 april). Opvallend is dat het hier, net als bij Prince en Burns, vooral gaat om artikels uit progressief liberale hoek zoals in magazines als The New Yorker en Mother Jones en artikels geschreven door experts van het Carnegie Edowment Center die gepubliceerd zijn in Foreign Policy. Dit terwijl in de meeste links georiënteerde magazines en denktanks Obama tijdens de protesten gehekeld werd omdat hij met zijn aanpak van de revoluties in Tunesië en Egypte, zijn beloofde nieuwe begin in de relaties tussen de Verenigde Staten en de Moslimwereld niet of vertraagd in praktijk bracht en door zijn twijfelende houding vasthield aan het oude beleid. Net als bij Prince kunnen we in de teksten vaststellen dat het gaat om een diepere en genuanceerdere analyse, minder beïnvloed door de eerste shock, hoop en bevliegingen van de protesten, en waarbij ook het Amerikaanse beleid na de protesten een invloed heeft gehad op de evaluatie van Obama's omgang met de crisis. De meeste artikels zijn immers geschreven in de periode waarin de Amerikaanse steun voor de democratische transitie in Tunesië en Egypte voorzichtig op gang kwam, een bewijs dat Obama afstand deed van de big stick approach of the Bush era en toegaf dat dit de enige mogelijke manier van werken was voor de Verenigde Staten (Rothkopf, 2011, 24 april; Dadush & Dunne, 2011). De lead from behind strategie, zoals ze de aanpak van Obama noemen, past daarnaast in het low-profile idee dat door veel linkse auteurs in de magazines en denktanks bestempeld wordt als de meest productieve manier waarop de Verenigde Staten tegelijkertijd de democratisering in Egypte en Tunesië kan ondersteunen en haar eigen belangen kan bewerkstelligen (Kroll, 2011, 13 april; Suri, 2011, 14 april). Maar terwijl sommige commentatoren hun ideeën over Obama's reactie herdachten bleven anderen daarentegen vasthouden aan hun negatieve perceptie. 27 Hoofdstuk 4: De opkomst van de Islamitische partijen Na de val van de autoritaire regimes in Tunesië en Egypte ontstond er een machtsvacuüm dat in Tunesië tijdelijk ingevuld werd door een overgangsregering en in Egypte door SCAF. Maar terwijl de eerste vrije verkiezingen voorbereid werden kwam één pertinente vraag boven drijven: wie heeft de beste papieren om de verkiezingen te winnen? Vanuit een realistische analyse van het politieke landschap in beide landen kwam al snel de vaststelling dat de goed georganiseerde Islamitische oppositie de meest waarschijnlijke winnaar van de verkiezingen zou zijn. Binnen de onderzochte denktanks en magazines ontstond hierdoor al snel een uitvoerige hoeveelheid aan commentaren over wat dit zou betekenen voor de Verenigde Staten en hoe ze op deze nieuwe socio-politieke actoren moeten reageren. Vooraleer we ons verdiepen in de discussie is het opportuun om eerst even stil te staan bij de twee belangrijkste politieke organisaties die bijna uitsluitend het onderwerp vormen van de commentaren. Het gaat hier in de eerste plaats om de Egyptische Moslimbroederschap en in mindere mate om het Tunesische Ennahda. Daarna focussen we ons op de discussie over het al dan niet samenwerken met deze Islamitische partijen en tonen we aan dat dit geen nieuw debat is. Een derde Islamitische groepering, de Salafistische Al Nour partij die sporadisch vermeld wordt in de commentaren, wordt verder in dit hoofdstuk kort belicht. §1. De Moslimbroederschap en Ennahda De Moslimbroederschap werd in 1928 opgericht in Egypte en verspreidde zich van daaruit over de Islamitische wereld. Op het hoogtepunt van haar populariteit kende de organisatie een half miljoen actieve leden op een populatie van twintig miljoen Egyptenaren. Zeker in de periode 1932 tot 1954 genoot de beweging een nooit gekende populariteit. In de beginjaren streefde de organisatie voornamelijk een programma na dat gekenmerkt werd door apolitieke religieuze hervormingen en caritas. Vanaf het einde van de jaren dertig richtte de broederschap haar pijlen steeds meer op de politiek en in 1941 participeerde de beweging voor het eerst in de parlementaire verkiezingen. Qua strijdpunten werd er een nadruk gelegd op: de dominantie door buitenlandse mogendheden van Egypte, de armoede van de Egyptische bevolking en de morele degeneratie van de Egyptische staat en individuen. De oplossing voor deze en andere problemen was de Islam en het idee dat alle moslims samen een gemeenschap vormen die moet samenwerken tegen de corrupte invloed van het Westen. De Moslimbroeders maakten gebruik van de Tweede Wereldoorlog om zich verder te ontwikkelen en organiseerden een gewapende tak die de ideeën zonodig met geweld moest uitdragen. Het had dan ook een hand in de vele onrusten die Egypte kende na de Tweede Wereldoorlog en in 1948 werd de Moslimbroederschap ontbonden door de staat. Toch bleef de Broederschap zorgen voor onrust, wat tijdens het regime van Nasser leidde tot een sterke repressie tegen de Moslimbroeders (Munson, 2001). Onder Mubarak werd de repressie en controle op de Moslimbroederschap verder gezet. Hoewel de beweging officieel verboden werd bleef ze toch bestaan zonder officieel partijstatuut. Door de opeenvolgende militaire campagnes tegen de gewapende vleugel van de Broederschap werd de piste van geweld verlaten (Brownlee, 2002). De organisatie koos volledig voor een strategie van politieke participatie. Sinds 1984 hebben leden van de Moslimbroederschap als onafhankelijke kandidaten 28 deelgenomen aan de lokale en parlementaire verkiezingen. Ondanks allerlei manoeuvres om te voorkomen dat deze kandidaten in het parlement zouden zetelen kende de strategie een groeiend succes. In 2005 slaagde de Moslimbroederschap erin om negentig zetels in het parlement te bezetten. De parlementaire fractie van de Broederschap genoot een grote populariteit doordat haar werk niet gericht was op bijvoorbeeld het verbannen van niet-islamitische boeken maar wel op politieke hervormingen (Shehata & Stacher, 2006, 5 mei). Hoewel de Broederschap zich steeds heeft verzet tegen het autoritaire bewind van Mubarak bleef de beweging tijdens het begin van de revolutie vrij passief. Het was pas na een aantal dagen dat ook zij zich achter de betogers schaarden. Na de val van Mubarak en de vooruitzichten op verkiezingen werden de Moslimbroeders gelegaliseerd en beslisten ze om met de Freedom and Justice Party naar de verkiezingen te trekken (Cf. Infra). Officieel heeft de partij een programma dat gericht is op een moderne staat, vrouwenrechten, democratie en nationale eenheid (Jadaliyya, 2011, 3 mei). De partij was de grote en voorspelde winnaar van de eerste vrije verkiezingen (Cf. Infra). De Tunesische Ennahda partij wordt beschouwt als een gematigde Islamitische partij. Ze werd opgericht in 1981 onder de naam Islamic Tendency Movement en veranderde in 1989 haar naam tot Ennahda, wat staat voor wedergeboorte. De partij was geïnspireerd op de Egyptische Moslimbroederschap maar is doorheen de loop van de jaren steeds gematigdere posities gaan innemen en pleitte vooral voor een openere Islamitische identiteit en samenleving in Tunesië. Door de groei en de oppositionele capaciteiten van Ennahda werd de partij in 1992 door Ben Ali verboden onder het voorwendsel dat het een terroristische organisatie was (Lewis, 2011, 2 mei; Arieff, 2011). Na de omverwerping van Ben Ali was één van de eisen van de betogers de legalisering van de Ennahda partij. De eis werd ingewilligd en de partij werd getipt als de grote favoriet voor de verkiezingen van de constituante op 23 oktober 2011. Ennahda trok naar de verkiezingen met een programma dat kon omschreven worden als soft Islamism, wat onder andere een vrijwaring van de vrouwenrechten inhield (Sadiki aangehaald in Maddy-Weitzmann, 2011, p. 7). Daarnaast wees Ennahda op haar geloof in democratie en het recht op burgerschap onafhankelijk van iemands religie (Lewis, 2011, 2 mei). De leider van Ennahda, Rachid Gannouchi, heeft aangegeven dat het Turkse model van democratie het model is dat zijn partij aanhangt en dat Ennahda dan ook tegen de inschrijving van de Sharia in de grondwet is (Kayadibi & Birekul, 2011; Reuters, 2012, 3 mei). Met dit soft Islamism behaalde Ennahda uiteindelijk meer dan 41 procent van de stemmen (BBC News, 2011, 2 mei). §2. Het debat: van islamofobie tot samenwerking We konden reeds eerder aantonen dat de meer conservatief gerichte commentatoren voorstander zijn van een actieve rol van de Verenigde Staten in het steunen en organiseren van de seculiere liberale krachten (Cf. Infra). Dit werd mede vormgegeven door de schrik dat de revoluties tot een machtspositie van de Islamisten zou leiden. Deze opiniemakers gaan verder denken volgens dit patroon en pleitten dat er niet te snel verkiezingen mogen komen. Ze komen tot de vaststelling dat een partij als de Moslimbroederschap beter georganiseerd is dan gelijk welke seculiere partij en het dus een ongelijke strijd zou zijn. Het blijft hier niet bij, de verkiezingen zouden zelfs alleen toegankelijk mogen zijn voor echte partijen en niet voor 'terroristische groepen'. We zien dat deze 29 kritiek vooral gericht is op de situatie in Egypte en in mindere mate op Tunesië dat wordt gezien als het land met de meeste kansen om tot een echte transitie te komen (Bolton, 2011c, 11 april; Alterman, 2012). Het Tunesische Ennahda werd immers tot het begin van de jaren negentig door het State Department als een gematigde beweging voorgesteld. En het was maar door de koppigheid van de Tunesische overheid om de Islamitische beweging uit te roeien en de onstabiele situatie in het aanpalende Algerije dat de VS haar contacten met Ennahda stop zette (Zoubir, 2008). De focus op Egypte kunnen we verklaren aan de hand van de belangrijkheid van het Egyptische bondgenootschap voor de Verenigde Staten. Daarnaast zien we dat zeker bij een neoconservatieve denktank als het American Enterprise Institute de Israëlisch-Palestijnse context belangrijk blijft. De Moslimbroederschap, die gezien wordt als de grote peetvader van het Palestijnse Hamas, zal de Egyptische houding ten opzichte van Israël veranderen indien ze aan de macht komt (Bolton, 2011c, 11 april). Kortom geopolitieke en geostrategische motieven hebben een invloed op de angst voor de Islamisten. De grote schrik aan conservatieve zijde is dat wanneer de Moslimbroederschap aan de macht komt, de samenwerking tussen Egypte en de Verenigde Staten eindigt. De focus wordt gelegd op de anti-Amerikaanse retoriek van de Broederschap waardoor ze nooit zullen willen samenwerken met de VS. Een beëindiging van de samenwerking wordt door deze commentatoren aanschouwt als een groot strategisch verlies voor de Verenigde Staten (Byman, 2011b, 4 mei; Galen Carpenter, 2012, 4 mei; Hoover Institution, 2011, 17 april; Phillips, 2011a; Phillips, 2011b; Ibrahim, 2011, 16 april; Gelb, 2011b, 4 mei). 'Second, participation in the elections, whenever scheduled, should be limited to real political parties. From Mussolini to Putin, from Hamas to Hezbollah, terrorists, totalitarians and their ilk masquerading as political parties do not really believe in representative government (Bolton, 2011c, 11 april).' Dit is duidelijke taal die aantoont dat John R. Bolton van het American Enterprise Institute de Moslimbroederschap niet ziet als een politieke partij maar als een ondemocratische organisatie. Hij plaatst ze in een historische traditie van politieke groepen en mensen die via verkiezingen aan de macht gekomen zijn zonder zelf in democratie te geloven. Bolton staat niet geïsoleerd met dit standpunt. We zien in conservatieve hoek een discours opkomen dat de Moslimbroederschap typeert als een wolf in schaapsvacht. De redenering gaat als volgt: vanuit hun ideologie zou de Moslimbroederschap helemaal geen seculiere liberale democratie willen omdat er in een dergelijke democratie geen rol is voor religie in het publieke leven. De Moslimbroeders doen zich voor als democraten om zo de gemoedstoestand van de liberale krachten in de Verenigde Staten en Europa te paaien die zich, aldus de conservatieve auteurs, schuldig voelen voor het jarenlang steunen van Mubarak en maar al te graag willen geloven in gemodereerde Islamisten. Tot groot ongenoegen zien ze in het feit dat heel wat Westers commentatoren en leiders pleiten voor het snel organiseren van verkiezingen een teken dat de Moslimbroederschap aan het slagen is in zijn opzet (National Review, 2011, 19 april; Hirsi Ali, 2011b, 4 mei; Rubin, 2011, 5 mei; Hoover Institution, 2011, 17 april). Het taalgebruik in het betoog maakt duidelijk dat deze conservatieve stemmen bang zijn voor een Islamitische machtsovername. We kunnen dit koppelen aan een breder gevoel van 'islamofobie'. De aanslagen van 11 september, de daaropvolgende oorlogen in Afghanistan en Irak en het evil axis 30 discours hebben ervoor gezorgd dat 'de Islam' één van de belangrijkste onderwerpen is geworden in het Amerikaans buitenlandbeleid. Zeker in conservatieve hoek werden discussies over het buitenlandbeleid gedomineerd door de Clash of Civilisations these van Huntington. Onder leiding van mensen als Samuel Huntington en Francis Fukuyama werd de vijand geïdentificeerd met 'de islam'. De Clash of Civilisations these was niet volledig nieuw maar gaat terug op de intellectuele en academische traditie van politieke filosofen zoals Leo Strauss en Carl Schmitt. Zij definieerden soevereiniteit in termen van civilizational struggles between friend and foe (Turner, 2002). Huntington bouwde hierop verder en ging ervan uit dat niet ideologieën maar wel culturele aspecten fundamentele oorzaken van conflicten zijn. Hij vertrekt vanuit het idee dat er zeven of acht beschavingen zijn. Deze definieert hij als de hoogste culturele groepering van mensen gebaseerd op objectieve gedeelde elementen en de subjectieve zelfidentificatie van de mensen. Ze zijn zinvol en dynamisch, kunnen groot of klein zijn, kunnen subbeschavingen hebben, ... Voor Huntington was het duidelijk dat deze beschavingen de globale wereldpolitiek zullen beheersen (Huntington, 1996). Vandaar dat bij vele conservatief gezinde mensen het idee over een strijd tussen de Westerse en Islamitisch Arabische beschavingen bestaat. Vanuit dit islamofobisch denken en de geostrategische en geopolitieke motieven worden er parallellen getrokken met gelijkaardige gebeurtenissen in het verleden. Eén van deze gebeurtenissen die in verscheidene gevallen wordt aangewend om de Arabische lente mee te vergelijken is de Iraanse revolutie van 1979. De omverwerping van de Shah en de rol van de toenmalige Amerikaanse president Jimmy Carter worden door deze conservatieve stemmen bestempeld als een echt debacle. Carter had immers de pro-Amerikaanse Shah laten vallen wanneer er in 1979 een opstand was tegen zijn despotisch autoritaire bewind. Doordat Carter weigerde de Shah te steunen en om hem terug aan de macht te brengen is hij in de ogen van sommigen verantwoordelijk voor het aan de macht komen van het Islamitische regime in Teheran en het verlies van de Amerikaanse invloed in Iran (Daugherty, 2003, 5 mei). De vrees zit er bij de commentatoren in dat de VS dezelfde inschattingsfout zal maken als dertig jaar geleden omdat zij de pragmatische houding van de Moslimbroederschap als vals bestempelen (Thornton, 2012, 5 mei; Thornton, 2011, 5 mei; Hanson, 2011, 5 mei; Gelb, 2011b, 4 mei; Weiss, 2011, 3 mei; Barone, 2011, 3 mei). 'As the costs of our misreading the Iranian revolution have become obvious, the same failure of imagination conditions our response to events in the rest of today’s Middle East—namely, Tunisia, Libya, and Egypt. Despite the Muslim Brothers’ long record of jihadist theory and violence aimed at creating Islamist regimes founded on illiberal Sharia law, for months we have heard of the “liberal” or “moderate” Muslim Brotherhood. In Egypt, after the Muslim Brothers and the more radical Salafists won 61 percent of the vote in a recent election––and those votes were cast in urban areas presumably more liberal and secular than country villages––the Washington Post editorialized, “As long as they [the Muslim Brothers and Salafists] are willing to play by the rules, those parties should not be treated as a specter to be feared.” And despite evidence to the contrary, the New York Times claimed, “Most Egyptians have no interest in swapping Mubarak’s secular dictatorship for a religious one.” That judgment is based not on what Egyptians say and do, but on what we uncritically 31 assume are the normal aspirations and good intentions of all people regardless of their culture and faith. This is the same error made thirty years ago, when the conventional wisdom thought that the secular nationalists and liberals in Iran would prevail over the clerics and the religious parties. Three decades later, we still have not learned to heed the simple wisdom of Sun Tzu: “If ignorant both of your enemy and yourself, you are certain to be in peril (Thornton, 2012, 5 mei).”' Zoals bovenstaand citaat al doet vermoeden zijn er ook commentatoren die een veel positievere houding aannemen ten opzichte van de Islamieten. Vanuit de logica van het overheersend ideologische dualisme in de Amerikaanse politiek kunnen we stellen dat deze stemmen gesitueerd moeten worden aan de linker zijde. We kunnen hun ideeën samenvatten als volgt: het is tijd voor de Verenigde Staten om te leren leven met de politieke Islam. Als we dit idee wat van naderbij bekijken zien we dat er twee grote doelen achter zitten. Ten eerste kan de VS maar best zo snel mogelijk in een substantieve en regulier dialoog met de Moslimbroederschap treden over het buitenlandbeleid. De Verenigde Staten zou zo tot de conclusie kunnen komen dat ze veel meer gemeenschappelijke belangen heeft met de Broederschap dan aanvankelijk gedacht. Ten tweede is het, indien de VS echt democratisering wil in de Arabische landen, noodzakelijk dat ze praten met de Islamitische partijen en deze erkennen als volwaardige politieke actoren. Want door samen te werken met deze partijen gaan ze juist pragmatischer, vredevoller en meer gericht op politiekpluralisme worden (Hamid, 2011d, 3 mei; Hamid, 2011e, 3 mei; Hamid, 2012, 3 mei; Duss, 2011b, 20 april; Thistlethwaite, 2011, 2 mei; Katulis, 2012, 20 april; Duss, 2012, 4 mei; Husain, 2011, 4 mei; Levy, 2011, 3 mei; Seib, 2012, 3 mei; Prince, 2011d, 4 mei; Rostad, 2011, 3 mei; Allison et al., 2011, 18 april). Deze stemmen vonden een luisterend oor in het Witte Huis want in november 2011 liet Clinton immers verstaan dat de VS zou samenwerken met gelijk welke partij die de verkiezingen zou winnen, ook de Islamitische Moslimbroederschap (Gabbay, 2011, 4 mei). Reeds in juni 2011 heeft de Verenigde Staten haar contacten met de Moslimbroederschap heropend (Mak, 2011, 4 mei). Sindsdien waren er verschillende ontmoetingen tussen leden van de Moslimbroederschap en Amerikaanse officials (Blair, 2011, 4 mei; Al Arabiya News, 2012, 4 mei; Office of the Press Secretary, 2012b, 4 mei). De positieve houding gericht op toenadering tot de Islamisten ziet de Islamitische partijen als pragmatisch. De Moslimbroederschap wordt bijvoorbeeld gezien als één van de vele politieke spelers in Egypte. Het is in wezen een pragmatische organisatie die zich niet zal inlaten in het buitenlandbeleid van Egypte uit angst dat de internationale gemeenschap anders haar steun voor Egypte zou terugtrekken (Brown, 2011b, 5 mei; Vidino, 2011a, 5 mei; Hamid, 2011f, 5 mei). Het is dus niet nodig voor de Verenigde Staten om te vervallen in een Moslimbroederschapfobie. Het is wel nodig dat de VS er voor zorgt dat de democratische hervormingen in Egypte en Tunesië niet stagneren. Want net in een democratische samenleving kunnen dergelijke Islamitische partijen evolueren in positieve zin. Hierbij wordt Turkije met de AK-partij van de Turkse president Erdogan als voorbeeld gegeven (Bork, 2011, 5 mei). Wat de VS weliswaar niet mag doen is de Islamisten onder druk zetten om een meer liberale seculiere koers te varen en Israël te erkennen. Doet de Verenigde Staten dit toch dan kan dit het einde betekenen van het democratiseringsexperiment wat het conflict in de Arabische regio terug ten top zou drijven (Husain, 2011, 4 mei). 32 §3. Geen nieuw debat Nu we dit weten, kunnen we vaststellen dat er twee meningen tegenover elkaar staan in de onderzochte magazines en denktanks. Deze dichotomie moeten we kaderen binnen een oudere discussie aangaande het al dan niet in dialoog treden met Islamitische organisaties. Zolang regionale democratisering geen veiligheidsprioriteit was voor de VS en radicale Islamitische groepen geen bedreiging vormden, bleef het dilemma over het al dan niet samenwerken vooral een academisch probleem. Hier kwam verandering in na de revolutie in Iran. Sinds dan gaat de Amerikaanse overheid er vanuit dat een Islamitische groep een veel agressiever buitenlandsbeleid ten opzichte van de Verenigde Staten zal voeren indien deze aan de macht komt. Zeker nadat het Palestijnse Hamas en Libanese Hezbollah zich integreerden in de formele politiek werd het wantrouwen tegenover Islamitische politieke partijen groter in de VS (Sharp, 2006). Autoritaire regimes in de Arabische wereld maakten gebruik van dit wantrouwen om zich te legitimeren als enig alternatief. Na de aanslagen op elf september 2001 kwam de Bush administratie tot de conclusie dat deze autoritaire regimes niet de juiste manier waren om de extremisten tegen te gaan. Het idee dat een democratie minder kwetsbaar was voor extremistische ideeën kreeg meer belangstelling. Dit idee was een belangrijke legitimering voor de inval in Irak en de daaropvolgende Forward Strategy of Freedom in the Middle East. De VS had zich met andere woorden, zij het voornamelijk retorisch, geëngageerd om het status quo in de Arabische wereld te doorbreken. De 'verandering' van strategie in de omgang met de politiek in de Arabische wereld zorgde ervoor dat het foreign policy establishment ging nadenken over welke politieke uitkomst het voordeligst zou zijn mocht het ooit tot echte politieke hervormingen komen in het Midden-Oosten (Sharp, 2006). Deze denkoefening gaf opnieuw zuurstof aan de heftige discussie over het al of niet samenwerken met Islamitische partijen. Wanneer we de door ons geïdentificeerde discussie er naast leggen stellen we vast dat de posities en argumenten vrijwel onveranderd zijn. We zien het idee dat alle Islamisten, of ze nu geweld hebben afgezworen of niet, verdacht zijn doorwerken in de geschriften uit conservatieve hoek. Dr. Martin Cramer schreef in 1993 in zijn essay Islam vs. Democracy dat alle Islamisten fundamentalisten waren en bijgevolg antidemocratisch en antiwesters zijn (Sharp, 2006). Een gelijkaardige typering en veralgemeningen vinden we bijvoorbeeld terug in het artikel van Michael Rubin. Rubin is er rotsvast van overtuigd dat de Moslimbroederschap ondemocratisch is en alleen een negatieve invloed kan hebben op de politieke veranderingen (Rubin, 2011, 5 mei). Daarnaast kunnen we de vergelijking met de revolutie in Iran aanschouwen als een uiting van het idee dat alle Islamieten ondemocratisch zijn. Het lijkt erop dat de commentatoren a priori al weten dat net als in Iran de Moslimbroederschap de revolutie zal gebruiken om Egypte om te vormen tot een Islamitische staat. 'Should Obama accept these assurances--and it gave signs that it might when the White House said it could foresee a role for the Brotherhood in a post-Mubarak government--he may transform a positive movement for change into a disaster that will rock the region for decades (Rubin, 2011, 5 mei).' 33 Langs de andere zijde van de discussie blijft het idee bestaan dat de Verenigde Staten haar wantrouwen ten opzichte van de Islamitische partijen moet verminderen en een integratie van deze partijen in het politieke systeem niet mag tegenwerken. De argumenten die hiervoor gebruikt worden zijn nog steeds dezelfde als tijdens de Bush era. Sommige Midden-Oosten specialisten waren er toen van overtuigd dat wanneer de Islamisten de kans krijgen om echt politieke macht uit te oefenen, zij als gevolg van reaalpolitieke noodzaak, gematigder zouden worden (Cf. Infra). Dit kan op zich dan weer positieve gevolgen genereren voor de relaties met de Westerse landen (Sharp, 2006). §4. Wat met de Al-Nour partij? Beide zijden in het debat zijn het er wel over eens, al wordt er maar sporadisch over gesproken, dat de opkomst van de Salafistische Al-Nour partij een dreiging vormt. De partij vindt haar wortels in het Salafisme dat een ultraconservatieve interpretatie van de Islam aanhangt en kende de laatste twintig jaar een grote groei in Egypte. Het is geen hiërarchische georganiseerde beweging als de Moslimbroederschap maar moet eerder gezien worden als een cluster van lokale groepen die politiek en doctrinair versplinterd zijn. Voor de revolutie gaf de Salafistische beweging regelmatig kritiek op de Moslimbroederschap omdat deze volgens de Salafisten hun principes verloochenden om aan politiek te doen. Na de revolutie zijn de Salafisten zelf gaan participeren in de politiek en werd de AlNour partij opgericht door Yasser Metwalli in Alexandrië. Het is de grootste Salafistische politieke beweging in Egypte en kan genieten van een vroeger ongeziene populariteit (Vidino, 2011b). Hoewel beide zijden dit zien als een dreiging voor de VS blijft ook hier het debat over het al of niet samenwerken met de Moslimbroederschap doorwerken en primeren. Zo is volgens Andrew McCarthy van de National Review één van de gevaren van de populariteit van Al-Nour, namelijk dat de mensen die pleiten voor een samenwerking met de Moslimbroederschap hiervan gebruik gaan maken om de broederschap af te schilderen als een gemodereerde beweging terwijl ze dit, aldus McCarthy, helemaal niet is (McCarthy, 2011, 6 mei). 34 Hoofstuk 5: Het verlies van een bondgenoot? Als we doorheen de vorige hoofdstukken een rode draad terugvinden dan is dit de bezorgdheid over de mogelijke schade die de omwentelingen in Tunesië en Egypte kan veroorzaken aan de Amerikaanse belangen. In dit laatste hoofdstuk zullen we twee specifieke punten van bezorgdheid nagaan. In de inleiding werd reeds duidelijk gemaakt dat Egypte het belangrijkst is voor de VS. Vandaar dat dit hoofdstuk zich, vanuit een praktische noodzaak, voornamelijk richt op de toestand in Egypte, omdat dit nu eenmaal als belangrijke bondgenoot het dominerende onderwerp was in de onderzochte commentaren. Dit wil echter niet zeggen dat de mogelijke gevaren voor de Amerikaanse belangen als gevolg van de omwenteling in Tunesië niet besproken werden door de magazines en denktanks. Omdat deze gevaren echter reeds grotendeels in de voorgaande hoofdstukken werden besproken en we onnodige herhalingen willen vermijden zullen we ons toespitsen op Egypte. De realiteit in Egypte biedt ons tenslotte een aantal interessante discussiepunten die we zeker niet links kunnen laten liggen, namelijk de rol die het Egyptische leger heeft gespeeld in de vorm van SCAF in de transitieperiode naar het post-Mubarak tijdperk en de gevolgen die het wegvallen van Mubarak kan hebben voor het Palestijns-Israëlisch vredesproces. De opbouw van het hoofdstuk is dan ook tweeledig. Als eerste punt spitsen we ons toe op de discussie over de samenwerking met het Egyptische leger om dan uiteindelijk te komen tot het debat over de gevolgen voor het PalestijnsIsraëlisch conflict. §1. Wat met de samenwerking tussen de VS en het Egyptische leger? Laten we specifieker ingaan op de mogelijke gevolgen voor de samenwerking met het Egyptische leger en de steun ervoor. Het Egyptische leger speelt immers een belangrijke rol in de democratische transitie. Na het aftreden van Mubarak nam Veldmaarschalk Muhammad Hussein Tantawi als hoofd van SCAF (Supreme Council of the Armed Forces) de controle over in Egypte. Het is SCAF die grotendeels de 'hard power' in Egypte in handen heeft. Het controleert de interim-regering van Kamal Ganzouri net zoals het dit eerder deed met de regering van Essam Sharaf. De regering kan niet regeren zonder de goedkeuring van SCAF terwijl deze vooral het buitenland en economische beleid naar zich toetrekt. Daarnaast controleert SCAF ook de binnenlandse veiligheidsdiensten, wat de militairen de mogelijkheid geeft om hun controle te behouden (Stein, 2012). De facto kunnen we Egypte tijdens de transitieperiode bestempelen als geleid door een militairregime. Als we vertrekken vanuit een puur rationeel en geostrategisch denken dan kan de machtspositie van de Generaals in Caïro niet zo'n groot gevaar betekenen voor de Amerikaanse belangen. De relaties en banden tussen de Verenigde Staten en het Egyptische leger zijn veelvormig. We denken maar aan de ruw geschatte 1,2 miljard dollar jaarlijkse steun die het Egyptische leger krijgt van de VS (Berger, 2012). Met een dergelijke hulpbudget moet de Verenigde Staten wel een zekere invloed hebben op SCAF die ze kunnen gebruiken om hun belangen veilig te stellen, een idee dat we zien doorschemeren bij het American Enterperise Institute en Heritage Foundation die een door het leger geleidde transitie de meest slaagkansen toedichten, niet alleen wat de democratische transitie betreft maar ook voor de Amerikaanse belangen. Het is de manier om te voorkomen dat de Moslimbroederschap de revolutie zal gebruiken om aan de macht te komen want het leger kan via de door de militairen geleidde overstap haar historische taak als tegengewicht van de Islamisten verder zetten (Rubin, 2011, 5 mei; Phillips, 2011a). 35 Deze zekerheid verdwijnt naarmate de maanden verstrijken en het ware gelaat van de militaire overgang duidelijk wordt. In februari 2012 gaat James Phillips (2012, 15 juni) van het Heritage Foundation, die aanvankelijk de rol van SCAF als tegengewicht voor de Islamisten positief inschatte, zijn mening wijzigen. Hij heeft schrik dat er een geleidelijke Islamisering plaatsvindt van het Egyptische leger wat er voor zal zorgen dat ze niet meer bereid zullen zijn om mee te werken aan de Amerikaanse Israël politiek. De Islamisering is het gevolg van een poging van het leger om zich te integreren in/relaties aan te knopen met de Islamisten om zo hun geprivilegieerde positie en macht in de toekomst veilig te stellen, aldus Phillips. Deze schrik is niet ongegrond. Want hoewel SCAF momenteel veel macht heeft is de macht van het leger tegelijkertijd ook zeer beperkt als gevolg van het despotisch karakter ervan. Het leger is volgens Stein (2012) een institutie die een hoog aanzien kent in Egypte maar SCAF zelf heeft als regeringsorgaan weinig populaire legitimatie. Daarnaast is het weinig waarschijnlijk dat SCAF, om populaire steun te verkrijgen, echte mechanismen zal ontwikkelen om op een effectieve manier te besturen op lokaal niveau. Dit is de reden waarom SCAF en het leger zich er bewust van zijn geworden dat ze afhankelijk zijn van de sociaal ingebedde Islamisten als link tussen de staat en de samenleving om zo hun macht en positie te behouden en te legitimeren. Vandaar de mogelijke toenadering van het leger tot de Moslimbroeders. We mogen dit echter niet te eenzijdig zien en moeten er ook op wijzen dat dit een zeer wankel verstandshuwelijk zou zijn doordat een te grote samenwerking tussen de Islamisten en SCAF er voor kan zorgen dat de Broederschap zelf haar populaire steun zou verliezen (Stein, 2012). De mogelijkheid van een islamisering van het leger werd reeds in februari 2011, een jaar voor James Phillips, opgemerkt door Kori Schake (2011, 17 juni) in het magazine Foreign Policy. Hoewel hij vond dat dit niet noodzakelijk tot een breuk tussen het Egyptische leger en de Verenigde Staten zou leiden. Hierbij gaf hij het voorbeeld van Turkije waar het leger geleidelijk aan een islamisering heeft gekend maar nog steeds een belangrijke bondgenoot van de Verenigde Staten is. Vanwaar de ommekeer in Phillips zijn ideeën over de rol van het Egyptische leger en waarom heeft hij schrik dat dit wel tot een verwatering van de samenwerking met de Verenigde Staten zou kunnen leiden? Phillips commentaar is geschreven in een andere context, namelijk in februari 2012 na een ernstig diplomatieke rel tussen SCAF en de Verenigde Staten. Reeds in juli 2011 ondernam SCAF, na enkele maanden van dreigementen, officiële acties tegen de door het buitenland gefinancierde NGO's en 'NGO's zonder licenties'. Eind december vielen de Egyptische veiligheidsdiensten binnen in de kantoren van verschillende NGO's die onder andere gesteund worden door de Verenigde Staten. Op 21 januari 2012 werd de diplomatieke crisis verder verdiept nadat Sam LaHood, Country Director van de Amerikaanse NGO International Republican Institute in Egpyte en zoon van de huidige minister van transport Ray LaHood, gearresteerd werd in de luchthaven van Caïro. Op 26 januari werd bekend gemaakt dat nog zes Amerikaanse NGO-werkers gearresteerd waren door de Egyptische autoriteiten. Opnieuw ging het om personeel van door de Amerikaanse staat gesponsorde NGO's, namelijk het International Republican Institute en National Democratic Institute. Uiteindelijk werd duidelijk dat 16 Amerikaanse staatsburgers aangeklaagd zouden worden en voor een strafrechtelijke rechtbank zouden komen in Caïro (Project on Middle East Democracy, 2012, 17 juni). Voor Phillips toonde de manier van handelen van SCAF aan dat er een toenadering was tot de Islamieten en dat dit, zoals de diplomatieke crisis aantoonde, nefaste gevolgen zou hebben voor de samenwerking met de Verenigde Staten. Naast de stemmen die een door de militairen geleidde overgang de meeste slaagkansen toedichten en de daarop volgende koerswijziging van sommigen uit schrik voor een Islamisering van het leger, is 36 er ook nog een harde kritiek op SCAF vast te stellen. Het gaat namelijk over een afkeer van het despotische karakter van SCAF en hun gewelddadig optreden tegen betogers tijdens de transitieperiode. Hoe langer de militairen aan de macht zullen blijven hoe meer hun legitimatie en aanzien zal eroderen als gevolg van confrontaties tussen het leger en betogers. Wat SCAF feitelijk wil is een rol als 'puppetmaster' in het post-Mubarak tijdperk waarbij ze achter de schermen de macht in handen hebben terwijl civiele politieke groepen louter formeel de politieke instituties controleren (Janka, 2011, 21 april). Voor verschillende auteurs die publiceren op Huffingtonpost.com en onderzoekers van het CATO Institute moet de Verenigde Staten hun invloed op het Egyptische leger gebruiken om dit tegen te gaan, want de generaals staan een echte democratisering in Egypte in de weg. De VS moet de steun aan het leger beëindigen. Dit kan ook zorgen voor meer geloofwaardigheid van de Verenigde Staten als een oprechte democratiseringsactor. Want zolang de VS niets doet aan het geweld van het leger zal de Egyptische bevolking de Verenigde Staten blijven associëren met een autoritair en repressief regime, eerst het Mubarak regime en nu de SCAF junta. Dit kan sterk in het nadeel van Amerika spelen want door de chaos van het geweld zullen de Egyptenaren nog meer aangetrokken worden tot de Islamisten als tegengewicht en alternatief voor het leger en zal het antiamerikanisme alleen nog maar groeien (Werthmuller, 2011, 18 juni; Schneider, 2011, 18 juni; Innocent & Bouasria, 2011, 18 juni; Bandow, 2011d, 18 juni; Cook, 2012, 21 april). Andere auteurs volgen een gelijkaardige redenering maar pleiten niet voor een volledige stopzetting van de steun aan het Egyptische leger maar wel voor wat we een conditionering van de militaire hulp kunnen noemen. Hierbij zou de militaire steun verbonden worden aan een aantal voorwaarden om zo SCAF onder druk te zetten om de macht volledig over te geven aan een burgerlijke regering. Indien dit dan niet zou gebeuren kan de steun teruggeschroefd worden of zelfs tijdelijk stopgezet worden (Fisher, 2011a, 18 april; Diamond, 2011, 18 april; Alterman, 2012; Abrams, 2011, 18 juni; Fisher, 2011b, 18 juni; Lynch & Cook, 2011, 18 juni; Mclnerney, 2011, 18 juni). Het idee van het stopzetten van de militaire steun aan Egypte of het conditioneren ervan is niet nieuw. De gebeurtenissen in Egypte zorgden er alleen maar voor dat een reeds bestaand debat opnieuw groeiprikkels kreeg, zeker omdat we volgens Lars Berger (2012) in een tijd leven waarin de strategische rationaliteit van degelijke militaire steun steeds minder duidelijk is en daarom is de eis voor het inpassen van mensenrechten erin steeds prominenter aanwezig. Ten eerste werd de onvoorwaardelijke hulprelatie tussen de VS en Egypte lange tijd gelegitimeerd op basis van de Amerikaanse belangen in het behouden van het in 1979 afgesloten vredesverdrag tussen de Egypte en Israël en het inperken van de invloed van de Sovjet Unie in de Arabische wereld. Met het uiteenvallen van de Sovjet Unie kwam deze legitimering steeds meer onder druk want Egypte had nu niet langer meer een militair-strategisch alternatief voor de alliantie met de Verenigde Staten en Israël. Als gevolg hiervan was er in de daaropvolgende jaren en decennia een groter wordend scepticisme over Egypte waar te nemen bij de Amerikaanse bevolking. In 1978 was vijfenzeventig procent van de Amerikaanse bevolking ervan overtuigd dat de hulp aan Egypte noodzakelijk was omdat de Verenigde Staten er vitale belangen had. Tegen 1994 was dit percentage gezakt tot vijfenveertig, om in 2002 als gevolg van de war on terror terug tot drieënvijftig procent te stijgen. Ten tweede zorgde de opkomst van terroristische organisaties als al-Qaeda ervoor dat beleidsmakers, onderzoekers en adviseurs een debat openden over het feit dat net de onvoorwaardelijke steun aan autoritaire regimes zoals in Egypte, de Verenigde Staten tot doelwit van de terroristen had gemaakt. 37 Ten laatste moeten we nog aanhalen dat globaal gezien de Amerikaanse assistentiepolitiek steeds meer open stond om mensenrechten als criteria te verbinden met steun (Berger, 2012). Niet verwonderlijk dan dat doorheen de jaren tweeduizend verschillende acties ondernomen werden in het House of Representatives om de militaire, maar ook de economische steun, aan Egypte te verminderen of om een deel ervan om te leiden naar ontwikkelingswerk in Egypte of andere landen in Afrika. De democratische volksvertegenwoordiger David Obey slaagde er bijvoorbeeld in om in de appopriations bill voor het eerst te mandateren dat honderd miljoen dollar van de jaarlijkse steun alleen maar mocht gebruikt worden voor het financieren van educatie en democratiseringsprogramma's (Berger, 2012). Een idee dat in deze lijn ligt vinden we terug in het voorstel dat het Belfer Center lanceert naar aanleiding van de omwenteling in Egypte. Te lang was het beleid van de Verenigde Staten gericht op het militaire en diplomatieke niveau. Nu doet zich het ideale moment voor, aldus Noelle Janka (2011, 21 april) van het Belfer Center, om deze security centric approach te verlaten en niet alleen meer in dialoog te treden met de leiders uit de regio maar ook met de bevolking. Er is met andere woorden nood aan een nieuw paradigma, een benadering dat als doel heeft nieuwe bondgenoten te verkrijgen in het Midden Oosten. Het moet een benadering zijn die gericht is op de Amerikaanse belangen die overlappen met deze van de lokale bevolking. Dit kan ondermeer verkregen worden door, net als Obey reeds eerder voorstelde, een deel van de militaire steun over te hevelen naar projecten die aan civil society opbouw doen (Allison et al., 2011, 18 april). In 2006 werd Obey's poging om de assistentie aan Egypte te verminderen en af te leiden maar nipt afgekeurd in het House of Representatives. In 2007 werd de steun voor Egypte in de Amerikaanse politieke kringen steeds precairer omdat het de gemaakte beloften in het Palestijns-Israëlisch conflict alsook de beloofde politieke hervormingen niet kon volbrengen. Reden genoeg voor Obey om opnieuw een amendement in te dienen dat ditmaal moest vastleggen dat tweehonderd miljoen dollar van de militaire steun niet toegankelijk zou gemaakt worden voor Egypte zolang het regime geen acties ondernam om de beloftes te volbrengen. Dit is met andere woorden een conditionering van de hulp aan Egypte. Hoewel alle ondernomen acties om de assistentie in te perken, om te leiden of te conditioneren weggestemd werden of gepasseerd werden door de presidentiële macht, zoals het geval was met de honderd miljoen dollar die als onderdeel van de omnibus spending bill van 2008 gekoppeld werd aan de eis voor juridische en politionele hervormingen maar uiteindelijk te niet werd gedaan door president Bush wanneer deze gebruik maakte van de national security waiver om de fondsen toch uit te betalen, toont dit hele verhaal aan dat het debat dat nu terug opwakkert in de denktanks en de magazines al langer bezig was (Berger, 2011, 2012). Zoals hierboven vermeldt overleefde geen enkele poging om de steun aan Egypte te veranderen de stemming of de presidentiële macht. Dit wijst erop dat er nog steeds een grote groep was die het belang van de onvoorwaardelijke assistentie voor de Amerikaanse belangen liet primeren. Dit vinden we ook nu nog in zekere zin terug bij onze denktanks en magazines. Robert Hunter (2011, 18 juni) van RAND Corporation en Haim Malka (2011, 18 juni) van Center for Strategic and International Studies vinden dat het nefast zou zijn om een einde te maken aan de steun voor het Egyptische leger, zelfs er mee dreigen kan al enorme negatieve gevolgen veroorzaken. Het zou immers tot gevolg kunnen hebben dat de VS haar invloed op het Egyptische leger verliest, waardoor het ook niet langer meer de leverage zal hebben om de gebeurtenissen in Egypte te controleren. Het verder 38 zetten van de steun is daarentegen van fundamenteel belang om ervoor te zorgen dat de revolutie uiteindelijk in het voordeel van de Amerikaanse belangen eindigt. Toch zien we ook hier een mentaliteitswijziging naarmate het Egyptische leger zich steeds agressiever gaat opstellen tegenover de prodemocratie betogers. Tijdens de gebeurtenissen die we als de 25 januari revolutie bestempelen heeft het Egyptische leger zich relatief rustig gehouden en zich opgeworpen als de beschermer van het volk tegen de geheime politie van het ministerie van Binnenlandszaken. Dit beeld moet echter genuanceerd worden want er zijn bewijzen dat het leger in die zelfde periode ook zelf activisten arresteerde en folterde. Maar het feit dat het Egyptische leger niet zijn volledige kracht heeft gebruikt tegen de protestbeweging was een belangrijke reden voor het welslagen van de revolutie. Dit was niet het gevolg van een oprechte democratiseringsidee van de legertop maar wel een poging om de protesten te instrumentaliseren. De revolutie gaf het leger de ideale mogelijkheid om hun economische prerogatieven die in gevaar waren, als gevolg van de agressieve privatiseringspolitiek van de regering Nazif en Mubaraks gedoodverfde opvolger Gamal, te beschermen. Door de protesten oogluikend toe te laten konden de generaals Mubarak onder druk zetten, zodat hij wel hervormingen moest aankondigen en Gamal's fractie buitenspel werd gezet (Stein, 2012). Niet verwonderlijk dan dat eenmaal aan de macht het leger een echte democratisering niet echt genegen zal zijn en de daaropvolgende protesten die doorheen de rest van 2011 en 2012 plaatsvonden hardhandig neersloeg. Wanneer we kijken naar de beleidsvoorstellen van het Center for Strategic and International Studies zien we dat deze realiteit een grondige meningsverandering heeft teweeg gebracht binnen deze denktank. Haim Malka (2011, 18 juni) kwam, zoals hierboven vermeldt, in februari 2011 na een grondige analyse van de Egyptische situatie nog tot de conclusie dat er niet geraakt mocht worden aan de militaire steun voor Egypte. Een jaar later kwam Jon Alterman (2012) als gevolg van de nieuwe realiteit tot een andere conclusie en pleitte hij voor een conditionering van de steun aan Egypte. De verandering kan gezien worden als een weerspiegeling van het breder en langdurig debat over de assistentie aan Egypte en toont aan dat de onvoorwaardelijke steun steeds meer en meer bekritiseerd wordt als de manier om de Amerikaanse belangen te beveiligen. §2. De gevolgen voor het Israëlisch-Palestijns vredesproces Ten laatste verplaatsen we onze aandacht naar de gevolgen voor het Israëlisch-Palestijns conflict. Als belangrijke steunpilaar voor de regionale stabiliteit en het Israëlisch-Palestijnse vredesproces kan de omwenteling in Egypte ook hier een impact hebben, een vaststelling die ook de auteurs en onderzoekers van de denktanks en magazines niet ontgaan is. Ze gaan uit van één quasi zekerheid: het post-Mubarak Egypte zal negatiever staan ten opzichte van Israël, ondermeer een gevolg van de groeiende anti-Israëlische gevoelens bij de Egyptische bevolking. Een negatievere houding is één ding maar het zal niet komen tot een beëindiging van het vredesakkoord tussen Egypte en Israël. Zelfs wanneer de Moslimbroederschap aan de macht komt zal deze niet happig zijn om het verdrag op te blazen. De reden hiervoor is, aldus de commentatoren, tweeledig. Ten eerste zal de internationale steun, die Egypte toch wel nodig zal hebben om bijvoorbeeld de economie te stabiliseren, verbonden worden aan het respecteren van het vredesverdrag. Ten tweede is Israël een regionale militaire kolos en een militaire nederlaag kan de Broederschap missen als kiespijn, zeker wanneer ze op binnenlandsvlak haar macht nog moet consolideren (Byman, 2011a, 20 april; Byman, 2011b, 4 mei; Hoover Institution, 2011, 17 april; Schake, 2011, 17 juni). Iedere nieuwe regering zal immers haar 39 handen vol hebben met binnenlandse aangelegenheden zoals het tegemoet komen aan de grieven van de betogers en de sluimerende sociaaleconomische problemen (Katulis, 2011b, 20 juni). Naast de Moslimbroederschap is ook het Egyptische leger geen vragende partij voor een nieuwe confrontatie met Israël. De militairen hebben hun handen reeds vol met de burgeroorlog aan de Westelijke grens, Soedan die de veiligheid op de Nijl bedreigt en nu moet het leger ook instaan voor de binnenlandse stabiliteit en het goede verloop van de politieke transitie. In een dergelijke context kan het beëindigen van de vrede met Israël rampzalige gevolgen hebben, het zou immers het einde van de Amerikaanse steun aan het Egyptische leger betekenen (Innocent & Bouasria, 2011, 18 juni) Hoe zal die negatievere houding zich dan wel uitten? Egypte zal bijvoorbeeld minder geneigd zijn om de Palestijnen onder druk te zetten om compromissen te sluiten. Daarnaast is het ook goed mogelijk dat de Gaza blokkade minder scherp zal uitgevoerd worden wat de wapensmokkel naar de Gazastrook opzienbaar kan vergemakkelijken (Byman, 2011a, 20 april; Byman, 2011b, 4 mei; Hoover Institution, 2011, 17 april; Schake, 2011, 17 juni). Een gevolg hiervan zal zijn, als we David Aaron van RAND Corporation mogen geloven, dat Israël nog meer toenadering zal zoeken tot de Verenigde Staten wat het dan weer moeilijker maakt voor de VS om relaties aan te knopen met de nieuwe regimes in de Arabische wereld (Aaron, 2011, 20 juni). Volgens Marwan Muasher van het Carnegie Endowment Center vormt deze negatievere attitude toch geen zo'n groot verschil met de oude realiteit. Want hoewel Egypte een leidende rol speelde in het Israëlisch-Palestijns vredesproces was er feitelijk de laatste jaren maar weinig echte vooruitgang te zien. Daarom maakt het volgens Muasher op korte termijn weinig uit dat Caïro en Jeruzalem nu een warme of koude relatie hebben, het vredesproces zal er nauwelijks onder lijden want het is bijna onbestaand (Brown et al. , 2011, 11 april). Muasher's toch wel harde en kritische aanpak van het Israëlisch-Palestijns vredesproces kunnen we niet los zien van de vaststelling dat onderzoekers van het Carnegie Endowment Center al lange tijd ijveren voor een pragmatisch oplossing van het conflict via een 'two-state solution'. Deze oplossing gaat uit van een onafhankelijke Palestijnse staat naast Israël (Ottaway, Brown, Hamzway, Sadjadpour & Salem, 2008, 20 juni). De huidige context - Israël die verder nederzetting ontwikkeld in bezette gebieden, een gebrek aan onderhandelingen met Hamas, ... - maakt dat een dergelijke oplossing veraf lijkt. Vandaar de scherpe kritiek op het vredesproces. Daniel Levy (2011, 3 mei) komt in Foreign Policy tot een gelijkaardig besluit als Muasher. Hij vindt dat Mubarak's regime geen hoeksteen was van het vredesproces. In de plaats was het een hoeksteen om een oppervlakkig en vals vredesproces in stand te houden dat enerzijds Israël de mogelijkheid gaf om haar politiek van bezetting en nederzettingen verder te zetten, anderzijds zorgde voor een beeld van Egypte als vredesbrenger, en tenslotte de Verenigde Staten niet in een positie bracht waar het moeilijke en harde beslissingen moest nemen. Levy vindt wel dat de VS er vanuit een bezorgdheid over het welslagen van de politieke transitie moet voor zorgen dat het Egyptisch-Israëlisch vredesverdrag nageleefd blijft. Maar Egypte moet zich niet langer gedragen als een loyale dienaar in een oppervlakkig en in diskrediet gebracht vredesproces. Daarom is het ook noodzakelijk dat Amerika de democratische transitie in Egypte niet te veel benadert vanuit het oogpunt van de Israëlische belangen, dit zou wel eens verkeerd kunnen uitpakken. Nee, de VS moet in de plaats Israël helpen om zich aan te passen aan de nieuwe regionale realiteit. 40 Wat Daniel Levy de Obama administratie net aanspoort om niet te doen, namelijk de Egyptische transitie te benaderen vanuit de Israëlische belangen, ziet Paul Mutter wel gebeuren. Hij beschuldigt Obama er van dat hij SCAF niet onder druk zet om het geweld tegen betogers te stoppen en de democratisering verder te zetten. De reden hiervoor is volgens Mutter dat op deze manier de Egyptische generaals bondgenoten blijven en het status-quo niet doorbroken wordt. Dit is de voordeligste situatie voor Israël en bijgevolg de Verenigde Staten (Mutter, 2011a, 20 juni; Mutter, 2011b, 20 juni). Of zoals Jason Brownlee het stelt: 'Obama supported the military backbone of the regime', en neemt dus helemaal geen pro-democratie positie in (Brownlee aangehaald in El Amrani, 2012, 20 juni). 41 Conclusie: De opzet van het onderzoek was het in kaart brengen van de discussies die heersen in en tussen de denktanks en magazines over hoe het beleid ten opzichte van Tunesië en Egypte aangepast moet worden en wat de gevolgen voor de Verenigde Staten zullen zijn. De bedoeling was om de standpunten met elkaar te linken om zo de verschillende kampen binnen de discussie te identificeren en zo goed mogelijk te kaderen. Laten we bij wijze van conclusie onze belangrijkste vaststellingen nogmaals op een rijtje zetten. Moet de VS de democratie in Egypte en Tunesië verspreiden? Ons vertrekpunt hier was het idee van het Amerikaans exceptionalisme. We konden vaststellen dat er een consensus bestond, namelijk dat de VS aan democratiseringspromotie moet doen. Wel zagen we dat de manier waarop dit moet gebeuren onderheven is aan discussie. Ten eerste in welke mate de VS een actieve rol moet spelen in het democratiseringsproces. We zagen dat de meeste conservatieve, maar ook sommige meer liberaal progressieve opiniemakers verder denken in de traditie van de Governing Justly and Democratically strategie en een actieve, leidingnemende rol van de VS voorstaan. Anderen pleiten dan weer voor het aannemen van een low-profile. Het grote argument hiervoor is dat de Egyptische en Tunesische bevolking niet staan te wachten op een made in America democratie. We zagen een ideologische scheidingslijn opdoemen waarbij links liberale auteurs eerder het low profile idee voorstonden en de meer conservatief georiënteerde commentatoren de actieve rol. De ideologische oriëntering speelt met andere woorden nog steeds een belangrijke rol in de ontwikkeling van ideeën en beleidsvoorstellen in de VS, toch wel een constante doorheen deze studie. Maar zoals de verschillende ideeën die binnen het Hoover Institution circuleren aantoonden, moeten we ons ook niet blindstaren op deze ideologische breuklijn. Ten tweede wat is de rol die economische steun kan spelen. Opnieuw stelden we een consensus over het belang van economische ondersteuning vast. Vooraleer er echte democratisering mogelijk is moet er een gezonde economische basis zijn. We hebben dit pleiten voor economische ondersteuning en het breder idee van steun aan het democratiseringsproces niet benaderd als louter een vorm van altruïstische democratiseringspromotie. Het is ook een product van een reaal politieke strategie. Economische steun aan Tunesië en Egypte komt ook de Amerikaanse veiligheid en belangen ten goede. De Amerikaanse veiligheid en belangen zijn twee elementen die doorheen alle discussies sluimerend aanwezig zijn en waartegen alles afgewogen wordt. Obama's houding tijdens de revoluties werd als twijfelachtige, reactionair en slecht gecoördineerd bestempeld. Hoewel we vaststelden dat dit een algemene kritiek was, zagen we dat de hekeling al naar gelang de oriëntering van de denktank, magazine of auteur in het ideologische spectrum andere prioriteiten kreeg. Auteurs uit liberaal progressieve zijde bekritiseren Obama omdat hij met zijn twijfelende houding een kans om de relaties met Tunesië en Egypte te vernieuwen en democratischer te maken liet liggen. Aan conservatieve zijde werd de twijfelende houding aangegrepen om het gehele buitenlandsbeleid dat gevoerd wordt tijdens Obama's presidentschap te veroordelen. We zagen in hun kritiek, die vooral gericht is tegen het multilateralisme van Obama, een vorm van heimwee naar de Bush jaren. Naast al deze afkeurende reacties konden we ook positieve stemmen over Obama's houding constateren. Opmerkelijk was dat deze positieve commentaren voornamelijk een aantal maanden na de gebeurtenissen zijn geschreven en gekenmerkt worden door een dieper gaande analyse met een reaalpolitieke lens. Deze tijdspanne heeft zeker een invloed gehad op de auteurs want de meeste van deze teksten zijn geschreven in de 42 periode dat de Amerikaanse steun voor de democratisering in Tunesië en Egypte op gang kwam. De voortschrijdende realiteit blijft de meningen vorm geven. Het is een voorzichtige steun die past in de lead from behind strategie die door de linkse stemmen in het debat geadvocateerd wordt. Ook hier bleef met andere woorden de ideologische oriëntering doorwerken. De mogelijke gevaren die een democratisering met vrije verkiezingen met zich meedraagt bracht ons bij de grote waarschijnlijkheid van een overwinning van de Islamitische partijen. De conservatieve commentatoren die pleiten voor een actieve rol van de VS in het ondersteunen van de liberale seculiere groepen willen niet te snel verkiezingen uit vrees voor een Islamitische overwinning. De focus op Egypte toonde aan dat geopolitieke en geostrategische motieven een belangrijke rol spelen in de schrik voor de Islamisten. We zagen hierbij een islamfobie die toch wel diepgeworteld zit in de conservatieve zijde. Onder leiding van mensen als Samuel Huntington en Francis Fukuyama werd immers een vijandsbeeld geconstrueerd dat samengevat kan worden als 'de Islam', dit werkt nog steeds door vandaag. Niet verwonderlijk dan dat een doemscenario als in Iran 1979 opgerakeld wordt. Tegenover deze ideeën konden we het besef plaatsen dat de VS nu eenmaal zal moeten leren samenleven met de politieke Islam. Nodeloos te zeggen dat auteurs die dit idee aanhangen een pragmatisch beeld hebben van de Islamitische partijen. De hedendaagse discussies worden sterk beïnvloed door en kunnen gezien worden als een verder zetting van oudere debatten. De duidelijke dichotomie tussen de verschillende kampen konden we bijvoorbeeld kaderen in een oudere discussie over het al dan niet in dialoog treden met Islamitische organisaties, een discussie die als gevolg van de omwentelingen in Egypte en Tunesië, net als na 9/11, opnieuw zuurstof kreeg. Hierbij konden we vaststellen dat de stellinginnamen vrijwel onveranderd zijn. Wat de samenwerking met het Egyptische leger betreft, gaat men niet over één nacht ijs. Vanuit een puur geostrategische en rationeel denken betekent de grote invloed van het Egyptische leger een groot voordeel voor de VS aangezien de Amerikaanse militaire steun zorgt voor een zekere leverage. Denktanks als het American Enterprise Institute en Heritage Foundation vinden een door het leger geleide democratische overgang dan ook het voordeligst. Toch hebben we geconstateerd dat dit idee doorheen 2011 en 2012 verandert. De gebeurtenissen en evolutie in Egypte hebben een constante invloed op de vormgeving van de ideeën van de auteurs. Dit bracht ons bij een tweede groep meer links georiënteerde stemmen die SCAF zien als een obstakel voor echte democratisering. De manier om dit tegen te gaan is om de Amerikaanse militaire steun te gebruiken als drukkingmiddel. De ideeën hierover gaan van een volledig stopzetten van de Amerikaanse steun tot het conditioneren ervan. Anderen hebben net schrik dat de VS zo haar invloed over het leger zal verliezen. Dit wijst erop dat het debat, dat al aan de gang is sinds het einde van de Koude Oorlog, over het al dan niet afschaffen of aanpassen van de onvoorwaardelijke steun aan Egypte terug groeiprikkels krijgt. Wat de gevolgen voor het Palestijns-Israëlisch conflict betreft zijn de onderzochte auteurs het erover eens dat het post-Mubarak Egypte negatiever zal staan tegenover Israël. Maar tot een nieuw gewapend conflict tussen Egypte en Israël zal het niet komen want zowel de Moslimbroeders als het Egyptische leger hebben andere prioriteiten. Langdurige critici van het Palestijns-Israëlisch vredesproces, zoals bepaalde auteurs van het Carnegie Endowment Center en in Foreign Policy, stellen zelfs dat de negatievere houding niet veel verschil zal maken met vroeger. De VS moet de transitie in Egypte dan ook niet benaderen vanuit de Israëlische belangen, ijdele hoop volgens anderen. Zoals aangehaald in de inleiding is deze studie niet retrospectief. De door ons vastgestelde standpunten en kampen worden vooruit gestuwd door de veranderende realiteit in Egypte en 43 Tunesië. Zolang de transities in Tunesië en Egypte niet voltooid zijn, zullen meningen gevoed en ideeën aangepast worden. Op dit eigenste moment heeft de kandidaat van de Moslimbroederschap in Egypte bijvoorbeeld de presidentsverkiezingen gewonnen. Een nieuwe trigger voor veranderingen in het debat over de samenwerking met de Islamisten? Zal SCAF de macht nu afstaan? In welke mate zal toestand in de Arabische wereld een rol spelen in de aankomende Amerikaanse presidentsverkiezingen? Als we dit alles koppelen aan de in de inleiding aangehaalde invloed van de denktanks en magazines op het beleid, dan verdient dit dynamisch debat het om verder opgevolgd te worden. Want oprecht of niet, America is caring! 44 Bibliografie: Aaron, D. (2011). Is the Arab World Changing for the Better?. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.rand.org/commentary/2011/05/03/CQGR.html. ABC News (2011). State of the Union 2011: President Obama's Full Speech. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://abcnews.go.com/Politics/State_of_the_Union/state-of-the-union-2011-fulltranscript/story?id=12759395. Abelson, D. (1998). Think Tanks in the United States. In D. Stone, A. Denham & M. Garnett (Eds.), Think tanks across nations (pp. 107-126). Manchester: Manchester University Press. Abrams, E. (2011). Should the U.S. Cut Off Aid to the Egyptian Military?. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.theatlantic.com/international/archive/2011/12/should-the-us-cut-off-aid-tothe-egyptian-military/250726/. AEI Press (2011). President Obama's Middle East Speech: Danielle Pletka Comments. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.aei.org/press/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-andnorth-africa/president-obamas-middle-east-speech-danielle-pletka-comments/. Ahmed, P. (2011). A Sputnik Moment for U.S. Foreign Policy. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/parvez-ahmed/a-sputnik-moment-for-us-f_b_816274.html. Ajami, F. (2011). Barack Obama the Pessimist. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.hoover.org/news/daily-report/87561. Ajimi, S. (2011). Ennahda Leader, Rached Ghannouchi Visiting DC. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://www.tunisia-live.net/2011/11/29/ennahda-leader-rached-ghannouchi-visiting-dc/. American Enterprise Center (2012). AEI's Organization and Purposes. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.aei.org/about/. Al Arabya News (2012). Egypt's Muslim Brotherhood hails ties with U.S. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://english.alarabiya.net/articles/2012/01/11/187794.html. Al Jazeera (2011). Cairo protestors stand their ground. Geraadpleegd op 14 april 2012 op http://www.aljazeera.com/news/middleeast/2011/01/201113033817859936.html. Al Jazeera (2011). Live Blog Feb 15 Egypt. Geraadpleegd op http://blogs.aljazeera.net/middle-east/2011/02/14/live-blog-feb-15-egypt. 15 april 2012 op Allison, G., Burns, N., Hegazy, A., Nye, J. & Walt, S. (2011). What Role Should the U.S. Play in Middle East?. Geraadpleegd op 18 april 2012 op http://belfercenter.ksg.harvard.edu/publication/21022/what_role_should_the_us_play_in_middle_e ast.html?breadcrumb=%2Ftopic%2F2%2Fnuclear_issues%3Fgroupby%3D1%26page%3D1. Alterman, J. (2011). The Earthquake. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://csis.org/files/publication/0411_MENC2.pdf. 45 Alterman, J. (2012). Egypt in Transition Insights and Options for U.S. Policy. CSIS rapport. Washington: Center for Strategic and International Studies. Aly, A. (2012). State and Revolution in Egypt: The Paradox of Change and Politics. Crown Essay, 2. Waltham: Crown Center for Middle East Studies, Brandeis University. Arieff, A. (2011). Tunisia: Recent Developments and Policy Issues. CRS Report for Congress. Washington: Congressional Research Service. Asare, A. (2011). Regime Change Redux. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.ipsdc.org/articles/regime_change_redux. Baldor, L. (2011). Hillary Clinton: Egypt Must Transition To Democracy. Geraadpleegd op 14 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/2011/01/30/hillary-clinton-egypt-mus_n_815952.html. Bandow, D. (2011). Meet Washington's Foreign-Policy Fools. Geraadpleegd op 17 april 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=13515. Bandow, D. (2011). Revolution in Egypt? Exhilaration and Fear. Geraadpleegd op 17 april 2012 op http://www.cato-at-liberty.org/revolution-in-egypt-exhilaration-and-fear/. Bandow, D. (2011). A Foreign Policy Fit for a Republic. Geraadpleegd op 19 april 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=13150. Bandow, D. (2011). Foreign Aid, or Foreign Hindrance. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=12806. Bar, S. (2011). America's Fading Middle East Influence. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.hoover.org/publications/policy-review/article/73161. Barone, M. (2011). The Risk That 2/11/11 Will End Up Like Iran's 2/11/79. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-and-northafrica/the-risk-that-21111-will-end-up-like-irans-21179/. Bauer, M. & Schiller, T. (2012). The Arab Spring in 2012. CAPerspectives, 1. Munchen: Center for Applied Policy Research, Ludwig-Maximilians-Universität. BBC News. (2011). Tunisia's Islamist Ennahda Party Wins Historic Poll. Geraadpleegd op 2 mei 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-15487647. Becker, A. (2011). It's Time for US Foreign Policy to Recognize Young, Connected and Democratic Islam. Geraadpleegd op 8 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/alexbecker/post_1644_b_815392.html. Belfer Center for Science and International Affairs (2012). About the Belfer Center. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://belfercenter.ksg.harvard.edu/about/. Bennis, P. (2011). Egypt on the Brink - And the U.S. on the Wrong Side. Geraadpleegd op 19 april 2012 op http://www.ips-dc.org/articles/egypt_on_the_brink_-_and_the_us_on_the_wrong_side. 46 Bennis, P. (2011). Egypt: The end of the U.S. Imperium in the Middle East [Audiobestand]. Geraadpleegd op 9 april 2012 op http://www.ipsdc.org/media/egypt_the_end_of_the_us_imperium_in_the_middle_east. Berger, L. (2011). Breaking the Wave - the War in Iraq, US-Egyptian Relations and the Bush Administration's Democratic Tsunami. In J. Harrigan & H. El Said (Eds.), Globalisation, Democratisation and Radicalisation in the Arab World (pp. 163-182). Londen: Palgrave Macmillan. Berger, L. (2012). Guns, Butter, and Human Rights: The Congressional Politics of US Aid to Egypt. American Politics Research. in druk. Berman, A. (2011). Democracy vs. Autocracy in Egypt: Which Side Is the Obama Administration On?. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.thenation.com/blog/158355/democracy-vs-autocracyegypt-which-side-obama-administration. Bilbassy-Charters, N. (2011). Tunisia and the U.S. democracy flip-flop in the Arab world. Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://mideast.foreignpolicy.com/posts/2011/01/25/tunisia_and_the_us_democracy_flip_flop_in_th e_arab_world. Blair, E. (2011). U.S. met with Egypt Islamists: U.S. Diplomats. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.reuters.com/article/2011/10/02/us-egypt-usa-brotherhood-idUSTRE7910J420111002. Boaz, D. (2011). Democracy in Tunisia?. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.cato-atliberty.org/democracy-in-tunisia/. Bolton, J. (2011). The Innocents Abroad: Obama's Foreign Policy Is Characterized. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-andnorth-africa/the-innocents-abroad-obamas-foreign-policy-is-characterized/. Bolton, J. (2011). While The White House Slept. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.aei.org/article/while-the-white-house-slept/. Bolton, J. (2011). How To Make Egypt Safe For Democracy. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-and-north-africa/howto-make-egypt-safe-for-democracy/. Bomberg, I. (2011). The Role of Economic Opportunities in Middle East Uprisings. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/05/me_econ_opportunities.html. Bork, E. (2011). The Egypt Test. Geraadpleegd http://www.weeklystandard.com/articles/egypt-test_567601.html. op 5 mei 2012 op Bromwich, D. (2011). Washington Wonders What to Say About Arab Freedom. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.thenation.com/article/159137/washington-wonders-what-say-about-arabfreedom?page=0,2. Brookings Institution (2012). About http://www.brookings.edu/about. Brookings. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op 47 Brown, N. (2011). Americans, Put Away Your Quills. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/11/08/americans-put-away-your-quills/8kqb. Brown, N. (2011). Speak Softly, But Sweet Talk Egypt Out of Using a Big Stick. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/01/28/speak-softly-but-sweet-talk-egypt-out-of-usingbig-stick/46e1. Brown, N., Dunne, M., Muasher, M. & Ottaway, M. (2011). Egypt After Mubarak. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/02/01/egypt-after-mubarak/1wwz. Brownlee, J. (2002). Democratization in the Arab World? The Decline of Pluralism in Mubarak's Egypt. Journal of Democracy, 13 (4), 6-14. Brownlee, J. (2011). The Transnational Challenge to Arab Freedom. Current History, 110, 317-323. Buckley, C. (2012). Learning from Libya, Acting in Syria. Journal of Strategic Security, 5 (2), 81-104. Byman, D. (2011). Democracy in Egypt What Are the Risks to the United States. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0209_egypt_democracy_byman.aspx. Byman, D. (2011). Egypt 2012: What If the Muslim Brotherhood Comes to Power?. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0204_egypt_protests_byman.aspx. Carafano, J., Phillips, J., McNamara, S. & Dale, H. (2011). After Bin Laden Top Five Agenda Items for Obama's Middle East Speech. WebMemo, 3257. Washington: Heritage Foundation. Carnegie Endowment For International Peace (2012). Results of Shura Council Elections. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://egyptelections.carnegieendowment.org/2012/02/29/results-of-shura-council-elections. Carnegie Endowment For International Peace (2012). About. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.carnegieendowment.org/about/. Carothers, T. (2011). How Not to Promote Democracy In Egypt. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/02/24/how-not-to-promote-democracy-in-egypt/2q19. Cato Institute (2012). About Cato. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.cato.org/about.php. Center for American Progress (2012). About the Center for American Progress. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.americanprogress.org/aboutus. Center for Strategic and International Studies (2012). About Us. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://csis.org/about-us. CNN Press Room (2011). AOL-HuffPost to go beyond left-right [Video]. Geraadpleegd op 17 juli 2012 op http://cnnpressroom.blogs.cnn.com/2011/02/07/aol-huffpost-to-go-beyond-left-right/. Cook, S. (2012). The Egypt-U.S. Breakup: It's Not You, It's Me. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.theatlantic.com/international/archive/2012/02/the-egypt-us-breakup-its-not-you-itsme/252632/. 48 Council on Foreign Relations (2012). About CFR. geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.cfr.org/about/. Crotty, J. (2011). The Great Austerity War: What Caused the Deficit Crisis and Who Should Pay to Fix It?. The Helen Sheridan Memorial Lecture. Boston: Helen Sheridan Memorial Scholars Program. Dadush, U. & Dunne, M. (2011). American and European Responses to the Arab Spring: What's the Big idea?. The Washington Quarterly, 34 (4), 131-145. Dalacoura, K. (2012). The 2011 uprisings in the Arab Middle East: political change and geopolitical implications. International Affairs, 88 (1), 63-79. Daugherty, W. (2003). Jimmy Carter and the 1979 Decision to Admit the Shah into the United States. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.unc.edu/depts/diplomat/archives_roll/2003_0103/dauherty_shah/dauherty_shah.html. Dewan, S. (2012). Helping Complete the Arab Spring. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/12/complete_arab_spring.html. Diamond, L. (2011). Turbulence in the Fourth Wave. Geraadpleegd op 18 april 2012 op http://www.hoover.org/publications/hoover-digest/article/95646. Dodge, T. (2012). After the Arab Spring: power shift in the Middle East. IDEAS reports - special reports. London: London School of Economics and Political Science. Dreyfuss, R. (2011). The Middle East Speech That Obama Ought to Give. Geraadpleegd op 9 april 2012 op http://www.thenation.com/blog/160736/middle-east-speech-obama-ought-give. Drezner, D. & Farrell, H. (2004). The Power and Politics of Blogs. Geraadpleed op 26 juni 2012 op www.utsc.utoronto.ca/~farrell/blogpaperfinal.pdf. Drezner, D. & Farrell, H. (2008). The Power and Politics of Blogs. Public Choise, 134 (1), 15-30. Durac, V. & Cavatorta, F. (2009). Strengthening authoritarian rule through democracy promotion? Examining the paradox of the US and EU security strategies: the case of Bin Ali's Tunisia. British Journal of Middle Eastern Studies, 36 (1), 3-19. Dunne, M. (2011). U.S. Policy and Egyptian Protests. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/01/31/u.s.-policy-and-egyptian-protests/1ztx. Dunne, M. (2011). Egypt's Messy Change Demands That Obama Act. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/02/02/egypt-s-messy-change-demands-that-obamaact/3js5. Duss, M. (2011). Recognizing Reality in the Middle East. Geraadpleegd op 18 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/07/middle_east_reality.html. Duss, M. (2011). Making Good on the Caïro Speech. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://prospect.org/article/making-good-cairo-speech-0. 49 Duss, M. (2012). Talking to the Muslim Brotherhood (finally). Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.salon.com/2012/01/12/talking_to_the_muslim_brotherhood_finally/. El Amrani, I. (2012). On Obama's Foreign Policy. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.arabist.net/blog/2012/6/17/on-obamas-foreign-policy.html. El Ghobashy, M. (2011). The praxis of the Egyptian Revolution. Geraadpleegd op 14 april 2012 op http://www.merip.org/mer/mer258/praxis-egyptian-revolution. Epstein, S., Serafino, N. & Miko, F. (2007). Democracy Promotion: Cornerstone of U.S. Foreign Policy?. CRS Report for Congress. Washington: Congressional Research Service. Egypt News (2011). Egypt activists hope 25 January protest will be start of something big. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://news.egypt.com/en/2011012413388/news/-egyptnews/egypt-activists-hope-25-january-protest-will-be-start-of-something-big.html. Ferguson, N. (2011). Wanted: A Grand Strategy for America. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.thedailybeast.com/newsweek/2011/02/13/wanted-a-grand-strategy-for-america.html. Fisher, M. (2011). What Obama Can Do to Save Egypt. Geraadpleegd op 18 april 2012 op http://www.theatlantic.com/international/archive/2011/01/what-obama-can-do-to-saveegypt/70512/. Fisher, M. (2011). How Bad Election Law Could Crash Egypt's Revolution. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.theatlantic.com/international/archive/2011/09/how-bad-election-law-couldcrash-egypts-revolution/245221/. Fly, J. (2011). Obama's Response to Mubarak Crucial. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.weeklystandard.com/blogs/obamas-response-crucial_547304.html. Foreign Affairs (2012). About Foreign http://www.foreignaffairs.com/about-us. Foreign Policy (2012). About Us. http://www.foreignpolicy.com/about_us. Affairs. Geraadpleegd Geraadpleegd op op 22 22 juli juli 2012 2012 op op Galen Carpenter, T. (2011). What Should U.S. Do about Egypt? Very Little. Geraadpleegd op 18 april 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=12780. Galen Carpenter, T. (2012). How the Mideast Was Lost. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=13985. Gabbay, T. (2011). Clinton: U.S. Will Work with Arab Spring's Islamist Parties. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.theblaze.com/stories/clinton-u-s-will-work-with-arab-springs-islamist-parties/. Gardiner, N. (2011). The Decline of U.S. Leadership Threatens America’s Position as the World’s Superpower. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.heritage.org/research/reports/2011/05/the-decline-of-us-leadership-threatensamericas-position-as-the-worlds-superpower. 50 Gelb, L. (2011). Obama's Egypt Flip-Flop. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.thedailybeast.com/articles/2011/02/04/egypt-protests-obamas-flip-flop-naive-mediaon-extremists-and-more-fears.html. Gelb, L. (2011). Beware Egypt's Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.thedailybeast.com/articles/2011/01/29/beware-egypts-muslim-brotherhood.html. Geraghty, J. (2011). Anti-American Chants in Cairo; Reexamining Obama’s Speech in Egypt. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.nationalreview.com/campaign-spot/258711/antiamerican-chants-cairo-reexamining-obamas-speech-egypt. Ginsberg, M. (2011). 2011 Obama Foreign Policy Report Card. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/amb-marc-ginsberg/2011-obama-foreign-policy_b_1171481.html. Gwertzman, B. (2011). Assessing Political Transitions in the Mideast. Geraadpleegd op 19 april 2012 op http://www.cfr.org/middle-east/assessing-political-transitions-mideast/p26330. Halper, E. (2011). The Middle Way. Geraadpleegd http://www.weeklystandard.com/blogs/middle-way_550232.html. op 20 april 2012 op Hamid, S. (2011). One Year Later: Five Lessons from the Arab Revolts. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/1220_arab_awakening_hamid.aspx. Hamid, S. (2011). Why You Should Care About Egypt. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0202_egypt_protests_hamid.aspx. Hamid, S. (2011). What Obama and American Liberals Don’t Understand About the Arab Spring. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.tnr.com/article/environment-energy/95538/arabspring-obama-realism-democracy-neoconservatives-mubarak?page=0,1. Hamid, S. (2011). The Rise of the Islamists. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.brookings.edu/articles/2011/0512_middle_east_democracy_hamid.aspx?sc_lang=en. Hamid, S. (2011). Understanding Revolutionary Egypt. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0204_egypt_protests_hamid.aspx. Hamid, S. (2011). America's "Islamist Dilemma" and Egypt's Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0202_egypt_us_hamid.aspx. Hamid, S. (2012). Why Is America Reaching Out to Egypt’s Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.brookings.edu/interviews/2012/0106_brotherhood_hamid.aspx. Hamid, S. & Shaikh, S. (2011). After Mubarak, What's Next for Egypt. Geraadpleegd op 7 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0204_egypt_unrest_hamid_shaikh.aspx. Hanson, V. (2011). Reflections on the Revolution in Egypt. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.nationalreview.com/corner/259631/reflections-revolution-egypt-victor-davis-hanson. Hassan, O. (2011). American Democracy Promotion and the 'Arab Spring'. Geraadpleegd op 22 april 2012 op http://www2.warwick.ac.uk/fac/soc/csgr/green/papers/misc/hassan_albright_paper.pdf. 51 Heritage Foundation (2012). About. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.heritage.org/about. Hirsi Ali, A. (2011), Get Ready for the Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.aei.org/article/society-and-culture/religion/get-ready-for-the-muslim-brotherhood/. Hirsi Ali, A. (2011). The Quran Is Our Law; Jihad Is Our Way" For a sense of the kind of Egypt the Muslim Brotherhood wants, start with its motto. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-and-north-africa/thequran-is-our-law-jihad-is-our-way/. Hirst, J. (2011). The Wrong Side of History. http://www.cfr.org/egypt/wrong-side-history/p23925. Geraadpleegd op 8 april 2012 op Hoover Institution (2011). Revolution in the Arab World Hoover senior fellows Victor Davis Hanson and Peter Berkowitz. Geraadpleegd op 17 april 2012 op http://media.hoover.org/sites/default/files/documents/Berkowitz_VDH%20transcript-02282011new.pdf. Hoover Institution (2012). Mission Statement. http://www.hoover.org/about/mission-statement. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op Hunter, R. (2011). Keep U.S. aid flowing to Egypt's military. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.rand.org/commentary/2011/02/09/CNN.html. Huntington, S. (1996). The Clash of Civilizations. Foreign Affairs, 72 (3), 22-49. Husain, E. (2011). Should We Fear the Muslim Brotherhood?. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://blogs.cfr.org/husain/2011/12/15/should-we-fear-the-muslim-brotherhood/#more-833. Ibrahim, R. (2011). Why the Egyptian Revolution Can Be the Best — or Worst — Thing to Happen. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.nationalreview.com/corner/258780/why-egyptianrevolution-can-be-best-or-worst-thing-happen-raymond-ibrahim. Imam, Y. (2011). Mubarak Resigns As Egypt's President: Armed Forces To Take Control. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/2011/02/11/mubarak-red-seaegypt_n_821812.html. Indyk, M. (2011). In Egypt, How to Bend History's Arc for the Better. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0213_egypt_indyk.aspx. Innocent, M. & Bouasria A. (2011). End U.S. Aid to Egypt. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.cato.org/pub_display.php?pub_id=13047. Institute for Policy Studies (2012). About the Institute. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.ips-dc.org/about. Jadaliyya. (2011). Freedom and Justice Party. Geraadpleegd op http://www.jadaliyya.com/pages/index/3154/freedom-and-justice-party. 3 mei 2012 op 52 James, S. (1993). The Idea Brokers: The Impact of Think Tanks on British Government. Public Administration, 71 (1), 491-506. Janka, N. (2011). Middle East Uprisings: Options for the United States. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://belfercenter.ksg.harvard.edu/publication/21100/middle_east_uprisings.html. Jessop, B. (2002). Liberalism, Neo-Liberalism and Urban Governance: A State Theoretical Perspective. Antipode, 34 (3), 452-472. Kagan, R. & Dunne, M. (2011). Why Egypte Has to be the U.S. Priority in the Middle East. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.brookings.edu/opinions/2011/0307_egypt_kagan.aspx. Kanet, R. (2006). The Bush Revolution in US Security Policy. Tamkang Journal of International Affairs, 9 (3), 33-71. Katulis, B. (2011). Changing the Mindset on U.S. Policy in the Middle East. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/05/three_pillars.html. Katulis, B. (2011). The Obama Administration’s Next Steps in Egypt: More Proactive Efforts Are Needed. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/02/obama_admin_egypt.html. Katulis, B. (2012). Support Pluralism in Egypt's Transition. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2012/01/muslim_brotherhood.html. Kayadibi, S., & Birekul, M. (2011). Turkish Democracy: A Model for the Arab World. Journal of Islam in Asia, Special Issue NO 3 September 2011, 255-273. Kelly, M. (2003). The Bush Foreign Policy: 2001-2003: Unilateralist Theory in a Multilateral World, and the Opportunity for Change Offered by Iraq. Washington University Global Studies Law Review, 2 (1), 221-230. Kerry, F. & Wilson, C. (Eds.) (2011). Timeline The Changing U.S. Reaction to Egypt's Crisis. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.trust.org/alertnet/news/timeline-the-changing-usreaction-to-egypts-crisis/. Khanna, P. (2011). Egypt and the End of Excuses for the U.S.. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.thedailybeast.com/articles/2011/02/01/egypt-revolution-no-more-excuses-for-theus.html. Kivimäki, T. (2005). Poverty, Lack of Political Channels of Protests, and Islamic Terrorism. In T. Kivimäki (Ed.), Islam, The West, and Violence (pp. 46-72). Helsinki: Hakapaino Oy. Kneezle, S. (2011). Ignatius: US must re-prioritize foreign policy objectives to assure ‘Arab Spring’ transforms the region. Geraadpleegd op 23 april 2012 op http://belfercenter.ksg.harvard.edu/publication/21101/ignatius.html. 53 Kroll, A. (2011). Bachmann Slams Obama for Not Stopping Mubarak's Overthrow. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://motherjones.com/mojo/2011/09/michele-bachmann-obama-mubarak-arabspring. Lehrman, S. (2007). Magazines. In M. Welch-Ross & L. Fasig (Eds.), Handbook on Communicating and Disseminating Behavioral Science (pp. 161-174). Thousand Oaks: Sage Publications. Levy, D. (2011). Complicating the transition in Us-Egyptian relations. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://mideast.foreignpolicy.com/posts/2011/02/01/complicating_the_transition_in_us_egyptian_re lations. Lewis, A. (2011). Profile: Tunisia's Ennahda Party. Geraadpleegd op 2 mei 2012 op http://www.bbc.co.uk/news/world-africa-15442859. Lozada, C. (2009). The Big Idea The Power Problem. Geraadpleegd op 19 april 2012 op http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2009/05/01/AR2009050101830.html. Lynch, M. (2011). Where are the democracy promoters on Tunisia?. Geraadpleegd op 13 april 2012 ophttp://lynch.foreignpolicy.com/posts/2011/01/12/where_are_the_democracy_promoters_on_tun isia. Lynch, M. (2011). Obama's handling Egypt pretty well. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://lynch.foreignpolicy.com/posts/2011/01/29/obamas_handling_egypt_pretty_well. Lynch, M. & Cook, S. (2011). U.S. Policy on Egypt Needs a Big Shift. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.nytimes.com/2011/12/01/opinion/us-policy-on-egypt-needs-a-bigshift.html?_r=2&scp=1&sq=U.S.%20Policy%20on%20Egypt%20Needs%20a%20Big%20Shift&st=cse. Maddy-Weitzmann, B. (2011). The Prospects and Limitations of Democratization in north Africa. Geraadpleegd op 2 mei 2012 van https://politicalscience.stanford.edu/sites/default/files/attachments/maddy-weitzman.pdf. Mak, T. (2011). U.S. reconigzes Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.politico.com/news/stories/0611/58094.html. Malik, A. & Awadallah, B. (2011). The economics of the Arab Spring. CSAE Working Paper, 23. Oxford: Centre for the Study of African Economies. Malka, H. (2011). Military Aid to Egypt: A Critical Link. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://csis.org/publication/military-aid-egypt-critical-link. Margolick, D. (2010). The Return of the Neocons. Geraadpleegd op 17 juli 2012 op http://www.thedailybeast.com/newsweek/2010/01/21/the-return-of-the-neocons.html. Margon, S. (2011). U.S. Foreign Assistance and the Arab Spring: Bold, but Not Bold Enough. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/sarah-margon/us-foreignassistance-and_b_869155.html. 54 McCarthy, A. (2011). Democracy Project Triumph: Islamists Surge Ahead in Egyptian Elections. Geraadpleegd op 6 mei 2012 op http://www.nationalreview.com/corner/284577/democracyproject-triumph-islamists-surge-ahead-egyptian-elections-andrew-c-mccarthy. McGann, J. (2005). Think Tanks and Polciy Advise in the US. Think tanks and Civil Societies Program. Philadelphia: Foreign Policy Research Institute. McGann, J. (2012). The Global Go To Think Tanks Report 2011. Think Tanks and Civil Societies Program. Philadelphia: Foreign Policy Research Institute. Mclnerney, S. (2011). SCAF's assault on Egypt's civil society. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://mideast.foreignpolicy.com/posts/2011/09/28/scaf_s_assault_on_egypt_s_civil_society. Michael, M. (2011). Mubarak Faces Egypt Protests On Day Of Rage. Geraadpleegd op 13 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/2011/01/25/mubarak-faces-egyptprote_n_813572.html#s229538. Michael, M. (2012). Egypt sets May presidential election. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.boston.com/news/world/middleeast/articles/2012/02/29/egypt_sets_may_23_24_for_ presidential_election/. Mother Jones (2011). Corn on Hardball How Will US-Egypt Relationship Change [Video]. Geraadpleegd op 16 april 2011 op http://motherjones.com/mojo/2011/02/corn-hardball. Mother Jones (2012). What is Mother http://www.motherjones.com/about. Jones? Geraadpleegd op 22 juli 2012 op Munson, Z. (2001). Islamic Mobilization: Social Movement Theory and the Egyptian Muslim Bortherhood. The Sociological Quarterly, 42 (4), 487-510. Murphy, E. (2011). The Tunisian Uprising and the Precarious Path to Democracy. Mediterranean Politics, 16 (2), 299-305. Mutter, P. (2011). Arab Spring Takes Back Seat to U.S. Military Aid for Egypt. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.ips-dc.org/blog/arab_spring_takes_back_seat_to_us_military_aid_for_egypt. Mutter, P. (2011). Stalemate: How Tel Aviv and Washington Will Uphold the Status Quo in Egypt and Syria. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.ipsdc.org/blog/stalemate_how_tel_aviv_and_washington_will_uphold_the_status_quo_in_egypt_and_ syria. Myers, S. (2011). Foreign Aid Set to Take a Hit in U.S. Budget Crisis. Geraadpleegd op 23 april 2012 op http://www.nytimes.com/2011/10/04/us/politics/foreign-aid-set-to-take-hit-in-united-statesbudget-crisis.html?pagewanted=all. Naiman, R. (2011). Orderly Transition or Nothing Burger Reforms? Benchmarks for U.S. Policy in Egypt. Geraadpleegd op 20 april 2011 op http://www.huffingtonpost.com/robert-naiman/orderlytransition-or-not_b_820327.html. 55 National Review (2011). The Egyptian Precipice. Geraadpleegd op 19 april 2012 op http://www.nationalreview.com/articles/259535/egyptian-precipice-editors. National Review (2012). Media Kit. http://www.nationalreview.com/media-kit. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op Nichols, J. (2011). Why Washington's Tepid Response to Egypt Protests Betrays "A Lack of Faith in... America's Democratic Creed". Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://www.thenation.com/blog/158196/why-washingtons-tepid-response-egypt-protests-betrayslack-faith-americas-democratic-cre. Norris, J. (2011). Where Do We Go From Here?. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/02/egypt_aid.html. Office of the Press Secretary (2011). Statement by the Press Secretary on Recent Developments in Egypt. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.whitehouse.gov/the-pressoffice/2011/11/25/statement-press-secretary-recent-developments-egypt. Office of the Press Secretary (2012). Readout of the President’s call with Egyptian Field Marshal Tantawi. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.whitehouse.gov/the-pressoffice/2012/01/20/readout-president-s-call-egyptian-field-marshal-tantawi. Office of the Press Secretary (2012). Press Briefing by Press Secretary Jay Carney, 4/4/2012. Geraadpleegd op 4 mei 2012 http://www.whitehouse.gov/the-press-office/2012/04/04/pressbriefing-press-secretary-jay-carney-442012. Othman, F. (2011). La vérité sur la révolution tunisienne en dix points: Pour une lucide mise en perspective. Geraadpleegd op 20 juli 2012 op http://nawaat.org/portail/2011/12/11/dix-verites-surla-revolution-tunisienne/. Ottaway, M., Brown, N., Hamzway, A., Sadjadpour, K. & Salem , P. (2008). The New Middle East. Geraadpleegd op 20 juni 2012 op http://www.nowlebanon.com/Library/Files/EnglishDocumentation/Studies/new_middle_east.pdf. Perthes, V. (2011). Europe and the Arab Spring. Survival: Global Politics and Strategy, 53 (6), 73-84. Phillips, J. (2011). Egypt’s Muslim Brotherhood Lurks as a Long-Term Threat to Freedom. WebMemo, 3138. Washington: Heritage Foundation. Phillips, J. (2011). Bringing Freedom and Stability to Egypt. WebMemo, 3125. Washington: Heritage Foundation. Phillips, J. (2012). Egypt Takes American Hostages. Geraadpleegd op 15 juni 2012 op http://blog.heritage.org/2012/02/07/egypt-takes-american-hostages/. Pollack, K. (2011). America's Second Chance and the Arab Spring. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.foreignpolicy.com/articles/2011/12/05/americas_second_chance?page=full. Poppe, A. (2010). Whither to, Obama? US democracy promotion after the Cold War. PRIF-Report, 96. Frankfurt: Peace Research Institute Frankfurt. 56 Pressman, M. (2010). Hate Sells: Why Liberal Magazines Are Suffering Under Obama. Geraadpleegd op 17 juli 2012 op http://www.vanityfair.com/online/daily/2010/02/hate-sells-why-liberalmagazines-are-suffering-under-obama. Price, M. (2010). Toward A Foreign Policy Of Information Space. In D. Thussu (Ed.), International Communication A Reader (pp. 345-368). Abingdon: Routledge. Prince, R. (2011). Who's More Delusional? Former Tunisian President Ben Ali or Washington?. Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://www.ipsdc.org/blog/whose_hallucinations_are_worse_former_tunisian_president_ben_ali_or_washingtons. Prince, R. (2011). Inspiring Story of Tunisian Protests Ignored by Washington. Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://www.ipsdc.org/blog/inspiring_story_of_tunisian_protests_ignored_by_washington. Prince, R. (2011). The Amilcar Notes (Part 6): Tunisia -- U.S. Recognizes Need to Change Its Mid-East Policy. Geraadpleegd op 12 april 2012 op http://www.ipsdc.org/blog/the_amilcar_notes_part_6_tunisia_-_us_recognizes_need_to_change_its_mideast_policy. Prince, R. (2011). The Amilcar Notes (Part 4): Tunisia -- Profoundly Islamic. Geraadpleegd op 4 mei 2012 op http://www.ips-dc.org/blog/the_amilcar_notes_part_4_tunisia_-_profoundly_islamic. Project on Middle East Democracy (2012). Backgrounder: The Campaign Against NGOS in Egypt. Geraadpleegd op 17 juni 2012 op http://pomed.org/wordpress/wp-content/uploads/2012/02/EgyptNGO-Backgrounder.pdf. RAND Corporation (2012). About the RAND Corporation. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.rand.org/about.html. Reuters (2012). Tunisia's Ennahda to Oppose Sharia in Constitution. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.reuters.com/article/2012/03/26/us-tunisia-constitution-idUSBRE82P0E820120326. Rich, A. (2004). Think Tanks, Public Policy, and the Politics of Expertise. Cambridge: Cambridge University Press. Ries, C. (2011). The Year of the Arab Spring. Geraadpleegd op 20 april 2011 op http://www.rand.org/commentary/2011/12/20/GS.html. Rizza, R. (2011). The Consequentialist. Geraadpleegd op 13 april 2012 http://www.newyorker.com/reporting/2011/05/02/110502fa_fact_lizza?currentPage=all. op Robinson, P. (2011). Revolution in the Arab World Hoover senior fellows Victor Davis Hanson and Peter Berkowitz interview on February 28, 2011 [Video]. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.hoover.org/multimedia/uncommon-knowledge/71606. Rostad, L. (2011). Arab Spring or Arab Winter (or Both)? Implications for U.S. Policy. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.wilsoncenter.org/event/arab-spring-or-arab-winter-or-both-implicationsfor-us-policy. 57 Rothkopf, D. (2011). Not a Perfect Speech, But a Long Way from Bush. Geraadpleegd op 24 april 2012 op http://carnegieendowment.org/2011/05/19/not-perfect-speech-but-long-way-from-bush/7i9. Rubin, M. (2011). The Road to Tahrir Square. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-and-north-africa/theroad-to-tahrir-square/. Russell, N. (2009). The Middle East and the West in the 21st century: the ‘clash of civilizations’ in U.S. foreign policy from Bush to Obama. Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://www.canonmagazine.org/fall09/russell.html. Schake, K. (2011). What a Shifting Egypt Means for the US. Geraadpleegd op 17 juni 2012 op http://shadow.foreignpolicy.com/posts/2011/02/02/what_a_shifting_egypt_means_for_the_u_s. Schifferes, S. (2003). Battle of the Washington think tanks. Geraadpleegd op 2 juli 2012 op http://news.bbc.co.uk/2/hi/americas/2914969.stm. Schneider, C. (2011). Hard Power Trumps Soft In U.S. Policy Towards Egypt. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.huffingtonpost.com/cynthia-p-schneider/us-policy-egypt_b_1167537.html. Scott Carpenter, J. (2011). Help Tunisia First. Geraadpleegd op 20 april 2012 op http://www.foreignpolicy.com/articles/2011/02/24/help_tunisia_first?page=full. Seelye, K. (2007). New Republic Cuts Back, But Bulks Up Its Image. Geraadpleegd op 17 juli 2012 op http://www.nytimes.com/2007/02/24/books/24repu.html. Seib, P. (2012). U.S. Public Diplomacy and the Arab Islamists. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.huffingtonpost.com/philip-seib/us-public-diplomacy-islamists_b_1199011.html. Shaikh, S. (2011). A Way Forward in Egypt. Geraadpleegd http://www.brookings.edu/opinions/2011/0207_egypt_shaikh.aspx. op 8 april 2012 op Sharp, J. (2006). U.S. Democracy Promotion Policy in the Middle East: The Islamist Dilemma. CRS Report for Congress. Washington: Congressional Research Service. Sharp, J. (2012). Egypt in Transition. CRS Report for Congress. Washington: Congressional Research Service. Shear, M. & Wilson, S. (2009). On European Trip President Tries to Set a New Pragmatic Tone. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.washingtonpost.com/wpdyn/content/article/2009/04/04/AR2009040400700.html. Shehata, S., & Stacher, J. (2006). The Brotherhood Goes to Parliament. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.merip.org/mer/mer240/brotherhood-goes-parliament. Soroka, S. (2003). Media, Public Opinion, And Foreign Policy. International Journal of Press/Politics, 8 (1), 27-48. Stein, E. (2012). After the Arab Spring: power shift in the Middle East?: revolutionary Egypt: promises and perils. LSE Research Online Report. Londen: Londen School of Economics and Political Science. 58 Stone, D. & Garnett, M. (1998). Introduction. In D. Stone, A. Denham & M. Garnett (Eds.), Think tanks across nations (pp. 1-20). Manchester: Manchester University Press. Suri, J. (2011). Our Next Step in the Middle East. Geraadpleegd op 14 april 2012 op http://www.thedailybeast.com/articles/2011/10/07/arab-spring-aftermath-america-s-next-step-inthe-middle-east.html. Szrom, C. (2011). As Mubarak Leaves, Administration Must Correct Mistakes. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-andnorth-africa/as-mubarak-leaves-administration-must-correct-mistakes/. Tanden, N. (2011). Democracy Also Means Opportunity. Geraadpleegd op 21 april 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/02/egypt_opportunity.html. Tarnoff, C. (2007). U.S. Assistance to the Former Soviet Union. CRS Report for Congress. Washington: Congressional Research Service. Taylor, J. (2011). In Obama Speech, will there be aid for Arab Spring nations?. Geraadpleegd op 22 april 2012 op http://www.rand.org/commentary/2011/05/19/CNN.html. T Hart, P. & Vromen, A. (2008). A New Era for Think Tanks in Public Policy? International Trends, Australian Realities. The Australian Journal of Public Administration, 67 (2), 135-148. The Atlantic (2012). The Atlantic. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.theatlantic.com/. The Carter Center (2012). Center Preliminary Statement on the First Round of Voting in Egypt’s Shura Council Elections. News. Atlanta: The Carter Center. The Carter Center (2012). Carter Center Preliminary Statement on Egypt’s Shura Council Election. News. Atlanta: The Carter Center. The Daily Beast (2012). About Us. Geraadpleegd http://www.thedailybeast.com/company/about-us.html. op 22 juli 2012 op The Huffington Post (2012). The Huffington Post. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.huffingtonpost.com/. The Nation (2012). About and Contact. http://www.thenation.com/about-and-contact. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op The New Republic (2012). About TNR. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.tnr.com/abouttnr. The New Yorker (2012). About Us. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.newyorker.com/magazine/aboutus/. The Telegraph (2012). Egypt election: results show Islamists taking two thirds of seats. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/africaandindianocean/egypt/9030179/Egypt-electionresults-show-Islamists-taking-two-thirds-of-seats.html. 59 The Weekly Standard (2012). The Weekly Standard. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.weeklystandard.com/. Thiessen, M. (2011). We Believe America Is Against Us. Geraadpleegd op 11 april 2012 op http://www.aei.org/article/foreign-and-defense-policy/regional/middle-east-and-north-africa/webelieve-america-is-against-us/. Thimm, J. (2007). American Exceptionalism Conceptual Thoughts and Empirical Evidence. Geraadpleegd op 15 april 2012 op http://www.politikwissenschaft.tudarmstadt.de/fileadmin/pg/Sektionstagung_IB/Thimm-American_exceptionalism.pdf. Thistlethwaite, S. (2011). Religious Freedom Amid the Arab Spring. Geraadpleegd op 2 mei 2012 op http://www.americanprogress.org/issues/2011/05/religious_freedom_arab_spring.html. Thornton, B. (2011). The Arab Winter Approaches. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.hoover.org/publications/defining-ideas/article/100526. Thornton, B. (2012). Iran on the Brink. Geraadpleegd http://www.hoover.org/publications/defining-ideas/article/104041. op 5 mei 2012 op Turner, B. (2002). Sovereignty and Emergency Political Theology, Islam and American Conservatism. Theory, Culture & Society, 19 (4), 103-119. Van Aelst, P. & Walgrave, S. (2011). Minimal or Massive? The Political Agenda-Setting Power of the Mass Media According to Different Methods. International Journal of Press/Politics, 16 (3), 295-313. Vidino, L. (2011). Five Myths about the Muslim Brotherhood. Geraadpleegd op 5 mei 2012 op http://www.rand.org/commentary/2011/03/06/WP.html. Vidino, L. (2011). Lessons learnt Post-Mubarak developments within the Egyptian Muslim Brotherhood. AHRC Public Policy Series, 2. Swindon: Arts and Humanities Research Council. Wagner, N. & Machnowski, M. (2011). Evolving U.S. Reaction to the Protests in Tunisia and Egypt. Länderbericht, Berlijn: Konrad-Adenauer Stiftung. Walt, S. (2011). 10 Reasons Americans Should Care About the Egyptian Revolution. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.foreignpolicy.com/articles/2011/02/10/10_reasons_americans_should_care_about_the _egyptian_revolution?page=full. Weiss, M. (2011). Egypt, America, and the Muslim Brotherhood?. Geraadpleegd op 3 mei 2012 op http://www.weeklystandard.com/blogs/egypt-america-and-muslimbrotherhood_537764.html?page=2. Werthmuller, K. (2011). On State Violence, the Cost of Escalation, and Egypt's Descent Into Chaos. Geraadpleegd op 18 juni 2012 op http://www.huffingtonpost.com/kurt-j-werthmuller/egyptmilitary-protests_b_1160441.html. Wieseltier, L. (2011). The President in Occultation. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.tnr.com/article/world/82529/obama-egypt-mubarak-equivocation. 60 Woodrow Wilson Center (2011). Tunisia and the Arab Malaise [Video]. Geraadpleegd op 16 april 2012 op http://www.wilsoncenter.org/event/tunisia-and-the-arab-malaise. Woodrow Wilson International Center for Scholars (2012). About the Wilson Center. Geraadpleegd op 22 juli 2012 op http://www.wilsoncenter.org/about-us. Yakan, M. (2000). The United States and North Africa: Sustained Strategic Interests. In K. Magyar (Ed.), United States Interests and Policies In Africa Transition to a New Era (pp. 15-44). Londen: Macmillan Press Ltd. Zeese, K. (2011). Wake Up Call for U.S. Empire: Egypt an Opportunity for a Transformational New Beginning. Geraadpleegd op 8 april 2012 op http://www.huffingtonpost.com/kevin-zeese/wake-upcall-for-us-empir_b_818498.html. Zoubir, Y. (2006). American Policy in the Maghreb: The Conquest of a New Region?. Working Paper, 13. Madrid: Real Instituto Elcano. Zoubir, Y. (2008). The United States, Islamism, Terrorism, and Democracy in the Maghreb: The Predominance of Security?. In Y. Zoubir & H. Amirah-Fernandez (Eds.), North Africa Politics, region, and the Limits of Transformation (pp. 266-293). Abingdon: Routledge. Zoubir, Y. (2009). The United States and Maghreb-Sahel security. International Affaires, 85 (5), 977995. Zunes, S. (2011). The United States and the Prospects for Democracy in Islamic Countries. Geraadpleegd op 10 april 2012 op http://www.ipsdc.org/articles/the_united_states_and_the_prospects_for_democracy_in_islamic_countries. 61 Bijlage 1: De denktanks en hun doelstellingen Center for Strategic and International Studies: Opgericht in 1962 ziet het CSIS zichzelf als bipartisan, een plaats waar democraten en republikeinen samenkomen. Het doel van het Center is om het Amerikaanse leiderschap en welvaart te conserveren als een kracht van het goede in de wereld (Center for Strategic and International Studies, 2012, 22 juli). Het is een academic-diversified denktank die zich engageert om onderzoek te doen over een hele resem onderwerpen en kan als centrumrechts bestempelt worden (McGann, 2005). • Website: www.csis.org Brookings Institution: Opgericht in 1916 ziet Brookings zichzelf als onafhankelijk en non-partisan. Over de werkelijke ideologische insteek van het instituut is er geen eenduidigheid. Brookings wordt dan ook bestempeld als: centrum, liberaal, centrumliberaal, conservatief en centrum links. Het doel van het instituut is drieledig: de Amerikaanse democratie versterken, de economische en sociale welvaart, veiligheid en mogelijkheden van alle Amerikanen verbeteren en het meewerken aan een opener, veiliger en coöperatiever internationaal systeem. Ze focussen zich dan ook op een brede waaier van onderzoektopics (academicdiversified) (Brookings Institution, 2012, 22 juli). • Website: www.brookings.edu Council on Foreign Relations: • CFR werd opgericht in 1921 en ziet zichzelf als onafhankelijk en non-partisan. James McGann (2005) bestempelt de ideologische positie van de denktank als centrum gericht. Het doel van de Council is om zowel burgers als professionals de problemen van de VS inzake het buitenlandsbeleid en de wereld beter te doen begrijpen (Council on Foreign Relations, 2012, 22 juli). Website: www.cfr.org Carnegie Endowment for International Peace: • Is een in 1910 opgericht private nonprofit organization dat als centrum-links getypeerd wordt (McGann, 2005). De denktank is vooral gericht op internationalisering en streeft daarom voor meer samenwerking tussen naties en een actief internationaal engagement van de Verenigde Staten (Carnegie Endowment, 2012, 22 juli). Website: www.carnegieendowment.org 62 RAND Corporation: • Opgericht in 1948 ziet RAND zichzelf als een nonprofit organization die helpt het beleid te verbeteren door middel van research en analyse. Hoewel RAND Corporation prat gaat op zijn non-partisan status heeft deze denktank sterke banden met de politieke wereld en is het voor een groot deel van zijn budget afhankelijk van overheidsopdrachten en contracten (RAND Corporation, 2012, 22 juli). Het wordt gezien als een Contract Research Organization (McGann, 2005). Qua politiek ideologische oriëntatie wordt RAND Corporation getypeerd als centrumrechts. Website: www.rand.org Woodrow Wilson International Center for Scholars: • Het doel van het in 1968 opgerichte Woodrow Wilson Center is om een brug te bouwen tussen de academische en beleidswereld. Het Center wil zorgen voor informatie over en de ontwikkeling van oplossingen voor de problemen van de Amerikaanse natie. Ze gaan ervan uit dat democratie pas kan slagen wanneer er actieve burgers zijn en het Center wil dit mogelijk maken. Het Woodrow Wilson Center is een public-private partnership en haalt de nodige financiële middelen enerzijds uit private schenkingen en anderzijds uit subsidies van de Amerikaanse overheid. Politiek ideologisch kan het Woodrow Wilson Center als centrum gericht gekarakteriseerd worden (Woodrow Wilson International Center for Scholars, 2012, 22 juli). Website: www.wilsoncenter.org Heritage Foundation: • Opgericht in 1973 is de Heritage Foundation naar eigenzeggen een instituut dat als doel heeft een conservatief beleid gebaseerd op vrij ondernemen, minimale overheid, individuele vrijheden, traditionele Amerikaanse waarden en een sterk Amerikaanse defensie op te stellen en te promoten. De Foundation is duidelijk conservatief en afhankelijk van private schenkingen. De Heritage Foundation is een policy enterprise die vooral gericht is op het verspreiden en aan de man brengen van hun ideeën binnen het policy establishment om zo het beleid te beïnvloeden (Heritage Foundation, 2012, 22 juli). Website: www.heritage.org Hoover Institution: • Het in 1918 opgerichte Hoover Institution is een onderdeel van Stanford University en wordt dan ook getypeerd als een univeristy based denktank (McGann, 2005). Het Hoover Institution is een conservatieve denktank die door kennis te verzamelen, ideeën te ontwikkelen en te verspreiden, de vrede wil bewaren en de menselijke levenscondities wil verbeteren. Daarnaast proberen ze met hun ideeën de overheidsinmenging in het individuele leven te beperken (Hoover Institution, 2012, 22 juli). 63 Website: www.hoover.org Belfer Center for Science and International Affairs: • Het Belfer Center dat opgericht werd in 1973 is een onderdeel van de John F. Kennedy School of Government dat op zich verbonden is aan de Harvard University. Het centrum heeft een dubbele missie. Ten eerste tracht het Center het voortouw te nemen in de ontwikkeling van kennis die relevant is voor de beleidsmakers. Het Belfer Center wil meer doen dan alleen research en ontwikkelt daarom ook voorstellen voor beleidshervormingen. Ten tweede willen ze de toekomstige generaties van leiders vormen (Belfer Center for Science and International Affairs, 2012, 22 juli). Website: www.belfercenter.ksg.harvard.edu Center for American Progress: • Het is 2003 opgerichte Center for American Progress is een onafhankelijk non-partisan instituut dat als doel heeft de levens van de Amerikanen te verbeteren door middel van progressieve ideeën en acties. Het Center for American Progress heeft een duidelijk progressief karakter en ze wijzen er in hun doelstelling expliciet op dat ze ingaan tegen een beleid dat vormgegeven wordt door conservatieve waarden. Daarnaast zijn de doelstellingen: de ontwikkeling van nieuwe beleidsideeën, de media onder druk zetten om de onderwerpen die zij als belangrijk beschouwen te verslagen en om het nationale debat vorm te geven (Center for American Progress, 2012, 22 juli). Het CAP kan met andere woorden gezien worden als een advocacy denktank die er op gericht is bepaalde ideeën gebaseerd op een sterk ideologisch wereldbeeld te promoten (McGann, 2005). Het non-partisan karakter moet met een flinke korrel zout genomen worden. Website: www.americanprogress.org Institute for Policy Studies: • Het IPS is een progressief georiënteerde advocacy denktank die in 1963 opgericht werd en zich bezighoudt met onderwerpen die variëren van het buitenlandsbeleid tot de klimaatsverandering. Hierbij zijn ze drie grote beleidsdoelstellingen indachtig: vrede, rechtvaardigheid en het milieu. Het instituut werkt samen met sociale organisaties om democratie te promoten en grote verschillen tussen arm en rijk, invloed van de bedrijfswereld en militaire macht tegen te gaan (Institute for Policy Studies, 2012, 22 juli). Website: www.ips-dc.org Cato Institute: • Opgericht in 1977 laat het Cato Institute zich als een onafhankelijke advocacy denktank kenmerken door zijn libertaire ideologische oriëntatie. Het instituut zweert op de principes van individuele vrijheid, gelimiteerde overheid, vrije markt en vrede en past deze toe op een hele resem beleidsproblemen. Het instituut zet zich in om de civil society uit te breiden en de politieke wereld in te perken (Cato Institute, 2012, 22 juli). 64 Website: www.cato.org American Enterprise Institute: • Het in 1943 opgerichte AEI kenmerkt zich door zijn sterk onafhankelijk organisatorisch karakter. Ze gaan er prat op dat ze baanbrekend beleidsonderzoek doen over verschillende sleutelonderwerpen. Het doel is de individuele vrijheid uit te breiden, de individuele mogelijkheden te vergroten, het vrije ondernemerschap te versterken en een sterke Amerikaanse defensie te bepleiten. Het AEI wil op deze manier bijdragen tot het constant verbeteren van de institutions of American liberty (American Enterprise Institute, 2012, 22 juli). Het American Enterprise Institute wordt als neoconservatief omschreven (Schifferes, 2003, 2 juli). Website: www.aei.org 65 Bijlage 2: De magazines en hun doelstellingen National Review: • De National Review noemt zichzelf Amerika's invloedrijkste magazine en website wat betreft republikeins en conservatief nieuws, commentaren en opinies. Het magazine focust zich op de belangrijkste hedendaagse politieke, economische, sociale en culturele trends en gebeurtenissen. Hierbij willen ze de conservatieven en republikeinen bereiken die de publieke opinie vormgeven (National Review, 2012, 22 juli). Website: www.nationalreview.com Foreign Affairs: • Het magazine werd opgericht in 1922 en wordt gepubliceerd door de Council on Foreign Affairs. Het tijdschrift richt zich op de discussies omtrent het Amerikaanse buitenlandbeleid en wereldpolitiek. Het magazine beperkt zich hierbij niet alleen tot politieke onderwerpen maar ook economische en historische thema's komen aan bod. Hierbij staan ze, als beste manier om de publieke opinie te informeren, open voor alle meningen en volgen ze niet één bepaalde denkschool (Foreign Affairs, 2012, 22 juli). Website: www.foreignaffairs.com Foreign Policy: • Foreign Policy werd opgericht in 1970 en wordt uitgegeven door Foreign Policy Group, een onderdeel van de Washington Post Company. Het tijdschrift richt zich op de globale politiek, economie en ideeën. Foreign Policy probeert hedendaagse internationale gebeurtenissen en trends te analyseren en te verduidelijken voor een breder publiek (Foreign Policy, 2012, 22 juli). Website: www.foreignpolicy.com The Atlantic: • Opgericht in 1857 is The Atlantic één van de oudste magazines van Amerika. Het was aanvankelijk een maandblad gericht op literatuur, politiek, wetenschap en kunsten. Vandaag verschijnt het blad nog tienmaal per jaar en focust het zich vooral op foreign affairs, politiek, economie en cultuur (The Atlantic, 2012, 22 juli). Website: www.theatlantic.com The New Yorker: • The New Yorker werd in 1925 opgericht in New York en hoewel een belangrijk deel van het tijdschrift gefocust is op het culturele leven in New York, wordt het magazine ook gekenmerkt door haar kritische journalistiek omtrent politieke en sociale trends (The New Yorker, 2012, 22 juli). 66 Website: www.newyorker.com The Nation: • The Nation werd in 1865 opgericht en is het langst bestaande weekblad van de Verenigde Staten. Het tijdschrift wil op een kritische manier omgaan met allerlei politieke en sociale problemen. Daarnaast willen ze geweld en misinterpretatie van informatie tegen gaan (The Nation, 2012, 22 juli). Hoewel The Nation er op hamert dat ze geen enkele affiliatie heeft met politieke groepen of partijen wordt algemeen aangenomen dat The Nation het belangrijkste blad is van het progressief liberale kamp (Pressman, 2010, 22 juli). Website: www.thenation.com The New Republic: • Opgericht in 1914 heeft The New Republic als doelstelling om op een intelligente, stimulerende en kritische manier aan journalistiek te doen over de Amerikaanse politiek, het buitenlandsbeleid en de Amerikaanse cultuur. Het tijdschrift focust zich op public affairs en noemt zichzelf het meest invloedrijke opiniërend tijdschrift van de Verenigde Staten (The New Republic, 2012, 22 juli). The New Republic draagt een liberale stempel (Seelye, 2007, 22 juli). Website: www.tnr.com Mother Jones: • Het in 1976 opgerichte Mother Jones is een nonprofit journalistieke organisatie die zich toelegt op onderzoeksjournalistiek naar politieke onderwerpen en sociale rechtvaardigheid. Op deze manier willen ze de burgers informeren, een noodzakelijkheid voor een goed functionerende democratie (Mother Jones, 2012, 22 juli). Hoewel het tijdschrift zichzelf geen ideologisch label wil opplakken, kan Mother Jones beschouwt worden als een progressief liberaal magazine (Pressman, 2010, 22 juli). Website: www.motherjones.com News Week/The Daily Beast: • News Week/The Daily Beast is het product van het versmelten van het tijdschrift News Week en de nieuwssite The Daily Beast. News Week werd in 1933 opgericht en fusioneerde in 2010 met The Daily Beast. Met de fusie proberen ze de snelheid en de constante activiteit van een nieuwssite te combineren met de diepere analyses en onderzoeksjournalistiek van een magazine. Ondertussen is The Daily Beast uitgegroeid tot de online versie van News Week (The Daily Beast, 2012, 22 juli). Website: www.thedailybeast.com 67 The Weekly Standard: • The Weekly Standard omschrijft zichzelf als een wekelijks verschijnend conservatief magazine en blog over nieuws en opinies. Het magazine verscheen voor het eerst in 1995 en kent een sterke nadruk op politiek, buitenlandsbeleid en nationale veiligheid (The Weekly Standard, 2012, 22 juli). Hoewel The Weekly Standard zichzelf conservatief noemt gaan anderen het magazine eerder bestempelen als neoconservatief (Margolick, 2010, 22 juli). Website: www.weeklystandard.com The Huffington Post: • The Huffington Post noemt zichzelf een online newspaper en blogsite. Het internetmagazine werd opgericht in 2005 met als doel de traditionele links/liberale en rechts/conservatieve scheidingslijn in de VS te overstijgen (CNN Press Room, 2011, 22 juli). Toch kenmerkt The Huffington Post zich vooral door zijn progressieve positie inname. The Huffington Post wil op de eerste plaats een discussieplatform zijn waar moderne journalistiek samenkomt met de traditionele journalistiek. Hierbij behandelt de nieuwssite een grote verscheidenheid aan onderwerpen waarbinnen buitenlandsaangelegenheden en politiek een prominente plaats krijgen (The Huffington Post, 2012, 22 juli). Website: www.huffingtonpost.com 68