Handelingsgerichte diagnostiek
Transcription
Handelingsgerichte diagnostiek
Handelingsgerichte diagnostiek Handelingsger_diagn_10esther.ind1 1 27-10-2007 9:53:14 Handelingsger_diagn_10esther.ind2 2 27-10-2007 9:53:41 Handelingsgerichte diagnostiek Een handreiking voor orthopedagogen en psychologen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking Noëlle Pameijer Elske van Laar-Bijman Met medewerking van de kerngroep werkplaats Landelijk Kennis Netwerk Gehandicaptenzorg (LKNG): Ruud Geus, Esther van der Kolk, Teun Post, Ria Vrolijk en Judith Westra Handelingsger_diagn_10esther.ind3 3 27-10-2007 9:53:41 Omslagontwerp: Mariël Lam BNO, Empel Opmaak binnenwerk: Textcetera, Den Haag © 2007 LKNG / Vilans / Uitgeverij LEMMA Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www. reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN 978-90-5931-076-6 NUR 740 www.lemma.nl Handelingsger_diagn_10esther.ind4 4 27-10-2007 9:53:41 Inhoud Voorwoord 7 Inleiding 11 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten 15 1.1 1.2 1.3 1.4 Uitgangspunt 1: hgd verloopt systematisch en transparant Uitgangspunt 2: hgd is doelgericht Uitgangspunt 3: hgd hanteert een transactioneel kader Uitgangspunt 4: hgd acht samenwerken met de cliënt en direct betrokkenen cruciaal Uitgangspunt 5: hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken 16 23 26 1.5 33 38 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen 43 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 Aanmelding Intakefase Strategiefase Onderzoeksfase Integratie- en aanbevelingsfase Adviesfase Evaluatie 45 50 61 74 83 91 97 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen 99 Wanneer is hgd van toepassing? Waarom is het nodig de vragen te typeren? Wanneer is een verkort hgd-traject mogelijk? 100 102 106 3.1 3.2 3.3 Handelingsger_diagn_10esther.ind5 5 27-10-2007 9:53:41 3.4 3.7. 3.8 3.9 Wat is de relatie tussen de visie van het cliëntsysteem (intakefase) en die van de gedragsdeskundige (strategiefase)? Hoe zet de gedragsdeskundige bij hgd haar deskundigheid in? Zijn er instrumenten en aandachtspunten voor transactioneel onderzoek (onderzoeksfase)? Hoe verhoudt hgd zich tot het ondersteuningsplan? Is hgd zowel mono- als multidisciplinair toe te passen? Hoeveel tijd kost het toepassen van een hgd-traject? 118 124 125 128 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek 129 4.1 4.2 4.3 130 131 4.4 4.5 hgd, hkz en de prestatie-indicatoren Varianten van implementatie Aandachtspunten bij de implementatie van hgd: succesfactoren Stappenplan implementatie hgd Tot slot: een innovatiecyclus 134 140 146 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek 149 5.1 5.2 5.3 Formulieren hgd Checklists handelingsgericht werken Verslaglegging van hgd 150 157 163 3.5 3.6 Literatuur 110 116 171 Bijlagen I: II: III: Overzicht van onderzoeksmiddelen (D. Kraijer, E. Jenster & E. van der Kolk) Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot hgd (E. van Laar-Bijman) Over de auteurs Handelingsger_diagn_10esther.ind6 6 175 179 189 27-10-2007 9:53:41 Voorwoord Deze uitgave is het product van de werkplaats ‘Handelingsgerichte diagnostiek’ van het Landelijk Kennis Netwerk Gehandicaptenzorg (lkng). De lkngwerkplaats is gestart op initiatief van het bestuur van het Samenwerkingsverband nip/nvo zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, in het kader van het beleid van de verdere ontwikkeling van richtlijnen. Handelingsgerichte diagnostiek (hgd) is oorspronkelijk ontwikkeld voor diagnostiek en advisering bij onderwijsleerproblemen in het regulier en speciaal (basis)onderwijs (Pameijer en Van Beukering, 2004). Een diagnostische vraag betreffende een kind kan worden beantwoord volgens de uitgangspunten en fasen van hgd. In deze handreiking hebben we het model hgd bewerkt, zodat het kan worden toegepast voor diagnostiek en advisering in de Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. 7 hgd beoogt daadwerkelijk bij te dragen aan de besluitvorming rondom ondersteuning. Een gedragsdeskundige combineert hiertoe verschillende rollen: – enerzijds is zij1 ‘expert’: een gedragswetenschapper die wetenschappelijke kennis toepast op het proces en de inhoud van de diagnostiek en advisering; – anderzijds is zij ‘samenwerkingspartner’ van de cliënt, het cliëntsysteem en de begeleiders. In dialoog met hen komt zij tot een diagnose en een advies betreffende de ondersteuning, waar direct betrokkenen èn gedragsdeskundige achter staan. 1 In deze uitgave verwijzen wij naar de gedragsdeskundige steeds met ‘zij’ en ‘haar’. Hier kan uiteraard ook ‘hij’ en ‘zijn’ worden gelezen. Naar de overige personen (onder andere cliënt, familielid, begeleider) wordt verwezen met ‘hij’ en ‘zijn’; hier kan dus ook ‘zij’ en ‘haar’ worden gelezen. Handelingsger_diagn_10esther.ind7 7 27-10-2007 9:53:41 Handelingsgerichte diagnostiek Conform de beroepscodes van nip (1998; 2007, www.psynip.nl) en nvo (1995) is het belang van de cliënt in alle fasen van hgd sturend. Het combineren van de rollen ‘expert en samenwerkingspartner’ is niet altijd een eenvoudige opgave. Maar juist hierin onderscheidt de gedragsdeskundige zich van de ‘leek’, zoals een buurman of schoonmoeder met goedbedoelde adviezen. De doelgroep van deze handreiking bestaat uit orthopedagogen en psychologen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Omwille van de leesbaarheid duiden we hen in het vervolg aan met de term ‘gedragsdeskundigen’. Deze handreiking bevat richtlijnen waaraan de kwaliteit van het professionele handelen van gedragsdeskundigen kan worden getoetst. Deze publicatie is te gebruiken: 1. als een kennismaking met de uitgangspunten en fasen van hgd; 2. bij opleiding en training, als kader voor supervisie en intervisie; 3. als kader voor multidisciplinair overleg; 4. als referentiekader, om te reflecteren op het eigen handelen: wat doen we al handelingsgericht en wat zou handelingsgerichter kunnen? 8 In ‘het veld’ zijn verschillende functies en functiebenamingen voor de professionals die cliënten ondersteunen, waaronder: mentor, coach, activiteitenbegeleider, consulent, leerkracht of persoonlijk begeleider. Ook hier hebben we gekozen voor één term, namelijk ‘begeleider’. Wanneer het gaat om meerdere begeleiders spreken we van een ‘team’. Ouders, broers, zussen en kinderen van een cliënt duiden we aan met de term ‘familie’. Vaak zijn zij tevens de vertegenwoordiger en belangenbehartiger van de cliënt. Deze handreiking is primair geschreven voor gedragsdeskundigen, zowel voor degenen die reeds veel ervaring hebben als voor hen die net beginnen of nog in opleiding zijn. Maar ook andere professionals werkzaam in de zorgsector, zoals begeleiders, kunnen in deze publicatie lezen wat hgd door een gedragsdeskundige inhoudt. Zij zijn als professional een cruciale samenwerkingspartner van de gedragsdeskundige. Hierdoor krijgen zij inzicht in de werkwijze van de gedragsdeskundige en informatie over hun eigen bijdrage aan het diagnostische proces. Als gedragsdeskundigen en begeleiders vanuit dezelfde uitgangspunten werken, bevordert dit de communicatie aanzienlijk: men spreekt dezelfde taal en streeft hetzelfde na. Handelingsger_diagn_10esther.ind8 8 27-10-2007 9:53:41 Een eerdere versie van deze handreiking is twee keer beproefd tijdens de cursus ‘Handelingsgerichte diagnostiek in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking’. In deze cursus voor gedragsdeskundigen van Stichting Philadelphia Zorg is met verschillende aspecten van hgd geëxperimenteerd. Dit heeft tot wijzigingen geleid en veel interessante casuïstiek opgeleverd. Hier danken we dan ook alle gedragsdeskundigen van Stichting Philadelphia Zorg, en de andere collega’s die deelnamen aan de cursus, voor hun waardevolle bijdrage aan deze handreiking. In het bijzonder danken we de leden van de werkgroep Diagnostiek: Evelyn Beune, Louw den Besten, Paul Brans, Jan Nieboer en Rita Verhoeff-Jahja. Ook Aliët Hoekstra, Marijke van Oel-Vellekoop en Linda van Unen-Meijboom hebben een bijdrage geleverd aan de handreiking. We hebben jullie kritische en constructieve reacties dankbaar verwerkt. Hilair Balsters heeft vanuit het lkng de werkplaats ondersteund en de eindredactie verricht, waarvoor veel dank. Noëlle Pameijer en Elske van Laar-Bijman, juni 2007. 9 Handelingsger_diagn_10esther.ind9 9 27-10-2007 9:53:42 Handelingsger_diagn_10esther.ind10 10 27-10-2007 9:53:42 Inleiding Het model handelingsgerichte diagnostiek (hgd) In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking zijn weinig standaarden waaraan de beroepsgroep van de orthopedagogen/psychologen de kwaliteit van haar professionele handelen kan toetsen. In 2005 verscheen de ‘Leidraad gedragswetenschappelijke beeldvorming bij mensen met een verstandelijke beperking’ (Van der Kolk, Westra, Jenster & Kraijer, 2005). Deze publicatie van het Samenwerkingsverband nip/nvo Gehandicaptenzorg geeft richtlijnen voor het proces en de inhoud van diagnostiek. Hiermee is een belangrijke aanzet gegeven, die in deze handreiking verder wordt uitgewerkt wat betreft hgd. 11 In praktijk en beleid benadrukt men steeds sterker het belang van een wetenschappelijke verantwoording van de diagnostische besluitvorming en transparantie voor alle betrokkenen. Bovendien beoogt de sector vraaggerichter te werken, met meer ruimte voor de visie en autonomie van de cliënt en het cliëntsysteem. Dit streven is van invloed op de beeldvorming, diagnostiek en advisering, de kerntaken van orthopedagogen en psychologen. En juist op deze gebieden hanteren gedragsdeskundigen vaak verschillende werkwijzen. Daarom is er behoefte aan een gemeenschappelijk kader; een eenduidige procedure, visie en taal waaraan men de eigen werkwijze kan toetsen. Het praktijkmodel handelingsgerichte diagnostiek (Pameijer en Van Beukering, 2004) biedt zo’n gezamenlijke werkwijze rond diagnostiek, vanuit een heldere en aansprekende visie. Het model biedt een kader voor de te volgen procedures in fasen en stappen. Ook de rol van de cliënt, het cliëntsysteem, de begeleiders en familie is erin uitgewerkt. Bovendien laat hgd, als procesmodel, ruimte voor de vakinhoudelijke kennis en keuzes van diagnostici en voor de uniciteit van het cliëntsysteem. Iedere casus is immers weer anders en iedere cliënt stelt een eigen vraag aan de gedragsdeskundige. Wat betreft de Handelingsger_diagn_10esther.indSec1:11 Sec1:11 27-10-2007 9:53:42 Handelingsgerichte diagnostiek inhoud van hgd is er dus ruimte voor verschillende theoretische stromingen en benaderingen. Hierdoor past het model bij het streven naar certificering van organisaties in het kader van de Harmonisatie van Kwaliteit in Zorginstellingen (hkz). Het model hgd geeft richtlijnen voor het handelen van gedragsdeskundigen en heeft als doel het bevorderen van vraaggestuurd, cliëntvriendelijk, transparant, doelmatig en resultaatgericht werken. Het is gericht op de ondersteuningsbehoeften van een cliënt (wat heeft deze cliënt nodig?) en wat dit betekent voor de ondersteuning door het cliëntsysteem en de begeleiders (welke aanpak is gewenst?). Het resultaat van hgd is een verantwoord en bruikbaar advies met aanknopingspunten voor de aanpak in het dagelijkse leven. Oorsprong van het model hgd 12 Handelingsgerichte diagnostiek is oorspronkelijk ontwikkeld binnen het onderwijsveld door Pameijer en Van Beukering (1997; 2004). In de sector onderwijs bestaat veel belangstelling voor hgd. Ook in de jeugdzorg krijgt hgd steeds meer aandacht. Inmiddels is in het onderwijs ruim tien jaar ervaring opgedaan met diagnostiek en advisering volgens dit model. Met veel aspecten ervan is geëxperimenteerd in de onderwijspraktijk. Dat leverde een schat aan ervaringen op. Wat werkte is verder uitgebouwd en wat niet werkte is aangepast. Onlangs zijn de uitgangspunten en de werkwijze van hgd bewerkt tot handelingsgericht werken (hgw) voor professionals in het onderwijs, zoals interne en ambulante begeleiders en remedial teachers (Pameijer en Van Beukering, 2006). Met hgd en hgw werkt men vanuit een gemeenschappelijk kader constructief samen: begeleiders en gedragsdeskundigen werken beiden vanuit dezelfde principes en spreken dezelfde taal. Diagnostiek en beeldvorming zijn kerntaken van de functie van gedragsdeskundigen. Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking bestaat echter nog vrij weinig eenduidigheid over de gewenste diagnostische werkwijzen van gedragsdeskundigen. Tegelijkertijd neemt de vraag naar transparantie, verantwoording van werken en doelgericht samenwerken met cliënten en cliëntsystemen toe. Binnen het werkveld zijn er de laatste jaren dan ook ontwikkelingen gaande om meer duidelijkheid te krijgen over de te volgen werkwijze (zie Beroepsprofiel van de orthopedagoog/psycholoog in Handelingsger_diagn_10esther.indSec1:12 Sec1:12 27-10-2007 9:53:42 Inleiding de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, Geus, 2007). De leidraden Beeldvorming, Begeleiding en Behandeling bij mensen met een verstandelijke beperking van nip/nvo (Geus, 2005) zijn hier een goed voorbeeld van. Ook de uitgangspunten en fasen van hgd kunnen een bijdrage leveren aan een kwaliteitsverbetering van de gedragsdeskundige diagnostiek binnen de sector. In aansluiting op de nip/nvo-richtlijnen is hgd daarom bewerkt, voor gedragsdeskundigen die werkzaam zijn in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Hierbij zijn aanpassingen gedaan in de fasen van het model en is getracht recht te doen aan de vragen die binnen dit werkveld spelen. Het model dat we in dit boek presenteren bevat enkele wijzigingen ten opzichte van het originele model uit 2004. De fasen ‘aanmelding’ en ‘evaluatie’ zijn er bijvoorbeeld aan toegevoegd. Ook is de naam van de fase ‘indicering/indicatiestelling’ gewijzigd in ‘integratie- en aanbevelingsfase’ omdat de eerste term verwarrend bleek. Va n w e n s e l i j k n a a r h a a l b a a r In deze handreiking presenteren we hgd als een soort ‘ideaalmodel’. We beschrijven een wenselijke werkwijze, een na te streven manier van werken. We realiseren ons dat er een verschil is tussen wenselijk en haalbaar, soms een groot verschil. Toch stellen we het wenselijke op de eerste plaats in deze handreiking: datgene waar wij als gedragsdeskundigen naar streven. Dan pas biedt het model richtlijnen en kan het als kader voor toetsing en reflectie fungeren. De haalbaarheid zal bovendien per setting verschillen. Sommige aspecten van hgd blijken gemakkelijk in te passen in reeds bestaande werkwijzen; andere daarentegen vergen een langdurig traject van implementatie. 13 De richtlijnen van hgd bieden een referentiekader om te reflecteren op het eigen handelen en dat van de organisatie: wat doen we al handelingsgericht en wat zou handelingsgerichter kunnen? Ook al beschrijven we een wenselijke werkwijze, iedere gedragsdeskundige zal hier aspecten van zijn eigen werkwijze in herkennen, de één meer dan de ander. Tevens zal men ontdekken dat bepaalde aspecten handelingsgerichter zouden kunnen. Deze constatering kan het startpunt van verandering zijn: vinden we dat aspect wenselijk en zo ja, hoe maken we het haalbaar? Wat betekent de inhoudelijke verandering bijvoorbeeld voor de organisatie van onze diagnostiek? En wat hebben we nodig om dat te bereiken? Handelingsger_diagn_10esther.indSec1:13 Sec1:13 27-10-2007 9:53:42 Handelingsgerichte diagnostiek Opbouw van deze handreiking Deze handreiking is als volgt opgebouwd: Eerst bespreken we de uitgangspunten van hgd (hoofdstuk 1). Daarna beschrijven we de verschillende fasen en illustreren deze aan de hand van praktijkvoorbeelden (hoofdstuk 2). Veelgestelde vragen uit de praktijk bespreken we in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 komt de implementatie van hgd aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat hulpmiddelen voor hgd: formulieren en checklists ter ondersteuning van de implementatie van hgd en een format voor verslaglegging. In de bijlagen worden diverse bestaande instrumenten besproken, evenals de relatie van hgd tot zestien veelgebruikte methodieken. Tot slot vindt u hier informatie over de auteurs. 14 Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is veel verscheidenheid: er zijn verschillende doelgroepen, leeftijdscategorieën, vragen en problemen en uiteenlopende manieren van wonen, werken en vrijetijdsbesteding. Iedere setting heeft zo haar eigen visie, procedures, methodieken en vragen. De keuze voor een diagnostisch model biedt een uniform kader. Binnen dit kader heeft de gedragsdeskundige inhoudelijke vrijheid: zij kiest bewust welke kennis en instrumenten zij toepast. Zo is het bijvoorbeeld de gedragsdeskundige die – in goed overleg met betrokkenen – bepaalt welke vragen zij gaat onderzoeken, hoe zij dit gaat doen en welke aanbevelingen zij al dan niet doet en waarom. Het model kan daarbij als inspiratiebron dienen: volgens hgd zou ik nu zo te werk kunnen gaan, omdat... Eenieder zal zelf zorgdragen voor de toepassing van de uitgangspunten in de unieke context van ‘deze gedragsdeskundige bij deze cliënt in dit cliëntsysteem en met deze begeleiders en familie’. In principe zijn de richtlijnen van hgd dus in verschillende situaties toepasbaar. Het proces is in grote lijnen vergelijkbaar, maar de inhoud kan sterk verschillen. Met gevarieerde casuïstiek is getracht rekening te houden met de verscheidenheid in de sector, zodat gedragsdeskundigen uit verschillende settings hun werk herkennen in deze publicatie. We hopen dat het model hgd gedragsdeskundigen een kader biedt voor handelen en reflectie. Ook hopen we dat het model hen ondersteuning biedt bij de communicatie met collega’s, begeleiders, cliënten en hun familie. Het model is tevens toe te passen in de opleiding en bij supervisie en intervisie. Handelingsger_diagn_10esther.indSec1:14 Sec1:14 27-10-2007 9:53:42 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten In de praktijk stellen cliënten, begeleiders en familie uiteenlopende vragen aan gedragsdeskundigen. Gedragsdeskundigen beantwoorden deze vragen zorgvuldig, al dan niet in samenwerking met andere disciplines. Bij bepaalde vragen is diagnostiek vereist, bij andere niet. De ene keer kan de gedragsdeskundige zonder diagnostiek een verantwoord antwoord geven; de andere keer is hier nader onderzoek voor nodig. Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking blijken gedragsproblemen en psychiatrische stoornissen veelvuldig voor te komen, hetgeen tot complexe vraagstukken kan leiden. Deze complexiteit maakt dat diagnostiek vanuit verschillende invalshoeken nodig kan zijn alvorens een behandeling te kunnen starten. Een behandeling gebaseerd op diagnostiek blijkt doorgaans effectiever te zijn dan zonder diagnostiek (Došen, 2005). Zo kan de behandelaar zijn stijl en tempo afstemmen op de mogelijkheden van de cliënt en extra aandacht besteden aan transfer en generalisatie. Interventies waarbij voorafgaand aan de behandeling een gedragsanalyse is uitgevoerd, hebben een beduidend groter effect dan interventies waarbij dit achterwege wordt gelaten (Didden, 2006, p.123). In de diagnostiek richt men zich bovendien niet alleen op de betrokken persoon met een verstandelijke beperking, maar ook op diens omgevingen (Didden et al., 2003). De gedragsdeskundige onderzoekt deze samenhang alvorens met een interventie te beginnen. De gegevens die in dit kader worden verzameld, zijn tevens richtinggevend voor de evaluatie van de interventie: zijn de doelen bereikt? 15 Hgd kan worden toegepast bij drie typen diagnostische vraagstellingen (zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 3.1): 1 Onderkennend: wat is er aan de hand? Om welk type probleem of stoornis gaat het? 2 Verklarend: waarom zijn deze problemen er? Welke factoren van de cliënt en zijn sociale omgeving houden de problemen in stand? 3 Adviserend: hoe kunnen we deze cliënt zo goed mogelijk ondersteunen? Welke vorm van begeleiding of behandeling is gewenst? Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:15 Sec2:15 27-10-2007 9:53:42 Handelingsgerichte diagnostiek Vaak gaat het om een combinatie van vragen: men wenst een onderkenning of verklaring met het oog op een advies. Als er aanvullende diagnostische informatie nodig is om deze vragen te beantwoorden, dan kan de gedragsdeskundige volgens het model van hgd te werk gaan. hgd kent vijf uitgangspunten, die zijn gebaseerd op wetenschappelijke en theoretische ontwikkelingen en op systematische praktijkervaringen met ‘wat werkt’. De uitgangspunten zijn: – hgd verloopt systematisch en transparant; – hgd is doelgericht; – hgd hanteert een transactioneel referentiekader; – hgd acht samenwerken met de cliënt en direct betrokkenen cruciaal; – hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken. 1.1 16 Uitgangspunt 1: hgd verloopt systematisch en transparant Diagnostiek is een complex besluitvormingsproces dat systematischer, consistenter en transparanter kan verlopen dan in de dagelijkse praktijk vaak het geval is. Er zijn verschillende manieren om dit te bereiken. Het toepassen van een diagnostisch model is daar één van. Zo’n model is voorschrijvend van aard: het geeft aan welke werkwijze gewenst of ideaal is. Het model kan diagnostische procedures systematiseren en daarmee de kwaliteit ervan verhogen. Zo neemt de kans op een meer consistente en objectieve besluitvorming toe. Verschillen tussen gedragsdeskundigen zijn daarmee niet te voorkomen, ze worden wel inzichtelijk en transparant. De procedures van hgd zijn gebaseerd op de Diagnostische Cyclus van De Bruyn, Ruijssenaars, Pameijer en Van Aarle (2003). Kennis van deze cyclus – een hypothesetoetsend model – veronderstellen we vanuit de universitaire opleidingen orthopedagogiek en psychologie als bekend. Stappen uit deze cyclus zijn in hgd zodanig bewerkt dat ze toe te passen zijn door een gedragsdeskundige die praktisch werkzaam is. Daarom noemen we hgd een ‘praktijkmodel’. Bij deze bewerking is geen afbreuk gedaan aan de basisprincipes. Sommige stappen zijn niet of alleen gedeeltelijk overgenomen, omdat ze gezien de doelstelling van hgd niet van toepassing zijn. Hier en daar zijn andere accenten gelegd. Voor informatie over de overeenkomsten en verschillen tussen de Diagnostische Cyclus en hgd verwijzen we naar Pameijer en Van Beukering (2006, p. 87). Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:16 Sec2:16 27-10-2007 9:53:42 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten Binnen dit uitgangspunt, is het belangrijk dat de kennis en instrumenten die de gedragsdeskundige hanteert en ook de maatregelen die zij aanbeveelt zo veel mogelijk ‘wetenschappelijk verantwoord’ zijn. Dat wil zeggen: – dat de inhoudelijke kennis die zij toepast is aanvaard binnen de beroepsgroep van orthopedagogen/psychologen; – dat de instrumenten kwalitatief goed zijn (dus voldoende objectief, betrouwbaar, valide en goed genormeerd); en – dat de effectiviteit van de maatregelen die zij aanbeveelt (zo veel mogelijk) wetenschappelijk is aangetoond. 1.1.1 De fasen van hgd Het startpunt van elk diagnostisch proces is een vraag naar onderkenning, verklaring of advisering. Het eindpunt is een duidelijk antwoord op die vraag. De hulpvraag kan komen van een cliënt, diens familie, een begeleider of team. Wanneer iemand een gedragsdeskundige benadert met een hulpvraag, kan deze deskundige de vraag soms beantwoorden zonder diagnostiek te verrichten. Maar vaak is diagnostiek nodig om de vraag zorgvuldig te beantwoorden. Dan kunnen we, na de aanmelding, één of meer fasen van hgd toepassen. 1. Intakefase Wie beleeft welke problemen en wat gaat juist goed? Wat zijn de vragen? Wie wil wat weten en waarom willen ze dat weten? Welke informatie over deze cliënt in deze sociale omgeving is reeds beschikbaar? Overleg met de hulpvrager, cliënt, begeleider en/of familie: wat is hun visie op de problemen en op positieve aspecten? Wat zijn hun wensen voor diagnostiek en wat zijn hun oplossingen? In deze fase is de gedragsdeskundige vooral de samenwerkingspartner die de hulpvragers en andere betrokkenen stimuleert hun verhaal te doen. 17 2. Strategiefase Wat is er precies aan de hand; om welk type probleem gaat het (onderkenning)? Formulering van diagnostische hypothesen: door welke factoren worden de problemen mogelijk in stand gehouden? Welke rol spelen de positieve factoren van cliënt en omgeving? Hoe gaan we te werk bij deze casus; welk diagnostisch traject kiezen we? Hoe stemmen we dit traject af op de hulpvragen en wensen van de cliënt, begeleider en/of familie? Is onderzoek nodig of kunnen we de vraag al beantwoorden en de onderzoeksfase daarom overslaan? Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:17 Sec2:17 27-10-2007 9:53:42 Handelingsgerichte diagnostiek In deze fase heeft de gedragsdeskundige vooral de rol van expert: op grond van haar kennis formuleert zij diagnostische hypothesen. Vervolgens selecteert zij de relevante hypothesen en zet deze om in onderzoeksvragen, die zij in de volgende fase gaat beantwoorden. 3. Onderzoeksfase Onderzoek naar factoren van de cliënt en diens sociale omgeving (woon-, school-, werk-, vrijetijds- of gezinssituatie) die mogelijk van invloed zijn op de onderkende problemen (toetsing van diagnostische hypothesen). Hiermee beantwoordt de gedragsdeskundige de onderzoeksvragen. Ook in deze fase werkt de gedragsdeskundige vooral in de rol van expert; zij toetst de diagnostische hypothesen met goede instrumenten. Daarnaast is zij ook samenwerkingspartner wanneer de betrokkenen meewerken aan het verzamelen van de diagnostische gegevens. 18 4. Integratie- en aanbevelingsfase a. Integratief beeld: welke factoren zijn van invloed op de problemen en hoe beïnvloeden deze elkaar? Wat zijn de positieve factoren van de cliënt en zijn sociale omgevingen? b. Wat zijn de doelen: waar willen we naartoe? Wat willen we bereiken met deze cliënt, dit cliëntsysteem, deze begeleiders of familie? c. Aanbevelingen: Wat zijn de ondersteuningsbehoeften van deze cliënt, hoe ziet de gewenste ondersteuning eruit? Met welke argumenten voor en tegen onderbouwt de gedragsdeskundige haar aanbevelingen? d. Hoe kan deze cliënt het best worden geholpen? Welke voorstellen doet de gedragsdeskundige? Ook in deze fase heeft de gedragsdeskundige vooral de rol van expert; zij past kennis over effectieve interventies toe op deze specifieke casus. Daarnaast heeft zij als samenwerkingspartner ook oog voor de wensen en mogelijkheden van betrokkenen en neemt deze serieus mee in haar besluitvorming. 5. Adviesfase Informatie uit het diagnostische traject wordt besproken met de hulpvragers en andere betrokkenen. Hun vragen worden één voor één beantwoord, op zodanige wijze dat zij de antwoorden begrijpen en dat deze aansluiten op hun eigen kader. Is er voldoende overeenstemming, dan volgt overleg met de cliënt, begeleider en/of familie over de aanbevelingen van de gedragsdeskundige: wat vinden zij hiervan? Welke van de voorstellen Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:18 Sec2:18 27-10-2007 9:53:42 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten kunnen èn willen zij opvolgen? Zij kiezen een of meer aanbevelingen, die zij samen met de gedragsdeskundige omzetten in een concreet plan van aanpak of interventieplan. Dit wordt het uiteindelijke advies. Afspraken voor de evaluatie ervan worden gemaakt. In deze fase is de gedragsdeskundige vooral de samenwerkingspartner die de hulpvragers informeert en stimuleert om keuzes te maken die in het belang van de cliënt zijn. De gedragsdeskundige evalueert samen met betrokkenen hoe het diagnostische proces is verlopen: zijn de vragen beantwoord; kunnen we verder? De interventie wordt uitgevoerd. Na verloop van tijd evalueert de gedragsdeskundige samen met de betrokkenen of de diagnose juist was en of het advies heeft geleid tot de beoogde verbetering: zijn de doelen bereikt? Aanmelding: is het een casus voor HGD? Nee Doorverwijzen Ja 2. Strategie 1 Intake 3. Onderzoek 19 4. Integratie/ aanbeveling 5. Advies Interventie en evaluatie Figuur 1.1 De fasen van het praktijkmodel handelingsgerichte diagnostiek Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:19 Sec2:19 27-10-2007 9:53:43 Handelingsgerichte diagnostiek 1 . 1 . 2 Va l k u i l e n hgd verloopt volgens systematische procedures, stap voor stap, zodat het proces inzichtelijk en controleerbaar is. Met formulieren en checklists brengt de gedragsdeskundige structuur aan in haar denken en handelen. Deze hulpmiddelen bieden houvast en fungeren als geheugensteun. Dit is nodig omdat diagnostiek een complex besluitvormingsproces is, met vele beslissingen die een verregaande impact kunnen hebben op de cliënt en zijn sociale omgeving. In iedere fase van het model is aangegeven welke beslissingen moeten worden genomen. Bij sommige beslissingen zijn er valkuilen, ofwel veel voorkomende fouten in de besluitvorming. Box 1.1: Valkuilen in diagnostische besluitvorming ‘De voorkeurshypothese’ (strategie- en onderzoeksfase) Een onderzoeksvraag is gebaseerd op een vermoeden. Zo’n vermoeden is een hypothese. In de strategiefase formuleren we hypothesen: wat zou er aan de hand kunnen zijn? Een hypothese moet eerst worden bevestigd voordat deze van waarde is voor het begrijpen van de situatie en het formuleren van een voorstel. In de onderzoeksfase onderzoeken we of onze vermoedens kloppen; we toetsen de hypothesen. 20 Vaak hebben diagnostici een ‘voorkeurshypothese’: ze hebben sterk de indruk dat iets bepaalds het geval is bij een specifieke casus. Soms hebben ze zelfs ‘stokpaardjes’: ze zien – goedbedoeld, onbewust – hetzelfde thema bij iedere casus. Ze formuleren dan steeds dezelfde hypothese bij uiteenlopende casussen. Vervolgens zoeken – en vinden – ze alleen die informatie die past bij hun hypothese. Ze zoeken immers niet naar gegevens die hun hypothese zouden kunnen verwerpen. Daardoor bevestigen ze hun hypothese ten onrechte of geloven ze er te sterk in: ‘zie je wel, ik heb gevonden wat ik verwachtte te vinden, ik had dus gelijk’. Ze hebben in dat geval geen oog voor andere mogelijkheden en verzamelen dan ook niet die informatie die ons op andere gedachten zou kunnen brengen. Ze richten zich dus te veel op één mogelijkheid en zien alternatieven over het hoofd. In de strategie- en onderzoeksfase is het daarom belangrijk om altijd alternatieve mogelijkheden te formuleren en om vervolgens ook te zoeken naar ‘bewijs tegen onze hypothese’. Hiermee beschermen diagnostici zich tegen de valkuil van ‘vooringenomenheid’ of een tunnelvisie. Er zijn twee richtlijnen die reflectie op het eigen denken in respectievelijk de strategie- en onderzoeksfase bevorderen en daarmee de kans op fouten verkleinen: Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:20 Sec2:20 27-10-2007 9:53:43 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten 1. Strategiefase: Formuleer naast het eerste voorkeursvermoeden altijd een tweede alternatieve mogelijkheid (‘het kan A zijn, maar misschien ook B’). We noemen dit ook wel differentiaal diagnostiek. Als er een onderzoeksvraag betreffende een cliënt is (zoals: zijn er kenmerken van een autisme spectrumstoornis? Of: is er sprake van een hechtingsstoornis?), dan vraagt men zich vervolgens af welke andere mogelijkheden er zijn, bijvoorbeeld in de omgeving (zoals: is de sociale bejegening wel goed afgestemd op de behoeften van deze cliënt?; is er voldoende voorspelbaarheid in de aanpak van de begeleiders?; krijgt deze cliënt voldoende sociale stimulering?). 2. Onderzoeksfase: zoek ook gericht naar informatie die je voorkeurshypothese tegenspreekt. Als de diagnosticus bijvoorbeeld denkt aan ‘hyperactiviteit’, dan legt hij niet alleen vast waar en wanneer de cliënt overbeweeglijk is, maar ook waar en wanneer hij rustig is of juist stil zit. ‘De voorkeursaanbeveling’ (integratie- en aanbevelingsfase) Iedere gedragsdeskundige heeft zo haar eigen professionele ideeën over welke adviezen goed zijn. De één heeft bijvoorbeeld affiniteit met gedragstherapeutische technieken; de ander met een oplossingsgerichte benadering. Hierdoor bestaat de valkuil dat ze alternatieve aanbevelingen niet systematisch overwegen. Stel: er is een aanpak die de gedragsdeskundige erg aanspreekt, waarvan zij veel af weet en die ze daarom vaak adviseert. Dan kiest ze vaak al snel voor die interventie (bijvoorbeeld Praktisch Pedagogische Gezinshulp). Ze overweegt dan niet systematisch alternatieve aanbevelingen (zoals intensieve ambulante gezinsbegeleiding). Hierdoor onthoudt ze de cliënt mogelijk een effectievere interventie. Daarom is in de integratie- en aanbevelingsfase de vraag: zijn er alternatieven voor de aanbeveling overwogen? En: wat zijn de argumenten voor en tegen die verschillende aanbevelingen? 21 Met bovenstaande richtlijnen blijft de gedragsdeskundige scherp en blijft zij reflecteren op het eigen werk, bij iedere casus opnieuw. In de formulieren en checklists hgd (hoofdstuk 5) die de gedragsdeskundige ter ondersteuning kan toepassen, zijn richtlijnen zoals hierboven opgenomen. ‘Diagnostic overshadowing’ (intake- en strategiefase) Bij gedragsdeskundigen en begeleiders in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is er nogal eens sprake van ‘diagnostic overshadowing’: zij zijn geneigd om symptomen en gedragingen toe te schrijven aan de ontwikkelingsleeftijd van de cliënt en daarbij een mogelijke psychiatrische stoornis over het hoofd te zien (Didden, 2006, Kraijer en Plas, 2006). Dit terwijl uit verschillende onderzoeken blijkt dat psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen veel vaker voorkomen bij mensen met een verstandelijke beperking. Hoewel de onderzoeken verschillende percentages noemen (als gevolg van verschillende onderzoeksprocedures, onderzoeks- Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:21 Sec2:21 27-10-2007 9:53:43 Handelingsgerichte diagnostiek groepen en diagnostische criteria) is het duidelijk dat er een verhoogd risico op psychiatrische problemen of gedragsproblemen is bij mensen met een verstandelijke beperking. Een adequate intake en zorgvuldige strategie zijn dus van groot belang. 1.1.3 In hoeverre is hgd ‘evidence based’? In de jeugdzorg, het onderwijs en in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking wordt de roep om meer ‘evidence based’ te werken steeds sterker (Didden, 2006; Deb et al., 2002; Kraijer en Plas, 2006; vgn, 2005). ‘Pas vooral interventies toe waarvan de effectiviteit wetenschappelijk is bewezen of waarvoor evidentie is dat ze werken’, zo luidt de boodschap. Gedragsdeskundigen dienen de beschikbare kennis over werkzame interventies in hun besluitvorming te benutten. 22 In hoeverre is hgd ‘evidence based’? Het model hgd is gebaseerd op wetenschappelijke kennis over diagnostische besluitvorming en over effectieve samenwerking met cliënten en andere betrokkenen. Zo is er in de strategiefase en integratie- en aanbevelingsfase aandacht voor inzichtelijke en controleerbare besluitvorming en is er bescherming tegen veel voorkomende valkuilen in de besluitvorming. Ook zijn effectief gebleken motivatietechnieken verwerkt in de intake- en adviesfase, de fasen van samenwerking. In dit kader zijn ook de volgende richtlijnen van hgd belangrijk: 1. Benut de beschikbare wetenschappelijke kennis bij het formuleren en toetsen van de hypothesen. 2. Hanteer bij voorkeur instrumenten die voldoende betrouwbaar en valide zijn en die over recente normen beschikken en geschikt zijn voor de doelgroep van mensen met een verstandelijke beperking. Maak gebruik van de Algemene Standaard Testgebruik (ast nip, 2004) en van instrumenten met een goede beoordeling van de cotan (Commissie Testaangelegenheden van het nip, Evers et al., 2000). 3. Hanteer bij het kiezen en beargumenteren van interventies de ‘bewezen effectiviteit’ als een sterk argument voor een bepaalde interventie. In die zin is hgd ‘evidence-based’: het heeft beschikbare wetenschappelijke en theoretische kennis verwerkt in het proces van besluitvorming en in de samenwerking met het cliëntsysteem. Echter, hgd is nog niet systematisch Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:22 Sec2:22 27-10-2007 9:53:43 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten onderzocht op haar werkzaamheid. De vraag of het toepassen van hgd inderdaad leidt tot betere diagnoses en effectievere adviezen is vooralsnog niet beantwoord. De ervaringen zijn over het algemeen wel positief, met name als het gaat om het aansluiten bij en beantwoorden van de vragen van het cliëntsysteem. 1.2 Uitgangspunt 2: hgd is doelgericht 1.2.1 Doelgericht informatie verzamelen Diagnostisch onderzoek leidt niet per definitie tot begrijpelijke antwoorden en bruikbare adviezen. Ook al stellen hulpvragers duidelijke vragen, het komt voor dat zij hierop geen duidelijk antwoord krijgen. Het hoofddoel van diagnostiek lijkt soms het formuleren van een uitgebreid en gedetailleerd diagnostisch beeld. Hiertoe wordt soms standaardonderzoek verricht: bij iedere cliënt neemt men dezelfde ‘testbatterij’ af. Of men neemt veel verschillende tests af, waarbij sommige instrumenten nauwelijks toegevoegde waarde hebben omdat ze iets vergelijkbaars vaststellen. Het verslag bevat vervolgens een uitgebreide opsomming van testgegevens en wordt afgerond met een beknopt advies in algemene bewoordingen, soms maar in enkele zinnen. Zo’n advies is veelal niet goed afgestemd op de context waarin de problemen zich voordoen en waarin ze dus opgelost moeten worden: woon-, school-, werk-, vrijetijds- of gezinssituatie. Daardoor is het advies vaak onvoldoende praktisch uitvoerbaar voor de betreffende cliënt, zijn begeleider of familie. Kortom, het onderzoek en de adviezen zijn te weinig afgestemd op het praktische en dagelijkse handelen. De energie die de betrokkenen hebben geïnvesteerd in de diagnostiek leidt daardoor nauwelijks tot een verbetering in de situatie van de cliënt. 23 In alle fasen van hgd gaat het om het doelgericht – in plaats van routinematig – verzamelen van informatie. De gedragsdeskundige verzamelt alleen die informatie die nodig is om een specifieke vraag te beantwoorden of om een bepaalde beslissing te nemen. Per casus kan het diagnostische traject wat betreft inhoud en tijdsinvestering daardoor sterk verschillen. Het is afhankelijk van de hoeveelheid vragen, de reeds beschikbare informatie en de beslissingen die genomen moeten worden (zie paragraaf 2.6). Soms is onderzoek nodig, soms ook niet: geen onderzoek tenzij de uitkomsten nodig zijn omdat ze de besluitvorming bepalen. Deze keuze wordt gestuurd door het tweede uitgangspunt van hgd: diagnostiek is doelgericht. Iedere onderzoeksvraag wordt daarom verantwoord Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:23 Sec2:23 27-10-2007 9:53:43 Handelingsgerichte diagnostiek met de ‘als-dan-redenering’: ‘Als we weten dat (…), dan kunnen we (...) adviseren. Daarom dienen we deze informatie te verzamelen.’ Een voorbeeld: Als begeleiders van een cliënt zich zorgen maken omdat hij achteruitgaat in zijn dagelijkse vaardigheden, dan is het belangrijk om te onderzoeken wat ten grondslag ligt aan dit gedrag. Hierbij kun je als gedragsdeskundige verschillende hypothesen toetsen. Het onderzoek dat je doet en de uitkomst daarvan bepaalt vervolgens welk advies je geeft. In dit geval denkt de gedragsdeskundige aan een mogelijke depressie en/of aan dementie. Omdat deze onderzoeksvragen ieder tot een ander advies kunnen leiden, is het belangrijk beide onderzoeksvragen ook daadwerkelijk te onderzoeken. Als er bij deze cliënt namelijk sprake is van een depressie, dan adviseer je bijvoorbeeld ondersteuning met medicatie, eventueel therapie en omgevingsgerichte interventies (zoals opdoen van positieve ervaringen, ondersteunen van de beeldvorming van begeleiders). Als er echter sprake is van dementie, dan adviseer je ondersteuning gericht op het aansluiten bij verouderingsproblematiek (zoals het aanpassen van omgeving, activiteiten, bejegening en perspectief, het bespreken van de consequenties van dementie met begeleiders en familie). 24 Box 1.2: Voorbeelden van de als-dan-redenering Mischa heeft sociale problemen: hij heeft nauwelijks contact met zijn huisgenoten en voelt zich eenzaam. Waar zou dit mee kunnen samenhangen? We formuleren vooralsnog twee hypothesen: – Mischa heeft onvoldoende sociale vaardigheden, waardoor hij geen contact met andere huisgenoten kan maken en behouden, ondanks de ondersteuning van zijn begeleiders. – Mischa wordt gepest en buitengesloten, de andere huisgenoten negeren hem en laten hem niet participeren in hun gesprekken en activiteiten, ook al vraagt hij dit op een sociaal vaardige manier. Zijn begeleiders hebben dit niet in de gaten. De bijbehorende onderzoeksvragen luiden: – Hangen de sociale problemen van Mischa samen met onvoldoende sociale vaardigheden? – Hangen de sociale problemen van Mischa samen met gepest en buitengesloten worden? Hebben zijn begeleiders hier zicht op? Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:24 Sec2:24 27-10-2007 9:53:43 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten De bijbehorende als-dan-redeneringen zijn: – Als Mischa’s sociale problemen samenhangen met zijn gebrek aan sociale vaardigheden, dan adviseren we wellicht een sociale vaardigheidstraining voor Mischa met ondersteuning van zijn begeleiders. – Als Mischa’s sociale problemen samenhangen met het gepest en buitengesloten worden en zijn begeleiders hier geen weet van hebben, dan adviseren we wellicht ondersteuning van zijn begeleiders: hoe kunnen zij het pestgedrag effectief aanpakken? Bij hgd wordt in principe geen standaardonderzoek verricht. Het uitgangspunt is immers dat er alleen ‘onderzoek op maat’ wordt gedaan wanneer dat strikt noodzakelijk is. Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking wordt echter in bijzondere gevallen wel standaardonderzoek verricht, zoals bij onderzoek naar dementie. Het gaat hierbij om duurdiagnostiek. Er is een toename in verouderingsproblematiek, ook in deze sector. Het is niet eenvoudig om vast te stellen of er sprake is van dementie, zeker niet bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Daarom zijn hiervoor landelijke richtlijnen ontwikkeld (Meeusen en Geus, 2005). Belangrijk daarbij is dat er een basismeting is: vanaf 50 jaar voor elke persoon met een verstandelijke beperking en vanaf 40 jaar bij mensen met het syndroom van Down. Met gedragsobservatieschalen beoogt men een beeld te krijgen van het cognitief, sociaal redzaam en gedragsmatig functioneren. Op die manier kan de gedragsdeskundige op een later moment een vergelijking maken tussen het eerdere niveau van functioneren en het huidige. 25 1.2.2 Diagnostiek richt zich op het geven van aanbevelingen Als er alternatieve aanbevelingen zijn waaruit we kunnen kiezen, dan ondersteunt hgd deze keuze. We stellen dan de volgende vragen om tot een gedegen keuze te komen: – Wat zijn de ondersteuningsdoelen en -behoeften van deze cliënt? – Welke alternatieve aanbevelingen zijn er, gezien deze doelen? – Wat zijn de argumenten voor en tegen deze alternatieven? – Welke daarvan gelden bij deze casus? Bovenstaande vragen bepalen wat de gedragsdeskundige nog gaat onderzoeken. Soms heb je aan één argument tegen een bepaalde aanbeveling al genoeg, zoals een iq onder of boven een bepaald niveau. De aanbeveling is dan immers niet van toepassing, omdat de cliënt niet voldoet aan een belangrijk indicatiecriterium. Zijn iq is met andere woorden een argument tegen die aanbeveling. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:25 Sec2:25 27-10-2007 9:53:43 Handelingsgerichte diagnostiek Bij hgd is een diagnose geen doel op zich, maar een middel om verantwoord te kunnen adviseren. Het eindproduct van hgd bevat een onderkenning, een verklaring en/of een advies, afhankelijk van de hulpvraag en de beslissing die moet worden genomen. Een hulpvrager heeft meestal niet alleen behoefte aan begrip en inzicht in de problemen, maar wil vooral ook uitzicht: hoe verder: wat is de beste aanpak voor deze cliënt? hgd kan tegemoet komen aan deze behoefte, omdat het expliciet op advisering is gericht. De diagnostiek is pas afgerond als de hulpvrager een advies heeft dat hij wenselijk én bruikbaar vindt. Het diagnostisch proces is daarmee functioneel en doelgericht: het is gericht op een advies dat uitzicht geeft op het effectief oplossen of verminderen van de problematische situatie. 26 Het doel van hgd is dus het geven van een advies waar de begeleider, familie en/of cliënt achter kunnen staan, zeker als zij degenen zijn die het zullen gaan uitvoeren. Het streven is gezamenlijk te komen tot een advies waarvan alle betrokkenen zeggen: ‘Dat advies zie ik zitten, ik geloof dat het gaat werken, ik ga er morgen mee aan de slag!’ Is dit niet het geval, dan is de adviesfase nog niet afgerond; het doel is immers nog niet bereikt. De gedragsdeskundige zal in overleg met de betrokkenen verder gaan zoeken naar een advies waar ook zij achter kunnen staan. Aanvaardt een begeleider, familielid of cliënt haar advies niet, dan mag de gedragsdeskundige dit niet aan acceptatieproblemen of overbezorgdheid toeschrijven. Zij stelt zich in dat geval de vraag: ‘Hoe komt het dat mijn advies niet goed aansluit bij de mogelijkheden en wensen van deze hulpvragers?’ 1.3 Uitgangspunt 3: hgd hanteert een transactioneel kader Door eenzijdig de nadruk op cliëntkenmerken te leggen, is er onvoldoende aandacht voor de rol van de sociale omgeving. Dit geldt zowel voor de diagnostiek als voor de advisering. Vandaar het derde uitgangspunt van hgd: we hanteren een transactioneel referentiekader (Bronfenbrenner en Ceci, 1994; Došen, 2005; Didden, 2006). Volgens dit kader is ontwikkeling het resultaat van interacties tussen de cliënt en zijn sociale omgeving, zoals de woon-, school-, werk-, vrijetijds- en gezinssituatie. De relaties die een cliënt met deze omgevingen heeft zijn wederkerig. Enerzijds beïnvloedt de cliënt deze relaties. Zo roept diens gedrag en uiterlijk bijvoorbeeld acceptatie of afwijzing op bij zijn familie of begeleiders. Anderzijds wordt de cliënt door deze relaties gevormd. Zo zal afwijzing of vermijding van de cliënt kunnen leiden tot emotionele problemen of gedragsproblemen. Cliënten met complexe zorgvra- Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:26 Sec2:26 27-10-2007 9:53:44 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten gen wekken eerder restrictief of afwerend gedrag op bij hun begeleiders dan cliënten met eenvoudige vragen. En de reactie van een begeleider op de cliënt bepaalt weer de manier waarop de cliënt op hem reageert. Deze interacties zijn transactioneel: cliënten ontlokken reacties aan hun omgeving en beïnvloeden deze. Maar ze beïnvloeden ook zichzelf weer via de omgevingsreacties die ze oproepen. Zo kan de bekende negatieve spiraal ontstaan. Voorbeelden van dergelijke transacties (kinderen in verschillende opvoedingssituaties) en de betekenis ervan voor het vormgeven van de omgeving zijn te vinden in Van Heteren, Smits en Van Veen (2002). In de methodiek ‘Anders kijken naar …’ van Heijkoop (1995) is beschreven hoe mensen met een verstandelijke beperking kunnen vastlopen. Hij besteedt aandacht aan het samenspel tussen de ‘vastgelopen’ persoon en zijn omgeving; de behandeling richt zich op beide. In zijn boek geeft hij voorbeelden van mensen die zijn vastgelopen in hun persoonlijke ontwikkeling en in hun relatie met de mensen en dingen om hen heen. Ook de begeleiders en familie kunnen verstrikt raken in hun reacties, gevoelens, gedachten en verwachtingen. Gevoelens van medelijden, angst, verdriet, schuld, schaamte of woede kunnen eraan meewerken dat ze met elkaar in een vicieuze cirkel terechtkomen en uiteindelijk in een neerwaartse spiraal. 27 De ontwikkeling van gedragsproblemen blijkt samen te hangen met een groot aantal ongunstige factoren (risicofactoren) in de cliënt zelf én in zijn sociale omgeving. Een risicofactor is een gebeurtenis, omstandigheid of eigenschap die is geassocieerd met een grotere kans op een probleem in de ontwikkeling van de cliënt. Cliënten die te maken hebben met risicofactoren hebben een grotere kans psychische stoornissen te ontwikkelen dan cliënten bij wie deze factoren niet aanwezig zijn. Een aantal cliënten die te maken hebben met ongunstige factoren ontwikkelt echter geen problemen. Ondanks de aanwezigheid van een of meer risicofactoren, treedt het voorspelde probleem niet op. Dit is het gevolg van protectieve factoren: gunstige factoren die een cliënt beschermen tegen de aanwezige risico’s. De risicofactoren kunnen worden afgezwakt of gecompenseerd door protectieve factoren in de cliënt of zijn omgeving. Men noemt deze factoren daarom ook wel beschermende of compenserende factoren. Nauw gerelateerd aan de transactionele theorie is het begrip ‘goodness-of-fit’: de mate waarin de verwachtingen en andere eigenschappen van de begeleider of familieleden zijn afgestemd op de capaciteiten, motivatie en gedragsstijl van de cliënt. Wanneer het de omgeving niet lukt om af te stemmen op de ondersteuningsbehoeften van een cliënt, kan een afstemmingsprobleem of ‘misfit’ Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:27 Sec2:27 27-10-2007 9:53:44 Handelingsgerichte diagnostiek ontstaan. De omgeving begrijpt het gedrag van de cliënt niet, tolereert het niet of weet niet hoe ermee om te gaan. Dit kan leiden tot reactieve of functionele problemen bij een cliënt Het is dus van groot belang om bij het zoeken naar de in stand houdende factoren van het probleem niet alleen onderzoek naar de cliënt te verrichten, maar vooral ook oog te hebben voor omgevingsfactoren. Zo zien we bijvoorbeeld regelmatig dat cliënten die veel praktische vaardigheden hebben aangeleerd, worden overvraagd door hun omgeving. Een voorbeeld: Lise, een vrouw van 35 jaar met een matige verstandelijke beperking heeft te maken met overvraging in haar omgeving. Ze heeft veel praktische vaardigheden aangeleerd en kon zich daarmee goed redden in haar werk op de boerderij (verzorgen van dieren, huishoudelijke klussen). Door een aantal negatieve ervaringen en gebeurtenissen kan Lise niet meer aan wat ze voorheen aankon, terwijl de begeleiders op het werk wel van haar blijven verwachten dat ze haar taken doet. Ze corrigeren haar, geven haar instructies en proberen haar aan te sporen, maar Lise wordt steeds trager. Zo ontstaat er een negatieve spiraal. 28 Afstemming, zowel wat betreft cognitieve als emotionele vermogens, is een centraal begrip. Voor familie en begeleiders van mensen met een verstandelijke beperking is dit een lastige opgave. Ze kunnen zich immers niet laten leiden door de kalenderleeftijd. Er zijn nog geen valide instrumenten voor het bepalen van het sociaal-emotionele niveau van mensen met een verstandelijke beperking. Wel kunnen we hiervan een inschatting maken, om vervolgens zo goed mogelijk af te stemmen op het niveau van functioneren (Došen, 2005; Blokhuis en Van der Poel, in voorbereiding). 1.3.1 aamr-model1 De transactionele benadering van hgd is conform de visie van het aamr-model (2002, American Association on Mental Retardation). Dit model is gebaseerd op een sociaal-ecologische visie op het menselijk functioneren, waarin ook aandacht is voor de interactie tussen de persoon en zijn omgeving. Het aamr-model (2002) richt zich op het multidimensioneel beschrijven en verklaren van het individuele functioneren2, en op het ontwikkelen van interven- 1 2 Met dank aan Wil Buntinx voor zijn bijdrage aan de tekst over het aamr-model. Sinds kort is de aamr gewijzigd in American Association on Intellectual and Developmental Disabilities, zie www.aaidd.org. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:28 Sec2:28 27-10-2007 9:53:44 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten ties om dit functioneren te verbeteren (Buntinx, 2003; Schalock et al., 2007). Ook in dit model staat de afstemming tussen de cliënt en diens omgeving centraal. Het aamr-model vormt een inhoudelijk referentiekader voor diagnostiek en ondersteuning. Een verstandelijke beperking is in dit model als volgt gedefinieerd: ‘Een verstandelijke beperking verwijst naar functioneringsproblemen die worden gekenmerkt door significante beperkingen in zowel het intellectuele functioneren als in het adaptieve gedrag zoals dat tot uitdrukking komt in conceptuele, sociale en praktische vaardigheden. De functioneringsproblemen ontstaan voor het 18de jaar’. Het functioneren van mensen met een verstandelijke beperking wordt gezien als het resultaat van de interactie tussen de aanwezige persoonlijke competenties, de omgevingseisen en de ontvangen ondersteuning. Het functioneren van mensen met een verstandelijke beperking is te begrijpen vanuit een combinatie van vijf dimensies (Buntinx, 2003). In schema 1.1 zijn deze weergegeven. I . Verstandelijke mogelijkheden II. Adaptief gedrag Participatie, III. interactie, sociale rollen IV. Gezondheid en etiologie ONDERSTEUNING 29 INDIVIDUEEL FUNCTIONEREN V. Context Schema 1.1 Dimensies van het aamr-model Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:29 Sec2:29 27-10-2007 9:53:44 Handelingsgerichte diagnostiek Het functioneren van de cliënt kan alleen worden beoordeeld binnen de context waarin hij leeft. Voor de diagnostiek en advisering betekent dit dat we ons niet alleen richten op individuele kenmerken, maar ook op de interactie tussen individu en omgeving. Er behoort een relatie te zijn tussen diagnostiek en ondersteuning: diagnostiek dient in functie te staan van het ontwerpen van ondersteuning. Diagnostiek mag dus nooit een doel op zich zijn. Het aamrmodel biedt hierbij een inhoudelijk kader met de volgende ondersteuningsgebieden: Ontwikkeling, Onderwijs en opvoeding, Huiselijke activiteiten, Leven in de lokale samenleving, Werken, Gezondheid en veiligheid, Gedrag, Relaties, Behartigen van eigen belangen. Box 1.3: Vijf dimensies van het aamr-model (Buntinx, 2003) 1. Verstandelijke mogelijkheden Deze dimensie verwijst naar de verstandelijke vermogens van de persoon. Het gaat om ‘intelligentie’, zoals die wordt gemeten met intelligentietests. Intelligentie wordt omschreven als een algemene mentale functie die betrekking heeft op redeneren, plannen, problemen oplossen, abstract denken, begrijpen van complexe ideeën, snelheid van leren, en leren van ervaringen. 30 2. Adaptief gedrag Adaptief gedrag betreft conceptuele, sociale en praktische vaardigheden die een persoon nodig heeft om in het dagelijkse leven te kunnen functioneren. – Conceptuele vaardigheden: begrijpen en hanteren van taal, lezen en schrijven, begrip van geld en het kunnen overzien en plannen van dagelijkse activiteiten. – Sociale vaardigheden: hanteren van interpersoonlijk contact, handelen vanuit verantwoordelijkheidsbesef, kunnen inschatten van en weerstand bieden aan negatieve beïnvloeding, zich houden aan geldende regels en wetten, en vermijden van een slachtofferrol. – Praktische vaardigheden: activiteiten in het dagelijks leven (adl) zoals eten, aankleden, hygiëne, zich verplaatsen; instrumentele activiteiten zoals maaltijdbereiding, huishoudelijke activiteiten, gebruik van telefoon, omgaan met geld, gebruikmaken van vervoer; vaardigheden met betrekking tot werk; vermijden of voorkomen van gevaarlijke situaties. 3. Participatie, interactie en sociale rollen Mensen functioneren binnen settings, zoals: thuis, gezin, schoolklas, werk, vriendenkring, clubs. Settings horen bij de leeftijd en de cultuur van de betrokkene. Mensen ontlenen aan het functioneren binnen zo’n setting niet alleen een sociale positie maar ook mogelijkheden tot ontwikkeling en tot het krijgen van waardering. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:30 Sec2:30 27-10-2007 9:53:44 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten 4. Gezondheid en etiologie De lichamelijke en geestelijke gezondheid van een persoon met een verstandelijke beperking beïnvloedt in hoge mate zijn functioneren. Een goed gezond persoon kan beter leren, kan meer en gemakkelijker dagelijkse activiteiten aan en kan beter participeren in de samenleving dan iemand met gezondheidsproblemen. Onderkenning van de oorzaken van de verstandelijke beperking is van groot belang voor het inzicht in het functioneren van de persoon en het onderkennen van eventuele co-morbiditeit. 5. Context Context verwijst naar de totale (fysieke en sociale) omgeving waarin de persoon functioneert en omvat drie ecologische niveaus: – de directe omgeving waarin het individu zich bevindt en face-to-face relaties heeft met anderen. Het gaat om settings zoals gezin, woonsituatie, klas, werk en vrijetijdsituatie; – de bredere omgeving, zoals familie, buurt, school, organisaties die ondersteuning bieden en de lokale samenleving; – overkoepelende patronen van de cultuur, de brede samenleving, de sociaal-politieke situatie, de inrichting, wetten en regels die de zorg en ondersteuning reguleren. 1 . 3 . 2 Co n s e q u e n t i e s v a n e e n t r a n s a c t i o n e e l r e f e r e n t i e k a d e r voor de diagnostiek 31 Momenteel verschuift de interesse van de oorzaak van een probleem of stoornis naar de betekenis ervan voor de afstemming tussen begeleider/familie en cliënt. Isarin (2004) heeft hierbij de begrippen wat en wie geïntroduceerd: wat een cliënt heeft en wie de cliënt is. Beide perspectieven zijn van belang, maar voorheen verloren professionals het wie – het unieke en eigene van de cliënt – nog wel eens uit het oog. Wat heeft deze cliënt nodig en wat biedt de omgeving hem daarvan? Veel gedragsdeskundigen hebben affiniteit met deze transactionele benadering. Het biedt hun een optimistische en realistische kijk op de ontwikkeling van cliënten en het daagt hen uit om niet gefi xeerd te blijven op slechte ervaringen in de vroege jaren van de cliënt, maar om te zoeken naar veranderingsmogelijkheden in het hier en nu. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:31 Sec2:31 27-10-2007 9:53:44 Handelingsgerichte diagnostiek Een transactioneel referentiekader heeft verregaande implicaties voor de diagnostiek en advisering. Zo zal een gedragsdeskundige zich in alle fasen van hgd richten op de wisselwerking tussen de cliënt en diens directe omgeving. Hiertoe analyseert de gedragsdeskundige niet alleen factoren van de cliënt zelf, maar ook factoren in diens sociale omgeving: het gedrag van medeleerlingen, huisgenoten, collega’s, familie en van begeleiders in de woon- en werksituatie. Deze kunnen de problemen immers in stand houden of versterken en dus ook oplossen of verminderen. Dit betekent dat handelingsgericht onderzoek zich (ook) richt op de context. Praten over en observeren van interacties binnen de context zijn dan ook belangrijke onderzoeksmiddelen in de onderzoeksfase. Vervolgens richten we de advisering expliciet op de contextfactoren die van invloed blijken te zijn. Door het gedrag of de attitude van een begeleider of familielid te veranderen, kunnen we vaak indirect het gedrag van de cliënt veranderen. Veel cliëntgebonden factoren zijn nauwelijks te veranderen (denk aan ondergemiddelde intelligentie, autisme, dementie), maar de aanpak en de houding van familie en begeleiders is meestal wel te veranderen. 32 Een voorbeeld: Joris voelt zich sociaal afgewezen. Hij gaat bij zijn begeleider op zoek naar aandacht door steeds achter hem aan te lopen en hem vragen te stellen. Deze manier van aandacht vragen leidt tot irritatie bij de begeleider, die zich steeds afstandelijker naar Joris opstelt. Joris merkt dit en voelt zich nog meer afgewezen. Hij gaat als reactie hierop nog sterker en opdringeriger contact maken met de begeleider. Om deze negatieve spiraal te beïnvloeden, kan een gedragsdeskundige de begeleider ondersteunen bij het verminderen van zijn irritatie, bijvoorbeeld door hem inzicht te geven in het waarom van het gedrag van Joris. Op die manier kan de begeleider rustiger op Joris reageren en kan Joris zich meer ontspannen, minder dwingend omgaan met zijn begeleider. Door een verandering in de aanpak van zijn begeleider, krijgt Joris meer vertrouwen en neemt zijn aandachtvragende gedrag af. En hierdoor zoekt de begeleider weer meer contact met Joris. hgd richt zich dus niet op de individuele cliënt, maar op die cliënt in relatie tot zijn omgeving. Afstemming tussen de ondersteuningsbehoeften van de cliënt enerzijds en de verwachtingen van en aanpak in de sociale omgeving anderzijds is cruciaal. Bij gedragsproblemen zijn er vaak ook problemen in deze afstemming. Cliënten verschillen van elkaar in contactname, snelheid, taalvormen, sociale vaardigheden. Maar ook begeleiders en familieleden verschillen van elkaar. Sommige cliënten zijn moeilijker te begeleiden of te onderwijzen dan andere. Daarnaast kan de ene ouder ‘beter’ opvoeden dan Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:32 Sec2:32 27-10-2007 9:53:44 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten de andere. En de ene begeleider kan ‘beter’ een bepaald type cliënten (zoals extraverte cliënten) begeleiden dan de ander (die heeft bijvoorbeeld meer affiniteit met introverte cliënten). Sommige ‘probleemcliënten’ doen het bij de ene begeleider of in de ene woon-/werk-/onderwijssituatie dan ook beter dan bij de andere. Diagnostische hypothesen en het onderzoek zijn daarom gericht op de interactie en afstemming tussen cliënt en omgeving. Bij de oplossing van de problemen spelen deze immers een belangrijke rol. De advisering richt zich op het verbeteren van deze afstemming, het wegnemen van risicofactoren en het versterken van protectieve factoren. Standaardadviezen die voor alle cliënten, begeleiders en familieleden gelden bestaan dan ook niet, want elke situatie is uniek. Hetgeen betrokkenen willen en kunnen veranderen, bepaalt in hoge mate welke adviezen voor hen wenselijk en haalbaar zijn. 1.4 Uitgangspunt 4: hgd acht samenwerken met de cliënt en direct betrokkenen cruciaal Diagnostiek is soms nog onvoldoende afgestemd op de hulpvragen van cliënten, begeleiders en familie. Er wordt dan te weinig daadwerkelijk met hen samengewerkt. Terwijl hun positie de laatste jaren aanzienlijk is versterkt door maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsontwikkelingen. De tijd waarin de gedragsdeskundige haar werk onafhankelijk van de wensen van het cliëntsysteem verrichtte, is zo goed als voorbij. Cliënten hebben formeel het eerste en het laatste woord: zij besluiten of ze zich aanmelden voor diagnostiek en of ze het advies opvolgen. Zij nemen beslissingen en de gedragsdeskundige ondersteunt hen hierbij door heldere informatie te verschaffen. Zij vragen om diagnostiek en advisering op maat. 33 Begeleiders en familieleden worden steeds deskundiger en mondiger. Via scholing en vaktijdschriften verkrijgen zij informatie over stoornissen als autisme, depressie, dementie, adhd en over verschillende therapieën. Ook via patiëntenorganisaties, ouderverenigingen, de populaire pers en internet kunnen zij informatie verkrijgen over diagnostiek en behandeling van allerlei problemen en stoornissen. Hierdoor benaderen cliënten, begeleiders en familie gedragsdeskundigen steeds vaker met concrete vragen (‘Heb ik misschien dyslexie?’; ‘Heeft deze cliënt autisme en zo ja, komt hij in aanmerking voor auti-begeleiding?’) en duidelijke verzoeken (‘Onze zoon heeft volgens ons adhd, dus graag medicatie.’). Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:33 Sec2:33 27-10-2007 9:53:45 Handelingsgerichte diagnostiek Dit vierde uitgangspunt van hgd betreft vooral de attitude van de gedragsdeskundige. De cliënt wordt zoveel mogelijk betrokken bij het diagnostische proces, dat is het streven. Is hij hiertoe niet in staat, dan wordt zijn wettelijk vertegenwoordiger erbij betrokken. Een handelingsgerichte gedragsdeskundige gaat vraaggericht te werk: de hulpvragen bepalen in sterke mate het diagnostische traject, maar toch bepaalt de gedragsdeskundige wat zij al dan niet gaat onderzoeken en hoe. Zij doet immers geen onderzoek dat zinloos is (conform het tweede uitgangspunt van doelgericht werken) of dat niet in het belang van de cliënt is. Ondanks verregaande afstemming op de wensen van de cliënt en het cliëntsysteem, is en blijft de gedragsdeskundige verantwoordelijk voor de opzet en de inhoud van haar onderzoek. 1.4.1 Wie is de cliënt? 34 Een sterke samenwerkingsrelatie is een belangrijke voorwaarde voor valide diagnostiek en effectieve advisering. Maar wie is die cliënt bij hgd ten behoeve van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking? De beroepscode van het nip (1998) geeft daarop het volgende antwoord (artikelen I.1.2.4 en I.5.3): De cliënt is de persoon met wie de psycholoog een professionele relatie aangaat en onderhoudt. In deze handreiking is dat dus de persoon met een verstandelijke beperking. Als de cliënt meerderjarig is, maar niet tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat kan worden geacht (wilsonbekwaam is), dan worden de in de beroepscode aan hem toegekende rechten uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Het uitgangspunt is: de cliënt, ook de meerderjarige wilsonbekwame cliënt, wordt waar mogelijk bij de uitoefening van zijn rechten betrokken. Bovendien handelt de gedragsdeskundige altijd in het belang van de cliënt, ook als dit strijdig is met de wensen van zijn vertegenwoordigers. Box 1.4: Posities van betrokkenen volgens de beroepscode In de beroepscode van het nip3 (1998; 2007, www.psynip.nl) worden de volgende omschrijvingen gegeven: De betrokkene: elke persoon die direct of indirect is betrokken bij het beroepsmatig handelen van de psycholoog of die daardoor in zijn belangen wordt geraakt, zoals een cliënt, opdrachtgever of collega. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:34 Sec2:34 27-10-2007 9:53:45 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten De professionele relatie: de onderzoeks-, adviserings-, begeleidings- of behandelingsrelatie tussen psycholoog en cliënt of cliëntsysteem. De cliënt: de persoon met wie de psycholoog een professionele relatie aangaat, onderhoudt of onderhouden heeft; zoals de patiënt, de onderzochte, enzovoort. Het cliëntsysteem: de groep van meer personen in hun onderling functioneren met wie de psycholoog een professionele relatie aangaat, onderhoudt of onderhouden heeft. De externe opdrachtgever: de persoon of rechtspersoon die de opdracht tot beroepsmatig handelen heeft gegeven, niet zijnde de cliënt, het cliëntsysteem of de verwijzer. De opdracht omvat zowel de vraagstelling die aan het beroepsmatig handelen ten grondslag ligt, als de afspraken omtrent voortgang, procedurele aspecten en rapportage en de financiële afwikkeling van de opdracht. Wettelijk vertegenwoordiger(s): – de ouder(s) van de minderjarige cliënt die het ouderlijk gezag over hem – uitoefent of uitoefenen, dan wel diens voogd; de door de rechter benoemde curator of mentor van de meerderjarige cliënt. 35 Meerderjarige wilsonbekwame cliënt: Als de cliënt meerderjarig is, maar niet tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat kan worden geacht, worden de in de code aan hem toegekende rechten uitgeoefend door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Als ten aanzien van een dergelijke cliënt geen wettelijk vertegenwoordiger is benoemd, worden de rechten uitgeoefend door een door hemzelf aangewezen vertegenwoordiger. Bij gebreke van een dergelijk vertegenwoordiger worden de rechten uitgeoefend door respectievelijk de echtgenoot of levensgezel, ouder, kind, broer of zuster van de cliënt, tenzij de cliënt dat niet wenst, of de psycholoog dat niet in het belang van de client acht. Onverlet het bovenstaande wordt de meerderjarige wilsonbekwame cliënt waar mogelijk bij de uitoefening van zijn rechten betrokken. Strijdigheid met de belangen van de cliënt: Beslissingen van de genoemde vertegenwoordigers worden door de psycholoog niet gevolgd indien hij in de gegeven omstandigheden meent dat dat zou strijden met de belangen van de cliënt. 3 Voor de nip-code is gekozen omdat die het meest recent is en dezelfde artikelen bevat als die van de nvo (1995). Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:35 Sec2:35 27-10-2007 10:04:02 Handelingsgerichte diagnostiek Gedragsdeskundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking hebben niet alleen te maken met de cliënt, maar eveneens met de cliëntsystemen in de woon-, school-, werk- en gezinssituatie van de cliënt. De begeleider en de familie zijn de samenwerkingspartners en de cliënt is de persoon om wiens belangen het gaat. Familieleden zijn vaak een ‘continue factor’; de professionele begeleiders wisselen regelmatig. Bij iedere casus moet duidelijk zijn wie ‘beslissingsbevoegdheid’ heeft en derhalve formeel als ‘samenwerkingspartner, overlegpartner en beslisser’ fungeert. Cliënten en samenwerkingspartners zijn meer dan alleen een informatiebron voor de diagnose of louter uitvoerder van een advies. Bij hgd kunnen zij meerdere rollen vervullen. Deze rollen variëren, afhankelijk van het doel van een bepaalde fase in het diagnostisch proces en van hun wensen en mogelijkheden. De gedragsdeskundige en samenwerkingspartners hebben in iedere fase hun eigen competenties, verantwoordelijkheden en rollen. In gezamenlijk overleg maken zij hierover controleerbare afspraken. Door alle samenwerkingspartners te betrekken in het diagnostische proces wordt hun waardevolle deskundigheid, kennis en ervaring benut. Gebeurt dit niet, dan verdwijnt het contact met hen en zal het werk door de gedragsdeskundige geen enkele functie hebben. 36 Samenwerken vereist een open communicatie en heldere afspraken. Het vereist ook een attitude van warmte, empathie, oprechtheid, begrip en respect. De gedragsdeskundige is daarbij voortdurend gericht op het perspectief van haar cliënt. Door van het begin af aan te overleggen houdt de gedragsdeskundige hier zicht op en kan zij aansluiten bij diens ideeën en wensen. De cliënt wordt op die manier – zoveel mogelijk – actief betrokken bij het gehele diagnostische traject en is daardoor gemotiveerd om een actieve bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen. Om daadwerkelijk mét cliënten in plaats van óver hen te praten, zijn principes van ‘oplossingsgericht werken’ (De Jong en Berg, 2001) verwerkt in de intake-, onderzoeks- en adviesfase van hgd. Tijdens de intakefase analyseren de gedragsdeskundige, hulpvrager en cliënt bijvoorbeeld gezamenlijk de problemen, positieve aspecten en hulpvragen. Zij bespreken hun verklaringen en gewenste oplossingen. Cliënten met een lichte verstandelijke beperking bedenken zelf vaak effectieve en simpele oplossingen (Westra en Bannink, 2006). Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:36 Sec2:36 27-10-2007 9:53:45 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten In de onderzoeksfase kan een cliënt, zijn begeleider en/of familie niet alleen ‘subject van onderzoek’ zijn, maar ook ‘medeonderzoeker’: ze verzamelen dan zelf gericht informatie om een onderzoeksvraag te beantwoorden. De gedragsdeskundige begeleidt hen hierbij en verwerkt de gegevens in haar besluitvorming rondom diagnose en advisering. Hierdoor wordt het ‘een gezamenlijk gedragen diagnose’ in plaats van ‘de diagnose van de gedragsdeskundige’ (‘informed consent’; wgbo, 1995). De betrokkenen reageren vervolgens in de adviesfase op de diagnose: Is deze voor hen herkenbaar? Begrijpen ze deze? Zijn ze het ermee eens? Er is daarna overleg over de aanbevelingen van de gedragsdeskundige. Ook hierin heeft zij de wensen, ideeën en oplossingen van de cliënt, begeleider en/of familie verwerkt, mits zij die in het belang van de cliënt acht. Uiteindelijk kiest de hulpvrager of uitvoerder van het advies welke van de voorstellen hij gaat toepassen en hoe. De hamvraag daarbij is: wat willen en kunnen ze doen? Alleen zijzelf kunnen daar antwoord op geven. Het plan van aanpak of interventieplan wordt eveneens in dialoog met de begeleider, familie en/of de cliënt opgesteld. Zo wordt de aanpak afgestemd op een specifieke woon-, school-, werk- of gezinssituatie. Dit verhoogt de kans van slagen aanzienlijk. 37 Aanbevelingen worden betrokkenen dus voorgelegd in plaats van opgelegd. Het referentiekader van de samenwerkingspartners en de cliënt speelt een cruciale rol bij het gezamenlijk zoeken naar oplossingen voor de problemen die zij ervaren. Zij geven aan wat zij graag veranderd willen hebben en hoe hun leven er uit zou zien als de problemen zijn opgelost. Een ‘paternalistische’ attitude waarbij de gedragsdeskundige optreedt als autoriteit heeft plaats gemaakt voor een ‘cliëntgerichte’ attitude waarbij de gedragsdeskundige aansluit bij de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt. In het gehele proces van diagnostiek en advisering is de gedragsdeskundige gericht op de cliënt en het cliëntsysteem. In de communicatie en verslaglegging gebruikt zij heldere en begrijpelijke taal. Concrete richtlijnen voor ‘constructieve communicatie’ zijn te vinden in Pameijer en Van Beukering (2006, hoofdstuk 4). Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:37 Sec2:37 27-10-2007 9:53:45 Handelingsgerichte diagnostiek 1.5 Uitgangspunt 5: hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken Een eenzijdige nadruk op problemen leidt tot onvoldoende aandacht voor de positieve kenmerken of aspecten van de cliënt en zijn sociale omgeving. Wanneer we vertrekken vanuit klachten en problemen, zoeken we vooral naar kwetsbaarheden. De krachten en competenties van een cliënt, begeleider of familielid zien we daarbij vaak over het hoofd. Terwijl er bij iedere casus, hoe ernstig de problemen ook zijn, eveneens positieve kanten zijn. Een cliënt met eetproblemen kan bijvoorbeeld veel doorzettingsvermogen hebben, een begeleider met een chaotische aanpak geeft de cliënt veel affectieve ondersteuning of een overbelaste moeder heeft veel steun aan haar schoonfamilie. Aandacht voor positieve kenmerken biedt tegenwicht tegen het vormen van een te negatief beeld van de cliënt en zijn begeleiders of familie. Bovendien spelen positieve kenmerken een grote rol bij effectieve interventies. In de praktijk kijken gedragsdeskundigen daarom steeds meer naar wat goed gaat in plaats van alleen maar naar wat slecht gaat. 38 Bij hgd maken we onderscheid tussen positieve kenmerken en protectieve factoren. Positieve kenmerken betreffen gedragingen of situaties waarvan de gedragsdeskundige van mening is dat ze bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de cliënt. Van protectieve factoren is wetenschappelijk aangetoond dat ze een cliënt beschermen tegen de negatieve invloed van risicofactoren; ze bieden de cliënt kansen en mogelijkheden ondanks de aanwezigheid van risicofactoren (paragraaf 1.3). Ook in ontwikkelingspsychopathologisch onderzoek is er steeds meer aandacht voor protectieve factoren. Deze komt men op het spoor door cliënten te bestuderen die zich goed ontwikkelen ondanks de aanwezigheid van een groot aantal risicofactoren. Box 1.5: Voorbeelden van positieve kenmerken uit de literatuur Mensen met een verstandelijke beperking doen relatief vaak negatieve ervaringen op in hun levensgeschiedenis. Dit heeft effect op hun vaardigheden, emoties en relaties (Mevissen, 2005). Ook bestaat er bij hen een groter risico op een problematische sociaal-emotionele ontwikkeling (gebrek aan controle, afname van zelfvertrouwen), wat hen nog kwetsbaarder maakt voor nieuwe negatieve ervaringen. Het is daarom van belang te weten welke factoren en ervaringen positieve belevingen kunnen stimuleren. Volgens Mevissen is zelf- Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:38 Sec2:38 27-10-2007 9:53:45 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten verwerkelijking een onderliggende fundamentele menselijke behoefte, die op allerlei terreinen van het leven van belang is. Belangrijk in de kwaliteit van bestaan zijn onder meer: – psychosociaal welbevinden; – geestelijke gezondheid; – competenties ontwikkelen; – interpersoonlijke relaties; – autonomie ervaren; – persoonlijke ontwikkeling; – emotioneel welzijn. Ook Adriaans (2004) benadrukt dat we bij cliënten met ernstige problemen vaak gefixeerd raken op de negatieve zaken. Hij geeft aan dat de zoektocht naar positieve factoren heel belangrijk is. Hij heeft een profiel opgesteld voor wonen en dagbesteding. Het gaat hierbij om vragen als: – Wat houdt voor deze cliënt ‘kwaliteit van bestaan’ in? – Hoe kunnen problemen worden voorkomen? – Hoe moeten eventuele problemen worden opgevangen? – Welke draagkracht moet de omgeving hebben? – Welke positieve betekenis heeft deze cliënt voor zijn omgeving? De antwoorden op deze vragen worden vertaald naar eisen die worden gesteld aan de woning/plek van dagbesteding, de groepsgenoten/collega’s, het sociale netwerk, de dagbesteding en de begeleiding. 39 Heijkoop (1995) benadrukt in zijn methodiek ‘Anders kijken naar …’ het belang van het uitbouwen van de zelfhandhavende en zelfbeschermende krachten van de cliënt. Het gaat om het ervaren van invloed. Bij het analyseren van videobeelden richt hij de aandacht dan ook op die momenten dat iemand zichzelf bijvoorbeeld níet verwondt of wél kan doorgaan met eten. Hij geeft ook aangrijpingspunten voor een behandelingsplan, vanuit de volgende vier onderdelen: – Invloed op de omgeving. We laten de cliënt ervaren dat hij weer zelf kan kijken, luisteren, voelen, ruiken en bewegen. Hij kan gaan ervaren weer zelf invloed uit te oefenen op zijn omgeving. – Leren omgaan met probleemgedrag. We gaan met zijn allen proberen het probleemgedrag zodanig te hanteren dat de vastgelopen persoon er zelf vat op krijgt en er vervolgens ander gedrag voor in de plaats kan stellen. We helpen hem bij het ontwikkelen van zijn eigen vermogen om zijn probleemgedrag te hanteren. – Vertrouwen in andere mensen. Het voorgaande kan alleen worden uitgevoerd als de cliënt vertrouwen krijgt in anderen. Daar gaan we dus aan werken. We zullen hem de kans geven een veilige afhankelijkheid te ontwikkelen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:39 Sec2:39 27-10-2007 9:53:45 Handelingsgerichte diagnostiek – Emotioneel evenwicht. Behalve het herstel van het primaire ritme, zoals waken en slapen, zoeken we naar een ritmische afwisseling tussen inspanning en ontspanning. Het opmerken, accepteren en aansluiten bij verschillende belevingen van de cliënt is een belangrijk aspect van het contact met hem. Hij wordt geholpen vorm te geven aan heftige opwinding of emoties, zoals boosheid, verdriet, verrukking en plezier. Westra en Bannink (2006) geven voorbeelden van ‘oplossingsgericht werken’ met mensen met een verstandelijke beperking. Oplossingsgericht werken is een visie van waaruit men samen met cliënten met een lichte verstandelijke beperking onderzoekt wat zij zelf kunnen aandragen om problemen op te lossen. Hierbij worden cliënten gestimuleerd om te ervaren dat ze zelf invloed hebben op hun eigen leven; dat ze sterker zijn dan ze denken. Er wordt nadrukkelijk uitgegaan van de competenties en mogelijkheden van cliënten. Er wordt niet uitvoerig ingegaan op de problemen en de voorgeschiedenis, maar met de cliënt samen gezocht naar wat wél lukt. De cliënt kiest het doel en de weg naar dat doel. De begeleider of gedragsdeskundige sluit aan bij de eigen ideeën en oplossingen van de cliënt; hij of zij volgt de ontdekkingen en oplossingen van de cliënt. Zo wordt aangesloten bij de krachten van de cliënt, wat leidt tot een grotere controle over het eigen leven, meer zelfvertrouwen en meer onafhankelijkheid. 40 Ervaringen met hgd hebben ons laten zien dat aandacht voor het positieve in verschillende fasen waardevol is: – Het benoemen van de competenties, kansen en krachten van cliënt, begeleider en familie voorkomt ‘probleem-maximalisatie’; men blijft de problemen in proportie zien. – Het benoemen van positieve aspecten en successen kan ook de sfeer in een gesprek ten goede komen. Expliciet aandacht besteden aan wat cliënt, begeleiders en familie goed kunnen en goed doen, verhoogt hun gevoel van competentie. Het is bemoedigend voor hen om zich te realiseren dat er ook dingen zijn die goed gaan. Dit geeft hoop en verhoogt de motivatie om de problemen op te lossen. Het kan voor een begeleider of ouder een stimulans zijn om een verstoorde interactie met een cliënt te doorbreken. – De aanwezigheid van positieve kenmerken kan ook iets zeggen over de mate van ernst van de problemen: hoe minder positieve aspecten er zijn, des te ernstiger de problemen doorgaans zijn. – De aanwezigheid van positieve kenmerken kan ook aangeven hoe waarschijnlijk een bepaalde hypothese is. De aanwezigheid van een positief kenmerk (zoals een cliënt die goed contact kan onderhouden met huisgenoten) Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:40 Sec2:40 27-10-2007 9:53:45 1 Handelingsgerichte diagnostiek: de uitgangspunten maakt bepaalde hypothesen onwaarschijnlijk (bijvoorbeeld dat er sprake is van autisme spectrumstoornis). – Door in de diagnosestelling niet alleen risicofactoren op te nemen maar ook protectieve factoren, ontstaat een beeld dat de werkelijkheid recht doet. – Door de protectieve factoren te versterken kan een cliënt zich gunstiger gaan ontwikkelen. Het is vaak haalbaarder om protectieve factoren te versterken dan om risicofactoren te verminderen (Carr, 2000). Protectieve factoren voorkomen verslechtering, beïnvloeden de prognose en voorspellen het effect van hulpverlening. Hoe meer protectieve factoren, des te groter de kans op succes. – Bij de advisering fungeren deze factoren als aanknopingspunten voor het ondersteuningsplan. Een specifieke belangstelling of een specifiek talent van de cliënt, de begeleider of het familielid is goed te benutten in een ondersteuningsplan. 41 Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:41 Sec2:41 27-10-2007 9:53:46 Handelingsger_diagn_10esther.indSec2:42 Sec2:42 27-10-2007 9:53:46 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Handelingsgerichte diagnostiek (hgd) is een vraaggestuurde en doelgerichte methodiek: de vragen van een cliënt, begeleider of familielid zijn het uitgangspunt. Zij stellen uiteenlopende vragen aan een gedragsdeskundige en deze beantwoordt de gestelde vragen zorgvuldig. Bij sommige van deze vragen is diagnostiek vereist, bij andere niet. Soms kan de gedragsdeskundige zonder diagnostiek een verantwoord antwoord geven, maar vaak is hier meer informatie voor nodig. Dan kan hgd van toepassing zijn (zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 3.1). Hgd is van toepassing bij drie typen diagnostische vragen: onderkennend, verklarend en adviserend. 1. Onderkennende vragen: wat is er aan de hand?; om welk type probleem of stoornis gaat het? Bijvoorbeeld: – Op welk cognitief niveau functioneert deze cliënt? – Is er bij deze cliënt sprake van paniekaanvallen? Zo ja, wanneer treedt dit gedrag wel/niet op? Wat gaat er aan het gedrag vooraf en wat volgt erop? – Is er sprake van een autisme spectrumstoornis? 2. Verklarende vragen: waarom zijn deze problemen er?; welke factoren van de cliënt en zijn sociale omgeving spelen een rol? Bijvoorbeeld: – Houdt de reactie van de begeleider (de cliënt ontzien) het passieve en teruggetrokken gedrag van de cliënt in stand? – Waarom reageert dit meisje zo opstandig op opdrachten van haar ouders? 3. Adviserende vragen: hoe kunnen we deze cliënt zo goed mogelijk ondersteunen?; welke behandeling heeft deze cliënt nodig? wat kunnen we doen? Bijvoorbeeld: – Hoe is de communicatie tussen deze begeleider en deze cliënt te verbeteren? Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:43 Sec3:43 43 27-10-2007 9:53:46 Handelingsgerichte diagnostiek – Dient de afstemming tussen de mogelijkheden van de cliënt en de eisen die zijn werk aan hem stelt, bijgesteld te worden? – Komt deze cliënt in aanmerking voor ambulante begeleiding bij het zelfstandig wonen? – Heeft deze cliënt speltherapie of creatieve therapie nodig? – Welke woonvorm past bij wat deze cliënt nodig heeft en wil? Vaak gaat het om een combinatie van vragen: men wenst een onderkenning of verklaring met het oog op een advies. Als er informatie nodig is om deze vragen te beantwoorden, dan kan de gedragsdeskundige volgens hgd te werk gaan. 44 Bij de aanmelding gaat men na of het een vraag voor hgd is. hgd verloopt systematisch volgens vijf fasen: intakefase, strategiefase, onderzoeksfase, integratie- en aanbevelingsfase en de adviesfase. Bij een adviserende vraag komt er hierna een interventiefase: het uitvoeren en evalueren van een interventie en/of het aanpassen van het ondersteuningsplan. Ook de uitkomsten van onderkennende en verklarende vragen worden verwerkt in het ondersteuningsplan. Als de interventie succes heeft – de doelen zijn behaald – dan kan men de cyclus afronden. Als er onvoldoende effect is, dan kan men terugkeren naar een eerdere fase van hgd. In deze handreiking gaan we niet verder in op de interventiefase. Daarvoor verwijzen we naar de Leidraden Beeldvorming, Begeleiding en Behandeling van het Samenwerkingsverband nip/nvo Gehandicaptenzorg (Geus, 2005) en naar specifieke begeleidingsmethodieken (bijlage II). In figuur 2.1 is te zien hoe de fasen van hgd zich tot elkaar verhouden. De hgd-fasen hangen nauw samen in een cyclisch proces. Soms blijkt dat een bepaalde fase (of een stap daarin) opnieuw doorlopen moet worden of juist overgeslagen kan worden. Het volgen van de fasen leidt tot een expliciete en controleerbare relatie tussen de hulpvragen van de cliënt, begeleider en/of familie enerzijds en het diagnostische traject en de aanbevelingen van de gedragsdeskundige anderzijds. Niet voor iedere aangemelde cliënt zijn alle hgd-fasen van toepassing; kortere trajecten zijn goed mogelijk (hoofdstuk 3, paragraaf 3.3). Een of meer fasen kunnen versneld worden doorlopen en stappen binnen een fase zijn over te slaan. De onderzoeksfase kan soms helemaal worden overgeslagen. De stap aanbeveling (van fase 4) is alleen nodig bij een adviserende vraag en dus niet bij een onder- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:44 Sec3:44 27-10-2007 9:53:46 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen kennende of verklarende vraag. Om verantwoord te kunnen kiezen welke fase of stap de gedragsdeskundige zal overslaan, dient zij wel alle fasen en stappen goed te kennen. Dan pas kan zij immers besluiten wat zij kan overslaan en waarom. Daarom bespreken we in dit hoofdstuk alle fasen van hgd. Voor een uitgebreide beschrijving met voorbeelden (uit de sector onderwijs) verwijzen we naar Pameijer en Van Beukering (2004). Aanmelding: is het een casus voor HGD? Nee Doorverwijzen Ja 2.Strategiefase: is nader onderzoek nodig? Zo ja: wat zijn de onderzoeksvragen? 1. Intakefase: wat is de vraag precies? Ja Nee 3. Onderzoeksfase: wat zijn antwoorden op onderzoeksvragen? 4. Integratie - en aanbevelingsfase: - hoe integreren we de onderzoeksgegevens? - wat zijn de aanbevelingen? 45 5. Adviesfase: - antwoorden op de vragen? - wat gaan we doen; afspraken? - evaluatie van diagnostisch traject? Interventie en evaluatie: zijn de doelen bereikt? Figuur 2.1 2.1 De vijf fasen van de hgd-cyclus Aanmelding Een cliënt, begeleider en/of familielid stelt een vraag aan de gedragsdeskundige. Deze vraag is de start van de betrokkenheid van de gedragsdeskundige. Vaak is de gedragsdeskundige echter al langer betrokken bij de ondersteuning van de cliënt en dan kan de hulpvraag het startpunt van een hgd-traject zijn. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:45 Sec3:45 27-10-2007 9:53:46 Handelingsgerichte diagnostiek 46 Bij de aanmelding gaat de gedragsdeskundige na: 1. Is de vraag bij mij op de goede plek en heb ik de benodigde deskundigheid voor het beantwoorden van deze vraag? Æ Zo ja, dan gaat de aanmelding door. Æ Zo nee, dan verwijst de gedragsdeskundige door naar een andere professional. 2. Kan ik de vraag nu al verantwoord beantwoorden? Æ Zo ja, dan beantwoordt de gedragsdeskundige de vraag. Æ Zo nee, dan gaat de aanmelding voor het hgd-traject door. 3. Kan de cliënt in het diagnostische traject worden betrokken, is hij wilsbekwaam op het gebied van de gestelde vraag? Æ Zo ja, dan is hij een belangrijke samenwerkingspartner. Welke rol kan deze cliënt vervullen in de verschillende fasen van het traject? Æ Zo nee, wie is zijn wettelijk vertegenwoordiger? Geeft deze toestemming voor diagnostiek? Welke rol kan deze persoon in de samenwerking vervullen? Op welke wijze kan de cliënt wel bij het onderzoek worden betrokken? 4. Wie zijn – gezien de hulpvraag en de huidige situatie – andere samenwerkingspartners in dit geval? 5. Welke beroepsethische regels (zie box 1.4) zijn van toepassing op deze casus? Als van de aanmelding naar de intakefase wordt overgegaan, dan vraagt de gedragsdeskundige zich af: wie zullen we bij de intakefase betrekken en hoe? Dit betrekken bij de intake kan op verschillende manieren: met het voeren van een intakegesprek of het verzamelen van bepaalde intake-informatie, schriftelijk (bijvoorbeeld met een formulier) of telefonisch. Ook het dossier kan waardevolle intakegegevens bevatten. Daarom bevelen we aan om – vanuit de hulpvraag – voorafgaand aan het intakegesprek een dossieranalyse te verrichten, zodat de gedragsdeskundige in dit gesprek niet hoeft te vragen naar ‘de bekende weg’. Dit geldt met name voor informatie over de voorgeschiedenis, eerder gestelde diagnoses, uitgevoerde ondersteuningsplannen en de effecten daarvan. 2.1.1 Met wie gaan we samenwerken? Samenwerken is een essentieel kenmerk van verantwoorde diagnostiek en advisering. Maar het is niet nodig en zeker niet haalbaar om altijd met alle betrokkenen om de tafel te gaan zitten. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:46 Sec3:46 27-10-2007 9:53:46 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Dus: met wie werken we samen bij een specifieke hulpvraag? – Ten eerste: degene die de hulpvraag stelt, is een samenwerkingspartner. Op diens vraag moet immers een antwoord komen. – Ten tweede: de context waarin een probleem zich voordoet, is van invloed op de keuze van één of meer samenwerkingspartners uit de woon-, werk- of schoolomgeving. Wie heeft valide informatie over de problematische en positieve aspecten en de situaties waarin die zich voordoen? Wie heeft ideeën over een aanpak die werkt bij deze cliënt? – Ten derde: ook degene die is betrokken bij de aanpak of oplossing is een belangrijke samenwerkingspartner. Deze persoon zal immers straks met het advies aan de slag gaan. 2.1.2 Participatie van de cliënt? Overwegingen om de cliënt wel of niet te betrekken bij de intakefase zijn onder andere: – Komt de vraag van de cliënt? – Wil de cliënt erbij betrokken zijn? – Gaat het daadwerkelijk om een cliënt-gerelateerde hulpvraag? – Leidt een intakegesprek met de cliënt tot overvraging of overbelasting? Zo ja, welke alternatieven zijn er dan? – Kan de cliënt begrijpen wat er wordt besproken? – Kan de cliënt kenbaar maken hoe hij erover denkt, eventueel met behulp van een ander? – Kan de cliënt de gevolgen van een keuze of beslissing overzien? 47 Indien de cliënt niet bij de intakefase kan worden betrokken, is de vraag: hoe is de cliënt dan toch bij het verdere diagnostisch traject te betrekken? Kortom, het is belangrijk om de keuze van samenwerkingspartners bewust te maken: wiens vraag is het? Wie kan mij de juiste informatie geven? Wie zal het advies gaan uitvoeren? Welke belasting houdt het voor de betrokkenen in om bij een gesprek te zijn? Zo ontstaat een weloverwogen keuze wie op welk moment bij het traject te betrekken. De voorkeur gaat uit naar een traject met alle samenwerkingspartners, waarin ook de gesprekken gezamenlijk worden gevoerd. Zo benut men elkaars (ervarings)kennis, kan men leren van elkaar en is er van meet af aan een goede afstemming tussen alle betrokkenen. Uit praktische overwegingen, of bij meningsverschillen, kan de gedragsdeskundige ervoor kiezen om in eerste Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:47 Sec3:47 27-10-2007 9:53:46 Handelingsgerichte diagnostiek instantie aparte intakegesprekken te voeren, bijvoorbeeld eerst met de begeleiders en daarna met de familie. De gedragsdeskundige probeert eventuele meningsverschillen zo vroeg mogelijk in het diagnostische traject te signaleren en te verhelderen. Verschillende visies en wensen van betrokkenen zijn vaak juist een reden om volgens hgd te gaan werken. De gedragsdeskundige zal de verschillende meningen verhelderen, met als doel tot voldoende consensus te komen, zodat men constructief en effectief kan gaan samenwerken, in het belang van de cliënt. Bij voorkeur is er na de intakefase – dus nog vóór de onderzoeksfase – voldoende consensus om samen verder te gaan. Hoe eerder men ‘op hetzelfde spoor zit’ des te beter. Box 2.1: Wie betrekken we bij de intakefase? Drie voorbeelden 1. Thea 48 Wie heeft het initiatief tot aanmelden genomen? De teamcoördinator meldt Thea aan, samen met de begeleider. Bij Thea is sprake van toenemende agressie, angst en wanen. Er is een medicatieverandering geweest, maar die lijkt onvoldoende te werken. De klachten zijn bekend vanuit haar verleden, maar zijn nu heftiger. Begeleiders geven aan vast te lopen. Medische oorzaken voor het gedrag zijn onlangs uitgesloten. Wat is of zijn de hulpvraag/-vragen? De vraag aan de gedragsdeskundige betreft algemene informatie over psychoses en specifieke begeleidingsadviezen voor het team: hoe kunnen we Thea het beste begeleiden? Wat verwachten en wensen de betrokkenen? De betrokkenen geven aan dat ze Thea de goede begeleiding willen geven zodat ze uit haar wanen kan komen. Hoe moeten we reageren wanneer ze dingen doet die anderen ook niet mogen, hoe haar dan te benaderen? Wie wordt betrokken bij het diagnostische traject en hoe? De gedragsdeskundige plant een gezamenlijk intakegesprek met: 1. de teamcoördinator. Hij heeft de vraag aan de gedragsdeskundige gesteld en zal in een later stadium het plan van aanpak in het team vormgeven. 2. de persoonlijk begeleider. Hij kan informatie geven over de huidige situatie en zal als coördinator van de ondersteuning aan Thea ook samenwerkingspartner zijn. 3. de familie. De gedragsdeskundige vraagt ouders en mogelijk andere familieleden naar de huidige situatie, de voorgeschiedenis en naar de eerder gestelde diagnoses en genomen maatregelen en de effecten daarvan (wat heeft vroeger goed gewerkt?). Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:48 Sec3:48 27-10-2007 9:53:46 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Er zal daarnaast telefonisch contact worden opgenomen met de psychiater om na te gaan in hoeverre de medicatieverandering van invloed kan zijn op het agressieve en angstige gedrag en de wanen van Thea. Thea zal, gezien haar kwetsbaarheid, niet bij het intakegesprek met de teamcoördinator, begeleider en ouders aanwezig zijn. De gedragsdeskundige heeft daarna met haar een intakegesprek over haar beleving, haar wensen en verwachtingen en de oplossingen die ze zelf heeft bedacht. Zij zal Thea vervolgens in de onderzoeksfase observeren in verschillende situaties om te zien wanneer het goed gaat en hoe de omgeving dan reageert. Haar observatievragen zijn: In welke situaties gedraagt Thea zich agressief en angstig en heeft ze wanen en in welke situaties is dit gedrag juist minder of afwezig? Welke aanpak van begeleiders en ouders lijkt hierbij goed te werken? 2. Kees Reden van aanmelding Kees heeft het Syndroom van Down. Op zijn werk is gesignaleerd dat Kees steeds vaker met fantasiefiguren praat, zo meldt de locatiemanager. Hij praat regelmatig met Tommy van Sesamstraat, zijn denkbeeldige vriendje. Dit gedrag heeft hij in de woonvoorziening altijd al laten zien. Vanaf de zomervakantie zijn de gesprekken op zijn werk echter toegenomen. Hij heeft nu ook gesprekken met Pascal en Patricia van de soapserie gtst. De gesprekken die hij met de fantasiefiguren heeft zijn de laatste tijd veel agressiever van toon (bijvoorbeeld: ‘Ik bind je achter de auto!’). Ook zijn vaste begeleider en ouders zien en horen deze gesprekken en maken zich daar zorgen over. Dit gedrag is door hen moeilijk om te buigen. 49 Hulpvragen – Waarom zijn deze gesprekken met fantasiefiguren zo toegenomen? – Waar komen de agressieve thema’s in zijn fantasieverhalen vandaan? – Hoe kunnen we hier het beste mee omgaan op zijn werk? Wie wordt betrokken bij het diagnostische traject en hoe? De gedragsdeskundige plant een gezamenlijk intakegesprek met: 1. de locatiemanager, want die stelt de vraag aan de gedragsdeskundige. 2. de begeleiders van Kees vanuit wonen en werken, omdat het gedrag zich in beide contexten voordoet, maar verschillend wordt beleefd. Zij kunnen informatie uitwisselen over hun visie op het gedrag van Kees en elkaar tips geven over hun aanpak (wat werkt?). 3. de ouders; zij zijn zeer betrokken bij Kees en maken zich grote zorgen om de fantasieverhalen, die steeds agressiever worden. Zij kennen Kees het langst en zijn de ervaringsdeskundigen. Zij weten wellicht waarom het fantaseren is toegenomen en wat voor aanpak hij nodig heeft. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:49 Sec3:49 27-10-2007 9:53:46 Handelingsgerichte diagnostiek Met Kees zal de gedragsdeskundige daarna een apart intakegesprek houden. Vervolgens kan zij Kees in de onderzoeksfase observeren in de contexten van wonen en werken: hoe verlopen de interacties in deze situaties en hoe reageren de begeleiders en andere cliënten op Kees? En, hoe verhoudt dit zich tot zijn fantasiegesprekken? 3. Roel Reden van aanmelding Roel wordt aangemeld omdat hij in het openbaar heeft gemasturbeerd en door zijn werkgever is ontslagen. Zijn begeleider wil graag advies over hoe hem te begeleiden op het gebied van seksualiteit. Hij heeft het gevoel dat Roel het allemaal niet zo serieus neemt en denkt dat er wel weer een nieuwe baan voor hem geregeld wordt. Hulpvraag Hoe kan Roel het beste begeleid worden op het gebied van seksualiteit? 50 Wie wordt betrokken bij het diagnostische traject en hoe? De gedragsdeskundige plant een intake met: 1. Roel, zodat hij zelf kan vertellen wat er is gebeurd en hoe hij de situatie beleeft. Wat voor oplossingen ziet hij zelf? Waarbij wil hij hulp? 2. de begeleider vanuit de woonsituatie. Die heeft de vraag gesteld, kan informatie geven over wat er is gebeurd en zal ook in het vervolgtraject een belangrijke rol spelen. 3. de vader van Roel. Hij is erg betrokken bij Roel, maakt zich zorgen om het ontslag van zijn zoon en wil graag meewerken in het zoeken naar een oplossing. 2.2 Intakefase Hoe gaan we samenwerken met deze cliënt en andere betrokkenen? Handelingsgerichtheid begint al in de intakefase. Van begin af aan is de gedragsdeskundige gericht op het beantwoorden van de hulpvraag. Zij werkt doelgericht: waar wil zij met deze casus naar toe? Wat wil zij bereiken? De centrale vraag daarbij is: wat willen cliënt, begeleider en familie weten en waarom willen zij dat weten? Als zij dat weten, hoe zal dit hun handelen in de woon-, onderwijs-, werk- of gezinssituatie veranderen? Eén van de doelstellingen van de intakefase is informatie te verzamelen zodat de gedragsdeskundige haar Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:50 Sec3:50 27-10-2007 9:53:47 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen strategie kan bepalen: welk diagnostisch traject is hier nodig? Is onderzoek nodig of is een verkort traject voldoende om de vraag goed te beantwoorden? Een ander belangrijk doel van de intakefase is afstemming te bereiken tussen de hulpvrager(s) en de gedragsdeskundige, zodat een constructieve samenwerking mogelijk is. Samenwerking en overleg met direct betrokkenen zijn belangrijke voorwaarden voor acceptatie van de diagnose en het uiteindelijke advies. Daarom brengt de gedragsdeskundige in deze eerste fase de context van de aanmelding in kaart: de reden van aanmelding en hulpvragen, de wensen en verwachtingen van de hulpvragers, de klachten en positieve aspecten die zij beleven, hun attributies en gewenste oplossingen en relevante aspecten uit de voorgeschiedenis, zoals reeds genomen maatregelen. 2 . 2 . 1 Co n t e x t v a n d e a a n m e l d i n g : h u l p v r a g e n , w e n s e n e n verwachtingen van hulpvragers Gedragsdeskundige, cliënt, begeleiders en/of familie gaan een traject van samenwerking in. Of zij zitten reeds in zo’n traject, bijvoorbeeld in het kader van ondersteuning, begeleiding of behandeling. Wederzijdse verantwoordelijkheden, verwachtingen en wensen over het diagnostische traject dienen niet alleen glashelder, maar ook realistisch te zijn. Daarom zal de gedragsdeskundige al in de intakefase bespreken of de verwachtingen van de hulpvragers reëel zijn. Als een verwachting irreëel blijkt te zijn (zoals: ‘Regel jij snel een vriendin voor mij?’), dan zal de gedragsdeskundige duidelijk aangeven dat zij aan deze verwachting niet tegemoet kan komen. Zij zal daarbij ook aangeven wat zij, gezien hun hulpvraag en wensen, wél kan bieden. 51 Na de aanmelding volgt een intakegesprek met direct betrokkenen. De gedragsdeskundige stelt hierbij vragen als: – Wie heeft het initiatief tot deze aanmelding genomen? – Wat is de directe aanleiding voor de aanmelding? – Wat zijn de klachten en positieve aspecten? – Wat zijn de hulpvragen precies? Is er een hulpvraag achter de hulpvraag? – Waarom worden deze vragen gesteld? Wat beoogt men ermee te bereiken? – Waaruit bestaan de verwachtingen en wensen van de hulpvrager? Voorbeelden van hulpvragen zijn: – ‘Mieke is een vrouw met een lichte verstandelijke beperking en ze is zwanger. Hoe gaan we haar en het cliëntsysteem begeleiden?’ (adviserende vraag). Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:51 Sec3:51 27-10-2007 9:53:47 Handelingsgerichte diagnostiek – ‘Nico is een man met het syndroom van Down. Hij is achterdochtig en vertelt vreemde verhalen. Wat zou er met hem aan de hand kunnen zijn? Hangt dit gedrag misschien samen met overvraging, psychose en/of dementie?’ (verklarende vraag). ‘En wat betekent dit dan voor de begeleiding van Nico?’(adviserende vraag). Box 2.2: Intakegesprek met meerdere betrokkenen Reden van aanmelding Lieneke is een vrouw van 48 jaar, zij functioneert op ondergemiddeld niveau (wais tiq tussen 77 en 87). Vier jaar geleden is een obsessieve-compulsieve stoornis vastgesteld. Sinds een half jaar woont ze binnen een nieuwe locatie, nadat ze eerder zelfstandig woonde en slechts enkele uren per week ambulante begeleiding kreeg. Binnen deze nieuwe locatie ervaart het team van begeleiders moeilijkheden. Daarom benaderen zij de gedragsdeskundige met een adviserende vraag. De gedragsdeskundige heeft een gezamenlijk intakegesprek met de begeleider, Lieneke en haar zus. Doel is te inventariseren wat er speelt, wat ze willen weten en waarom ze dat willen weten. Tijdens dit intakegesprek komt de volgende informatie naar voren. 52 Klachten: problemen zoals beleefd door de begeleider, Lieneke en haar zus De begeleider geeft aan dat de dwanghandelingen van Lieneke steeds meer tijd in beslag nemen. Lieneke werkt op dit moment halve dagen omdat haar ADL-vaardigheden (douchen, aankleden, handen wassen) zoveel tijd in beslag nemen dat het voor haar niet meer mogelijk is om hele dagen te werken. Lieneke heeft op dit moment ruim drie uur nodig voor het opstaan en aankleden. Daarnaast geeft de begeleider aan dat het lijkt alsof Lieneke de laatste drie maanden ook somber is. Ze maakt nauwelijks contact met huisgenoten en begeleiders. De zus van Lieneke vertelt dat het altijd zo was dat Lieneke te laat kwam op afspraken. Aanvankelijk ging dit juist beter in deze nieuwe woonsetting, omdat de begeleiders haar stimuleerden en steunden. Zij heeft de indruk dat Lieneke nu minder steun krijgt, waardoor er een terugval is. Ook vindt ze dat Lieneke een negatief zelfbeeld heeft, omdat ze zichzelf met haar huisgenoten vergelijkt en dan met name ziet wat zij minder goed of snel doet. Lieneke zelf vertelt het heel vervelend te vinden dat de andere huisgenoten veel sneller zijn dan zij, dit geldt vooral voor het douchen. Ze vindt het moeilijk dat het haar niet lukt om ‘uit haar bed te springen en de dag te beginnen’. Ze voelt zich verdrietig, eenzaam (mist haar moeder) en slaapt slecht. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:52 Sec3:52 27-10-2007 9:53:47 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Positieve factoren Lieneke vindt het leuk om met huisgenoten te wonen. Ze vindt het hier leuker dan op haar vorige woonplek, waar ze veel alleen was. Ook vindt ze het leuk om dingen te doen met vriendinnen. De samenwerking en communicatie tussen het team van begeleiders, Lieneke en de zus van Lieneke verloopt goed. Zij hebben regelmatig overleg en stemmen een en ander op elkaar af. Relevante voorgeschiedenis Zes jaar geleden werd er onbegrepen dwangmatig gedrag gesignaleerd bij Lieneke. Ze woonde toen zelfstandig met enkele uren ambulante begeleiding per week. Haar moeder nam in die tijd veel huishoudelijke taken van Lieneke over. Na een zoektocht van twee jaar werd bij Lieneke een obsessieve-compulsieve stoornis gediagnosticeerd. De moeder van Lieneke, met wie zij intensief contact had, is vorig jaar onverwacht overleden. Een half jaar geleden is Lieneke binnen de locatie komen wonen, omdat verwacht werd dat dit zou bijdragen aan haar welbevinden. Genomen maatregelen en effecten De begeleiders hebben de laatste maanden geprobeerd om streng op te treden, maar dat werkte niet goed. Lieneke werd daar alleen maar gespannen van en de dwanghandelingen namen aanzienlijk toe. Vervolgens is geprobeerd het probleem juist positiever te benaderen: bekrachtigen en stimuleren van Lieneke, haar nabijheid bieden, haar kleine afgebakende taken geven en werken met een agenda met tijdsafspraken. Dit heeft een positief effect op Lieneke; ze voelt zich erdoor gesteund en ze kan de dwanghandelingen beter doorbreken. Toen het eenmaal beter ging, heeft men de extra begeleiding afgebouwd. 53 Wensen en verwachtingen Zus en begeleider verwachten geen grote veranderingen in het obsessievecompulsieve gedrag van Lieneke, omdat ze hier al zo lang last van heeft en een obsessieve-compulsieve stoornis heeft. Zij wensen dat Lieneke leert om minder negatief over zichzelf te denken, meer contact met huisgenoten krijgt en minder somber wordt. Lieneke’s wens is om net zo snel te worden als haar huisgenoten met opstaan en douchen. Hulpvragen Begeleider: Zou ze een depressie aan het ontwikkelen zijn als reactie op het overlijden van haar moeder? (onderkennende vraag); Op welke manier kunnen wij Lieneke zo begeleiden dat ze minder gehinderd wordt door haar dwanghandelingen en zo zelfstandig mogelijk kan zijn? Hoe stimuleren we contact Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:53 Sec3:53 27-10-2007 9:53:47 Handelingsgerichte diagnostiek met haar huisgenoten? Is behandeling gericht op rouwverwerking nodig? (adviserende vragen). Zus van Lieneke: op welke manier kan het zelfbeeld van Lieneke positiever worden, zodat ze ook gaat zien wat ze wél kan? Hoe kan ze vrolijker worden? Heeft ze meer begeleiding nodig dan ze nu krijgt? (adviserende vragen). Lieneke: wil je mij helpen om sneller te worden, dat ik niet zo lang over alles moet doen, vooral met opstaan en douchen? (adviserende vraag). Verwachtingen en wensen hebben vaak betrekking op: – de rol van de gedragsdeskundige: wat gaat zij precies doen en waarom?; – de diagnose van de cliënt en diens omgeving; – het advies hoe te handelen; – het tijdpad: hoe lang gaat het duren voordat we een antwoord hebben? 54 Soms zijn deze verwachtingen impliciet, ze zijn de gedragsdeskundige niet bekend. Het is daarom noodzakelijk om de hulpvragers altijd te vragen naar hun motieven, zodat deze expliciet worden: wat willen zij met de aanmelding bereiken; waar willen zij naartoe of wat willen zij juist niet? Een goede manier om hierachter te komen is de cliënt, begeleider en/of familie te vragen wat straks – in de adviesfase – voor hen goed nieuws zou zijn en wat slecht nieuws. In hun antwoorden zitten meestal verwachtingen en wensen verwerkt. Een voorbeeld: Michael is betrokken geweest bij een ernstig incident in zijn woonlocatie. Hij heeft een huisgenoot geslagen en ernstig verwond. De gedragsdeskundige wordt ingeschakeld, omdat men wil weten wat er aan de hand is met Michael en hoe met hem om te gaan om dergelijke incidenten te voorkomen. In het gesprek met Michaels ouders vraagt de gedragsdeskundige wat voor hen goed nieuws en slecht nieuws zou zijn. Hiermee beoogt zij zicht te krijgen op hun wensen en verwachtingen. De ouders geven hierop het volgende antwoord: ‘Goed nieuws zou zijn dat er een manier van begeleiden kan worden gevonden waarbij Michael niet meer tot zoiets ergs kan komen. En slecht nieuws zou zijn dat Michael niet langer op deze plek kan wonen, dat hij weg moet, want hij is al zo vaak verhuisd! En wij zijn erg tevreden met deze plek.’ Ook al zijn bepaalde vragen van betrokkenen niet te onderzoeken (zoals: ‘Is het niet leren lezen het gevolg van de moeilijke geboorte?’), ze zijn wel serieus te nemen door er begrip voor te tonen en uit te leggen waarom de vraag niet Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:54 Sec3:54 27-10-2007 9:53:47 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen te beantwoorden is. Sommige verwachtingen zullen reëel blijken te zijn, andere irreëel. Overleg tijdens de intakefase volgt. Irreële verwachtingen worden bijgesteld. De ervaring leert dat mogelijke discrepanties tussen de verwachtingen van de gedragsdeskundige en van de hulpvragers – of tussen betrokkenen onderling – makkelijker voorafgaand aan het onderzoek zijn op te lossen dan achteraf, tijdens de advisering. Men staat in de intakefase meestal nog relatief neutraal ten opzichte van elkaar. Wanneer een discrepantie niet tijdig wordt opgelost, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de samenwerking en voor: – het onderzoek: er is weinig medewerking; – de diagnose: betrokkenen zijn het er niet mee eens; – de advisering: ze accepteren de aanbevelingen niet. Box 2.3: Een voorbeeld van de verwachtingen, wensen en hulpvragen van betrokkenen en de reactie van de gedragsdeskundige daarop Maaike, een meisje van dertien jaar met een ernstige meervoudige beperking, is de laatste twee maanden steeds minder gaan eten. Het team van begeleiders maakt zich ernstige zorgen over haar gezondheid vanwege het risico op ondergewicht. Begeleiders passen daarom vaak vrijheidsbeperkende maatregelen toe, zoals haar handen onder haar hesje (borstfixatie) of rolstoelblad vastzetten. Het team wil nu – liefst per direct – overgaan tot het toedienen van sondevoeding. De ouders van Maaike maken zich ook grote zorgen over de eetproblemen van Maaike, maar ze willen absoluut niet dat er sondevoeding wordt gegeven. Zeker niet omdat Maaike bij hen thuis wel eet. Zij zijn bang dat haar kwaliteit van leven zal dalen wanneer er gekozen wordt voor sondevoeding. De arts heeft geen medische oorzaken bij Maaike gevonden voor het weigeren van voedsel. 55 Voor de gedragsdeskundige is duidelijk wat het motief voor aanmelding is van het team. Ook is haar duidelijk dat het team en de ouders verschillende wensen en verwachtingen hebben. De gedragsdeskundige geeft aan dat zij de zorgen en wensen begrijpt, maar dat zij niet zonder meer mee kan gaan met de wens van het team (toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen en toedienen van sondevoeding), noch met de wens van ouders (geen sondevoeding). Zij wil eerst nagaan: – wat er ten grondslag ligt aan het weigeren van voedsel van Maaike: wanneer/in welke situaties weigert ze voedsel en wanneer/in welke situaties eet ze wel? – welke aanpak heeft zij nodig om beter te gaan eten? Hiervoor heeft de gedragsdeskundige tijd nodig, onder andere om duidelijk te krijgen hoe vaak de problemen zich voordoen en in hoeverre het gedrag van Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:55 Sec3:55 27-10-2007 9:53:47 Handelingsgerichte diagnostiek de begeleiders en ouders van invloed is op het eten van Maaike. Zij wil hiertoe video-opnamen maken van verschillende eetsituaties en daarin de aanpak van de begeleiders en ouders in beeld brengen. Dit zal ongeveer twee weken vergen. Daarna kan zij haar twee vragen beantwoorden en ook die van het team en de ouders. Nu is voor het team en de ouders duidelijk hoeveel tijd waarvoor nodig is. Zij spreken af in de komende twee weken de videobeelden te verzamelen (onderzoeksfase) en vervolgens deze beelden gezamenlijk te gaan bekijken (adviesfase). Begeleiders en ouders weten wat zij wel en niet kunnen verwachten van de gedragsdeskundige en komen zij niet voor onaangename verrassingen te staan. Zij gaan akkoord met de herformulering van de vraag en het tijdpad. De gedragsdeskundige kan nu aan het werk en voelt niet langer de druk om gelijk in te stemmen met het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen en het toedienen van sondevoeding. Zie box 2.9 voor het vervolg! 2.2.2 Klachten en positieve aspecten 56 Tijdens de intakefase informeert de gedragsdeskundige naar de klachten: gedragingen en situaties die de begeleider, het team, de familie of de cliënt als problematisch beleven. Klachten zijn per definitie subjectief: het gaat om ieders persoonlijke beleving. Voorbeelden van klachten betreffende een cliënt zijn: spullen vernielen, eet-/ slaapproblemen, weinig motivatie, passiviteit, somberheid, weglopen of ruzie maken. De gedragsdeskundige vraagt naar concrete voorbeelden en objectieve ondersteuning van deze beleving, zoals observeerbare gedragingen, uitspraken van een cliënt of scores uit een observatieschaal of vragenlijst. De gedragsdeskundige stelt ook vragen als: – wie ervaart welke klachten en sinds wanneer? – wanneer doen deze klachten zich voor en wanneer juist niet? – zijn de verschillende betrokkenen het met elkaar eens? – gaat het alleen om eetproblemen of bijvoorbeeld ook om sociale problemen? – wat maakt het voor de begeleider of familie moeilijk om het gedrag van de cliënt te veranderen of om te buigen? – welke belemmeringen ervaren ze in hun rol van begeleider of familielid? Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:56 Sec3:56 27-10-2007 9:53:47 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Tijdens de intake is er eveneens aandacht voor de positieve aspecten: in welk opzicht ontwikkelt de cliënt zich positief en welke situaties zijn gunstig? Ook deze aspecten zijn subjectief: wat de één als positief ervaart, kan de ander niet als zodanig ervaren. Voorbeelden zijn: een cliënt met een sterke motivatie om te leren, een specifieke belangstelling (zoals muziek of dans) of goede sociale vaardigheden (zoals behulpzaam naar huisgenoten of medeleerlingen). De gedragsdeskundige gaat na wie de positieve aspecten beleeft en in welke situaties die voorkomen. Zij zoekt ook naar wat de familie goed lukt en waarin de begeleiders sterk zijn, bijvoorbeeld een begeleider die de cliënt veel veiligheid biedt, een uitnodigende sfeer creëert en veel positieve feedback geeft. Of ouders die de mogelijkheden en beperkingen van hun kind goed inschatten, hun gedrag daar adequaat op afstemmen en betrokken zijn bij diens welbevinden. Het vragen naar en benoemen van positieve aspecten komt de sfeer in een intakegesprek ten goede en bevordert de samenwerking tussen betrokkenen aanzienlijk, zo is onze ervaring. Expliciet aandacht besteden aan wat de cliënt, begeleiders en familie goed kunnen en goed doen, verhoogt hun gevoel van competentie. Het is bemoedigend voor hen om zich te realiseren dat er ook dingen zijn die goed gaan. De hoeveelheid aanwezige positieve kenmerken kan ook iets zeggen over de mate van ernst van de problemen: hoe minder positieve kenmerken, des te ernstiger de problemen doorgaans zijn. 57 2.2.3 Attributies en gewenste oplossingen Om het diagnostische traject daadwerkelijk af te kunnen stemmen op de cliënt, begeleider en/of familie is het noodzakelijk dat de gedragsdeskundige niet alleen weet welke problematische en positieve aspecten zij ervaren, maar ook op de hoogte is van hun ‘theorie’. Het gaat hierbij onder andere om hun attributies: redenen waaraan zij de problemen toeschrijven of verklaringen die ze ervoor geven. Attributies kunnen betrekking hebben op: – de cliënt, zoals: ‘de cliënt heeft een autistische stoornis’ of ‘dit gedrag is een gevolg van zijn medicatie’; – de woon- of werksituatie, zoals: ‘de begeleider kan deze cliënten niet aan’ of ‘in dit huishouden zitten te veel drukke huisgenoten’; – op de gezinssituatie, zoals: ‘de ouders zijn overbezorgd en verwennend’. De verklaringen kunnen betrekking hebben op de ander (extern) of op de eigen persoon (intern). Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:57 Sec3:57 27-10-2007 10:06:41 Handelingsgerichte diagnostiek Box 2.4: Voorbeelden van externe en interne attributies van betrokkenen Begeleider Externe attributies Interne attributies Deze cliënt is niet gemotiveerd om zich aan de afspraken te houden, daarom zijn er steeds conflicten met huisgenoten. Ik ben als begeleider misschien niet duidelijk genoeg voor deze cliënt. Hij heeft duidelijke gedragsregels nodig, regels waar hij zelf ook achter staat, en daarbij een consequente aanpak van ‘ja is ja’ en ‘nee is nee’. De ouders stellen geen eisen aan zijn gedrag, het maakt hen niet zoveel uit of hij zich aan afspraken houdt of niet. Ouders De andere cliënten op haar werk zijn zo druk, daarom kan zij zich niet concentreren op haar werk. De werkbegeleider is onervaren, ze kan nog niet omgaan met cliënten met een sterke wil. 58 Cliënt Mijn begeleider ziet alleen maar wat ik fout doe. De anderen dagen mij uit. We zijn als ouders misschien te veeleisend, we willen dat ze het goed doet op haar werk. Dat maakt haar gespannen en opstandig, denk ik wel eens. Ik kan er niet tegen als ik het niet snap, dan krijg ik stress en dan lukt het niet meer. Samen met de gedragsdeskundige denken betrokkenen na over mogelijke verklaringen en – in het verlengde daarvan – wenselijke oplossingen. Hoe zou het kunnen komen en wat betekent dit voor de gewenste aanpak van deze problemen? De meeste mensen hebben de neiging om in eerste instantie vooral verklaringen buiten zichzelf te noemen. De redenering ‘het ligt aan de ander’ is dan ook een ‘normale en gezonde reactie’ en is niet per definitie verontrustend. Bovendien kan het ook min of meer terecht zijn. De gedragsdeskundige neemt de attributies serieus en betrekt deze in haar diagnostische oordeelsvorming. Dit betekent níet dat zij alle attributies over- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:58 Sec3:58 27-10-2007 9:53:47 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen neemt als hypothesen en deze gaat onderzoeken (zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 3.4). Het betekent wél dat zij nadenkt over de waarschijnlijkheid van deze attributies en hun relevantie voor de diagnostiek en advisering en dat zij dit bespreekt met de hulpvrager. Op deze manier benut zij daadwerkelijk de visie van de cliënt, de professionele kennis van de begeleiders en de ervaringsdeskundigheid van de familie. Het verhelderen van de zorgen en verklaringen van een hulpvrager geeft ook inzicht in de hulpvraag. Het kan eveneens zicht geven op een hulpvraag achter de hulpvraag: een onderliggende vraag. Deze vraag is niet expliciet verwoord, maar houdt de hulpvrager wel bezig. Het kan bij de ouder gaan om gevoelens van angst (‘Wordt hij ook onhandelbaar, net als zijn neef die vroeger ook zo lastig was?’) of schuld (‘Is hij gehandicapt omdat ik tijdens de zwangerschap zoveel heb gerookt en gedronken?’). Begeleiders kunnen gevoelens van medelijden, onmacht of teleurstelling ervaren (‘Ik heb hem nu al maanden extra aandacht gegeven, maar zonder effect; is hij hier wel op zijn plaats?’). Negeert de gedragsdeskundige dergelijke hulpvragen, dan is de kans op ‘shoppen’ groot. De hulpvrager heeft immers geen antwoord gekregen en zoekt dat vervolgens ergens anders. Het negeren van de visie van de hulpvrager kan ook diens acceptatie van de diagnose of het advies belemmeren. De hulpvrager zal het nut van een advies dat gebaseerd is op een andere visie dan de zijne immers niet inzien. Een begeleider die denkt: ‘Het ligt aan de cliënt en zijn ouders en niet aan mij’, zal een advies in de trant van: ‘De aanpak van de begeleider kan beter afgestemd worden op de beperking van de cliënt’ waarschijnlijk moeilijk aanvaarden. Daarom proberen we externe verklaringen soms nu al in de intakefase om te buigen naar interne verklaringen en spreken we nu al over de mogelijke rol van de betrokkenen bij de oplossing van het probleem. De kans op een advies waar een cliënt, begeleider of familielid zich voor wil inzetten wordt daarmee groter. In de tijd tussen de intake- en adviesfase, zo is onze ervaring, denkt men ook al na over de eigen bijdrage aan de oplossing. Men komt dan in de adviesfase vaak zelf met goede ideeën. 59 De gedragsdeskundige kan in de intakefase haar sterke vermoedens over mogelijke verklaringen benoemen en de reactie van de betrokkenen hierop polsen. Hierbij is het wel van belang dat het in deze fase van de intake uitdrukkelijk gaat om ideeën en vermoedens (hypothesen) en dat de daadwerkelijke toetsing nog moet plaatsvinden in de onderzoeksfase. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:59 Sec3:59 27-10-2007 9:53:48 Handelingsgerichte diagnostiek Kortom, bij hgd hechten we sterk aan het bespreekbaar maken van de eigen ‘theorie’ van betrokkenen, alsook de eigen rol bij de oplossing van het probleem. Door dit open met elkaar te bespreken wordt vaak al een basis gelegd voor een goed advies. Daarom vragen we in het intakegesprek naar hun theorie en hun eigen rol. We benoemen het belang van positief verlopende interacties en de rol van de cliënt, begeleiders en familie daarin: zij doen ertoe; zij maken het verschil! Vertrekken vanuit positief gedrag werkt hierbij meestal goed, zoals: ‘Wat deed jij toen Mila zo goed doorwerkte? Hoe is je dat gelukt?’ Je analyseert dan gezamenlijk die situaties waarin het goed ging. Zo gaat het gesprek niet alleen over problemen, maar ook over mogelijkheden, ondersteuningsbehoeften van de cliënt en gedrag van begeleiders en familie: wat betekenen deze voor de aanpak of oplossing? Zo is men op de toekomst gericht. Dit geeft meer perspectief dan blijven hangen in het verleden. In de intake vragen we de hulpvragers daarom altijd naar hun eigen oplossingen. Zij hebben als ervaringsdeskundigen doorgaans goede ideeën hoe een probleem op te lossen is. De gedragsdeskundige kan deze kennis goed benutten bij het formuleren van haar aanbevelingen (in de integratie- en aanbevelingsfase). 60 Een voorbeeld: Bert is een man van 54 jaar met een matige verstandelijke beperking. Bij dagbesteding heeft hij op het toilet met een schaar zijn penis verwond. Bert masturbeert vaak op het toilet en stopt daarbij soms voorwerpen in zijn penis. Dit keer zijn de betrokkenen erg geschrokken van de verwondingen. Begeleiders en moeder maken zich ernstige zorgen over dit gedrag en zij willen voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. In het intakegesprek vraagt de gedragsdeskundige hen welke oplossingen zij zelf voor ogen zien. Berts moeder vindt het belangrijk dat Bert bij zijn begeleiders aangeeft wanneer hij naar het toilet gaat, zodat zij hem in de gaten kunnen houden. Zijn begeleider denkt als mogelijke oplossing aan meer variatie in zijn activiteitenprogramma, want zij denkt dat het veelvuldig masturberen misschien voortkomt uit verveling. Ook stelt zij voor dat er gericht gewerkt wordt aan het leren masturberen: wat kan wel en niet, wanneer en waar? Bert zelf vindt de plaatjes (pictogrammen) die er voor hem zijn heel mooi en is daar trots op, hij laat die ook graag aan zijn familie zien. Met behulp hiervan verhelderen zijn begeleiders zijn dagprogramma, waaronder het toiletbezoek. Bert wil dat daar ook iets op komt te staan over wat hij wel en niet mag doen op de wc. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:60 Sec3:60 27-10-2007 9:53:48 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen 2.2.4 Relevante voorgeschiedenis en genomen maatregelen De gedragsdeskundige inventariseert relevante informatie uit de voorgeschiedenis, zoals bijzonderheden in de ontwikkeling, ingrijpende gebeurtenissen in gezin of woonlocatie en de ontstaansgeschiedenis van een specifiek probleem. Zij vraagt ook naar reeds verricht onderzoek, diagnoses die zijn gegeven, naar de maatregelen die zijn genomen en naar de effecten daarvan: wat is precies gedaan, wat werkte wel en wat niet? Het is goed mogelijk dat wat toen goed werkte, ook nu weer zal werken en dus aan te bevelen is. Een zorgvuldige analyse van de beschikbare informatie uit het dossier kan bovendien onnodig onderzoek voorkomen. Het kan hierbij gaan om verslagen van een medisch specialist, logopedist, fysiotherapeut, psychiater, avg of huisarts, muziektherapeut, ergotherapeut, maatschappelijk werker, schoolbegeleidingsdienst, revalidatiecentrum, mee of ggz. 2.2.5 Afronding intakefase: werkafspraken Aan het einde van de intakefase is er voldoende afstemming tussen de hulpvragers (onderling) en de gedragsdeskundige om het diagnostisch traject zinvol voort te zetten. Er is perspectief op een constructieve samenwerking. Er zijn één of meer hulpvragen. Deze vragen zijn vertaald naar de typen diagnostische vraagstellingen: onderkennend, verklarend en/of adviserend. Zo weet de gedragsdeskundige welk type onderzoek nodig is. Werkafspraken over het traject, zoals procedures en tijdpad, zijn gemaakt. Hierin zijn de mogelijke bijdragen van de begeleider, familie en/of de cliënt enerzijds en die van de gedragsdeskundige anderzijds aangegeven. De verwachtingen over en weer zijn bekend en reëel. Informatie voor de strategiefase is verzameld; er is zicht op relevante kenmerken van de cliënt en zijn sociale omgeving. 61 Als er sprake is van een multidisciplinair team, kan één teamlid de intakeinformatie verzamelen en samenvatten voor de anderen. Zij bespreken deze gegevens vervolgens in een multidisciplinaire strategiebespreking. 2.3 Strategiefase Wat weten we al, wat moeten we nog weten en waarom moeten we dat weten? De strategiefase is de fase waarin de gedragsdeskundige zelf een afweging maakt over de vraagstelling vanuit de intakefase. Zij reflecteert op de verza- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:61 Sec3:61 27-10-2007 9:53:48 Handelingsgerichte diagnostiek melde informatie en plant het diagnostische traject. Het is een denkproces van de gedragsdeskundige. Een goede strategie voorkomt nutteloze informatieverzameling met ‘weten om te weten’ als leidraad. Bij hgd gaat het om een doelgerichte informatieverzameling met ‘weten om te beslissen en te adviseren’ als leidraad (zie het uitgangspunt doelgerichtheid, paragraaf 1.2). In de strategiefase bepaalt de gedragsdeskundige (of het multidisciplinaire team) de strategie: hoe gaan we – gezien de informatie uit de intakefase – bij deze casus te werk? Dit gebeurt in drie stappen: 1. Wat weten we al? De gedragsdeskundige clustert problematische en positieve gedragingen, gedachten en gevoelens van de cliënt. Zij inventariseert ook de relevante informatie over diens sociale omgevingen. 2. Wat moeten we nog meer weten om de vraagstelling te beantwoorden? Welk diagnostisch traject past hierbij: is onderzoek vereist of kan de casus door naar de integratie- en aanbevelingsfase? 3. Als onderzoek nodig is: de gedragsdeskundige formuleert hypothesen en zet deze om in onderzoeksvragen. Daarna selecteert en onderbouwt zij de relevante onderzoeksvragen en beantwoordt deze. 2 . 3 . 1 S t a p 1 : Wa t w e t e n w e a l ? 62 Voordat de gedragsdeskundige haar strategie kan bepalen, moet zij weten waaruit de huidige problemen en positieve aspecten precies bestaan: welke problemen ondervindt de begeleider of de cliënt in de woon-, school-, vrijetijds- of werksituatie? En ondervinden de familie of de cliënt problemen in de gezinssituatie? En wat gaat juist goed? De intakefase heeft hierover – veelal subjectieve – informatie opgeleverd. De gedragsdeskundige heeft deze informatie geobjectiveerd door gericht te vragen naar concrete voorbeelden of door een vragenlijst of observatieschaal af te (laten) nemen. Dit heeft haar zicht gegeven op de huidige situatie. Meestal weet zij nu al veel. Maar de informatie is van uiteenlopende aard, zoals voorbeelden van gedragingen, gedachten en gevoelens en scores op vragenlijsten of observatieschalen. Om overzicht te verkrijgen ordent zij de problematische of zorgelijke en de positieve aspecten. Hiermee verdwijnen herhalingen van hetzelfde gedrag en daarmee de overlap. Dit kan in de volgende hgd-clusters: Cliëntkenmerken a. Ontwikkelingsniveau, zoals: cognitieve ontwikkeling, spraak-/taalontwikkeling, ruimtelijk inzicht, logisch redeneren, ontwikkelingsprofiel met signi- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:62 Sec3:62 27-10-2007 9:53:48 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen b. c. d. e. ficante verschillen tussen verbaal en performaal iq en tussen de subtests, niveau van zelfredzaamheid en praktische vaardigheden. Sociaal functioneren, zoals: sociale vaardigheden, nabijheid van anderen vermijden of juist opzoeken, dwingend of volgend gedrag, zich verplaatsen in de beleving van anderen, afspraken volgen of overtreden. Emotioneel functioneren, zoals: uitstel van behoeften accepteren; verbaal of nonverbaal uiten van boosheid, blijdschap, angst, verdriet, onzekerheid, spanning, opwinding, trots; onder- of overschatten van de eigen mogelijkheden; initiatiefrijk of initiatiefloos; weerstand tegen verandering; wisselende stemmingen; mate van zelfvertrouwen. Medisch-biologisch functioneren, zoals: medische problemen, lichamelijke ziekten, visus en gehoor, zintuiglijke, sensorische en motorische ontwikkeling, neurologische aandoeningen, epilepsie, medische diagnose (syndroom), medicatiegebruik en bijwerkingen, gebruik van drugs/alcohol, in- en doorslapen, dag/nachtritme, eten/drinken of zindelijkheid. Een belangrijk aandachtspunt in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking betreft eventuele somatische en medische verklaringen voor het gedrag. Deze vraag dient de gedragsdeskundige zowel in de intake- als in de strategiefase mee te nemen. Leervoorwaarden en schoolse vaardigheden, zoals: lezen, spellen, rekenen; motivatie om te leren, werkhouding, concentratie en aandachtsschommelingen, doorzettingsvermogen. 63 Het functioneren van een cliënt kan alleen worden beoordeeld binnen de context waarin hij leeft. We richten ons daarom niet alleen op individuele cliëntkenmerken, maar ook op kenmerken van zijn omgeving en op de interacties daarin. Daarbij kunnen we de volgende clustering hanteren. Contextuele kenmerken, inclusief de interacties in die sociale omgeving De contexten kunnen zijn: a. Wonen; b. Werk of dagbesteding; c. Onderwijs of school; d. Gezin, familie of partner; e. Sociaal netwerk; f. Vrije tijd. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:63 Sec3:63 27-10-2007 9:53:48 Handelingsgerichte diagnostiek Hieronder vallen aspecten zoals: – Zorgvisie, attitude, bejegening, kennis, vaardigheden en competenties van begeleiders (zoals hun beeldvorming op cliëntniveau); – Woon-, werk-, onderwijs- of gezinsklimaat; – Interacties met begeleiders; – Interacties met huisgenoten, collega’s op het werk of medeleerlingen; – Interacties met familieleden/verwanten. Het gaat hierbij nadrukkelijk om gedrag in het hier en nu. De gedragsdeskundige neemt alleen die informatie op die zij – na weging van de informatie – problematisch/afwijkend/zorgelijk of juist positief/sterk/gunstig vindt. Met het ordenen van de verzamelde gegevens verdwijnen herhalingen en voorbeelden van hetzelfde gedrag. Hiermee ontstaat een beter overzicht en de informatie wordt handzamer. Bovendien kunnen de clusters toegang geven tot de vakliteratuur, doordat de gedragsdeskundige gerichter op een bepaald thema kan gaan zoeken. Deze kennis past de gedragsdeskundige toe bij de onderkenning, verklaring en advisering. 64 Positieve kenmerken Per cluster bepaalt de gedragsdeskundige ook welke gedragingen, gedachten of gevoelens positief zijn. Bijvoorbeeld: een cliënt die qua taalontwikkeling zwak is, kan ruimtelijk-constructief juist sterk zijn. Of een cliënt die in de woonsituatie opstandig is, kan in de werksituatie juist coöperatief zijn. Ook hier geldt dat de gedragsdeskundige alleen die informatie opneemt die zij als positief beoordeelt. Deze positieve kenmerken kunnen relevante informatie opleveren over de mate van ernst van een probleem. Hoe minder positieve kenmerken er zijn, hoe ernstiger een probleem doorgaans is. Positieve kenmerken kunnen ook aangeven hoe waarschijnlijk een bepaalde hypothese is. Stel dat ouders probleemgedragingen noemen die zouden kunnen duiden op een autisme spectrum stoornis, maar de begeleiders noemen als positief aspect juist dat de cliënt goed ‘wederkerig sociaal contact’ maakt. In dat geval is een hypothese over autisme onwaarschijnlijk. Clustering volgens een classificatiesysteem of het aamr-model Clustering kan ook volgens een classificatiesysteem zoals de dsm-iv of icd-10. Classificatiesystemen zijn oorspronkelijk gebaseerd op klinische consensus over het samengaan van diverse vormen van probleemgedrag. Ze zijn door de jaren heen bijgesteld op grond van onderzoeksgegevens. Regelmatig vindt revisie plaats, mede op grond van gegevens uit empirisch onderzoek. Classificatie Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:64 Sec3:64 27-10-2007 9:53:48 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen is een bijzondere vorm van clusteren, waarbij de gedragsdeskundige verschijnselen (symptomen) ordent binnen klassen of syndromen. Dit onderbrengen van gedragingen, gedachten en gevoelens in een bepaalde categorie is te beschouwen als een vorm van onderkenning van cliëntkenmerken. Het betreft het toekennen van een label aan een cliënt en kan daarmee het antwoord op een onderkennende vraag zijn, zoals: ‘Heeft deze cliënt een depressie?’ Een belangrijk doel van classificatie is het hanteren van een helder en uniform begrippenkader, zodat de communicatie transparant verloopt. In plaats van de diagnose ‘depressie’ zegt men: ‘Er is sprake van een depressieve stoornis, want cliënt voldoet aan de dsm-iv criteria 1 (depressieve stemming), 2 (vermindering van interesse/plezier), 6 (moeheid/verlies van energie), 7 (gevoelens van waardeloosheid) en 8 (verminderd vermogen tot nadenken/concentreren).’ De classificatie is daarbij een onderdeel van het diagnostische proces, de onderkenning. Daarna kan een verklaring van het onderkende probleem nodig zijn alvorens tot een gedegen advies op maat te kunnen komen. Een classificatie is dus nog geen transactionele verklarende diagnose volgens hgd. Bij hgd gaat het immers om de wisselwerking tussen de unieke cliënt en zijn verschillende omgevingen. De dimensies van het aamr-model kunnen ook als clusters fungeren (zie paragraaf 1.3). Box 2.5: 65 aamr-model als basis voor de clustering van kenmerken van cliënt en context De vijf dimensies van de aamr zijn als clusters te hanteren: 1. Verstandelijke mogelijkheden of intelligentie. 2. Adaptief gedrag: de conceptuele, sociale en praktische vaardigheden die een persoon nodig heeft om in het dagelijkse leven te kunnen functioneren. 3. Participatie, interactie en sociale rollen in de settings van thuis/wonen, gezin, schoolklas, werk, vriendenkring, clubs. 4. Lichamelijke en geestelijke gezondheid; etiologie. 5. Context: 5a. Directe omgeving waarin de cliënt zich bevindt, zoals gezin, woonsituatie, klas en werksituatie. 5b. Bredere omgeving, zoals familie, buurt, school, organisaties die ondersteuning bieden en lokale samenleving. 5c. Overkoepelende patronen van de cultuur, de brede samenleving, de sociaal politieke situatie, de inrichting, wetten en regels van het land. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:65 Sec3:65 27-10-2007 9:53:48 Handelingsgerichte diagnostiek Bij hgd is er een sterke samenhang tussen diagnostiek en ondersteuning om zo tot een goede advisering te komen. Het aamr-model biedt ook voor ondersteuning clusters met de volgende ondersteuningsgebieden: 1. Ontwikkeling; 2. Onderwijs en opvoeding; 3. Huiselijke activiteiten; 4. Leven in de lokale samenleving; 5. Werken; 6. Gezondheid en veiligheid; 7. Gedrag; 8. Sociale relaties; 9. Bescherming en behartigen van belangen. 66 Informatie uit de voorgeschiedenis Relevante informatie over de voorgeschiedenis van de cliënt en diens sociale omgevingen is te benutten in de strategiefase. Deze informatie kan de diagnostische besluitvorming beïnvloeden. Vaak is het van belang om de duur van bepaald gedrag te kennen, bijvoorbeeld als het gedrag minimaal drie of zes maanden aanwezig moet zijn alvorens men van een stoornis mag spreken (bij een onderkennende vraag). Het kan ook als inspiratiebron fungeren bij het formuleren van verklarende onderzoeksvragen: wanneer is het ontstaan?; was er een directe aanleiding?; wat zou deze situatie in stand kunnen houden? Bij een adviserende vraag is het nodig om te weten welke interventies in het verleden zijn toegepast en welke daarvan effectief waren en welke niet. 2 . 3 . 2 S t a p 2 : Wa t m o e t e n w e n o g m e e r w e t e n ? De gedragsdeskundige bestudeert de informatie die in de intakefase is verzameld. Zij doet dit doelgericht: kan zij de vraag al beantwoorden op basis van de beschikbare gegevens of moet zij nog meer informatie verzamelen? – Bij een onderkennende vraag beslist zij of zij voldoende zicht heeft op de aard van de problemen om de vraag te beantwoorden. – Bij een verklarende vraag gaat zij na of zij voldoende inzicht heeft in de factoren die het probleem/de situatie in stand houden of versterken. – Is er genoeg informatie om de onderkennende of verklarende vraag te beantwoorden, dan wordt de onderzoeksfase overgeslagen en gaat de casus naar de adviesfase. Daar geeft de gedragsdeskundige een antwoord op de hulpvraag. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:66 Sec3:66 27-10-2007 9:53:48 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen – Is er onvoldoende informatie om de vraag te beantwoorden, dan gaat de casus naar de onderzoeksfase. – Bij een adviserende vraag gaat zij na of zij de ondersteunings- of begeleidingsbehoeften van de cliënt al kan formuleren. – Kan zij deze al formuleren, dan gaat de casus naar de integratie- en aanbevelingsfase. Daar worden deze behoeften vertaald naar wenselijke aanbevelingen (of voorstellen) voor de begeleiding in de school-, woon-, werk- en/of gezinssituatie. – Is er onvoldoende informatie om de vraag te beantwoorden, dan gaat de casus naar de onderzoeksfase. Van hypothese naar onderzoeksvraag Als de informatie die in de intakefase is verzameld onvoldoende is om de vraag te beantwoorden, dan gaat de casus naar de onderzoeksfase. Daar zal gericht meer informatie worden verzameld. Maar eerst moet de gedragsdeskundige beslissen welke informatie zij nog nodig heeft. Zij formuleert daartoe hypothesen: vermoedens die als een bewering met een bepaalde mate van waarschijnlijkheid zijn geformuleerd en die getoetst kunnen worden. Zij zet deze hypothesen om in onderzoeksvragen: dat moet zij nog weten. Zo kan blijken dat de gedragsdeskundige nog geen begeleidingsdoel kan formuleren, omdat zij onvoldoende inzicht heeft in de factoren die het gedrag in stand houden of versterken. Waar moet de begeleiding of behandeling zich op richten om effectief te kunnen zijn? Welke werkingsmechanismen willen we beïnvloeden? 67 We gaan hierbij uit van een transactioneel referentiekader (conform het derde uitgangspunt): de hypothesen betreffen zowel kenmerken van de cliënt als van diens sociale omgevingen, zoals de woon-, werk-, school- of gezinssituatie. Transactionele hypothesen hebben betrekking op de afstemming tussen de behoeften van de cliënt enerzijds en de aanpak van de begeleiders of de familie anderzijds. Denk bijvoorbeeld aan te hoge verwachtingen van een begeleider of familielid die leiden tot overvraging van de cliënt, of juist te lage verwachtingen die leiden tot onderstimulatie. Een inadequate aanpak van de omgeving kan tot problemen voor de cliënt en/of andere betrokkenen leiden. Bij het bespreken van de opzet van het onderzoek met de direct betrokkenen is deze afstemmingsvisie goed uit te leggen. Zo is te bespreken waarom hun aanpak bij de ene cliënt wel werkt en bij de andere niet. Men kan aangeven dat hun pedagogische aanpak weliswaar goed werkt bij de meeste cliënten, maar bij deze angstige cliënt misschien leidt tot een toename van angst. Hoe om te gaan met de specifieke behoeften van een cliënt? Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:67 Sec3:67 27-10-2007 9:53:48 Handelingsgerichte diagnostiek De gedragsdeskundige formuleert dus enkele hypothesen, zowel ten aanzien van de cliënt als ten aanzien van de context en de mate van afstemming daarin. Deze hypothesen staan ten dienste van de advisering, omdat ze aangeven waar de advisering zich op moet richten: wat beoogt men te beïnvloeden bij de cliënt en/of diens sociale omgeving? Deze hypothesen worden omgezet in onderzoeksvragen. Zijn er (te) veel onderzoeksvragen, dan zal de gedragsdeskundige deze prioriteren: eerst wordt een bepaalde vraag onderzocht en afhankelijk van de uitkomst hiervan al dan niet de volgende. Het is ook mogelijk dat er zich tijdens het onderzoek een nieuwe hypothese voordoet. Zo kan de gedragsdeskundige zich gedurende een intelligentie-onderzoek bijvoorbeeld gaan afvragen of er kenmerken van een ass zijn. Zij kan hierover een hypothese formuleren en deze toetsen. Let wel: de cliënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger dienen hiervan op de hoogte te zijn en de vraag te accorderen. 2.3.3 Stap 3: Het selecteren van onderzoeksvragen: waarom moeten we dat weten? 68 Als richtlijn bij het formuleren van hypothesen geldt (conform het eerste uitgangspunt: systematiek) dat eerst hypothesen worden geformuleerd die: – wetenschappelijk gefundeerd zijn (voldoende ‘evidence based’) of theoretisch solide; – gezien de voorinformatie waarschijnlijk zijn; – voldoende objectief te toetsen zijn. Sommige hypothesen komen helemaal niet aan bod, omdat de voorinformatie hiertoe geen enkele aanleiding geeft of ze zelfs tegenspreekt. We formuleren dus niet ‘onbeperkt’ hypothesen, maar gaan doelgericht te werk en benutten zowel de beschikbare informatie als onze vakkennis. Een andere belangrijke richtlijn is alleen die hypothesen te toetsen (dus te onderzoeken) die van invloed zijn op de diagnostische besluitvorming (conform het tweede uitgangspunt doelgerichtheid). De attitude is niet ‘willen weten om te weten’ maar ‘moeten weten om te kunnen beslissen of adviseren’. We onderzoeken niet alle denkbare onderzoeksvragen, maar maken een selectie op basis van relevantie: wat levert een antwoord op deze vraag ons op? We onderzoeken alleen die factoren van de cliënt en zijn sociale omgeving die noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van een onderkennende of verklarende vraag of het formuleren van een aanbeveling. Bij iedere onderzoeksvraag vragen we ons daarom steeds weer af: voor Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:68 Sec3:68 27-10-2007 9:53:49 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen welke beslissing is deze relevant? We passen daarbij het ‘als-dan principe’ toe: als ik weet dat (…), dan betekent dit voor mijn advies dat (…). Bijvoorbeeld: ‘Als de gedragsproblemen inderdaad mede veroorzaakt worden door een zeer zwakke auditieve informatieverwerking, dan is visuele ondersteuning bij de instructie noodzakelijk.’ Pas als de onderzoeksvraag ertoe doet bij een casus, dat wil zeggen een beslissing beïnvloedt, gaan we deze vraag onderzoeken. Kortom: geen onderzoek tenzij het de besluitvorming kan beïnvloeden. Box 2.6: Wanneer een iq-test afnemen? Het vaststellen van de intelligentie met behulp van een intelligentietest is nodig aangezien het intelligentiequotiënt één van de criteria is om te spreken van een verstandelijke beperking (aamr-definitie, paragraaf 1.4). Daarnaast levert een intelligentietest belangrijke informatie over verschillende specifieke cognitieve (on)mogelijkheden, die aanzienlijk van elkaar kunnen verschillen (disharmonisch intelligentieprofiel). Deze informatie kan worden gebruikt bij het verbeteren van de afstemming tussen de (on)mogelijkheden van de cliënt enerzijds en de ondersteuning vanuit zijn omgeving anderzijds. Ook observaties die zijn verricht tijdens de testafname – zoals de wijze van omgaan met de onderzoeker en materialen alsook de werkhouding – zijn te vertalen in begeleidingsadviezen (Kraijer en Plas, 2006). 69 Voor het aanvragen van een indicatie is een actuele iq-bepaling ook nodig. Bij het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen met een verstandelijke beperking is het zinvol om – als er aanleiding toe is – eens per twee jaar een intelligentiemeting te verrichten. Bij volwassenen met een verstandelijke beperking wordt alleen herhaald intelligentieonderzoek verricht wanneer dit noodzakelijk is. Intelligentie is immers een vrij stabiel kenmerk en de kans is groot dat een herhaalde meting van het iq een vergelijkbare score oplevert, met een spreiding conform de standaardmeetfout, dus zo’n vijf punten hoger of lager (Kraijer en Plas, 2006). Indien er bij de cliënt of de omgeving geen veranderingen hebben plaatsgevonden die kunnen samenhangen met een verandering in het intelligentieprofiel of in het iq, dan heeft een herhaal-de intelligentietest dus weinig zin. Het kost bovendien veel tijd, is mogelijk belastend voor de cliënt en leidt in zo’n situatie niet tot een andere besluitvorming betreffende diagnostiek of advisering. Conform het hgd-uitgangspunt van doelgerichtheid wordt dus alleen een iq-test afgenomen wanneer deze gegevens nodig zijn voor het nemen van Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:69 Sec3:69 27-10-2007 9:53:49 Handelingsgerichte diagnostiek een beslissing omtrent diagnose of advies. Hier volgen voorbeelden van vragen waarbij (onder andere) een intelligentieonderzoek wenselijk is: – ‘Carolien is een vrouw van 28 jaar. Zij heeft vermoedelijk een matige verstandelijke beperking. De informatie die haar wordt aangeboden is hierop gebaseerd. Toch blijkt telkens weer dat Carolien informatie vergeet en door elkaar haalt en is ze regelmatig overstuur. Er is geen intelligentieonderzoek beschikbaar. Daarom willen we onder andere weten: Wat is haar cognitieve niveau en wat zijn de sterke en zwakke kanten van haar cognitief functioneren?’ – ‘Irene is een vrouw van 40 jaar. We denken dat zij in haar huidige werksetting wordt overvraagd. Er is echter geen recent intelligentieonderzoek beschikbaar. Daarom willen we weten: wat is haar cognitieve niveau en wat zijn de sterke en zwakke kanten in haar cognitief functioneren?’ – ‘Theo is een man van 23 jaar. Onlangs heeft hij op zijn werk seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoond. We vragen ons nu af: Wat zijn de mogelijkheden van Theo om te leren zijn gedrag te reguleren met behulp van training of therapie? Welke externe structurering en ondersteuning is noodzakelijk? Graag een cognitief en emotioneel onderzoek.’ – ‘We vermoeden sterk dat Wouter achteruitgaat in zijn functioneren, mogelijk is er sprake van dementie? Kan de gedragsdeskundige zijn intelligentie opnieuw bepalen, zodat we deze score kunnen vergelijken met de gegevens van zeven jaar geleden?’ 70 Belangrijk is om de vraag naar een iq te verhelderen en de verwachtingen van cliënt, begeleiders en familie te bevragen. Soms blijkt er namelijk achter de vraag naar het iq een andere vraag schuil te gaan, bijvoorbeeld over de juiste begeleidingswijze. De vraag naar de gewenste manier van begeleiden is dan de ‘hulpvraag achter de hulpvraag’ (paragraaf 2.1). In zo’n geval zijn de cliënt en betrokkenen meer gebaat met een analyse van de begeleidingsstijl in de context: in hoeverre sluit deze aan bij de behoeften van de cliënt? Zo’n analyse geeft doorgaans meer handvatten voor de begeleiding dan enkel een iq-test. Alleen een iq-test is in dergelijke gevallen onvoldoende voor het beantwoorden van de achterliggende vraag naar reële verwachtingen of gewenste aanpak. Het behoort dan ook tot de verantwoordelijkheid van de gedragsdeskundige om de vraag achter de vraag te verhelderen en te bepalen welke middelen, naast een intelligentietest, nodig zijn om deze vraag daadwerkelijk te kunnen beantwoorden. Ook bij het adviseren op grond van een intelligentieonderzoek is het belangrijk zoveel mogelijk handelingsgericht te werk te gaan. Kraijer en Plas (2006) geven hiervoor enkele aanwijzingen, waaronder het vergelijken van de verbale en performale prestaties en een analyse van het profiel (subtestscores): Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:70 Sec3:70 27-10-2007 9:53:49 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen wat zijn de sterke en de zwakke aspecten en wat impliceren deze voor de ondersteuning van de cliënt? Hoe kunnen we de sterke aspecten benutten ter compensatie van de zwakkere aspecten? In de advisering besteden we dan ook expliciet aandacht aan de concrete consequenties van het profiel: wat betekenen deze voor het dagelijks handelen van begeleiders en familie? De richtlijn alleen noodzakelijke informatie te verzamelen kan indruisen tegen de behoefte van familie, begeleiders of gedragsdeskundigen om ‘van alles en nog wat’ te willen weten over een cliënt, voor de zekerheid en dikwijls vanuit de angst iets over het hoofd te zien. Deze behoefte (‘better safe than sorry’) leidt echter lang niet altijd tot efficiënt, doelgericht en functioneel onderzoek. Het is daarom van belang om na te gaan waarom – met welk doel – een bepaalde onderzoeksvraag wordt onderzocht. 2.3.4 Afronding strategiefase Aan het einde van de strategiefase is de aard en de duur van het diagnostische traject bekend, bijvoorbeeld dat er een observatie in de woon-, school- of werksituatie zal plaatsvinden en dat het advies over twee weken met de betrokkenen zal worden besproken. Of dat onderzoek niet nodig is en dat de casus daarom de onderzoeksfase overslaat. 71 In een cliëntenbespreking of multidisciplinair team hebben de teamleden de strategiebespreking voorbereid. Zij hebben de samenvatting van de intakegegevens bestudeerd, nagedacht over mogelijke hypothesen en hieruit relevante onderzoeksvragen geselecteerd. Deze onderzoeksvragen bepalen welke disciplines onderzoek zullen verrichten. Uiteraard wordt overlap vermeden. Het is bij deze werkwijze goed mogelijk dat niet alle disciplines onderzoek verrichten. Zo neemt een gedragsdeskundige alleen een intelligentietest af indien de iq-bepaling noodzakelijk is voor de diagnose of het advies (zie box 2.6). En een gedragsdeskundige gaat pas observeren als er onderzoeksvragen zijn over de aanpak van de begeleider of over de interacties tussen de cliënt en andere cliënten. Een maatschappelijk werker of andere hulpverlener concentreert zich indien nodig op de aanpak van de ouders en de manier waarop zij omgaan met de verstandelijke beperking van de cliënt. Een arts onderzoekt een cliënt wanneer er vragen op lichamelijk gebied zijn en paramedische disciplines verrichten alleen onderzoek wanneer er op hun terrein specifieke vragen Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:71 Sec3:71 27-10-2007 9:53:49 Handelingsgerichte diagnostiek zijn. Belangrijk in het samenwerken met verschillende disciplines is dat wordt afgesproken wie wat doet en waarom, alsook wie het proces coördineert. Box 2.7: Voorbeelden van hypothesen, onderzoeksvragen en als-danredeneringen Klaas is een man van 61 jaar. Het team van begeleiders meldt hem bij de gedragsdeskundige aan vanwege lichamelijke en geestelijke achteruitgang. Klaas is getrouwd met Rita en tot een half jaar geleden woonden zij samen dicht bij een kleinschalige woonlocatie. Toen werd de ziekte van Parkinson bij hem geconstateerd en werd de zorg door zijn vrouw haar te zwaar. Daarbij kwam dat Klaas ging weglopen, waardoor die woonsituatie te onveilig voor hem werd. Op dat moment is besloten dat Klaas moest verhuizen naar een locatie met 24-uurszorg. Aan Klaas werd verteld dat deze nieuwe plek tijdelijk zou zijn. Zijn huidige lichamelijke en geestelijke situatie zijn echter inmiddels zodanig dat hij niet meer zelfstandig kan wonen. 72 Op het moment van aanmelding geven zijn begeleiders het volgende aan: – Klaas praat erg veel over zijn ziekte, de verhuizing bij Rita vandaan en zijn nieuwe woonplek. – Zij ervaren Klaas vaak als ‘claimend’. – Ze kunnen hem niet altijd de aandacht geven die hij vraagt, waardoor Klaas boos wordt (schelden op hen en zich daarna terugtrekken in zijn eigen kamer). Positief: – Klaas geniet van muziek, dansen en gezelligheid. – Zijn vrouw Rita en zijn begeleiders zijn betrokken bij Klaas, ze werken goed samen en willen zich graag gezamenlijk inzetten om de situatie voor Klaas te verbeteren. Begeleiders en Rita willen weten wat Klaas zelf denkt en verwacht omtrent zijn ziekte en het verloop daarvan. Wat zijn zijn wensen op het gebied van wonen? En ze hebben als vraag: hoe kunnen we Klaas het beste begeleiden in zijn rouwproces over zijn ziekte en het niet meer zelfstandig kunnen wonen met zijn vrouw? Wie bespreekt wat met hem en hoe? De gedragsdeskundige verwoordt samen met betrokkenen drie hypothesen met bijbehorende onderzoeksvragen en als-dan-redeneringen Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:72 Sec3:72 27-10-2007 9:53:49 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Hypothese 1: Het veelvuldig praten van Klaas over zijn ziekte, de verhuizing bij Rita vandaan en zijn nieuwe woonplek hangt waarschijnlijk samen met onvoldoende kennis van zijn ziekte en onbegrip ten aanzien van de gevolgen hiervan. Onderzoeksvraag: Hangt het veelvuldig praten van Klaas samen met het feit dat hij onvoldoende op de hoogte is van zijn ziekte en de concrete gevolgen hiervan? Als Klaas inderdaad onvoldoende weet van zijn ziekte en de gevolgen daarvan voor zelfstandig wonen, dan is het van belang om hem duidelijk te informeren over zijn ziekte en de bijbehorende gevolgen. Hypothese 2: Het claimende gedrag van Klaas wordt versterkt doordat hij onvoldoende regie ervaart in zijn leven. Onderzoeksvraag: Hangt het claimende gedrag van Klaas samen met het feit dat hij onvoldoende regie over zijn leven ervaart? Als blijkt dat Klaas onvoldoende regie over zijn leven ervaart, dan is het belangrijk om hem, binnen zijn mogelijkheden, te betrekken bij het nemen van beslissingen en te betrekken bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. Zo krijgt hij meer grip op zijn leven. Hypothese 3: Klaas wordt boos als begeleiders hem niet de aandacht kunnen geven die hij vraagt, omdat hij zich wellicht onvoldoende serieus genomen en veilig voelt. Onderzoeksvraag: Wordt Klaas boos wanneer hij zich onvoldoende serieus genomen en veilig voelt? Als Klaas aangeeft zich onvoldoende serieus genomen en veilig te voelen bij zijn begeleiders, dan is het belangrijk te investeren in het herstellen van vertrouwen, opbouwen van een band en opdoen van positieve ervaringen in het contact tussen Klaas en zijn begeleiders. Het team heeft daarbij handvatten nodig om op een positieve manier contact te maken met Klaas. 73 Naast bovenstaande mogelijkheden zullen de begeleiders en zijn vrouw Rita inzicht moeten krijgen in de veranderingen die Klaas moet doormaken en wat deze voor hem betekenen, zodat ze bij hun ondersteuning van Klaas kunnen aansluiten bij zijn beleving. Het is ook van belang in te zetten op de positieve aspecten in zijn leven – zoals muziek, dansen en gezelligheid – en deze verder uit te breiden. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:73 Sec3:73 27-10-2007 9:53:49 Handelingsgerichte diagnostiek 2.4 Onderzoeksfase Handelingsgericht onderzoek is doelgericht: van vraag naar antwoord Het doel van deze fase is het beantwoorden van de geselecteerde onderzoeksvragen. De vragen geven sturing aan wat de gedragsdeskundige zal onderzoeken. Met de cliënt, familie en/of de begeleider bespreken we welk onderzoek we gaan doen, hoe en waarom. Onderzoek wordt breed opgevat: het gaat niet alleen om tests, schalen en vragenlijsten, maar ook om diagnostische interviews en observaties van cliëntfactoren, contextuele factoren, interacties en de professionele omgeving in de verschillende contexten (conform het derde uitgangspunt; transactioneel kader). 74 De gedragsdeskundige gebruikt onderzoeksmiddelen die geëigend zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden en die dit zo objectief en valide mogelijk doen. De onderzoeksvraag bepaalt dus het onderzoeksmiddel, en niet omgekeerd!. Voor een overzicht van instrumenten verwijzen we naar Kraijer en Plas (2006) en naar de leidraad Gedragswetenschappelijke Beeldvorming (Van der Kolk et al., 2005; zie ook bijlage I). Verder geven Deb, Matthews, Holt en Bouras (2002) en Došen (2005) praktische tips voor de onderzoeksprocedure, met speciale aandacht voor de specifieke eisen aan de gedragsdeskundige. Daarnaast zijn onderdelen van begeleidingsmethodieken goed in te zetten als kader bij een diagnostisch interview of gerichte observatie (zie box 3.5 en bijlage II). Hiermee wordt het referentiekader van de gedragsdeskundige transparant en inzichtelijk (conform het eerste uitgangspunt van systematiek en transparantie). Handelingsgericht onderzoek is vraaggericht en op maat. Het verschilt dus wezenlijk van standaardonderzoek, waarbij men bij iedere cliënt dezelfde testbatterij afneemt, ongeacht de hulpvraag van betrokkenen en de hypothesen van de gedragsdeskundige. Box 2.8: Een voorbeeld van vraag- antwoordgericht onderzoek Achmed is een jongetje van drieëneenhalf jaar met het syndroom van Down. Een jaar geleden heeft hij een hersenbloeding (cva) gehad, waardoor zijn linkerarm en -been zijn verlamd. Na revalidatie kan hij zijn arm en been inmiddels beter gebruiken. Hij spreekt slechts enkele woordjes Arabisch en Nederlands. Hij is de jongste van drie kinderen in een van origine Marokkaans gezin. De Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:74 Sec3:74 27-10-2007 9:53:49 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen andere kinderen volgen het regulier onderwijs. De ouders van Achmed willen graag een advies voor de schoolkeuze. Hun zoon zit nu op de peuterspeelzaal, maar zal daar over enkele maanden vanaf moeten vanwege zijn leeftijd. De ouders vragen zich af waar Achmed beter op zijn plek is: op een gewone school of in een speciale cluster-3 school? Zij stellen dus een adviserende vraag. De gedragsdeskundige besluit in overleg met de ouders om onderzoek te doen naar de onderwijsbehoeften van Achmed: wat zijn zijn sterke en zwakke kenmerken en wat heeft hij in pedagogisch-didactisch opzicht nodig om zich goed te ontwikkelen? En, wat kunnen een reguliere en een speciale school hiervan bieden? Hiervoor zal de gedragsdeskundige – bij voorkeur samen met de ouders – overleggen met de verschillende scholen waaruit de ouders kunnen kiezen. Daarna doet zij een voorstel betreffende de meest geschikte school voor Achmed. Onderzoeksvragen betreffende de sterke en zwakke kenmerken van Achmed, die relevant zijn voor zijn onderwijsbehoeften en de schoolkeuze 1. Wat is het niveau van cognitief functioneren van Achmed? Welke specifieke cognitieve problemen zijn van invloed op het schoolse leren? En welke sterke cognitieve vaardigheden kunnen we als compensatie benutten in het onderwijs? 75 Onderzoeksmiddel: de mentale schaal en de non-verbale schaal van de bsidii-nl. Resultaten: Achmed heeft in eerste instantie veel interesse voor het testmateriaal. Hij vindt het leuk om eenvoudige taakjes uit te voeren. Er is echter sprake van een korte concentratieboog. Hij heeft nog weinig taakbesef en beschikt nauwelijks over taakgerichtheid. Na enkele moeilijke items en bij voor hem minder interessant materiaal daalt zijn motivatie. Sommige opdrachten weigert hij dan te maken. Score op de bsid-ii-nl: mentale en non-verbale schaal beide negentien maanden. De werkhouding van Achmed heeft de testresultaten waarschijnlijk negatief beïnvloed. Antwoord op onderzoeksvraag 1: Achmed functioneert met zijn drieëneenhalf jaar op een ontwikkelingsniveau van negentien maanden, zowel mentaal als non-verbaal. Er is sprake van een achterstand van ongeveer twee jaar in vergelijking met leeftijdsgenoten. De matige concentratieboog, maar ook het geringe taakbesef en de taakgerichtheid hebben een negatieve invloed op het schoolse leren. Positief is het gegeven dat hij opdrachten die onder en op zijn cognitieve niveau liggen én die aansluiten bij zijn belangstelling (zoals auto’s) gemotiveerd maakt. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:75 Sec3:75 27-10-2007 9:53:49 Handelingsgerichte diagnostiek 2. Over welke algemene leervoorwaarden beschikt Achmed? 76 Onderzoeksmiddel: gerichte observatie tijdens de testafname en op de peuterspeelzaal en een diagnostisch interview met de leidsters van de peuterspeelzaal. Resultaat: Achmed zit nu een jaar op de peuterspeelzaal. Het is een groep van tien tot vijftien kinderen, met twee vaste leidsters en een leidster die speciaal voor Achmed komt. In het afgelopen jaar is hij enorm vooruitgegaan. Achmed kent de patronen, hij weet de weg en voegt zich naar het programma en de regels (zoals voor opruimen, iets pakken en blijven zitten). Hij kan zich goed aanpassen en vertoont eigen initiatief. Hij heeft echter nog veel sturing en begeleiding nodig, vooral omdat hij snel zijn concentratie verliest. Soms mist hij informatie omdat de leidster tegen de hele groep spreekt en niet expliciet tegen hem, of omdat er te snel wordt gesproken. Hij kijkt echter goed naar de andere kinderen waardoor hij weet wat hij moet doen. Dit getuigt van motivatie. Hij komt redelijk zelfstandig over, maar moet bij een aantal zaken wel gestuurd en geholpen worden, zoals bij het opruimen en aankleden. Tijdens het uitvoeren van de taken wordt hij snel afgeleid door wat de andere kinderen doen. Hij accepteert niet altijd de hulp van de leidsters, omdat hij het zelf wil doen. Als hij echt in de problemen komt, vraagt hij wel hulp. Achmed is in zijn handelingen traag waardoor hij meer tijd nodig heeft dan de andere kinderen. Antwoord op onderzoeksvraag 2: Achmed beschikt over een aantal leervoorwaarden zoals: het kennen en accepteren van de patronen en regels, het uitvoeren van eenvoudige opdrachten, aan zijn tafel/op zijn stoel blijven zitten, hij past zich goed aan en toont initiatief, naar andere kinderen en leidsters en hij vraagt zonodig adequaat om hulp. Hij heeft echter ook veel sturing en begeleiding nodig omdat hij snel is afgeleid en omdat hij bepaalde vaardigheden nog onvoldoende beheerst. De communicatie en het tempo behoeven ook extra aandacht. 3. Wat is het niveau van het sociaal-emotioneel functioneren van Achmed? Welke specifieke sociaal-emotionele problemen en krachten zijn van invloed op het schoolse leren en de omgang met andere kinderen en leerkrachten? Onderzoeksmiddelen: gerichte observatie tijdens de testafname en op de peuterspeelzaal, diagnostisch interview met de ouders en de leidsters van de peuterspeelzaal. Resultaat: zowel tijdens de testafname als op de peuterspeelzaal voegt Achmed zich goed naar de situatie. Alleen als tijdens de testafname de items te moeilijk worden, weigert hij en is hij ongemotiveerd. Hij is dan koppig en volhardend. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:76 Sec3:76 27-10-2007 9:53:49 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen Uit de informatie van de leidsters van de peuterspeelzaal blijkt dat hij meestal vrolijk en opgewekt is. Alleen bij een verkoudheid en dergelijke is hij hangerig en passief. Hij maakt goed contact met volwassenen, ook uit eigen initiatief. Het contact is wel vluchtig, hij is snel afgeleid. Hij heeft niet veel contact met de andere kinderen, maar neemt wel initiatieven om het contact aan te gaan (onder andere door te wijzen, iets te laten zien, achter elkaar aan te rennen) en hij kan zich ook goed verweren (wegduwen of hulp van de leidsters vragen). Antwoord op onderzoeksvraag 3: Het niveau van sociaal-emotioneel functioneren van Achmed lijkt overeen te komen met zijn niveau van cognitief functioneren. Er zijn geen specifieke sociaal-emotionele problemen op dit gebied. Zijn manier van contact maken past bij zijn ontwikkelingsniveau. Positief is zijn aanpassingsvermogen in situaties waarin er reële eisen aan hem worden gesteld. Hij is dan vrolijk, maakt goed sociaal contact, neemt initiatieven en is sociaal weerbaar. Conclusie: wat zijn de onderwijsbehoeften van Achmed; wat heeft hij op school nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen? Achmed heeft extra hulp nodig bij de spraak-/taalontwikkeling, het spel, de omgang met medeleerlingen en leerkrachten, het aanvankelijke leren, de werkhouding en zijn zelfredzaamheid. Hij heeft hierbij onder andere nodig: 1. Reële verwachtingen van school en ouders. Achmed heeft een eigen ontwikkelings- en leerlijn met bijgestelde doelen nodig, waarbij zijn ontwikkeling wordt vergeleken met die van hemzelf in plaats van die van andere kinderen en waarbij vooral oog is voor wat hij wél kan en waarin hij vooruitgaat. 2. Opdrachten en spelsituaties die onder of net op zijn cognitieve niveau van rond de 19 maanden liggen en die aansluiten bij zijn belangstellingen, bijvoorbeeld door hem met autootjes te leren ordenen en de kleuren te leren. Doel hiervan is hem succeservaringen te laten opdoen en hem te motiveren voor spel en aanvankelijk leren. 3. Opdrachten en spelsituaties die sterk gestructureerd, kort, concreet en overzichtelijk zijn. 4. Individuele instructie die concreet is door materiaal te benutten en door stap voor stap uit te leggen, via voordoen en nadoen, wat de bedoeling van de opdracht is. 5. Feedback die zowel zijn inzet als zijn prestatie benoemt. Doel hiervan is zijn motivatie en zelfbeeld te verhogen. 6. Vanwege zijn traagheid, heeft hij veel tijd nodig voor het maken van een opdracht. Geef hem daarom liever veel korte kleine opdrachten in plaats van een lange opdracht. 7. Een geduldige leerkracht die het cognitieve niveau van Achmed kent, die weet wat dit betekent voor zijn spel en leren en die haar aanbod kan afstemmen op wat hij nodig heeft. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:77 Sec3:77 77 27-10-2007 9:53:50 Handelingsgerichte diagnostiek 8. Situaties waarin medeleerlingen accepteren dat Achmed ‘anders’ is, ze zijn leuke kanten kunnen zien, hem kunnen helpen bij zijn werkjes, hem positief tegemoet kunnen treden en aardig kunnen reageren op zijn initiatieven naar hen toe. Doel hiervan is zijn sociale vaardigheden uit te breiden en zijn zelfbeeld te verhogen. 9. Een goede samenwerking tussen school en ouders, zodat zij hun aanpak goed op elkaar kunnen afstemmen en elkaar kunnen ondersteunen met tips voor de aanpak. Bovenstaande onderwijsbehoeften worden – na akkoord van ouders – besproken met de directeur, interne begeleider en leerkracht van de reguliere school en de speciale cluster-3 school: wat kunnen zij Achmed hiervan bieden en hoe zouden zij dit realiseren? Wat hebben zij hiervoor nodig qua ondersteuning en extra materialen? Daarbij dient te worden vermeld dat Achmed in het regulier onderwijs via een rugzakje ambulante begeleiding vanuit het speciaal onderwijs (leerlinggebonden financiering cluster 3) kan krijgen. Afhankelijk van de reacties van de scholen zal de gedragsdeskundige de ouders een antwoord geven op hun vraag: de school die het meeste geschikt is voor Achmed omdat die hem het beste kan bieden wat hij nodig heeft. 78 Er dient voor te worden gewaakt de cliënt te problematiseren (conform het vijfde uitgangspunt: aandacht voor het positieve). Bij handelingsverlegenheid gaat het vaak om wat zich afspeelt tussen de cliënt en diens begeleiders. Het gaat dan om de afstemming van wat de cliënt nodig heeft en wat de begeleider daarvan al dan niet biedt. Onderzoek van de cliënt zelf is dan lang niet altijd nodig. Een inschatting van de ‘kwaliteit van de afstemming’ is wel nodig, bijvoorbeeld via een gerichte observatie. De voorstellen in de adviesfase zullen dan betrekking hebben op de aanpak van de begeleider: wat is hierin goed afgestemd en wat kan beter afgestemd worden op de behoeften van deze cliënt? Instrumenten zoals observatie, video-analyse en Transactionele Analyse zijn hierbij ondersteunend. Het model van Mevissen (2005) kan bijvoorbeeld als kader fungeren bij een gesprek over of observatie van interacties en afstemming (zie hoofdstuk 3, box 3.5). 2.4.1 Samenwerken met hulpvragers en direct betrokkenen in de onderzoeksfase Ook al liggen de verantwoordelijkheid en diagnostische deskundigheid bij de gedragsdeskundige, het is van groot belang dat de cliënt, begeleider en familie weet hebben van en instemmen met de onderzoeksprocedure. Daarom wordt Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:78 Sec3:78 27-10-2007 9:53:50 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen voorafgaand aan het onderzoek het onderzoeksplan aan hen voorgelegd: de onderzoeksvragen, hoe deze onderzocht zullen worden en waarom (als …, dan …). De gedragsdeskundige legt hierbij een relatie naar de intakefase, zodat de cliënt, begeleider en familie hun eigen hulpvragen en wensen herkennen. Zo voelen zij zich serieus genomen; hun informatie doet ertoe, het is benut. Als zij het nut van het onderzoeksplan inzien, dan leveren zij een actieve bijdrage aan het onderzoek. Het voorbespreken van het onderzoek leidt tot meer inzicht in en betrokkenheid bij het diagnostische traject. Het verhoogt daarmee de kans op acceptatie van de diagnose en het uiteindelijke advies. Soms is acceptatie van een onderzoeksvraag tevens acceptatie van een mogelijke diagnose. Als ouders bijvoorbeeld akkoord gaan met een vraag naar een verstandelijke beperking of autisme, dan accepteren zij deze vraag, hetgeen iets voorspelt over hun acceptatie van de betreffende diagnose. Ook hierbij komt de ‘als-dan-redenering’ (paragraaf 2.3) van pas. Het maakt voor betrokkenen namelijk duidelijk waarom een onderzoeksvraag relevant is: de uitkomst ervan heeft implicaties voor het advies. Bijvoorbeeld: – Dina’s adl-vaardigheden gaan achteruit. We willen onderzoeken of de huidige ondersteuning nog wel goed op haar zorgvraag is afgestemd. Als dit niet het geval is, dan willen we de ondersteuning beter op Dina’s zorgvraag laten aansluiten. – Yuri is teruggetrokken en somber. Een huisgenoot waarmee hij erg bevriend was (ze waren altijd samen) is drie maanden geleden vertrokken naar een andere locatie. We willen onderzoeken of hij voldoende ondersteuning van de begeleiders krijgt om dit te verwerken. Als dit niet het geval is, dan kunnen we Yuri hierbij ondersteunen met individuele behandeling. – We willen graag weten waarom Erik zich zo heftig verzet tegen alles wat met structuur en gezag te maken heeft; waarom hij de dingen per se op zijn eigen manier wil doen. Als we dat weten, dan kunnen we Erik in de woonen werksituatie beter begeleiden. 79 Begeleiders en familieleden kunnen als medeonderzoeker hun gedrag en dat van de cliënt observeren. Zij kunnen in een dagboek specifieke negatieve en positieve gebeurtenissen bijhouden. Ouders kunnen een vragenlijst invullen waaruit blijkt hoe zij doorgaans reageren in situaties en of hun reacties aanslaan. Begeleiders kunnen met behulp van een vragenlijst reflecteren op hun pedagogische aanpak. Zij kunnen vervolgens aangeven wat ze al goed doen (afgestemd op de behoeften van deze cliënt) en wat ze in hun aanpak willen veranderen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:79 Sec3:79 27-10-2007 9:53:50 Handelingsgerichte diagnostiek 2.4.2 Aandacht voor positieve kenmerken en veranderbaarheid Sommige gedragsdeskundigen zijn gewend hun onderzoek vooral af te stemmen op problemen en risicofactoren. Protectieve factoren spelen echter evenzeer een belangrijke rol bij de diagnose en de oplossing van een moeilijke situatie. Ook hiervoor geldt dat het noodzakelijk is het onderzoek goed voor te bereiden met specifieke onderzoeksvragen over positieve kenmerken of protectieve factoren. Bij een gerichte observatie in de context van onderwijs, werk of wonen of een interview met een begeleider en familie zijn we dus niet alleen geïnteresseerd in situaties waarin het probleemgedrag optreedt, maar gaan we ook doelgericht op zoek naar situaties waarin het juist goed gaat: wanneer eet/slaapt de cliënt wél goed of wanneer interacteert de cliënt wél positief met huisgenoten? Vervolgens stellen we de vraag: wat doen de begeleider of ouders in die situatie anders en is die succesvolle aanpak ook toe te passen in de situatie waarin het moeilijk gaat? Het expliciet benoemen van een succesvolle aanpak van een begeleider of ouder verhoogt diens gevoel van competentie en geeft (weer) perspectief. 80 Tijdens het onderzoek is er ook expliciet aandacht voor de veranderingsmogelijkheden van de cliënt, zijn begeleiders en familieleden. Het effect van bepaalde benaderingen is in dit licht interessant. De gedragsdeskundige kan nagaan in hoeverre zij inzicht hebben in de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt en in hoeverre ze irreële verwachtingen, attributies of angsten kunnen bijstellen. Tijdens een opdracht is te observeren hoe de cliënt de taak aanpakt en oplost, van welk soort hulp hij profiteert, wat het effect is van het aanleren van een strategie en hoe de cliënt reageert op bepaalde feedback bij falen en succes. Tijdens een observatie in de woon-, werk- of dagbestedingssituatie is na te gaan hoe de begeleider opdrachten geeft, hoe hij communiceert over de gedragsregels, interacteert met de cliënt en hoe andere cliënten/huisgenoten op de cliënt reageren. Het gaat hierbij om de pedagogische aanpak van de begeleider en om de veranderbaarheid hiervan. Bij een gesprek na zo’n observatie kan de gedragsdeskundige benadrukken wat goed ging en vervolgens aftasten of deze begeleider bepaalde aspecten in zijn aanpak van deze cliënt wil en kan veranderen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:80 Sec3:80 27-10-2007 9:53:50 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen 2.4.3 Onderzoeken vanuit een transactioneel referentiekader Onderzoek vanuit een transactioneel referentiekader impliceert dat de gedragsdeskundige de sociale omgevingen van school-, woon-, werk- of gezinssituatie ingaat om te praten met direct betrokkenen en om interacties in de context te observeren. In de praktijk onderzoeken gedragsdeskundigen cliënten echter soms alleen in een een-op-eensituatie buiten de context, zoals in een onderzoekskamer. Het onderzoek vindt minder vaak plaats in de context of de sociale omgeving waar de problemen zich voordoen. Het gedrag in een onderzoekskamer is echter vaak anders dan in de dagelijkse situatie. Een client met adhd kan in de een-op-eensituatie stilzitten en zich concentreren, een oppositionele jongere kan zich er sociaal wenselijk gedragen en een angstige vrouw zal zich in die situatie op haar gemak voelen. Het gedrag dat we in deze situatie waarnemen is met andere woorden niet representatief voor het probleemgedrag waarvoor we een verklaring en oplossing zoeken. Gedragsproblemen moeten echter meestal worden opgelost in de context waarin ze optreden: de woon-, werk-, school- of gezinssituatie. Via interacties beïnvloeden cliënt, huisgenoten, begeleiders en ouders elkaar wederzijds. Zij tonen elk hun sterke en minder sterke kanten in de interacties. Bij problemen versterken ze elkaar, maar ze kunnen ook bijdragen aan de oplossing van deze problemen. Gedragsanalyses in de natuurlijke omgeving van de cliënt zijn doorgaans eenvoudiger om te zetten in bruikbare adviezen dan gegevens uit een een-op-eenonderzoek. 81 Er zijn echter vooralsnog weinig instrumenten waarmee de context goed is te onderzoeken. De leidraad Gedragswetenschappelijke Beeldvorming (Van der Kolk et al., 2005) bespreekt instrumenten die geschikt zijn voor mensen met een verstandelijke beperking (zie bijlage I). Ook zij geven aan dat er meer instrumenten nodig zijn om goed zicht te krijgen op interacties in de context. Voor voorbeelden verwijzen we naar hoofdstuk 3, paragraaf 3.6. Bovenstaande betekent niet dat een-op-eenonderzoek nooit zinvol is. Integendeel, het is noodzakelijk bij onderzoeksvragen betreffende de vaardigheden, capaciteiten, gedachten en gevoelens van de cliënt zelf. Zo zal een angstig meisje zich eerst op haar gemak moeten voelen voordat ze kan vertellen over haar angsten, hoe die komen en hoe zij denkt dat die op te lossen zijn. Een-op-eenonderzoek kan ook zicht geven op de mogelijkheden van een cliënt onder optimale omstandigheden. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:81 Sec3:81 27-10-2007 9:53:50 Handelingsgerichte diagnostiek Box 2.9: Een voorbeeld van onderzoek door gerichte observatie Maaike is een meisje van dertien jaar met een ernstige meervoudige beperking. Zij wil de laatste tijd bijna niet meer eten (voor intakegegevens zie box 2.3). De gedragsdeskundige heeft in het intakegesprek met ouders en begeleiders afgesproken dat zij zal nagaan wat er ten grondslag ligt aan het weigeren van voedsel van Maaike en welke aanpak zij nodig heeft om beter te gaan eten. Gezamenlijk is afgesproken dat betrokkenen video-opnamen maken van verschillende eetsituaties en daarbij ook het gedrag van de begeleiders en ouders in beeld brengen. De gedragsdeskundige wil namelijk zicht krijgen op de situaties waarin de eetproblemen zich wel en juist niet voordoen en in hoeverre de begeleidingswijze van invloed is op het al dan niet eten van Maaike (strategiefase). Het gaat om de volgende onderzoeksvragen: 1. Eet Maaike beter bij de ene persoon dan bij de andere? 2. In welke omgeving en bij welke begeleidingsstijl eet Maaike goed? 82 Onderzoeksfase: Er zijn gedurende twee weken video-opnamen gemaakt van eetsituaties. Integratie- en aanbevelingsfase: Deze opnamen zijn bekeken door de gedragsdeskundige, zij heeft deze geanalyseerd en een selectie gemaakt van belangrijke momenten. Hierop heeft zij enkele aanbevelingen gebaseerd. Adviesfase: In een bijeenkomst met het team van begeleiders, de ouders van Maaike en de gedragsdeskundige bekijken zij vier situaties: twee situaties waarin Maaike nauwelijks eet en twee situaties waarin zij wel eet (in één daarvan geeft moeder haar te eten). In deze bijeenkomst worden reacties en tips uitgewisseld. Samen beantwoorden betrokkenen de twee onderzoeksvragen. 1. Eet Maaike beter bij de ene persoon dan bij de ander? Ja. Op basis van de videobeelden blijkt dat er grote verschillen zijn in hoe begeleiders en ouders Maaike eten geven. Op basis van hoe zij Maaike eten geven, is te voorspellen hoe zij gaat eten. Het eetgedrag van Maaike wordt dan ook niet zozeer bepaald door haar voorkeur voor bepaald voedsel of een bepaalde persoon, als wel door de manier waarop deze persoon haar te eten geeft. Hierin zijn een aantal succesvolle aspecten te onderscheiden: ‘voorwaarden voor goed eten’. Aan deze voorwaarden wordt in wisselende mate voldaan. Hoe meer eraan voldaan wordt, des te beter Maaike eet. 2. In welke omgeving en bij welke begeleidingsstijl eet Maaike goed? Uit de beelden blijkt dat de optimale omgeving en begeleidingsstijl voor Maaike zijn: – Een rustige omgeving met heel weinig geluid (bijvoorbeeld niet de blender gebruiken tijdens het eten, dan wordt Maaike afgeleid). Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:82 Sec3:82 27-10-2007 9:53:50 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen – – – – – Een begeleider die echt alleen met Maaike bezig is, die helemaal op haar gericht is als hij haar eten geeft (bijvoorbeeld niet ondertussen praten met een collega). Het eten geven is een vloeiende gebeurtenis en de begeleider stopt niet tussentijds. Wanneer dat wel gebeurt, is dat voor Maaike een signaal dat het eten klaar is. Het is dan onmogelijk om haar weer aan het eten te krijgen. De begeleider maakt, voor hij Maaike de eerste hap aanbiedt, even contact met haar door haar naam te zeggen, haar aan te raken en op het eten te wijzen. Het tempo waarin de begeleider de happen aanbiedt, sluit aan bij het tempo van Maaike. Als zij haar mond opendoet, reageert de begeleider daar meteen op met het aanbieden van eten. Het eten wordt duidelijk afgesloten met een ritueel dat iedereen op dezelfde manier verricht (een afsluitmoment). 2.4.4 Afronding onderzoeksfase Aan het einde van de onderzoeksfase heeft de gedragsdeskundige de onderzoeksvragen een voor een beantwoord. Het verslag is vraag-antwoord-gericht. Voor betrokkenen is inzichtelijk (transparant) hoe de gedragsdeskundige tot haar conclusies is gekomen. 2.5 83 Integratie- en aanbevelingsfase Een verantwoorde diagnose en een bruikbaar advies: dé uitdaging voor een gedragsdeskundige. In deze fase integreert de gedragsdeskundige de tot nu toe verzamelde gegevens tot een samenvattend of integratief beeld, oftewel de diagnose. In dit beeld wordt de relatie tussen de context van de aanmelding enerzijds en de onderzoeksgegevens anderzijds geëxpliciteerd. Het beeld geeft aan wat er aan de hand is met deze cliënt binnen deze school-, woon-, werk- of gezinssituatie. Het is de onderkennende en/of verklarende diagnose. Factoren van de cliënt en zijn sociale omgeving kunnen hierin als risicofactor zijn opgenomen als zij een rol spelen bij het ontstaan, versterken of in stand houden van de problemen. Factoren die de cliënt beschermen tegen risico’s worden als protectieve factoren opgenomen in het integratief beeld. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:83 Sec3:83 27-10-2007 9:53:50 Handelingsgerichte diagnostiek Het integratief beeld bevat drie onderdelen: 1. Context van de aanmelding: de reden van aanmelding en hulpvragen, de wensen en verwachtingen van betrokkenen, de klachten en positieve aspecten die zij beleven (intakefase), alsook de clusters van problemen en positieve factoren van cliënt en omgeving en de onderzoeksvragen (strategiefase). 2. Risicofactoren van de cliënt, begeleiders en/of familie die van invloed zijn op de problemen (deze in stand houden of versterken). 3. Positieve factoren van de cliënt, begeleiders en/of familie. Dit beeld is te beschouwen als een samenvatting van de voorgaande fasen: deel 1 is een beknopte samenvatting van de intake- en strategiefase en de delen 2 en 3 bevatten gegevens uit het onderzoek en een antwoord op de onderkennende en/of verklarende vragen. 84 Vanuit dit integratieve beeld is het doorgaans niet mogelijk direct een wenselijk én haalbaar advies te formuleren. Het integratief beeld geeft aan wát er moet veranderen om de problemen te doen verdwijnen of verminderen, maar geeft niet aan hoe die gewenste verandering het beste is te realiseren bij deze cliënt, deze begeleider en deze familie. Weten wat er aan de hand is en wat er moet veranderen impliceert dus nog niet hoe dit het beste kan gebeuren. Daartoe is een proces van ‘indicatiestelling voor de aanbevelingen’ vereist. Hierbij komen de volgende drie stappen aan de orde: 1. Wat willen we veranderen ten aanzien van cliënt, begeleider en/of familie (de doelen)? 2. Welke ondersteuning in welke sociale omgeving(en) is daartoe gewenst? 3. Is deze ondersteuning haalbaar voor deze cliënt, deze begeleider en/of deze familie? 2.5.1 Argumenten voor en tegen Bij het inschatten van de wenselijkheid van een aanbeveling hanteren we argumenten voor en tegen. Argumenten vóór zijn kenmerken van de cliënt, begeleider, woon-/werkomgeving of familie die de kans van slagen van een bepaalde aanbeveling positief beïnvloeden. Argumenten tégen beïnvloeden die kans negatief. Argumenten voor speltherapie zijn bijvoorbeeld: de cliënt heeft angsten als gevolg van een traumatische ervaring of de cliënt heeft moeite met het uiten van emoties. Een argument tegen speltherapie kan bijvoorbeeld zijn: een cliënt met realiteitsverlies die zichzelf ‘verliest in zijn angstige fan- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:84 Sec3:84 27-10-2007 9:53:50 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen tasieën’ waardoor speltherapie eerder angstverhogend zal zijn dan angstverlagend. Wanneer de problemen van een cliënt sterk samenhangen met het gezinsfunctioneren − de cliënt is bijvoorbeeld ‘de zondebok’ − dan kan dat een argument voor gezinstherapie zijn. We weten welke adviezen in het algemeen wenselijk zijn bij een bepaald probleem of een diagnose; we weten wat meestal werkt. De richtlijn is: geef aanbevelingen waarvan de effectiviteit is aangetoond (‘evidence-based advisering’, zie het eerste uitgangspunt). Maar niet alle aanbevelingen van gedragsdeskundigen kunnen evidence-based zijn, omdat die kennis gewoonweg ontbreekt. En wat in het algemeen goed werkt − en dus een wenselijk advies is − hoeft in een specifiek geval niet goed te werken. Misschien is dat advies voor die betreffende begeleider of ouder niet haalbaar. Veel argumenten voor en tegen de haalbaarheid van een advies zijn dan ook te herleiden tot twee eigenschappen van de betrokkenen: hun bereidheid en hun mogelijkheid om zich in te zetten voor het advies. Met andere woorden: willen en kunnen deze cliënt, deze begeleider en/of deze familieleden dit advies opvolgen? Zien zij het nut ervan in? Hebben zij er vertrouwen in dat het zal werken? Zijn zij bereid zich ervoor in te zetten? Willen zij iets extra’s of anders doen? Kunnen zij de vereiste tijd en energie vrijmaken? Is het advies voor hen praktisch uitvoerbaar? Als dit zo is, dan is de kans van slagen aanzienlijk groter dan wanneer dit niet zo is. Argumenten voor een advies zijn vaak te ontlenen aan de positieve kenmerken van de cliënt en zijn omgeving. 85 Box 2.10: Enkele voorbeelden van argumenten voor en tegen Een begeleider die zijn eigen bijdrage aan de interactieproblemen met een cliënt onder ogen ziet en bereid is hieraan te gaan werken via videobegeleiding is een argument voor video-interactie-begeleiding. Een advies dat aansluit bij het referentiekader van een begeleider heeft een hogere kans van slagen dan een advies dat hier lijnrecht tegenover staat. Als een begeleider de problemen van een cliënt wijt aan de aanpak van diens ouders, dan zal hij het advies ‘ouderbegeleiding’ toejuichen, terwijl hij het advies ‘begeleiding bij zijn eigen aanpak’ waarschijnlijk moeilijker zal accepteren (zie ook paragraaf 2.2, attributies). Als ouders accepteren dat hun inconsistente opvoedingsstijl het angstige gedrag van hun zoon in stand houdt en als zij dit willen oplossen door con- Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:85 Sec3:85 27-10-2007 9:53:51 Handelingsgerichte diagnostiek sistenter te reageren, dan heeft het advies ‘ouderbegeleiding gericht op een meer consistente aanpak’ een hoge kans van slagen. Hun houding is met andere woorden een argument voor ouderbegeleiding. Als ouders echter van mening zijn dat hun zoon bang is, omdat de begeleiders te streng zijn, is het onwaarschijnlijk dat zij het advies ouderbegeleiding zullen opvolgen. Hun houding kan in dit geval als een argument tegen gelden. Een leerkracht die in staat is om een leerling structureel extra individuele opdrachten, hulp en oefentijd te geven, geldt als een argument voor dit advies. 2 . 5 . 2 Va n w e n s e l i j k n a a r h a a l b a a r 86 Bij de argumenten tegen gaat de gedragsdeskundige – straks in de adviesfase – samen met betrokkenen na in hoeverre deze argumenten veranderbaar zijn. Soms heeft zij dit al in de intakefase gedaan, bijvoorbeeld naar aanleiding van het antwoord van een cliënt, begeleider of familielid op vragen als: ‘Waar hoop je op?’, ‘Wat wil je bereiken?’, ‘Wat zou goed nieuws zijn en wat slecht nieuws?’, ‘Welke diagnose of welk advies wil je liever niet?’ of ‘Waar ben je bang voor?’ De gedragsdeskundige kan in de intake- en/of adviesfase nagaan of een cliënt, begeleider en/of familielid op andere gedachten is te brengen. Zijn ze te motiveren om zich toch in te zetten, ondanks hun aarzelingen? Is er een manier om de vereiste tijd vrij te maken en zo het advies beter uitvoerbaar voor hen te maken? Wanneer, onder welke voorwaarden, zouden ze dit advies wél zien zitten? Hoe maken we het plan haalbaar voor hen; wat hebben zij daarvoor nodig? Enzovoort. We redeneren hierbij van wenselijk naar haalbaar (en niet omgekeerd): hoe maken we het wenselijke haalbaar in deze situatie? We overwegen in deze fase altijd systematisch alternatieve adviezen naast ons ‘voorkeursadvies’ (zie box 1.1). Hiermee beogen we de ‘valkuil van vooringenomenheid’ te vermijden. Bij ‘vooringenomenheid’ kiezen we snel één advies, zoeken daar vervolgens alleen argumenten vóór bij en zien daardoor argumenten tégen over het hoofd. Hierdoor is het mogelijk dat we de cliënt een wellicht effectiever advies onthouden. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:86 Sec3:86 27-10-2007 9:53:51 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen ‘Indicatiestelling voor aanbevelingen’ is cruciaal, omdat het de expliciete schakel vormt tussen de diagnostische bevindingen enerzijds en de uiteindelijke advisering anderzijds. Hiermee ‘vertaalt’ de gedragsdeskundige de diagnose in een advies en systematiseert ze de stap van een wenselijk naar een haalbaar advies. Deze beslissingen zijn te structureren met de volgende vier stappen: 1. Welke ondersteuningsdoelen formuleren we voor deze cliënt? 2. Wat heeft deze cliënt nodig om de doelen te behalen: wat zijn diens ondersteuningsbehoeften? 3. Wat hebben zijn begeleiders en/of familie nodig om te kunnen voldoen aan de ondersteuningsbehoeften van de cliënt? 4. Hoe ziet het gewenste interventieplan eruit? Met het oog op wat we willen bereiken, onze doelen, beoordelen we: welke aanbevelingen zijn dan wenselijk? Deze aanbevelingen kunnen betrekking hebben op de meest geschikte woon-, vrijetijds-, school- of werksituatie of op een gewenste vorm van begeleiding of behandeling. De gedragsdeskundige formuleert de gewenste aanbevelingen of voorstellen en onderbouwt deze met argumenten voor én tegen. Na weging van de argumenten bepaalt ze welke aanbeveling het meest wenselijk en welke minimaal noodzakelijk is. Ze kan de aanbevelingen dus ordenen van ‘meest wenselijk tot minimaal noodzakelijk’. De manier waarop de gedragsdeskundige hiertoe is gekomen is inzichtelijk, omdat zij de alternatieven – met argumenten voor én tegen – heeft opgesomd. De marges van ‘meest wenselijk’ en ‘minimaal noodzakelijk’ bepalen de grenzen waarbinnen ze straks – in de adviesfase – gaat overleggen met betrokkenen: welke aanbeveling kiest de cliënt, zijn begeleider en/of zijn familie? 87 Uiteindelijk kiezen direct betrokkenen uit deze aanbevelingen, en de gekozen aanbeveling wordt het advies waarmee men aan de slag gaat. Bij deze keuze – die in de adviesfase plaatsvindt – speelt de haalbaarheid meestal een doorslaggevende rol. Hierbij hanteert de gedragsdeskundige echter ook uitdrukkelijk een ondergrens: het minimaal noodzakelijke. Haar professionele verantwoordelijkheid – zij geeft aanbevelingen in het belang van de cliënt (zie box 1.4) – maakt dat zij ook moet aangeven wat de ondergrens is. Dit bepaalt de speelruimte van de onderhandelingen: dat moet in ieder geval gebeuren willen we de situatie voor deze cliënt verbeteren. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:87 Sec3:87 27-10-2007 9:53:51 Handelingsgerichte diagnostiek Box 2.11: Een voorbeeld van van wenselijk naar haalbaar Stef is een jongeman van twintig jaar. Hij wordt bij de gedragsdeskundige aangemeld omdat hij blijft teruggrijpen op vervelende gebeurtenissen uit zijn jeugd. Problemen die begeleiders noemen zijn: woede-uitbarstingen (bonken met zijn hoofd tegen de muur, opstandig gedrag naar begeleiders) en zeggen dat hij van het balkon af wil springen. Zowel zijn omgeving als Stef zelf hebben hier last van. De begeleiders vragen zich af waarom hij zo heftig reageert (verklarende vraag). Wat kunnen we wel en niet van hem verwachten? Ze willen ook graag tips: hoe kunnen we Stef assertiever maken? (adviserende vraag). De gedragsdeskundige spreekt met de begeleiders en met Stef af dat zij een psychologisch onderzoek, inclusief een observatie, zal verrichten om deze vragen te beantwoorden. 88 Uit dit onderzoek blijkt het volgende: Stef wil alles graag goed doen en hij heeft te hoge verwachtingen van zichzelf (‘Ik moet gewoon normaal zijn.’). Hij maakt in eerste instantie niet de indruk veel beperkingen te hebben. Hij praat stoer over wat er allemaal goed gaat in zijn leven. Hierdoor overschat men hem al snel. Zijn begeleiders verwachten dan ook vaak te veel van hem qua aanpassingsvermogen. Op de WISC-III blijkt dat Stef een gemiddelde handelingskant heeft (Performaal iq ligt met 95 procent zekerheid tussen 93 en 103). Zijn verbale mogelijkheden zijn daarentegen ruim ondergemiddeld (Verbaal iq ligt met 95 procent zekerheid tussen 69 en 79). Dit belemmert hem in het zich adequaat uiten in woorden. Dit taalprobleem verergert als iets hem niet lukt, hetgeen tot veel frustraties leidt. Deze frustraties uit hij in woedeuitbarstingen. Dit gebeurt vooral in emotioneel beladen situaties, zoals wanneer hij ervaart dat zijn jongere broer meer kan dan hij. Daarnaast heeft Stef een negatief zelfbeeld. Dingen in zijn omgeving die misgaan, betrekt hij direct op zichzelf: ‘Het is mijn schuld.’ Schuldgevoelens zijn hier het gevolg van. Als hij zijn frustraties heel lang binnenhoudt (‘opkropt’), dan volgt er een woede-uitbarsting of een sombere bui waarbij hij aangeeft het leven niet meer te zien zitten (‘Ik kap ermee.’). Als hij op zijn gedrag wordt aangesproken, valt hij terug in klagen over zijn ‘slechte jeugd’. Hij heeft op dit moment een zeer beperkt repertoire om zijn woede-uitbarstingen te voorkomen. Zijn enige eigen oplossing is ‘tot tien tellen’, maar dit werkt niet, zoals hij zelf aangeeft. Positief: uit observaties blijkt dat er situaties zijn waarin Stef zich assertief gedraagt, dus hij beheerst die vaardigheid wel. Het gaat dan vooral om emotioneel neutrale situaties, zoals tijdens het eten met huisgenoten afspraken maken over huishoudelijke klussen. Ook zijn begeleiders reageren in deze situaties adequaat: zij benoemen direct en concreet wat hij goed doet en spreken hun waardering daarvoor uit op een manier die Stef goed begrijpt. Positief is ook het gegeven dat Stef gemotiveerd is om zijn woede-uitbarstingen te Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:88 Sec3:88 27-10-2007 9:53:51 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen voorkomen en te beheersen en dat hij er vertrouwen in heeft dat zijn begeleiders hem hierbij kunnen helpen. Ook zijn begeleiders zijn gemotiveerd, zij overleggen regelmatig met elkaar hoe Stef te begeleiden. Ze bespreken daarbij ook hun eigen aanpak en wat daarvan werkt. Er heerst een professionele en ‘warme’ sfeer tijdens deze besprekingen. Wat willen we veranderen en wat willen we bereiken? Gewenste aanbeveling 1: Begeleiding en ondersteuning die beter aansluit bij de mogelijkheden en beperkingen van Stef. Enerzijds betekent dit dat Stef voldoende ruimte van begeleiders moet krijgen om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Anderzijds betekent dit dat de begeleiders hun verwachtingen moeten bijstellen ten aanzien van zijn taalbegrip en de mogelijkheid zich met taal te uiten. Stef zal hierbij meer ondersteuning nodig hebben om frustraties, woede-uitbarstingen en sombere buien te voorkomen. Bij het aanleren van nieuwe vaardigheden zal zijn relatief sterkere performale kant benut worden, bijvoorbeeld door meer voor te doen en te visualiseren (en minder met verbalisering). Ingeschat wordt dat deze punten haalbaar zijn. Begeleiders zijn immers betrokken bij de ondersteuningsvraag van Stef en zijn bereid om naar hun eigen handelen te kijken. Gewenste aanbeveling 2: Een uitgebreider repertoire aanleren, zodat Stef beter kan omgaan met ongenoegen en teleurstellingen. Hierdoor zal hij minder snel en minder vaak frustraties ervaren. Hiervoor adviseren we een training. Uit observaties blijkt dat er situaties zijn waarin Stef assertief kan reageren. Het leren toepassen van deze vaardigheden in emotionele situaties is een doel van de training. Hierbij heeft zijn trainer ook aandacht voor de aanleiding tot en de opbouw van een woede-uitbarsting en hoe Stef die zelf eerder kan signaleren en beheersen. Ingeschat wordt dat deze training haalbaar is voor Stef, omdat hij zelf gemotiveerd is. Belangrijk is de vorm van instructie: niet te veel verbaal, maar meer met voordoen en visualiseren. 89 Meest wenselijk en minimaal noodzakelijk Meest wenselijk is om met beide aanbevelingen aan de slag te gaan. Minimaal noodzakelijk is dat de eerste aanbeveling wordt uitgevoerd: aanpassingen in de begeleidingsstijl en verwachtingen die aan Stef worden gesteld. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:89 Sec3:89 27-10-2007 9:53:51 Handelingsgerichte diagnostiek 2.5.3 Een transactioneel referentiekader met aandacht voor positieve factoren van cliënt en omgeving 90 In een integratief beeld staan kenmerken van de cliënt niet alleen verwoord, ze zijn ook vertaald naar de specifieke ondersteuningsbehoeften van de cliënt en de mate waarin het zijn omgeving reeds lukt daarop af te stemmen. Zo ontstaat een transactioneel beeld. Sommige kenmerken zijn veranderbaar, andere zijn nauwelijks te beïnvloeden. Zelfbeeld, competentiegevoel, impulsbeheersing en sociale vaardigheden zijn bijvoorbeeld te beïnvloeden. Een doel van begeleiding kan zijn deze eigenschappen in positieve zin te veranderen. Er zijn echter ook kenmerken die nauwelijks veranderbaar zijn, zoals een verstandelijke of fysieke beperking of een stoornis in het autistisch spectrum. De aanpak van een begeleider, ouder of ander familielid – en daarmee de afstemming vanuit de omgeving – is echter wél te veranderen. Daarmee zijn de negatieve gevolgen van zo’n beperking doorgaans te verminderen. Probleemgedrag is immers vaak reactief: het neemt toe in ongunstige situaties en het neemt af in gunstige situaties. Daarom hebben adviezen vaak betrekking op de begeleiders en/of familieleden: hun waarneming van en tolerantie voor bepaald gedrag en hun pedagogische aanpak ervan. Een gecombineerde aanpak heeft de grootste kans van slagen. Het advies richt zich daarbij niet alleen op de cliënt, maar ook op de sociale omgevingen en op de afstemming hiertussen. Bij problemen als hyperactiviteit, somberheid of angsten is een combinatie van medicatie en gedragstherapie voor de cliënt én een gedragstherapeutische begeleiding van de begeleiders en/of familie vaak effectief (Carr, 2000). Zulke integrale aanpakken werken doorgaans beter dan een aanpak die zich maar op één aspect richt, zoals alleen op de cliënt of alleen op de begeleider. De kwaliteit van de context is dus essentieel: hoe beter die is afgestemd op wat de cliënt nodig heeft, des te groter is de kans op een positieve ontwikkeling. We richten ons vaak vooral op risicofactoren. Het wegnemen van de risicofactoren – zo veronderstellen we – doet de problemen verdwijnen of verminderen. Maar ook positieve en protectieve factoren zijn bij de advisering goed te benutten. Ze voorkomen verslechtering en zijn een goede voorspeller van het effect van de begeleiding of behandeling. Ouders/begeleiders die problemen met hun kind/cliënt in het verleden goed hebben opgelost voelen zich bijvoorbeeld nu competenter. Zij hebben ervaren een positieve invloed op hun kind/cliënt uit te kunnen oefenen. Bij deze ouders/begeleiders zal een advies gericht op hun aanpak een grotere kans van slagen hebben dan bij een ouder/begeleider met een pessimistische visie (‘Wat wij doen maakt niet uit, zijn gedrag is niet Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:90 Sec3:90 27-10-2007 9:53:51 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen te beïnvloeden, dus dit advies zal ook wel weer mislukken.’). Specifieke interesses of vaardigheden van een cliënt zijn in de advisering te benutten. Zo kan men een passieve cliënt die van knutselen houdt, hiermee activeren. Een cliënt die dol is op muziek kan baat hebben bij muziektherapie om tot verwerking van gebeurtenissen te komen. Vanzelfsprekend en eenvoudig, maar door onze gerichtheid op het problematische zien we dergelijke aanbevelingen soms over het hoofd. 2.5.4 Afronding integratie- en aanbevelingsfase Aan het einde van de integratie- en aanbevelingsfase is een integratief beeld geformuleerd; de onderkennende en/of verklarende diagnose. Bij een adviserende vraag zijn daarnaast één of meer aanbevelingen of voorstellen geformuleerd. Werkt men in een multidisciplinair team, dan kunnen meerdere disciplines onderzoek hebben verricht in de onderzoeksfase. Tijdens de ‘integratiebespreking’ integreren de teamleden hun gegevens. Het integratief beeld bevat dan de onderzoeksgegevens van de verschillende disciplines. Vervolgens doorlopen zij gezamenlijk de ‘indicatiestelling voor aanbevelingen’ en komen zij in goed overleg tot een voorstel. Daarna maken zij afspraken over de taakverdeling in de adviesfase: wie doet wat, wanneer, hoe en waarom? 2.6 91 Adviesfase Gezamenlijk van een wenselijke aanbeveling naar een haalbaar advies: adviezen worden voorgelegd, niet opgelegd. Inmiddels is al veel werk verricht. Er is zicht op de aard en/of verklaring van de problemen en op de wenselijke aanbevelingen van de gedragsdeskundige. Cliënten, begeleiders en familie zijn indien nodig vanaf de aanmelding betrokken bij het diagnostisch traject. Met hen is samengewerkt gedurende dit hele traject. In de intake is met hen overlegd, zij zijn op de hoogte gebracht van de strategie van de gedragsdeskundige en de redenen hiervoor. Er is hen gevraagd naar hun verwachtingen omtrent diagnose en advies, en irreële verwachtingen zijn reeds bijgesteld. Er is rekening gehouden met de wensen, mogelijkheden en behoeften van de cliënt, zijn begeleiders en familie. Mogelijk ‘slecht nieuws’ is misschien al besproken en daarmee ‘in de week gelegd’. In de tussentijd hebben zij erover na kunnen denken. Kortom: de basis voor Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:91 Sec3:91 27-10-2007 9:53:51 Handelingsgerichte diagnostiek advisering op maat is gelegd. Nu, in de adviesfase, bespreekt de gedragsdeskundige de diagnostische gegevens en aanbevelingen, die zij presenteert als voorstellen. Betrokkenen maken hieruit vervolgens een keuze. Soms kiezen zij direct de meest wenselijk aanbeveling; soms is overleg nodig omdat zij geen van de aanbevelingen kiezen, ook niet de minimaal noodzakelijke. De gekozen aanbeveling wordt het uiteindelijke advies. 2.6.1 Informatieoverdracht en overleg In een adviesgesprek bespreekt de gedragsdeskundige haar bevindingen met de cliënt, diens begeleiders en/of familie. Meestal zijn dit dezelfde mensen die bij de intakefase betrokken waren. Het integratief beeld bespreekt zij ‘op maat’: afgestemd op hun mogelijkheden en informatiebehoefte. Per vraag geeft zij een helder antwoord en zij relateert deze aan de ideeën van de betrokkenen: ‘U wilde/jullie wilden weten of (…), ik ben van mening dat (…)’. Bijvoorbeeld: ‘Jullie vroegen je af of Marit paniekaanvallen heeft in de bus; inderdaad zo noemen we die heftige reactie van haar in de bus.’ Of: ‘Jullie wilden weten of Brian ambulante begeleiding bij het zelfstandig wonen nodig heeft; dat is echter niet het geval, want (…).’ 92 De gedragsdeskundige loopt hun vragen dus één voor één na en vraagt of zij de antwoorden goed begrijpen. Zij stelt haar antwoorden vervolgens expliciet ter discussie: is het herkenbaar voor hen? Hoe verhoudt het zich tot hun eigen visie op de problemen (hun attributies)? Zijn zij het ermee eens of juist niet? De uitleg die de gedragsdeskundige geeft is dus afgestemd op hun taalgebruik en referentiekader (zie paragraaf 2.2); zij sluit hiermee aan bij hun beleving. Dan pas krijgt de informatie betekenis voor de betrokkenen. Pas bij voldoende consensus over de diagnose gaat men over tot de volgende stap: het bespreken van de aanbevelingen met de argumenten voor en tegen. Daarna maakt men hieruit gezamenlijk een keuze. Het zijn nu de cliënt, zijn begeleiders en/of familie die beslissen: zij kunnen kiezen voor (1) de meest wenselijke aanbeveling, (2) de andere aanbevelingen of (3) de minimaal noodzakelijke. Globale richtlijn hierbij is: kies niet voor ‘meer dan maximaal noodzakelijk’ of ‘minder dan minimaal noodzakelijk’. Dat zijn de grenzen waarbinnen de gedragsdeskundige probeert te overleggen, soms zelfs te onderhandelen. De gedragsdeskundige gaat dus mee met de wensen van de betrokkenen, maar binnen haar professionele grenzen en mits zij de keuze van betrokkenen niet in strijd acht met de belangen van de cliënt (zie Beroepsprofiel van de Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:92 Sec3:92 27-10-2007 9:53:51 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen orthopedagoog/psycholoog, Geus, 2007). In die zin stelt de gedragsdeskundige (of het team) duidelijke grenzen: cliënten, begeleiders en familieleden kunnen kiezen en er is overleg, maar binnen de grenzen die zij in het belang van de cliënt hanteert. In de praktijk blijkt dit zinvol en bruikbaar: het doet enerzijds recht aan de noodzaak tot overleg en verregaande afstemming op ieder cliëntsysteem: wat wil en kan deze cliënt; wat kan en wil deze begeleider, dit team of deze familie? Anderzijds doet het ook recht aan de verantwoordelijkheid van de gedragsdeskundige (zie box 1.4): wat is vanuit professioneel en beroepsethisch oogpunt noodzakelijk voor deze cliënt? Daarmee bewaakt de gedragsdeskundige de ondergrens, het minimaal noodzakelijke. Adviezen worden dus niet opgelegd, maar voorgelegd. Een opgelegd advies (bijvoorbeeld verwijzing naar creatieve therapie) zal niet opgevolgd worden als een cliënt of diens ouders daar onoverkomelijke bezwaren tegen hebben. Als een begeleider aangeeft absoluut geen behoefte te hebben aan een beloningssysteem, bijvoorbeeld omdat dat indruist tegen zijn visie op zorg (‘Ik wil niet één cliënt belonen voor iets dat de anderen vanzelf doen.’), dan dient de gedragsdeskundige dit bezwaar serieus te nemen. Hoeveel vertrouwen zij ook heeft in haar beloningssysteem, het zal bij deze begeleider in de la verdwijnen. In overleg zal de gedragsdeskundige haar aanbevelingen bijstellen totdat een ouder of begeleider reageert in de trant van: ‘Goed, dat zie ik zitten, daarmee ga ik akkoord.’ Dan is er pas een haalbaar advies. 93 Onderwerpen ter overleg zijn bijvoorbeeld: – Is de begeleider in staat om een meer neutrale houding aan te nemen ten aanzien van deze cliënt, opdat er minder snel een machtsstrijd ontstaat? – Kan en wil de begeleider zich meer afwachtend naar deze passieve cliënt opstellen, zodat de cliënt initiatieven gaat nemen en assertiever wordt? – Willen deze ouders begeleiding met hometraining door een autismeteam bij het eten en naar bed brengen van hun kind met een autisme spectrum stoornis? In de adviesfase spelen positieve kenmerken ook weer een belangrijke rol. Ze bevorderen de samenwerking en kunnen het gevoel van competentie van een cliënt en zijn begeleiders en familie aanzienlijk verhogen. Bij conflictbemiddeling tussen cliënt, familie en begeleiders zijn de positieve aspecten die zij van zichzelf en van elkaar noemden ook goed te benutten. Uitgangspunt hierbij is niet zozeer: ‘Hier zijn jullie het allemaal niet over eens’, maar: ‘Jullie zijn het wel eens over deze problemen, de begeleiders zijn positief over de ouders wat Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:93 Sec3:93 27-10-2007 9:53:51 Handelingsgerichte diagnostiek betreft hun (...) en ouders waarderen het dat de begeleiders (…).’ Vanuit deze positie − waarbij een gedragsdeskundige de krachten van cliënt, begeleiders en familieleden benadrukt − is beter toe te werken naar afstemming dan vanuit een positie waarin vooral de negatieve kenmerken van alle partijen worden opgesomd. Box 2.12: Een voorbeeld van de adviesfase: betrokkenen kiezen een advies Integratief beeld 1. Context van de aanmelding Het gaat sinds een half jaar niet goed met Debby. Terwijl ze eerder veel activiteiten ondernam (zoals fietsen en schommelen), trekt ze zich nu vaak terug op haar kamer, smeert ze met ontlasting en maakt ze spullen in de woonkamer kapot (gooit met stoelen en servies). Een jaar geleden is Debby verhuisd. Eigenlijk hadden begeleiders en familie verwacht dat het in deze woonlocatie beter met haar zou gaan. Ze stellen de volgende vragen: wat is er aan de hand met Debby; waarom gedraagt ze zich nu zo? Hoe kunnen we haar begeleiden? De begeleiders stellen tevens de vraag: kan ze medicatie krijgen? Het zijn verklarende en adviserende vragen. De ouders van Debby zijn de wettelijke vertegenwoordigers. 94 2. Risicofactoren Debby is een vrouw van veertig jaar met een ernstige verstandelijke beperking. Haar verstandelijke vermogens liggen rond een ontwikkelingsleeftijd van twee jaar. Zij heeft met name moeite met vaardigheden als ordenen en plannen. Hierdoor heeft zij sterke behoefte aan vaste patronen en rituelen. De gedragsproblemen die nu spelen lijken een reactie te zijn op de verhuizing van een jaar geleden. Er zijn grote veranderingen opgetreden en haar vaste patronen en rituelen zijn verdwenen. Ze heeft momenteel onvoldoende houvast. Zij is niet van activiteitencentrum veranderd; daar wordt dan ook nauwelijks een gedragsverandering geconstateerd. Uit het onderzoek wordt ook duidelijk dat Debby in sterke mate afhankelijk is van haar omgeving. Zij heeft voorspelbaarheid van haar begeleiders nodig, dan pas kan zij enige invloed op haar omgeving ervaren. Krijgt ze dat niet, dan reageert ze – afhankelijk van haar stemming – door zich terug te trekken in haar kamer of met spullen kapot gooien. In de nieuwe locatie hebben begeleiders nog geen goed zicht op Debby’s mogelijkheden en beperkingen. Hierdoor wordt ze overvraagd in cognitief en sociaal-emotioneel opzicht. Het is van belang dat de begeleiders in deze woonlocatie zicht krijgen op haar mogelijkheden en beperkingen, zodat zij zich meer op de behoeften van Debby kunnen gaan afstemmen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:94 Sec3:94 27-10-2007 9:53:52 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen 3. Positieve aspecten Debby doet goed mee op het activiteitencentrum; er zijn daar nauwelijks gedragsproblemen en ze doet mee met de activiteiten. Haar ouders en de begeleiders van het activiteitencentrum schatten haar mogelijkheden en beperkingen goed in en spelen daardoor ook goed in op haar behoeften. Hierdoor komt het probleemgedrag van Debby bij hen minder voor. De duidelijkheid en rituelen die ze daar al langere tijd kent, zijn positieve factoren voor haar; ze geven haar houvast en veiligheid. De aanbevelingen van de gedragsdeskundige 1. Meest wenselijk: – in de woonlocatie van Debby werken aan de beeldvorming van begeleiders, zodat zij haar mogelijkheden en beperkingen beter kunnen inschatten; – betere afstemming op haar ondersteuningsbehoeften: verduidelijking en sterke structurering van het dagprogramma van Debby; – ondersteuning met medicatie overwegen, na onderzoek door avg of huisarts. 2. Minimaal noodzakelijk: – in de woonlocatie van Debby werken aan de beeldvorming van begeleiders, zodat zij haar mogelijkheden en beperkingen beter kunnen inschatten; – betere afstemming op haar ondersteuningsbehoeften: verduidelijking en sterke structurering van het dagprogramma van Debby. 95 Adviesgesprek In het adviesgesprek bespreekt de gedragsdeskundige eerst het integratieve beeld en beantwoordt daarmee de verklarende vragen. Begeleiders en ouders herkennen dat beeld; ze zijn het ermee eens. Vervolgens legt de gedragsdeskundige de aanbevelingen (met argumenten voor en tegen) voor aan ouders en begeleiders. Ze vraagt hun om een reactie. De ouders van Debby willen geen medicatie, omdat er in het activiteitencentrum en bij hen thuis minder problemen voorkomen. Zij geven aan dat het probleem dus niet bij Debby ligt. Zij zijn ook bang dat Debby minder alert zal worden door medicatie; dat is in het verleden namelijk gebeurd. Wel gaan zij akkoord met de andere aanbevelingen (beeldvorming van begeleiders en verhelderen van het dagprogramma). Zij kiezen dus voor de minimaal noodzakelijke aanbeveling. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:95 Sec3:95 27-10-2007 9:53:52 Handelingsgerichte diagnostiek De begeleiders zouden graag willen dat er wel medicatie komt, om de hevigheid van het gedrag van Debby te verminderen. Begeleiders geven aan dat zij zich niet veilig voelen tijdens de buien van Debby, wat het voor hen moeilijk maakt om te werken aan hun beeldvorming. Zij geven aan wel bereid te zijn om aan de slag te gaan met hun eigen beeldvorming en het dagprogramma van Debby. Zij kiezen dus voor de maximaal wenselijke aanbeveling. Overleg over de rol van medicatie volgt: wat zou het kunnen betekenen voor Debby en wat zijn mogelijke voor- en nadelen? De ouders veranderen echter niet van mening. Afspraken Het uiteindelijke advies wordt de minimaal noodzakelijke aanbeveling: er zal worden gewerkt aan het beeld dat begeleiders hebben van Debby en het dagprogramma wordt aangepast. Dit wordt aangevuld met een idee dat naar voren is gekomen tijdens het adviesgesprek. Om het gevoel van veiligheid van begeleiders te verhogen, zal er in de eerste periode extra inzet zijn van personeel, waardoor begeleiders op kritieke momenten samen kunnen werken. Betrokkenen maken samen afspraken over het interventieplan, de doelen, de tijdsperiode en de evaluatie. Het is duidelijk wie wat wanneer hoe en waarom gaat doen. Als het plan niet het beoogde effect heeft, dan kan de avg of huisarts alsnog de vraag naar medicatie beantwoorden. De ouders gaan hiermee akkoord. 96 2.6.2 Afronding adviesfase Aan het einde van de adviesfase hebben de cliënt, begeleiders en/of familie een keuze uit de aanbevelingen/voorstellen gemaakt: dit wordt het uiteindelijke advies. Afspraken over de uitvoering van dit advies of interventieplan zijn gemaakt. Ook is afgesproken wanneer, door wie en hoe de diagnostiek en advisering zullen worden geëvalueerd en hoe deze gegevens worden teruggekoppeld naar de gedragsdeskundige. Deze feedback is belangrijk voor de gedragsdeskundige: klopte mijn diagnose en was mijn advies effectief? In principe is de diagnostische taak van de gedragsdeskundige nu afgerond, als zij niet ook degene is die de ondersteuning biedt. Is zij tevens degene die de ondersteuning of begeleiding biedt, dan gaat ze door naar de interventiefase. Deze fase, die bij hgd na de adviesfase volgt, is nauw afgestemd op de verrichte diagnostiek. Zodra het tijd is voor evaluatie, zal de gedragsdeskundige weer diagnostische informatie (laten) verzamelen om na te gaan of de gestelde doelen zijn behaald. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:96 Sec3:96 27-10-2007 9:53:52 2 Handelingsgerichte diagnostiek: de fasen 2.7 Ev a l u a t i e Het is belangrijk om genomen beslissingen te evalueren, ook al gebeurt dit niet altijd in de dagelijkse praktijk van gedragsdeskundigen. Vanuit de visie van hgd en wetenschappelijke en beroepsethische richtlijnen zijn vaste evaluatiemomenten in de diagnostische- en interventiecycli noodzakelijk. Systematische evaluaties verbeteren de kwaliteit van diagnostiek en advisering. We onderscheiden bij hgd twee evaluaties: een proces- en een productevaluatie. – De procesevaluatie is gericht op het proces in het diagnostische traject: is dit verlopen conform de uitgangspunten en fasen van hgd? De checklists uit hoofdstuk 5 zijn hiervoor goed te gebruiken (paragraaf 5.2). Hierin zijn namelijk zowel de fasen als de uitgangspunten verwerkt. De gedragsdeskundige kan deze checklists tijdens of na het diagnostische traject doorlopen. Hiermee krijgt zij zicht op de mate van handelingsgerichtheid. – De productevaluatie richt zich op de producten van het proces: de diagnosestelling (het integratieve beeld) en de aanbevelingen. De gedragsdeskundige betrekt hierbij de samenwerkingspartners: Zijn hun vragen goed beantwoord? Klopt het geschetste beeld? Zijn de aanbevelingen wenselijk en haalbaar? Ook de samenwerkingsrelatie komt aan de orde: is deze naar tevredenheid verlopen? Voelden betrokkenen zich serieus genomen? Is er rekening gehouden met hun wensen en verwachtingen? Zijn hun eigen ideeën benut? Zijn er nog aandachtspunten voor de gedragsdeskundige? Zo nodig volgt bijstelling door de gedragsdeskundige. Deze evaluatievragen kunnen in het adviesgesprek aan de orde komen. 97 De effectiviteit van het uiteindelijk gekozen advies kan pas in de toekomst worden vastgesteld. Daarom is het van belang dat aan het einde van de adviesfase afspraken zijn gemaakt over de evaluatie van het advies: wanneer, hoe en door wie wordt het advies geëvalueerd? Bij deze evaluatie gaat men na of het plan van aanpak tot verbetering in de situatie heeft geleid en of de doelen zijn behaald: zijn de problemen afgenomen/verdwenen en de positieve factoren versterkt? Indien nodig worden afspraken voor het vervolg gemaakt. Zo kan men ervoor kiezen om opnieuw (een deel van) de hgd-cyclus te doorlopen, door te gaan met de interventiefase of deze af te ronden. Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:97 Sec3:97 27-10-2007 9:53:52 Handelingsger_diagn_10esther.indSec3:98 Sec3:98 27-10-2007 9:53:52 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen In twee cursussen ‘hgd voor gedragsdeskundigen’ (zie Voorwoord) hebben de deelnemers ervaringen opgedaan en vragen gesteld. In dit hoofdstuk komen de negen meest gestelde vragen aan de orde. Er waren ook vragen over de relatie tussen hgd en veelgebruikte begeleidingsmethodieken in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. In bijlage II zijn daarom 16 begeleidingsmethodieken weergegeven en hun relatie met hgd. De ervaringen van gedragsdeskundigen met het toepassen van hgd zijn overwegend positief. Zij ervaren met name het werken volgens de vijf uitgangspunten (zie hoofdstuk 1) als ondersteunend; het biedt een duidelijk kader. Zij hebben bovendien affiniteit met de hgd-attitude waarbij de gedragsdeskundige zowel gedragswetenschapper (expert) als samenwerkingspartner (coach) is. Daarnaast helpt het model hen om bij complexe casuïstiek het gehele traject van intake tot en met advies te overzien. Het kader geeft hen houvast: wat weet ik al, wat moet ik nog weten en waarom moet ik dat weten? Om welke beslissingen gaat het en wat moeten we nog weten om deze verantwoord te kunnen nemen? De fasen en stappen blijken goed overdraagbaar en zij kunnen voor zichzelf, collega’s en betrokkenen uit het cliëntsysteem aangeven wat ze gaan doen en waarom. De transparantie in hun handelen ervaren zij ook als een belangrijke meerwaarde van hgd. Hun samenwerkingspartners waarderen de inzichtelijkheid en ze ervaren daardoor meer betrokkenheid bij het werk van de gedragsdeskundige. Men werkt intensiever samen. 99 Het leren werken volgens de fasen van hgd vraagt echter – zeker in het begin – veel tijd en wordt als intensief beleefd. Het loslaten van bekende routines is niet altijd even makkelijk. Organisaties die de keuze maken om meer handelingsgericht te gaan werken, moeten hiermee rekening houden (zie ook hoofd- Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:99 Sec4:99 27-10-2007 9:53:52 Handelingsgerichte diagnostiek stuk 4, paragraaf 4.3). Deelnemers aan de cursussen hebben ervaren dat het belangrijk is veel te oefenen met het toepassen van de fasen van hgd op hun eigen casuïstiek en in hun dagelijkse werk. Het blijkt leerzaam (en leuk!) deze casuïstiek te bespreken in intervisiegroepen. Op die manier leert men van collega’s en zoekt men samen naar oplossingen. De analyseschema’s in hoofdstuk 5 (paragraaf 5.2) kunnen deze casuïstiekbesprekingen structureren. Zo blijven de gedragsdeskundigen dichtbij de fasen van hgd en verzanden ze niet in de complexe inhoud van de casuïstiek. 3.1 100 Wa n n e e r i s h g d v a n t o e p a s s i n g ? hgd is een vraaggestuurde methodiek: de vragen van een cliënt, begeleider of familielid zijn het uitgangspunt. Doel is het beantwoorden van deze vragen door gericht informatie te verzamelen. Bij de aanmelding gaat men na of het een vraag voor hgd is (paragraaf 2.1). hgd is geïndiceerd bij enkelvoudige en samengestelde vraagstellingen: men wil weten wat er aan de hand is (onderkenning), welke factoren het probleem in stand houden (verklaring) en/of wat er gedaan kan worden om de problemen op te lossen (advisering). Vaak gaat het om een onderkenning of verklaring met het oog op een advies. Bovendien: er is meer informatie nodig om de vraag te kunnen beantwoorden. Het is dus nodig om gericht informatie te verzamelen. In zo’n geval zijn een of meer hgd-fasen van toepassing (zie vraag 3, paragraaf 3.3). Als de gedragsdeskundige een begeleidingsvraag krijgt (zoals: ‘Kun je ons begeleiden met de methode van Heijkoop?’) en als al bekend is wat de begeleidingsdoelen zijn en welke begeleidingsmethodiek van toepassing is, dan hoeft de gedragsdeskundige geen diagnostische informatie meer te verzamelen. Bijvoorbeeld omdat deze informatie reeds bekend is. De fasen van hgd zijn in zo’n geval dus niet nodig. Men kan al starten met de begeleiding, want er is geen onderkennende, verklarende of adviserende vraag. Bij de evaluatie van de begeleiding is diagnostiek echter wel weer nodig om te bepalen of de doelen zijn behaald. Bij een crisissituatie zijn de vijf fasen van hgd eveneens minder van toepassing. De gedragsdeskundige zal immers snel moeten handelen. Ze kan echter wél de vijf uitgangspunten (hoofdstuk 1) toepassen bij het begeleiden en bij het zoeken naar een oplossing voor de crisissituatie. Dat betekent bijvoorbeeld: – Uitgangspunt 1: hgd verloopt systematisch en transparant. De gedragsdeskundige werkt bij de begeleiding en de crisisinterventie volgens een duide- Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:100 Sec4:100 27-10-2007 9:53:52 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen – – – – lijk stappenplan en zij maakt haar werkwijze inzichtelijk voor betrokkenen. Waar mogelijk betrekt ze er wetenschappelijk gefundeerde kennis bij. Uitgangspunt 2: hgd is doelgericht. Bij de begeleiding en bij een crisissituatie is duidelijk wat de gedragsdeskundige beoogt te bereiken: waar willen we naartoe? Deze doelen zijn haalbaar en vast te stellen. Uitgangspunt 3: hgd hanteert een transactioneel referentiekader. Bij de begeleiding en bij het zoeken naar een oplossing voor een crisissituatie ziet de gedragsdeskundige de cliënt altijd in de context: diens gezin, woonomgeving, werk-/schoolomgeving en/of vrijetijdsbesteding. Uitgangspunt 4: hgd acht samenwerken cruciaal. Bij de begeleiding en bij de crisisinterventie werkt de gedragsdeskundige daadwerkelijk samen met cliënten en direct betrokkenen. Zo kan ze de vraag analyseren en verhelderen (is er bijvoorbeeld een hulpvraag achter de hulpvraag?; wat verwacht men precies van mij?). Uitgangspunt 5: hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken. De gedragsdeskundige benut de positieve kenmerken van de cliënt en diens omgevingen bij de begeleiding en bij het zoeken naar een oplossing voor de crisissituatie. Als een organisatie besloten heeft handelingsgerichter te gaan werken, dan zijn álle vijf de uitgangspunten van hgd altijd van toepassing, bij iedere casus. 101 Werkt men niet systematisch, verricht men routinematig standaardonderzoek ongeacht de hulpvraag, onderzoekt men alleen cliëntkenmerken, werkt men niet samen met direct betrokkenen en besteedt men geen aandacht aan positieve factoren, dan werkt men immers niet handelingsgericht. De toepassing van hgd is flexibel en op maat, afhankelijk van wat nodig is. Er zijn daarbij verschillende varianten, afhankelijk van de keuze van de organisatie, de visie van de gedragsdeskundige, de casus en diens context. De gedragsdeskundige kan in haar dagelijkse werk (zie hoofdstuk 4, paragraaf 4.2): – de vijf uitgangspunten toepassen (minimale implementatie); – enkele fasen toepassen (een verkort hgd-traject); en/of – alle vijf fasen doorlopen (maximale implementatie). Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:101 Sec4:101 27-10-2007 9:53:52 Handelingsgerichte diagnostiek 3.2 Wa a r o m i s h e t n o d i g d e v r a g e n t e t y p e r e n ? Het is belangrijk dat de gedragsdeskundige in de intakefase weet om welk type vraag het gaat: een onderkennende, verklarende en/of adviserende vraag. Dat bepaalt namelijk het type antwoord dat men van haar verwacht: een onderkenning, verklaring en/of advies. En dat bepaalt weer haar strategie en het diagnostische traject. Cliënten, begeleiders en familieleden stellen immers uiteenlopende vragen aan een gedragsdeskundige. Om deze vragen zorgvuldig te beantwoorden, is het nodig deze vragen te typeren. De gedragsdeskundige moet duidelijk weten welke vragen zij haar stellen, wat zij precies willen weten en wat zij van haar verwachten. Zij analyseert en verheldert hiertoe de vraag van een cliënt, begeleider of familielid. Sommige vragen blijken algemeen van aard te zijn: de inhoud is nog niet gespecificeerd (wat? welke? hoe? waarom? hoeveel?). Andere vragen zijn specifieker (leidt onvoldoende stimulering tot zelfverwondend gedrag?). De vragen kunnen gesloten zijn, waarbij het antwoord ja of nee is (zoals: Is er sprake van dwanghandelingen?) of open (zoals: Hoe kunnen wij deze cliënt het beste ondersteunen bij het eten en slapen?). 102 Het volgen van de fasen van hgd leidt tot een expliciete en controleerbare relatie tussen de hulpvragen van de cliënt, begeleider en/of familie enerzijds en het diagnostische traject en de antwoorden van de gedragsdeskundige anderzijds. Zo werkt men daadwerkelijk vraaggericht. hgd systematiseert die relatie tussen vraag en antwoord. Zo garandeert het model bijvoorbeeld dat de gedragsdeskundige bij een adviserende vraag haar diagnostische proces richt op advisering, zonder de hulpvraag en de diagnose uit het oog te verliezen. Daarom is het belangrijk het type vraag vast te stellen. Dit bepaalt immers het type antwoord dat nodig is. hgd bevordert daarmee een consistent besluitvormingsproces van hulpvraag naar antwoord: – Een onderkennende vraag impliceert een onderkenning als antwoord, zoals: ‘Inderdaad, er is sprake van een autisme spectrumstoornis bij deze client.’ – Een verklarende vraag betekent een verklaring als antwoord, zoals: ‘De gedragsproblemen worden in stand gehouden door onvoldoende afstemming tussen wat deze cliënt nodig heeft en de aanpak van de begeleiders.’ – Bij een adviserende vraag hoort een antwoord met een voorstel of aanbeveling, zoals: ‘We stellen voor dat het dagprogramma wordt verhelderd met de methode Geef me de 5.’ Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:102 Sec4:102 27-10-2007 9:53:52 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen Afhankelijk van het type vraag zijn een of meer fasen van hgd van toepassing (zie vraag 3, paragraaf 3.3). In de praktijk gaat het meestal om een combinatie; om samengestelde vragen. Naast een vraag naar onderkenning en/of een verklaring, is er ook de vraag naar een advies. Het is belangrijk dat de gedragsdeskundige in de intake goed doorvraagt naar de wensen en verwachtingen van betrokkenen hieromtrent (paragraaf. 2.2). Het komt wel eens voor dat er alleen een verklarende of onderkennende vraag wordt gesteld (‘Dat willen we gewoon weten.’). We zien echter vaker dat men de onderkenning/verklaring wenst te koppelen aan een advies. De onderkenning en verklaring staan dan ten dienste van het advies. Ze zijn nodig voor: – een reële doelbepaling: Wat beogen we te bereiken? Wat is wenselijk? Welke doelen zijn haalbaar?; – een verantwoord advies: Hoe kunnen we deze doelen het beste bereiken? Type vraag, vastgesteld in de intakefase Bijbehorende fasen van hgd 1. Onderkennend Strategie: Om welk type probleem of stoornis gaat het (clustering)? Als informatie ontbreekt, dan wordt hierover een specifieke onderkennende onderzoeksvraag geformuleerd. Onderzoek: onderkennend onderzoek. 103 Integratie en aanbeveling: alleen de stap Integratie: onderkenning (er is sprake van…). De stap Aanbeveling is dus niet van toepassing! Advies: een antwoord op de vraag naar onderkenning. 2. Verklarend Strategie: Wat zijn mogelijke verklaringen voor de onderkende problemen? Onderzoek: verklarend onderzoek naar factoren van de cliënt, begeleiders en/of familie die het probleem in stand houden. Integratie en aanbeveling: alleen de stap Integratie: verklaring (wat is er aan de hand?; hoe komt het?). De stap Aanbeveling is dus niet van toepassing! Advies: een antwoord op de vraag naar verklaring. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:103 Sec4:103 27-10-2007 9:53:52 Handelingsgerichte diagnostiek 3. Adviserend Strategie: gezien de onderkenning en/of verklaring: wat zijn mogelijke aanbevelingen? En welke argumenten vóór en tegen gelden daarbij? Onderzoek: onderzoek naar de kenmerken van cliënt, begeleiders en/of familie die als argumenten vóór of tegen een specifieke aanbeveling gelden. Integratie en Aanbeveling, beide stappen: – Integratie: wat is er aan de hand; hoe komt het? – Aanbeveling: wat heeft deze cliënt nodig? Wat zijn de ondersteuningsbehoeften? Welk interventieplan past hier het beste bij? Welke aanbeveling doen we? Advies: één of meer aanbevelingen of voorstellen over het gewenste advies of interventieplan. Schema 3.1 Typen vragen en bijbehorende fasen van hgd 104 Met het typeren van de vragen kan de gedragsdeskundige niet alleen bepalen wat ze gaat doen, ze kan haar werk er ook mee evalueren, samen met de hulpvrager. In de adviesfase evalueert ze haar werk (paragraaf 2.7): Jullie vroegen om een onderkenning, verklaring en/of advies: hebben jullie dit gekregen? Zijn jullie vragen goed beantwoord? Weten jullie nu wat jullie wilden weten? Kunnen jullie verder? Kortom, het typeren is van groot belang om twee redenen. Ten eerste bepaalt het type vraagstelling het doel van hgd (een onderkenning, verklaring en/of advies) en daarmee het diagnostische traject (welke fasen van hgd zijn van toepassing?). Ten tweede kan het eindproduct (procedureel/procesmatig) ermee worden geëvalueerd: is er inderdaad een onderkenning, verklaring en/of advies gegeven? Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:104 Sec4:104 27-10-2007 9:53:53 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen Box 3.1: Een voorbeeld van typen vragen Annie is een vrouw van 27 jaar. Uit onderzoek dat tien jaar geleden is verricht, bleek een matige tot ernstige verstandelijke beperking. Zij woont bij haar zus thuis. Rond haar 26ste jaar is zij op het activiteitencentrum seksueel misbruikt door een begeleider. Toen dit bekend werd, is zij overgeplaatst naar een ander activiteitencentrum. Hier is zij nu sinds een jaar werkzaam. De laatste maanden geven de begeleiders aan dat Annie steeds meer problemen laat zien: niet in de taxibus willen, mopperen, in zichzelf praten, afwijzend reageren op activiteiten, spugen en zich afzonderen. De zus van Annie vraagt of Annie EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) kan krijgen (adviserende vraag), want zij denkt dat Annie het seksueel misbruik niet heeft verwerkt en dat zij daardoor bovengenoemd gedrag vertoont. Begeleiders vragen de gedragsdeskundige mee te denken over de oorzaak van de problemen van Annie (verklarende vraag). Zij willen ook weten wat ze wel/niet van haar kunnen verwachten in cognitief en communicatief opzicht. Zij hebben ook de vraag naar een geschikte begeleidingswijze (adviserende vraag). Doel hiervan is dat Annie zich minder afsluit en stopt met spugen. Dit laatste vinden zij het belangrijkst, omdat Annie werkt op een voedingsgroep waar zij in het voedsel spuugt. Na een dossieranalyse en tijdens het intakegesprek formuleert de gedragsdeskundige, samen met de zus en begeleiders van Annie, de volgende zes vragen: 105 Onderkennend: 1. Op welk cognitief niveau functioneert Annie? Waar liggen haar zwakke en sterke cognitieve vaardigheden? Wat kunnen we van haar verwachten in cognitief opzicht? 2. Wat zijn de communicatieve mogelijkheden en beperkingen van Annie? Wat kunnen we van haar verwachten in communicatief opzicht? 3. Is er bij Annie sprake van een onverwerkt trauma (seksueel misbruik)? Verklarend: 4. Worden de problemen in stand gehouden doordat Annie onvoldoende veiligheid ervaart binnen de taxibus en het activiteitencentrum? Adviserend: 5. Hoe kan Annie het beste worden begeleid in de taxibus en op het activiteitencentrum? 6. Komt Annie in aanmerking voor therapie met behulp van EMDR of is een andere vorm van therapie geschikter? Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:105 Sec4:105 27-10-2007 9:53:53 Handelingsgerichte diagnostiek 3.3 Wa n n e e r i s e e n v e r k o r t h g d - t r a j e c t m o g e l i j k ? Het is niet nodig om bij elke casus alle vijf fasen van hgd toe te passen. De gedragsdeskundige kan op grond van een zorgvuldige analyse van de vraag (intake) en reflectie (strategie) voor een verkort traject kiezen. Ook kan zij op grond van de intake- en strategiefase besluiten dat de vraag beter door een andere professional is te beantwoorden of dat een ander traject nodig is, zoals een begeleidings- of behandelingstraject (zie bijlage II). Het type vraag en de hoeveelheid en kwaliteit van de reeds beschikbare informatie bepalen welke fasen en stappen nodig zijn en welke kunnen worden overgeslagen. Niet bij iedere aangemelde cliënt zijn alle vijf fasen van toepassing; kortere trajecten zijn dus zeker mogelijk. Een of meer fasen zijn versneld te doorlopen en stappen binnen een fase zijn geheel over te slaan. De gedragsdeskundige moet echter wél alle vijf fasen van hgd goed kennen (hoofdstuk 2). Zij zal immers moeten weten wat iedere fase precies inhoudt en wat de functie van de verschillende stappen is. Dan pas kan zij besluiten welke fase of stap zij kan overslaan. 106 Welke fasen zijn nodig en welke zijn over te slaan? De intake- en strategiefase zijn altijd nodig. De gedragsdeskundige zal het type vraag en het daarbij behorende diagnostische traject immers moeten bepalen. De adviesfase is ook altijd nodig; de gedragsdeskundige zal ook antwoord op die vragen moeten geven. De onderzoeksfase is echter niet altijd noodzakelijk. De onderzoeksfase kan worden overgeslagen als de gedragsdeskundige door de intake en strategie al genoeg weet om de vraag te beantwoorden. Een verklaring is evenmin altijd nodig. Er kan immers alleen een onderkennende vraag zijn of er is al genoeg bekend om een aanbeveling te kunnen geven. Is reeds uit eerder onderzoek bekend wat er aan de hand is en hoe dit komt – het probleem is al onderkend en verklaard – dan kunnen begeleiders of familie alsnog de vraag stellen welke ondersteuning gewenst is: er is een adviserende vraag. Vanuit de strategiefase kan zo’n casus, zonder verder onderzoek, door naar de integratie- en aanbevelingsfase. De gedragsdeskundige neemt de beschikbare informatie uit het eerdere onderzoek op in het integratieve beeld en doorloopt vervolgens de stappen van de aanbeveling. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:106 Sec4:106 27-10-2007 9:53:53 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen 1. Intake: onderkennende, verklarende en/of adviserende vraag 2. Strategie: onderzoek is niet nodig om de vraag te beantwoorden 3. Onderzoek 4. Integratie/ aanbeveling: samenvatten en eventueel formuleren van een voorstel 5. Advies: antwoord op de vraag en evaluatie van het diagnostische traject Figuur 3.1 Box 3.2: Verkort hgd-traject zonder de onderzoeksfase Een voorbeeld van een verkort traject Het geven van een woonadvies zonder onderzoeksfase 107 De gedragsdeskundige krijgt de vraag een woonadvies te geven voor Mia, een dertigjarige vrouw met een lichte verstandelijke beperking. Mia heeft een turbulente periode achter de rug. Zij is geboren in Suriname en op volwassen leeftijd in Nederland komen wonen. Van haar voorgeschiedenis in Suriname is weinig bekend. Ze heeft in Nederland zelfstandig gewoond totdat ze aan drugs verslaafd raakte, veel schulden maakte, psychotisch werd en met justitie in aanraking kwam. Momenteel woont zij in een tehuis voor daklozen. De aanmelder, Mia’s begeleider vanuit de daklozenzorg, vraagt of er binnen een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking een geschikte woonplek voor Mia is te vinden. De gedragsdeskundige die deze vraag krijgt, wil eerst weten welke woonbehoeften Mia heeft en vervolgens nagaan in hoeverre de locaties waaruit gekozen kan worden daaraan tegemoet kunnen komen. Als kader voor de integratie- en aanbevelingsfase hanteert zij het woonprofiel van Adriaans (2004). Zij formuleert de volgende adviserende vragen: 1. Welk type woning en woonomgeving heeft Mia nodig? 2. Welke medecliënten passen goed bij Mia? 3. Welke begeleidingsstijl heeft Mia nodig? Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:107 Sec4:107 27-10-2007 9:53:53 Handelingsgerichte diagnostiek 108 De gedragsdeskundige brengt in een intakegesprek met Mia haar woonwensen in kaart, samen met haar begeleider vanuit de daklozenzorg. 1. Type woning en woonomgeving: Mia vindt het belangrijk dat zij een eigen ruimte heeft in een woning, waar ze kan roken en zich kan terugtrekken. Heel belangrijk vindt ze het om te kunnen koken voor zichzelf en voor anderen. Ze kan namelijk heel goed koken en vindt dit erg leuk. Voor Mia is het ook belangrijk dat haar woonomgeving levendig is, dat ze kan winkelen in de buurt en dat er gezelschap is. Het liefst komt ze in de buurt van haar vrijwilligerswerk te wonen. Een omgeving waarin een verslavingsrisico aanwezig is (gezien de locatie of medecliënten) is absoluut niet geschikt voor Mia, aldus haar begeleider. Mia is het hier mee eens; ze is erg bang voor terugval, want ze kan nog geen nee tegen drugs zeggen. 2. Type medecliënten: Mia is erg sociaal, ze wil graag dingen samen doen en ze houdt van gezelschap. Aansluiting bij medecliënten is dus belangrijk voor haar. Mede-cliënten moeten echter wel weerbaar zijn, ze moeten nee kunnen zeggen als Mia hen iets vraagt wat ze niet willen. Mia is namelijk verbaal nogal sterk en ze weet goed wat ze wil. Hierdoor bestaat de kans dat zij te bepalend voor anderen is, aldus de de begeleider. Mia heeft een enorme dosis humor, daarmee kan ze een positieve bijdrage leveren aan haar omgeving. Het zou goed zijn als haar huisgenoten haar grappen kunnen begrijpen en waarderen. 3. Type begeleidingsstijl: Het personeel dat Mia begeleidt, dient op de hoogte te zijn van cliënten met een lichte verstandelijke beperking én verslavingsproblematiek. Zij moeten in de begeleiding van Mia duidelijk en consequent zijn. Daarbij komt dat Mia bij boosheid ruimte nodig heeft om zich te ontladen. Mia is gewend dan een eind te gaan wandelen of naar haar kamer te gaan. Wanneer ze dat niet kan, wordt ze steeds bozer en verliest ze zich in haar buien. De begeleider en de gedragsdeskundige hebben tijdens het intakegesprek Mia’s informatie aangevuld. Er is nu voldoende zicht op de woonwensen en -behoeften van Mia, zo blijkt in de strategiefase. De gedragsdeskundige slaat de onderzoeksfase dus over en gaat door naar de integratie- en aanbevelingsfase. Hier integreert de gedragsdeskundige de verzamelde gegevens tot een samenvatting van Mia’s woonwensen en -behoeften: het integratieve beeld. Aan de hand van dit beeld zal de gedragsdeskundige bij vier locaties nagaan in hoeverre deze aan de woonwensen en -behoeften van Mia voldoen. Doel hiervan is zicht te krijgen op de match (of afstemming) tussen wat Mia nodig heeft en wat de verschillende locaties hiervan wel en niet kunnen bieden. Per locatie brengt zij systematisch en transparant in kaart (indicatiestelling): – aan welke woonwensen en -behoeften ze kunnen wel voldoen (de argumenten voor deze locatie); en – aan welke woonwensen en -behoeften ze niet kunnen voldoen (de argumenten tegen deze locatie). Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:108 Sec4:108 27-10-2007 9:53:53 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen Nu kan zij de vier locaties ordenen: van meest gewenst (de locatie met de meeste of de zwaarst wegende argumenten voor) tot minst geschikt (de locatie met de meeste of zwaarst wegende argumenten tegen). Dit wordt de aanbeveling van de gedragsdeskundige, waarbij zij duidelijk haar voorkeur voor de meest wenselijke locatie aangeeft. Is er alleen een onderkennende of verklarende vraag, dan is de stap Aanbevelingen (fase 4) niet nodig (zie figuur 3.2). Die stap is uitsluitend noodzakelijk bij een adviserende vraag. Bij een onderkennende of verklarende vraag integreert de gedragsdeskundige de verzamelde gegevens tot een (onderkennend en/of verklarend) integratief beeld. Dit beeld bespreekt zij vervolgens in de adviesfase. De stap Aanbevelingen kan in dat geval worden overgeslagen, omdat de gedragsdeskundige geen alternatieve adviezen betreffende ondersteuning, begeleiding of behandeling hoeft te overwegen. Met een onderkenning en/of verklaring (de integratie) is de vraag immers al beantwoord. Soms is er alleen een onderkennende vraag, zoals de vraag naar klinisch genetisch onderzoek. Of een cliënt wil gewoon weten of hij ‘iets’ heeft of niet. Deze situatie komt echter zelden voor; meestal verwacht men ook een aanbeveling. Het is daarom van groot belang hier in de intakefase goed over door te vragen! 109 1. Intake: onderkennende, en/of verklarende vraag 2. Strategie: onderzoek is nodig om de vraag te beantwoorden 3. Onderkennend en/of verklarend onderzoek 4a. Integratie; Samenvattend beeld 4b. Aanbevelingen 5. Advies: een onderkenning en/of verklaring en evaluatie van het diagnostische traject Figuur 3.2 Verkort hgd-traject bij alleen een onderkennende/verklarende vraag Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:109 Sec4:109 27-10-2007 9:53:53 Handelingsgerichte diagnostiek 3.4 Wa t i s d e r e l a t i e t u s s e n d e v i s i e v a n h e t c l i ë n t s y s t e e m (intakefase) en die van de gedragsdeskundige (strategiefase)? Betrokkenen uit het cliëntsysteem hebben een visie, de gedragsdeskundige (en haar team) ook. Vaak zijn deze visies vergelijkbaar, soms verschillen ze van elkaar. De gedragsdeskundige ziet bijvoorbeeld meer of juist minder problemen dan een cliënt, begeleider of familielid. Of zij heeft een andere mening over de aard en verklaring van een bepaald probleem. In dit soort gevallen volgt overleg, waarin de gedragsdeskundige tot een compromis probeert te komen. Meestal lukt dit, soms niet. Zo kan iemand uit het cliëntsysteem per se willen dat een bepaalde vraag wordt onderzocht (bijvoorbeeld herhaald intelligentieonderzoek), terwijl de gedragsdeskundige het nut hiervan niet inziet. Hier komen het tweede en vierde hgd-uitgangspunt in het geding (hoofdstuk 1): – tweede uitgangspunt: doelgericht onderzoek: alleen onderzoeken wat strikt noodzakelijk is. – vierde uitgangspunt: samenwerken met betrokkenen uit het cliëntsysteem: hun vragen zijn het uitgangspunt voor het diagnostisch traject. 110 Het belang van de cliënt alsmede de beroepsethiek van de gedragsdeskundige zijn sturend in dergelijke gevallen. Zo kan zij kiezen voor het behouden van de samenwerkingsrelatie (vierde uitgangspunt) en het onderzoek toch uitvoeren, mits dit niet belastend is voor de cliënt. Of zij kan ervoor kiezen de vraag om te buigen naar een meer handelingsgerichte vraag (tweede uitgangspunt). Zij verantwoordt haar keuze en maakt deze transparant, zodat betrokkenen deze kunnen begrijpen en ermee instemmen. Onderstaand schema toont de relatie tussen de visie van betrokkenen uit het cliëntsysteem en die van de gedragsdeskundige. Aan de hand van dit schema kan de gedragsdeskundige bepalen waar de overeenkomsten en verschillen zitten. Vanuit de overeenkomsten kan ze toewerken naar een gemeenschappelijk kader. Zij kan ook besluiten een verschil van mening te verwerken in een onderzoeksvraag: Is er sprake van… of van…? Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:110 Sec4:110 27-10-2007 9:53:54 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen Intakefase: visie van cliëntsysteem Strategiefase: visie van gedragsdeskundige 1. Klachten: situaties of gedragingen van de cliënt, begeleider of familie die door hen als negatief worden beleefd 1. Problemen: situaties of gedragingen van de cliënt of het cliëntsysteem die de gedragsdeskundige ongunstig, belemmerend of problematisch vindt 2. Positieve aspecten: situaties of gedragingen van de cliënt, begeleider of familie die door hen als positief worden beleefd 2. Positieve kenmerken: situaties of gedragingen van de cliënt of het clientsysteem die de gedragsdeskundige gunstig, beschermend of sterk vindt 3. Attributies: verklaringen voor de problemen volgens de cliënt, begeleider en familie (intern en/of extern) 3. Hypothesen: vermoedens van de gedragsdeskundige betreffende relevante factoren van de cliënt en andere betrokkenen uit het cliëntsysteem 4. Hulpvragen van de cliënt, begeleider en/of familie 4. Onderzoeksvragen van de gedragsdeskundige betreffende de cliënt en andere betrokkenen uit het cliëntsysteem 5. Reden van aanmelding, verwachtingen en wensen voor onderzoek en/of advisering 5. Diagnostisch traject: onderzoeksfase en/of integratie- en aanbevelingsfase? 111 Schema 3.2 De relatie tussen de visie van betrokkenen uit het cliëntsysteem en die van de gedragsdeskundige In de intakefase is aandacht besteed aan de subjectieve beleving van de betrokkenen uit het cliëntsysteem: wat ervaren zij als zorgelijk?; welke klachten ervaren zij? Tijdens stap 1 van de strategiefase (wat weten we al?) – het clusteren van de relevante kenmerken van de cliënt en diens contexten – besluit de gedragsdeskundige welk klachtgedrag zij als probleemgedrag opneemt in de clusters. Zij objectiveert de subjectieve klachten van de cliënt en zet deze al dan niet om in probleemgedrag. Zij kan hierbij de criteria van Rutter (1975) benutten. Deze geven aan of bepaald gedrag zodanig problematisch is dat het relevant is voor het diagnostische traject. Met deze criteria kan men ook de mate van ernst bepalen. Zo maakt de gedragsdeskundige haar besluitvorming inzichtelijk, zowel voor zichzelf en collega’s als voor betrokkenen uit het cliëntsysteem. Hiermee is ook beter zicht te krijgen op de overeenkomsten en verschillen tussen de visie van betrokkenen uit het cliëntsysteem en die van de gedragsdeskundige. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:111 Sec4:111 27-10-2007 9:53:54 Handelingsgerichte diagnostiek Box 3.3: Inschatten van de mate van ernst met behulp van de criteria van Rutter Bij het omzetten van klachten naar problemen kunnen de criteria van Rutter (1975, in: Pameijer en Van Beukering, 2004) gebruikt worden. Deze ondersteunen de gedragsdeskundige ook bij het inschatten van de mate van ernst van bepaald gedrag. De gedragsdeskundige loopt daarbij de volgende negen criteria na: 1. Leeftijdsadequaat of passend bij het cognitieve niveau van de cliënt Past het gedrag bij de leeftijd van de cliënt? Past het bij het ontwikkelingsstadium/de leeftijd of het cognitieve niveau van deze cliënt? Of valt het hierbuiten? Hoe groter het verschil tussen de ontwikkelings-/leeftijdsnorm of het cognitieve niveau en het probleemgedrag, des te ernstiger het probleem doorgaans is. 2. Duur van het probleemgedrag Sinds wanneer bestaan de problemen? Hoe lang duren de problemen? Twee dagen niet naar de dagbesteding willen is ‘normaal’, maar twee maanden op de woonlocatie blijven is een probleem. In het algemeen geldt dat hoe langer de problemen duren, des te ernstiger ze zijn. 112 3. Omstandigheden Zijn de problemen begrijpelijk gezien de omstandigheden of levensfase? Gebeurtenissen als een verhuizing of een wisseling van werk zijn voor veel cliënten stressvol en kunnen leiden tot probleemgedrag. Als er geen aanleiding lijkt te zijn in de omstandigheden of de omgeving – de omstandigheden zijn met andere woorden ‘normaal’ – dan beschouwt men het probleemgedrag als ernstiger dan wanneer er wel een duidelijke aanleiding is. 4. Socioculturele setting Past het gedrag in de (sub)cultuur waartoe deze cliënt behoort? Wanneer bepaald gedrag niet voldoet aan de normen van de (sub)cultuur, beschouwt men het eerder als problematisch. In bepaalde culturen is ‘contact met voorouders’ bijvoorbeeld heel gewoon, terwijl men dit in andere culturen als afwijkend beschouwt. 5. Hoeveelheid en frequentie van de problemen Zijn er veel problemen en komen die veelvuldig voor? Zijn er weinig problemen, die bovendien zelden optreden, dan beschouwt men de situatie als minder ernstig dan wanneer er veel problemen zijn die regelmatig optreden. Een cliënt die gemiddeld één keer per maand niet kan inslapen of niet eet, heeft minder problemen dan een cliënt die dit meer avonden per week niet kan of doet. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:112 Sec4:112 27-10-2007 9:53:54 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen 6. Type problemen en mate van voorkomen van die problemen in de populatie Welk type problemen is/zijn er? Als bepaalde problemen weinig voorkomen in de normale populatie, zullen ze doorgaans eerder als ernstig worden beschouwd. Nagelbijten komt bij veel nerveuze cliënten voor en is dan ook geen ernstig probleemgedrag. Dingen zien of horen die anderen niet kunnen waarnemen wordt daarentegen wel als ernstig beschouwd. 7. De intensiteit van de problemen Problemen die intensief voorkomen zullen op grond van dit criterium als ernstiger worden beoordeeld dan problemen die in milde vorm voorkomen. Bij de overgang van tv naar eettafel hard en langdurig vloeken is ernstiger dan even zachtjes mopperen. 8. Verandering van het gedrag Was de verandering in het gedrag van de cliënt te verwachten? Is de verandering te begrijpen gezien de voorgeschiedenis of de levensfase, of is het probleemgedrag geheel onverwachts (zie ook criterium 3)? Als het probleemgedrag geheel onverwachts is, beoordeelt men het vaak als ernstiger dan wanneer de voorgeschiedenis of levensfase er aanleiding toe geeft. Depressieve symptomen als gevolg van het verlies van een geliefd persoon beschouwt men als minder ernstig dan wanneer er geen directe aanleiding is. 9. Situatiegebondenheid Komt het gedrag in één of in meer situaties voor: is het situatiegebonden? In het algemeen beschouwt men probleemgedrag dat in meer situaties optreedt als ernstiger dan probleemgedrag dat alleen in één bepaalde situatie optreedt. Teruggetrokken en passief gedrag is ernstiger als het zowel op de woonlocatie als op de dagbesteding voorkomt, dan wanneer het alleen optreedt in één situatie. 113 3.4.1 Is er consensus tussen de gedragsdeskundige en betrokkenen uit het cliëntsysteem? Een gedragsdeskundige en betrokkenen uit het cliëntsysteem kunnen het met elkaar eens zijn of van mening verschillen. De gedragsdeskundige objectiveert een en ander met concrete voorbeelden en uitkomsten op instrumenten. Bij de omzetting van klacht naar probleem zijn er vier mogelijkheden, zoals in schema 3.3 is te zien. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:113 Sec4:113 27-10-2007 9:53:54 Handelingsgerichte diagnostiek Is de klacht een probleem? Gedragsdeskundige vindt gedrag een probleem: Probleem + Gedragsdeskundige vindt gedrag geen probleem: Probleem – Cliënt of betrokkenen uit cliëntsysteem vindt gedrag een probleem: Klacht + 1. Klacht + / Probleem + 2. Klacht + / Probleem – Cliënt of betrokkenen uit cliëntsysteem vindt gedrag geen probleem: Klacht – 3. Klacht – / Probleem + 4. Klacht – / Probleem – Schema 3.3 Relatie tussen de klacht van een cliënt of andere betrokkene uit het cliëntsysteem en het probleem volgens een gedragsdeskundige. De vakken 1 en 4: er is consensus Bij voldoende consensus tussen gedragsdeskundige en cliënt(systeem), vak 1, Klacht + / Probleem +, zal men de problemen clusteren en nadenken over mogelijke onderzoeksvragen. Wanneer beiden bepaald gedrag geen probleem vinden, vak 4, Klacht – / Probleem –, dan zijn vervolgstappen niet nodig voor dat specifieke gedrag. In deze twee vakken van schema 3.3 is men het met elkaar eens. 114 De vakken 2 en 3: er is nog geen consensus In de andere twee vakken van schema 3.3, vak 2, Klacht + /Probleem – en vak 3, Klacht –/ Probleem +, is er geen consensus: hoe nu verder? De gedragsdeskundige geeft in beide gevallen uitleg over haar visie: waarom beschouwt zij dat gedrag niet of juist wel als problematisch? En zij vraagt hetzelfde aan cliënt, begeleider of familielid: waarom beschouwen zij dat gedrag wel of juist niet als problematisch? Wat maakt het voor hen moeilijk? Met behulp van de criteria van Rutter kan zij haar oordeelsvorming expliciteren en inzichtelijk maken. Zij geeft voorbeelden en sluit aan bij de belevingswereld, het kader en de letterlijke uitspraken van de betrokkenen. Zij legt de relatie met het diagnostische traject en past daarbij de als-dan-redenering toe: als we dat gedrag (K) als probleem beschouwen (P+), dan kunnen we het onderzoek en de advisering op dat gedrag richten. Maar als we dat gedrag (K) niet als probleem beschouwen (P–), dan zullen we ons daar verder niet op hoeven te richten. Zij gaat ook na wat de betrokkenen willen bereiken met het onderzoek: waar willen ze naartoe? Wanneer zijn zij tevreden? Vervolgens vindt er overleg plaats, met als doel voldoende consensus te bereiken om de samenwerking constructief voort te kunnen zetten. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:114 Sec4:114 27-10-2007 9:53:54 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen De gedragsdeskundige neemt de zorgen van een cliënt, begeleider of familie altijd serieus; zij gaat uit van de beleving van het cliëntsysteem. Maar in sommige gevallen kan zij proberen om van vak 2, Klacht + / Probleem – naar vak 4, Klacht – / Probleem – te komen: de betrokkenen gaan inzien dat het gedrag waar ze zich zorgen over maken niet erg problematisch is, bijvoorbeeld omdat het gedrag bij de ontwikkelingsleeftijd of levensfase van de cliënt hoort. Er is dan consensus ontstaan. Soms lukt dit, maar soms ook niet, bijvoorbeeld omdat de verwachtingen van een begeleider of familielid te hoog zijn gezien de mogelijkheden van de cliënt. Wellicht is het dan zinvol om de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt met de begeleider of familie te bespreken en hen te ondersteunen bij het vinden van een aanpak die beter op de behoeften van de cliënt is afgestemd. Het is ook goed mogelijk dat een cliënt, begeleider of familie de gedragsdeskundige op andere gedachten brengt, dat uit de voorbeelden blijkt dat een bepaalde klacht wel degelijk een probleem is. Dan gaat men van vak 2, Klacht + / Probleem – naar vak 1, Klacht + / Probleem +. Ook dan is er consensus ontstaan. De gedragsdeskundige kan ook proberen om van vak 3, Klacht – / Probleem + naar vak 1, Klacht + / Probleem + te komen: de betrokkenen gaan inzien dat het gedrag dat zij ‘normaal’ vinden wel degelijk problematisch is. Maar ook hier geldt natuurlijk dat het goed mogelijk is dat een cliënt, begeleider of familie de gedragsdeskundige op andere gedachten brengt, dat uit voorbeelden blijkt dat er eigenlijk geen probleem is. Dan gaat men van vak 3, Klacht – / Probleem + naar vak 4, Klacht – / Probleem –. Er is dan op deze manier consensus ontstaan. 115 Als het overleg in bovenstaande situaties moeizaam verloopt, kan men tot een compromis proberen te komen. De gedragsdeskundige formuleert in dat geval samen met betrokkenen een onderkennende onderzoeksvraag die betrekking heeft op het specifieke gedrag van discussie: Is er wel of niet sprake van…? Met andere woorden: K = P? 3.4.2 Een oplossingsgerichte benadering Een oplossingsgerichte benadering van bovenstaande is ook mogelijk (Westra en Bannink, 2006a, 2006b). In het geval van Klacht + / Probleem –: betrokkenen uit het cliëntsysteem ervaren bepaald gedrag als een probleem, ze maken zich zorgen en dat neemt de gedragsdeskundige serieus. Met een schaalvraag is meer zicht op hun beleving te krijgen, zoals: waar zit je op een schaal van Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:115 Sec4:115 27-10-2007 9:53:54 Handelingsgerichte diagnostiek 0 – 10 (waarbij: 0 = gedrag is helemaal geen probleem, en 10 = gedrag is een ernstig probleem). Vervolgens kan men vragen waaraan ze zouden merken dat ze lager op de schaal komen. Hoe ziet dat gedrag eruit als ze zich er minder zorgen over maken? Zo verkrijgt de gedragsdeskundige beter zicht op wélk gedrag men precies als probleem ervaart. In het geval van Klacht – / Probleem + kan de gedragsdeskundige de cliënt of familie uitleggen dat de begeleiders (en zijzelf) zich wél zorgen maken. Of omgekeerd, ze kan aan de begeleiders uitleggen dat de cliënt of familie (en zijzelf) zich wél zorgen maken. De gedragsdeskundige geeft aan dat ze begrijpt dat zij bepaald gedrag niet als probleem ervaren, dat dit knap van hen is om hun familielid of cliënt zó te accepteren (complimenteren). Dan kan de gedragsdeskundige hen vragen of zij zich kunnen voorstellen dat de begeleiders (of familie) zich zorgen maken. En zo ja, kunnen zij bedenken waarover zij zich zorgen maken? Op deze manier kunnen de betrokkenen het perspectief van anderen, diegenen die wél een probleem zien, beter begrijpen. 3.5 Hoe zet de gedragsdeskundige bij hgd haar deskundigheid in? 116 Een gedragsdeskundige die handelingsgericht werkt, vervult verschillende rollen (zie Inleiding): – Zij is een expert die wetenschappelijke kennis toepast op het proces en de inhoud van de diagnostiek en advisering. Deze expertrol komt vooral tot uiting in drie fasen: strategie, onderzoek en integratie/aanbevelingen. Zij past dan wetenschappelijke kennis toe: o bij het formuleren van hypothesen en onderzoeksvragen (strategiefase); o bij het beantwoorden van deze onderzoeksvragen (onderzoeksfase); en o bij het formuleren van gewenste aanbevelingen met argumenten voor en tegen (integratie- en aanbevelingsfase). – Zij is ook de samenwerkingspartner van de cliënt, van diens begeleiders en/of familie. In dialoog met hen komt zij tot een diagnose en een advies waar zij achter staan. Zij stemt af op hun mogelijkheden en beperkingen, hun wensen en verwachtingen en zij benut hun kennis en ervaring. Deze rol als coach komt vooral tot uiting in de intake- en adviesfase, de twee fasen van overleg en afstemming: Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:116 Sec4:116 27-10-2007 9:53:54 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen o Intakefase: zijn hun vragen, wensen en verwachtingen reëel? Kan de gedragsdeskundige hieraan tegemoet komen? Wat betekenen deze vragen voor het diagnostische traject en voor het antwoord op hun vragen? o Adviesfase: herkennen zij het integratieve beeld? Gaan betrokkenen akkoord met de gewenste aanbeveling op basis van dit beeld? Is de aanbeveling haalbaar en bruikbaar voor hen? Geloven ze dat het effect zal hebben? Zien ze het zitten? Het is de kunst deze rollen te combineren en op het juiste moment van rol te wisselen. Ook al is hgd vraaggestuurd en staat samenwerking met het cliëntsysteem hoog in het vaandel, er is geen sprake van ‘u vraagt, wij draaien’. De gedragsdeskundige is en blijft verantwoordelijk voor haar diagnose en aanbeveling. Tijdens de intake- en adviesfase kunnen één of meer betrokkenen uit het cliëntsysteem en de gedragsdeskundige met elkaar van mening verschillen. – Intakefase: men wil dat de gedragsdeskundige een bepaalde vraag wel of juist niet onderzoekt. Een begeleider wil bijvoorbeeld een iq-test van de cliënt, terwijl de gedragsdeskundige dit niet nodig vindt en liever een observatie in de natuurlijke context verricht (zie box 2.6 en paragraaf 3.4). – Adviesfase: men aanvaardt de diagnose niet of kiest geen van de aanbevelingen van de gedragsdeskundige, ook niet de minimaal noodzakelijke. De gedragsdeskundige vindt het bijvoorbeeld nodig dat de aanpak en bejegening van de cliënt veranderen en adviseert daartoe een specifieke begeleidingsmethodiek, terwijl de begeleiders willen dat de cliënt ergens anders gaat wonen of werken. 117 In zulke gevallen volgt overleg – binnen de grenzen die de gedragsdeskundige aangeeft – en meestal komt men er gezamenlijk uit. Tijdens dit overleg is het belang van de cliënt sturend, conform de beroepscodes van gedragsdeskundigen (nip en nvo, zie box 1.4). Zo kan de gedragsdeskundige in de adviesfase aangeven uit welke verschillende aanbevelingen betrokkenen kunnen kiezen. Op die manier worden de adviezen voorgelegd en niet opgelegd. Maar zij geeft hierbij ook duidelijk de grenzen van dit overleg aan: het ‘maximaal wenselijke’ en ‘minimaal noodzakelijke’ (zie paragrafen 2.5 en 2.6). Met andere woorden: het is in het belang van de cliënt niet de bedoeling om ‘meer te kiezen dan maximaal wenselijk’ of ‘minder dan minimaal noodzakelijk’. Op deze manier Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:117 Sec4:117 27-10-2007 9:53:54 Handelingsgerichte diagnostiek is zij zowel gedragswetenschapper als samenwerkingspartner en handelt zij conform haar beroepscode. Let wel: hgd is slechts een model voor diagnostiek en advisering, het kan ernstige samenwerkingsproblemen tussen gedragsdeskundigen en betrokkenen uit het cliëntsysteem niet oplossen. Het maakt de kans op dergelijke problemen echter wel kleiner door van meet af aan samen te werken, af te stemmen op het cliëntsysteem en duidelijk te zijn over de wensen en verwachtingen vanuit het cliëntsysteem enerzijds en de mogelijkheden van de gedragsdeskundige anderzijds. 3.6 118 Zijn er instrumenten en aandachtspunten voor transactioneel onderzoek (onderzoeksfase)? Bij diagnostiek en beeldvorming binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking werkt men vooral met instrumenten die zicht geven op kenmerken van de cliënt. Deze instrumenten zijn echter niet altijd even goed genormeerd voor deze doelgroep en lang niet altijd voldoende betrouwbaar en valide (cotan, Evers et al., 2000). Vanuit het eerste uitgangspunt – gebruik zo veel mogelijk genormeerde, betrouwbare en valide onderzoeksmiddelen (paragraaf 1.1) – is dit een knelpunt. Het derde, transactionele, uitgangspunt vereist bovendien instrumenten die zicht geven op de afstemming tussen de omgeving en de ondersteuningsbehoeften van de cliënt en op de interacties in de context (paragraaf 1.3). Geschikte instrumenten voor de doelgroep van deze handreiking zijn schaars. Momenteel zijn er – voor zover ons bekend – de volgende instrumenten, die zich richten op kenmerken van de context: – de Gezinsklimaatschaal (gks-ii); – de Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (nvos); – de Vragenlijst voor Gezinsproblemen (vgp); – Supports Intensity Scale (sis). Bovenstaande instrumenten moeten echter nog (beter) genormeerd worden voor mensen met een verstandelijke beperking. Andere ‘transactionele’ instrumenten ontbreken voor deze doelgroep en zijn dan ook hard nodig (zie Bijlage I). Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:118 Sec4:118 27-10-2007 9:53:55 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen Box 3.4: Een instrument om de ondersteuningsbehoeften van een cliënt in kaart te brengen Supports Intensity Scale (sis) De Supports Intensity Scale, Schaal Intensiteit van Ondersteuningsbehoeften (sis-nl, Buntinx, 2006) is gebaseerd op het aamr-model (paragraaf 1.3 en 2.3). Het is een instrument om bij mensen met een verstandelijke beperking de behoefte aan ondersteuning in kaart te brengen en de intensiteit van de ondersteuningsbehoeften te beoordelen. Dit instrument kan behulpzaam zijn in de integratie- en aanbevelingsfase. Daar brengt de gedragsdeskundige immers de behoeften van de cliënt in kaart en doet zij een aanbeveling waarmee de cliënt zo optimaal mogelijk kan functioneren. Het gaat bij de sis om de wenselijke, benodigde, ondersteuning op de volgende domeinen: Sectie 1: – Activiteiten in huis; – Activiteiten in de samenleving; – Leren en permanente vorming; – Arbeidsmatige activiteiten; – Gezondheid en veiligheid; – Sociale activiteiten. 119 Sectie 2: Behoefte aan ondersteuning bij belangenbehartiging. Sectie 3: Behoefte aan speciale ondersteuning in verband met medische problemen en gedragsproblemen. Voor ieder domein geeft men aan: frequentie, hoeveelheid tijd en het type ondersteuning dat nodig is. Het resultaat is een totale score op ondersteuningsbehoeften en een profiel van de ondersteuningsbehoeften van deze cliënt in vergelijking met andere cliënten. Interviews over en gerichte observaties in de context van gezin, wonen, werken, onderwijs en vrije tijd kunnen een indruk geven van de afstemming. Zo is de ‘Transactionele Analyse’ van de methodiek ‘Anders kijken naar …’ (Heijkoop, 1995) hierbij te benutten, evenals de VIB-schema’s ‘Basiscommunicatie’ en ‘Interactiepatronen’ (Videohometraining, Dekker en Biemans, 1994). Ook Mevissen (2005) geeft een kader waarmee we de behoeften van een cliënt en wat deze betekenen voor de afstemming vanuit zijn omgeving kunnen ob- Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:119 Sec4:119 27-10-2007 9:53:55 Handelingsgerichte diagnostiek serveren of bevragen. De handelingsstrategieën die zij beschrijft zijn als kader te hanteren bij een interview of observatie: welke strategie gebruikt de begeleider of familie?; wanneer lukt het hen een specifieke strategie te bieden?; in welke situaties zouden zij, gezien de behoefte van een cliënt, een bepaalde strategie kunnen bieden? Box 3.5: Handelingsstrategieën van begeleiders en familieleden De omgeving kan met handelingsstrategieën bijdragen aan de zelfverwerkelijking van de cliënt (Mevissen, 2005; 2006). We kunnen een interview of observatie vanuit dit kader verrichten. Als we bepaalde strategieën vaststellen bij ouders, begeleiders en leerkrachten, dan kunnen we deze als positieve kenmerken benoemen. Als we deze niet vaststellen, dan kunnen we ze wellicht als doelgedragingen formuleren en in de aanbevelingen uitwerken. In onderstaand schema, dat is te downloaden via www.swpbook.com/682, relateert Mevissen handelingsstrategieën aan behoeften van cliënten, zoals veiligheid, vertrouwen, loslaten, autonomie en creativiteit. 120 Behoeften van cliënten Handelingsstrategieën voor ouders, begeleiders, leerkrachten veiligheid Onvoorwaardelijke Houdingsaspecten De cliënt mag er zijn zoals hij is acceptatie De eigen verwachtingen, behoeften, normen en waarden opzij zetten Doe geen beroep op zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid Aandachtspunten interactie Oogcontact Bij de naam noemen Nabijheid en lichamelijk contact Instemmend benoemen Vriendelijke toon en lichaamshouding Passende humor Initiatief volgen Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:120 Sec4:120 27-10-2007 9:53:55 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen veiligheid Prettig samen zijn en samen doen Laten merken dat je het fijn vindt om met de cliënt samen te zijn Dingen met de cliënt doen die hij graag doet Overnemen wat de cliënt niet zelf kan Fysiek en emotioneel welbevinden Optimale omgevingscondities Passende hulpmiddelen bij lichamelijke handicaps Rekening houden met nare gevoelens en lichamelijk ongemak Geschikte plaats en tijd voor activiteiten Voorspelbaarheid Vertellen of laten zien wat er gebeuren gaat Bij terugkerende situaties en contactmomenten herkenbare routines inbouwen 121 Aansluiten bij patronen van de cliënt vertrouwen Gevoelens worden Valideren herkend en erkend Afstemmen op de beleving van de cliënt Aandachtig en actief luisteren en meeleven Aandachtspunten voor woordgebruik loslaten Ruimte voor nieuwe ervaringen en eigen invloed Met iets nieuws in aanraking brengen Laten experimenteren Eigen initiatieven toelaten Laten kiezen ‘Nee’ accepteren Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:121 Sec4:121 27-10-2007 9:53:55 Handelingsgerichte diagnostiek loslaten Gevoel van competentie Zorgen dat dingen kunnen lukken Waarderen wat goed gaat (Herstelbare) fouten toestaan Grenzen en waarden en normen Hulp en steun bieden als het nodig is Duidelijke regels Uitleg geven over het waarom op groepsniveau en van regels, afhankelijk van individueel niveau cognitief niveau Weten hoe strak je de regels moet hanteren Aandachtspunten interactie Weten hoe je de cliënt aanspreekt bij overtreding Ik-boodschappen geven Opbouwende kritiek geven autonomie 122 Gevoel van zelfstandigheid Plannen laten maken en uitvoeren Beschikbaar zijn bij vraag om hulp creativiteit Iets eigens bedenken en doen Ruimte geven, signaleren en waarderen 3.6.1 Aandachtspunten bij een observatie Observatie is een belangrijk onderzoeksmiddel bij transactioneel werken. Richtlijnen voor een observatie bij mensen met een verstandelijke beperking zijn onder andere (Došen, 2005): 1. Verricht observaties het liefst in de natuurlijke omgeving van de cliënt. 2. Maak een keuze op welke wijze geobserveerd gaat worden: door op afstand te kijken naar de persoon, door het maken van video-opnames of anderszins. 3. Maak bij voorkeur gebruik van gesystematiseerde observatielijsten of gestandaardiseerde schalen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:122 Sec4:122 27-10-2007 9:53:55 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen 4. Breng bij het maken van video-opnames bij voorkeur vier situaties in beeld: a. de cliënt alleen; b. de cliënt in interactie met belangrijke andere personen; c. de cliënt als hij bezig is met materiaal; d. de cliënt samen met anderen, zoals huisgenoten of leeftijdsgenoten. 5. Bekijk de cliënt altijd in de interactie met zijn omgeving. Daarbij noemt Došen de volgende aspecten: a. de situatie; b. de interactie; c. de communicatie; d. de lichaamsexpressie; e. de symptomen van stoornissen. Heijkoop (1995) hanteert de volgende aandachtspunten bij het maken van video-opnames: a. de cliënt alleen, zonder verwachting; b. de cliënt samen met anderen, zonder verwachting; c. de cliënt alleen, met verwachting; d. de cliënt samen met anderen, met verwachting. 123 Bij het vijfde hgd-uitgangspunt ‘aandacht voor het positieve’ (paragraaf 1.5) is het daarnaast van groot belang om ook in gunstige of positieve situaties te observeren. Wanneer – in welke situaties – komt het probleemgedrag niet (of veel minder) voor? Is de cliënt hierbij alleen of samen met anderen? Is het een situatie met of zonder verwachting? Welke kenmerken van de situatie, interactie, communicatie en lichaamsexpressie zien we dan? Hoe zijn deze observatiegegevens te benutten in de aanbevelingen? Vanuit het vierde hgd-uitgangspunt ‘constructief samenwerken’ (paragraaf 1.4) is het bovendien van groot belang dat de gedragsdeskundige de observatie samen met de begeleider, familie en/of cliënt voorbereidt. Dit geldt zeker wanneer de observatie zich niet alleen op de cliënt zal richten, maar ook op hen. Zij moeten weten waar de gedragsdeskundige naar komt kijken en waarom. Welke kenmerken van de situatie, interactie, communicatie, lichaamsexpressie en van een specifieke stoornis willen we observeren? En waarom willen we die observeren? Wat doen we met de observatiegegevens? Hoe zetten we ze straks om in aanbevelingen? De gedragsdeskundige legt uit dat zij door te observeren in de context veel beter aanbevelingen kan geven die passen in die context. Daarnaast stemt de gedragsdeskundige de observatie af op de vragen en wensen van cliënt, begeleiders en/of familie. Wat willen betrokkenen zelf Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:123 Sec4:123 27-10-2007 9:53:55 Handelingsgerichte diagnostiek dat er geobserveerd wordt? Welke situaties vinden zij hiervoor geschikt? Het gaat hierbij dus om transparant communiceren. 3.7 Hoe verhoudt hgd zich tot het ondersteuningsplan? Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking werken we met individuele ondersteuningsplannen op maat. Deze worden uitgevoerd in de interventie- en evaluatiefase (figuur 2.1). Aan deze plannen ligt zorgvuldige beeldvorming ten grondslag. hgd kan op verschillende manieren bijdragen aan een ondersteuningsplan, omdat hgd ook maatwerk is. hgd kan (1) voorafgaand aan, (2) tijdens en (3) bij de evaluatie van een ondersteuningsplan een rol spelen. 1. Wat heeft cliënt nodig? Hoe ziet het ondersteuningsplan eruit? 124 2. Ondersteuningsplan: doelen en concrete werkwijze. Hoe verloopt de uitvoering van het plan? 3. Evaluatie: zijn de doelen behaald? Is het nodig het plan bij te stellen? 1. Voorafgaand aan een ondersteuningsplan Bij een nieuw aangemelde cliënt kan men de gedragsdeskundige vragen om informatie te verzamelen voor het opstellen van een ondersteuningsplan: wat zijn, gezien de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt, reële verwachtingen en wat heeft deze cliënt nodig qua ondersteuning? De gedragsdeskundige kan deze vraag volgens de uitgangspunten en fasen van hgd beantwoorden. Zij benut hierbij de gegevens die reeds beschikbaar zijn (bijvoorbeeld in het dossier) en verzamelt – indien noodzakelijk – nieuwe gegevens. Ze is hierbij gericht op het bepalen van reële doelen voor de cliënt, begeleiders en/of familie en op wat zij nodig hebben om deze doelen te bereiken. Welke aanbevelingen volgen hieruit? In het adviesgesprek worden deze aanbevelingen in goed overleg met betrokkenen in het ondersteuningsplan opgenomen en geconcretiseerd. Zo ontstaat een concreet ondersteuningsplan op maat, waar cliënt, begeleiders en familie bij betrokken zijn. Er is hen gevraagd of zij de aanbevelingen kunnen toepassen, zodat de gekozen adviezen voor hen haalbaar zijn. Hierdoor staan zij erachter; ze zien het zitten en verwachten dat het zal werken. Dit verhoogt de kans op een succesvol ondersteuningsplan. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:124 Sec4:124 27-10-2007 9:53:55 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen 2. Gedurende een ondersteuningsplan Tijdens het uitvoeren van het ondersteuningsplan kunnen situaties veranderen of kunnen problemen ontstaan. Betrokkenen kunnen dan weer een beroep doen op de gedragsdeskundige met vragen als: Wat is er aan de hand? Hoe komt het? Hoe kunnen we het plan bijstellen zodat de problemen afnemen of verdwijnen? hgd levert dan een bijdrage aan de bijstelling van het plan. hgd is hier als het ware ‘een diagnostisch moment’ binnen het ondersteuningsplan. 3. Bij de evaluatie van een ondersteuningsplan Bij de evaluatie van een ondersteuningsplan is diagnostiek weer nodig: zijn de gestelde doelen behaald? Deze evaluatie – waarbij men vaak weer dezelfde onderzoeksmiddelen gebruikt als bij de opstelling van het plan – kan volgens de uitgangspunten van hgd (paragraaf 2.7). Als een bepaald doel niet behaald is, kan men hgd toepassen om het plan (of de doelen) bij te stellen. In bovenstaande situaties staat hgd ten dienste van het ondersteuningsplan; de uitkomsten ervan worden in dit plan verwerkt. De diagnostische informatie is daarmee functioneel en er ontstaat een wisselwerking tussen het ondersteuningsplan en hgd. Het betreft de cyclus van diagnostiek, advisering en interventie (figuur 2.1) waarbij aspecten van hgd in het traject zijn verwerkt. 125 3.8 Is hgd zowel mono- als multidisciplinair toe te passen? De uitgangspunten en fasen van hgd zijn zowel mono- als multidisciplinair toe te passen. In het eerste geval doorloopt de gedragsdeskundige zelf de fasen die nodig zijn om de vragen te beantwoorden. In het tweede geval vinden de strategiefase en integratie- en aanbevelingsfase in teamverband plaats. Betrokken disciplines kunnen zijn: een gedragsdeskundige, avg of huisarts, begeleider, behandelaar of therapeut, verpleegkundige, maatschappelijk werker, psychiater of een paramedicus zoals een logopedist, fysio- of ergotherapeut. Gezamenlijk denken zij na over het gewenste traject (tijdens de strategiebespreking) en de wenselijke aanbevelingen (tijdens de integratie- en aanbevelingsbespreking). De fasen van hgd zijn dan als volgt te doorlopen: 1. Eén teamlid verricht de intakefase met de cliënt, begeleider en/of familie. Meestal zal dit de gedragsdeskundige zijn, maar afhankelijk van de inhoud van de vraag kan het ook iemand uit een andere discipline zijn. In sommige Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:125 Sec4:125 27-10-2007 9:53:55 Handelingsgerichte diagnostiek organisaties werkt men met een aparte intakefunctionaris. De ‘intaker’ vat de intakegegevens samen (zie hoofdstuk 5: format voor verslag). Alle teamleden lezen deze samenvatting ter voorbereiding van de strategiebespreking: wat weten we al, wat moeten we nog weten en waarom moeten we dat weten? 2. Een multidisciplinaire strategiebespreking. Op basis van de intakegegevens bespreken de teamleden gezamenlijk mogelijke hypothesen en selecteren zij de relevante onderzoeksvragen betreffende de cliënt en/of zijn context. Zij verdelen vervolgens deze onderzoeksvragen: wie doet wat, waarom, hoe en wanneer? 3. Afhankelijk van de aard van de onderzoeksvragen kunnen één of meer disciplines onderzoek verrichten waarmee zij hun vraag beantwoorden. Zij vullen elkaar aan; zij herhalen elkaars werk dus niet. 126 4. Een multidisciplinaire integratie- en aanbevelingsbespreking. Iedere discipline die onderzoek heeft verricht, beantwoordt zijn vragen beknopt. Andere teamleden reageren hierop en stellen vragen. De gedragsdeskundige vat de verzamelde gegevens samen in een integratief beeld. Bij een onderkennende of verklarende vraag is deze fase daarmee afgerond en gaat de casus door naar de adviesfase. Bij een adviserende vraag bespreekt het team – op basis van het integratieve beeld – de doelen van verandering en de gewenste aanbevelingen, evenals de argumenten voor en tegen deze aanbevelingen. Het eindproduct van deze bespreking bevat één of meer aanbevelingen. 5. Eén teamlid doet de adviesfase; hij geeft de cliënt, begeleider en/of familie antwoord op hun vragen. Bij voorkeur is dit dezelfde persoon die de intakefase heeft verricht. Deze persoon heeft immers al een vertrouwensband en samenwerkingsrelatie met hen opgebouwd. Daardoor kan hij de gegevens goed afstemmen op het kader en de belevingswereld van betrokkenen. De intake- en adviesfase kunnen dus door één discipline van het team – monodisciplinair – worden verricht. Tijdens de twee ‘multidisciplinaire fasen van reflectie’ – de strategiefase en de integratie- en aanbevelingsfase – leert men veel van elkaar: welke hypothesen hebben de anderen? Hoe relevant zijn deze? Welke implicaties hebben deze voor de advisering? Hoe handelingsgericht zijn ze? Met welke onderzoeksmiddelen kunnen zij de onderzoeksvragen beantwoorden? Welke aanbevelingen geven de teamleden? Op deze manier werkt het team daadwerkelijk multidisciplinair samen, zowel bij de diagnostiek als Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:126 Sec4:126 27-10-2007 9:53:56 3 Handelingsgerichte diagnostiek in de praktijk: veelgestelde vragen bij de advisering. De kans op ‘stokpaardjes en blinde vlekken’ (box 1.1) neemt hiermee aanzienlijk af, omdat alternatieve diagnosen en aanbevelingen systematisch en vanuit verschillende disciplines worden overwogen. De beschikbare kennis wordt op deze manier optimaal benut. Bovendien spreken alle teamleden procedureel dezelfde taal: er is een gemeenschappelijk referentiekader. Met kent de fasen en stappen van hgd. Dit bevordert de samenwerking, men praat niet langs elkaar heen. Eenieder weet bijvoorbeeld wat een intakefase oplevert en via welke stappen men tot aanbevelingen komt. Om tijdens de besprekingen van de strategiefase en de integratie- en aanbevelingsfase efficiënt te kunnen vergaderen, dienen alle teamleden de bespreking goed voorbereid te hebben. Zo hoeft men tijdens de vergadering niet meer te lezen en kan de informatieoverdracht zo kort mogelijk zijn. Tijdens deze besprekingen heeft de voorzitter grote invloed op de kwaliteit van de besluitvorming. Hij weet om welke beslissingen het gaat en hij structureert deze zodanig dat de besluitvorming transparant, systematisch en efficiënt verloopt. Hij ‘zit strak voor’ en bewaakt daarbij de uitgangspunten en fasen van hgd. Een goede voorzitter kent dus de fasen en stappen van hgd – en hun functies – en hij structureert de vergadering vanuit dit kader. Zo zorgt hij er bijvoorbeeld voor: – dat de teamleden tijdens de strategiebespreking doelgericht te werk gaan. Wat weten we al (de clusters)? Om welke beslissingen gaat het en wat moeten we nog weten om deze te kunnen nemen? Waar denkt men zoal aan? Wat zijn alternatieve mogelijkheden? Moeten we dat echt weten? Zo ja, wie kan die informatie het beste verzamelen? – dat de teamleden tijdens de integratie- en aanbevelingsbespreking beknopt en vraag-antwoord-gericht rapporteren (‘Dit was de vraag en dit is mijn antwoord.’), dat alternatieve aanbevelingen systematisch aan bod komen en dat er aandacht is voor zowel de argumenten vóór als tegen die aanbevelingen. 127 Vaak zal de gedragsdeskundige een coördinerende rol hebben. Daadwerkelijk multidisciplinair samenwerken vergt echter ook een en ander van de teamleden. Men dient bijvoorbeeld bereid en in staat te zijn om met de andere disciplines samen te werken. Men is geïnteresseerd in de deskundigheid van collega’s, men wil van elkaar leren en respecteert elkaars visie. Zo vullen ze elkaar qua expertise aan, ze bevragen elkaar constructief en zijn geïnteresseerd in elkaars argumenten vóór of tegen een bepaalde diagnose of aanbeveling. Voor meer informatie over de implementatie van hgd in multidisciplinaire teams verwijzen we naar Pameijer en Van Beukering (2004). Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:127 Sec4:127 27-10-2007 9:53:56 Handelingsgerichte diagnostiek 3.9 Hoeveel tijd kost het toepassen van een hgd-traject? Een schatting van de uren die nodig zijn voor diagnostiek en beeldvorming – inclusief voorbereiding, onderzoek en uitwerking, overleg – is moeilijk te geven, onder meer omdat de complexiteit van de vraag en het aantal betrokkenen per casus sterk verschillen. De ene test of vragenlijst is de andere niet, de mate waarin de cliënt meewerkt varieert en ook een observatie kent allerlei varianten. Bij sommige cliënten is er een goed dossier met duidelijke en recente onderzoeksgegevens; bij anderen is er nog nooit eerder onderzoek gedaan. Ook kan er sprake zijn van een verkort hgd-traject. De tijd per fase kan bovendien eveneens verschillen. Kortom, een goede inschatting is vooralsnog niet te geven. Voor een schatting van de benodigde uren voor een volledig hgd-traject in het onderwijs verwijzen we naar Pameijer en Van Beukering (2004, p. 279-280). Op termijn zal het wel mogelijk zijn om een aanduiding te geven van de gemiddelde tijd die nodig is voor: – een intake- en strategiefase; – een specifieke onderzoeksvraag: de afname, uitwerking en rapportage van bepaalde instrumenten; – een integratie-, aanbevelings- en adviesfase. 128 Een compleet en betrouwbaar overzicht van dergelijke gegevens is echter nog niet beschikbaar. Bij de implementatie van hgd zullen de uren zorgvuldig moeten worden bijgehouden. Het is daarbij belangrijk dat men ook zicht heeft op de uren die men vóór de implementatie van hgd besteedde aan diagnostiek en beeldvorming (een ‘nulmeting’). Dan pas kan men de tijdsinvestering bij de ‘oorspronkelijke diagnostiek’ vergelijken met die bij ‘handelingsgerichte diagnostiek’. Een andere vraag die dan kan worden meegenomen is die naar de effectiviteit van de vernieuwingen. Het spreekt voor zich dat de implementatiedoelen dan concreet en meetbaar moeten zijn geformuleerd. Past men bijvoorbeeld alleen de uitgangspunten toe (minimale implementatie) of ook de fasen van hgd (maximale implementatie)? En waar is dat concreet aan te merken: aan de hoeveelheid, duur en inhoud van de gesprekken, de observaties, de uren testen en/of de adviezen? Kortom, wat beoogt men te bereiken met de implementatie van hgd? Een expliciete keuze voor de invoering van hgd vergt investering in tijd en geld, zowel op het niveau van de gedragsdeskundigen als op dat van het management. In hoofdstuk 4 worden aandachtspunten bij de implementatie besproken. Handelingsger_diagn_10esther.indSec4:128 Sec4:128 27-10-2007 9:53:56 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking zijn veel verschillende organisaties, doelgroepen, methodieken en uiteenlopende diagnostische werkwijzen. Indien men meer uniformiteit in diagnostiek en beeldvorming wenst, kan het hgd-model als kader voor inspiratie fungeren. Werken volgens de uitgangspunten en fasen van hgd vraagt om een breed gedragen keuze binnen een organisatie. Niet alleen de gedragsdeskundigen gaan namelijk werken volgens de uitgangspunten van dit model, maar ook managers, begeleiders, familie en cliënten krijgen te maken met een verandering in visie en werkwijze. Het is van belang dat zij hierover duidelijke informatie krijgen en actief bij de implementatie worden betrokken: waarom gaan de gedragsdeskundigen meer handelingsgericht werken, wat beogen zij ermee te bereiken en wat betekent dit concreet voor betrokkenen? Wat verwachten en wensen betrokkenen – in dit kader – van de gedragsdeskundigen? 129 Als men kiest voor hgd als kader, dan is het belangrijk dat de gedragsdeskundigen zich het model eigen maken, dat zij het verwerken tot een ‘eigen werkwijze’ waar zij achter staan. Dan pas zullen zij het model zien zitten en het als ondersteunend gaan ervaren. Over deze implementatie gaat dit hoofdstuk. Voor meer informatie over de implementatie van hgd in de sector onderwijs verwijzen we naar Pameijer en Van Beukering (2004, hoofdstuk 9). Implementatie van hgd vergt keuze, kennis, kunde en kunst hgd beschrijft hoe het diagnostische proces eruit zou kunnen zien. Het model expliciteert de meest wenselijke werkwijze; het is in die zin een ‘ideaalmodel’ of ‘gouden standaard’: als we over alle tijd en middelen zouden beschikken, dan zouden we zo kunnen werken. Hierdoor kan het model als referentiekader en inspiratiebron voor kwaliteitsverbetering fungeren. Gedragsdeskundigen kunnen hun eigen werkwijze eraan spiegelen. Zij kunnen nagaan wat zij al Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:129 Sec6:129 27-10-2007 9:53:56 Handelingsgerichte diagnostiek handelingsgericht doen en welke aspecten van hun diagnostiek zij (nog) meer handelingsgericht kunnen vormgeven. We hopen van harte dat gedragsdeskundigen het model als zodanig benutten en het niet als een keurslijf ervaren. Het is niet de bedoeling dat een organisatie of gedragsdeskundige de werkwijze en de daarbij horende vragenlijsten en checklists (hoofdstuk 5) ongewijzigd overneemt. De werkwijze wordt juist via uitproberen en aanpassen tot een eigen werkwijze. Onze boodschap bij de implementatie is dan ook: kies wat u aanspreekt en bewerk dat voor uw eigen praktijksituatie. Regel de randvoorwaarden en bespreek deze met elkaar. 4.1 130 hgd, hkz en de prestatie-indicatoren hgd is een procesmodel: het beschrijft wenselijke procedures voor het diagnostische proces van aanmelding tot en met advisering, inclusief de evaluatie van het diagnostische proces. Ten aanzien van de inhoud van dit proces zijn er slechts enkele richtlijnen, zoals: – hanteer zo veel mogelijk wetenschappelijk gefundeerde theorieën (strategiefase); – gebruik zo veel mogelijk valide, betrouwbare en voor de doelgroep genormeerde instrumenten (onderzoeksfase); – beveel zo veel mogelijk effectief gebleken interventies aan (integratie- en aanbevelingsfase). Wat betreft de inhoud van het diagnostische proces is er dus ruimte voor verschillende theoretische stromingen en benaderingen. Hierdoor past hgd bij het streven naar certificering van organisaties in het kader van de Harmonisatie van Kwaliteit in Zorginstellingen (hkz). Sinds 1996 moet iedere organisatie in het bezit zijn van een kwaliteitssysteem volgens de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Hierin staan afspraken over werkprocessen. Elke organisatie moet op deze wijze aantonen dat er systematisch wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering. Er wordt hierbij niet getoetst op inhoud, maar op het werken volgens richtlijnen, procedures en protocollen. hgd is te beschouwen als zo’n procedure voor het proces van diagnostiek en beeldvorming. Volgens het onlangs ontwikkelde Visiedocument Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg (www.vgn.org) moet de zorg en ondersteuning aan mensen met een beperking gericht zijn op het bevorderen, dan wel in stand houden van de kwaliteit van hun bestaan. Momenteel operationaliseert men dit visiedocument met een set prestatie-indicatoren: meetbare aspecten van de zorg die een aan- Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:130 Sec6:130 27-10-2007 9:53:56 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek wijzing geven over bijvoorbeeld de kwaliteit, de veiligheid, de doelmatigheid en de toegankelijkheid van de zorg. Zo bepaalt men bijvoorbeeld voor het domein ‘psychisch welbevinden’ de mate waarin de organisatie beleid voert ten aanzien van de signalering, diagnostiek, begeleiding en behandeling van het psychisch functioneren van cliënten. Andere domeinen waarop diagnostiek en beeldvorming van belang zijn, zijn onder andere: persoonlijke ontwikkeling, interpersoonlijke relaties en participatie aan de samenleving. Deze prestatieindicatoren zullen in de nabije toekomst met bepaalde meetinstrumenten een beeld geven van de kwaliteit van de geleverde zorg en ondersteuning. Zij krijgen hiermee een diagnostisch karakter en kunnen op specifieke onderdelen, zoals de verrichte diagnostiek, inzoomen. 4.2 Va r i a n t e n v a n i m p l e m e n t a t i e hgd hanteert vijf uitgangspunten (hoofdstuk 1): 1. hgd verloopt volgens systematische procedures; 2. hgd werkt doelgericht; 3. hgd hanteert een transactioneel referentiekader; 4. hgd acht samenwerken met cliënten en direct betrokkenen cruciaal; 5. hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken. 131 hgd verloopt volgens vijf fasen (hoofdstuk 2): 1. Intakefase; 2. Strategiefase; 3. Onderzoeksfase; 4. Integratie- en aanbevelingsfase; 5. Adviesfase. De toepassing van hgd is flexibel en op maat (hoofdstuk 3). Daarbij zijn verschillende varianten, afhankelijk van de keuze van de organisatie, de visie van de gedragsdeskundige, de casus en diens context. Men kan kiezen voor het toepassen van: – de vijf uitgangspunten (minimale implementatie); – de vijf uitgangspunten en enkele fasen (een verkort hgd-traject); of – de vijf uitgangspunten en de vijf fasen (maximale implementatie). In onderling overleg tussen managers, gedragsdeskundigen en externe samenwerkingspartners maakt men een keuze. Vervolgens bepaalt men een Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:131 Sec6:131 27-10-2007 9:53:56 Handelingsgerichte diagnostiek implementatietraject, inclusief de noodzakelijke randvoorwaarden. Een organisatie kan starten met de ‘minimale implementatie’: werken volgens de vijf uitgangspunten van hgd. Zij past deze visie dan expliciet toe in haar diagnostiek en beeldvorming en is hierover duidelijk naar medewerkers en samenwerkingspartners. Wanneer dit goed bevalt, kan men zich vandaar uit verder ontwikkelen richting ‘maximale implementatie’. Een organisatie kan ook meteen starten met een ‘maximale implementatie van hgd’: toepassing van de vijf uitgangspunten en vijf fasen van hgd, uiteraard met de mogelijkheid van verkorte trajecten. Box 4.1: Implementatie van hgd: keuzes van Stichting Philadelphia Zorg Bij de implementatie van hgd is geïnvesteerd in een opleidingstraject van drie dagen voor alle gedragsdeskundigen, verspreid in de tijd. De uitgangspunten en fasen van hgd waren de leidraad in de cursus. Tussen de bijeenkomsten in werkten deelnemers aan eigen casuïstiek. Zij bespraken de opdrachten vervolgens in intervisiegroepen, zodat zij konden samenwerken en leren van elkaar. Dit is een goede vorm gebleken om zich het gedachtegoed en de werkwijze van hgd eigen te maken. 132 Na de cursus is het werken met hgd opgenomen in reeds bestaande intervisiegroepen. Het blijkt goed om een verplichting op te nemen betreffende het vervolgtraject, namelijk dat elke cursist minimaal drie cases volgens de fasen van hgd uitwerkt. Zo blijft men vertrouwd met de werkwijze en het voorkomt mogelijk ‘verwateren van het geleerde’. Na ruim een jaar is een gemeenschappelijke ‘terugkombijeenkomst’ georganiseerd. Doelen hiervan waren: – de implementatie evalueren: wat werkt goed en wat is moeilijk?; – ervaringen te delen en ontstane vragen te beantwoorden; – diagnostische werkwijzen op elkaar af te stemmen; – een gemeenschappelijke stimulans om verder te gaan met hgd. Het is hierbij van groot belang dat de betrokkenen de uitgangspunten en fasen van hgd ‘goed in het hoofd’ hebben en deze gebruiken als leidraad bij hun diagnostische werk. Voor nieuwe gedragsdeskundigen van Stichting Philadelphia Zorg geldt een verplichte scholing in hgd. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:132 Sec6:132 27-10-2007 9:53:56 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek Expliciete aandacht voor de uitwerking van de hgd-fasen naar de organisatie en de dagelijkse werkwijze van gedragsdeskundigen zijn de crux voor een succesvolle implementatie. Bij Stichting Philadelphia Zorg zijn hierin de volgende keuzes gemaakt: 1. Het gemeenschappelijke referentiekader van hgd is sturend bij intercollegiale toetsing, consultatie, supervisie en intervisie. 2. De vijf uitgangspunten van hgd zijn sturend in de volgende situaties, bij: – een aanvraag voor psychologisch onderzoek; – een consultatie; – een aanvraag voor casemanagement; – de uitwerking van vragen uit een risico-inventarisatie; – de uitwerking van vragen bij een crisissituatie of -opname; – het vragen van een collegiaal advies aan het diagnostiekteam; en – de analyse van complexe casus. Bij de implementatie van hgd hanteren we twee ‘spelregels’. 1. Redeneer van wenselijk naar haalbaar In de praktijk blijken bepaalde aspecten van hgd makkelijker haalbaar dan men in eerste instantie inschatte. Als een gedragsdeskundige bijvoorbeeld verneemt hoeveel onderdelen deel uitmaken van de intakefase, kan haar eerste reactie zijn: ‘Het lukt me nooit om die allemaal toe te passen; dat is niet haalbaar.’ Maar als zij nagaat welke aspecten zij al toepast (soms, vaak, altijd) en vervolgens bedenkt welke overige aspecten ze wenselijk vindt, dan kan ze het wenselijke geleidelijk aan haalbaar maken. Bijvoorbeeld door een aantal vragen op te nemen in of juist te schrappen uit een reeds bestaande intakevragenlijst. 133 2. Redeneer van gewenste inhoud naar werkwijze Gedragsdeskundigen binnen en tussen organisaties verschillen in diagnostische werkwijzen. Sommigen voeren bij voorkeur een gesprek met de cliënt, begeleider of familie voorafgaand aan een onderzoek; anderen doen dit in principe niet of alleen met de begeleider. Als men de huidige werkwijze als vaststaand beschouwt, is het onmogelijk om aspecten van hgd succesvol toe te passen. Er is immers geen ruimte voor. Daarom bevelen we aan om eerst te bepalen welke inhouden men belangrijk vindt, om vervolgens de werkwijze hierop af te stemmen, bijvoorbeeld door een intakegesprek met de cliënt toe te voegen wanneer dit mogelijk is (paragraaf 2.1). Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:133 Sec6:133 27-10-2007 9:53:56 Handelingsgerichte diagnostiek Redeneert men niet volgens bovenstaande spelregels, dan is men snel klaar: hgd zal moeilijk te implementeren zijn. Werkt men daarentegen van wenselijk naar haalbaar en stelt men de werkwijze af op de gewenste inhoud, dan is er meer perspectief op een succesvolle implementatie. Bovendien blijkt een aantal aspecten van hgd vrij eenvoudig toe te passen, omdat deze gemakkelijk in te voegen zijn in bestaande werkwijzen. Een voorbeeld hiervan is het vijfde uitgangspunt: hgd besteedt aandacht aan positieve kenmerken van cliënt, begeleiders en familie. In de gesprekken, observaties en testmomenten die doorgaans toch al plaatsvinden kan de gedragsdeskundige hier aandacht aan besteden door ze gericht te zoeken, te benoemen, op te nemen in haar verslag, ze te benutten in haar aanbevelingen en terug te koppelen naar de betrokkenen. Ook het eerste uitgangspunt: werk systematisch in stappen met formulieren en doe dit transparant, blijkt doorgaans goed te implementeren, omdat de meeste organisaties al werken met procedures en formulieren. 4.3 134 Aandachtspunten bij de implementatie van hgd: succesfactoren hgd betekent voor sommige gedragsdeskundigen veranderen: routines loslaten en anders gaan werken. Veranderen is voor de één een uitdaging, voor de ander belastend. Aangezien hgd het dagelijkse diagnostische werk in de kern raakt, is het van belang dat het initiatief om meer handelingsgericht te gaan werken van de gedragsdeskundigen zelf komt, of dat zij het van harte ondersteunen. Zij dienen actief betrokken te zijn bij de implementatie, met name bij het uitwerken van het beleid in concrete ideeën voor hun dagelijkse praktijk. hgd betekent samenwerken met cliënten, begeleiders en familie, maar ook met collega’s en managers. Men zal hierbij bereid en in staat moeten zijn om de eigen visie en werkwijze inzichtelijk te maken voor anderen en soms ter discussie te stellen: wat werkt en wat niet? Variabele diagnostische trajecten en een flexibele toedeling van uren zijn ook een vereiste. Soms kan in twee uur veel; soms heeft men tekort aan twintig uur. In deze paragraaf bespreken we aandachtspunten die als succesfactoren voor implementatie van hgd gelden. We maken daarbij onderscheid tussen managers, gedragsdeskundigen en begeleiders en familie. De succesfactoren zijn ‘hoog gegrepen’. Des te meer succesfactoren er zijn, des te hoger is de kans van Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:134 Sec6:134 27-10-2007 9:53:56 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek slagen. Als een bepaalde succesfactor ontbreekt, dan is het de vraag of realisering ervan perspectief heeft. Heeft men de intentie eraan te gaan werken? Is dat het geval, dan kan de invoering van hgd bijdragen aan de realisering van die succesfactor. Het aandachtspunt is dan niet zozeer een voorwaarde, maar een doel van de implementatie. 4.3.1 Managers De managers dienen op de hoogte te zijn van hgd: zij kennen de uitgangspunten, de gewenste werkwijze en de organisatorische implicaties hiervan. Zo is hen duidelijk dat het onderzoek variabel en op maat is, dat er reflectiemomenten zijn in de strategiefase en integratie- en aanbevelingsfase en dat een intake- en adviesgesprek met betrokkenen uit het cliëntsysteem deel uitmaken van het diagnostische traject. De managers hebben affiniteit met de uitgangspunten van hgd. Deze zijn verenigbaar met het beleid van de organisatie. Zo is men van mening dat cliënten, begeleiders en familie belangrijk zijn in alle fasen van de diagnostiek. Het is tevens van belang dat hgd aansluit bij andere werkwijzen, projecten en vernieuwingen in de organisatie. 135 Er is een gezamenlijk referentiekader en de managers dragen dit uit naar de medewerkers: zij hechten waarde aan de implementatie van hgd en zij verwachten dit ook van de gedragsdeskundigen. Binnen de organisatie dient er voldoende draagvlak te zijn voor de gedachte dat deze manier van werken ‘beter’ is dan de huidige. Dat is immers een belangrijk motief om te veranderen. Eenieder heeft het uiteindelijke doel van deze manier van werken goed voor ogen: het verbeteren van de ondersteuning aan cliënten. De managers zoeken naar mogelijkheden om het werk van alle gedragsdeskundigen met elkaar in overeenstemming te brengen. De vijf uitgangspunten van hgd zijn hierbij het kader. Vanuit een uniform kader werken zij flexibel en op maat. Het mag bijvoorbeeld niet zo zijn dat de ene gedragsdeskundige voor de zekerheid altijd een intelligentietest afneemt, terwijl de ander dit alleen doet wanneer het noodzakelijk is voor een beslissing (box 2.6). Of dat de ene gedragsdeskundige altijd oog heeft voor positieve aspecten, terwijl de ander dit niet nodig vindt. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:135 Sec6:135 27-10-2007 9:53:57 Handelingsgerichte diagnostiek De afstemming tussen hgd en andere vormen van beeldvorming dient duidelijk te zijn. Duidelijk moet ook zijn hoe hgd zich verhoudt tot de begeleidingsmethodieken die men in de organisatie hanteert (zie bijlage II). Afstemming met de diagnostische procedures van andere hulpverleningsorganisaties is eveneens noodzakelijk. Zo moet helder zijn wat deze organisaties van elkaar verwachten als zij een casus naar elkaar verwijzen. Dan pas kan de samenwerking optimaal verlopen, verricht men geen dubbel werk en stuurt men cliënten niet ‘van het kastje naar de muur’. Managers dienen zich actief op te stellen om de benodigde steun te krijgen voor de implementatie. Het gaat vooral om het maken van afspraken over de inzet van de formatie, de financiële middelen, de participatie van de gedragsdeskundigen en de te behalen doelen. Innovaties die de actieve steun van de managers hebben, doen het het beste (Fullan, 2001). Een goede indicator van actieve betrokkenheid is, volgens Fullan, de deelname van managers aan workshops, trainingen en dergelijke. 136 Een belangrijke succesfactor betreft de tijd: hgd kost tijd, soms veel, soms weinig. Het is noodzakelijk dat managers de benodigde tijd beschikbaar stellen. Even belangrijk is de flexibiliteit: de hoeveelheid uren per casus staat niet vast, maar is afhankelijk van de hoeveelheid en typen hulpvragen, de ernst van de problemen en de reeds beschikbare informatie (hoofdstuk 3, paragraaf 3.9). Er zijn geen standaard-uren, -pakketten of -modulen, zoals: ‘voor iedere casus heeft een gedragsdeskundige tien uur diagnostiek tot haar beschikking’. Is er één hulpvraag, dan heeft een gedragsdeskundige immers minder uren nodig dan wanneer het gaat om een complexe casus waarbij de betrokkenen uit het cliëntsysteem verschillende hulpvragen stellen. De managers dienen ook tijd beschikbaar te stellen om te oefenen en te experimenteren met hgd. Zo kost het ontwikkelen van formulieren en het beproeven en bijstellen ervan tijd. Extra tijd is ook nodig om met collega’s van gedachten te wisselen over de bestudeerde vakliteratuur in relatie tot hun casuïstiek. Tijd is eveneens nodig om te reflecteren op ervaringen. Het accent van de implementatie dient niet zozeer te liggen op het vergaderen over visie en plannen, maar op het creëren van leersituaties en het oefenen van vaardigheden. Dat kan gezamenlijk, via het werken in teams, intervisie, training en intercollegiale toetsing van werkwijzen. Het kan ook individueel, via nascholing, coaching en supervisie. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:136 Sec6:136 27-10-2007 9:53:57 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek 4.3.2 Gedragsdeskundigen Ook bij gedragsdeskundigen zijn er succesfactoren die relevant zijn bij de implementatie van hgd. Ze dienen bijvoorbeeld bereid te zijn om met het model te experimenteren in de eigen praktijksituatie, op die ervaringen te reflecteren (individueel en met collega’s) en daar conclusies aan te verbinden voor hun manier van werken. Tevens moeten ze beschikken over kennis en vaardigheden om de vijf fasen van het diagnostische proces goed te doorlopen. Attitude en kennis blijken goed overdraagbaar via (na)scholing, zo is onze ervaring. Maar het verwerven van de vaardigheden vergt aanzienlijk meer tijd, inzet en oefening, evenals het implementeren van de werkwijze in de organisatie. Het toepassen van hgd vraagt een bepaalde attitude. De gedragsdeskundige is immers zowel gedragswetenschapper/expert als samenwerkingspartner/ coach (hoofdstuk 3, paragraaf 3.4 en 3.5). Met die attitude moet ze affiniteit hebben. Dat betekent dat de gedragsdeskundige: – wetenschappelijke kennis toepast; – daadwerkelijk samenwerkt met betrokkenen uit het cliëntsysteem, zodat zij het diagnostische traject kan afstemmen op hun specifieke vragen en wensen; – flexibel werkt en alleen dat onderzoekt wat noodzakelijk is om de vraagstelling te beantwoorden; – begeleiders als professionals en medeonderzoekers ziet; – familie als ervaringsdeskundigen en medeonderzoekers ziet; – de persoon met de verstandelijke beperking als haar primaire cliënt ziet, in diens belang handelt en hem (indien mogelijk) expliciet vraagt naar zijn visie, wensen en verwachtingen; – haar eigen denk- en werkwijze inzichtelijk maakt voor zowel collega’s als betrokkenen uit het cliëntsysteem; – belang hecht aan de rol van positieve aspecten; en – overlegt over de aanbevelingen en indien noodzakelijk haar voorkeursadvies bijstelt in de richting van de wensen van betrokkenen uit het cliëntsysteem (maar daarbij wel binnen de grenzen van het minimaal noodzakelijke blijft). 137 Gedragsdeskundigen dienen de hgd-fasen met stappen, verkorte trajecten en de te nemen beslissingen te kennen. Zij beschikken daarnaast over de vereiste inhoudelijke kennis, zoals theorieën over diagnosen en effectieve interventies (met bijbehorende argumenten voor en tegen) en over genormeerde, betrouwbare Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:137 Sec6:137 27-10-2007 9:53:57 Handelingsgerichte diagnostiek en valide onderzoeksmiddelen voor het onderzoeken van kenmerken van de cliënt, begeleiders en familie. 4.3.3 Begeleiders en familie Vanaf het begin zijn de cliënt (indien mogelijk), diens begeleiders en zijn familie (indien wenselijk) actief betrokken bij het diagnostisch traject (uitgangspunt samenwerking). Hun visie en deskundigheid doen ertoe van aanmelding tot en met advisering, inclusief de evaluatie van het traject. Ook het transactionele uitgangspunt heeft gevolgen voor hun rol. De gedragsdeskundige kijkt immers niet alleen naar de cliënt, maar wellicht ook naar de aanpak van begeleiders of familie: is deze afgestemd op wat deze cliënt nodig heeft? Is hierin een verbetering wenselijk? 138 Voor een succesvolle toepassing van hgd zijn de begeleiders en familie dus ook belangrijk: – Zij motiveren hun aanvraag voor diagnostiek: wat willen zij weten, waarom willen zij dat weten en hoe zal ‘dit weten’ hun aanpak van deze cliënt veranderen? – Zij stellen zich open en positief op naar de gedragsdeskundige: zij zijn bereid tot samenwerken. Zij kunnen hierbij verschillende rollen vervullen, zoals hulpvrager, overlegpartner, medeonderzoeker of uitvoerder van een advies. Zij denken actief mee over mogelijke verklaringen en gewenste oplossingen voor de situatie. En ze zijn bereid te overleggen over de ondersteuning die de cliënt nodig heeft en hoe deze is te realiseren. – Zij hebben zicht op de rollen van de gedragsdeskundige en weten dat zij – in geval van verschillende belangen – vooral de belangen van de cliënt zal behartigen, omdat zij volgens haar beroepscode werkt. Deze aandachtspunten zijn niet altijd haalbaar. Zo kan een begeleider of familielid er moeite mee hebben dat de diagnostiek zich niet alleen op de cliënt richt, maar ook op de context van gezin, wonen, school, werken of vrije tijd. Of men moet wennen aan het samenwerken met de cliënt. Wanneer (nog) niet is voldaan aan bovenstaande aandachtspunten, zal een gedragsdeskundige in het belang van de cliënt ‘roeien met de riemen die zij heeft’. Soms zet dit een verandering richting handelingsgericht werken in gang volgens de ‘olievlekwerking’. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:138 Sec6:138 27-10-2007 9:53:57 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek 4.3.4 Implementatie en de vijf uitgangspunten van hgd Bij de implementatie van hgd zijn de vijf uitgangspunten overigens ook toe te passen. 1. Systematiek en transparantie: de implementatie verloopt volgens een helder stappenplan waarbij duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is. Dit plan is voor alle betrokkenen inzichtelijk. Implementatietrajecten waarbij de strategie duidelijk is omschreven, hebben de meeste kans van slagen (Fullan, 2001). Onduidelijke plannen kunnen irritatie en frustratie veroorzaken, juist bij degenen die hun best doen om de verandering te implementeren. 2. Doelgericht: de korte- en langetermijndoelen die men met de implementatie wil bereiken zijn helder. Ze zijn zo smarti mogelijk: a. Specifiek: concreet, duidelijk, overzichtelijk; b. Meetbaar: voldoende objectief vast te stellen; c. Acceptabel: aanvaardbaar voor betrokkenen; d. Realistisch: haalbaar, niet te hoog gegrepen; e. Tijdgebonden: per wanneer en voor hoelang; f. Inspirerend: betrokkenen zien het zitten; ze zien het nut ervan in. Het is belangrijk dat men snel resultaten ziet. Men dient de vorderingen daarom regelmatig te evalueren en terug te koppelen naar de gedragsdeskundigen: dit hebben we al bereikt! 139 3 en 4. Transactioneel kader en samenwerken met betrokkenen: er dient aandacht te zijn voor een goede afstemming en samenwerking tussen de managers, gedragsdeskundigen en samenwerkingspartners. Wat hebben zij hiervoor nodig? Wat verwacht men van elkaar? Welke ondersteuning wensen de gedragsdeskundigen; waar hebben zij behoefte aan? 5. Positieve kenmerken: Wat gaat goed bij de implementatie? Welke doelen hebben we al bereikt? Wat lukt ons wel? Wat werkt goed? Kunnen we dit uitbreiden? Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:139 Sec6:139 27-10-2007 9:53:57 Handelingsgerichte diagnostiek 4.4 Stappenplan implementatie hgd Als managers en gedragsdeskundigen besluiten om meer handelingsgericht te gaan werken, bepalen zij vervolgens op welke wijze dit zal gebeuren. Implementatie van hgd betekent per definitie veranderen: van de huidige werkwijze naar een meer handelingsgerichte werkwijze. Dit veranderingsproces verloopt stapsgewijs: men sluit aan bij de huidige werkwijze en behoudt wat goed werkt. Een deskundige kan hierbij ondersteuning bieden. Deze persoon kan in de organisatie werken of als externe deskundige de implementatie begeleiden. We beschrijven hier een systematisch plan voor implementatie in vijf stappen. Stappenplan implementatie hgd 140 Stap 1: Ga na in hoeverre succesfactoren aanwezig zijn. Stap 2: Stel vast hoe de huidige diagnostische procedures zich verhouden tot hgd. – Stap 2a: Behoud de stappen die al handelingsgericht zijn. – Stap 2b: Bepaal of de stappen die niet worden toegepast wenselijk zijn. Stap 3: Maak de gewenste veranderingen haalbaar. Stap 4: Bespreek de implementatie met direct betrokkenen. Stap 5: Experimenteer met de nieuwe werkwijze, evalueer en stel bij. 4.4.1 Stap 1: Ga na in hoeverre succesfactoren aanwezig zijn In paragraaf 4.3 beschreven we succesfactoren die de kans van slagen van de implementatie van hgd verhogen. Naarmate aan meer van deze succesfactoren is voldaan, neemt de kans op succesvolle implementatie toe. Het zal echter nooit zo zijn dat aan alle voorwaarden is voldaan. Dat is ook niet nodig. Ten aanzien van de factoren die onvoldoende aanwezig zijn, moet echter wel de intentie zijn om hieraan te werken. De implementatie van hgd dient aan te sluiten bij eerdere innovaties in het werk van de gedragsdeskundigen, zoals de implementatie van een specifieke begeleidingsmethodiek (zie bijlage II). Het is dus belangrijk dat de beoogde vernieuwing wordt geïntegreerd met andere vernieuwingen in de organisatie. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:140 Sec6:140 27-10-2007 9:53:57 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek Ervaringen hebben ons geleerd dat de ‘olievlekimplementatie’ bij hgd goed werkt: de gedragsdeskundigen, begeleiders en familie die op deze manier willen werken krijgen hiertoe alle mogelijkheden. Ze merken het effect ervan, wat werkt en waarom, en zij vertellen hun collega’s over deze ervaringen. De belangstelling ervoor neemt toe, ook bij de anderen. En geleidelijk aan breidt het aantal professionals dat handelingsgericht werkt zich uit. Een aantal succesfactoren betreft de attitude ten aanzien van diagnostiek. Daarom vragen we ons allereerst af: zijn het beleid van de organisatie en de visie van de managers en de gedragsdeskundigen verenigbaar met alle vijf de uitgangspunten van hgd? Wanneer beleid of visie strijdig is met een of meer uitgangspunten, is de kans op een succesvolle implementatie gering. Als men bijvoorbeeld van mening is dat positieve aspecten er niet toe doen, dan zal implementatie weinig zin hebben. Deze visie is immers niet verenigbaar met het vijfde uitgangspunt. Ook wanneer een gedragsdeskundige van mening is dat een intakegesprek met betrokkenen uit het cliëntsysteem eigenlijk niet nodig is, omdat zij zelf bepaalt wat ze onderzoekt of omdat zij werkt met een vaste standaardbatterij ongeacht de hulpvraag, dan zal de implementatie van hgd moeizaam verlopen. De uitgangspunten ‘doelgericht onderzoek op maat’ en ‘samenwerken met cliënt, begeleiders en familie’ spreken deze gedragsdeskundige immers niet aan en ze motiveren haar niet tot veranderen. Wanneer managers van een organisatie liever niet willen dat de context van gezin, onderwijs, wonen, werken of vrije tijd ook onderwerp van onderzoek zijn, is toepassing van hgd eveneens lastig. Deze visie staat immers haaks op het transactionele uitgangspunt. 141 Het is van belang dat de ideeën van gedragsdeskundigen en andere betrokkenen over de vernieuwing worden verkend en benut. Om zicht te krijgen op de visie van direct betrokkenen kan een startbijeenkomst worden georganiseerd. Voorafgaand aan deze bijeenkomst hebben alle deelnemers nagedacht over wat zij ‘goede diagnostiek en beeldvorming’ vinden. Vervolgens vraagt de gespreksleider hen één voor één hun visie op goede diagnostiek te verwoorden en te illustreren met voorbeelden uit hun dagelijkse praktijk. Met concrete voorbeelden blijft men dicht bij de werkvloer en voorkomt men een theoretische discussie. De gespreksleider verwerkt de reacties van de deelnemers op een flap-over waarop hij de vijf uitgangspunten heeft genoteerd. De kans is groot dat veel van de thema’s die de deelnemers noemen hierin zijn onder te brengen. De gespreksleider benoemt de relatie met het uitgangspunt telkens expliciet. Zo gaan de uitgangspunten ‘leven’ en worden herkenbaar in de eigen Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:141 Sec6:141 27-10-2007 9:53:57 Handelingsgerichte diagnostiek praktijksituatie. Kenmerken van ‘goede diagnostiek en beeldvorming’ die niet onder de vijf uitgangspunten te rubriceren zijn, neemt de gespreksleider in een andere rubriek op. Vervolgens bespreekt hij in hoeverre deze al dan niet verenigbaar zijn met de uitgangspunten van hgd. 4.4.2 Stap 2: Stel vast hoe de huidige diagnostische procedures zich verhouden tot hgd 142 In deze stap brengen we in kaart hoe de huidige diagnostische procedures zich verhouden tot die van hgd: welke stappen worden reeds toegepast en welke (nog) niet? We maken, met andere woorden, een sterkte-zwakte-analyse in termen van de fasen van hgd. De vijf analyseschema’s per fase kunnen hierbij als kader dienen (hoofdstuk 5). In deze schema’s staat per fase aangegeven aan welke criteria de werkwijze moet voldoen om handelingsgericht te zijn. Gedragsdeskundigen lopen deze voor hun eigen werkwijze na en geven aan dat zij al zo werken (+), dat zij soms zo werken (+/-) of dat zij niet zo werken (-). Per fase verkrijgen zij hiermee een overzicht: wat doen we al handelingsgericht en wat zou meer handelingsgericht kunnen? Bijvoorbeeld: wij hebben reeds een voorgesprek met de begeleider die aanmeldt, maar nog niet met de cliënt en zijn familie. Met de begeleider bespreken we diens hulpvraag, wat hij van de diagnostiek verwacht, wat hij als problematisch ervaart en wat hij precies wil weten. Maar met de cliënt en diens familie ontbreekt zo’n gesprek voorafgaand aan het onderzoek. We spreken hen soms pas na het onderzoek in de adviesfase. Stap 2a: Behoud de stappen die al handelingsgericht zijn Door de implementatie van hgd zal de huidige werkwijze niet geheel verdwijnen. Het is belangrijk in het oog te houden welke aspecten van de huidige werkwijze reeds handelingsgericht zijn: ‘de plussen’ in de analyseschema’s. We benoemen deze expliciet. Wat reeds goed gaat, behouden we. Het doel, meer handelingsgericht gaan werken, wordt daarmee eerder haalbaar, het ligt binnen handbereik. Is er bijvoorbeeld reeds een voorgesprek met de aanmelder waarin sommige aandachtspunten van de intakefase aan bod komen, dan benadrukken we dat dit gesprek als een intakegesprek is te beschouwen en dat we het derhalve behouden en enigszins aanpassen. Stap 2b: Bepaal of de stappen die niet worden toegepast wenselijk zijn De sterkte-zwakte-analyse levert ook stappen op die soms (‘de plus/minnen’) of niet (‘de minnen’) worden toegepast. Alvorens te besluiten hoe we die stappen Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:142 Sec6:142 27-10-2007 9:53:57 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek gaan toepassen (stap 3 van de implementatie), is het de vraag of we die wel willen toepassen. Vinden wij het wenselijk om deze stap op te nemen in onze werkwijze?; Staan wij achter die verandering? Zo kan men het wenselijk vinden om de diagnostiek en advisering niet alleen op de cliënt te richten, maar ook op de contexten van wonen, werk/dagbesteding, gezin, onderwijs of vrije tijd. Als er nog geen sprake is van een voorgesprek met de cliënt of familie, vragen we ons nu af of we het wenselijk vinden dat er zo’n gesprek komt om zodoende samen met hen de diagnostiek en advisering voor te bereiden. Vaak gaat het niet om een hele fase, maar om een bepaalde stap daarvan. Zo kan blijken dat er al een intakevragenlijst is, maar dat deze nog geen vragen bevat over de positieve aspecten van de cliënt en de contexten van gezin, onderwijs, wonen, werken/dagbesteding en vrije tijd. Pas als we het wenselijk achten om hier aandacht aan te besteden, gaan we door naar stap 3. 4.4.3 Stap 3: Maak de gewenste veranderingen haalbaar Hoe is een wenselijke stap te realiseren; hoe maken we die verandering haalbaar? De twee ‘spelregels van het implementatietraject’ zijn hierbij wezenlijk: redeneer van wenselijk naar haalbaar en van gewenste inhoud naar organisatie. Als we nu al stellen dat een bepaalde stap niet haalbaar is omdat die niet binnen de huidige organisatie past, valt er weinig te veranderen. Voorbeelden hiervan zijn: – ‘Een intakegesprek met de cliënt is niet mogelijk, want we spreken die nooit voorafgaand aan het onderzoek.’; – ‘In onze intakevragenlijsten staan geen vragen naar positieve aspecten, dus die informatie hebben we niet.’; of – ‘Wij werken met standaard onderzoeken met vaste uren, dus flexibele trajecten zijn niet mogelijk.’ 143 In deze stap gaan we na hoe de gewenste werkwijze kan worden gerealiseerd. Bijvoorbeeld door – indien mogelijk en wenselijk – een intakegesprek met de cliënt te organiseren, respectievelijk door de vraag naar het positieve toe te voegen in de bestaande intakevragenlijst. Bij deze stap gaan we ook na wat concreet nodig is om de verandering te laten slagen: wat betekent het bijvoorbeeld voor de urenverdeling of de kennis en vaardigheden van de gedragsdeskundigen? Wat betekent het voor het secretariaat van de organisatie? Wat hebben de betrokkenen nodig aan extra uren, materialen, scholing en begeleiding? Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:143 Sec6:143 27-10-2007 9:53:57 Handelingsgerichte diagnostiek We stellen de diagnostische procedures bij en ontwikkelen vragenlijsten en checklists voor de eigen praktijksituatie. De checklists, vragenlijsten en formulieren uit hoofdstuk 5 kunnen hierbij als inspiratiebron dienen. Het is echter nadrukkelijk niet de bedoeling deze ongewijzigd over te nemen uit dit boek. Gekopieerde lijsten sluiten zelden goed aan bij de situatie op de werkplek. Daarbij moeten de materialen de gedragsdeskundigen ‘eigen’ zijn (‘ownership’). Zij moeten deze zelf ontwikkelen, anders ervaren zij ze als een inperkend keurslijf en niet als ondersteunend. 4.4.4 Stap 4: Bespreek de implementatie met direct betrokkenen 144 De managers bespreken de implementatie van hgd met direct betrokkenen binnen en buiten de organisatie. Relevante betrokkenen waarmee de gedragsdeskundigen samenwerken worden daarbij geïnformeerd over de intentie meer handelingsgericht te gaan werken en de redenen daarvoor. Zo voelen zij zich erbij betrokken. Daarbij komt ook aan de orde wat het concreet voor hen als collega’s of begeleiders betekent: wat kunnen zij al dan niet van de gedragsdeskundigen verwachten en wat verwachten de gedragsdeskundigen van hen? Hun rol als samenwerkingspartner komt expliciet aan bod. Zo benadrukt men bijvoorbeeld dat de gedragsdeskundigen veel waarde hechten aan hun kennis van en ervaring met de cliënt en dat het daarom van belang is dat zij meedenken over mogelijke verklaringen en oplossingen. En dat men vraaggericht beoogt te werken – dat hun vragen sturend zijn voor de gedragsdeskundige – en dat het daarom nodig is dat zij heldere vragen stellen. Ook de rol van positieve factoren behoeft uitleg: wat zijn dit en waarom zijn deze belangrijk in het diagnostische traject? Zo begrijpen betrokkenen waarom de gedragsdeskundige hen daarnaar zal gaan vragen en zien het nut ervan in. Wanneer managers de betrokkenen goed informeren, hoeven gedragsdeskundigen de procedure niet steeds bij elke casus opnieuw uit te leggen en te verantwoorden. En collega’s en begeleiders zijn voorbereid op de vragen die de gedragsdeskundige hen stelt en zij begrijpen de functie van die vragen. Op een studiebijeenkomst voor degenen die aanmelden voor diagnostiek is deze informatie over te dragen. Dan is ook na te gaan welke hulpvragen zij hebben en wat zij verwachten en wensen van de diagnostiek en advisering door de gedragsdeskundigen. Dit draagt bij aan de afstemming en samenwerking tussen gedragsdeskundigen en de betrokkenen met wie zij samenwerken. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:144 Sec6:144 27-10-2007 9:53:57 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek 4.4.5 Stap 5: Experimenteer met de nieuwe werkwijze, evalueer en stel bij De doelen die men op korte en lange termijn beoogt te bereiken met de implementatie zijn duidelijk en de benodigde extra tijd, ondersteuning en professionalisering zijn geregeld. Men gaat actief aan de slag met het beproeven van de nieuwe werkwijze in de eigen werksetting. Bij voorkeur gebeurt dit in gezamenlijke leersituaties: in leerteams of in duo’s, met behulp van intervisie. Nieuwe vaardigheden worden geoefend in praktijksituaties en feedback volgt. Scholing, coaching en supervisie kunnen hier ook deel van uitmaken. Hiermee bevordert men de toepassing van het geleerde in de dagelijkse praktijk. Vervolgens wordt er geëvalueerd: de analyseschema’s die we in stap 2 invulden zijn nu weer goed te gebruiken: – Is de gewenste verandering richting hgd opgetreden? – Zijn de ‘plussen’ behouden? – En zijn de ‘plus/minnen’ en ‘minnen’ een ‘plus’ geworden? Daarna doorloopt men weer de stappen 3 tot en met 5 van het implementatieplan. Tussentijds zijn ‘terugkom-studiebijeenkomsten’ en evaluatiemomenten met alle betrokkenen nodig: managers, gedragsdeskundigen en samenwerkingspartners. De evaluatiegegevens van de implementatie worden hierbij overgedragen en men kan specifieke vaardigheden trainen en ervaringen uitwisselen. Thema’s hierbij zijn: Zijn we op de goede weg? Welke doelen hebben we al bereikt? En welke doelen hebben we nog niet bereikt? Hoe gaan we verder? Wie doet wat? Op deze bijeenkomsten kunnen gedragsdeskundigen eigen voorbeelden van ‘good practice’ presenteren aan hun collega’s. Collegiale consultatie en casuïstiekbesprekingen, waarin men elkaar feedback geeft, worden zo geïntegreerd in de organisatie. Door deze bijeenkomsten regelmatig in te plannen voorkomt men het risico van ‘het verwateren van de implementatie’, waarmee wordt bedoeld dat men enthousiast begint, maar de werkwijze geleidelijk aan steeds minder volgt. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:145 Sec6:145 145 27-10-2007 9:53:58 Handelingsgerichte diagnostiek 4.5 To t s l o t : e e n i n n o v a t i e c y c l u s In een innovatiecyclus zijn drie fasen te onderscheiden (Fullan, 2001): 1. Initiëringsfase Dit is de fase waarin de beslissing valt om het innovatievoorstel te adopteren, met de ‘vernieuwing’ te starten. In de initiëringsfase dient er een duidelijke behoefte aan verandering te zijn. Het gaat er vooral om hoe die behoefte zich verhoudt tot andere behoeften, hoe relatief belangrijk die is in het geheel. Vaak zijn de behoeften aan het begin van een proces nog niet helemaal duidelijk. Men komt daar dan pas al doende achter. 2. Implementatiefase Dit is de fase waarin de innovatie daadwerkelijk wordt ingevoerd. Het gaat hierbij in eerste instantie om de ervaringen of pogingen een idee of verandering in praktijk te brengen. 146 3. Continueringsfase Dit is de fase waarin men de innovatie integreert en borgt in de organisatie, zodat deze een vast onderdeel wordt van de werkwijze. In de continueringsfase dient het verkregen resultaat te worden bestendigd in de organisatie. Het is de kunst om de innovatie als ‘ons project’ een organisatiespecifieke inkleuring te geven, zodat deze niet meer is weg te denken. Daarom gaat men regelmatig na of er gewerkt wordt conform de bedoelingen van de vernieuwing. De term fase doet vermoeden dat het bij implementatie gaat om een rationeel gepland proces dat lineair verloopt. Meestal is dit echter niet het geval. In de praktijk is een scheiding tussen de drie fasen moeilijk aan te brengen. De fasen zijn dan ook te beschouwen als processen die door elkaar heen kunnen lopen en elkaar kunnen activeren. Verschillende onderzoekers zijn nagegaan wat de kenmerken van succesvolle innovatiecycli zijn. Als belangrijkste noemt men (Fullan, 2001): 1. actieve initiatie en participatie; 2. druk en ondersteuning; 3. verandering in gedrag en overtuigingen (‘beliefs’); 4. het gevoel ‘eigenaar’ te zijn van de vernieuwing (‘ownership’). Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:146 Sec6:146 27-10-2007 9:53:58 4 Implementatie van handelingsgerichte diagnostiek Deze vier factoren spelen in elke fase een rol (zie ook Fraser & Stienstra, 2006). We bespreken ze hier kort. 1. Actieve initiatie en participatie Actieve participatie, initiatief nemen en ‘empowerment’ zijn sleutelfactoren vanaf de start. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat brede betrokkenheid in het begin beter of effectiever is. Het is beter en meer haalbaar als een kleine groep een vernieuwing start en als deze succesvol verloopt, verbreding creëert: de zogenaamde ‘olievlekbenadering’. 2. Druk en ondersteuning Zowel druk – in de zin van duidelijke verwachtingen – als ondersteuning zijn belangrijk. Ze vullen elkaar aan. Druk zonder ondersteuning leidt tot weerstand en vervreemding; ondersteuning zonder druk leidt tot verspilling van krachten en middelen. De factor ‘druk en ondersteuning’ biedt het management kansen; door de invoering van hgd te faciliteren en te ondersteunen wordt de kans op succes groter. 3. Verandering in gedrag en overtuigingen Het gaat bij hgd om het bereiken van veranderingen in opvattingen en overtuigingen (‘beliefs’) en in het handelen. Dat kost tijd. Vaak gaan gedragsveranderingen vooraf aan een verandering in overtuiging (‘beliefs’), in plaats van omgekeerd. De meeste mensen komen niet tot andere opvattingen als ze niet ergens letterlijk en figuurlijk zijn ‘ingedoken’ en met ander gedrag hebben geëxperimenteerd. De waarde van conflicten en meningsverschillen is hierbij groot. Een gezamenlijke verandering brengt noodzakelijkerwijs conflicten met zich mee. Een glad verlopende implementatie kan een teken zijn dat er niet écht iets verandert. 147 4. Het gevoel ‘eigenaar’ te zijn van de vernieuwing Zich eigenaar voelen van een verandering (‘ownership’) ontstaat niet vanzelf, ook niet als men een bepaalde verandering van harte toejuicht. Het is dus niets iets dat er al is, maar het is een langzaam proces waarin dingen duidelijk worden, vaardigheden worden verworven en betrokkenheid ontstaat. Het streven naar eigenaarschap is in feite deel van het proces. Het kan worden gezien als de uitkomst van een succesvolle implementatie. Een belangrijke voorwaarde daartoe is dat de implementatie dicht bij de praktijksituatie van gedragsdeskundigen staat en blijft staan. Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:147 Sec6:147 27-10-2007 9:53:58 Handelingsger_diagn_10esther.indSec6:148 Sec6:148 27-10-2007 9:53:58 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek Hgd kenmerkt zich onder andere door een systematische werkwijze. Om dit eerste uitgangspunt te concretiseren gebruiken we hulpmiddelen in de vorm van formulieren en checklists. Wil een gedragsdeskundige meer handelingsgericht werken, dan kan zij deze zodanig bewerken dat ze bruikbaar zijn binnen haar eigen praktijksituatie. Zij kan bijvoorbeeld een formulier maken met punten die zij met een cliënt, begeleider of familie wil bespreken in de intake- en adviesfase. Hierdoor voorkomt ze dat zij relevante aspecten over het hoofd ziet, zoals de positieve aspecten die zij ervaren, hun verklaringen van een probleem of de oplossingen die zij zelf al hebben bedacht. Met een checklist kan zij daarnaast haar eigen werk evalueren: wat heb ik gedacht, gedaan en besproken? 149 In dit hoofdstuk beschrijven we eerst twee voorbeeldformulieren: één voor de intake- en strategiefase en één voor de integratie- en aanbevelingsfase en adviesfase (paragraaf 5.1). Deze formulieren bieden ondersteuning bij het verzamelen van informatie en het nemen van beslissingen. Ze geven aan welke informatie mogelijk relevant is en fungeren daarmee als leidraad en geheugensteun. Daarna reiken we voor elke fase van hgd een checklist aan (paragraaf 5.2). Deze checklists bevatten vragen waarmee een gedragsdeskundige haar diagnostische werk op handelingsgerichtheid kan beoordelen. Tot slot geven we twee formats voor de verslaglegging van een hgd-traject: één voor collega’s en één voor betrokkenen uit het cliëntsysteem (paragraaf 5.3). Let op: de formulieren en checklists zijn uitgebreide voorbeelden ter inspiratie. Eenieder kan er zelf datgene uit halen wat hij wenselijk en haalbaar vindt. Men zal deze hulpmiddelen dus altijd zelf moeten bewerken om ze voor de eigen werksetting bruikbaar te maken. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:149 Sec5:149 27-10-2007 9:53:58 Handelingsgerichte diagnostiek 5.1 Fo r m u l i e r e n h g d 5 . 1 . 1 Fo r m u l i e r I n t a k e e n S t r a t e g i e Het formulier voor de intake- en strategiefase is te gebruiken bij de voorbereiding van een intakegesprek met de cliënt, begeleider en/of familie. Tijdens het gesprek is het als een gespreksleidraad te hanteren. Je neemt ter voorbereiding op het gesprek je aantekeningen en het dossier van de cliënt door en vult de relevante informatie in de betreffende blokken in: ‘Dat weet ik al.’ Op grond daarvan bepaal je: ‘Wat moet ik nog meer te weten komen in het intakegesprek?’ Tijdens het intakegesprek kun je het formulier ter structurering en als geheugensteun gebruiken: ‘Over die blokken moet ik nog informatie hebben.’ Uiteraard kies je welke blokken en onderdelen daarvan van toepassing zijn bij een specifieke casus. Dit hangt uiteraard af van de context van de aanmelding en de hulpvragen. Je vult de relevante informatie in tijdens het gesprek. De verzamelde informatie is vervolgens op te nemen in het hgd-verslag van de eerste twee fasen; je hebt dan al het verslag van de intake- en strategiefase gemaakt (paragraaf 5.3). 150 Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:150 Sec5:150 27-10-2007 9:53:58 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek I. Intakefase Leidt het gesprek in, geef de rollen van betrokkenen aan, evenals het doel en de tijdsduur van het gesprek. Vraag de betrokkenen of zij hiermee akkoord gaan en of ze nog andere doelen hebben. * Rubrieken alleen invullen indien van toepassing! Naam cliënt: Geboortedatum: Locatie: 1. Reden van aanmelding? Waaruit bestaan de klachten en zorgen? Wat zijn de positieve aspecten en kansen? * Denk aan concrete voorbeelden en situaties! 1a. Klachten en zorgen volgens de begeleider: 1b. Klachten en zorgen volgens de familie: 1c. Klachten en zorgen volgens de cliënt: Wat gaat juist goed? 1d. Positieve aspecten en kansen volgens de begeleider: 151 1e. Positieve aspecten en kansen volgens de familie: 1f. Positieve aspecten en kansen volgens de cliënt: 2. Wat zijn de vragen aan de gedragsdeskundige? Welke wensen en verwachtingen hebben betrokkenen? Wat is hun perspectief? 2a. Vragen en verwachtingen/wensen/perspectief van de begeleider: Wat zou voor de begeleider goed en slecht nieuws zijn? 2b. Vragen en verwachtingen/wensen/perspectief van de familie: Wat zou voor de familie goed en slecht nieuws zijn? 2c. Vragen en verwachtingen/wensen/perspectief van de cliënt: Wat zou voor de cliënt goed en slecht nieuws zijn? Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:151 Sec5:151 27-10-2007 9:53:58 Handelingsgerichte diagnostiek 3. Waarom zijn de problemen er volgens de betrokkenen; welke mogelijke verklaringen zien zij? Welke oplossingen hebben zij zelf? 3a. Verklaringen volgens de begeleider: Oplossingen van de begeleider: 3b. Verklaringen volgens de familie: Oplossingen van de familie: 3c. Verklaringen volgens de cliënt: Oplossingen van de cliënt: 4. Relevante informatie uit de voorgeschiedenis (zie o.a. dossier en ondersteuningsplan) 5. Genomen maatregelen of interventies tot nu toe en de effecten ervan In welke contexten zijn deze uitgevoerd? 152 Wat werkte goed en hoe kwam dat? Wat werkte niet goed en hoe kwam dat? 6. Personen en instanties die betrokken zijn bij de casus (zoals een medisch specialist, logopedist, fysiotherapeut, psychiater, avg of huisarts, muziektherapeut, ergotherapeut, maatschappelijk werker, schoolbegeleidingsdienst, revalidatiecentrum, mee of ggz). * Gedurende een intakegesprek zijn de clusters van de strategiefase vaak al in te vullen. Zo niet, dan kan men gericht vragen naar kenmerken van die clusters. Zo zien we bepaalde gedragingen van de cliënt of kenmerken van de context niet over het hoofd. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:152 Sec5:152 27-10-2007 9:53:58 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek II. Strategiefase 7. Wat weten we al? Huidige problemen/moeilijkheden en positieve aspecten: gedrag in het hier en nu (zo concreet en objectief mogelijk). 7a. Ontwikkelingsniveau Moeilijkheden: Positieve aspecten: 7b. Sociaal functioneren Moeilijkheden: Positieve aspecten: 7c. Emotioneel functioneren Moeilijkheden: Positieve aspecten: 7d. Medisch-biologisch functioneren Moeilijkheden: Positieve aspecten: 153 7e. Leervoorwaarden en schoolse vaardigheden Moeilijkheden: Positieve aspecten: 8. Kenmerken van de contexten van de cliënt, voor zover relevant voor het beantwoorden van de vragen Moeilijkheden/risicofactoren van: Positieve aspecten van: a. Wonen: a. Wonen: b. Werk of dagbesteding: b. Werk of dagbesteding: c. Onderwijs of school: c. Onderwijs of school: d. Gezin, familie of partner: d. Gezin, familie of partner: e. Sociaal netwerk: e. Sociaal netwerk: f. f. Vrije tijd: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:153 Sec5:153 Vrije tijd: 27-10-2007 9:53:58 Handelingsgerichte diagnostiek * Beslismoment: Weten we al genoeg om de vragen uit blok 2 te beantwoorden? Æ Zo nee, ga naar de Onderzoeksfase: blok 9. Æ Zo ja, ga naar het Formulier voor de Integratie- en aanbevelingfase: blok 11. III. Onderzoeksfase 9. Onderzoeksvragen: wat moeten we nog weten en waarom? 9a. Kenmerken van de cliënt: 9b. Kenmerken van de context(en): 10. Afspraken en planning Wat? Hoe? Wie? Wanneer? 1. 154 2. 3. * De onderzoeksverslagen waarin de onderzoeksvragen één voor één zijn beantwoord kunnen als bijlage fungeren (zie paragraaf 5.3). 5 . 1 . 2 Fo r m u l i e r I n t e g r a t i e - e n a a n b e v e l i n g e n A d v i s e r i n g Wanneer de noodzakelijke gegevens (in de onderzoeksfase) zijn verzameld en de gedragsdeskundige weet wat zij wil bespreken met de betrokkenen uit het cliëntsysteem, kan zij ter voorbereiding van het adviesgesprek het onderstaande formulier invullen. Dit stuurt de integratie- en aanbevelingsfase. Tijdens het adviesgesprek loopt de gedragsdeskundige de blokken na en vullen ze het gezamenlijk verder in. Ook hier geldt dat daarmee meteen ook de gegevens zijn verzameld voor het verslag van de laatste twee fasen van het hgd-traject. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:154 Sec5:154 27-10-2007 9:53:58 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek IV. Integratie- en aanbevelingsfase 11. Samenvatting van de relevante gegevens (integratief beeld) 11a. Context van de aanmelding: 11b. Risicofactoren van de cliënt, begeleiders en/of familie die van invloed zijn op de problemen (die deze in stand houden of versterken): 11c. Positieve factoren van de cliënt, begeleiders en/of familie: 12. Aanbevelingen: van doelen naar ondersteuningsbehoeften 12a. Doelen: waar willen we naartoe; wat willen we bereiken? 12b. Wat is de gewenste hulp: de aanbevelingen? 12a: Doelen voor de gebieden die extra aandacht vergen. 12b: WAT heeft deze cliënt nodig? HOE ziet de gewenste ondersteuning eruit? Dus: alleen invullen indien van toepassing! In welke contexten geldt dit? Wonen, werk of dagbesteding, onderwijs of school, gezin of familie, sociale netwerk of vrije tijd? 155 1. Ontwikkelingsniveau 2. Sociaal functioneren 3. Emotioneel functioneren 4. Medisch biologisch functioneren 5. Leervoorwaarden en schoolse vaardigheden 6. Overige 12c. Hoe kunnen we de positieve aspecten van cliënt, begeleider en familie in de aanbevelingen benutten? 12d. Inschatting van de haalbaarheid van bovenstaande aanbevelingen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:155 Sec5:155 27-10-2007 9:53:58 Handelingsgerichte diagnostiek 12e. Argumenten voor en tegen? 12f. Conclusie: welke wenselijke aanbeveling doen we? Zijn er nog alternatieven? Zo ja, dan kunnen deze worden geordend van ‘maximaal wenselijk’ tot ‘minimaal noodzakelijk’. V. Adviesfase 13. Bespreken van de gegevens, overleggen over de aanbevelingen, kiezen en concretiseren van de aanbeveling tot een advies, afspraken 13a. Herkennen cliënt, begeleider en/of familie de gegevens uit de blokken 11 en 12? 13b. Is de gewenste ondersteuning/begeleiding/behandeling te realiseren? 13c. Met welke aanbeveling(en) kunnen de begeleiders wel/niet uit de voeten? 13d. Met welke aanbeveling(en) kan de familie wel/niet uit de voeten? 13e. Wat wil en kan de cliënt? 156 13f. Hoe maken we het gewenste plan haalbaar? Hebben de cliënt, begeleider en/of familie behoefte aan ondersteuning of begeleiding? 14. Conclusie: Advies (zowel wenselijk als haalbaar): 15. Afspraken en planning Wat? Hoe? Wie? Wanneer? 1. 2. 3. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:156 Sec5:156 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek 16. Evaluatie van het diagnostische traject – Zijn de vragen van betrokkenen beantwoord? – Was de samenwerking constructief? 17. Planning van de evaluatie van de ondersteuning/begeleiding/behandeling Wat is het doel en het evaluatiecriterium? Hoe stellen we het vast? Wie doet dat? Wanneer gebeurt dat? 1. 2. 3. 4. Afspraak voor evaluatie van het resultaat: hoe is het gegaan en is het doel bereikt? Hoe verder? 157 5.2 Checklists handelingsgericht werken In deze paragraaf presenteren we vijf checklists waarmee een gedragsdeskundige haar eigen werkwijze kan analyseren vanuit het kader van hgd. Ook in intervisie of supervisie zijn deze checklists te gebruiken als kader voor reflectie. Per fase zijn vijf kernpunten weergegeven. Gedragsdeskundigen kunnen deze checklists nalopen en concluderen dat zij: – al zo werken (+) en aangeven op welke manier dit gebeurt; – soms zo werken (+/-) en aangeven wanneer dat wel of niet gebeurt; – niet zo werken (-) en aangeven of ze dat al dan niet wenselijk vinden. Een gedragsdeskundige kan de checklists invullen naar aanleiding van één specifieke (recente) casus of meer in het algemeen, bijvoorbeeld als een denkexperiment. Zo kan zij op haar dagelijkse werk reflecteren. Per fase krijgt zij een overzicht: wat gebeurt er al handelingsgericht en wat zou eventueel meer handelingsgericht kunnen? Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:157 Sec5:157 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek I. Checklist Intakefase Voorbeelden en aandachtspunten 1. Zijn de vragen van cliënt, begeleider en/of familie duidelijk? + +/- - 2. Zijn hun concrete wensen en verwachtingen t.a.v. de gedragsdeskundige helder? + +/- - 3. Zijn de klachten en zorgen die cliënt, begeleider en/of familie ervaren duidelijk? + +/- - 4. Zijn de positieve aspecten die zij ervaren helder? + +/- - 5. Zijn de verklaringen en oplossingen van cliënt, begeleider en/of familie duidelijk? + +/- - 158 Conclusie intakefase: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:158 Sec5:158 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek II. Checklist Strategiefase Voorbeelden en aandachtspunten 1. Is het type vraag duidelijk: onderkennend, verklarend en/of adviserend? + +/- - 2. Zijn de relevante problematische én positieve aspecten van de cliënt en zijn contexten geordend in clusters? + +/- - 3. Als onderzoek nodig is: betreffen de onderzoeksvragen zowel de cliënt als diens contexten? + +/- - 4. Als onderzoek niet nodig is: is duidelijk welke informatie relevant is voor het integratieve beeld? + +/- - 5. Zijn de onderzoeksvragen handelingsgericht: is het ‘als-dan-principe’ toegepast? + 159 +/- - Conclusie strategiefase: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:159 Sec5:159 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek III. Checklist Onderzoeksfase 160 Voorbeelden en aandachtspunten 1. Zijn de instrumenten geschikt om de vragen te beantwoorden? Zijn ze voldoende betrouwbaar, valide en genormeerd voor deze cliënt? + +/- - 2. Worden interacties tussen de cliënt en zijn begeleiders, medecliënten of familie in de context geobserveerd? + +/- - 3. Fungeren cliënt, begeleider en/of familie als medeonderzoeker? + +/- - 4. Is er aandacht voor de positieve factoren van cliënt, begeleider en/of familie? + +/- - 5. Is het verslag ‘vraagantwoord-gericht’? Wordt iedere vraag beknopt en duidelijk beantwoord? + +/- - Conclusie onderzoeksfase: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:160 Sec5:160 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek IV. Checklist Integratie- en aanbevelingsfase Voorbeelden en aandachtspunten 1. Is er in het integratieve beeld aandacht voor problematische én positieve aspecten van cliënt, begeleider en/of familie? + +/- - 2. Is er in het integratieve beeld aandacht voor de interacties en wisselwerking tussen cliënt en context(en)? + +/- - 3. Is duidelijk wat de doelen van verandering zijn; waar werkt men naartoe? + +/- - 4. Zijn de ondersteuningsbehoeften van de cliënt duidelijk; is duidelijk wat de cliënt nodig heeft? + +/- - 5. Is de gewenste aanbeveling helder geformuleerd? Als er alternatieven zijn, zijn deze dan geordend van ‘meest wenselijk’ tot ‘minimaal noodzakelijk’? + 161 +/- - Conclusie integratie- en aanbevelingsfase: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:161 Sec5:161 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek IV. Checklist Adviesfase Voorbeelden en aandachtspunten 1. Zijn de diagnostische gegevens ‘op maat’ met cliënt, begeleider en/of familie besproken? Zijn hun vragen beantwoord? + +/- - 2. Is er goed overleg met de betrokkenen: is het plan van aanpak in nauwe samenwerking met hen gemaakt? + +/- - 3. Is de cliënt zelf betrokken bij het plan van aanpak? Zijn diens ideeën erin verwerkt? + +/- - 4. Zijn de positieve aspecten van cliënt, begeleider en/of familie benut in het plan van aanpak? + +/- - 5. Zijn er concrete afspraken over wie wat wanneer en hoe doet en voor de evaluatie van het advies? + +/- - 162 Conclusie adviesfase: Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:162 Sec5:162 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek 5.3 Ve r s l a g l e g g i n g v a n h g d Doel van een handelingsgericht verslag is zowel professioneel als ‘cliëntgericht’ te rapporteren. Het professionele aspect is ontleend aan het eerste uitgangspunt, namelijk dat diagnostiek systematisch en wetenschappelijk verantwoord verloopt. Eisen als controleerbaarheid, objectiviteit en transparantie zijn hieraan ontleend. Het cliëntgerichte aspect is ontleend aan het vierde uitgangspunt, dat samenwerken met cliënt, begeleiders en familie cruciaal is. Cliëntvriendelijke rapportage weerspiegelt een cliëntvriendelijke attitude. De gedragsdeskundige houdt de betrokkenen als lezer van het verslag in haar achterhoofd. Zij weet aan welke informatie dit cliëntsysteem behoefte heeft en zij stemt de hoeveelheid en de aard van de informatie hierop af. Als de familie bijvoorbeeld veel belang hecht aan een bepaalde vraag, gaat zij daar uitgebreid op in. Betrokkenen moeten kunnen begrijpen hoe de gedragsdeskundige tot haar diagnose en aanbeveling is gekomen. In de voorgaande fasen is een en ander reeds mondeling toegelicht, nu gebeurt dit schriftelijk. Het verslag is toegankelijk, leesbaar en bruikbaar. Voorop staat het vertalen van professionele termen naar alledaagse omgangstaal. Essentieel is dat de betrokkenen zichzelf en de cliënt herkennen. Dit is te realiseren door aan te sluiten bij hun beleving en het taalgebruik. Termen van betrokkenen kunnen in het verslag worden opgenomen, bijvoorbeeld: ‘Het uitdagende gedrag dat de begeleider noemde zien wij als onderdeel van een oppositionele stoornis’ of ‘Het plotseling door het lint gaan, zoals moeder dat noemt, zien we als een onvoorspelbare paniekreactie, gedrag dat past bij een cliënt met een contactstoornis’. De herkenbaarheid neemt toe wanneer de informatie expliciet gekoppeld is aan de hulpvragen, problemen en attributies van betrokkenen; aan hun ‘theorie’. We beantwoorden de vragen één voor één, zoals de vraag van een begeleider: ‘Heeft het weinige praten van de cliënt te maken met een depressie?’ of de vraag van ouders: ‘Zijn de woedebuien van ons kind op school het gevolg van de te hoge verwachtingen van de leerkracht?’ 163 In haar verslag tracht de gedragsdeskundige ook aan te geven welke invloed de verschillende interacterende factoren hebben. Hiermee krijgt het transactionele uitgangspunt gestalte in het verslag. Termen als ‘wisselwerking’, ‘leidt tot’, ‘houdt in stand’, ‘versterkt’ of ‘de problemen zijn het gevolg van (...)’ geven hierin inzicht, en daarmee ook in de ideeën die aan de aanbevelingen ten grondslag liggen. Positieve kenmerken worden eveneens expliciet vermeld in Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:163 Sec5:163 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek een aparte rubriek. Daarnaast bevelen we aan om niet alleen het gedrag van de cliënt te beschrijven, maar ook de context waarin dit gedrag optreedt. Dit geldt met name bij een observatie in de context: geef aan in welke situaties het gedrag al dan niet optrad, wat er aan vooraf ging en wat erop volgde en hoe het gedrag van een begeleider of medebewoner van invloed was op het gedrag van de cliënt. De beroepscodes van nip (1998; 2007) en nvo (1995) en de Algemene Standaard Testgebruik (ast-nip, 2004) geven richtlijnen voor de verslaggeving zoals: de diagnosticus beperkt zich in zijn verslag tot die gegevens die voor de beantwoording van de vraagstelling en het doel van de opdracht relevant zijn (nip, III.2.7.7). Hij hanteert begrijpelijke en ondubbelzinnige termen. Uit de rapportage moet duidelijk blijken wat de beperkingen van de uitspraken zijn en op welke gronden de uitspraken berusten (nvo, artikel 36). 5 . 3 . 1 Fo r m a t s v o o r v e r s l a g l e g g i n g 164 Wij geven hier twee formats voor een verslag: 1. een uitgebreide – professionele – versie voor collega’s en voor in het dossier; 2. een beknopte – cliëntvriendelijke – versie voor de samenwerkingspartners. 1. Uitgebreide versie voor collega’s en voor in het dossier Dit is een procesverslag waarin de informatie uit de doorlopen fasen is samengevat. Dit format is opgesteld door gedragsdeskundigen van Stichting Philadelphia Zorg. Afhankelijk van het diagnostische traject bevat het al dan niet een verslag van de onderzoeksfase. Bij voorkeur is dit format afgestemd op de formulieren die men gebruikt (paragraaf 5.1), zodat de informatie die hiermee is verzameld direct in het verslag is op te nemen. Zo voorkomt men dubbel werk. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:164 Sec5:164 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek Personalia Naam cliënt: m/v Geboortedatum: Adres: Juridische status: Procesgegevens Aanmelder: Namen direct betrokkenen: Datum verslag: Verslag geschreven door (vermeld discipline en relevante beroepsregistraties): Functie: Organisatie: 165 Aanmelding Datum: Reden van aanmelding en hulpvragen: Indien een vraag voor hgd: wie betrek je bij het intakegesprek? Is er toestemming voor de inzet van de gedragsdeskundige? Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:165 Sec5:165 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek I. Intakefase Data en aanwezigen: Reden van aanmelding: Klachten en zorgen van cliënt en context(en): Positieve aspecten van cliënt en context(en): Attributies (verklaringen): Genomen maatregelen en effecten: Ideeën over mogelijke oplossingen: Relevante informatie uit de voorgeschiedenis (o.a. dossierinformatie): Wensen en verwachtingen (wat is goed nieuws, wat is slecht nieuws): Hulpvragen van betrokkenen (onderkennende, verklarende of adviserende vragen): 166 Werkafspraken (procedure, tijd, betrokkenheid): II. Strategiefase Clustering van relevante informatie Cliënt: – Ontwikkelingsniveau – Sociaal functioneren – Emotioneel functioneren – Medisch-biologisch functioneren – Leervoorwaarden en schoolse vaardigheden Context: – Wonen – Werk of dagbesteding – Gezin, familie, partner – Onderwijs of school – Sociaal netwerk – Vrije tijd Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:166 Sec5:166 27-10-2007 9:53:59 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek * * Als al genoeg bekend is om de vragen te beantwoorden Æ Integratie- en aanbevelingsfase Als nog niet genoeg bekend is om de vragen te beantwoorden Æ Onderzoeksfase Overeengekomen diagnostisch traject met betrokkenen: III. Onderzoeksfase Data: Onderzoeksvragen: Per onderzoeksvraag: – Onderzoeksmiddelen – Resultaten en antwoord op de vraag (conclusie) IV. Integratie- en aanbevelingsfase Integratief beeld: Context van de aanmelding: – Reden van aanmelding – Klachten en zorgen – Positieve aspecten en kansen – Hulpvragen 167 Samenvatting van de bevindingen: – Relevante risicofactoren van cliënt en context(en) – Relevante positieve kenmerken van cliënt en context(en) Aanbevelingen: – Wat willen we bereiken; de doelen? – De meeste wenselijke aanbeveling (met argumenten vóór en tegen)? – Wat is nodig om de meest gewenste aanbeveling te realiseren?; is dit haalbaar? – Eventuele alternatieven, geordend van meest wenselijk tot minimaal noodzakelijk Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:167 Sec5:167 27-10-2007 9:53:59 Handelingsgerichte diagnostiek V. Adviesfase Data en aanwezigen: Reacties van betrokkenen op het integratieve beeld: Reacties van betrokkenen op de aanbeveling(en): Het uiteindelijke (gekozen) advies betreffende begeleiding/ondersteuning/ behandeling: Werkafspraken voor de interventiefase: – Afspraken (wie doet wat wanneer en hoe) – Evaluatiemomenten – Wie moet nog geïnformeerd worden? Ter afronding: evaluatie van het diagnostisch traject Evaluatie van het advies: wanneer, hoe en door wie? Bijlage: Technische onderzoeksgegevens behorende bij de onderzoeksfase 168 Per vraag, per onderzoeksmiddel 2. Beknopte versie voor samenwerkingspartners Naast de uitgebreide professionele versie voor collega’s kan de gedragsdeskundige een verkort verslag voor de samenwerkingspartners maken. Hierin zijn de twee reflectiefasen van hgd – de strategiefase en de integratie- en aanbevelingsfase – niet opgenomen. Doel hiervan is de leesbaarheid te vergroten. Het is de bedoeling dat het weinig extra werk is voor de gedragsdeskundige, omdat het als het ware een verkorte versie van het uitgebreide verslag is. Ook deze versie is door gedragsdeskundigen binnen Stichting Philadelphia Zorg ontwikkeld. Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:168 Sec5:168 27-10-2007 9:54:00 5 Hulpmiddelen handelingsgerichte diagnostiek Samenvattend verslag voor betrokkenen * * Dit verslag is een beknopte samenvatting van het uitgebreide hgd-procesverslag dat in het dossier is opgenomen. Personalia Naam cliënt: m/v Geboortedatum: Adres: Juridische status: Procesgegevens Aanmelder: Namen direct betrokkenen: Datum verslag: Verslag geschreven door (vermeld discipline en relevante beroepsregistraties): 169 Functie: Organisatie: Data en aanwezigen bij adviesgesprek Samenvatting van het diagnostische traject De aanmelding en intake – Reden van aanmelding – Moeilijkheden – Positieve aspecten – Wensen van de cliënt en andere betrokkenen – Vragen Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:169 Sec5:169 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek De bevindingen: antwoorden op de vragen – Onderzoeksvragen en onderzoeksmiddelen – Antwoorden op de onderzoeksvragen o Relevante moeilijkheden bij cliënt en omgeving o Relevante positieve aspecten bij cliënt en omgeving Reacties van betrokkenen op de samenvatting – Begrijpen ze het; herkennen ze het; zijn ze het ermee eens? Aanbevelingen voor ondersteuning/begeleiding/behandeling – Wat willen we bereiken? – Voorstel van de gedragsdeskundige – Wat hebben we hiervoor nodig en is dit haalbaar? Reacties van betrokkenen op de aanbevelingen – Begrijpen ze de aanbevelingen; zien ze het zitten? – Keuze van betrokkenen; wat kunnen en willen zij; wat is voor hen haalbaar? De gekozen aanbeveling Æ het uiteindelijke advies 170 Werkafspraken – Afspraken: wie doet wat hoe en wanneer? – Evaluatie van dit diagnostische traject (zijn de vragen beantwoord; was de samenwerking goed) – Wie moet geïnformeerd worden? Evaluatie van het advies: – Wie, wanneer en hoe? Handelingsger_diagn_10esther.indSec5:170 Sec5:170 27-10-2007 9:54:00 Literatuur Adriaans, P.W. (2004). Casus in kaart gebracht. Een methode voor het analyseren van complexe gedragsproblemen. Utrecht: Uitgeverij Agiel. Algemene Standaard Testgebruik Nederlands Instituut van Psychologen (AST/NIP, 2004). Amsterdam: NIP. www.psynip.nl Blokhuis, A. & Poel, L. van der (in voorbereiding). Sociaal-emotionele ontwikkeling en spel. Nunspeet: Stichting Philadelphia Zorg. Bronfenbrenner, U. & Ceci, S.J. (1994). Nature-nurture reconceptualized in developmental perspective: A bioecological model. Psychological Review, 10, 568-586. Bruin, C. de (2004). Geef me de 5. Een praktisch houvast bij de opvoeding en begeleiding van kinderen met autisme. Doetinchem: Graviant educatieve uitgave. Bruyn, E.E.J. de, Ruijssenaars, A.J.J.M., Pameijer, N.K., & Aarle, E.J.M. van (2003). De diagnostische cyclus: een praktijkleer. Leuven: Acco. Buntinx, W.H.E. (2003). Wat is een verstandelijke handicap? Definitie, assessment en ondersteuning volgens het AAMR-model. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten, 29, 4-24. Buntinx, W.H.E. (red.) (2006). Supports Intensity Scale; Schaal Intensiteit van Ondersteuningsbehoeften (SIS-NL 1.0). Nederlandse vertaling. Utrecht: NGBZ. Carr, A. (2000). What works with children and adolescents? A critical review of psychological interventions with children, adolescents and their families. London: Routledge. Deb, S., Matthews, T., Holt, G. & Bouras, N. (2002). (Nederlandse bewerking: A. van Gennep). Richtlijnen voor de praktijk van onderzoek en diagnostiek van problemen met de geestelijke gezondheid bij volwassenen met een verstandelijke beperking. Utrecht: LKNG. Dekker, J.M. & Biemans, H. (1994). Videohometraining in gezinnen. Houten/ Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum. Didden, R., Duker, P. & Seys, D. (2003). Gedragsanalyse- en therapie bij mensen met een verstandelijke beperking. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Didden, R. (red.) (2006). In perspectief. Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en lichte verstandelijke beperking. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Handelingsger_diagn_10esther.indSec7:171 Sec7:171 171 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek 172 Didden, R. (2006). Gedragsanalyse en cognitieve gedragstherapie bij mensen met een verstandelijke beperking: een tussenbalans. In: R. Didden (red.). In perspectief. Gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en lichte verstandelijke beperking 101-126. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Došen, A. (2005). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap: een integratieve benadering bij kinderen en volwassenen. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Evers, A., Vliet-Mulder, J.C. van & Groot, C.J. (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum. Fraser, F.W. & Stienstra, P. (2006). Vaart in verspreiding: een werkboek voor het verspreiden van good practices. Utrecht: NIZW. Fullan, M. (2001). The new meaning of educational research. New York, NY: Teachers College Press. Geus, R. (red.) (2005). Leidraden Beeldvorming, Begeleiding en Behandeling bij mensen met een verstandelijke beperking. Utrecht: Samenwerkingsverband NIP/NVO Gehandicaptenzorg. Geus, R. (2006). Persoonsgerichte planning en Active Support. Een begeleidingsmethodiek voor mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Utrecht: NGBZ. Geus, R. (2007). Beroepsprofiel van de orthopedagoog/psycholoog in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Amsterdam/Utrecht: NIP/NVO. Graaf, E. de & De Graaf, M. (1996). Early intervention, gewoon een alerte manier van opvoeden. Amersfoort: V&V Producties. Groenendaal, J.H.A. & Yperen, T.A. van (1994). Beschermende en bedreigende factoren. In J. Rispens, P.P. Goudena & J.J.M. Groenendaal (red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen 90-119. Houten/Zaventem: Bohn StafleuVan Loghum. Heijkoop, J. (1995). Vastgelopen. Anders kijken naar begeleiding van mensen met een verstandelijke handicap met ernstige gedragsproblemen. Soest: Uitgeverij Nelissen. Heteren, M. van, Smits, P. & Veen, M. van (2002). Orthopedagogiek. Antwoorden op vraagstellingen. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Hiemstra, S., Wiersma, L., & Vlaskamp, C. (2005). Persoonlijk Activeringsprogramma. Handleiding bij het bieden van activiteiten aan mensen met ernstige meervoudige beperkingen. Utrecht: LKNG. Horst, W. ter (2006). Het herstel van het gewone leven. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Isarin, J. (2004). Kind als geen ander. Moeders van gehandicapte kinderen tussen wie en wat. Budel: Uitgeverij Damon. Handelingsger_diagn_10esther.indSec7:172 Sec7:172 27-10-2007 9:54:00 Literatuur Joha, D., Gerards, G., Nas, M., Gendt, J. van & Kersten, M. (2006). Ondersteuning van ouders met een verstandelijke beperking. Utrecht: LEMMA/LKNG/ NIZW. Jong, P. de & Berg, I.K. (2001). De kracht van oplossingen: handwijzer voor oplossingsgerichte gesprekstherapie. Lisse: Swets & Zeitlinger. Kraijer, D.W. & Plas, J.J. (2006). Handboek psychodiagnostiek en beperkte begaafdheid. Amsterdam: Harcourt Book Publishers. Kraijer, D. (2007). Update Psychodiagnostiek. Katern Markant, maart: 12-15. Kooij, C. van der (2004). Een glimlach in het voorbijgaan. De ervarings- en belevingswereld van verzorgenden in zingevend perspectief. Zorgtalentproducties. Kolk, E. van der, Westra, J., Jenster, E. & Kraijer, D. (2005). Leidraad gedragswetenschappelijke beeldvorming bij mensen met een verstandelijke beperking. In: R. Geus (red.). Leidraden Beeldvorming, Begeleiding en Behandeling bij mensen met een verstandelijke beperking. Utrecht: Samenwerkingsverband NIP/NVO Gehandicaptenzorg. Meeusen, R. & Geus, R. (red.) (2005). Dementie in beeld. Landelijke richtlijnen voor het vaststellen van dementie bij mensen met een verstandelijke beperking. Utrecht: LKNG. Mevissen, L. (2005). Kwetsbaar & afhankelijk: gedragsproblemen bij mensen met een verstandelijke beperking. Van beeldvorming naar behandeling. Amsterdam: SWP. Mevissen, L. (2006). Dubbele diagnose en ernstige gedragsstoornissen. Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme, theorie en praktijk, 3, 88-102. Nederlands Instituut van Psychologen (1998; 2007). Beroepsethiek voor Psychologen. Amsterdam: NIP. www.psynip.nl Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (1995). Beroepscode. Utrecht: NVO. Pagée, R. van (red). (2003). Eigen Kracht. Family Group Conference in Nederland. Van model naar invoering. Amsterdam: SWP. Pameijer, N.K., & Beukering, J.T.E van (1997). Handelingsgerichte diagnostiek: een praktijkmodel voor diagnostiek en advisering bij onderwijsleer- en opvoedingsproblemen. Leuven: Acco. Pameijer, N.K. & Beukering, J.T.E. van (2004). Handelingsgerichte diagnostiek: Een praktijkmodel voor diagnostiek en advisering bij onderwijsleerproblemen. Leuven/Voorburg: Acco. Pameijer, N.K. & Beukering, J.T.E. van (2006). Handelingsgericht werken: een handreiking voor de interne begeleider. Samen met leraar, ouders en kind aan de slag. Leuven/Voorburg: Acco. Handelingsger_diagn_10esther.indSec7:173 Sec7:173 173 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek 174 Rutter, M. (1975). Helping troubled children. Harmondsworth: Penguin Education. Sameroff, A.J. & Chandler, M. (1975). Reproductive risk and the continuum of caretaking casualty. In: F. Hetherthington (red.), Review of Child Development, 187-244. Chicago: University of Chicago Press. Schalock, R.L., Buntinx, W., Borthwick-Duffy, S., Luckasson, R., Snell, M., Tassé, M.J. & Wehmeyer, M. (2007). User’s Guide: Mental Retardation Definition, Classification, and Systems of Supports, 10th edition. Washington: American Association on Intellectual and Developmental Disabilities. Slot, N.W. & Spanjaard, H.J.M. (1999) Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: HB uitgevers. Steenman, I. & Liefhebber-van der Veer, T. (2005). De ASS-wijzer als navigatiesysteem. Wetenschappelijk tijdschrift Autisme, 4 (3), 91-102. Timmer, J.T., Dekker, K.A., & Voortman, H. (2003). Eigen Initiatief Model: Theorie en toepassing. Utrecht: LKNG. Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN, 2005). Professionalisering in de zorg voor mensen met functiebeperkingen. Utrecht: VGN. Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN, 2007). Visiedocument kwaliteitskader Gehandicaptenzorg. Utrecht: VGN. www.vgn.org/publicaties. Vlaskamp, C., Poppes, P., & Zijlstra, H.P. (2005). Levensloop in perspectief. Ondersteuningsprogramma’s voor volwassenen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen. Assen: Van Gorcum. WGBO. Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (1995). Staatsblad, april, 837. Den Haag: SDU. Westra, J. & Bannink, F. (2006a). ‘Simpele oplossingen!’. Oplossingsgericht werken bij mensen met een lichte verstandelijke beperking (I). Psychopraxis, 8. 4, 158-162. Westra, J. & Bannink, F. (2006b). ‘Simpele oplossingen!’. Oplossingsgericht werken bij mensen met een lichte verstandelijke beperking (II). Psychopraxis, 8.5, 213-218. Wieringa, E., Wibaut, A. & Huisseling, A. van (2004). Het is mijn leven. Een werkboek dat helpt bij beslissingen. Utrecht: LKNG. Handelingsger_diagn_10esther.indSec7:174 Sec7:174 27-10-2007 9:54:00 Bijlage I Overzicht van onderzoeksmiddelen Dirk Kraijer, Erik Jenster en Esther van der Kolk 1 Inleiding: een overzicht anno juni 2007 Verschillende onderzoeksmiddelen zijn te gebruiken bij handelingsgerichte diagnostiek. Deze bijlage geeft een overzicht van redelijk tot goed onderbouwde tests, schalen en vragenlijsten die bruikbaar zijn voor de beeldvorming bij mensen met een verstandelijke beperking. De vermelde instrumenten zijn een selectie uit het huidige aanbod. Deze selectie is gebaseerd op drie criteria: 1. Het instrument is het meest voor de hand liggend gezien de vraagstelling. 2. De kwaliteit ervan is het hoogst. 3. Het instrument wordt frequent gebruikt in de praktijk. 175 Uiteraard wordt de instrumentkeuze daarnaast steeds bepaald door drie cliëntkenmerken: 1. kalenderleeftijd; 2. niveau van functioneren; en 3. eventuele bijkomende beperkingen. Voor de gedachtegang achter de hier gehanteerde indeling van instrumenten en de instrumentbeschrijvingen verwijzen we naar het Handboek psychodiagnostiek en beperkte begaafdheid 1 van Kraijer en Plas (2006). Voor andere onderzoeksmiddelen die kunnen bijdragen aan de beeldvorming verwijzen we naar hoofdstuk 4.3 van de Leidraad Beeldvorming van nip/nvo (Van der Kolk et al., 1 Let op de wijziging in de titel van ‘verstandelijke beperking’ (2002) naar ‘beperkte begaafdheid’ (2006). De reden hiervoor betreft de nieuwe iq-grenzen zoals die door de jeugdzorg en de LVGsector zijn vastgesteld: LVG is nu van iq 55-60 tot 85-90. Handelingsger_diagn_10esther.indSec8:175 Sec8:175 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek 2005).2 In deze publicatie is een overzicht opgenomen van kwalitatief sterkere tests en schalen, ingedeeld naar het type vraagstelling en gerelateerd aan de definitie van een verstandelijke beperking volgens de aamr (aaidd). 2 Te s t s , s c h a l e n e n v r a g e n l i j s t e n Classificatie met de DSM-IV-TR Autismespectrumstoornissen: AUTI-R, AVZ-R, ADI-R, ADOS, VISK Dementie: DVZ, CLD, DSDS Stemmingsstoornissen: ADAMS, SDZ, DVK Meervoudige categorisering: PIMRA, DASH-III, SEV Intelligentie Intelligentietests: BSID-II-NL, GOS 2½ -4½, WPPSI-R, RAKIT, WISC-III, WAIS-III, KAIT Visueel gehandicapte kinderen: ITVIK, BSID-II-Low Vision3 Slechthorende en dove mensen: SON-R 2½ - 7, SON-R 5½ -17,Niet-verbale BSID-II (kinderen) Motorisch beperkte kinderen: BSID-II-Low Motor Allochtone kinderen: TAK (taaltoets allochtone kinderen), TAK-R, LEM 176 2 3 Een aantal instrumenten dat destijds was opgenomen in de Leidraad Beeldvorming is nu niet opgenomen in deze bijlage, omdat er inmiddels betere instrumenten beschikbaar zijn of omdat de normen zeer gedateerd zijn. Zo zijn de Reiss Screen, SAS-K, YABCL, ABVK en de PMT-K niet meer opgenomen, is de dap vervangen door de Menstekening en zijn er enkele nieuwe instrumenten toegevoegd. zie Kraijer, D. (2007). Handelingsger_diagn_10esther.indSec8:176 Sec8:176 27-10-2007 9:54:00 Bijlage I Overzicht van onderzoeksmiddelen Sociale redzaamheid Sociale redzaamheid: KID-N, SRZ, SRZ-I, SRZ-P, VINELAND-Z Grove motoriek: SMZ Probleemgedrag: SGZ, A(berrant)BC, VOG-O/-L, CBCL/1,5-5 en CBCL/6-18 en TRF, YSR Afzonderlijke domeinen of vaardigheden Domein taal, in ruimere zin communicatie: ComVoor, NNST, CPZ, ReynellSchlichting, Taaltests Voor Kinderen Neuropsychologisch onderzoek – algemene neuropsychologische screening: K-SNAP – concentratie/afleidbaarheid: VVA, AVL, Bourdon-Vos test – ruimtelijk inzicht: Bender Visual Motor Gestalt test – geheugen: Nieuwe Vijftien Woordentest A en B, Visual Retention Test – ouderdomsdementering: NETOL – schoolse vaardigheden: Een-Minuut-Test, Niveau-Test-Rekenen TE 177 Persoonlijkheidskenmerken en zelfbeeld Projectiemethoden Interpretatiemethoden: Expressiemethoden: Perceptiemethoden: Associatiemethoden: Constructiemethoden: COLOMBUS, TAT, SIT, FRT HTP, Menstekening Rorschach ZAT, ZALC Scenotest Persoonlijkheidsvragenlijsten en -schalen Vragenlijsten voor persoonlijkheidskenmerken: NPV-J, NPV, CBSK/CBSA, VAK, ASL, BDHI Temperament: TVZ, VTCI Handelingsger_diagn_10esther.indSec8:177 Sec8:177 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek Niveau van de emotionele beleving: SEO, ESSEON Kenmerken van de context en situatietests GKS-II Support Intensity Scale (SIS) 3. 178 Aandachtspunten instrumentontwikkeling voor de toekomst Wensen op het gebied van instrumentontwikkeling zijn: – Nederlandstalige bewerking en normering van de KABC-II. PITS-uitgeverij gaat hiermee beginnen. – VINELAND-II normeren voor de algemene populatie van 0;1 tot en met 18;11 jaar. – TVZ normeren voor ernstig, matig en licht verstandelijk beperkte kinderen, jeugdigen en volwassenen, ongeacht hun woonplek. – Schalen als de PIMRA, ADAMS, SDZ, DVZ en de CLD beter onderbouwen en normeren en op de markt brengen. – VOG normeren voor volwassenen. – Instrumenten voor context en situatie: normeren van de VBBA, GKS-II, NVOS en/of de VGP voor onze doelgroep. Ontwikkelen van diagnostische instrumenten voor interactie en context. Ontwikkelen, onderbouwen en normeren van een experimentele lijst naar schoolklimaat, toegespitst op integrale leerlingenzorg. – Ontwikkelen en normeren van instrumenten op het domein van de omgangsstijl van mensen met een verstandelijke beperking (BOTS, VPS, MAS, VFP, UCL). – Ontwikkelen van instrumenten op het gebied van persoonlijkheidskenmerken van mensen met een verstandelijke beperking. – Ontwikkelen en normeren van instrumenten op het domein van neuropsychologisch onderzoek bij mensen met een verstandelijke beperking. – Ontwikkelen en normeren van instrumenten op het domein van sociaalemotioneel functioneren bij mensen met een verstandelijke beperking (SEO, ESSEON, VINELAND-II). – Ontwikkelen en normeren van instrumenten voor ouder wordende mensen met een verstandelijke beperking (SDZ, DVZ, CLD en DSDS). Handelingsger_diagn_10esther.indSec8:178 Sec8:178 27-10-2007 9:54:00 Bijlage II Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot hgd Elske van Laar-Bijman Binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking werken gedragsdeskundigen volgens verschillende theoretische stromingen, zoals de (cognitieve) gedragstherapie en systeemtheorie. Daarbij hanteren zij begeleidingsmethodieken. Veel vragen van cursisten betroffen de relatie tussen hgd en begeleiding. In deze bijlage bespreken we 16 veelgebruikte methodieken uit onze sector en geven kort aan hoe deze zich verhouden tot de uitgangspunten van hgd (zie hoofdstuk 1): wat zijn de overeenkomsten? Deze (alfabetische) opsomming is verre van volledig, het is slechts een eerste aanzet. Voor een uitgebreider overzicht van methodieken in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking verwijzen we naar de site: www.methodieken.nl. Voor een overzicht van methodieken voor de ondersteuning van ouders met een verstandelijke beperking verwijzen we naar Joha, Gerards, Nas, Van Gendt en Kersten (2006). 179 hgd is een procesmodel: het beschrijft wenselijke procedures voor diagnostiek en advisering. Voor de inhoud van deze procedures is de gedragsdeskundige zelf verantwoordelijk. Zij kan zich hierbij laten inspireren door het theoretische kader van een begeleidingsmethodiek. Dit kader is ‘de bril’ waarmee zij de casus analyseert. Aspecten van de betreffende begeleidingsmethodiek zijn dan in de fasen van hgd te benutten: 1. Intakefase: als kader voor het stellen van vragen, bijvoorbeeld naar de wensen en verwachtingen van betrokkenen betreffende het advies (zoals: hoe staan zij tegenover een specifieke begeleidingsmethodiek? Wat verwachten zij ervan en is dit reëel?). 2. Strategiefase: als theoretisch kader voor het formuleren van hypothesen en onderzoeksvragen (zoals: zou er sprake kunnen zijn van …?). 3. Onderzoeksfase: onderdelen van de methodiek kunnen als onderzoeksmiddel fungeren, bijvoorbeeld als kader voor een interview of gerichte observatie (zoals: waar vraag ik naar? Wat ga ik observeren?). Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:179 Sec9:179 27-10-2007 9:54:00 Handelingsgerichte diagnostiek 4. Integratie- en aanbevelingsfase: als ondersteuning bij de aanbevelingen: is deze methodiek geschikt voor deze cliënt? (zoals: welke argumenten voor en tegen deze methodiek gelden bij deze cliënt, zijn begeleiders en familie?). 5. Adviesfase: als aanbeveling voor de interventiefase (zoals: we bevelen aan om te gaan werken volgens de begeleidingsmethodiek …). Begeleidingsmethodieken 1. Active Support (Geus, 2006) Active Support is een praktische begeleidingsmethodiek voor mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Active Support heeft als doel cliënten op basis van hun behoeften en mogelijkheden op een actieve manier te betrekken bij het dagelijks bestaan, zodat zij op basis van gerichte leerervaringen in de dagelijkse praktijk actiever en vaardiger worden. Daarmee krijgen zij meer grip op hun bestaan en wordt hun betrokkenheid en verantwoordelijkheid vergroot. 180 Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: samenwerking en afstemming, aandacht voor de cliënt in zijn context (transactioneel kader), aandacht voor de positieve factoren en een systematische analyse van de dagelijkse omgeving, met als uiteindelijk doel het kunnen adviseren voor het dagelijks handelen. 2. A n d e r s k i j k e n n a a r … ( H e i j ko o p , 1 9 9 5 ) Anders kijken naar … is een methodiek om naar het gedrag van mensen met ernstige gedragsproblemen te kijken. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen langdurig in de put raken, vastlopen. Ook de mensen om hen heen lopen soms, met hen, vast. Met behulp van verschillende instrumenten, waaronder video-analyse, kijkt men in deze methodiek naar de afstemming tussen begeleiders/familie en de behoeften van de cliënt. Doel hiervan is om te komen tot een betere afstemming bij wie de cliënt is, om de cliënt te helpen meer invloed te ervaren op het eigen bestaan en meer vertrouwen te krijgen in zichzelf en anderen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:180 Sec9:180 27-10-2007 9:54:01 Bijlage II Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot HGD Overeenkomsten met de uitgangspunten van hgd zijn onder andere: het zoeken naar positieve factoren, de transactionele benadering (afstemming), doelgericht te werk gaan, samenwerking met betrokkenen (gezamenlijk videobeelden analyseren, elke inbreng is belangrijk), op een systematische manier te werk gaan aan de hand van een analyse van de situatie. 3. ass-wijzer (Steenman en Liefhebber-Van der Veer, 2005) Deze methodiek is te gebruiken bij mensen met een stoornis in het autistisch spectrum (ass). Men kan er de eigen manier van ordenen van een cliënt en de omgeving mee in kaart brengen en analyseren welke ordening er door de hulpverlening geboden zou moeten worden. Doel hiervan is de chaos die de cliënt ervaart zo veel mogelijk te beperken. De ass-wijzer wordt samen met de betrokkenen rond de cliënt ingevuld. Dit mondt uit in advisering over de te bieden ordening, met het oog op de ontplooiing en ontwikkeling van de cliënt. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de systematische manier van werken; het uitgaan van de eigen ordening van de cliënt (positieve benadering van de eigen bijdrage aan het verhelderen van zijn omgeving door de cliënt) en de afstemming daarop door de omgeving, met een duidelijk doel voor ogen: advisering passend bij deze cliënt, waardoor deze zich op een goede manier kan ontplooien en ontwikkelen. 4. 181 Ca s u s i n k a a r t g e b r a c h t ( A d r i a a n s , 2 0 0 4 ) Casus in kaart gebracht is een methode om bij complexe problemen van mensen met een verstandelijke beperking zoveel mogelijk aspecten die een rol kunnen spelen in kaart te brengen. De keuze is gemaakt om nadrukkelijk niet voor één diagnose te kiezen, maar de veelheid van factoren in kaart te brengen. Juist ook de alledaagse en concrete factoren worden hierin betrokken. Vervolgens maakt men een theorie van de casus, bespreekt dit met de betrokkenen en zoekt men naar ingangen in de complexiteit van de casus voor positieve veranderingen. Dit alles om de kwaliteit van bestaan van mensen met een verstandelijke beperking te verhogen. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: het samenwerken met betrokkenen, zoeken naar positieve factoren en de transactionele visie op het ontstaan, in stand houden en beïnvloeden van problemen. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:181 Sec9:181 27-10-2007 9:54:01 Handelingsgerichte diagnostiek 5. Co m p e t e n t i e m o d e l ( S l o t e n S p a n j a a r d , 1 9 9 9 ) Het competentiemodel is een methodiek die voornamelijk is toe te passen in de ondersteuning en behandeling van kinderen en jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Steeds meer wordt deze methodiek ook breder toegepast binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Het is ontstaan als reactie op stoornisgeoriënteerde benaderingen. Binnen deze methodiek van competentievergroting wordt gekeken naar de balans tussen taken en vaardigheden. Hierbij besteedt men nadrukkelijk aandacht aan de protectieve factoren en risicofactoren en de invloed hiervan op de balans (weegschaalmodel). Belangrijk uitgangspunt bij het competentiemodel is dat er het meest effect te verwachten is van een benadering gericht op het aanleren van vaardigheden en op het vergroten van mogelijkheden en krachten. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de positieve benadering, het afstemmen van de omgeving op de ontwikkeling van een jongere (door het verlichten of juist verrijken van taken) en het benutten van competenties en activeren van veerkracht. 6. E i g e n k r a c h t c o n f e r e n t i e ( e k c , Va n P a g é e , 2 0 0 3 ) 182 Deze methodiek stelt het brede netwerk van de cliënt, zoals familie, vrienden en buren, centraal bij het maken van een werkplan als oplossing voor een probleemsituatie. Er wordt gewerkt vanuit de visie dat de bredere cirkel om de cliënt heen een eigen kracht heeft om tot verbetering van de situatie te komen. Hierbij gaat men uit van begrippen als ‘empowerment’, ‘community care’ en burgerschap. De eigen familie blijft eigenaar van de conferentie, zij hebben een bepalende stem in het maken van het werkplan en de afspraken. Bij de conferentie zelf zijn geen hulpverleners betrokken. Zij kunnen door de betrokkenen wel weer worden ingeschakeld. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: het doelgericht werken (werkplan voor het verbeteren van de situatie), het centraal stellen van het vertrouwen dat er genoeg kracht zit in het brede netwerk van de cliënt (gerichtheid op positieve factoren), en het samenwerken met het gehele netwerk. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:182 Sec9:182 27-10-2007 9:54:01 Bijlage II Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot HGD 7. E i g e n I n i t i a t i e f M o d e l ( e i m , T i m m e r, D e k k e r e n Vo o r t m a n , 2 0 0 3 ) De methodiek van eim is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen met een (lichte en matige) verstandelijke beperking. Binnen deze methodiek probeert men om mensen met een verstandelijke beperking te leren generaliseren. Dit is belangrijk omdat er bij mensen met een verstandelijke beperking vaak sprake is van aangeleerde afhankelijkheid en gebrekkige algemene vaardigheden. Hun begeleiders zijn geneigd hen te helpen en te behoeden voor fouten en risico’s. Door middel van dit trainings- en begeleidingsmodel kunnen begeleiders cliënten ondersteunen bij het toepassen van de geleerde vaardigheden in nieuwe situaties om zo zelfstandiger te worden, meer verantwoordelijkheid te dragen en meer initiatieven te nemen. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de gerichtheid op de afstemming tussen de omgeving en de cliënt (transactioneel: de houding en visie van begeleiders en de ontwikkeling van cliënten spelen op elkaar in), de samenwerking die centraal staat en de systematische uitwerking in de verschillende levensgebieden. 8. Fu n c t i o n e l e a n a l y s e ( D i d d e n , 2 0 0 6 ) 183 De functionele analyse is een onderdeel van de gedragstherapeutische stroming. Binnen de functionele analyse wordt een nauwkeurige analyse gemaakt van specifiek gedrag in de specifieke context. Hierbij is het van belang in beeld te brengen wat vooraf ging aan het gedrag en wat volgde op het gedrag, om zo de functie van het gedrag op het spoor te komen, vanuit de visie dat gedrag functioneel is. Binnen de functionele analyse zijn verschillende vormen te onderscheiden: de cognitieve functieanalyse, de topografische analyse en de functieanalyse. De analyse wordt gemaakt om aanknopingspunten te vinden voor de interventie. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: het transactionele kader (gedrag in de context observeren en de invloed van de omgeving op het gedrag onderzoeken), het systematisch in beeld brengen van gedrag en het doelgericht toewerken naar een interventie. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:183 Sec9:183 27-10-2007 9:54:01 Handelingsgerichte diagnostiek 9. Geef me de 5 (De Bruin, 2004) Deze methodiek beschrijft een andere manier van kijken naar cliënten met een stoornis in het autistisch spectrum (Ass), namelijk kijken door de ‘autibril’. Wanneer betrokkenen het denken van de cliënt met Ass gaan begrijpen, kunnen ze de oorzaak van zijn gedrag zien en daardoor beter afstemmen op wat hij nodig heeft. Het gaat erom de taken en communicatie goed op de cliënt met autisme af te stemmen. Binnen deze methodiek wordt als kern van de hulpvraag van cliënten met Ass genoemd: ‘Geef me de 5: Wat, Wanneer, Wie, Waar en Hoe’. Door hierin duidelijk en voorspelbaar te zijn, afgestemd op de vragen en het niveau van de cliënt, worden de problemen hanteerbaar voor ouders en begeleiders. 184 Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: binnen deze methodiek wordt aangesloten op de eigen wijze van communiceren en denken van de cliënt, met het doel de omgeving af te stemmen op deze eigen wijze. Hierin wordt samengewerkt met de cliënt en zijn omgeving, zodat er een begeleidingswijze ontstaat die aansluit op de vraag van deze unieke cliënt, in zijn eigen unieke omgeving. Dit streven is conform verschillende uitgangspunten van hgd: samenwerking, doelgerichtheid, aandacht voor de context (transactioneel werken). 10. G e ï n t e g r e e r d e B e l e v i n g s g e r i c h t e Z o r g ( Va n d e r K o o i j , 2004) Het model Geïntegreerde Belevingsgerichte Zorg is ontwikkeld door het Instituut voor Maieutische Ontwikkelingsvragen in de Zorgsector (imoz). Het is een begeleidingsmethodiek voor dementerende mensen. In het model is de belevingswereld van de oude (dementerende) cliënt uitgangspunt voor het handelen van begeleiders. Geïntegreerde belevingsgerichte zorg gaat over de manier waarop begeleiders kunnen afstemmen op de belevingswereld van de cliënt, over wederkerigheid in het contact. Doel van geïntegreerd belevingsgericht werken is dat de cliënt zich beter voelt en meer zingeving ervaart. Belangrijk bij de analyse van het contact tussen begeleider en cliënt zijn de positieve momenten en de behoeften van de cliënt. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere het begrip afstemming staat centraal (het contact tussen begeleider en cliënt), de positieve factoren worden benut bij de advisering (het omgangsadvies) en het doel van de analyse is gericht Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:184 Sec9:184 27-10-2007 9:54:01 Bijlage II Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot HGD op het verbeteren van het handelen in de praktijk, met als resultaat het welbevinden van de cliënt. In samenwerking met de cliënt, de familie en begeleider wordt gewerkt aan het verhelderen van de levensgeschiedenis. 11. H e r s t e l v a n h e t g e w o n e l e v e n ( Te r H o r s t , 2 0 0 6 ) In deze praktische handreiking wordt gekeken naar wat er in de dagelijkse praktijk kan worden gedaan om vastgelopen opvoedingssituaties weer vlot te trekken. Hierbij is speciaal aandacht voor wat de opvoeders kunnen doen om het gewone leven (eten, slapen, spelen, vormgeving van de omgeving, enzovoort) te herstellen. Het gaat om het kind in zijn alledaagse omgeving, met zijn opvoeders en begeleiders, in plaats van om specialistische therapieën. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de uitgangspunten van transactioneel en doelgericht werken zien we in deze methodiek terug. Het gaat om de samenwerking en afstemming tussen kind, opvoeder en omgeving, met als doel het zoeken naar en uitbreiden van positieve momenten in het dagelijks leven. 12. Ondersteuningsprogramma (Vlaskamp, Poppes en Zijlstra, 2005) 185 Het ondersteuningsprogramma is een methodiek die is ontwikkeld voor mensen met een ernstige meervoudige beperking. In deze methodiek wordt uitgegaan van individuele zorgdoelen. De behoeften en mogelijkheden van cliënten staan hierbij centraal. Uitgangspunt is dat het gedrag van mensen met een ernstige meervoudige beperking betekenis heeft, hoe beperkt en moeilijk waarneembaar het ook kan zijn. Er wordt ingezet op planmatig handelen om ervoor te zorgen dat de gewenste doelen worden bereikt en de kwaliteit van leven wordt verhoogd. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: het ondersteuningsprogramma wordt gevormd in samenwerking met de omgeving van de cliënt, is gericht op een doel (meer invloed van de cliënt op het bestaan), is systematisch qua aanpak en procedure en er wordt uitgegaan van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt en de aansluiting van de omgeving daarop. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:185 Sec9:185 27-10-2007 9:54:01 Handelingsgerichte diagnostiek 13. Ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s (De Graaf en De Graaf, 1996) Ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s – Early Intervention of Vroeghulp – zijn gebaseerd op een individuele, vroegtijdige, gestructureerde, langetermijnbegeleiding (thuis) bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Het doel is om de ontwikkeling van het kind gericht te stimuleren met behulp van een programma. De programma’s die voor dit doel worden gebruikt zijn onder andere Kleine Stapjes (de Nederlandse variant van het Macquarie programma) en het Portage-programma. De ontwikkeling van het kind wordt met behulp van het programma in kaart gebracht. Daarna worden de verschillende ontwikkelingsstappen geoefend en uitgebreid. De programma’s leggen een grote nadruk op de interactie tussen ouders en kind. De ouders spelen dan ook, eventueel met ondersteuning van een pedagogisch hulpverlener, een grote rol bij de uitvoering van het programma. 186 Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: Ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s kunnen een middel zijn om antwoord te geven op vragen van ouders en begeleiders, zoals: Hoe kan ik de ontwikkeling van het kind stimuleren? Welk materiaal kan ik daarvoor gebruiken? Doe ik het zo goed? Het programma kan een middel zijn om de ontwikkeling van het kind in kaart te brengen om daarna een plan van aanpak op te stellen. In de uitgangspunten van de ontwikkelingsstimuleringsprogramma’s en hgd zitten overeenkomsten. Dit komt met name naar voren in de samenwerking met alle betrokkenen en de aandacht voor de advisering. 14. O p l o s s i n g s g e r i c h t w e r k e n ( We s t r a e n B a n n i n k , 2 0 0 6 a ; 2006b) Oplossingsgericht werken is een visie van waaruit men samen met cliënten, ook die met een verstandelijke beperking, focust op een toekomst waarin het probleem niet of minder aanwezig is. Door te kijken naar welk gewenst gedrag een cliënt zal laten zien wanneer het probleem (deels) is opgelost en door te zoeken naar factoren die hier aan (zullen) bijdragen, maakt men samen met de cliënt een analyse van mogelijkheden (in plaats van problemen). Over welke competenties beschikt de cliënt al? Zijn er al momenten dat het lukt dit gewenste gedrag te laten zien? Wat zijn op die momenten de succesfactoren? De oplossingsgerichte benadering maakt gebruik van binnen de gedrags- en cognitieve therapie gebruikelijke technieken, aangevuld met een aantal spe- Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:186 Sec9:186 27-10-2007 9:54:01 Bijlage II Begeleidingsmethodieken en hun relatie tot HGD cifieke oplossingsgerichte technieken, zoals ‘schaalvragen’, ‘de wondervraag’, ‘het zoeken naar uitzonderingen’ en ‘doen alsof het doel al bereikt is’. De focus van oplossingsgericht werken op een toekomst waarin het probleem (deels) opgelost is geeft hoop, werkt motiverend en doet een appèl op competenties van cliënten. De cliënt ervaart invloed op het eigen leven. Er wordt aangesloten op de eigen oplossingen van cliënten. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de doelgerichtheid (waar wil de cliënt naar toe, wat is er veranderd na afloop van de begeleiding?), het uitgaan van positieve factoren (onder andere zoeken naar uitzonderingen: wanneer lukte het je wel, wat voor oplossing heb je toen gevonden?), de keuze om samen te werken met de cliënt en aan te sluiten bij zijn behoeften en competenties. 15. P e r s o n a l Fu t u r e P l a n n i n g ( W i e r i n g a , W i b a u t e n Va n Huisseling, 2004) Het doel van Personal Future Planning is het verduidelijken van de hulpvraag om een toekomstplan te ontwikkelen voor mensen met een verstandelijke beperking. Dit toekomstplan moet leiden tot een optimale kwaliteit van leven. Men stelt korte- en langetermijndoelen. De cliënt wordt gevraagd naar zijn wensen en verwachtingen voor de toekomst. Samen met belangrijke anderen om de cliënt heen worden stappen uitgezet om deze doelen te realiseren. 187 Overeenkomsten met hgd Zijn onder andere: men start bij de hulpvraag en de wenselijke toekomst van het individu. Naast positieve factoren worden ook beperkingen in kaart gebracht én ideeën verzameld die kunnen helpen bij het opheffen van die beperkingen. Het toekomstplan is gericht op alle levensgebieden en wordt in samenwerking met belangrijke betrokkenen opgesteld. Er wordt systematisch in kaart gebracht wat de wensen, beperkingen en mogelijkheden zijn. 16. Persoonlijk Activeringsprogramma (PAct) (Hiemstra, Wiersma en Vlaskamp, 2005) Doel van het Persoonlijk Activeringsprogramma is het systematisch samenstellen en aanbieden van activiteiten die aansluiten bij de mogelijkheden en voorkeuren van mensen met ernstige meervoudige beperkingen. De visie is dat het ondernemen van activiteiten belangrijk is voor mensen. Het bevordert het gevoel van eigenheid en het ervaren van eigen invloed. Begeleiders – met Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:187 Sec9:187 27-10-2007 9:54:01 Handelingsgerichte diagnostiek name activiteitenbegeleiders – krijgen in deze methodiek handvatten aangereikt om systematisch te onderzoeken welke activiteiten goed bij een cliënt passen. Overeenkomsten met hgd zijn onder andere: de systematiek; het afstemmen op de voorkeuren, mogelijkheden en behoeften van de cliënt; de nadrukkelijke samenwerking met verschillende betrokkenen; en de aanpak gericht op positieve factoren. 188 Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:188 Sec9:188 27-10-2007 9:54:01 Bijlage III Over de auteurs Drs. Noëlle Pameijer Noëlle Pameijer studeerde klinische kinder- en jeugdpsychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zij werkte daarna bij een kinderpsychiatrisch centrum van Harvard Medical School te Boston (USA). Als docent psychodiagnostiek was ze vervolgens drie jaar verbonden aan het Instituut voor Orthopedagogiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1990 tot 2000 was zij werkzaam bij het Gemeentelijk Pedologisch Instituut te Amsterdam. In 1996 ontving zij de nip-junior-onderscheiding voor bijzondere verdiensten voor de beroepsuitoefening van de psychologie. 189 Sinds 2000 is zij als schoolpsycholoog werkzaam bij het Regionaal Samenwerkingsverband Annie M.G. Schmidt te Hilversum. Hier verricht zij handelingsgerichte diagnostiek, zowel in de school voor speciaal basisonderwijs als in het multidisciplinaire zorgplatform van het samenwerkingsverband. Daarnaast is zij werkzaam bij ‘Kwaliteit in Nascholing’, eveneens te Hilversum. Zij geeft studiedagen, cursussen en lezingen over hgd voor psychologen/orthopedagogen en handelingsgericht werken (hgw) voor interne en ambulante begeleiders. Zij begeleidt implementatietrajecten hgd en hgw. Pameijer publiceert ook over deze thema’s. Zij is GZ-psycholoog, kinder- en jeugdspecialist en supervisor diagnostiek voor het nip en de nvo. Van 2002 tot 2007 was zij lid van de Werkgroep Advisering Instrumenten Indicatiestelling (WAII). Drs. Elske van Laar-Bijman Elske van Laar-Bijman studeerde orthopedagogiek aan de Universiteit van Utrecht, met als specialisaties Gehandicaptenzorg en Psychosociale problemen. Vervolgens is zij gedurende een jaar aan deze universiteit werkzaam geweest als juniordocent bij de afdeling Pedagogiek. Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:189 Sec9:189 27-10-2007 9:54:01 Handelingsgerichte diagnostiek Zij verzorgde hier onderwijs in de vakken Diagnostiek en Behandeling en begeleidde studenten bij hun stages. Gedurende twee jaar is zij werkzaam geweest als behandelcoördinator van een naschoolse dagbehandeling voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking bij Stichting De Bruggen. In 2004 won zij samen met een collega de tweede prijs van de Horizon-studieprijs, wat resulteerde in de publicatie van haar doctoraalscriptie. Sinds 2003 is zij werkzaam als orthopedagoog bij Stichting Philadelphia Zorg. Daarnaast verzorgt zij cursussen over handelingsgerichte diagnostiek voor orthopedagogen/psychologen werkzaam in de sector voor mensen met een verstandelijke beperking. Noëlle en Elske hebben samen cursussen hgd gegeven aan de gedragsdeskundigen van Stichting Philadelphia Zorg. 190 Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:190 Sec9:190 27-10-2007 9:54:02 Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:191 Sec9:191 27-10-2007 10:32:09 Handelingsger_diagn_10esther.indSec9:192 Sec9:192 27-10-2007 10:32:19